2
BEROEPEN VAN VROEGER H.M. Lups Tichel - Tonneur TichelHet basiswoord tichel kent verschillende betekenissen: dakpan (zowel vlak als een vloertegel, maar dikker en halfronde tichel, baksteen v o o r m e t s e lwerk, vierkante vlakke vloersteen, soms muurtegel. Tegel-, steen-, (dak)pannenbakker. Zie steenbakker voor de vervaardiging. Het maken van tegels/tichels was echter veel bewerkelijker dan van gewone bakstenen. Er was tamelijk vette klei voor nodig die minder nat verwerkt moest worden, zodat het mengen en treden zware arbeid was. In de zeventiende eeuw werd reeds een soort molen gebruikt die door paardenkracht werd aangedreven. Vette klei was niet overal in grote hoeveelheden aanwezig. Men vervaardigde daar in de zeventiende eeuw zelfs een uitvoerverbod van pan- en tegelklei om deze voor de eigen industrie te behouden. Het vormen van de tichels en pannen was ook moeilijker dan het vormen van stenen. Meestal werkten twee vormers samen, waarbij de eerste de klei vormde tot een platte koek, de tweede gaf er de juiste vorm aan. Ook prikte hij aan de bovenkant twee gaatjes, waardoor bij het leggen van de tegels houten pinnetjes werden gestoken. Deze werden later vervangen door een nokje, waar hij ook voor zorgde. Tichelbaas Baas, hoofd van een tichelarij. Tichelaar, tichelwerker Arbeider bij een tichelwerk.
Ticheldekker Persoon die een tegeldak maakte, dakwerker, dakpannenlegger (Zuid Nederland) Tichelmeester Door de lokale overheid aangestelde personen, belast met het toezicht, veelal jaarlijks door het stadsbestuur gekozen. (Utrecht: tichelmeister) In Zwolle stond in hun instructie dat ze behalve enkele andere werkzaamheden 'sullen den tychelsteen koepen ende brengen op ’t werk, off dair dit belegen ende bequeemst is, ende den tycheloven mytten huswe in opsien hebben.' De naam tichelmeester leidde echter gemakkelijk tot verwarring omdat de steenbakker veelal ook meester was en zowel meester-ticheler als tichelmeester genoemd kon worden. (bron: dr. J. Hollestelle De steenbakkerij in de Nederlanden tot omstreeks 1560), 1976 Tichelstrijker Tegel-, steenvormer Tiendbloker Persoon door de notaris aangesteld om de tienden op te nemen en om er inlichtingen over te geven. Tiendgaarder Inner van de tienden, een belasting van tien procent op gewassen, gegroeid op grond en/of de jongen van dieren, geworpen op grond die bij een ander in gebruik was. Deze vorm van (belasting)heffing is ontstaan in navolging van het Joodse gebruik tienden af te dragen aan de priesters. De vroege Christenen schonken ook zo’n deel aan de kerk. Verschillende kerkvaders drongen hier op aan. Zo ontstond in Europa het zakelijk recht van de kerk, en door overdracht, ook van leken, vorsten en andere landheren. Sedert 1838 zijn er weinig dergelijke rechten gevestigd en in 1907 is dit instituut afgeschaft. Op verschillende plaatsen in ons land komt men nog tiendwegen
oktober ~ november ~ december 2013
tegen die herinneren aan deze vorm van belastingheffing. Tiendheffer Degeen die het recht had tienden te heffen. Hij kon dit recht, uiteraard tegen betaling van een pachtsom, weer overdoen aan een tiendpachter. Tiendpachter Pachter van tienden die de pacht kon heffen en moest proberen meer te ontvangen dan hij had betaald. Tiendschatter Persoon aangesteld om de hoogte van de tienden vast te stellen. In de Heerlijkheid Oudshoorn en Gnephoek bood Pieter Adriaan, baron van Reede van Oudshoorn aan Huibert van Doorn bij diens 50-jarig jubileum als tiendschatter in 1865 een geschenk aan. Tijdingkramer Rondtrekkend koopman in nieuwstijdingen, gedrukte nieuwsberichten en vliegende blaadjes waaruit onze kranten zijn voortgekomen. Leeft nu nog voort in woorden als doodstijding, jobstijding en
scheepstijding. Tijkenmaker Vervaardiger van beddentijken, overtrekken van beddenkussens, peluwen, veren bedden, handdoeken enz. (WNT)
3 Tijkenwever Wever van beddentijken, een min of meer grove damastachtige stof, geheel of gedeeltelijk van katoen. (WNT) Tijnsmeester Ontvanger van tijnsgelden. Tijns is een periodieke, aanvankelijk doorgaans onafkoopbare uitkering tegen welke enig goed door de eigenaar in vast gebruik is uitgegeven (WNT) Tinnegieter Tinnen voorwerpen hebben eeuwenlang een belangrijke plaats ingenomen in de huishoudingen. Door het lage smeltpunt (plm. 230 gr. C.) kan het betrekkelijk gemakkelijk in allerlei vormen worden gegoten zoals eet- keukengerei. De mallen, voor het gieten gebruikt, zijn van brons. De diverse onderdelen van gecompliceerdere tinnen voorwerpen worden los gegoten en werden/ worden daarna aan elkaar gesoldeerd. Het tin dat ruw en dof uit de vormen kwam/komt werd/wordt gepolijst. Naast gegoten tin werd platwerk vervaardigd uit tinnenplaten. (Bron: B. Dubbe, Tin en tinnegieters in Nederland, 2e druk, 1978)
Toetser Ook proef- of keurmeester. Bij goud- en zilverwerken wordt het gehalte bepaald met behulp van een toetssteen of toetsnaalden.
Ansichtkaart uit 1905 van het tolhuis in Heemstede met de tolgaarder, vermoedelijk L. Pleging, in ambtskostuum voor zijn kantoor. De hele buurt was uitgelopen voor de fotograaf. Foto uit collectie van Henk van Assema, verkregen via de Historische Vereniging Heemstede Bennebroek. De tarieven waren: automobielen 15 -, motorfietsen 7½ - en vaartuigen 7½ ct.
Tolbaas Beheerder van een tol. Tolgaarder Inner van tolgelden. Er werd tol geheven op vele manieren, zowel in ons land als elders, bijv. de Sonttollen, nu bekend als belangrijke bron, o.a. voor genealogen. Het heffen van tolgelden was alom verbreid. Zowel op wegen, bruggen als op waterwegen werd op vele plaatsen tol geheven. Personen, dieren, voertuigen en schepen waren tolplichtig. Waar weinig passanten waren, kon een enkele tolbaas (met zijn gezin) volstaan. Op drukke (scheepvaart)routes had men een uitgebreide bezetting nodig. Tolheffer Degeen, die het recht heeft tol te heffen. Dit kan bijv. een vorst of andere heerser zijn, maar ook een waterschap. Vaak werd het tolrecht verpacht, een enkele keer verkocht.
oktober ~ november ~ december 2013
Tolhouder Eigenaar of pachter van een tol. Tolknecht Werkzaam bij een tol. Tonnenlegger Persoon die zich bij contract verbonden heeft tot de zorg voor ´s rijks bebakening en betonning. Tonnenman, tonnenwerker, tonneur Arbeider die de privaattonnen plaatste, leegde en reinigde. Een vak waarover de nodige smeuïge verhalen de ronde deden. Zoals van een tonneur, die zijn gebit in een ton liet vallen, het er weer uitviste, het in de gracht schoonspoelde en het toen maar weer in zijn mond terug stopte.■
4
P RODUCTIESLAG 1940-1945 D. Kranen In ‘MEENT’, de uitgave van de Historische Vereniging Roterodamum, staat in de eerste aflevering van 2013 een artikel met de titel Boerenland aan de Botersloot, waarin verhaald wordt dat er in Rotterdam tijdens de bezettingsjaren 1940-1945 op diverse locaties land- en tuinbouwprodukten werden geteeld. Niet alleen plantsoenen werden ‘bebouwd’ maar ook de inmiddels van puin ontdane vlaktes in het centrum. In de Beeldbank van het Gemeentearchief van Rotterdam bevinden zich daar prachtige afbeeldingen van. De mooiste zijn wel de hiernaast afgebeelde. Het Gemeentelijk Oogst- en Landbouwbedrijf nam gronden in parken, plantsoenen en langs singels en kanalen in gebruik voor de teelt van tarwe, aardappelen en groenten, in het kader van de zogenaamde productieslag. Door het bombardement waren er vooral in de binnenstad grote open stukken grond die een agrarische bestemming kregen. Tijdens de oogst in de zomermaanden worden er aardige opbrengsten gehaald -ruim 2,6 miljoen kilo in 1943 - die ten goede kwamen aan de bevolking. Enkele locaties zijn de Vroesenlaan, de Statensingel, het Park Blijdorp, de Mijnsheren-
laan, het Museumpark en de Coolsingel voor het stadhuis. Er was schaarste aan van alles, ook aan groenten en aardappels, omdat de helft van de tuinbouwproduktie werd opgeëist door de bezetter voor export naar Duitsland. Hoewel Nederland ook in die jaren een belangrijke exporteur van agrarische producten (zuivel, groenten en bloemen) was, we waren en blijven voor een deel van onze voedselvoorziening afhankelijk van import en wel voornamelijk over zee. Dat werd al snel voelbaar na de bezetting in mei 1940. Het poten van aardappels in het plantsoen langs de Statenweg, april 1942, Foto E.A. Hof, Beeldbank Rotterdam XXXIII 620.02.2
oktober ~ november ~ december 2013
Oogsten voor het stadhuis in de zomer van 1944, tekening van H.G.M.L. Kappers, Beeldbank Rotterdam, nr. XXXIII 642.03.01
De Geallieerden sloten onze handelsroutes af waardoor er al snel schaarste aan voedingsmiddelen ontstond. Distributie is dan in eerste instantie de oplossing. Ook de export over zee werd door de blokkade belemmerd. Welke problemen dat bijvoorbeeld voor een bloembollenexporteur opwierp volgt hier ter illustratie een fragment uit een brief van bloemist K. Klyn, Teylingerlaan 9, Sassenheim, gericht aan Zijne Excellentie Oud-Minister Dr. F.E. Posthuma d.d. 31 juli 1940: ‘Ik ben schoonzoon van den heer J.W. Marbus te Sassenheim, met wien u voorheen in de Hollandsche Maatschappij van Landbouw nog al eens vergaderde. Ben exporteur van bloembollen op de Vereenigde Staten en naar aanleiding daarvan neem ik de vrijheid u te schrijven en te herinneren, hoe door uw loffelijke medewerking het in 1917 den Amerikaanschen exporteurs via de ScheepvaartCommissie, waarvan ik lid was, mogelijk gemaakt werd, dat begin september 1917 het S.S. Waalwijk met 22.000 kisten bloembollen geladen naar New York vertrok en deze lading in zulk een goede conditie aankwam. Thans verkeeren wij in dezelfde positie als in 1917: we hebben
5 de orders; zelve kwam ik 10 mei l.l. 's morgens vroeg Rotterdam binnen uit Amerika; doch export is zonder energieke medewerking der betrokken instanties niet mogelijk. Is het veel gevergd als ik u langs dezen weg verzoek, mij enkele oogenblikken over dit onderwerp te willen ontvangen? Posthuma had wel enige invloed maar in dit geval moest hij erkennen dat: ‘Tot mijn leedwezen moet ik u thans echter al reeds zeggen dat ik vrees dat ik ditmaal niet voor u kan doen wat ik in 1917 wel kon doen. Verzending naar Amerika behoort vrijwel tot de onmogelijkheden.’
de blokkade door de Britse vloot in de Eerste Wereldoorlog. Vanaf 1936 stond in Duitsland autarkie voorop in het eerste Vierjarenplan. Hoe autarkie tijdens de bezetting in ons land werd nagestreefd, leest u hieronder.
Autarkie Behalve het invoeren van distributie, die al op korte termijn effectief is, kan er ook gestreefd worden naar een vorm van autarkie (zelfvoorziening).
‘Een gezamenlijke inspanning van alle krachten om het gestelde doel: de hoogst mogelijke opbrengst van de gewenschte producten te bereiken.’
ROODE KOOL STAMPPOT MET SUIKERBIETENPULP
½ Kg roode kool, ¼ kg aardappelen, ¼ kg suikerbieten, kruidnagelsurrogaat en azijn. De kool fijnschaven. De aardappelen schoonboenen en in stukken snijden. De suikerbieten schillen en in blokjes snijden. Alle bestanddeelen opzetten met weinig water en zout en gaar koken. Kooktijd ¾ uur. Alle bestanddeelen fijnstampen en naar smaak kruidnagelsurrogaat en azijn toevoegen.
Nazi-Duitsland streefde al vanaf 1933 naar autarkie. Dit onder invloed van een extreme paranoïde houding ten opzichte van de rest van de wereld. Daarnaast was autarkie noodzakelijk als voorbereiding op de komende veroveringsoorlog. Hierbij kon Duitsland immers alleen op zichzelf vertrouwen. Een belangrijk historisch argument dat werd aangehaald om de noodzaak van autarkie aan te tonen was
1 2
Productieslag In Nederland probeerde men autarkie na te streven onder de naam productieslag. In de brochure Blokkade met als ondertitel De Strijd voor onze Voedselvoorziening worden onder meer de doelstellingen van de productieslag als volgt gedefinieerd:
Een ander doel was om zoveel mogelijk het ideaal van de zelfvoorziening (autarkie) te bereiken, want dat is immers het doel van elke zichzelf respecterende natie. De frontstrijders in deze ‘strijd’ zijn de boeren, tuinders en vissers. Zij moeten dan ook de middelen krijgen om die strijd tot een goed einde te brengen. Vergeten wordt hier het bedrijfsleven, dat probeerde van de nood een deugd te maken. Enkele voorbeelden daarvan vind u onder het kopje: Uit de Correspondentie van Posthuma. ‘Of wij hier honger zullen krijgen, hangt niet uitsluitend af van de een of andere organisatie, doch van de Nederlandsche boeren, van hen, waarop ons volk kan rekenen, waarop het niet te vergeefsch een beroep doet. Tusschen het volk en den honger staat dus niet uitsluitend een goede organisatie, doch staat de Nederlandsche boer.’ In de zelfde brochure worden zes actiepunten genoemd waarmee het gestelde doel bereikt zou kunnen worden:
1. Dekt het kunstmesttekort. Er wordt gewezen op de noodzakelijkheid van een goede mest-bewaarplaats en een gierkelder. Faecaliën en overige stedelijke en industrieele afvallen mogen niet meer nutteloos in zee vloeien. 2. Slechts gezonde planten zijn van nut. De bestrijding van plantenziekten en onkruid moet meer intensief ter hand worden genomen. De coloradokever mag bij ons geen kans maken. 3. Houdt den veestapel gezond. Rundertuberculose is schadelijk voor den boer en een gevaar voor het volk. 4. Slechts de beste rassen zijn heden goed genoeg. Gebruikt slechts door den N.A.K.1 gekeurd zaaizaad en pootgoed. 5. Scheurt grasland, bouwt koolzaad. Bij onze voedselvoorziening baart de vetvoorziening de meeste zorgen. Het tekort kan en moet aangevuld worden door den verbouw van koolzaad. 6. Visscherij. Zoodra de omstandigheden het veroorloven moet de visscherij zijn achterstand inhalen. (Het was immers allesbehalve veilig op zee!) De Commissie Posthuma D e l a n dbouwkundige Folkert Evert Posthuma (1874-1943 2) was gedurende de Eerste Wereldoorlog minister van Landbouw, Handel en Nijverheid geweest. In die moeilijke jaren had hij o.m. tot taak, om bij de toenemende schaarste ten gevolge van de blokkade, voor een billijke distributie te zorgen.
N.A.K.: Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen. Posthuma werd geliquideerd door verzetsman Jan Verleun. oktober ~ november ~ december 2013
6 Ieder kreeg zijn broodkaart, zijn boter- en vetkaart en zijn bonboekje. Alleen bij inlevering van bonnen kon men een vastgestelde hoeveelheid brood, boter en andere schaarse artikelen kopen. Posthuma kreeg de schuld van van alles wat er fout ging rond de voedselvoorziening.
Posthuma te zien op een schertsende manier op een herdenkingsbord uit 1918 over het Aardappeloproer van 1917
Een uitwas daarvan was het Amsterdamse Aardappeloproer dat begon op 28 juni 1917 en dat uitliep op een veldslag op 5 juli, waarbij militairen het vuur openden op een menigte die was samengekomen op het Haarlemmerplein. De opstand werd neergeslagen. Er vielen 9 doden en 114 gewonden. Posthuma vervulde vervolgens gedurende het interbellum een aantal functies in organisaties op landbouwkundig gebied. Hoewel hij geen lid van de Nationaal Socialistische Beweging (N.S.B.) zou zijn geweest, was hij wel sympathisant, en bood als zodanig eind mei 1940 zijn diensten aan bij Mussert. In maart 1941 resulteerde dat in zijn benoeming tot voorzitter van de Commissie voor de Productieslag, die al snel in het dagelijks gebruik de Commissie Posthuma werd genoemd. Daarvan maakten de voorzitters van de belangrijkste landbouworganisaties inclusief het Agrarisch Front van de N.S.B. deel uit.
De Commissie moest er voor zorgen dat de potentiele productiecapaciteit zo veel mogelijk werd benut. Een goede samenwerking tussen de boerenorganisaties was daarbij onontbeerlijk. Postuma werd dus geliquideerd, kennelijk werd hij gezien als een landverrader. Misschien kon hij de verleiding een min of meer belangrijke rol te spelen in het nieuwe ‘bestel’ niet weerstaan. Uit de correspondentie blijkt o.m. dat hij regelmatig gevraagd werd te bemiddelen tussen instanties of aanbevelingen te doen bij sollicitaties. Ook schroomde hij niet Duitse instanties te vragen maatregelen tegen personen in te trekken of te matigen. Dat dat niet altijd lukte is hem natuurlijk niet aan te rekenen. Nederland voedt zich zelf Op 18 augustus 1941 hield Posthuma een rede in Den Haag onder de titel Nederland voedt zich zelf. In het kort komt het er op neer dat de doeleinden van de productieslag voor het oogstjaar 1941/42 een uitbreiding van het akkerbouwareaal met 100.000 ha inhouden. Die oppervlakte is op korte termijn te vinden door grasland te scheuren. Op langere termijn valt te denken aan verdere inpolderingen. De inkrimping van het grasland kan gecompenseerd worden door ‘algemeene toepassing van het omweidingssysteem, meer zorg voor de graszode, betere methoden bij de hooiwinning, meer inmaak van gras en door gras te drogen.’etc. De vier voornaamste slagwoorden voor den productieslag 1941 zijn geweest en zij zullen voor het volgend jaar gelijk blijven: 1. Nergens braakland, 2. Betere benutting van het grasland, 3. Ook in den winter veevoeder van eigen bodem, 4. Meer graan, meer aardappelen, Als vijfde dringende oproep aan de boeren komt nu: Verbouwt meer koolzaad!’ oktober ~ november ~ december 2013
Affiche in opdracht van F.E. Posthuma vervaardigd
Verdere mogelijkheden Behalve het verhogen van de productie van landbouwgewassen zijn er meer mogelijkheden om het tekort aan bepaalde voedings- en genotmiddelen aan te pakken. Er zijn genotsmiddelen als koffie, thee, cacao, welke in Nederland niet verbouwd kunnen worden. Om toch een drankje te kunnen serveren dat lijkt op bijvoorbeeld koffie, kunnen we gebruikmaken van surrogaten.
Op het etiket: Bereid volgens machtiging van 21 oct. 1942 nr. 257. Uit: braamblad e.d., theestof, eikel-extract, melksuiker, natrium bicarbonaat en kunstmatige kleurstof
Koffiesurrogaat, gemaakt van de wortel van cichorei, is al bekend in de 18e eeuw. Ook wordt als basis
7 wel graan gebruikt. Zo bracht Albert Heijn 'Smalsko' op basis
te winnen en die zo gewonnen spi-
van rogge op de markt. De naam is gebaseerd op de beginletters van de woorden: smaakt als koffie. Uit de correspondentie van Posthuma In de correspondentie van Posthuma bevinden zich een aantal brieven van bedrijven die ideeën hebben op het gebied van het maken van surrogaten Op 18 april 1941 stuurt de N.V. Leidsche Broodfabriek aan Posthuma een op 16 april gebakken brood, bereid uit 50% bloem en 50% aardappelen. De reactie van Posthuma: ‘Het heeft mij uitstekend gesmaakt. Het blijft niet lang versch, maar zeer genietbaar.’ De Oliefabrieken Calvé te Delft op 18 februari 1941: ‘Wij komen inderdaad met een aantal nieuwe producten uit, waaronder er één is, dat kip-eiwit en ook slagroom kan vervangen. Tot de fabricatie van deze nieuwe artikelen zijn wij overgegaan, om ons personeel, in het bijzonder ook onze reizigers, aan het werk te kunnen houden.’ Uit een brief van 8 augustus 1940 blijkt dat er proeven worden ondernomen spiritus uit aardappelen
bruik bestemde gewassen opgevoerd wordt. De melkproductie moet minder gericht worden op het fokken van kalveren, maar meer op de melkvoorziening van kinderen. Bij deze campagne hoort dit affiche van ‘1 kalf te veel 8 kinderen géén melk’. Iedereen moet meedoen Waar ook veel energie in werd gestoken was de propaganda voor het verzamelen van ‘bos’ producten zoals eikels en beukennootjes. Uit het hierna volgende krantenartikel blijkt dat er een organisatie was belast met het in goede banen leiden van de gewenste inzameling.
ritus te mengen met benzine tot motorbrandstof. Dan zijn er voedingsmiddelen die wel in Nederland verbouwd kunnen worden, maar die men echter voor de oorlog (goedkoper) uit het buitenland importeerde. Daarbij moet men denken aan landbouwproducten als granen. Voor de productie daarvan roept de overheid de boeren op om grasland om te zetten in bouwland, zodat de productie van voor menselijk ge-
DEPARTEMENT VAN OPVOEDING, WETENSCHAP EN KULTUURBESCHERMING, No. 2376 I, afd. Kabinet. Betreffende: Oproep tot deelnemen der Nederlandsche jeugd aan het oogsten. ’s-Gravenhage, 7 augustus 1942 Het behoeft wel geen betoog, dat met het oog op den komenden winter de oogst 1942 voor ons volk van het allergrootste belang is. De Overheid, hierop bedacht, heeft niet nagelaten de noodige maatregelen te nemen, ten einde het binnenhalen van dien oogst zoo goed mogelijk te bevorderen. Het is echter niet onmogelijk, dat men nog meer hulp daarbij zal behoeven dan aanvankelijk het plan is. Naar aanleiding hiervan doe ik een zeer dringend beroep op alle scholen in Nederland en roep ik leerkrachten en leerlingen ervan op om vereend ertoe bij te dragen, dat de oogst 1942 zal worden binnengehaald. Ik vertrouw, dat gemeente- en schoolbesturen, indien de medewerking van de scholen tot bereiking van het voormelde doel noodzakelijk mocht blijken, die medewerking met alle kracht zullen bevorderen. Mogen ook de ouders, indien de daartoe bevoegde autoriteiten een beroep op de hulp der kinderen doen, deze aansporen aan dat bij uitstek nationale werk deel te nemen. De Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding Wetenschap en Kultuurbescherming, J. VAN DAM. oktober ~ november ~ december 2013
I NZAMELING VAN KASTANJES , EIKELS EN BEUKENOOTJES
De Persdienst van de Departementen van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, en van Landbouw en Visscherij meldt: De zomer spoedt reeds ten einde. Nog enkele weken en de grond onder de boomen zal weer bedekt zijn met kastanjes, eikels en beukenootjes, die door rapers vlijtig zullen worden opgezocht. Onder de tegenwoordige omstandigheden echter is het voor de voeding van mensch en dier meer dan ooit noodzakelijk, dat niets verloren ga van alle producten, welke tot verruiming van de voedselvoorziening kunnen bijdragen. Eikels en kastanjes vormen, hoofdzakelijk wegens hun gehalte aan zetmeelachtige stoffen, een goed veevoer. Bovendien zijn eikels een gezochte grondstof voor de vervaardiging van koffie-surrogaat. En, wat beukennootjes betreft, hieruit kan olie worden geëxtraheerd en het restant kan tot veevoer worden verwerkt Daarom is, opdat geen eikels, beukenootjes of kastanjes op den grond blijven liggen en vergaan, ieders medewerking aan de inzameling ervan noodig. Voorts is de verwerking van de vruchten van veel belang. Aangezien ons het grootst mogelijke rendement van de vruchten moet verkrijgen, wordt dit jaar de inzameling van rijkswege geregeld
8 en geschiedt zij onder de auspiciën van de Nederlandsche Inkoopcentrale van Akkerbouwproducten (NICA). Het land is voor de inzameling in een achttal districten verdeeld. Aan het hoofd van elk district staat een hoofdagent. Deskundigen op het gebied van boschbouw, boomkweekerij en zaadteelt, zijn als hoofdagent aangewezen. De hoofdagenten hebben in het algemeen tot taak, maatregelen te treffen voor de inzameling in hun werkgebied en voor het vervoer naar de verwerkers. Onder goedkeuring van de N.I.C.A. zullen de hoofdagenten een voldoend aantal agenten aanstellen. Als agent kunnen fungeeren personen, die in zekere mate van de desbetreffende producten op de hoogte zijn en over een voldoende opslagruimte beschikken. Wie agent wil worden, moet zich niet met de N.I.CA, maar met den hoofdagent van de streek, waar hij woont, in verbinding stellen. Wat het rapen aangaat; ieder die wil, kan eraan meedoen. Men heeft er geen vergunning voor noodig en zal er wat mee kunnen verdienen. De prijzen, waar tegen de agenten, de vruchten van de rapers overnemen, zullen nog worden vastgesteld. Het spreekt vanzelf, dat de vruchten aan de eischen, welke de agenten zullen stellen, moeten voldoen. De rapers zijn verplicht, de vruchten, welke zij hebben verzameld, bij den naastbij gevestigden agent in te leveren. Voor het vervoer van de vruchten naar, en de aflevering ervan aan de agenten zullen voor hoeveelheden, kleiner dan 50 kg., de rapers geen vergunning behoeven, maar voor het overige zal het, ter wille van de controle, worden verboden, zonder vergunning kastanjes, eikels en beukenootjes te vervoeren, te doen vervoeren, af te leveren, te doen afleveren, te bewerken of te verwerken. De bezitters van afgesloten, particuliere terreinen zijn verplicht om, zoodra de hoofdagent dit eischt, de vruchten aan den
plaatselijken agent af te leveren. Wenschen de grondbezitters niet zelven te laten verzamelen, dan moeten zij toestaan, dat rapers, die de agent zal aanwijzen, de vruchten zullen verzamelen. Hierbij zal tegen beschadiging van parken, enz. worden gewaakt. Vergrooting van den voorraad voeder voor het vee strekt, indirect, ten bate van de voedselvoorziening van den mensch. Daarom worden alle landgenooten opgewekt om, wanneer het tijdstip hiervoor is aangebroken, aan de inzameling van kastanjes, eikels en beukenootjes mee te werken. In een Officiële Publicatie zijn de namen en adressen vermeld van de aangestelde hoofdagenten, met wie zij die als agent in aanmerking wenschen te komen, zich in verbinding kunnen stellen, benevens de eischen waaraan de agenten dienen te voldoen. In een tweede Officiële Publicatie zijn de maatregelen voor de zaaizaadvoorziening van kastanjes, eikels en beukenootjes, gepubliceerd.
Vanaf 1941 geven gemeentes duizenden tuintjes uit aan particulieren en dat aantal zal nog stijgen in de daaropvolgende jaren. Ter illustratie daarvan zijn hieronder een aantal advertenties geplaatst. U I T B R E I D I N G A A N TA L VOLKSTUINEN Het college van B. en W. had In het belang van de voedselvoorziening reeds maatregelen getroffen voor de uitbreiding van het aantal volkstuinen met 114. Bovendien heeft men nog gelegenheid kunnen vinden tot uitbreiding van 't aantal volkstuinen met 20 langs de vijver achter de Algemeene Begraafplaats. Daar mogen met het oog op het tijdelijk karakter geen tuinhuisjes gebouwd worden. [Rotterdamsch Nieuwsblad, 12-51941]
[Nieuwsblad van het Zuiden, 11-91941]
Voor het scheuren, ten bate van de voedselvoorziening, komt elk grasterrein in aanmerking, dat maar eenigszins de moeite loont. Zoo is thans ook de bekende Sonsbeek-weide op het landgoed Sonsbeek aan de beurt gekomen. Het gemeentebestuur van Arnhem laat het scheuren van deze 15 ha grasland in werkverschaffing uitvoeren. Een kijkje tijdens den arbeid. Op den achtergrond Sonsbeek. Foto: Zeylenmaker.
Volkstuinen Als gevolg van de voedseltekorten wordt het zelf telen van allerlei voedingsgewassen snel populair en van overheidswege sterk aangemoedigd. oktober ~ november ~ december 2013
DE VOLKSTUIN In het orgaan van ‘De Volkstuin’ schat men het aantal oorlogstuinen op meer dan 15.000 stuks. ‘De Koog’ levert daarvan zeer zeker een groot percentage, want schier ieder hoekje is voor dit doel benut. Thans heeft men weer een serie tuintjes uitgezet op het terrein aan de Museumlaan, ten behoeve van het gemeentepersoneel.
[Dagblad voor Noord-Holland,8-41942]
9 Regelmatig worden diefstallen gemeld zoals hier van aardappels. AARDAPPELEN ONTVREEMD Ten nadeele van J. H. alhier, is een hoeveelheid aardappelen van zijn volkstuin ontvreemd. [Gooi- en Eemlander, 30-6-1942]
GEEFT UW VOLKSTUIN AAN De houder van een volkstuin kan, naar de productie-commissaris voor den tuinbouw en de ooftteelt mededeelt, tot en met Zaterdag 22 Augustus 1942 nog de inschrijving van zijn volkstuin aanvragen. Den volkstuinder, die zijn tuin nog niet heeft doen inschrijven, wordt aangeraden dit alsnog te doen, aangezien het gebruiken van een niet-ingeschreven volkstuin verboden is. Voor nadere bijzonderheden wordt verwezen naar de desbetreffende officieele publicatie. [Nieuwsblad van het Noorden, 20-81942]
ZELF BEWERKEN. Uitgezonderd het spitten en bemesten van den grond moeten alle werkzaamheden op den volkstuin door den houder of diens gezinsleden worden uitgevoerd. In verband hiermede moet de volkstuin op zoodanigen afstand van de woning van den houder zijn gelegen, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat men voor bewerking en onderhoud van den tuin regelmatig zelf zal kunnen zorgen. [De Tijd, 27-12-1943]
Ongetwijfeld zijn er onder de lezers te vinden die herinneringen hebben aan het telen van tabak in de tuin. Zo kan ik me herinneren dat mijn vader op een (brood?)plank met een zeer scherp mes een bundel tabaksbladeren aan het snijden was. Het moest, denk ik, zo mogelijk om de millimeter worden gesneden. Iets later, (september 1946) toen ik naar de lagere school ging, zag ik
in een hoek van het schoolplein hoge planten groeien – het bleken tabaksplanten te zijn - dat was de plek waar o.a. mijn vader, bestuurslid van de school, zijn ruwe (shag) tabak vandaan kreeg. BELANGRIJKE UITBREID I N G VA N D E T A B A KSTEELT Voor het komende seizoen hebben zich alleen al in het Land van Maas en Waal meer dan 120 beroepstelers aangemeld om een teeltvergunning. Deze telers hebben gezamenlijk een teeltoppervlakte van ruim 20 H. A. Vorig jaar, toen de inlandsche tabaksteelt reeds een uitbreiding had ondergaan, telde het Land van Maas en Waal 51 beroepstabakstelers. Hieruit blijkt wel hoezeer de beteekenis van deze oude vaderlandsche culture is toegenomen. [Friesche Courant, 2-3-1943] ROOKTABAK Overigens wordt de gewone tabaksteelt, dus de teelt van 'n verbeterde inlandsche tabak, welke ook bruikbaar is voor de sigarenfabricage, dit jaar ook voor het eerst in meer deelen des lands beoefend. Zoo is b.v. in Valkenswaard een terrein van ongeveer één HA. voor tabaksteelt ingericht. In plaatsen als Den Bosch en Tegelen werd reeds in 1941 op bescheiden schaal met de tabaksteelt begonnen, terwijl momenteel ook in de Over-Betuwe, waar vroeger de sinds vele jaren verdwenen tabakscultuur wel wat te beteekenen had, de belangstelling voor de inlandsche tabaksteelt weer is toegenomen. Dezer dagen werd te Bemmel reeds een propaganda-bijeenkomst voor dit doel belegd, waarin tot aanleg van drie proefvelden werd besloten. In deze belangrijke uitbreiding van de binnenlandsche tabakscultuur is nog niet begrepen de amateur-tabaksteelt, die men letterlijk in alle oorden des lands aantreft. En ook
oktober ~ november ~ december 2013
deze is natuurlijk weer beduidend toegenomen. Zoo bedraagt het aantal amateurtabakkers , dat alleen reeds bij den heer P.J.M. Albers, den bekenden tabak-expert te Druten, staat ingeschreven, bijna tweeduizend. Het ligt in de bedoeling bij voldoende belangstelling ten behoeve van deze tallooze amateurs te komen tot een mondelinge voorlichting, door middel van zitdagen van enkele deskundigen op dit gebied in eenige centra des lands. ongetwijfeld zou een dergelijke mondelinge voorlichting den door amateurs bereikten resultaten niet weinig ten goede komen. [De Tijd, 15-5-1942]
Handig voor de beginnende tabaksteler waren de teelt adviezen: TABAKSTEELT Vaak begint de amateurtabakker met meer enthousiasme aan zijn taak, dan hij in deze ‘conste’ volhardt. Tabak telen is n.l. niet zoo eenvoudig als men zich gaarne voorstelt. Met enkele teeltaanwijzingen welke wij ontvingen van den tabaksteelt-consulent Ir. L. van de Ven, die wij in de volgende dagen zullen opnemen, zal de serieuze tabaksteler daarom zeker zijn voordeel kunnen doen. Het toppen De allereerste verzorging van het gewas bestaat in het schoonhouden van den grond. Het is noodig dezen onkruidvrij te houden door middel van hakken of schoffelen, waar-door tevens de bodemventilatie wordt bevorderd. Een vraag, welke zich herhaaldelijk voordoet, is wel of men de planten al dan niet moet ‘toppen’. Dit zal er voornamelijk van afhangen, voor welk doel men de tabak teelt.
10 De mate van optreden hiervan wordt mede bepaald door de variëteit. Deze zijscheuten moeten regelmatig worden weggebroken, zoodra zij 10 a 20 cm lang zijn. Slechts de twee bovenste zuigers kan men laten staan, deze kunnen, als het andere blad bijna geheel geoogst is, nog een kleinen naoogst leveren. De kwaliteit van deze bladeren is niet al te best; zij leveren een zware tabak, welke in kleine hoeveelheden aan shag toegevoegd, deze echter iets pittiger kan maken. [De Residentiebode, 27-7-1943]
Gebruikte en geraadpleegde bronnen
Dit kon het uiteindelijke resultaat zijn!
Indien men pruimtabak wenscht, zal men vroeg en diep dienen te toppen, waardoor de bladeren zwaar, vet en dik worden. Voor rooktabak zal men niet of zoo laat mogelijk moeten toppen. In het algemeen kan men zeggen, dat het gewenscht is, alleen de bloemknoppen uit te knijpen, zoodra deze zich gaan ontwikkelen. Door het wegnemen van de bloemtrossen verkrijgt men een
vlugger afrijpen van het blad en daardoor een iets betere kwaliteit. Om bladbeschadiging te voorkomen kan men het beste toppen in den namiddag of tegen den avond, als de bladeren eenigszins slap hangen. Behalve dat het toppen een sterken groei van de bladeren bevordert, ontwikkelen zich uit de oksels der bladeren zijscheuten, de zogenaamde dieven of zuigers.
oktober ~ november ~ december 2013
-Historische Kranten. -‘Meent’, af. 1 2013, uitg. Hist.Ver. Roterodamum. -Blokkade, uitg. Cie. Posthuma -Verzameling 2e Wereldoorlog Gem. Archief R’dam -Europa kan zich zelf voeden (brochure)(1941) -Productieslag in Nederland (brochure) -F.E. Posthuma, Nederland voedt zich zelf (1941), rede uitgespr.18-8-1941 -Correspondentie F.E. Posthuma: Nationaal Archief, Collectie 117, toegang 2.21.027.07 inv. nr. 461■
11
‘De Lêste Hikke ’ e e n b o e k met bijzondere Friese namen Fokke Wester HURDEGARYP – Ook namen zijn aan mode onderhevig. Ze komen en verdwijnen weer. Aly van der Mark verzamelde voor haar boek De Lêste Hikke bijzondere Friese namen, die op het punt staan uit te sterven. Aly van der Mark verzamelde tien jaar lang rouwadvertenties uit de Leeuwarder Courant. Het begon met de voornaam Heiltje. 'Ik fûn it in bysûndere namme en ha de adfertinsje útknipt en yn in doaske stoppe. In pear dagen letter seach ik in oare aparte namme en sa is eins it sammeljen begûn. Dan wurde jo der ek alert op. It wienen nammen dy’t ik sels net koe. Ik betocht dat sokke minsken hjoeddedei wierskynlik net mear ferneamd wurde soenen en dat dy nammen dus útstjerre.' Van der Mark beperkte de verzameling door de voorwaarde te stellen dat de naam in Nederland niet meer dan vijftig keer mocht voorkomen. Daarvoor maakte ze gebruik van de voornamenbank van het Meertens Instituut (www.meertens.knaw.nl). De enige uitzondering die ze zichzelf toestond is de naam Heiltje. Na tien jaar was de sigarendoos vol. 'Ik hie de adfertinsjes der gewoan hieltyd ynstoppe, mar der al dy tiid net wer nei omsjoen. Ik wie benijd wat der allegear ynsitte soe. It wienen der sa’n trijehûndert en it wienen nammen as Frietske, Froatsje en Jilkjen by de famkes en Geue, Hikke en Oukert by de jongens.’ Na overleg met uitgeverij Friese Pers Boekerij besloot ze er een boekje van te maken. Om er meer van te maken dan alleen een namenlijst besloot ze van een aantal personen het levensverhaal uit te zoeken. Zo vertelt Van der Mark het verhaal van Hikke Visser uit De Westereen. Hij groeide op in een groot
gezin, waarin de kinderen bij elkaar in de bedstee sliepen. 'Ze leinen om en om, de helte mei de holle op it fuottenein, sadat se der krekt yn pasten. Hikke moast mei tsien jier oan’t wurk. En Naentske Rienks en har suske hienen tegearre mar ien pear sneinske klompen. De iene koe dus de moarns nei tsjerke, de oare middeis.’ De namenlijst in haar boek is niet volledig, weet Van der Mark, juist omdat het om advertenties in de LC gaat. 'Hie ik it Friesch Dagblad lêzen, dan wie it miskien in hiel oare list wurden. Lêsten belle my ien om te freegjen oft in bepaalde namme der ek yn stie, mar as der yn de lêste tsien jier net ien mei dy namme stoarn is, dan haw ik him dus net.’ Veel van de namen zijn al eeuwenoud en generaties lang in families gebruikt. Maar ze lopen naar een roemloos einde, beseft Van der Mark. 'Der wienen seis minsken mei de namme Fintsje, mar no is der ien stoarn en binne der noch mar fiif. Dochs is der ek hoop. By de boekpresintaasje wienen ek in Oktjen en in Kinke. Dy wienen neamd nei de minsken fan wa’t ik de rou-adfertinsjes brûkt hie. Oktjen wie neamd nei beppe Ok en se hie ek in tante Okke, mar sels brûkte se har echte namme. Soks fyn ik moai. Ik ha fernaam dat dit boek ek wol wat losmakket, it rekket in snaar.’
oktober ~ november ~ december 2013
[Gelezen in de Nieuwsbrief van het Meertens Instituut, art. afkomstig uit de Jouster Courant.] Het boek is verkrijgbaar in de boekhandel. ■
RECTIFICATIE Artikelen zonder bronvermelding
In het vorige nummer van GEM heeft de redactie verzuimd de herkomst te vermelden van de artikelen Online Grasduinen in brieven van geleerden en Linked Data zorgen voor meer dan brood alleen. (pag. 1920) Deze artikelen zijn afkomstig van e-data&research
12
DE
GESCHIEDENIS VAN HET KRUISWERK JW Koten Er zijn weinig instituties die zoveel hebben bijgedragen aan de gezondheidszorg als de kruisverenigingen. Het kruiswerk is een typisch Nederlandse manier van organiseren geweest. Het was vooral gebaseerd op particulier initiatief, gestructureerd in de bekende zuilen waar uit de Nederlandse samenleving toen nog was opgebouwd. De overheid bleef lang een afwachtende houding aannemen. In Vlaanderen heeft men dit systeem overgenomen, waardoor daar het Groene Kruis ook een vertrouwd begrip is geworden. Door het nastreven van een drietal doelen, te weten: (1) preventie (bijv. inenten) (2) voorlichting (consultatiebureaus) (3) zorg (uitleen van hulpmiddelen, wijkverpleegkunde, gezinszorg) hebben de kruisverenigingen sterk bijgedragen aan betere levenskansen voor iedereen. Zo was rond 1910 de gemiddelde levensverwachting met 25 jaar toegenomen tot 65 jaar van de oorspronkelijke 40 in het midden van de 19e eeuw. De kruisverenigingen hebben hieraan een belangrijke bijdrage geleverd. Cholera aanzet tot preventie maatregelen bij ziekten De grote cholera epidemie kwam eerder in dit tijdschrift aan de orde 1. Deze epidemie was een nationale ramp van de eerste orde met vele tienduizenden slachtoffers. Maar uit deze ramp werd ook iets goeds geboren, namelijk een betere kijk op 1
epidemische ziekten en de beste manier deze door preventieve maatregelen te voorkomen. Het begrip hygiëne werd geboren en door de Amsterdamse Hygiënisten onder de bevolking krachtig gepropageerd. Jacobus Penn grondlegger van het kruiswerk
Een van de belangrijke woordvoerders van deze hygiënisten was Dr. Jacobus Penn (1821-1890). Mede door zijn politieke invloed wist hij de aanleg van een rioolstelsel en een goede drinkwatervoorziening in Amsterdam succesvol te propageren. Hij kreeg daardoor naamsbekendheid. Penn was bovendien hoofdredacteur (gerant) van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en daardoor een belangrijke adviseur van de minister bij het opzetten van het staatstoezicht voor de volksgezondheid. In 1865 werd hij de eerste Inspecteur Volksgezondheid in NoordHolland. In deze positie had hij veel invloed. De aanzet voor de oprichting van het Witte Kruis In 1872 werd in verband met het opvlammen van de cholera een nieuwe wet ter bestrijding van besmettelijke ziekten van kracht. Deze wet gaf taken aan een gemeente bij de bestrijding van de cholera. Deze wet hield onder andere isolatie in en thuis verpleging. Ziekenhuizen waren er nauwelijks. De thuiszorg
Aflevering 4/2012 oktober ~ november ~ december 2013
schoot bij minvermogenden ernstig te kort door een combinatie van onkunde en onvoldoende zorgmoge-lijkheden. Bovendien hadden de plaatselijke bestuurders weinig oog voor infectiebestrijding. Penn voelde zich door deze onwil en onkunde gefrustreerd. Dit was de reden dat hij, samen met zijn vriend Dr. G.A.N. Allebé (1810-1892), eveneens een bekende Amsterdamse hygiënist, in 1875 te Hilversum een vereniging opzette. Deze had als doel voorlichting en verpleging (inclusief hulpmiddelen) te geven aan choleralijders of leiders aan andere infectieziekten. Deze vereniging kreeg aanvankelijk de omslachtige naam Vereniging tot Hulpbetoon en Afwering van Epidemische Ziekten, maar zou later de wervende naam Witte Kruis krijgen. Penn werd tot deze naam geïnspireerd door het Rode Kruis van Henri Dunant. Dunant voor Penn een voorbeeld
Henri Dunant (1828-1910), een Zwitserse bankier en sociale activist, was tijdens een dienstreis te Solferino getuige van een vreselijke veldslag (1859) waarbij Fransen en Italianen tegen Oostenrijkers vochten. Door het moderne wapentuig was de slachting onder de combattanten afschuwelijk, ca. 40.000 gewonden bleven kermend en stervend achter op het slachtveld, zonder enige bekommernis. Door grote inzet en persoonlijke moed wist hij veel slachtoffers van een zekere dood te redden, daarbij geholpen door een aantal plaatselijke vrouwen.
13 Daarbij werden slachtoffers zonder aanzien des persoon gelijk behandeld. Tutti fratelli (wij zijn allen broeders) was zijn devies. Over zijn ervaringen schreef hij een boek: Souvenir de Solferino. (1862) Dat werd aanleiding tot de oprichting van een commissie in 1863 die verbetering van het lot van gewonde soldaten en een meer humanere oorlogvoering nastreefde. Gezien de Zwitserse achtergrond van Dunant (hij was in Geneve geboren) en de neutraliteit van dit land, koos Dunant Zwitserland (Geneve) als zetel voor deze commissie. Uit erkentelijkheid voor regering en land nam hij de omkering van de Zwitserse vlag als verenigingsembleem: het Rode Kruis dus. Penn koos als embleem voor zijn nieuwe vereniging het omgekeerde beeld van het Rode Kruis. Dit was het Witte Kruis, echter zonder de rode achtergrond. Dat kon niet omdat men het gebruik van de Zwitserse vlag voor dat doel als bezwaar zag. Het Witte Kruis werd zonder achtergrond gebruikt (in het verpleegsterkruis gebruikte men een gele achtergrond). Penn beschouwde zijn Witte Kruis als een pendant van het Rode Kruis, dat in oorlogsgebieden opereerde, en door preventie en hygiënische maatregelen veel sterfte wist te voorkomen. Dit Witte Kruis was bedoeld voor de burgerbevolking in vredestijd met overeenkomstige doelstellingen. Witte Kruis, groot succes maar te kort aan middelen Aanvankelijk was het Witte Kruis vooral gericht op de bestrijding van besmettelijke ziekten. Later werd de scoop van deze vereniging uitgebreid, zodat ook niet-epidemische aandoeningen tot het zorgpalet gingen behoren.
1
In eerste instantie ging het dus vooral om gezondheidsvoorlichting. Gezien de gunstige ervaringen van William Rathbone1 bij de thuisverpleging van arme choleralijders in Engeland startte hij ook met de thuisverpleging die vooral op de gewone burgers was gericht. Hierbij werd naast goede voorlichting ook rechtstreekse zorg gegeven. Enkele jaren later werden hulpmiddelen (zoals thermometers, kussens e.d.) uitgeleend en vaccinaties en inentingen verricht. Dit Witte Kruis project werd een groot succes en leidde als snel het groot aantal nieuwe Witte Kruis vestigingen in andere plaatsen in de provincie NoordHolland waar Penn inspecteur volksgezondheid was. Reeds een jaar na de oprichting van de Hilversumse afdeling bestonden er in Noord Holland al 11 afdelingen met 600 leden. Een overkoepelende provinciale organisatie werd opgezet met als werkgebied uitsluitend de provincie Noord-Holland.
Anna Reynvaan (1844-1920)
Slaagde men voor het verpleegstersexamen dan kreeg betrokkene een zilveren speld uitgereikt. Deze Witte Kruisspeld die de gediplomeerde verpleegkundige als brocheinsigne op het uniform droeg werd het teken dat men als verpleegkundige inderdaad gekwalificeerd was. Een van de eerste afgestudeerden was. Anna Reynvaan. Zij zou met Jeltje Bosch Kemper en Frederike Meijboom tot boegbeelden van de Nederlandse verpleegzorg worden. De naam Florence Nightingale (1820-1910) moet nu genoemd worden. Florence kwam uit een zeer vooraanstaande familie die in Italië verblijf had en waar zij ook ter wereld kwam. Ondanks een sterk verzet van haar familie, startte zij met het verzorgen van zieken. Verpleging als vak moest nog uitgevonden worden.
Jeltje de Bosch Kemper (1836-1916)
Verpleging wordt professie Penn merkte al snel dat voor een goede verpleging, dit type zorg moest worden geprofessionaliseerd. Reden waarom hij een goede opleiding en professionalisering van dit beroep nastreefde. Daartoe werd een leer curriculum opgesteld dat werd afsloten met een examen.
Frederike Meyboom (1871-1971)
Korte tijd bracht ze door in het Diaconessenhuis in het Duitse Kaiserswert en bij de zusters van St. Vincent de Paul die in de buurt van Parijs een ziekenhuis hadden. Het door haar ingevoerde verpleegsters uniform lijkt op de nonnendracht van de St. Vincent de Paul zusters.
William Rathbone was een Britse zakenman later parlementslid, die na de dood van zijn eerste vrouw een verpleegzorg voor arme vrouwen opzette. Hij raakte bevriend met Florence Nightingale, en was betrokken bij het opzetten van het Queens Nursing Institute, waar verpleegkundigen werden opgeleid. oktober ~ november ~ december 2013
14 Ook Florence had oorlogservaring opgedaan en wel bij de Krimoorlog (1853/56) waar zeer veel soldaten stierven. Zij leidde een verpleegstergroep van 38 dames, die deze gewonden verzorgden. Met veel tact en inspanning wist zij het lot van de soldaten te verbeteren. Ze werd bekend als the lady with the lamp. Nadien heeft zij veel gedaan om het beroep van verpleegkundige op de kaart te zetten, waarbij zij meisjes met een goede opleiding voor dit beroep wist te interesseren. Dit had succes. Verpleegkundigen waren afkomstig uit gegoede middenstandgezinnen en hadden een goede vooropleiding (MULO) genoten.
overheid zouden moeten worden verzorgd. Te denken valt hierbij aan ontsmettingsactiviteiten, isoleren van besmettelijke zieken, pokkenbestrijding, bestrijding van difterie, verstrekking van hulpmiddelen etc. De kruisverenigingen in Noord Holland hadden echter als zwak punt de financiering van hun activiteiten, omdat men sterk afhankelijk was van betalende leden en collectes en er slechts een zeer bescheiden subsidiëring vanuit de provinciale overheid plaats vond. Door geld tekort kon men de ambities niet waar maken wat weer tot ledenverlies leidde. Het Witte Kruis stond herhaaldelijk aan de rand van het faillissement.
Later ontstond het Wit-Gelekruis (katholieke grondslag 1916) en het Oranje-Groene Kruis (protestantse grondslag, 1932). De eerste hulp gebruikte het Oranje kruis als icoon (1909), men gebruikte deze icoon vele jaren als ANWB-verkeersbord om een EHBO-hulppost aan te duiden. Daarnaast was er nog het Paarse kruis van de fysiotherapeuten en het Ivoren kruis als icoon voor de preventieve tandheelkunde. Het Zwarte kruis werd soms in de zwakzinnigen zorg gebruikt o.a. als aanduiding voor een gediplomeerde psychiatrische verpleegkundige. De meeste van deze symbolen en insignes zijn nu in onbruik geraakt. Consultatiebureaus voor zuigelingen zorg en tuberculose bestrijding Het succes van de preventie zorg en de hygiëne bij de gezondheidsbevordering leidde in de jaren 1900 tot enkele nieuwe initiatieven die de zuigelingen en de tuberculose bestrijding als voornaamste object van zorg hadden. We bespreken deze zorgverlening eerst omdat deze later deels bij het kruiswerk werd opgenomen.
Algemeen Handelsblad 31-10-1879
Door de combinatie van deskundigheid, goede uniformkeuze en een beschaafd optreden kreeg de verpleegkundige een hoge maatschappelijke status. Uitbreiding taken Witte Kruis De gemeenten verwaarloosden hun zorgtaken ten aanzien van de bestrijding van de besmettelijke ziekten nogal. Geleidelijk aan kreeg het Witte Kruis steeds meer taken toegeschoven die eigenlijk door de
Uitleg kleuren Het gebruik van het kruis icoon, werd door het wervende en onderscheidende karakter, in de volgende jaren zeer populair. Dit symbool werd opgepakt door heel wat organisaties, ook die geen band met de kruisverenigingen hadden. Dit alles kan bij de lezer tot verwarring leiden; vandaar hier een kort overzicht. Wij noemden al het Witte en Rode Kruis. Het klassieke kruiswerk zou later als icoon het Groene Kruis (kruisvereniging op neutrale grondslag 1901 en 1912) voeren, oktober ~ november ~ december 2013
Consultatiebureau voor zuigelingenzorg Hoewel de hygiëne en preventie zeer effectief waren, bleef de zuigelingensterfte door onkunde en armoede ongewoon hoog. Borstvoeding werd amper gegeven behalve in Friesland waar de traditie dit voorschreef en veel kinderen de zuigelingenperiode overleefden. De belangrijkste doodsoorzaak bij zuigelingen was gastroenteritis door verkeerde flesvoeding. Melk was te duur en meestal gaf men pap vaak aangemaakt met geïnfecteerd water. De nieuw verworven kennis van hygiëne en juiste aanmaak van babyvoeding leidden tot belangrijke initiatieven. Dr. Plantinga huisarts in den Haag stichtte in 1901 het eerste zuigelingenconsultatiebureau. In eerste instantie was dit bureau bedoeld voor melkverstrekking aan noodlijdende
15 gezinnen. Plantinga had persoonlijk koeien geselecteerd die de melk voor zijn praktijk leverden; verder werd deze melk door hem gesteriliseerd. Voorlichting werd gegeven in melkkeukens waar men leerde hoe men flesvoeding moest bereiden. Na intensieve propaganda van borstvoeding verdwenen deze melkkeukens.
Het zogenaamde ‘verpleegsterskruis’ waarin het Witte Kruis is te herkennen
Dit Haagse zuigelingenbureau werd voorloper van de gemeentelijke consultatiebureaus. In Amsterdam werd al vroeg (1904) het nut van deze zuigelingenzorg ingezien. Door de gemeente werden over de stad verspreid diverse consultatiebureau opgezet die door gemeenteartsen werden geleid en onder leiding van de gemeentelijke gezondheidsdienst stonden (de beroemde Amsterdamse GGD was in 1901 opgericht). Later volgden ook in andere grote steden met gemeentelijke consultatiebureaus. (Maastricht 1906, Heerlen 1910, Utrecht 1910, Leiden 1908, Rotterdam 1910). Op plaatsen waar er geen gemeentelijke gezondheidsdienst bestond (platteland) nam al spoedig het Groene Kruis de consultatiebureaus voor zuigelingen als zorgtaak op zich. De tuberculose bestrijding Tuberculose was rond de eeuwwisseling (1900) de volksziekte bij uitstek; jaarlijks stierven er 2 lijders per duizend inwoners aan deze ziekte. De prognose was zo slecht, dat de diagnose tuberculose door de patiënt als doodsvonnis werd ervaren,
zo als voor kort kanker in onze tijd. In 1903 werd in Rotterdam een Vereniging ter Bestrijding van Tuberculose opgericht. Door de betere mogelijkheden onder meer door de röntgendiagnostiek werd in dat jaar een consultatiebureau voor tuberculose bestrijding opgericht. Vele gemeenten volgden (Haarlem, Arnhem, Den Haag en Amsterdam) en veelal ondergebracht bij de GGD ‘s. In het zelfde jaar werd met de twee sanatoria in Hellendoorn en hoogLaren de Nederlandse Centrale opgericht, die in 1907 de Centrale Vereniging (nu koninklijk) ging heten die onder de bescherming van koningin Emma stond. Deze vereniging heet nu de KNCV. Koningin Emma had zelf haar zusje Sophie aan deze ziekte verloren en zij kende de aandoening dus van nabij. De werkzaamheden van deze consultatiebureaus volgden in grote trekken het stramien van de zuigelingenbureaus. De vereniging was dus particulier initiatief en afhankelijk van leden en collectes, er werd slechts een zeer bescheiden subsidie verkregen. Deze instelling zou later veel van zijn activiteiten aan de Kruisverenigingen overlaten. De verdere ontwikkelingen bij het kruiswerk: het werk van Dr. Poolman Buiten Noord-Holland bestond geen kruiswerk. Een belangrijk initiatief kwam in 1901 van de huisarts Dr. Poolman. Hij had als waarnemer tijdelijk in Zandvoort gewerkt en het nut van het Witte Kruis leren waarderen. Nadat hij zich in het Zuid Hollandse dorp Driehuizen had gevestigd miste hij deze Witte Kruis instelling zeer. Vandaar dat hij een Witte Kruis naar het model van het Noord-Hollandse Witte Kruis in zijn dorp opzette. Maar omdat men in Noord-Holland exclusief voor deze provincie de naam Witte Kruis wilde behouden stuitte de naam Witte Kruis door Poolman voor
oktober ~ november ~ december 2013
Driehuizen voorgesteld op grote weerstand. Noord-Holland vreesde onduidelijkheid. Daarom aanvaardde hij de raad van een collega (Deinse) om in plaats van Witte Kruis, de naam Groene Kruis te gebruiken. Groen is immers de geneeskundige faculteitskleur. Poolman, een man met visie Poolman was een man van brede visie, die verder ging dan het Witte Kruis model met een meer professionelere aanpak. Hij ondervond daarbij steun van Ds. F.C. Fleischer die stelde dat het Noord-Hollandse Witte Kruis, zich meer door ethische motieven liet leiden dan door deskundigheid. De nieuwe beleidsuitgangspunten van het Groene Kruis werden: (1) deskundigheid gebaseerd op de recente wetenschappelijke inzichten, (2) een niet religieuze aanpak gericht op een zo breed mogelijk publiek en (3) een zoveel mogelijk decentrale verenigingsopbouw. Belangrijk was dat voor de zorg professionele krachten werden aangesteld die een bescheiden salariëring kregen. Door deze nieuwe visie en operationele successen kreeg het Groene Kruis model van Poolman veel navolging. In heel wat steden en provincies begonnen particulieren (meestal voorkomende uit de plaatselijke elite) lokale kruisverenigingen op te zetten die zelfstandig functioneerden. Op het platteland kreeg de kruisvereniging, zoals we eerder opmerkten al spoedig ook de zuigelingenzorg als taak toegewezen. Dit naast de wijkzorgtaak. Probleem was aanvankelijk dat deze elite moeite had om een breed draagvlak binnen de bevolking te creëren, want voor veel zaken was men afhankelijk van de contributie van zo veel mogelijk leden. De gewone burger wilde wel korte termijn hulp ontvangene maar men stond niet open voor lange ter-
16 mijnsopvattingen vooral als deze preventieve acties inhielden. De angst om overvleugeld te worden speelde natuurlijk hierbij mee. In diverse plaatsen bestond bovendien algemene scepsis bij de lokale overheden. Onkunde van de bevolking en een zeker conservatisme was een barrière die moest worden overwonnen. Ook de strikte neutraliteit van het Groene Kruis riep niet geheel ten onrechte soms weerstanden op. Het bijzondere karakter van het Limburgse Groene Kruis Een wat andere weg werd bewandeld door het Limburgse Groene Kruis.
te steunen. Het gevolg was dat het Limburgse Groene Kruis snel zeer succesvol werd doordat men minder opstart problemen kenden. Rampjaar 1911: massale zuigelingen sterfte gedurende de hete zomer van 1911 Een kantelpunt in de geschiedenis van de zuigelingenzorg was het rampjaar 1911. Tijdens de zomermaanden trad er door een hittegolf en grote droogte een massale zuigelingensterfte op. Het was een echt rampjaar. Steden met goede technische voorzieningen hadden weinig te lijden. Maar in sommige plattelandsgebieden stierf de helft van alle zuigelingen. De massieve kindersterfte leidde tot diverse krantenartikelen waarbij men van een groot schandaal sprak en een betere zuigelingenzorg eiste. Met nadruk werd hierbij naar de consultatiebureaus gewezen zoals die door Plantinga waren opgezet.
Gedenkboek geschreven door Jan Stöpetie
In januari 1910 werd een Groene Kruis door Mr. Ch. Ruys de Beerebrouck (de latere president) te Maastricht opgezet. In september van datzelfde jaar voegde hij zich naar de wens van de bisschop dat dit Groene Kruis een katholiek karakter moest krijgen, waarbij geestelijken zitting dienden te hebben in de plaatselijke besturen. Niet katholieken konden zich bij het Groene Kruis aansluiten en dezelfde zorg krijgen. De verplegende staf moest echter uitsluitend uit katholieken bestaan, bij voorkeur religieuzen. In ruil voor dit standpunt zegde het bisdom toe alle mogelijk steun aan de vereniging te geven en deze ook met geldelijke en andere middelen
Een citaat uit een krant uit die dagen demonstreert dit voldoende: ‘In de warme Augustusmaand van 1911 stierf in ons land 32 pct. van alle zuigelingen. In het vorige jaar bedroeg dit percentage niet meer dan 12. Niet overal in ons land was die zuigelingensterfte even groot. Het ergst was zij te Vlissingen, waar niet minder dan 74 pct. stierf. Deze cijfers wijzen er wel op, dat er bij groote hitte bijzondere maatregelen moeten worden getroffen. In de eerste plaats verandere men in den heeten tijd nooit van voeding. Voor een kunstmatig gevoed kind neme men twee keer per dag versche melk. De melk moet onmiddellijk worden gekookt en dan bewaard op de koelste plek van het huis, liefst in ijs. Bescherm het kind vooral voor vliegen. Denk er ook om, dat een kind evenals een groot mensch bij warmte dorst krijgt, geef het tusschentijds een klein beetje water (lauw) en wat zeer slappe thee. Kleed het kindje verder wat luchtig, laat armpjes en beentjes bloot en dek het ook niet toe. Men kan het kindje gerust een paar minuten naakt laten spartelen; het dagelijkse badje is vooral in dezen tijd een eerste vereischte. Ten slotte moet men er door een doelmatige ventilatie voor zorgen, dat de woning koel en frisch blijft. Wees heusch niet bang voor oktober ~ november ~ december 2013
een tochtje. [Nieuwsblad van het Noorden, 10-7-1915] Politieke bemoeienis Na een tweede kamer debat werd een rijksonderzoekcommissie opgezet. Een van de aanbevelingen was het uitbreiden van het aantal consultatiebureaus voor zuigelingenzorg. In diverse plaatsen bestonden deze al, maar in andere plaatsen ontbrak dit particuliere initiatief of ondervond men tegenwerking van de plaatselijke overheid. De nieuwe slagzin: Beter preventie dan curatie werd het nieuwe leidende principe. Dit principe moest bevolking breed worden uitgedragen. De oprichting van het landelijke Groene Kruis
Een van de initiatieven na dit rampjaar was de oprichting van het Groene Kruis, nu als nationaal instituut (1912) met provinciale afdelingen. De naamgeving werd: ‘Algemene Nederlandse vereniging het Groene Kruis’. De meeste provinciale kruisverenigingen sloten zich hier vrij snel bij aan, inclusief na enige aarzeling Limburg. Merkwaardig genoeg was Zuid Holland, de oudste kruis-vereniging, vrij laat omdat men sterk aan het decentrale karakter van de vereniging vast hield. Men vreesde o.a. dat de toch al schaarse middelen van de lokale afdelingen voor een deel moesten worden gebruikt voor het optuigen van de centrale organisatie. Het Noord-Hollandse Witte Kruis sloot zich als laatste aan bij deze landelijke organisatie. Zij bedong echter wel dat de bestaande
17 structuur gehandhaafd bleef en dat zij het Witte Kruis als icoon mochten blijven voeren. De strikte neutraliteit van het Groene Kruis riep weerstanden op in veel provincies. Het leidde tot een verzuiling van het kruiswerk. Men kreeg een aparte kruisvereniging met een katholieke signatuur: het Wit-Gele-Kruis (1916) dat in Brabant zijn origine vond. Pas in 1932 werd naar analogie het protestantse OranjeGroene Kruis (voortgekomen uit de Drentse Christelijke Vereeniging voor Ziekenzorg ’Draagt Elkanders Lasten’) opgericht. Het Limburgse Groene Kruis (1910) bleef ondanks zijn expliciete katholieke signatuur toch Groene Kruis heten. Dit Limburgse Groene Kruis sloot zich wel in 1928 aan bij de federatie Wit-Gele Kruis; beiden hadden immers een duidelijke katholieke signatuur. Het Wit-Gele kruis. De oprichting van het Wit-Gele kruis volgde een complexe weg. In essentie berustte de basis structuur van de organisatie op een omzetting van een kerkelijke instelling die Onderlinge bijstand heette, een vorm van kerkelijke armoede ondersteuning. Door de maatschappelijke verandering nam de betekenis van deze instelling af. De vorming van het WitGele kruis hieruit was een welkome vernieuwing van deze instelling die ter ziele dreigde te gaan. De officiële naam van deze kruisvereniging werd ‘Rooms Katholieke Vereniging voor Volksgezondheid en Ziekenverpleging’. De scoop van zorg was dus van het begin af aan breder dan die van de klassieke Groene Kruisafdelingen. De keuze van de kleuren wit en geel verwijst naar de kleuren van de pauselijke vlag, het
1
duidde op de katholieke signatuur van deze vereniging.
Wat een keuzemogelijkheden! (1955-1970) Museum Rotterdam no. 86183
Een belangrijke rol bij de vorming van het Wit-Gele Kruis was weggelegd voor de arts J.L.B. Gribbelink die in Oudenbosch eerder getracht had een Groene Kruis op te zetten, maar dit faalde door het neutrale karakter van deze kruisvereniging. De landelijke organisatie van het Wit-Gele kruis kreeg een gelaagde structuur waarbij de regionale afdelingen met die van de bisdommen overeenstemden waardoor de kerkelijke leiding in ieder bisdom inspraak had. De besluitvorming was meer top down en vaak effectief, hoewel de plaatselijk afdelingen toch wel een zekere autonomie genoten. Belangrijke speerpunten van de Wit-Gele Kruiszorg waren de zieken-verzorging aan huis, kraamzorg en de bestrijding van infectieziekten en de consultatiebureaus voor zuigelingen. Veel werd gedaan aan de opleiding van bekwaam personeel. Het bezwaar was dat de katholieke meisjes door de achterstand van de katholieke volksdelen, onvoldoen-de waren opgeleid. Dien te gevolge kon men op katholiek personeel onvol-doende een beroep doen. In de eerste fase werd dan ook een beroep gedaan op kloosterzusters (nonnen), die niet altijd even bekwaam waren 1. Veel
werd dan ook aan opleiding gedaan. De kruiswerkacties na 1911 Door de ernstige zuigelingen sterfte kreeg de zuigelingenzorg binnen het kruiswezen een extra impuls. Veel nieuwe afdelingen werden opgezet. Het duurde echter na 1912 toch nog een hele poos alvorens consultatie-bureaus algemeen ingang vonden. Vooral op het platteland was dit het geval. Er bestonden nogal wat weerstanden die geleidelijk moesten worden overwonnen. De zuigelingenzorg werd een dienstverlening waarmee de kruiszorg vooral op het platteland zich profileerde. Aanvankelijk was deze zorg beperkt tot gewichtscontrole en voedingsadviezen. Voorts vooral de bevordering van de drie R's (rust, reinheid en regelmaat). Later ging men ook de toestand van de luiers controleren en letten op verschijnselen van ondervoeding zoals ondergewicht en tekenen van rachitis (Engelse ziekte). Het spreekuur werd aanvankelijk gehouden in vaak kleine bedompte ruimten. Nogal eens waren het kleine ruimten in herbergen, patronaatsgebouwen, wijkgebouwen van kerken. Zelfs vond men onderdak in een oefenzaal van de dorpsfanfare en werd het onderzoek tussen de instrumenten van het muziekgezelschap uitgevoerd. Het biljart of de biertap in een café diende wel eens als aan- en uitkleedtafel, terwijl omstanders vrolijk een biertje dronken. Omdat deze zuigelingenzorg vooral op de armere delen van de bevolking was gericht en in principe gratis, organiseerden huisartsen ook consultatiespreekuren tegen betaling
Ook bij het Oranje-Groene Kruis zag je een dergelijke ontwikkeling waarbij diaconessen uit het lokale ziekenhuis in de omgeving kruiswerktaken op zich namen
oktober ~ november ~ december 2013
18 voor de meer welgestelden ook wel mevrouwenspreekuren genoemd. Meestal was dit in de huisartsenpraktijk, maar vanaf de jaren 1930 was het niet ongewoon dat de huisartsen deze mevrouwen spreekuren ook in het wijkgebouw van de kruisvereniging hielden. De wachtkamer werd hiertoe wat mooier opgesierd. Mede door al deze maatregelen zag men dat na de eerste wereld oorlog (1920) de zuigelingensterfte reeds was gedaald tot minder dan 10%.
pleegkundige zich ook van een fiets mochten bedienen. Ook de fietsende non in kloostergewaad werd een vertrouwd en gewaardeerd beeld in de katholieke dorpsgemeenschap. Zij werd op handen gedragen en vaak werd zij de belangrijke vertrouwenspersoon. Vaak kende zij haar pappenheimers goed en door overleg met de huisarts werd zij een zeer waardevolle schakel in de gezondheidszorg. De wijkzuster genoot groot ontzag. Zij was goed benaderbaar en kundig.
Het tweede kantelpunt: de uitbraak van tuberculose Een tweede kantelpunt voor de kruisactiviteiten waren de jaren tijdens eerste wereldoorlog. Er was toen voedselschaarste. Dit had als gevolg dat de longtuberculose zich haast epidemisch uitbreidde, waarbij de kruisvereniging nauwelijks aan de vragen kon voldoen omdat de financiële middelen daartoe ook ontoereikend waren. Toekenning van een rijkssubsidie was dus noodzakelijk. Tuberculosezorg was thuiszorg. Op het platteland zag men cabines in de tuin verschijnen waar de patiënt veel verse lucht en zonlicht kon opdoen. De ervaring leerde dat dit gunstig was en voorkwam dat huisgenoten bestemt raakten en ook de ziekte kregen. Pas de laatste jaren is duidelijk waarom deze zonlichtexpositie effectief was. Vitamine D heeft immers invloed op de werking van het immuunsysteem. Kruiswerk onmisbare Nederlandse institutie tijdens interbellum Tijdens het interbellum groeide het Groene Kruis uit tot een onmisbare instelling, waarbij het aantal kruisverenigingen en het ledenaantal sterk groeide. Spil van de kruisvereniging bleef de wijkverpleegster. Geüniformeerd rijdende op haar fiets door de dorpen en kleine steden was zij een zeer vertrouwd en gerespecteerd figuur geworden. Van kerkelijke zijde was toestemming verkregen dat nonnen als wijkver-
De wijkverpleegkundige De eisen waaraan een wijkverpleegster moest voldoen waren niet mals.
Velen kunnen zich nog de wijkzuster van vroeger herinneren, ze verplaatste zich op een brommer, en ging, gekleed in een stevige leren jas, op pad.
Na haar (verpleegsters) opleiding waren zogenaamde aantekeningen voor kinder- en zuigelingzorg en de kraamaantekening haast een dwingende voorwaarde om tot de wijkverpleegsterscursus te worden toegelaten. In 1920 werd met deze specifieke opleiding begonnen. De a.s. wijkverpleegkundige kreeg cursus in hygiëne en infectieziekten bestrijding, wondverzorging, sociale wetgeving, ouderen en gehandicapten zorg, tuberculosebestrijding, moeder en kindzorg, psychiatrie en psychologie als studieonderwerpen. In 1929 werd de titel wijkverpleegkundige wettelijk vastgelegd. Op het platteland waren haar taken zeer veel omvattend en vaak polyvalent: kinderhygiëne, moeder en kindzorg, zieke zorg, eenvoudige wondbehan-
oktober ~ november ~ december 2013
deling, geestelijke voor- en nazorg, tuberculosebestrijding etc. Hoe was de kruiszorg over ons land verspreid? In de westelijke provincies was overwegend het Groene Kruis de belangrijkste kruisvereniging. In Limburg was dit eveneens het geval maar hier had het Groene Kruis wel een duidelijke katholieke signatuur. Het Wit-Gele kruis bediende vooral Brabant, maar ook in andere provincies met grote katholieke minderheden. In sommige provincies opereerden 3 kruisverenigingen: het Wit-Gele Kruis, naast het Groene Kruis en het Oranje-Groene Kruis. Dit was het geval o.a. Gelderland, Utrecht en Overijssel (Twente). In sommige provincies waren dus meerdere kruisverenigingen actief wat tot enige concurrentie leidde en niet altijd tot betere zorg. Van alle kruisverenigingsleden was ongeveer de helft lid van het Groene Kruis, eenderde lid van het Wit-Gele kruis en ca. een zesde deel lid van het Oranje-Groene Kruis. Verspreiding kruiswerk in Nederland Het kruiswerk gedijde het beste op het platteland. In steden was het ledental geringer. De verklaring hiervoor is meervoudig. De stedelijke GGD ‘s deden zorgtaken die elders door de kruisvereniging werden gedaan. De medische verzorging in steden was beter en er waren meer artsen en welgestelden die liever particulier gingen. Er bestond zelfs vrees voor concurrentie bij artsen. Het ontbreken van een sociaal netwerk maakte het oprichten van een stedelijke Groene Kruisafdeling extra moeilijk. Ook de sociale controle bestond in een stad nauwelijks, de graad van ontkerkelijking lag hoger en het nut van het lidmaatschap van een kruisvereniging werd als minder urgent ervaren. Op het platteland was het ledenaantal veel groter.
19 In Limburg bijvoorbeeld waren vrijwel alle gezinnen lid van het Groene Kruis en het Groene Kruiswijkgebouw had een prominente plaats in het dorpsbeeld. Takenpakket kruisverenigingen Het takenpakket van de kruisverenigingen verschilde nogal per provincie maar globaal omvatte dit naast de wijkzorg een groot aantal taken zoals: 1. tuberculosezorg: dit omvatte de opsporing, desinfectie woning, thuiszorg, isolatie van patiënt, 2. moeder en kindzorg: bakercursussen, antenatale zorg, kraamzorg, kinderhygiëne, consultatiebureau activiteiten, kleuterzorg, en schoolartsendiensten, 3. bestrijding van besmettelijke ziekten, inenting en vaccinaties, voorlichting, geslachtsziektenopsporing, 4. EHBO hulp en EHBO-voorlichting. In de steden werden bepaalde taken door de GGD ‘s verricht (consultatiebureaus, tbc-bestrijding, desinfectering e.d.) die op het platteland tot de kruiszorg behoorden. Op het platteland was dientengevolge het dienstenpakket veel breder. Veel nieuwe beroepen voor vrouwen Het is duidelijk dat met de komst van het kruiswerk een groot aantal nieuwe beroepen ontstonden waar veel vrouwen zeer zinvol werk konden doen. Zoals: wijkverpleegster, kraamverpleegster, kraamverzorgster, ziekenverzorgster, consultatiebureau assistente, ambulance personeel. e.d. Een zwak punt zeker in de aanvang was het ontbreken van voldoende gekwalificeerde zorgverleners. Bij het kruiswerk werd aan de opleiding zeer veel aandacht geschonken en scholen opgezet waar men zich in deze disciplines kon scholen. Indirect heeft het kruiswerk bovendien geleid tot emancipatie van de
vrouw, die door haar deskundigheid gezag in boezemde. Nogmaals de bijzondere Limburgse situatie In Limburg had door de vroege opzet van het Groene Kruis en de sterke kerkelijk ondersteuning de Limburgse kruisvereniging zeker op het platteland welhaast een monopoliepositie bij de medische zorg gekregen. Globaal gesproken was de gehele extramurale medische zorg vrijwel volledig in handen van het Groene Kruis. Deze zorg strekte zich uit van voor de geboorte tot na de dood (afleggen). Het Limburgse Groene Kruis beschikte verder te Horn over een tuberculose sanatorium. Het Wit-Gele kruis In meer of mindere mate gold deze Limburgse werkwijze en opzet ook voor het katholieke Brabantse WitGele kruis, waar de kruisverenigingen eveneens een groot ledental hadden. Ook daar was de kerkelijke invloed groot en ook daar werd de bevolking sterk aangemoedigd om lid van het Wit-Gele kruis te worden. Bij het Wit-Gele kruis waren eveneens veel nonnen bij het wijkwerk betrokken. In een latere fase van het kruiswerk kwamen steeds meer leken verpleegkundigen in dienst. Zij kregen daarvoor een redelijke honorering omdat de subsidiekraan dit toestond. Veel literatuur beschikbaar Wie zich in het kruiswerk verder wil verdiepen moet ook eens de jaarverslagen raadplegen. De bestuursleden van een Groene Kruis hadden vaak een prominente plaats in de samenleving. De stafleden en leden van het verplegend personeel worden daarin gewoonlijk uitvoerig belicht. Veel van deze jaarverslagen zijn geïllustreerd en tonen vaak foto’s van leden. In kranten kan men eveneens veel over het kruiswerk vinden omdat vooral de plaatselijke
oktober ~ november ~ december 2013
pers hier veel aandacht aan besteedde. Heel wat vakpublicaties zijn verder beschikbaar die een goed beeld van de ontwikkelingen geven. Enkele proefschriften zijn aan de kruisverenigingen gewijd. Slotopmerking In deze bijdrage heb ik mij beperkt tot de periode van vóór 1940. Tijdens de bezetting zou het kruiswerk nog belangrijker taken krijgen, en in de kommervolle tijd na de tweede wereldoorlog nog steeds een prominente plaats in de samenleving behouden totdat de sociale wetgeving zodanig veranderde dat een deel van de taken van het Groene Kruis wegviel. Wellicht een onderwerp voor een volgende bijdrage.■
ADVERTENTIE
t' Amsterdam, by Jacobus Konynenbergh, Boeckverkooper in de Hoogstraet, by de Suyder Kerck, is gedruckt en werdt uytgegeven: den Volmaeckten Minnaer, of Kunst om wel te Vryen, verdeelt in Reden en Zedenkundige Min behelsende verliefde Herts-tochten, loffelijcke Min-deugden en edelmoedige Betrachtingen en Plichten van Minnaers en Minnaressen, met de daer toe ghepaste Vaersen doorgaens daer tusschen vloeyende. Vertaelt door P. de Wit [OHC 17-3-1671]
20
BASISCURSUS
STAMBOOM ONDERZOEK VAN D E O P E N U N IVERSITEIT Studieduur: 40-60 uur Prijs: vrijwel gratis Structuur van de cursus De cursus bestaat uit vijf blokken. Blok 1 laat u kennismaken met een aantal begrippen en de methodiek van het onderzoek en u zet de eerste stappen op het onderzoekspad.
Eén van de vele afbeeldingen, een acte van indemniteit
De blokken 2 en 4 bespreken de basisbronnen voor stamboomonderzoek voor respectievelijk de 19e en 20e eeuw (blok 2) en de 17e en 18e eeuw (blok 4). Blok 3 geeft een introductie over naamkunde, de geschiedenis en verklaring van voornamen en familienamen. In blok 5 maakt u kennis met een aantal aanvullende bronnen: notariële en rechterlijke archieven en belastingregistratie.
Uitleg over het gebruik van het cursusmateriaal In het linkermenu staat onder 'start cursus' de structuur van de cursus weergegeven. U kunt van daaruit de Introductie tot de cursus, de inleidingen van de vijf blokken, de tien leereenheden en informatie over het tentamen benaderen. Onder 'afbeeldingenlijst' zijn alle in de cursus opgenomen afbeeldingen te vinden. Niet geheel gratis De vele akten die deel uitmaken van de cursus, zijn beschikbaar gesteld via de website van de Open Universiteit.
Er is echter in leereenheid 8 één akte opgenomen waaraan kosten verbonden zijn. Voor deze akte betaalt u €1,50. Hiervoor is gekozen omdat het registeren en aanschaffen van een tegoed om een akte te kunnen downloaden, deel uitmaakt van het leerproces. Hebt u de cursus met succes doorlopen, dan bieden wij u de mogelijkheid om tentamen te doen. Echter aan het maken van een tentamen zijn kosten verbonden. Voor het tentamen en de certificering betaalt u € Voor het tentamen en de certificering betaalt u € 125.
[http://www.ou.nl/eCache/D EF/ 2/31/530.html]
oktober ~ november ~ december 2013
Informatie over beroepen van vroeger vindt u op de (start) site http://members.ziggo.nl/h. m.lups/ H.M. Lups Buitenwatersloot 142 2613 SV DELFT tel. 015-2146963 e-mail
[email protected]
21
D E H OLLANDSE V RO U W G E Z I E N DOOR DE OGEN V A N E E N E NGELSMAN Dick Kranen Het is altijd aardig te vernemen hoe buitenlanders ons bekeken en hoe ze over ons dachten. Natuurlijk is het niet prettig wanneer minder sympathieke eigenschappen worden belicht. Het stukje dat hieronder staat is een mengeling van positief en negatief. Oordeelt u zelf ! Richard Flecknoe (ca. 16001678) was een Engels dichter en toneelschrijver. Hij reisde veel en datgene wat over hem bekend is, komt voort uit een boek met verzamelde brieven aan zijn vrienden, Relation of Ten Years’ Travels in Europe, Asia, Afrique, and America (1654). Hieruit blijkt dat hij mogelijk van Ierse afkomst was en ooit priester was geweest.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
De eerste van deze brieven dateert uit 1640 en was afkomstig uit Gent, waarheen hij was uitgeweken om te ontkomen aan de gebeurtenissen tijdens de Engelse Burgeroorlog. In 1658 verscheen van zijn hand een verzameling schetsen in proza onder de titel Enigmaticall Characters.1 Richard Flecknoe is in de jaren 1640 in Vlaanderen geweest, en kan toen ook de Republiek hebben bezocht. Maar het is ook goed mogelijk dat hij noteerde wat hij hoorde over de vrouwen van het Noorden. Ik citeer hier letterlijk wat hij schreef over de Hollandse vrouw. Of a Dutch Frow 2 She is neat and cleanly in her house, but not in her self, and so frugal 3 in the kitchin, that if there be any grease, kitchin-stuff, or candles ends, ‘tis sure to go to pot4; there is no entring any of her other rooms, without first putting off your shoes, as if ’t were holy ground. And y’ad better spit in her face then spit in ’t [: the floor], whilst you are there. Her tongs and fire-shovel, with all the rest of her chimney-implements, serve more for ornament then use. And you may as soon get her to set fire on the house, as make fire in any chimney besides the kitchin one; for her own chimney, ‘tis under her coats in her lul-pot 5,
with which she so bemackerels6 her thighs, as you’d take her for a maremaid 7, half fish, half flesh, by which unnatural heat she brings forth nothing but zooterkins8 . She never travels without her basket full of provant 9, or half stivers worth of shrimps10 or nuts, with cracking and nibbling of which (besides her tatling 11) she entertains her self upon the way, and when she comes home, puts up every thing in a press, her band, and huke12, and self too when she goes to bed13. She housewives every thing so well, as not a seam of her gloves, but she has dern’d 14 over twenty times at least. And she’s so great an enemy to superfluity, as her handkerchief wod [: would] scarce make a plaister for her nose. There goes alwayes some brancht-velvet 15, or tufftaffity 16 to the stomacher17 of her
Stomacher (borstlap, lijfje) holiday gown 18and the silver chain, with all its appendixes, must on on sundayes, or she’l go to the lumbard 19 for it. In fine, she keeps the house or shop all day, and at night her husband and she drink lovingly together, till they are maudlindrunk20 , and then they go to bed together and sleep like pigs.■
Enigmatical characters: raadselachtige types Frow: Fonetische spelling van vrouw Frugal: zuinig Alles wordt bewaard Lollepot: stoof Mackerel: makreel [ze rookt’ haar dijen zoals men makreel rookt]. Mermaid: zeemeermin Zooterkins:zoeterkens:meisjes [door de warmte baart ze meer meisjes dan jongens] Provant: voorraad Shrimp: garnaal To tattle: kletsen, roddelen Huke: huik Press: muurkast; ze slaapt dus zelf ook in een muurkast(bedstee) To dern (darn): stoppen Branch velvet: strook (?) fluweel Tuft: in bosjes, gekuifd; taffity: tafzijde Stomacher: Een geborduurd of met juwelen bezet kledingstuk dat vroeger voornamelijk door vrouwen werd gedragen op de borst en maagstreek (zie afbelding) Holiday gown: zondagse kleding Lumbard: lombard, pandjesbaas Maudlin: huilerig, sentimenteel (ivm dronkenschap) oktober ~ november ~ december 2013
22
Een 'doorkijkhuis' met de benamingen van (alle?) onderdelen. Bron: Archeologische- en bouwhistorische kroniek van de Gemeente Utrecht over 1989.
oktober ~ november ~ december 2013
23
OP
HELDEN OP
ZOEK NAAR EEN NIEUW LEVEN
STOKKEN
Heidi Berkhout Wat dreef dertig miljoen emigranten tussen 1820 en 1920 van Europa naar Amerika? Bijna een eeuw na de grootste piek in de emigratie lanceren de Digital Public Library of America (DPLA) en Europeana de online tentoonstelling Leaving Europe: A new life in America.
De tentoonstelling staat op www.europeana.eu, een portal met (delen van) de collectie van musea, bibliotheken, archieven en galeries uit Europa. Leaving Europe: A new life in America is het startpunt van een duurzame samenwerking tussen de Digital Public Library of America en Europeana. De bibliotheken delen de missie om cultureel erfgoed voor iedereen toegankelijk te maken. ■
AANBIEDING EERSTE LEVENSBOEK AAN MEERTENS INSTITUUT Levensverhalen Op 30 mei 2013 was er een feestelijke bijeenkomst op het Meertens Instituut: het eerste Levensboek werd aangeboden voor het archief. Het Levensboek is een initiatief van de afdeling Almere van de vereniging Humanitas. In het eerste Levensboek staat het levensverhaal van Elly IJsendijk opgetekend door Carla Prins. Levensboeken fungeren als een soort memoires en kunnen later – als ze er aan toe zijn – bijvoorbeeld gelezen worden door de (klein)kinderen. In de collectie Het eerste exemplaar van het Levensboek van Elly IJsendijk werd op 30 mei door Henriëtte van der Meij van Humanitas aangeboden aan Theo Meder, onderzoeker aan het Meertens Instituut in Amsterdam. Het instituut is geïnteresseerd in de Levensboeken omdat het zich qua documentatie en onderzoek richt op Nederlandse taal en cultuur, en meer in het bijzonder de cultuur van het dagelijkse leven. Met de afdeling Almere van Humanitas is overeengekomen dat ook toekomstige Levensboeken door het Meertens mogen worden gearchiveerd voor toekomstig onderzoek.■
[geplaatst met toestemming van data&research]
oktober ~ november ~ december 2013
foto: M. de Groot, 2000
Vogelverschrikkers zijn ervoor bedoeld om vraatzuchtige vogels te verjagen van akkers en velden. Maar toen de beeldend kunstenares Alma Brevé in 1984 op het eiland Tiengemeten een aantal vogelverschrikkers fotografeerde, merkte ze dat deze functionele objecten een onbedoelde schoonheid bezitten. Zo ontstond een fascinatie voor de vogelverschrikker, die leidde tot een uitgebreide verzameling. Hierin was ook plaats voor deelaspecten zoals de verbeelding in de kunsten, de geschiedenis, de mythologie en de regionale en internationale manifestaties van de vogelverschrikker. In 2000 stond de collectie van Brevé centraal tijdens een interdisciplinaire vogelverschrikkertentoonstelling in museum De Beyerd in Breda. Samen met H.J.A. Hofland stelde ze de begeleidende publicatie Held op stokken samen. Alma Brevé heeft onlangs haar vogelverschrikkercollectie geschonken aan het Meertens Instituut. De verzameling sluit aan bij eerder onderzoek aan het instituut naar de regionale verscheidenheid van de vogelverschrikker.■
24
GELD LENEN KOST GELD EEN GESCHIEDENIS VAN HET LENEN, VANAF DE
LOMBARDEN TOT DE PERSOONLIJKE LENING D. Kranen Als je in Google de zoekter m ‘lenen’ intypt, dan verschijnt de mededeling dat er ‘ongeveer 3.390.000 resultaten in 0.15 seconden’ zijn gevonden. Kiezen is dus moeilijk maar laten we maar in het eerste scherm een willekeurige site van een vertrouwde bank aanklikken. Dat gedaan hebbend verschijnt er een tweede scherm met een aantal vragen. Met de gegeven antwoorden berekent de bank vervolgens wat er maximaal geleend kan worden. We vullen een aantal (gefingeerde) bedragen en gegevens in: Bruto maandsalaris Hebt u een partner?
Ja
Nee
Bruto maandsalaris partner Woonlasten Kosten bestaande leningen Hebt u kinderen? Ja Nee De opdracht ‘Berekenen’ geeft dan als uitkomst een maximaal te lenen bedrag € 38.6121. Dat gaat makkelijk! Wel staat bij de uitkomst de verstandige vraag ‘of deze lening wel in uw uitgavenpatroon past. Gebruik daartoe de Risicometer Lenen van het NIBUD.’
1 2
Zo gemakkelijk achter de computer ging het vroeger niet. Hoe dan wel? Welke mogelijkheden hadden onze voorouders om een (tijdelijk) kastekort te overbruggen? Het lenen van familie of vrienden is sinds aloude tijden een veelgebruikte mogelijkheid geweest. Juist de laatste jaren, nu het vaak lastig is een bank te vinden die over de brug wil komen, is deze onderhandse manier van lenen weer populair geworden. Denk daarbij aan de Tante Agaath lening. In de middeleeuwen breidde de handel en de daarbij behorende financieringsbehoefte zich echter zo snel uit dat er omgezien moest worden naar geldschieters die het aandurfden grote risico’s af te dekken. In het gat in de markt sprongen rijke (noord) Italiaanse kooplieden en Joden. De eerste geldschieters in onze streken Het waren de Lombarden die een belangrijke rol speelden in de ontwikkeling van het bankwezen. Ze waren gespecialiseerd in de geld (wissel) handel. Vanaf de 12e eeuw volgden ze de handelsstromen naar West-Europa, waar behalve de handel tussen de steden onderling, enerzijds en Italië anderzijds, goed op gang kwam. Vooral via de jaarmarkten in het tussengebied, de Champagne, reisden ze mee met de handelaars en zakenlieden die van jaarmarkt naar jaarmarkt trokken. Samen met de Joden, die wegens het kerkelijk renteverbod ook op deze geldmarkten actief waren, speelden ze een rol als kredietverleners. Hun kraam, een tafel met weegschaal en zakken met munten, ligt ook aan de oorsprong van onze benaming 'bank', te weten een houten tafel, waarop hetgeen men te koop aanbiedt, ligt uitgestald, de toonbank. Lombarden werden aanvankelijk ook wel aangeduid als cawarsini,
Op 6 augustus 2013 Het kwam vaker voor dat er sprake was van een familie-vennootschap. oktober ~ november ~ december 2013
coarsini of coarcini. De verklaringen voor die term zijn uiteenlopend. Meestal wordt deze term in verband gebracht met de Franse stad Cahors, geboorteplaats van paus Johannes XXII, die tijdens de vestiging van de pauselijke zetel in Avignon, de vergunningen voor het tafel houden aan zijn streekgenoten zou hebben verleend. De benaming brengt men echter ook in verband met de stad Cavour in Piëmont. Veel Lombarden, genoemd naar de streek Lombardije, waren in feite Piëmontezen. Een andere verklaring brengt de naam in verband met de familienaam van een van de eerste van deze Italiaanse handelaars.
In navolging van Christus had de kerk een hekel aan geldhandelaars. Op deze afbeelding naar Quinten Matsijs: ‘De verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel.
Utrecht was de eerste stad waar het stadsbestuur in 1260 octrooi verleende aan een groepje van drie Lombarden. In het Utrechtse leenoctrooi staat onder meer: [..] 'dat de Lombarden Andreas, alias Asinarius, Albertus en zijn broer Folcquinus, bloedverwanten van Andreas2, opgenomen [zijn] als onze burgers, en dat wij hen en hun gehele gezin, in
25 onze stad Utrecht zullen beschermen en niet zullen toelaten, dat zij door iemand lastig gevallen of bemoeilijkt worden. Ook is overeen gekomen, dat de bovengenoemden in onze stad zullen resideren voor tien jaar vanaf Allerheiligen, en hun geld zullen uitlenen waar zij dat zullen kunnen of willen, en dat zij zullen ontvangen vier denaren per week van ieder pond1, gedurende de eerste vier jaar. De zes laatste jaren zullen zij van ieder pond drie denaren per week2 ontvangen. Eveneens is overeengekomen, dat zij alle panden, waartegen zij hun denaren geleend hebben, welke zij op jaar en dag hebben vastgesteld, wanneer er geen regeling met de beleners zelf is aangegaan, na het verstrijken van jaar en dag, te rekenen vanaf de dag, waarop de panden zijn afgestaan, dan vrij zonder enige tegenspraak en aanstoot onzerzijds zullen kunnen verkopen'. ‘Afrekening’ met de Utrechtse Lombarden Uit het boekje van J. Melles citeer ik de volgende regels: 'Noch de burgerij van Utrecht, noch de opstandige Stichtse edelen zullen zich lang over de komst van deze vreemdelingen hebben verheugd, integendeel. Aan het optreden van de hoog te paard gezeten Gijsbrecht IV van Amstel, die zoals we eerder zagen zich zo dikwijls tegen zijn bisschoppelijke heerser en diens maatregelen verzette, danken wij een bericht waaruit mag worden afgeleid, dat de tafelhouders van de Domstad door velen werden gehaat. In 1267, niet lang voor de sterfdag van bisschop Hendrik van Vianden, die met ijzeren hand heeft geregeerd en daardoor veel storm moest oogsten, stelde de Amstellandse edelman zich wederom – en niet voor de laatste keer - aan het hoofd van een oproerige beweging, waarvan de drie Italiaanse geldhandelaren het slachtoffer zijn geworden. Om lijf en leven te redden hadden zij in de Utrechtse Domkerk3 asyl gezocht, maar in flagrante strijd met de regels van het spel werden zij voor het hoogaltaar doodgeslagen 4. Zo 1 2 3 4
heeft dit niet voorzien geweld een kerkelijke relatie doen voortduren tot in hun stervensuur. Het bloedig slot van hun deels in het duister gelaten historie is voor het nageslacht bewaard gebleven in de oorkonde, die naar onze tijdrekening is te dateren op dinsdag 5 april 1267. Daarin belooft Gijsbrecht van Amstel jaarlijks uit zijn cijns te Diemen - en als dat nodig mocht zijn mede uit andere bronnen - vijf pond aan het Domkapittel van Utrecht te zullen schenken, ten zoen van een misdrijf door hem en zijn vrienden gepleegd in het koor van de Domkerk tegen enige 'longobardos cauwersinos'. De boeteling van Amstelland moest deze belofte met zijn ridderzegel bekrachtigen.' De Lombarden, ook wel Longobarden genoemd, waren afkomstig uit Noord Italië. De benaming van Lombaerden werd eerst in de 13e of 14e eeuw algemeen gebruikt, om woekerende pandbeleners aan te duiden, en vóór dat tijdstip gaf men de Italiaanse kooplieden verschillende bijnamen: hier noemde men ze Ultramontanen, als van over de bergen afkomstig; daar 's Pauzen knechten, omdat ze bescherming van de paus hebben, en weer elders Cauwerinen, Cauwersinen, Cauwersynen, verbasteringen van Cawarsini, Coarsini, Coarcini, eigenlijk de geslachtsnaam van een van de voornaamste van deze Italiaanse geldschietersfamilies; maar al deze bijnamen tonen aan dat de personen, aan wie ze werden toegevoegd, vreemdelingen waren. In Italië was het geldwezen in die tijd al goed ontwikkeld. En omdat de handel met de Lage Landen zich steeds verder uitbreidde, volgden personen die als ‘smeermiddel’ fungeerden die handelsstromen. Maar er was ook de druk van de Lombarden zelf die ten gevolge
van burgeroorlogen in hun thuisland hun heil elders wilden zoeken. De Lombarden in Holland en Utrecht waren voornamelijk afkomstig uit Asti. Hier aangekomen konden ze zich niet zomaar ergens vestigen. De oppermachtige kerk verbood immers het berekenen van rente. Echter de praktijk won het van de leer. Zonder een vergoeding voor het uitlenen van geld (rente) lukte het niet aan geld te komen. En geld had ‘iedereen’ nodig! Ook de bisschoppen voor het uitvechten van hun oorlogjes. Het lukte bijzondere groepen als Joden en Lombarden om van stedelijke- en andere overheden toestemming te verkrijgen een ‘leentafel’ op te richten, het waren immers buitenlanders, vreemden! Na Utrecht volgden na verloop van enige tijd de steden Delft, Leiden, Amersfoort, Rhenen, Haarlem, Dordrecht, Amsterdam, Rotterdam, Middelburg, Zierikzee, Veere en Reimerswaal. In Gelre volgden Roermond, Venlo, Nijmegen en Tiel. In het huidige Noordoost Nederland, waar de Hanze actief was met zijn eigen kredietverlening, kregen de Lombarden geen voet aan de grond.
De steden met leentafels ca. 1550 op basis van het ‘Récolement des Lombards’, een van overheidswege opgestelde inventarisatie.
1 pond = 240 denaren,d.w.z. een jaarrente van 862/3% De jaarrente bedraagt dan 65% Dat was wel de huidige domkerk. Na de grote brand van 1253 werd er al in 1254 met de herbouw van de huidige domkerk begonnen. De bouw duurde overigens tientallen jaren. Volgens Th.A.A.M. van Amstel werden ze 'in elkaar geslagen'. In Wi Florens wordt geschreven: ‘zwaar toegetakeld’ oktober ~ november ~ december 2013
26 Bergen van Barmhartigheid
Als reactie op de vaak hoge rentes die de Lombarden eisten, kwamen voor het eerst (opnieuw in Italië) in de 15e eeuw, de Bergen van Barmhartigheid van de grond. Zoals de benaming al suggereert, met de bedoeling om armen in geldnood te beschermen tegen de woekerrentes die de Lombarden vroegen bij de verpanding.
Interieur van de sinds 1618 nog steeds in bedrijf zijnde 'Berg van Barmhartigheid in Brussel. Tegenwoordig gespecialiseerd in juwelen, edelsmeedkunst en uurwerken.
Het Latijnse woord mons (meervoud montes), vertaald als berg in het Nederlands, werd destijds ook gebruikt in de betekenis van ‘een grote hoeveelheid’, ‘een grote hoop’. Zo bestonden er ook montes voor graan, meel enz. De term betekende ook een grote hoeveelheid verzamelde fondsen. Toen liefdadigheidsinstellingen dan ook eigen banken van lening oprichtten werd ook hier de term montes gebruikt met de toevoeging pietatis (barmhartigheid) Zo werd duidelijk gemaakt dat er geen winst oogmerk was. In 1462 richtten de Franciscaner broeders Barnabo da Terni en Fortunato Coppoli de eerste Berg van Barmhartigheid op in Perugia (Italië). In de decennia daarna volgden tientallen andere Italiaanse steden hun voorbeeld. De ontwikkelingen verliepen niet zonder moeilijkheden. Om de instelling te laten bestaan moest men wel interest vragen, hoewel dit voor de Katholieke kerk nog steeds een heikel punt was.
Ook de Lombarden konden een tijdlang hier en daar de oprichting ervan verhinderen. De pauselijke bul Bulla concilii in decima sessione super materia Montis Pietatis van Leo X in 1515 en ook nog het Vijfde Lateraanse Concilie
(1512-1517) beslisten dat de Bergen van Barmhartigheid gewettigde instellingen waren, en dat verzet zelfs met excommunicatie zou kunnen worden bestraft. Het kan verkeren! In de Zuidelijke Nederlanden was het Wenzel Cobergher (1557 of 1560-1634) die zich in de eerste helft van de 17e eeuw sterk maakte voor de oprichting van een aantal Bergen van Barmhartigheid. Tijdens een bezoek aan Italië heeft deze hofarchitect van de aartshertogen Albrecht en Isabella met het daar al enige tijd in zwang zijnde systeem kennis gemaakt. Hij krijgt bij terugkomst van de vorsten toestemming om in diverse steden van de Zuidelijke Nederlanden dergelijke overheidsinstellingen op te richten, waar aanmerkelijk lagere rentepercentages worden gevraagd dan bij de particuliere pandhuizen, namelijk 15% in het eerste en 12% vanaf het tweede jaar. Om aan het nodige startkapitaal te raken, worden rentebrieven à 6,25% uitgegeven. Cobergher stichtte tussen 1618 en 1634 een netwerk van vijftien openbare 'leenhuizen'. Als eerste komt er in 1618 een Berg van Barmhartigheid in Brussel (bestaat nog steeds), twee jaar later volgen oktober ~ november ~ december 2013
Antwerpen en Mechelen. Na Gent (1622) komen Atrecht (1624), Doornik (1625), Bergen (1625), Valenciennes (1625), Kamerijk (1625), Brugge (1628), Rijsel (1628), Dowaai (1628), Namen (1629), Kortrijk (1630) en Sint-Winoksbergen (1633) aan de beurt. Daaraan worden in 1665 Ieper en in 1782 Leuven nog toegevoegd. In andere Zuid-Nederlandse steden wordt het initiatief door particuliere personen overgenomen met behulp van de plaatselijke magistraat. Joden als financiers Deze blijken voornamelijk in het Oosten van ons huidige territorium actief geweest te zijn. Hun voordeel was dat ze als nietChristenen niet onder de antiwoeker wetgeving vielen. Dat maakte ze overigens weer wel gevoelig waren voor vervolging. Bij diverse gelegenheden werden de Joden als zondebokken beschouwd en als zodanig behandeld. Wat dat betreft is er 'niets nieuws onder de zon'. De Stadsbank van Lening In de Noordelijke Nederlanden organiseerde Amsterdam in 1614 eigenlijk volgens hetzelfde principe de Stadsbank van Lening. Ook in Den Haag bestaat een Gemeentelijke kredietbank met Pandhuisdienst. Weliswaar geen liefdadigheid maar ook niet de hoge rentes van de Lombarden, maakten het in onze streken mogelijk voor de gewone man zijn (tijdelijke) liquiditeitsprobleem op een eenvoudige manier op te lossen, als je maar wat te verpanden had natuurlijk!
Boven de deur staat:
27 Hebt gy noch geld, noch goed: gaa deze deur voorby. Hebt gy 't laatste, en mist gy 't eerste, kom by my. Geef pand, ik geef u geld. waarom zoude ik u borgen? Of is 't u niet genoeg dat gy van 't mynen teert? Maart eyst gey u pand terug, zo dient ge in tyds te zorgen, Dat my myn hoofdsom, met de rente wederkeert. Zo help ik u en my, en toon, aan de onderzoekers Van myn geheymen, 't graf des eervergeeten woekers.
Belenen Kleding en stoffen waren in de negentiende eeuw populaire goederen om te belenen. In de zomer droeg men geen winterjas, dus arme mensen konden die naar het ‘pandjeshuis’ brengen. En zondagse kleding werd doordeweeks beleend. Weeshuizen, gestichten, scholen en andere instellingen lieten op de kleding, die ze uitdeelden, merktekentjes borduren om verpanding tegen te gaan.In grote lijnen heeft deze situatie voortgeduurd tot heden. Inbreng(st)res Voor wie om wat voor reden dan ook niet zelf goederen naar de Lommerd wilde brengen waren ‘inbrengers’ actief. Dit beroep werd voornamelijk door vrouwen uitgeoefend. De inbrengsters moesten zich aan strenge regels houden.
Op een Inbrengsters Bortje: Toen Goliath voor David viel, Ging het buiten sijn meening. Hier gaat men voor de luyden in de bank van leening. Bij overtreding kregen ze een boete opgelegd of mochten ze het beroep niet langer uitoefenen. Vooral goud, zilver, juwelen, koper, tin, wol en linnen werd beleend in de eerste jaren van de Stadsbank. Op meubilair, bedden en goederen die
1
konden bederven was men minder gesteld. Inbrengers werkten met eigen kapitaal en waren dus in staat de pandgevers een voorschot te geven. Door sommigen werd misbruik gemaakt van de ongeletterdheid van veel van hun klanten, toch maakte de bank steeds meer gebruik van hen. Dat ging zo ver dat ze toestemming kregen kortlopende panden (van maximaal een week) zelf op te slaan. Dat ontlastte de bank ook op het gebied van de opslag. In 1812 werd zelfs besloten dat er nog alleen maar via de inbrengers panden mochten ingeleverd. Na ca. 50 jaar werden de inbrengers zelfs opgewaardeerd tot hulpbank. Het aantal inbrengers nam toe: van twaalf in 1655, 26 in 1668 naar 63 in 1787. Aanvankelijk moesten ze zich beperken tot panden van maximaal 100 gulden; later – na ca. 1700 Bekend personeelslid Na het faillissement van zijn kousenwinkel in de Warmoesstraat werd Joost van den Vondel in 1658 suppoost bij de Bank van Lening, een zogenaamde sinecure, een baan waar je niet veel voor hoefde te doen. In 1668, op 80-jarige leeftijd, werd hij daar gepensioneerd. mochten ze ook de duurdere panden behandelen. Overigens is het aardig om te weten dat het minimum bedrag voor een belening 1,25 gulden was. Naar deze tijd ‘vertaald’ is dit ongeveer € 12.In 1655 had Vondel waarderend geschreven in zijn Inwydinge van ’t stadhuis t’Amsterdam geschreven:
‘Het dienstbaer Leenhuis plant
Zijn nutte leenbanck, daer het ingebroghte pant Den noot der armen stut.‘ (r. 823825) Maar een biograaf schreef in 1682 1: ‘Hier door was hy wel bewaart voor armoede, maar zich verpligt den ganschen dag op de Bank te passen, de Heeren, die daar van stads wegen ’t beleidt en opzicht hadden, met ontdekten hoofde ten dienste te staan, en zyne kunstpen, gewoon den hoogen Toneelstyl te schryven, en verheve gedagten op Papier te brengen, most zich hier vernederen, (dewyl hy Boekhouder van de Bellebank was) om de panden, daar men de Arme of verlegene luiden Geld op leende, te boek te zetten, ’t welck dien hoogvliegenden geest haast verdroot.’ Ondanks het klagerige verhaal Geeraardt Brandt hield Vondel in de jaren dat hij bij de bank werkte gelukkig genoeg tijd en energie over om een tiental toneelstukken en een aantal dichtwerken te schrijven. Ook enkele vertalingen van Griekse auteurs als Euripides en Sophocles deed hij het licht zien. Het bekendste toneelstuk uit deze periode is het treurspel Jephta (1659) Extreme woekerpraktijken in Venlo Uit een proces dat in 1730 door de Scholtis van Venlo werd aangespannen tegen Cornelis en Eleonora Swinnen blijkt dat laatstgenoemde geld uitleende tegen onderpand. Cornelis had waarschijnlijk moeite om voldoende inkomen te verwerven met zijn nagelsmederij. Mogelijk dat Eleonora een mogelijkheid zag het gezinsinkomen op te vijzelen met het in pand nemen van kostbaarheden tegen een voor haar aantrekkelijke rente. Uit het requisitoir van de Scholtis blijkt dat Eleonora per maand (!) voor iedere rijksdaalder 4 stuivers rente berekende.
G. Brandt, Het Leven van den beroemden prins der Nederlandsche dichteren, Joost van den Vondel, Amsterdam (1682), 77-79 oktober ~ november ~ december 2013
28 Dat komt neer op een effectieve jaarrente van 48 stuivers (96%)! Normaal was een percentage van 10-16% al naar gelang de waarde van het pand. Hoe hoger de waarde, des te lager het percentage. Dat kon natuurlijk niet lang goed gaan. Toch is het merkwaardig dat deze praktijk enkele jaren door kon gaan, kennelijk omdat de financiële nood van de pandgevers hoog was. Achtiende en negentiende eeuw In feite geen nieuwe ontwikkelingen zoals moge blijken uit de hieronderstaande advertenties. In de eerste worden pandgevers in Appingedam opgeroepen hun voorschot in te lossen, zo niet worden de panden verkocht. De Houders der LEENBANK in Appingedam, adverteeren, dat alle Panden zoo by haar verzet en verdaan zyn op den laatsten May 1766; moeten worden verkogt of afgerent, of zullen den 28 July 1767 worden verkogt. [Opr. Gron. Cour. 24-7-1767]
In Zwolle worden aan belanghebbenden enkele wijzigingen doorgegeven en wordt tevens bekend gemaakt dat Maria Ruberg als inbrengster is aangesteld. De ADMINISTRATIE over de BANK van LEENING te dezer Stede, benoemd bij Besluit van den Edel Achtbaren Raad van den 22sten Augustus 1829, brengt hier mede ter kennis van de daarbij belanghebbende Ingezetenen: dat de tijd, waarvoor de genoemde Bank van Leening is verpacht met den laatsten dezer maand expireert, en dezelve van af den 1sten Mei aanstaande zal worden gehouden bij Collecte. Dat voorts bij Besluit van den Edel Achtb. Raad van den 3den October 1829, tot Opper Boekhouder van de Bank is benoemd de tegenwoordige Bankhouder, de Heer B.J. Hartog, en als
Inbrengster is geadmitteerd Maria Ruberg. Dat de Interest voortaan per dag zal worden berekend en het door Z.M. bij Besluit van den 12den April 1829 goedgekeurde Reglement is verminderd en bepaald als volgt: Van panden t.w.v. ƒ 0.50 tot ƒ 25.00 15 PerCt idem van f 25.00 tot f 100.00 12 PerCt en van f 100.00 en daarboven 10 PerCt Buiten welke Interest niets behoeft betaald te worden, noch voor de briefjes, noch onder weke benaming zulks ook zijn moge. Zij vermeent wijders de Eigenaars van beleende panden opmerkzaam te moeten maken, dat het voor hen van het grootste belang is om vanaf 1°. Mei eerstkomende hunne panden welke thans tegen eene veel hoogere Interest per week en per maand berekend worden in te lossen, of des noods op nieuw te beleenen ten einde van deze verminderde Interesse het noodige voordeel te trekken. Zwolle, den 23sten April 1830. De Administratie voornoemd J A. GREVEN, President. Ter ordonnantie van dezelve, KROONEMAN, Secretaris. [Overijsselsche Courant van 18-41830] In de 20e eeuw ging het consumentenkrediet een steeds grotere rol spelen. Het pandkrediet van de banken van lening en de pandjeshuizen werd steeds onbelangrijker, hoewel het nog steeds bestaat. De toenemende welvaart en stabiele inkomsten zorgden ervoor dat de kredietwaardigheid toenam. Er bestaan dus nog steeds ‘bergen van barmhartigheid’ in het buitenland. Hieronder een fraai (recent) voorbeeld:
De Monte de Piedad veilt juwelen en sieraden ter waarde van € 60.985,= oktober ~ november ~ december 2013
LAS PALMAS DE GRAN CANARIA - donderdag 7 maart 2013 - De opwaardering van de goudprijs heeft ervoor gezorgd, dat dit metaal een middel is waartoe sommige burgers zich steeds vaker wenden als ze snel geld nodig hebben. In sommige gevallen, bij de onmogelijkheid het geleende geld terug te betalen, worden deze voorwerpen geveild. Een voorbeeld daarvan zijn de juwelen en sieraden die de Monte de Piedad (het Pandjeshuis) op donderdagmiddag 7 maart 2013 in de wijk Minilla van Las Palmas de Gran Canaria veilt ter waarde van € 60.985,= waarbij het merendeel van de bieders zal bestaan uit professionele juweliers.
Ringen, slavenarmbanden en halskettingen zijn enkele van de 45 kavels die op donderdagmiddag 7 maart 2013 in La Minilla zullen worden verkocht aan de hoogste bieder tijdens de eerste veiling die in 2013 georganiseerd wordt door de Monte de Piedad (de Pandjesbaas). ‘Elke maand organiseren we een veiling via het Internet, maar dit keer doen we het rechtstreeks,’ legt Irene Suárez uit, de directeur van het pandjeshuis van de bankinstelling La Caja de Canarias. De waarde van alle artikelen welke men presenteert aan de aanwezigen, beloopt een waarde van € 60.985,= hoewel het gaat om de openingsprijs, ‘want we praten van een beginprijs, die vervolgens omhoog gaat,’ zo benadrukt Suárez. Het voordeligste artikel op de veiling is een ring met saffieren en 92 diamantjes, die geschat is op €160,= , te-
29 genover de meest dure kavel, waarvan de inzetprijs €9.300,= is en, dat bestaat uit 28 ringen, een zevendelige set, negen armbanden, drie halskettingen, twee paar oorbellen, een kruis met edelstenen, een hanger met imitatie parels en een collier. Het aflossen van de hypotheek, of het betalen van de studie van de kinderen zijn tegenwoordig de meest voorkomende redenen die de gebruikers van het pandjeshuis ertoe aanzetten gebruik te maken van deze dienstverlening. ‘Voorheen hadden we veel klanten die kwamen belenen, omdat ze in geldnood verkeerden, schulden op hun creditkaart hadden, of geen inkomen. Dat was meer door excessief uitgeven, dan uit noodzaak,’ zo merkt Suárez op. De waarde van de gemiddelde lening die de Monte de Piedad (Pandjesbaas) verstrekt, is meestal niet meer dan €550,= Het profiel van de klant die haar sierraden beleent, is altijd hetzelfde: ‘een vrouw van middelbare leeftijd die haar eigendommen inzet.’ Dit is niet het geval bij de gebruikers uit de lage sociale klasse. ‘Voorheen was er overvloedig klandizie uit de middenklasse en tegenwoordig zijn het mensen uit de lagere sociale klasse, waardoor tegenwoordig iedereen kan belenen,’ zo bevestigt Suárez.
Nederlanden van de zestiende eeuw. Gent (2004) -www.montdepiete.be/NL/ (Berg van Barmhartigheid Brussel) -J. Melles, Bisschoppen en bankiers, Rotterdam (1962) -Wikipedia -Th. A.A.M. van Amstel, De heren van Amstel, 1105-1378: hun opkomst in het Nedersticht van Utrecht (1999), 107 -D.E.H. de Boer (red.) Wi Florens, De Hollandse graaf Floris V in de samenleving van de dertiende eeuw, Utrecht (1996), pag. 219 -H.A.J. Maassen, Tussen commercieel en sociaal krediet, De ontwikkeling van de Bank van Lening in Nederland van Lombard tot Gemeentelijke Kredietbank (1260-1940), Hilversum (1994) -M. Slingerland, Goed voor geld, Utrecht (1983) -Dr. W.D. Voorthuysen, Stadsbank van lening, Amsterdam (1989) -Stadsarchief Amsterdam (inbrengsters, belenen) -De Kredietbank, een unieke bank, Uitgave Hogeschool van Utrecht (1997) -Gran Canaria Actueel
Boekbespreking
Verzet tegen Napoleon Lotte Jensen
Nee. in het pandjeshuis zijn geen dieren... er zijn wel enkele hyena's ...maar goed...
Tweehonderd jaar geleden, in 1813, werd Nederland bevrijd van de Fransen. Daarmee kwam een einde aan jarenlange Franse overheersing. In 1806 had Napoleon Bonaparte zijn broer Lodewijk tot koning van ‘Holland’ benoemd, om vervolgens het land in 1810 bij het Franse keizerrijk in te lijven. Het standaardbeeld is dat de Nederlanders nauwelijks in opstand kwamen tegen het Franse regime. Maar niets is minder waar. Tal van burgers verhieven hun stem tegen het Franse gezag en sprongen in de bres voor het vaderland. Zelfs tijdens de Inlijving, toen een strenge censuur gold, lieten zij zich de mond niet snoeren. ‘Gevloekte rover!’ en ‘Oranje boven!’ klonk het alom. In het februari nummer van dit jaar plaatste ik al een vooraankondiging van het boek van Lotte Jensen in het artikel Drank maakt meer kapot dan je lief is. Pieter Stolk, de man die in een dronken bui in een herberg in Oudewater ‘Oranje Boven’ riep, stond dus niet alleen. Het verzet tegen de Franse overheersing werd niet met wapens uitgevochten, maar verbaal en schriftelijk. Opmerkelijk is ook dat vanaf 1795 elke overheidspublicatie begon met ‘Vrijheid ~ Gelijkheid ~ Broederschap’, maar dat die woorden na een jaar of vier, vijf, verstomden. In dit boek komt vooral het culturele verzet aan de orde. Dat werd verwoord door dichters als Tollens, Loost en Helmers. Zij grepen terug naar ons roemruchte verleden, waarin we Spanjaarden, Engelsen en Fransen van ons af wisten te schudden.
paperback, rijk geïllustreerd, deels in kleur, 224 pag. € 17,50
Geraadpleegde bronnen
-Sébastien Conard, God en Goud. De situatie van de lombarden in de Zuidelijke
oktober ~ november ~ december 2013
30
Overzicht Genealog i s c h e P u b l i c aties[101] Afkortingen tijdschriften GN = Gens Nostra JCBG = Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie LTG = Limburgs Tijdschrift voor Genealogie NL = D e N e d e rl a n d s ch e Leeuw OTGB = Oostgelders Tijdschr. v. Geneal. en Boerderijonderzoek OV = Ons Voorgeslacht VG = Veluwse Geslachten VS = Vlaamse Stam WF = Westfriese Families
H. Klunder P.A. Christiaans: De matrilineaire afstammingsreeks van Annetje de Boerin. [Bijnaam, 1630-1914] JCBG 2013. C.H. van Wijngaarden (†): Arminius en zijn familie. Jacobus Arminius (15591609) volgens Hieronymus vander Mij.
[Ca.1500-1755, met 'De nazaten van Neeltge Jans' (div. familienamen, 1548-1744)] NL sept. '13. M. Quaedflieg: De vroegste Beij'en in Ubach. [1510-1758] LTG sept. '13. G.J. van Gelder: De bezitters van de Borghoeve in Ridderkerk in de veertiende en vijftiende eeuw Dirk Elantszoon en zijn nageslacht. [Patroniemen] OV sept. '13. B. van Dooren: De vrouw van Thonis Molengraeff en haar illus-
ter voorgeslacht. [O.a. Van der Duijn, 1420-1624] NL sept. '13. Mw. A. Garritsen: Kwartierstaat van Harmen Garritsen. [Geb. 1869, Teunissen, Maneveld, Hartman] OTGB 3e kwart. '13. M.M.M. Horsten Sr.: Fragmentgenealogie van het geslacht Horsten in Tilburg in de achttiende en negentiende eeuw. [1662-1915] NL sept. '13. H.M. Kuypers: Een genealogische instinker (In 't Hout, Moordrecht, 16e eeuw). [Met 'Fragment-genealogie', ca.1500-1643] OV okt. '13. G. Klopman: Kwartierstaat van Hendrikje Junte. [Vierhuizen, Koeleman, Hollander] VG sept. '13. J. van Beek: Genealogie Kist. [Vóór 1700-1989] WF sept. '13. B.G. Klein Wassink: Familie Klein Wassink uit Varssel. [Deel II, 1808-1941, ook 'Genealogie Reerink/Groot Roessink' (18391990)] OTGB 3e kwart. '13. Mw. J.A. Bakker-ten Have: Kwartierstaat Anna Jansen Koeslag op Brouwer. [Geb. 1718, Hoijkinck, Willinck] OTGB 3e kwart. '13. Mw. G. Stokreef-Braakman: De noabers van Blauwhand in Oolde (deel 3) De bewoners op Kokselman/Koksela(a)r in de buurtschap Oolde. [Div. parentelen, o.a. Kokzelar/Koxelman (1665-1864), Klein Haneveld (1765-1915), Koeleman (1807-1930)] OTGB 3e kwart. '13. H. Snel: Bij de kwartierstaat van Reinier Lucassen, kunstschilder. [De Graaf, Speijk, Friederichs] GN juli/aug. '13. G. Tavernier: De Koolbrandershoek, de familie De Meyere en de bende van Bakkelandt. [16381861] VS sept.-okt. '13.
oktober ~ november ~ december 2013
A. Veldhuis, G.H. Klopman: Kwartierstaat van Gerrit Herman Nijhof te Vaassen. [Van Dragt, Fiets, Ten Hoven] VG sept. '13. A.J. Coopmans: Het bidprentje van Anton Pruem, zonder datum. [Met 'Fragmentparenteel', 17541992] LTG sept. '13. K. Kuiken: Familie of fictie? Clans, lineages en genetische genealogie. [Met 'Stamreeks Reizenaar of Hoogerbeets', ca.1600-1999] JCBG 2013. J.F. van der Wal: Genealogie van Gerrit Hummen Schokkenkamp. [Ca.1700-2009] VG sept. '13. M. Bax: Verticale en horizontale worsteling - Of hoe westerse esoterie in de familie kan zitten. [Met 'fragmentgenealogieën' (18 e-20e eeuw) o.a.: Van Stolk, Kalff, Muijsken, Du Quesne van Bruchem, Bienfait, Gentis, Maclaine Pont, Smits, Vreede, Rose, Waller] JCBG 2013. H.J. Tiessink: De kwartierstaat Robert Tiessink. [Vervolg] OTGB 3e kwart. '13. Mw. M. Kist: Het album van Janke Diederika Vlaskamp (18261903). [Met schema 'Overzicht f a m i l i e r e l a t i e s Keizer-Reilingh-Beekhuis-Vla skamp-Lemke-Hellema-Idzer da', 1682-1911] GN juli/aug. '13. L.M. van der Hoeven, E.W. Roscam Abbing: Het geslacht Vogel(s) en de vicarie op het Sint Jorisaltaar in de kerk van Schoonhoven. [15e eeuw-1658] OV okt. '13. Mw. L de Bruijn, S. Zanoli: Drie generaties zwervers. [Met 'Parenteel van Carel Woepers en Margareta Rosin', ca.1700-1918] JCBG 2013.
31
Vader & zoons; Jacob de Vos zWn. (1774-1844) en zijn getekende dagboekjes Onlangs was er in Huis van Gijn te Dordrecht een tentoonstelling met de titel Vader & Zoons. Als u alsnog wilt weten hoe er eind 18e - begin 19e eeuw over opvoeden werd gedacht, dan kunt u ook het boek van Eveline Koolhaas-Grasveld dat in 2001 werd uitgegeven onder de titel Vader & Zoons, raadplegen. Vader De Vos hield tijdens het opgroeien van zijn vier zoons dagboeken bij waarin hij behalve hun wederwaardigheden, tekeningen en aquarellen plaatste.
Individuen ‘De boekjes zijn natuurlijk bijzonder omdat ze een kijkje geven in het dagelijks leven van een gezin rond 1800, en dat gedurende een lange periode’, aldus conservator Chris de Bruyn van het Huis van Gijn. ‘Maar ook omdat ze iets vertellen over een bepaalde manier van opvoeden. De Vos en zijn vrouw waren duidelijk beïnvloed door moderne ideeën. Ze zagen hun kinderen als individuen met een eigen ontwikkeling en zochten naar een goede balans tussen spelen en leren.’ Speelgoed Uit de illustraties blijkt dat de jongens een flinke voorraad speelgoed tot hun beschikking hadden. Wat dat betreft zal het gezin De Vos wel een boven modaal gezin geweest zijn. Op de tekeningen zien we de jongens met koetsen, winkeltjes, speelgoedpaardjes en zelfs een keer met een pop. Buiten leven ze zich uit met kruiwagens en schepjes, vliegeren en ‘paletten’, de voorloper van badminton.
Willem kolft met Martin Schröder
De jongens speleen aan de pomp bij het stadhuis
Willem laat aan Christen van Eik de kast met speelgoed zien In de dagboekjes uit de jaren 1803-1809 volgens we de broertjes Willem, Gerrit, Jacob jr. en Christiaan ijverig lezen en schrijven, maar vooral ook onbezorgd spelen. Vader De Vos begint in zwart-wit, maar al vrij snel gaat hij over tot het maken van prachtige gedetailleerde en gekleurde tekeningen.
Ook deze Spotprent op stadhouder Willem V (1795) is door Jacob de Vos getekend. Er hoort een tekst bij: ‘De Visscher plakt hem op de mart, En tot zijn overgroote smart, Snijd hij den Prins aan mooten,(bis), Hij spreekt “die moot is Admiraal, En deeze moot is Generaal”, En daarmee was ‘t besloten (bis)’.
oktober ~ november ~ december 2013
De jongens maaken muzijk: Willem op het fluitje van Papa, Chris op zijn viooltje
32
INHOUD 2
Beroepen van vroeger: Tichel - tonneur H.M. Lups 4
Productieslag 1940-1945 D. Kranen 11
Rectificatie [edata&research]
De leste Hikke Fokke Wester 12
De geschiedenis van het kruiswerk JW. Koten 20
COLOFON Genealogisch Erfgoed Magazine is de voortzetting van het tijdschrift 'Ons (Genealogisch) Erfgoed dat tot en met 2009 werd uitgegeven door H.M. Lups h.o.d.n. Uitg. Alvo te Delft. Overname van artikelen is toegestaan na overleg met uitgever en auteur. Een juiste bronvermelding is vereist. Het tijdschrift verschijnt in de maanden februari, mei, augustus en december. I n ve r b a n d d a a r m e e i s d e sluitingsdatum voor de kopij: de 15e van de maanden januari, april, augustus en november.
Cursus stamboomonderzoek 21
De Hollandse vrouw gezien door de ogen van een Engelsman D. Kranen 22
Dwarsdoorsnede woning [Gemeente Utrecht]
leven
[edata&research]
Eerste levensboek aangeboden Helden op stokken [Meertens Instituut] 25 Geld lenen kost geld D. Kranen 29 Verzet tegen Napoleon 30
Overzicht Genealogische publicaties [101] H. Klunder 31
Vader & Zoons [Jacob de Vos Wzn.]
Geachte abonnee, Helaas, alles wordt d u u r d e r, o o k d e portokosten worden weer verhoogd per 1 januari a.s.. Aan een geringe verhoging van de abonnementsprijs valt dan ook niet te ontkomen. Met ingang van 2014 wordt deze dan ook verhoogd naar € 18.Nieuwe abonnees
[Open Universiteit]
23 Op zoek naar een nieuw
REDACTIE
Prometheus S i n d s 2 0 0 0 b e s t a at e r e e n samenwerkings verband met de G e n e a l o g i s c h e Ve r e n i g i n g Prometheus te Delft. Contactpersoon Prometheus H. Klunder (e-mailadres:
[email protected]) Abonnementen Deze lopen per kalenderjaar. Een abonnement kost vanaf 2014 18 € per jaar te voldoen op bankrekening NL85 INGB 0005 1395 87 ten name van Administratie kantoor Kranen te Ede. Opzegging van het abonnement dient schriftelijk (ook e-mail) plaats te vinden vóór 1 december.
oktober ~ november ~ december 2013
De wervingsactie blijft voorlopig doorgaan. Deze werkt als volgt: De nieuwe abonnee krijgt het eerste jaar een korting van € 5,En u als aanbrenger ontvangt een boekenbon ter waarde van € 5,- !!!
Eindredacteur en uitgever D. Kranen Molenstraat 73 6712 CT Ede Tel. 0318-693803 e-mail:
[email protected] internet: www.erfgoed.info ISSN 2214-2010 © 2010 ADK