Beroepen van vroeger: H.M. Lups
(slijmploeger – smakschipper) Slijmploeger De slijmploeger maakte deel uit van een ploeg havenarbeiders, die een schip van binnen schoonmaken en opknappen. Slijmwijf Een vrouw die vis schoonmaakte. (WNT) Slijper Beroep dat op verschillende wijze werd uitgeoefend, o.a.: Briljant, brillen(glazen), diamant‐, glas‐, kristal‐, messen‐ scharen‐ en steenslijperij. Ook kende men de slijpmolen (volmolens om alderley laeckenen te vollen) 1 In de Amsterdamsche Courant van 3 september 1807 stond de volgende advertentie: 'De christal en glasslypery, benevens de affaire in christal en glas van Christoffel Pohl, gewoond hebbende in de Pylsteeg, adverteert, dat die affaire met primo Mei 1807 is verplaatst in de Warmoesstraat over de eerste Liesveldsche Bybel, nr 13'. In het Handvest van Amsterdam, 138b van 1615, wordt verordonneerd: 'Dat voortaen geen Slijpers binnen deser Stede haer Neringe sullen mogen exerceren, ’t en sy de selve .... der Messe‐makers Proef gedaen sullen hebben' (WNT) In datzelfde Handvest (183a van 1765) werd bepaald dat 'zij die de Messenmaakers‐proef niet hadden gedaan de Slijpers‐neering niet mochten uitoefenen, noch met Wagens en Slypstenen door de Stad omloopen'. Men kende o.a. de slijpersbaas, de slijpersknecht en de slijpers leerling. Het is een nog steeds bestaand beroep. Het beroepsprofiel ‘slijper’ wordt nu over het algemeen bij wat grotere bedrijven aangetroffen. Het betreft diverse soorten bedrijven, zoals bijvoorbeeld gereedschapmakerijen, loonslijperijen, bedrijven die medische en optische instrumenten en meetgereedschappen vervaardigen, en toeleverende metaalbedrijven. De slijper is meestal werkzaam op een afdeling waar de nabewerking van een product plaatsvindt. Daarnaast kan de slijper werkzaam zijn in de werkplaats, slijperij of gereedschapmakerij. Verder kent men hem ook nu nog in de diamantslijperij. Slootgraver Arbeider of dagloner belast met het graven van sloten en vaarten
Slotenmaker, ook slotsmid genoemd. Ook nu komt het beroep slotenmaker nog voor. Tegenwoordig is hij echter vooral leverancier en reparateur/ monteur van fabrieksmatig vervaardigde sloten. Verder vervaardigt hij sleutels. Het beroep hield vroeger meer in. Destijds vervaardigde hij sloten en sleutels. In België kan men op de academie van Anderlecht o.a. na een vierjarige basisopleding kiezen voor o.a. de specialisatie slotenmaker, die twee jaar duurt. Een beroep dat het mogelijk maakt sloten, zoals die vroeger gebruikt werden te vervaardigen en oude sloten te repareren, te restaureren en te conserveren. Geld of documentenkist met 12 sloten, ontleend aan de Encyclopédie van Diderot en D'Alembert (17621777) Reeds de Grieken en Romeinen hadden hun schatkamers, waar de schatbewaarders oftewel sleuteldragers verantwoordelijk waren voor het beheer. In de Middeleeuwen werden ook in Europa 2 kostbare goederen opgeborgen in stevige van zware sloten voorziene kisten. Ook de poorten van de kastelen en steden werden afgesloten met imposante deuren of hekken, die afgesloten werden met sloten. In de Middeleeuwen is de ontwikkeling van het ijzeren slot pas goed op gang gekomen. De onderdelen werden eerst in ruwe vorm voorgesmeed en werden daarna zonder verhitting verder afgewerkt. Dit gebeurde met behulp van zagen, beitels en vijlen, terwijl voor de gravering gebruik werd gemaakt van de burijn 1 . Zo kwam geleidelijk een verfijning van het slotmechanisme en de decoratie tot stand. Naast de sloten en sleutels verzorgde de slotenmaker ook het ijzerbeslag op de deuren en kisten waarop sluitwerk aangebracht diende te worden. Ook vervaardigde hij grotere en kleinere geldkisten en bewaarkisten voor documenten (o.a. stadsarchiefkisten) en kostbaarheden. In een aantal gevallen kon de betreffende kist alleen geopend worden met behulp van meerdere sleutels, die in handen waren van verschillende personen, die dus allemaal met hun sleutel present moesten zijn voor het openen. De slotenmakers waren georganiseerd in het smedengilde. Onder het Delftse gilde vielen o.a. de ijzersmeden, de slotenmakers, de messenmakers, de koperslagers en de tinnegieters 2 . Duitse slotensmederij waar slootveersloten werden vervaardigd (naar houtgravure van Hartmann Schopper, 1568) Slooter, ook boerenslooter, schoonde sloten, maakte sloten schoon. Dit gebeurde o.a. met driekantige sloothaken of baggerbeugels met drie platte tanden, schuins omgekromd en slootschoffels. Sluisgaarder De persoon die belast was met het innen van de sluisgelden bij het schutten van schepen in sluizen Sluishouder, ook Sluiswaarder Sluiswachter Sluisknecht en hulpsluisknecht Ondergeschikte beambte bij de bediening van een sluis. 1 Graveerbeitel met ruitvormige punt.
WNT
2 J.W.L. Hilkhuijsen, K.T. Meindersma en A.P.A. van Dalen: OPEN SLOT, Sluitwerk en slotenmakers in Nederland
uit de 15e tot de 19e eeuw, uitgave door Stedelijk Museum Het Prinsenhof, Delft en Wolters Noordhoff/Forsten,
Groningen 1986
Sluismeester De sluismeester was de leidinggevende en verantwoordelijke persoon bij een sluis. Hij moest erop toezien dat de voorschriften nagevolgd werden. Zo ging bijvoorbeeld de uitvaart voor de invaart. Ook fungeerde hij vaak als sluisgaarder. (zie hierboven) Sluiter, vrouwelijk sluitster Poortwachter, portier, gevangenbewaarder als ondergeschikte van de cipier. Smakschipper Hij voerde het bevel op een smak (schmacke). Ze zouden voor het eerst in de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn gebouwd in de vorm van een tjalk met een grote en een kleine mast en met zwaarden. Zij groeiden uit tot zware zeegaande hektjalken, die in de 18e eeuw uitgroeiden tot schepen van 35 tot 70 last 3 . Anoniem Nederlands tegeltableau uit de achttiende eeuw in het Nat. Scheepvaartmuseum te Antwerpen. Het 3waren beurtvaarders op de Zuiderzee en de Wadden.
3 1 last
ca 2 ton
Jacques de Beaulieu, alias broeder Jacques, alias vader Jacob, steensnijder D.Kranen
D
e steensnede het operatief verwijderen van blaasstenen, was een gecompliceerde ingreep, die snel en doortastend diende te gebeuren. Reguliere chirurgijns waagden zich doorgaans liever niet aan deze riskante operatie, zij lieten dit over aan zogeheten lithotomisten of steensnijders, rondreizende operateurs die zich hadden gespecialiseerd in deze ingreep. Zo maakte 'broer Jacques' zich bekend Broer Jacques, Operateur, met permissie van den Koning van Vrankrijk den 28 July t'Aken gekomen, om een Persoon van Aensien te genesen, maekt bekent, dat, indien iemant de Steen, 't Graveel of eenige Soort van Breucken heeft, hy se om niet en uyt enckelde Liefde, de Rijcken soo wel, als d'Armen, onder Handen sal nemen, om te genesen; de Chirurgijns de Handeling van het Steensnijden en sijne verdere Operatien om niet toonen en yder de Medicijnen tegen 't Graveel leeren. Hy logeert 1 ten Huyse van Dr.Blondel de jonge; en men sal bevinden, dat hy sijn Operatie op een nieuwe manier, min gevaerlijk voor 't Leven en sonder Perickel van een Fistul, doet : Hy heeft te Parijs en Versailles in presentie van de Doctoren des Conings van Vrankrijk en van de Faculteyt der Medicijnen verscheyde Preuven daer van gedaen. (Opr.Haarlemsche Courant van 12 aug.1698) Een van de meest tot de verbeelding sprekende lithotomisten (steensnijders) was de Fransman Jacques de Beaulieu (1651‐1714). Hij verdiende enige jaren de kost als huursoldaat en werd daarna knecht van een rondreizende steensnijder. Na zes jaar begon De Beaulieu voor zichzelf en trok hij van stad naar stad. In 1690 gebeurde er echter iets merkwaardigs: De Beaulieu legde een gelofte van armoede en kuisheid af, hulde zich in een soort priestergewaad met zwarte cape en breedgerande hoed, en deed voortaan als Frère Jacques al zijn operaties gratis. Door zijn kundigheid en priesterlijke uitdossing baarde hij overal groot opzien, tot in de hoogste Parijse kringen. Het feit dat hij zijn operaties Pro Deo uitvoerde, maakte hem echter ook tot een geducht concurrent van de gevestigde medici. Na een fataal afgelopen operatie dwongen zijn vijanden Frère Jacques Frankrijk te verlaten. In 1699 dook hij op in de Nederlanden, waar hij een succesvolle 'tournee' langs verschillende steden ondernam. In Amsterdam werden prenten uitgegeven met zijn beeltenis en met lofdichten op zijn medisch kunnen, terwijl in Zutphen de schilder Theodoor van Loonen, wiens klandizie normaliter uit burgemeesters en regenten bestond, dit wat sinistere portret van hem vervaardigde. In zijn hand houdt hij de catheter waarmee hij de positie van de steen in de blaas kon voelen. Naast hem liggen het mes waarmee hij een snede maakte tussen anus en scrotum van de patiënt, en de lepel en de tang waarmee hij vervolgens de blaassteen of ‐stenen verwijderde. Overigens waren de meningen over De Beaulieu verdeeld. Velen zagen in hem een vrome weldoener die zijn medische talenten geheel in dienst van God en de mensheid stelde. Anderen, waaronder de medisch hoogleraar Jacobus Rau, vonden hem een gevaarlijke broddelaar, wiens ruwe operatiemethoden meer slachtoffers eisten dan de infecties die door blaasstenen werden veroorzaakt. 1 Hij ontwierp een zijdelingse benadering voor de steensnijding omdat hij met de mediane incisie niet gelukkig was, grote stenen konden er niet door. Volgens uroloog P.M.J. Moonen bestonden er twee methoden: sectio cum apparatu parvo en sectio cum apparatu magno: de snede met groot en klein apparaat. De een met wijsvinger in rectum dat is de Sectio Celsea, bij de andere methode dilateerde men na een perineale incisie de urethra prostatica en blaashals erg fors met het Marianne apparaat. De Marianne leidde tot fistels, bloeding, incontinentie, menige steen kon er niet uit. 1
Museum Boerhaave: Algemene Natuurwetenschappen (ANW)
Honderden mensen waren bij zijn operaties aanwezig. Een patient werd bij gebrek aan anesthesie door een aantal stevige mannen vastgehouden. Jacques poetste zijn handen en instrumenten met rozenolie. Met een gladde urethra (plasbuis) sonde duwde hij de blaasbodem naar beneden en met een vinger in de anus duwde hij de steen de blaashals in. Dan sneed hij lateraal in het perineum (bekkenbodem) tot hij bij de sonde in de blaas uitkwam. Met zijn vingers of een tangetje haalde hij vervolgens de steen eruit. ‘Jacques te taille, le bon Dieu te guérisse’. (Ik heb de steen uit hem gehaald, de goede God zal hem genezen). De patient zag hij hierna nooit meer terug. In 1697 werd hij uitgenodigd in Hotel Dieu te Parijs door Jean Méry de hoofd chirurg. Jacques was behoorlijk met zichzelf ingenomen en zeer gedurfd in zijn operaties vond men. Maar na aanvankelijk succes kwam de klap: 53% van zijn patienten overleefde de ingreep niet; van een Parijse serie van 60 stierven er 25. De gemiddelde mortaliteit in die tijd was al 14%!! Beaulieu beweerde dat men zijn patienten vergiftigde maar Méry deed zelf alle 25 autopsiën en vond vele ernstige 2 bloedverlies, infecties, complicaties: fistels naar darm, uterus, vagina, grote wonden, veel scrotumgangreen. Blaas‐ en vagina‐doorsnijding. Het merendeel zou toe te schrijven zijn geweest aan het doorsnijden van de arteria pudenda. Hierna mocht hij in Parijs niet meer opereren. In 1699 werkt hij te Aken. Hij had één advertentie gezet in de plaatselijke krant. Daar vandaan vertrekt hij naar Holland als ‘de lithotomist van de koning van Frankrijk’. In 1699 opereert hij in Amsterdam, Leiden, Rotterdam en Den Haag. Vanwege zijn succes kreeg hij een gouden set met twee urethra‐sondes en een medaille met inschrift: Pro Servatis Civibus. Zutphen. In Den Bosch krijgt hij op 30 oktober een gouden gedenkpenning. Hij onderwees Rau [1668‐1719]. In 1700 kwam hij op verzoek van Fagon, de lijfarts van Lodewijk XIV, opnieuw naar Parijs en had nu iets betere resultaten. Hij kreeg onderricht in de anatomie van Duvarnay. Maar de zieke Fagon, bedacht zich op het laatste moment, waarop hij vernederd de stad verliet. In 1703 moest hij naar Parijs om de zieke, 78 jarige, Lorges te opereren die blaasstenen had. Hij opereerde na tevoren met succes 22 steenlijders geopereerd te hebben. Maar daags na de operatie stierf Lorges. Hij zou een ‘fungus’ (tumor?), gehad hebben. Jacques verliet nu definitief Parijs in 1704. Hij ging op weg naar Keizer Frans Jozef in Wenen, die echter geen stenen bleek te hebben. Daarna bleef hij rondtrekken en opereren. In 30 jaar tijd heeft hij ca 5000 operaties uitgevoerd. Ondanks de hoge sterftecijfers en de vele complicaties was hij zeer beroemd en geëerd. Jacques was tamelijk ruw: als hij zijn chirurgijnsmes niet bij zich had dan gebruikte hij een scheermes en soms een stomp broodmes. Het verhaal gaat dat hij zich zelfs wel eens in de vinger gesneden heeft door de darm en de blaas heen. Hij stierf op 7 december 1714 2 . Het liedje Vader Jacob heeft misschien met hem te maken.
2 K.Haeger, The illustrated history of surgery, Bell Publishing Company , New York, 1988,147
KWAM DE FAMILIE VAN TILBURG WERKELIJK UIT TILBURG?
O
Mr. A.H.G. Verouden
p 8 september 1937 trouwden in Halsteren (NBr.) Kornelis Antonius van Tilburg en Dijmphna Maria van Tilburg. Hun betovergrootvaders bleken broers van elkaar te zijn. Het waren de zonen van Cornelis van Tilburg, die op 23 juli 1758 in Steenbergen was getrouwd met Maria Geerts.
Natuurlijk was de vraag of te bewijzen viel dat deze familie ècht uit Tilburg stamde. Via Wouw liep het spoor naar de Belgische plaatsen Essen en Kalmthout. Daar leek het onderzoek te stranden bij Jan Gerardszn. van Tilburg, die ca. 1598 te Kalmthout was getrouwd met Cornelia Jansen. Omdat het om de familie van mijn zwager ging, heb ik daaraan vrij veel aandacht en tijd besteed. Ik heb zelfs een poging gedaan in het archief van Tilburg een zoektocht te beginnen naar alle personen met de voornaam Jan en het patroniem Gerard. Maar dat bleek al snel onbegonnen werk. Het waren er rond 1600 enige tientallen. Nu was van Jan Gerardszn. van Tilburg wel bekend dat hij pachter was van 1 de abdij van Tongerloo in België. Sterker nog, tussen 1598 en zijn dood, in 1635, had hij van deze abdij drie verschillende schapenboerderijen gepacht. Het was hem blijkbaar heel goed gegaan want de pachtboerderijen werden in de loop der jaren steeds groter. Omdat alle pogingen verder te komen op niets uitliepen, besloot ik samen met mijn zwager maar eens een bezoek aan de abdij van Tongerloo te brengen. Onze komst was van te voren telefonisch aangekondigd zodat wij de enige bezoekers van het abdijarchief waren. Wij werden allervriendelijkst ontvangen door de ruim 80‐jarige pater‐archivaris die precies wist wat wij voor ons onderzoek nodig hadden. Terwijl wij angstig toekeken pakte hij van de bovenste plank van een stelling, welke hij via een wankel trapje beklom, een schoenendoos, waarin zich een hele stapel halfvergane katerntjes van ongeveer 20 bij 10 cm bevond. Hij overhandigde dit aan mij met de woorden: “Ahwel, dit zijn de jaarlijkse betalingen van de lammerentienden”. Het bleek om kerkelijke tiendregisters te gaan, waarin jaarlijks werd genoteerd hoeveel lammeren er waren geboren, waarvan dan vervolgens 10% aan de abdij moest worden afgestaan. De registertjes besloegen het tijdvak 1575‐1600. Het registertje uit 1600 gaf al meteen goede hoop: Jan Gerardszn. van Tilburg kwam daar inderdaad in voor. Terugzoekend tot en met 1589 kwam zijn naam elk jaar in het betreffende register voor. Maar in het register van 1588 vond ik datgene, waar je als genealoog/historicus altijd weer een kick van krijgt. Hierin stond niet onze Jan Gerardszn. van Tilburg maar werd melding gemaakt van Jan Gerards Anthonisse uit Tilburg. In 1587 en de jaren daarvoor kwam zijn naam niet meer in de registers voor. Wederom werd het onderzoek verplaatst naar het archief van Tilburg. En ditmaal met veel meer succes. Niettemin waren er tussen 1580 en 1600 nog wel twee kandidaten met de combinatie Jan Gerards Anthonisse. Maar nadat eerst een halve dag was besteed aan de verkeerde kandidaat, bleek Jan Gerards Anthonissen Smulders de gezochte persoon. Jan bleek de ca. 1570 geboren zoon te zijn van Gerard Anthoniszn. Smulders, die ca. 1555 te Tilburg was getrouwd met Cornelia Dionijsdr. Crielaerts. Ook zijn vader bleek al pachter te zijn van de abdij van Tongerloo. De familie Smulders in Tilburg gaat bewijsbaar tot 1340 terug op Jan Betten, ook wel genoemd Smoelneers, uit Udenhout, die voorkomt als cijnsplichtig in het cijnsregister van de hertog van Brabant. Tijdens de 80‐jarige oorlog werd de bevolking van Tilburg en omgeving zwaar door oorlogshandelingen getroffen. Daardoor weken veel inwoners uit naar elders. De abdij van Tongerloo bood veel gedupeerden nieuwe mogelijkheden in de nog onontgonnen gebieden rond Essen en Kalmthout. Vandaar dat Jan Gerards Anthonissen Smulders in 1588 daar zijn geluk ging beproeven en vervolgens te Kalmthout in 1589 de naam Van Tilburg aannam. De moraal van deze geschiedenis is dat onderzoek in (kerkelijke) belastingregisters een geweldige doorbraak kan forceren in vastgelopen genealogisch en historisch onderzoek.
In het algemeen gaat dit zeker op voor die geslachtsnamen welke aan plaatsnamen zijn ontleend. Hoewel bovenstaand onderzoek al weer ongeveer tien jaar geleden heeft plaatsgevonden, is zeer onlangs besloten een familiewapen te laten ontwerpen door de heer H.K. Nagtegaal. Dit gaat uit van bovenvermelde Jan Gerardszn, die in 1589 de naam Van Tilburg heeft aangenomen.
2
Handelingen der Staten‐Generaal 1814‐1995 online Op www.statengeneraaldigitaal.nl kunt u zoeken op Trefwoord, Naam, Datum, Vergaderjaar en/of Kamerstuknummer Gratis toegankelijk en voorzien van eenvoudige zoekfunctie voor alle geinteresseerden. Ook is er een uitgebreide zoekfunctie voor onderzoekers. De digitalisering en ontsluiting van de Handelingen geschiedt in fasen: Jaargangen Data van publicatie op de website 1990‐1995 juni 2007 1980‐1989 december 2007 1965‐1979 juni 2008 1950‐1964 december 2008 1814‐1950 augustus 2010 Vragen? →
[email protected] 1 Bron: KB
Tentoonstelling kralenmannetjes
In het Zeeuws Archief in Middelburg zijn van 1 juli tot en met 10 september 2010 de originele tekeningen van het kralenmannetje te zien. Het kralenmannetje is het leidfiguurtje in de speurtocht 'Geboeid door het Zeeuwse slavernijverleden’ en is vormgegeven door Ramon de Nennie. Het kralenmannetje vertelt over het Zeeuwse slavernijverleden. Dat gaat bijvoorbeeld zo: 'Hallo! Ik ben het kralenmannetje. Ik ben gemaakt van glazen kralen. Deze kralen hebben te maken met slavernij. Hoe? Dat kom je te weten als je met mij op ontdekkingsreis gaat door het slavernijverleden van Zeeland.' Zo begint de speurtocht door Middelburg Geboeid door het Zeeuwse slavernijverleden. Originele tekeningen van het kralenmannetje in het archiefcafé. 1 Kralenmannetje is het leidfiguurtje in de slavernijspeurtocht. Het leidt de ontdekkingsreiziger langs plaatsen in Middelburg die herinneren aan het Zeeuwse slavernijverleden. In de expositie Kralenmannetje vertelt over het Zeeuwse slavernijverleden zijn de volgende tekeningen te zien: kralenmannetje kondigt aan, kralenmannetje in het kraaiennest, kralenmannetje met handelsgoederen, kralenmannetje in Afrika, kralenmannetje bij de dominees, kralenmannetje met goud, kralenmannetje met ivoor, kralenmannetje geboeid en tot slot verbreekt kralenmannetje de ketenen. Bron en info: www.zeeuwsarchief.nl
Het leven van Antonia Ras speelde zich af in drie steden.
E
R. van den Bree
en boeiend en interessant aspect van de genealogie is dat je met wat geluk, doorzettingsvermogen en gevoel voor deze hobby zoveel van de familieleden uit het voorgeslacht te weten komt, dat deze als het ware voor je gaan leven. Het worden bijna bekenden van je. Dat geldt zeker ook voor mijn betbetovergrootmoeder Antonia Ras (17571829). Ik had in het verleden al wel eens min of meer lukraak staan 'vlooien' in de RK doopfiches in het Utrechts Archief, teneinde haar doop‐ of geboortedatum te weten te komen. Maar, behalve dat ze slecht leesbaar zijn, waren ze ook nog afgesteld op voornaam en ga daar maar eens aan staan bij een echt katholieke naam als Antonia terwijl je bovendien ook niet precies weet in welk jaar je zo om en nabij moet zoeken! De oude St.Martinuskerk, de vervanger van een schuilkerk die in 1753 1 in een tuin aan de Oudegracht werd gebouwd. De tekening is gemaakt kort voor het afbreken van dit kerkgebouw in 1899 ten behoeve van de grote neogotische kerk die daar volgens het ontwerp van de architect A. Tepe werd gebouwd. Uiteindelijk vond ik, na herhaald tevergeefs zoeken, in het najaar van 2003 haar doopdatum: 16 april 1757 en wel in het doopregister1 van de RK Statie Achter de Weistraat in Utrecht. Deze wat mysterieuze naam doet sterk denken aan een schuilkerk. Ik vond slechts dat het een Statie, dat wil zeggen missiegebied, was. Aanvankelijk dacht ik bij Weistraat aan de straat die in 1929 vernoemd is naar Monseigneur van de Weteringstraat. Echter dat gebied lag in de 18e eeuw een eindje buiten de stad Utrecht en een kerk of iets wat er op lijkt is er niet te vinden. Rondkijken op internet bood uiteindelijk de oplossing. Om kort te gaan: Achter de Weistraat is een verbastering van Achter Twij(n)straat of Achter 't Wijestraat. 2 Die straat lag parallel aan de huidige Twijnstraat maar dan aan de westzijde van de Oudegracht, gelegen tussen de Vollersbrug en de Bijlhouwerstraat. Bij alle afbraak en sluitingen van kerken, staat in elk geval de Utrechtse Catharijnekerk nog steeds fier uit te kijken op de Lange Nieuwstraat, waar het autoverkeer 'langs raast'. Maar van dat laatste was toen – zo’n 2½ eeuw geleden – uiteraard nog geen sprake. De betreffende kerk is thans opgenomen in het Catharijne Convent en ik ben er wel eens geweest. Bovendien heb ik er toen ik nog in de Utrechtse binnenstad werkte, vele malen langs gefietst via de eveneens eeuwenoude Lange Nieuwstraat. Hoewel ik toen ook al wel wist van het daar gesloten huwelijk tussen mijn voorouders, heb ik er destijds eerlijk gezegd nooit bij stil gestaan. Antonia groeide dus op in het Utrecht van de 2e helft van de 18e eeuw, een wat saaie provincieplaats. Niet zo saai als een plattelandsdorpje, maar toen zeker bepaald geen bruisende stad. Ze zal best een aantal familieleden hebben gehad, want de naam Ras was in Utrecht redelijk veel voorkomend. In het lidmatenregister van eind 18e, begin 19e eeuw komt de naam Ras enkele tientallen malen voor. Alleen Antonia hoorde daar niet (meer) bij, omdat ze in die jaren niet meer 1
In het doopregister werd haar naam als Anthonia geschreven en vader Hermanus stond er als Herman. Mogelijk heeft hij dat zelf wel zo gezegd. 2 In 1919 is de naam Achter Twijnstraat vervangen door Oudegracht.
woonachtig was in Utrecht, zoals uit het vervolg van dit verhaal zal blijken. Hoe ze mijn bet‐bet‐overgrootvader Barend van den Bree (1769‐1819) uit Leiden heeft leren kennen, is niet bekend. Beide plaatsen liggen – zeker in de tijd van trekschuit en postkoets – niet erg dicht bij elkaar. Vanaf het nog bestaande Leidse Veer voeren meerdere malen daags trekschuiten naar Leiden en ze kwamen daar uiteraard ook weer aan. Naar mijn inschatting was met zo’n reis minstens een dag gemoeid. Barend was boekdrukker en voor zulke vaklieden was in Leiden – in tegenstelling tot in de steeds achteruitgaande wolnijverheid – emplooi genoeg; Leiden was immers een universiteitsstad en daar bestond dus veel belangstelling voor boeken. Of Barend zelfstandig drukker was of in loondienst werkte, daarover is (nog) geen zekerheid te krijgen. Het is zeker niet uitgesloten, dat hij voor zijn werk wel eens naar Utrecht moest en daarbij Antonia heeft leren kennen. Maar nogmaals, allerlei andere mogelijkheden zijn evengoed te bedenken. Hoe het ook zij: zij kregen kennis en vervolgens ook trouwplannen. Er was wel de kwestie van het geloofsverschil. Antonia was rooms‐katholiek en Barend beleed de hervormde godsdienst. Dat is toen een beetje slim opgelost: er werd getrouwd in een 'van huisuit' roomskatholieke kerk 3 door een hervormde predikant, dat wel! En… nog wel in Utrecht, de kerk zal wel niet vol met hervormde familieleden uit Leiden gezeten hebben, gezien de toen aanmerkelijke reistijd en waarschijnlijk ook het kostenaspect. Het is overigens wel een mooie kerk, vooral het interieur, bruid en bruidegom zullen wel onder de indruk zijn 2 geweest. De Cellebroersgracht Barend had zijn broodwinning in Leiden en dus vestigde het jonge stel zich aldaar aan de Cellebroersgracht – heden ten dage Kaisersgracht – waar toen wel meer naamgenoten van Barend woonden. Hoewel… jonge stel? De bruidegom wel, hij was 24 jaar, maar de bruid was rond de 35 jaar en dat was voor die tijd niet erg jong voor een bruid. Leiden was een geheel andere stad dan Utrecht, bepaald niet saai. Hoewel de stad toen al erg in achteruitgang was en veel armoede kende 4 bruiste het van activiteit, zeker langs de grachten. De Leidenaren vormden een veel opener en extroverter volkje en bovendien was er in de volksbuurten altijd gezelligheid. Er werden in dit huwelijk drie kinderen geboren, van welke alleen de jongste in leven bleef. Dat was Jacobus Hermanus van den Bree (1799‐ 1863). Hij werd later kostschoolhouder in Goes en is tevens mijn bet‐bet‐ overgrootvader. Kinderleed bleef dus (ook) dit echtpaar niet bespaard; tweemaal stonden zij immers aan de groeve van een jong kind. Waarschijnlijk had boekdrukker Barend een redelijke boterham, een vetpot was het in die tijd echter alleen maar bij de heel rijken. Het leventje van dit driepersoons gezin kabbelde voort tot op 6 november 1819 Barend overleed. De weduwe was toen 61 en de zoon 19 jaar oud. Niet lang daarop vertrok Jacobus naar Schiedam, blijkbaar om daar voor onderwijzer te leren. Had Leiden geen goede kweekscholen? Wat stak daar achter? Wij weten het niet! Wat wij wel weten is, dat Jacobus in 1822 naar Goes vertrok. Er waren in Leiden inmiddels niet erg veel Bree‐tjes meer over; er was in 1817 al een gezin naar Den Haag vertrokken. Antonia, inmiddels 65 jaar, bleef alleen in Leiden achter. Wie als oudere in die tijd niet over hulpvaardige gezins‐ of familieleden beschikte, was aan de zorgen van de publieke liefdadigheid overgeleverd. Zoals reeds gezegd had Antonia misschien nog wel enkele leden van de familie Bree in de buurt, maar die begon rond die tijd in Leiden toch wel zo’n beetje uit te sterven. Daar eindigde tot voor kort mijn kennis omtrent haar. In Leiden vond ik nimmer een overlijdensakte of iets dergelijks. Totdat ik in de zomer van 2003 op internet die overlijdensakte tegenkwam, waaruit bleek dat zij was overleden in Goes.
3
De Catharijnekerk stond in die tijd aan de hervormden ten dienste. sinds 1636 tot 1815 1994 van G.P.M. Pot
4 Zie het boek Arm Leiden: levensstandaardaard, bedeling en bedeelden 1750‐1854,
Daardoor kon ik met grote zekerheid concluderen, dat haar in Goes wonende enige zoon haar in huis genomen heeft. Het Bevolkingsregister van Goes vertelde mij dat dit inderdaad in 1824 is gebeurd. Of Antonia toen nog goed gezond was, of reeds sukkelende met mogelijke ouderdomskwalen, kan waarschijnlijk niet meer worden nagegaan. Maar dat het voor haar op haar oude dag een soort 'wereldreis' geweest moet zijn van Leiden naar Goes, is aannemelijk. Ik schat, dat ze – al dan niet opgehaald door haar zoon – vier á vijf dagen onderweg geweest moet zijn. Per trekschuit of diligence via Rotterdam, steeds verder naar het zuiden. En dan uiteindelijk overvaren met een soort uit de kluiten gewassen sloep oftewel de veerboot van die tijd. Met hooguit een kofferkist met spullen, die steeds moest worden overgeladen. Hopelijk was het een beetje aardig weer tijdens die reis voor zo’n oude vrouw. De gemiddelde leeftijd was toen nog geen 3 40 jaar en zij was al boven de 65. Uiteindelijk is zij dan aangekomen in Goes in het grote ruime huis van haar zoon aan de Lange Kerkstraat. Het zal daar voor haar wel druk geweest zijn, want haar zoon en schoondochter hadden toen in elk geval al enkele kinderen. Gelukkig had men twee dienstboden. Ik weet niet of Antonia gezond genoeg was om veel te merken van het sociale leven in Goes. Maar ik neem aan, dat zij niet op een eilandje geleefd heeft. En dan zal het leven in Goes wel een grotere cultuurschok geweest zijn dan destijds van Utrecht naar Leiden! 85% van de bevolking liep in klederdracht en op klompen. Bovendien sprak men een voor haar niet te volgen dialect. Het stadje Goes staat in zijn eigen geschiedenis bekend om zijn saaiheid, hoewel literatuuronderzoek mij wel een beetje anders leert! Maar zij was er niet meer alleen en eenzaam, bovendien opgenomen in een kring van verwanten. En dan, op 16 november 1829 blaast Antonia haar laatste adem uit. In Zeeland, wie had dat ooit kunnen voorspellen van dat Utrechtse meisje? De werkelijkheid is vaak verrassender dan de meest verstrekkende vermoedens. En zo eindigde een leven, dat 72 jaar duurde en dat zich afspeelde in drie steden.
Historische kranten online
D
e Koninklijke Bibliotheek heeft op 27 mei 2010 haar nieuwste webdienst met nationale, regionale, lokale en koloniale dagbladen uit de periode 1618 tot 1995 gelanceerd, (http://kranten.kb.nl).
Met deze lancering is het eerste deel bestaande uit één miljoen pagina's voor iedereen gratis online toegankelijk en op tekst te doorzoeken. De resterende zeven miljoen pagina's worden in de komende anderhalf jaar in etappes aan de digitale collectie toegevoegd, De website vormt een haast onuitputtelijke bron van informatie voor onderzoekers, historici, letterkundigen, genealogen, journalisten en iedereen die geïnteresseerd is in het nieuws van gisteren. In 2012 als het project afgerond is, heeft iedereen direct toegang tot ruim 200 Nederlandse, 31 Nederlands‐Indische, 35 Surinaamse en drie Antilliaanse kranten. Extra titels zijn geselecteerd voor de periode 1940‐1945, waaronder alle illegale kranten uit de collectie van het Ned. Instituut voor Oorlogs Documentatie (ruim 1000 titels). 1 Voor de digitalisering van de kranten is niet alleen gebruik gemaakt van de collectie van de KB, maar ook van het bezit van meer dan twintig Nederlandse archieven en bibliotheken. Daarnaast hebben een aantal buitenlandse instellingen, waaronder het Vaticaans archief, het Russische Staatsarchief voor oude akten en het Nationaal Archief Suriname, hun exemplaren beschikbaar gesteld. Unieke Nederlandse kranten uit de zeventiende en achttiende eeuw, die voorheen niet of nauwelijks toegankelijk waren, kunnen straks door iedereen op het web geraadpleegd worden en op woordniveau doorzocht worden. Zeldzame krantentitels, die verspreid waren geraakt over meerdere buitenlandse instellingen, zijn voor het eerst bijeengebracht en doorzoekbaar gemaakt. Een wetenschappelijke adviescommissie met deskundigen op het terrein van de (pers)geschiedenis heeft de selectie gemaakt. Deze bestaat onder andere uit de oudste bewaard gebleven Nederlandse krant (Courante uyt Italien, Duytslandt &c., uit 1618) en langlopende titels als de Opregte Haarlemsche Courant (sinds 1656) en het Algemeen Handelsblad. [Zie voor een voorbeeld van een resultaat van een zoekopdracht pagina 26] bron: K.B.
Eerste vlucht door Jan Hilgers 100 jaar geleden
De beginperiode van de luchtvaart, herinneringen aan vliegkamp Ede (Samengesteld door D.Kranen)
Vliegen zonder brevet p 29 juli is het precies 100 jaar geleden dat Jan Hilgers als eerste Nederlander met een vliegtuig in eigen land het luchtruim koos. Hij deed dat vanaf de Doesburgerheide bij Ede en was daarmee Clément van Maasdijk nipt voor, die twee dagen later zijn eerste vlucht maakte. Hilgers had op dat moment nog geen vliegbrevet en hij beperkte zich dan ook tot een paar rechte vluchten die slechts enkele minuten duurden. Hij gaf nog wel een showtje weg door de motor aan te draaien en vervolgens via de staart het bewegende vliegtuig weer in te stappen. De honderden toeschouwers genoten van het schouwspel en bejubelden Jan Hilgers, de eerste ‘Flying Dutchman’ die in Nederland een vlucht maakte. Wie was Jan Hilgers? 1 Johan Willem Emile Louis Hilgers werd op 19 december 1886 te Probolingo op Oost Java geboren. Na zijn schoolopleiding volgde hij een cursus werktuigbouwkunde aan de Technische School te Amsterdam. Na het behalen van zijn diploma vestigde hij zich in Nijmegen waar hij in zijn vrije tijd vliegtuigmodellen bouwde. Zodoende kwam hij als pionier in de luchtvaart terecht. Na zijn vliegdemonstratie bleef Jan Hilgers nog enige tijd in Ede. Hilgers bleef een tijdje in dienst bij Verwey en Lugard en hun Maatschappij voor Luchtvaart. Hier maakte hij een aangepaste versie van de Blériot XI, die aangeprezen werd als het type 'Verwey & Lugard', en had de verantwoording over de fabriek. In 1911 haalde hij alsnog zijn brevet bij zijn eigen vliegschool. In 1912 vertrok hij naar Duitsland om daar te gaan werken bij Fokker. Hij demonstreerde de Fokker Spin in Rusland en vertrok met twee Fokkers naar Nederlands‐Indië om daar het product aan te prijzen. Hetgeen aanvankelijk niet zo'n succes bleek te zijn. Hij was de eerste vliegenier die in Indonesië een crash maakte, die hij overleefde. Hij bleef in Nederlands‐Indië en op 27 september 1913 trouwde hij met Anna Sophia Blijenburg in Bangil. Uit dit huwelijk kwamen zes kinderen voort. Hij werd instructeur‐vlieger bij het KNIL. Na de Japanse inval in Nederlands Indië kwam Hilgers in een concentratiekamp terecht. Hij overleed op 21 juli 1945 in het kamp Ngawi op Oost‐Java op 58 jarige leeftijd. De voorgeschiedenis In 1903 maakten de gebroeders Wright de eerste vlucht met een motorvliegtuig. In 1909 volgde de eerste vlucht van de Fransman De Lambert in Etten‐Leur en de oversteek over Het Kanaal door Louis Blériot. In 1910 was het de beurt aan de Nederlander Jan Hilgers om luchtvaartgeschiedenis te schrijven. Hij was naar Frankrijk gestuurd om vlieglessen te nemen. Monteur Jan Verhagen vergezelde hem om het Blériot vliegtuig van het type XI uit elkaar te halen om het later in Nederland weer in elkaar te zetten. Johan Hilgers en monteur Jan Verhagen in Ede, 1910 Toen Verwey en Lugard hoorden dat er in Heerenveen plannen werden gesmeed om begin augustus
O
vliegdemonstraties te houden en de primeur te vestigen van de eerste Nederlandse vlieger boven Nederland, werden Hilgers en Verhagen gevraagd zo snel mogelijk terug te keren. Op 28 juli arriveerden ze in Ede. De transportkisten van het vliegtuig dienden als geïmproviseerde hangar en op 29 juli vond onder het oog van een kleine groep belangstellenden de historische eerste vlucht plaats. Dit vliegtuig beschikte niet over de mogelijkheid bochten te maken, er zat niets anders op dan in een rechte lijn te vliegen en voor het terugvliegen te landen en het vliegtuig handmatig te keren, etc. Hoewel Hilgers niet eens een vliegbrevet kon tonen, leverde hij toch een huzarenstukje, een vlucht waar de Edenaren best trots op mogen zijn. Op 4 juni 1910 besloot de gemeenteraad van Ede een aantal gronden, gelegen vlakbij De Driesprong in Ede, te kopen en deze te verhuren aan Verwey en Lugard`s Automobiel Maatschappij in Den Haag. Dit bedrijf was van plan daar een vliegveld aan te leggen. Bovendien wilde men er loodsen voor het fabriceren en repareren van vliegtuigen laten bouwen. De maatschappij had al van enkele eigenaren perceeltjes heide in pacht verkregen. Enkelen weigerden hun grond te verpachten. Het zag er dus aanvankelijk naar uit dat de vliegtuigplannen niet door konden gaan. De VVV`s in Ede en Lunteren zagen in de vestiging van een vliegveld grote kansen voor de ontwikkeling van het toeristenverkeer in de gemeente Ede. 2 De Blériot XI Op 21 juli 1910 verleende het college van burgemeester en wethouders aan Verwey en Lugard's Automobiel Maatschappij een bouwvergunning voor de bouw van een zestal loodsen op het vliegterrein van de Doesburgerheide. Er werden uiteindelijk drie hangars en een vliegtuigfabriekje gebouwd. Het heeft niet veel gescheeld of de belangrijkste luchthaven van Nederland zou in Ede gevestigd zijn. Alleen omdat Anthony Fokker, de vliegtuigbouwer, ervoor heeft gezorgd dat Amsterdam met Schiphol de mainport van Nederland werd, is Ede dat niet geworden. Wel is hier van 1910 tot 1921 een vliegbasis, Vliegkamp Ede, geweest met twee luchtvaartscholen. Ede had nog een tweede vliegveld. Dit tweede vliegveld met een fabriek, werd op 1 augustus 1919 in gebruik genomen en rond 1925 weer afgebroken. Het lag aan de Immenweg op het landgoed 'De Valouwe' en werd geëxploiteerd door de NV De Condor. Beide vliegvelden raakten vrijwel in de vergetelheid. Adres en openingstijden Wilt u meer zien en te weten komen, bezoek dan het Historisch Museum Ede, gevestigd aan het Museumplein 7, in het voormalig Stationsgebouw Ede‐Centrum. Tel: 0318‐619554. Openingstijden: dinsdag t/m zaterdag van 13.30 tot 17.00 uur, zondag van 13.30 tot 16.00 uur (maandag gesloten). Bronnen: ‐ Wikipedia ‐ Kennisbank Gemeente Archief Ede ‐ Informatie Historisch Museum Ede
Loodje tonen voor brood en wijn
I
n sommige Nederlandse steden staat een kerkgebouw met de naamsaanduiding Eglise Wallonne. Zo'n kerk werd ooit, in de zestiende of zeventiende eeuw, gebouwd door calvinisten die uit Wallonië of Frankrijk waren gevlucht en in Nederland vrijheid van godsdienst genoten. Vaak wordt het gebouw niet meer als kerk gebruikt of is er een andere denominatie neergestreken. Zo kerken de vrijgemaakt‐gereformeerden in Voorburg in een gebouw dat vroeger een Eglise Wallonne was; Guillaume Groen van Prinsterer werd er in 1801 gedoopt. Nu zijn er nog veertien Waalse gemeenten in Nederland. De trek van Franstalige gereformeerden naar het Noorden kwam goed op gang toen de Spaanse veldheer Parma vanaf 1577 de Zuidelijke Nederlanden onderwierp. In 1578 gaf de synode van Dordrecht de Walen toestemming om binnen de Gereformeerde Kerk een eigen organisatie op te bouwen, met eigen gemeenten, classes en provinciale synodes. Tweemaal per jaar kwam de landelijke synode van de Waalse kerken bijeen. De Franse gereformeerden die vanaf 1680 uit vrees voor Lodewijk XIV naar Nederland vluchtten, de Hugenoten, vonden in de Eglise Wallonne een warm onthaal. Door hun grote aantal 1 werden de kerken al snel te klein, ook die aan het Walenpleintje in Amsterdam. De Franse (of Waalse) Kerk aan het Walenplein welke tussen Oudezijds Achterburgwal nummers 155 en 167 is gelegen. Datering: 1675 – 1700, Stadsarchief; Collectie Stadsarchief Amsterdam De Amsterdamse stadsbestuurders waren welwillend en boden de Walen extra ruimte, in een voormalige schermschool. Het gebouw bood plaats aan 1400 mensen. Ook door de week werden er diensten belegd. In die tijd waren er wel zeventig Waalse gemeenten in Nederland, vooral in Holland' en Zeeland. In Dwingelo, in Drenthe, bevond zich een gemeente buiten het kerkverband, De Waalse gereformeerden hadden hun eigen kleur en smaak. Zo hechtten ze zeer aan een zuivere leer en een reine levenswandel. Avondmaalsgangers moesten een loodje aan de dienstdoende ouderlingen laten zien voor zij het brood en de wijn ontvingen. Het loodje werd hun verstrekt door de kerkenraad, als bewijs van zuiver en onbesproken gedrag. Bron: Ned. Dagblad van 17 feb.2010, tekst Willem Bouwman
Overzicht Publicaties 85
H. Klunder
G. Geudens, L. Van Staeyen: Vander Achtert's de huidevetters. [Antwerpen, vóór 1400 ‐ na 1450.] Vlaamse Stam, juni '10. J.‐P. van den Ameele: Kwartierstaat Jilles‐Pieter van den Ameele (3). Van Zeeuwse Stam, juni '10. [In dit nummer ook aanvullingen op deel 2.] K. Broens: Genealogie van Jan Lenderink alias Bonekamp. [Vervolg, 1823‐1949.] Oostgelders T.G.B., 2e kwart. '10. I. van Rijn‐Broeders: Familie Bossers uit het dorp Raamsdonk. [Ook Bosser, 1500‐1941.] G.T.M.W.B.Bw., juni '10. H. Gloerich: Genealogie Bourgonje/Borgonje/Borgonjen/Bourgondie n. [Apeldoorn e.o., 1660‐1908.] Veluwse Geslachten, mei '10. T. van der Vorm: De voorouders van Susanna en Marijtgen Brant, twee Abbenbroekse schoolmeestersdochters in Charlois. [Kwartierstaat vóór 1700, Westhouck, Genius, Uijtens.] Ons Voorgeslacht, juni '10. H.E. van Lagen: Nakomelingen van Hendrik Bruil (1785‐1872), timmerman te Harskamp. [1785‐2005.] Veluwse Geslachten, mei '10. J. Rengers: Gevlucht uit de moederstad Aken. [Met 'Fragmentgenealogie Coerman (Coirmann)' (Vóór 1600‐1713) en 'Schematische overzicht verwantschap families Bannet, Bouwens, Coerman en Smetius' (17e eeuw).] Gens Nostra, apr./mei '10. N.A. Hamers: Bijdrage tot de kennis van de Hamer‐families te Nijmegen in de zeventiende eeuw. [Met schema Godtschalck.] Gens Nostram apr./mei '10. V.W.M. Hamers: Op zoek naar voorouders en familie van Hendrik Hamer (oo 1663 Grietje Godtschalck) uit Nijmegen. [Met schema 1550‐ 1641.] Gens Nostra, apr./mei '10. G. Klopman: Kwartierstaat van Evert van 't Hof, geb. Elburg (deel 1). [Klos, De Gunst, Van der Heide.] Veluwse Geslachten, mei '10. M. Horck: Parenteel van Jacob Horck. [Groenlo, 1700‐1887.] Oostgelders T.G.B., 2e kwart. '10.
G.A. Buhrs: Kwartierstaat Catharina Huisink. [Blommers (Bloemers), Vrenegoor, Croese.] Oostgelders T.G.B., 2e kwart. '10. S. Kieft: Een tweede Westfriese familie Kieft. [Met 'Parenteel van Andries Claesz Kieft', 1675‐ 1980.] Westfriese Fam., juni '10. J. van Beek; Vervolg stamboom Koeten, slot. De derde tak. [1757‐2004.] Westfriese Fam., juni '10. P. Sanders: Wie was Jan Cruce? ['Fragmentgenealogie 1 Kroes', Werkendam, Rotterdam, 1757‐1867.] G.T.M.W.B.Bw., juni '10. P.N. Van der Laan: Admiraal Jan van der Laan, een vergeten volksheld. [Met 'Nageslacht', 1616‐ heden (beknopt, 'Groninger tak').] Erfgoed, mei‐juni '10. E. Lamsems: De oudste Lampsins in Zwevezele en omgeving. [Verschillende spellingen en 'stammen', 1450‐1683.] Vlaamse Stam, mei‐juni '10. H.M. Morien: Stamreeks Masseur. [Roermond, Stevensweerd, 1605‐1757.] Erfgoed, mei‐juni '10. W.J. Meeuwissen: Bij de kwartierstaat Meeuwissen, Nijmeegs archivaris (1980‐2001). [Van Oosterhout, Roosendaal, Kruter.] Gens Nostra, apr./mei '10. A.J. Stasse: Mr. Henricus Antonius Franciscus Maria Oliva (Hans) van Mierlo. [Kwartierstaat, Van Golstein van Hoekenburg, Van der Schrieck, De Poorter.] Gens Nostra, juni‐juli '10. (Div. auteurs:) Correcties en aanvullingen bij de kwartierstaat van Gerrit van Omme. Veluwse Geslachten, mei '10. G.J. Goorman: Antwoord Jan Lamberts Geltink. [Genealogie Otten, Deventer e.o., 1610‐1764.] Oostgelders T.G.B. 2e kwart. '10. K.J. Slijkerman: De oudere generaties van een geslacht Polderdijck uit Sint Anthoniepolder. [1470‐1691.] Ons Voorgeslacht, mei '10. J.J.M. Quaedvlieg: Drie kleindochters van opa Leo Quaedvlieg en de Zusters van liefde. [Met 'Geneagram van Zuster Magdalena Linssen en
mijn vader Frans Quaedvlieg' (1655‐2009) en 'Parenteel Mathias Quaedvlieg' (1814‐2008).] Limb. Tijdschr. v. Geneal., juni '10. J. Rengers: Verwante Nijmeegse gemeentearchivarissen. [Met 'Schema verwantschap' Sengers/De Ram (1628‐20e eeuw) en enkele kleine kwartierstaten.] Gens Nostra, apr./mei '10. J. van den Bergh: Kwartierstaat van Petronella Cornelis Smits. [Vervolg (Middeleeuwen).] G.T.M.W.B.Bw., juni '10. G. Vandenbempt: De genealogie Sweerts herschreven ‐ Correcties aan de stamboom van Servaes Sweerts, 'Stamvader' van de V geslachten van Hoegaarden. [1640‐1731.] Vlaamse Stam, mei‐juni '10. H.J. Tiessink: De kwartierstaat Robert Tiessink. [Vervolg.] Oostgelders T.G.B., 2e kwart. '10. [In datzelfde blad ook enkele aanvullingen en verbeteringen.] D. Timmers: "Timmer" een Veluws geslacht dat meer dan 350 jaar bijna uitsluitend op de Veluwe bleef wonen. [1620‐2003.] Veluwse Geslachten, mei '10. P.A. Harthoorn: Van Veerdegem, van oorsprong een Vlaamse familie. [Met 'Parenteel van Guilliaem van Veerdegem' (o.a. ook Vaardegem en Mol, 1605‐1867) en 'De Rooms Katholieke familie Veerdegem' (ook Vaardegem, vóór 1700‐1882).] Van Zeeuwse Stam, juni '10. A.Th.M. Vrijhoeven: Genealogie van de familie Vrijhoeven ‐ Deel 2. [Vervolg, 1787‐1996.] G.T.M.W.B.Bw., juni '10. P. van Wissing: De priester‐missionaris Henk van Wissing SVD (1910‐1999). [Met kwartierstaat Meijer, Diesveld, Verheul.] Gens Nostra, apr./mei '10. W.A.M. de Bruijn: Zorreth, drie generaties militairen. [1684‐1852.] Gens Nostra, juni‐juli '10.
2
Pensions en particuliere rusthuizen1 Daniël Metz
I
n het vooroorlogse Nederland had lang niet iedereen een eigen woning tot zijn beschikking. Er waren vele, veelal particuliere, voorzieningen om personen tijdelijk van onderdak te voorzien. De meest voorkomende vormen van dergelijke huisvesting waren: pensions, rusthuizen en kamerverhuur. Op de website van het Digitaal Monument, www.joodsmonument.nl, zijn op grond van de zelf opgegeven beroepen (pensionhouder, kamerverhuurder, etc.) en aan de hand van adresboeken uit 1939 bijna 200 particuliere instellingen gereconstrueerd. Personen die eerst los op een adres stonden zijn nu samengebracht in een instelling, wat veel duidelijk maakt over hun leefomstandigheden. Op archiefkaarten van bijvoorbeeld het Stadsarchief Amsterdam is te zien dat de pensionbewoners vaak in korte tijd op veel verschillende adressen hebben gewoond. Op het Digitaal Monument is alleen de situatie van februari 1941 opgenomen, het moment dat Joden zich moesten registreren. 1 De redenen voor een bestaan in gehuurde kamers zullen zeer uiteenlopend zijn geweest: handelsreizigers op tournee, studenten in een vreemde stad of ouderen die verzorging behoefden. In de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog kregen pensions ook een meer urgente bestemming, namelijk voor de opvang van vluchtelingen. Hiervan is een uniek filmfragment bewaard, waarin is te zien hoe twee Duitse vluchtelingen in Nederland arriveren en Fragment uit een film, waarbij aankloppen bij het pension van Isidore Joodse vluchtelingen aanbellen bij de Lieme (*Amsterdam, 2 januari 1886) aan de Binnenkant 37 in Amsterdam. 21 pension 'De Lieme'. (USHMM) In Arnhem was aan de Sweerts de Landasstraat 63 een ‘Tehuis voor Joodse Vluchtelingen’ gevestigd. Eind jaren 1930 zullen verspreid over Nederland heel wat van dergelijke onderkomens zijn geweest. In 1941 had het Arnhemse tehuis een andere doelgroep gekregen. Het diende als opvang voor evacués die uit de Nederlandse kuststreek werden verdreven. Ook Klazina de Leeuw (*Aarlanderveen, 26 april 1888) voorzag in de opvang van vluchtelingen. Zij bezat een groot huis in Alphen aan de Rijn, waar zij vele Duitse en Poolse vluchtelingen opving. Op het moment van registratie had zij geen huurders, maar bij verschillende personen op het Digitaal Monument, onder wie Werner Rudolf Breslauer (*Leipzig, 4 juli 1902), is te lezen dat zij korte tijd gebruik hebben gemaakt van een pension in Alphen aan de Rijn. Pensions zijn doorgaans logeergelegenheden bij particulieren aan huis. Daar werden in de regel ook maaltijden verzorgd. De kwaliteit van het onderkomen en de maaltijden zal onderling hebben verschild. De gasten van Abraham Franken (*Renkum, 1 mei 1899) aan de Sarphatistraat 181‐bovenhuis in Amsterdam hadden het wat dat betreft goed getroffen. Hij was namelijk pensionhouder én kok. Ook de gasten van Malvine Glück (*Presburg, 6 november 1886), eveneens aan de Sarphatistraat op nummer 103‐ huis, zullen goed te eten hebben gekregen. Zij was chefkok bij het Centraal Israëlitisch Ziekenhuis geweest. Bovendien had zij in 1932 samen met E. Bramson‐Brest het ‘Geïllustreerd ritueel kookboek met diëet recepten’, samengesteld. 3 De huiselijke sfeer in een pension wordt levendig verwoord door auteur Siegfried van Praag in de roman ‘Pension Wessels’ uit 1939. Ook de spanningen tussen de bewoners die tot elkaar zijn veroordeeld komen 1 Dit artikel is eerder verschenen in' Misjpoge', tijdschrift van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie,
jaargang 23 2010 , nummer 2
2 Jewish refugees in Amsterdam op de website van het Steven Spielberg Film and Video Archive, USHMM:
http://resources.ushmm.org/film/search/index.php
3 Een exemplaar van dit boek is te vinden in de collectie van het JHM
daarin tot uitdrukking: “Vrijdags bleven de gasten langer dan gewoonlijk te zamen in de eetkamer om het genuttigde eten te verdromen in tevreden gekeuvel. Maar sinds Doktor Behrenstein gekomen was om het pension tot barstens toe te vullen, sprak niemand in de kamer dan hij. Het viel Janie op dat hij geen antwoord kreeg. Andere mensen gedijen niet op zijn conversatie. ‘Kom, ik ga naar boven,’ zei de oude mevrouw Van den Berg. ‘Ik heb zo’n idee dat m’n zoon Hans me met zijn wagen komt halen om wat langs de Amstel te gaan rijden.’ Waarom zegt ze dat nu?, dacht Joseph Levita. Het is toch sabbat in huis (…)”. 4 De meeste pensions vinden we in Amsterdam. Dat is niet verwonderlijk voor de stad met de grootste Joodse populatie. Met name de Plantage en Zuid waren populaire buurten. Daar stonden grote huizen met meerdere ruime kamers. Rondom de Plantage Middenlaan bevonden zich een aantal grote pensions vlak bij elkaar. Op nummer 16 zat bijvoorbeeld het pension van Isaäc Naphtalie Kleerekoper (*Amsterdam, 10 september 1880) met daarnaast, op nummer 18, het pension van Frederik Groente (Amsterdam, 22 maart 1906). Aan de overkant, op nummer 17, had Leendert Halberstadt (*Amsterdam, 23 maart 1877) een groot huis voor alleenstaande Joodse vrouwen. Op het moment van registratie had hij maar liefst 25 huurders. Heel wat ouderen sleten hun oude dag in één van de vele particuliere rusthuizen, waar ze gebruik konden maken van de geboden verzorging. De eigenaren van deze rusthuizen waren vaak zelf opgeleid als 2 verpleegkundige, of ze hadden verplegend personeel in dienst. Hartog van Zweden (*Amsterdam, 25 april 1908) was rusthuishouder en verpleger. In 1934 stichtte hij op 26‐jarige leeftijd een rusthuis voor oudere Joodse mannen aan de Plantage Parklaan 6. Veel van de inwoners hadden een psychiatrische aandoening. Met regelmaat verhuisden zij naar het Apeldoornse Bos of een andere (semi‐)officiële zorginstelling. 5 In dezelfde straat was het A.C. Wertheimhuis voor psychiatrische patiënten gevestigd. Waarschijnlijk had deze instelling te weinig capaciteit. Aan de Middenweg 195 dreef Margaretha de Groot (*Den Haag, 31 oktober 1902) een ‘Tehuis voor rust‐ en hulpbehoevenden’, met in 1941 veertien verpleegden. Een paar huizen verderop, op nummer 201, had haar zuster Fijtje Kischneider‐de Groot (*Den Haag, 12 november 1900) een eigen rusthuis met een groot aantal inwoners. Beide zusters waren verpleegster van beroep.
Doordat Joden tijdens de oorlog geen gebruik meer mochten maken van de diensten van niet‐Joden zal de vraag naar opvang nog zijn toegenomen. Tegelijk zullen veel Joden, die door toedoen van de bezetter hun baan waren verloren, hun huis hebben opengesteld voor betalende logées. In het Joodsche Weekblad verschenen met regelmaat advertenties waarin kamers werden aangeboden: ‘Rusthuis Hirsch’ aan de Plantage Franschelaan 12‐huis was orthodox; rusthuis ‘Apollokwartier’ aan de Albrecht Dürerstraat 12‐ huis was daarentegen juist liberaal Israëlitisch; en ‘Rusthuis Cats’ aan de Nieuwe Herengracht 31 laat weten goedgekeurd te zijn door de Joodse Raad. Ter oprichting van ‘Rusthuis Brandon’ werden in augustus 1942 nog dames boven de 60 jaar gezocht.
Anders dan bij de pensions en de rusthuizen was kamerverhuur doorgaans kleinschaliger. Heel wat personen gaven bij registratie als beroep ‘kamerverhuurder’ op. Zij verhuurden één of enkele kamers in hun eigen woning, vermoedelijk om zo aan de broodnodige extra inkomsten te komen. Of bij de verhuur maaltijden waren inbegrepen is niet duidelijk. In Den Haag waren aan het Hofwijckplein twee 4 Siegfried van Praag, Pension Wessels (Amsterdam 1939)
5 D. Citroen, Als huizen konden spreken, deel 1, in: De Plantage; Bulletin van de Vereniging Vrienden van de
Plantage, jr. 13, no. 3, september 2008
kamerverhuurders gevestigd. Op nummer 42 zat Jetje Hakker (*Den Haag, 27 juni 1897) en op nummer 51 zat Koosje Veerman‐Hakker (*Den Haag, 13 maart 1883). Zij waren vermoedelijk beide verwant aan Jacob Hakker (*Den Haag, 6 juni 1875), die met zijn gezin aan hetzelfde plein op nummer 52 woonde. Over tijdelijke behuizing in pensions en rusthuizen is nog veel meer te zeggen. Vermoedelijk zijn er honderden van dergelijke particuliere en semi‐officiële instellingen in Nederland geweest. Al deze tijdelijke onderkomens werpen een nieuw licht op de woonsituatie van alleenstaanden of personen en gezinnen op doorreis. 6
3
6
Zoek in het Digitaal Monument op de volgende begrippen: pension, pensionhouder /‐ster, rusthuis en kamerverhuur / ‐der / ‐ster.
STAMREEKS MASSEUR 2e deel en slot
H.M. Morien
Inleiding. e familie Masseur is van oudsher een katholieke familie. Generatie IV wordt bij het inschrijven als burger te Utrecht vermeld als Gerardus Monsieur, geboren “Ophoven in Luikerland, Roomsch”. In eerste instantie las ik dat Gerardus uit “Opharen in Luikerland” kwam. In Opharen Borgharen in Nederlands Limburg was echter geen Gerardus te vinden. Een Belgische collega genealoog, Maurice Martens 1 , gaf de suggestie dat mogelijk bedoeld werd Ophoven, een dorp in Belgisch Limburg. In Ophoven werd wel een Gerardus gedoopt in 1736. III. FRANCISCUS (JOANNES FRANCISCUS) MONSIEUR, geboren ca. 1690 (schatting). Hij huwde Ophoven (België) 16 juni 1720 (getuigen Christiaen Rega en Anna Maria Monsieur) met Gertrudis Rega (Regaerts), geboren Ophoven 30 augustus 1696, overleden na 26 november 1761 (nog doopgetuige bij Franciscus, een kind van haar zoon Joannes Hendricus), dochter van Henricus Rega en Catharina Box. 1 Kinderen: 1. ENGELBERTUS MONSIEUR, gedoopt Ophoven 11 mei 1721, getuigen Henricus Rega en Catharina Coonen (moeder van Franciscus). Daarmee staat de relatie met Stevensweert vast. Hij huwde 1e Dordrecht 1 augustus 1750 met Cornelia Lemmens, geboren Dordrecht ca. 1735, overleden Dordrecht voor 1762, dochter van Huyg Lemmens en Anna Latmans. Hij huwde 2e Dordrecht 15 januari 1763 met Johanna van den Bogaert, geboren Budel ca. 1735, vermoedelijk een dochter van Michael Franciscus van den Bogaert en Henrina Joannes de Lombaert. 2. HENDERICUS MONSIEUR, gedoopt Ophoven 13 januari 1724, getuigen Christianus Regaerts en Maria Regaerts. Mogelijk dezelfde die huwde Wessem 4 oktober 1768 met Maria Catharina Smeets. 3. RENERUS MONSIEUR, gedoopt Ophoven 5 november 1725, getuigen Gerardus Monsieur en Cornelia Bouvens “leci” Anna Maria Monsieur. Hij huwde Maaseik 7 februari 1759 met Mechtildis Salden. Getuigen bij het huwelijk zijn Christiano Monsieur, Henrico Pergeus, Joanna Monsieur en Catharina Brin. 4. ANTONIUS MONSIEUR, gedoopt Ophoven 9 november 1727, getuigen Antonius Devillers en Joanna Rega. 5. JOANNES HENDRICUS MONSIEUR, gedoopt Ophoven 28 juli 1729, getuigen Joannes Hendric Lambrechts en Cornelija Muleners. Hij huwde 1e ca. 1758 met Petronella Reynen, geboren ca. 1730, vermoedelijk een dochter van Michael Reijnen (doopgetuige en twee keer vernoeming). Hij huwde 2e Ophoven 15 november 1760 met Ida Janssen, geboren Geistingen ca. 1730. 6. MARIA MONSIEUR, gedoopt Ophoven 24 december 1731, getuigen Christiaan Rega en Cornelija Muleners pro Agnes Rega. 7. CHRISTIAAN MONSIEUR, gedoopt Ophoven 2 februari 1734, getuigen Christiaen Melaer en Catharina Sleven. 8. GERARDUS MONSIEUR, gedoopt Ophoven 11 mei 1736, getuigen Hendricus Rega pro Antonius Rega en Margarita Crawujncks pro Cornelia Roosen. Volgt IV. 9. JOANNA ELISABETH MONSIEUR, gedoopt Ophoven 9 juli 1738, getuigen Andreas Henikens pro Hendricus Rega en Joanna Gielen. IV. GERARDUS (GERARD, GERRIT) MONSIEUR (MONSJER, MAISEUR, MASSEUR), geboren “Ophoven, Luikerland”, gedoopt Ophoven 11 mei 1736, ingeschreven als burger te Utrecht op 16 mei 1774, katholiek, koopman, wonend Utrecht, overleden Utrecht 24 september 1806, begraven 25 september 1806. Hij huwde Utrecht 3 mei 1774 met Sophia Frederika ten Hunnepen (Hendrika ten Hunnepe, Hendrika Ter Honnepe, Hendrika ter Hennepe en Frederica ten Hennepe), niet gedoopt in Utrecht, koopvrouw te Utrecht, gereformeerd lidmaat te Utrecht, overleden voor 25 september 1806. Hoewel de naam Monsieur in de oudere generaties op vele wijzen wordt geschreven, gaat hier de naam definitief van Monsieur, via Monsjer, Maiseur over op Masseur. 1 Met dank aan Maurice Martens voor wat betreft het nakijken van gegevens van Ophoven en Roermond. Wat
Roermond en Stevensweert betreft is ook gebruik gemaakt van de cd‐rom GenDaLim6.
Inschrijving als burger te Utrecht 16 mei 1774. Monsieur, Gerardus, geb. te Ophoven in Luikerland, Roomsch. Inschrijving kerkelijk gereformeerd huwelijk Catharijnekerk Utrecht 3 mei 1774 door J. ds. Wolterbeek. Gerardus Monsjer, J.M., en Hendrika Ter Honnepe, J.D. Ondertrouw 17 april 1774. Gedeelte van een notariële akte uit 1788. Hier wordt hij genoemd Gerrit 2 Masseur. Bij het militair overzicht wordt zij Sophia Frederika ten Hunnepen genoemd, dat lijkt ook juister omdat bij zijn zoon een Sophia Frederika wordt vernoemd. Volgens huwelijk en notariële akten wordt zij Hendrika ten Hunnepe en Hendrika ter Hennepe genoemd, als vrouw van Gerrit Masseur, bij zijn overlijden Frederica ten Hennepe. Dat het, ondanks een andere voornaam, hier om het hetzelfde echtpaar gaat is zeker. De achternaam van haar is hetzelfde en de combinatie met Gerrit Masseur maakt het zeker. Hij is vermeld bij de overledenen aangebracht bij de weeskamer te Utrecht: Gerardus Masseur, overleden 24 september 1806, op de Wittevrouwenstraat, weduwnaar van Frederica ten Hennepe, laat na een meerderjarige zoon, bijgezet met de baar, 4 gulden. Hij is vermeld bij de begravenen civiel i.v.m. successie 25 september 1806, Gerardus Maiseur, weduwnaar van Frederica ten Hennepe, oud 66 jaar, op de Wittevrouwenstraat H460, laat na een meerderjarige zoon. N.B. Het is een later geschreven handschrift. De leeftijd is niet goed leesbaar, in een andere bron wordt 68 genoemd. Verder is een leeftijd bij overlijden nooit erg betrouwbaar. Op 6 mei 1787 is er een protest van Remees Floris Elin tegen de echtgenote van Gerrit Masseur, ter absentie van haar man, een wissel van 200 gulden, waarbij de huisvrouw van Gerrit Masseur verklaarde niet te kunnen betalen, maar dat zij binnen enige dagen, als zij geld krijgen, zou voldoen 2 . Op 25 mei 1787 is er een protest Arend Rutgers, tegen Hendrika ter Hennepe, gehuwd met Gerrit Masseur, koopman, wonend Utrecht, tegen het niet voldoen van een wissel van 201 gulden en 17 stuivers en antwoordde Hendrika ten Hennepe omdat zij geen geld ontving vooralsnog niet te kunnen betalen 3 . Op 31 juli 1787 is er een protest van Joan Fennis tegen Hendrika ten Hunnepe, koopvrouw, wonend Lange Jansstraat Utrecht, gehuwd met Gerrit Masseur. Bezwaar tegen het niet betalen van een wisselbrief van 359 gulden 4 . Op 14 januari 1788 is er een protest van Huybert van Ee, tegen de echtgenote van Gerrit Masseur, wonend te Utrecht, tegen het niet betalen van een wisselbrief van 263 gulden en 17 stuivers. Het protest was tegen de echtgenote omdat Gerrit niet aanwezig was. Zijn echtgenote gaf aan het niet te kunnen betalen 5 . Kinderen: 1. FRANS JACOBUS MASSEUR, gedoopt Utrecht (Domkerk) 10 juli 1776. Vader is Rooms, moeder is lidmaat. Hij is overleden Utrecht 21 april 1800. 2 Not. Utrecht, inv. nr. U207a20, akte nr. 14, d.d. 6 mei 1787. 3 Not. Utrecht, inv. nr. U263a3, akte nr. 49, d.d. 25 mei 1787. 4 Not. Utrecht, inv. nr. U252a10, akte nr. 76, d.d. 31 juli 1787. 5 Not. Utrecht, inv. nr. U237a9, akte nr. 51, d.d. 14 januari 1788.
2.
GERARDUS WILHELMUS MASSEUR, geboren Utrecht 26 december 1779, gedoopt Utrecht (Domkerk) 2 januari 1780. Vader is Rooms, moeder is lidmaat. Volgt V.
V. GERARDUS WILHELMUS (GERHARD GUILLAUME) (WILHELM GERHARD) MASSEUR, geboren Utrecht 26 december 1779, militair, majoor ingenieur bij de genie, overleden Arnhem 23 april 1860. Hij huwde Sluis 13 april 1809 6 (50 jaar gehuwd op 13 april 1859 te Arnhem 7 ) met Anna Hester Vogel, gedoopt Geertruidenberg 10 januari 1787, overleden Arnhem 10 april 1862, dochter van Justinus Vogel en Zoetje Prilleritz. Gerardus Wilhelmus Masseur was militair in Hollandse dienst (de Bataafse Armee na de bezetting door de Fransen), cadet volontair bij het 4e bataljon Artillerie en als zodanig op de Artillerie en Genie school te Groningen november 1797, kwam in 1811 in Franse dienst als Luitenant Ingenieur. Hij nam deel aan de veldtocht in 1812 van Napoleon in Rusland. Napoleon trok met een leger van 600.000 man naar Rusland. Het was een dramatische veldtocht, van de 600.000 soldaten komen er maar 18.000 terug. In 1813 wordt hij gewond door een kogel in zijn achterhoofd in Duitsland. Als Ingenieur maakte hij deel uit van het korps Ingenieurs van de Genie, dat onder meer zorg droeg voor het ontwerpen van nieuwe vestingwerken en het in stand houden van de al bestaande. Zij werkten veel samen met de Mineurs en Sappeurs van de Genie, 3 zowel in aanvallend als wiens specifieke taak vooral lag in de strijd rond de vestingen, waar zij verdedigend opzicht het gevecht ondersteunden. Zij groeven o.a. tunnels onder de vijandelijke stellingen en legden daarin mijnen. Gerardus Wilhelmus Masseur was degene, als beheerder van Oostende, die een rapport uitbracht over de staat van de metselwerken van de vesting en tevens over het in elkaar gezakte bomvrije kruitmagazijn in Oostende in 1825. Eerder was door anderen een foutief rapport uitgebracht. Hij kreeg het metalen kruis in 1832. Het metalen kruis, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 12 september 1831, werd uitgereikt aan allen die hebben deelgenomen aan de tiendaagse veldtocht tegen de Belgen in 1830. Het was meer een herinneringskruis dan een onderscheiding van verdienste. Hij beëindigde zijn loopbaan in Nederlandse dienst in 1840 als Majoor toen hij met pensioen ging. Officier en soldaat van de Mineurs en Sappeurs 1805, Willem Constantijn Staring. Legermuseum Delft. Militaire staat: Persoonlijke gegevens: Gerardus Wilhelmus Masseur, geboren Utrecht 26 december 1779, zoon van Gerard Masseur en Sophia Frederika ten Hunnepen, getrouwd voor 1813 met Anna Hester Vogel. Vermelde kinderen in dit overzicht: Sophie Frederique Claudine Maria, geboren 24 maart 1813, Gerardus Justinus, geboren 30 oktober 1816, Carolina Guillaumina Antoinetta, geboren 26 januari 1818, Francois Jacques, geboren 25 februari 1820, Gerard Anne, geboren 28 mei 1821, Louis Charles, geboren 18 juli 1824, Henrij Aimé, geboren 3 mei 1826, overleden 27 juni 1829, Adolph André, geboren 11 maart 1829. Dienstverband Hollandse dienst (N.B. Bataafse armee, 1795‐1806): cadet volontair bij het 4e bataljon Artillerie en als zodanig op de Artillerie 6 Algemeen Nederlandsch Familieblad 1887 blz. 124; vervolg vorige jaargang . Aantekeningen uit de trouwregisters van Sluis door J. A. Dorrenboom en Naamlijst van de officieren der genie, sedert de oprichting van het korps ingenieurs in 1814, door Ch. J. Polvliet. Gerardus Wilhelmus Masseur. Geboren 26 december 1779. Aanstelling tot tweede luitenant 5 december 1800, tot eerste luitenant 24 juni 1802, tot kapitein 31 augustus 1812, tot majoor 9 november 1832. 7 Advertenties Centraal Bureau voor Genealogie.
en Genie school te Groningen november 1797, 3 jaar en 5 dagen. Extra ordinair (N.B. 2e luitenant) ingenieur 5 december 1800, 1 jaar, 6 maanden en 19 dagen. 1e luitenant Ingenieur 24 juni 1802, 6 jaar, 1 maand en 21 dagen. Op non activiteit 15 augustus 1808, 2 jaar, 7 maanden en 24 dagen (N.B. Reden onbekend). Dienstverband Franse dienst: Luitenant Ingenieur 2 april 1811, 1 jaar, 4 maanden en 23 dagen. Kapitein bij het 1e bataljon 8e compagnie, sappeur 31 augustus 1812, 4 maanden en 15 dagen. Kapitein bij het 2e bataljon 6e compagnie, sappeur 15 januari 1813, 5 maanden en 27 dagen. Kapitein Ingenieur 12 juli 1813. Dienstverband Nederlandse dienst: 1e Luitenant Ingenieur met rang van 2e Kapitein en een toelage van 600,‐ per jaar 18 augustus 1814, 2e Kapitein Ingenieur expletief 8 (tijdelijk) 23 december 1816, 6 jaar, 9 maanden en 6 dagen. 1e Kapitein Ingenieur 18 april 1820, 12 jaar, 6 maanden en 21 dagen. Metalen Kruis 5 april 1832, Majoor bij het korps Men’s (mineurs) en Sap’s (sappeurs) 9 november 1832, 7 jaar, 5 maanden en 22 dagen. Pensioen bij besluit van 27 april 1840. Veldtochten etc.: Hollandse Armeé (N.B. Bataafse Armee): 1802, 1803, 1804, als volontair in de kolonie Suriname, Fransche Armeé: 1812 in Rusland, 1813, 1814 Saksen, De 9e mei 1813 zwaar geblesseerd door een geweerkogel in het achterhoofd bij het maken van een brug over de Elbe te Priesnitz bij Dresden in Saksen. Nederlandsche Armee: 1830 tijdens de opstand in België te Maastricht, 1831 idem te Maastricht, 1832 te Maastricht en Nijmegen, 1833 te Nijmegen, 1834 te Nijmegen 9 . 4 Kinderen: 1. SOPHIA FREDERIKA CLAUDINA MARIA MASSEUR, geboren Sluis 24 maart 1813, overleden Arnhem 29 april 1863 (ongehuwd). 2. JUSTINUS GERARDUS MASSEUR, geboren Doesburg 2 maart 1815, overleden Deventer 22 november 1815. 3. GERARDUS JUSTINUS MASSEUR, geboren Deventer 30 oktober 1816, sergeant, volontair bij de 17e afdeling infanterie, overleden Amsterdam 28 april 1838. Ingeschreven onder stamboeknr. 23907 bij het 6e regiment infanterie. Naam en voornamen: Gerardus Justinus Masseur. Ouders: Gerardus Wilhelmus en Anna Hester Vogel. Geboren: Deventer 30 oktober 1816. Laatst gewoond Maastricht. Bij zijn aankomst bij het korps lang: 1 el, 6 palmen, 7 duimen, 2 strepen. Aangezicht ovaal, voorhoofd hoog, ogen blauw, neus klein, mond klein, kin rond, haar blond, wenkbrauwen blond, geen merkbare tekenen. Bij het korps Mineurs en Sappeurs als Mineur der 2e klasse voor de tijd van acht jaar twee maanden en twintig dagen zonder handgeld. Mineur 1e klasse 6 februari 1832, korporaal 16 augustus 1833, sergeant 14 juni 1835. Op 31 december 1835 als zodanig overgegaan van de 17e afdeling Infanterie 15 december 1835 nr. 15. Gedane veldtochten, bekomen wonden en uitstekende daden: tijdens de opstand in België 1832 vesting Maastricht, in 1834‐1835 in de vesting Nijmegen. Op 28 april 1838 in het kwartier te Amsterdam overleden 10 . 4. CAROLINE GUILLAUMINE ANTOINETTE MASSEUR, geboren Meenen (West‐Vlaanderen, België) 25 januari 1819, overleden Apeldoorn 13 maart 1853. Zij huwde Elburg 28 maart 1846 met Johannes Antonius Goedbloed, geboren Harderwijk 23 september 1814, geneeskundige, medisch arts, geneesheer te Apeldoorn, overleden Bad Godesberg (Duitsland) 21 mei 1885, zoon van Nicolaas Goedbloed en Engeltje Fijn van Draat. Hij huwde 2e Apeldoorn 6 januari 1865 met Rosina Bernardina Henriette Johanna Maria van Blommestein, geboren Apeldoorn 1 februari 1839, overleden Apeldoorn 13 juni 1894, dochter van Gerard Petrus van Blommestein en Catharina Johanna Jonkvrouw Pompe van Meerdervoort. 5. FRANCOISE JACQUES MASSEUR, geboren Meenen (West‐Vlaanderen, Belgie) 26 februari 1820, sigarenmaker, overleden Arnhem 1 juni 1872. Hij huwde 1e Tiel 12 november 1853 met Elizabeth Pitlo, geboren Tiel 28 februari 1826, overleden Arnhem 4 januari 1863, dochter van Anthonie Gerrit Janszoon Pitlo en Jenneke van Heusden. Hij huwde 2e Arnhem 9 september 1863 met Johanna Fitski, geboren Utrecht ca. 1843, overleden Arnhem 13 februari 1922, dochter van Johannes Fitski en Elisabeth Brouwer. Zij woonden ook te Culemborg. 6. GERARD ANNE MASSEUR, geboren Meenen (West‐Vlaanderen, België) 28 mei 1821, overleden Brooklyn, New York 24 februari 1904. Hij huwde Leerdam 18 januari 1850 met Hendrika Juliana Schmitz, geboren Lochem 11 april 1826, overleden Brooklyn, New York 30 augustus 1896, dochter van Johan Heinrich Schmitz en Hendriette Wilhelmine Wolbring. Bekend is dat er twee kinderen 8 Expletief: in die functie optredend.
9 Nationaal Archief en Centraal Bureau voor Genealogie Den Haag. Stamboeken officieren, korps ingenieurs, inv. nr. 313 fol. 28. 10 Nationaal Archief en Centraal Bureau voor Genealogie Den Haag. Stamboeken onderofficieren en minderen 1813‐1845, 6e regiment Infanterie 1835‐1837 inv. nr. 190. Ingeschreven onder stamboek nr. 23907.
overleden zijn te Amsterdam. Zij zijn rond 1857 geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Daar is verder nageslacht van 11 . 7. LOUIS CHARLES MASSEUR, geboren Grave 2 juli 1822, overleden Grave 13 september 1822. 8. LOUIS CHARLES MASSEUR, geboren Grave 18 juli 1824. Volgt VI. 9. HENRY AUMÉ MASSEUR, geboren Oostende (België) 8 mei 1826, overleden Delft 27 juni 1829. 10. ALDOLPHE ANDRÉ MASSEUR, geboren Delft 11 maart 1829, bakker, restaurateur, stationsrestaurateur. Hij huwde 1e Zutphen 8 oktober 1862 met Helena te Roller, geboren Neede 8 februari 1830, overleden voor 1872, dochter van Berent te Roller en Gesiena Scholten. Hij huwde 2e Vorden 5 november 1872 met Jantien Drost, geboren Hasselt 22 mei 1837, dochter van Klaas Drost en Jennegien van der Werf. VI. LOUIS CHARLES MASSEUR, geboren Grave 18 juli 1824, koffiehuishouder (1849), tapper, boekbinder (1851), boekhandelbediende (1854), restaurateur, in 1860 failliet verklaard, overleden Nijmegen 9 april 1883. Hij huwde 1e Nijmegen 17 oktober 1850 met Louisa Christina Sophia Nutselaar, geboren Nijmegen 5 november 1832, overleden Nijmegen 4 mei 1853, dochter van Willem Frederik Nutselaar en Henriette Wilhelmina Benrath. Hij huwde 2e Nijmegen 20 april 1854 met Jacobine Paperitz, geboren Westerburg (Duitsland) 17 februari 1825, overleden Nijmegen 21 september 1877, dochter van Elias 5 Paperitz en Anne Sophie Gerhardt. Kinderen uit het eerste huwelijk: 1. HENRIETTE AUGUSTA MASSEUR, geboren Nijmegen 25 oktober 1850, overleden Nijmegen 28 juli 1851. 2. GERARDUS WILHELMUS MASSEUR, geboren Nijmegen 25 november 1852. Volgt VII. Dochter uit het tweede huwelijk: 3. ANNA MARGARETHA MASSEUR, geboren Arnhem 21 april 1855, overleden Winschoten 27 oktober 1935. Zij huwde Nijmegen 21 juli 1875 met Franz Friedrich Heinrich du Pré, geboren Kleinlauchstadt (D) 26 november 1849, zoon van Otto Carl Christiaan du Pré en Dorothea Elisabeth Lange. VII. GERARDUS WILHELMUS MASSEUR, geboren Nijmegen 25 november 1852 (hervormd), logementhouder (1882), chef kok, overleden Amsterdam 30 juni 1903. Hij huwde Amsterdam 28 april 1881 met Josephina Hendrina Aleida Josephina van Eldik (Hamerslag), voorechtelijk geboren Nijmegen 28 oktober 1860, gedoopt Nijmegen 29 oktober 1860 (katholiek), gewettigd bij huwelijk der ouders, overleden na 14 februari 1911, vermoedelijk in Amsterdam, dochter van Willem Hamerslag en Petronella van Eldik. Kinderen: 1. LOUIS CHARLES WILHELM MASSEUR, geboren Rotterdam 27 november 1883, overleden Amsterdam 9 februari 1884 (aangegeven te Rotterdam). 2. PETRONELLA WILHELMINA JOSEPHINA GERARDA MASSEUR, geboren Arnhem 8 februari 1884, overleden Arnhem 15 juni 1884, 3. HUBERTUS WILHELMUS LEONARDUS MASSEUR, geboren Amsterdam 19 mei 1885, overleden Amsterdam 6 augustus 1886. 4. WILHELMUS FRANCISCUS CORNELIS GERARDUS MASSEUR, geboren Amsterdam 4 juli 1887. Volgt VIII. 5. JOHANNA ELISABETH FREDERIKA PETRONELLA MASSEUR, geboren Amsterdam 18 januari 1889. Zij vertrekt op 17 september 1919 naar Bloemendaal. Zij huwde Amsterdam 12 september 1918 met Johannes Antonius Boskamp, geboren Bloemendaal 28 februari 1892, stoffeerder, zoon van Johannes Antonius Boskamp en Anna Catharina Walterfang. 6. WILHELMINA JOSEPHINA HENDRIKA LOUISA MASSEUR, geboren Amsterdam 4 december 1894, kamerverhuurster. Zij vertrok op 22 december 1913 naar Hamburg, komt 20 mei 1916 weer terug en vertrok op 28 september 1916 naar Weesp. Zij huwde Amsterdam 24 augustus 1916 met Josephus Theodorus Maria Roelvink, geboren Amsterdam ca. 1879, handelsreiziger, zoon van Antonius Gerardus Roelvink en Johanna Bernardina Sophia Brugman. VIII. WILHELMUS FRANCISCUS CORNELIS GERARDUS MASSEUR, geboren Amsterdam 4 juli 1887 (katholiek), klerk bij de gemeentegasfabriek, kantoorbediende, overleden Amsterdam 22 augustus 1973. Hij huwde Amsterdam 26 juni 1913 met Emma Stobbe, geboren Terschelling 27 september 1887 (hervormd), overleden Amsterdam 24 april 1973, dochter van Jan Stobbe en Maria Nadort. 11 Met dank aan Bas Masseur
mede ook voor de tip van overlijden van G.W. Masseur Amsterdam 30 juni 1903.
Kinderen: 1. AUGUSTA GERARDA WILHELMINA JOSEPHINA MASSEUR, geboren Amsterdam 8 mei 1914. Zij huwde 5 maart 1947 met I.M. (Isodoor) den Ouden. 2. GERARDUS WILHELMUS MASSEUR, geboren Amsterdam 8 oktober 1919. Volgt IX. IX. GERARDUS WILHELMUS MASSEUR, geboren Amsterdam 8 oktober 1919 (katholiek), garagehouder, overleden Purmerend 18 november 1995, wonend De Rijp. Hij huwde Amsterdam 26 september 1946 met Clara Elisabeth Gort, geboren Amsterdam 7 juli 1925 (hervormd), overleden Graft‐De Rijp 14 september 1989, dochter van Hendrikus Gort en Clara de Roode. Kinderen: 1. WILLEM MASSEUR, geboren Amsterdam 31 oktober 1947. Volgt X. 2. HENK MASSEUR, geboren Amsterdam 23 september 1950. 3. GERARD MASSEUR, geboren Amsterdam 18 juni 1952. 4. CLARA FENNY MASSEUR, geboren Amsterdam 8 september 1954. X. WILLEM MASSEUR, geboren Amsterdam 31 oktober 1947 (hervormd), vastgoedondernemer (eigen bedrijf). Hij huwde Amsterdam 18 november 1971 met Geertruida Johanna Eduarda Boterman, 6 geboren Amsterdam 3 oktober 1948, dochter van Jan Boterman en Geertruida Johanna van Zijderveld. Zoon: 1. JEROEN VINCENT MASSEUR, geboren Amsterdam 31 oktober 1972. Wapenontwerp en registratie Het hierna afgebeelde wapen is in 2009 ontworpen door H.K. Nagtegaal. Geregistreerd op verzoek van de heer W. Masseur, wonende te Nieuwegein, voor alle naamdragende nakomelingen van Gerardus Monsieur (Monsjer, Maiseur, Masseur), ged. Ophoven (Luikerland) 11 mei 1736, koopman, burger van Utrecht 1774, overl. Utrecht 24 september 1806, achterkleinzoon van de stamvader, de eerste die de naam Masseur voerde. De aanvrager stamt af van Lambertus Monsieur, kapitein in Roermond in Spaanse dienst, overl. tussen 17 mei 1671 en 9 februari 1679. Hij huwde met Anna Meuwissen, overl. voor 9 februari 1679. Registratie nr. 2009‐0041, Rotterdam, 17 nov. 2009
Stel dat u meer wilt vergaan van de Titanic kunt u o.m. het staande be richt (zie art. op pag. 27) Uit: Het Nieuws van den Dag voor van donderdag 25 april 1912
weten over het in 1912, dan hiernaast tegenkomen. NederlandschIndië
Wapenregistratie bij de Hollandse Genealogie uitgebreid tot de Benelux
Vereniging
voor
H.K. Nagtegaal
I
n 2009 is de Hollandse Vereniging voor Genealogie ‘Ons Voorgeslacht’ (HVG) een wapenregistratie begonnen waarbij het gebied, de regelgeving, snelheid en prijs opvallen. Het principe waarop deze wapenregistratie rust, is dat men luistert naar de wensen van de aanvragers en dat de regelgeving volgens de heraldiek wordt toegepast.
In Nederland worden bij de wapenregistraties van het CBG en de NGV geen spreuken en schildhouders 1 toegestaan. Bij spreuken is dat nog wel voor te stellen omdat dat een trend is geweest gedurende de periode van Franse invloeden maar schildhouders werden in de middeleeuwen al op zegels gebruikt. Behoudende heraldici geven als argument dat schildhouders zijn voorbehouden aan de adel en aanverwante families. Dat is echter een heraldisch niet beschreven protectie uit de tweede helft van de 20ste eeuw. 1 Met een dergelijke heraldische regelgeving houdt de Hollandse Vereniging voor Genealogie zich niet bezig. Iedereen heeft recht een wapen te voeren al dan niet met schildhouders maar wel in normale proporties, dus geen overdadige pronkstukken. Hetzelfde geldt voor spreuken, we raden het gebruik af maar verbieden het niet. Bij de aanvraag zijn twee mogelijkheden van registreren, een familiewapen of een persoonlijk wapen. Bij een familiewapen dient men een stamreeks bij te voegen terugreikend tot minimaal het jaar 1750. Bij een persoonlijk wapen hoeft dat niet. De redenering hierachter is dat de afgelopen eeuwen iedereen een wapen kon aannemen zonder een stamreeks bij de overheid in te dienen wanneer er geen sprake was van het overnemen van een wapen van een ander of adellijk geslacht. Overigens, als er persoonlijke objecten in het wapen staan of er sprake is van een puur creatief ontwerp, dan is een stamreeks zeker van minder belang. De vereniging vraagt bij een persoonlijk wapen wel om een stamreeks in te dienen maar verplicht het niet. Hiermee wijkt de HVG duidelijk af van het CBG en de NGV.
Snelheid van registratie Het heraldische college is momenteel samengesteld uit drie personen. Als aan de eisen van de aanvraag is voldaan, wordt door de secretaris een concept certificaat vervaardigd en met de aanvraag vergezeld van de stamreeks naar het heraldische college gestuurd. Het college reageert altijd binnen een week. Omdat alles via de digitale weg gaat, duurt een registratie veelal niet meer dan twee weken. Wat wordt geboden 1. De aanvrager ontvangt een prachtig uitgevoerd certificaat (zie hieronder), 2. Het wapen krijgt landelijke bekendheid omdat het in het genealogische tijdschrift 'Ons Voorgeslacht' in kleur wordt gepubliceerd, terwijl de aanvrager gratis twee bewijs exemplaren ontvangt, 3. Na registratie kan iedereen op de genealogische databank (www.hogenda.nl) onder de module 'familiewapens' het geregistreerde wapen zien. Registratie van een familiewapen biedt bescherming tegen schending van het copyright. Bij de Hollandse Vereniging voor Genealogie ‘Ons Voorgeslacht’ kost het registreren van een wapen slechts € 75
1 Schildhouder: figuur terzijde van het schild geplaatst, die dit vasthoudt.
Hebt u belangstelling, dan kunt u een aanvraagformulier downloaden via www.onsvoorgeslacht.nl (zie bij wapenregistratie). Het registreren van een persoonlijk wapen kan direct, bij een familiewapen moet een stamreeks worden bijgevoegd. Voor enige voorbeelden van recent geregistreerde wapens wordt verwezen naar www.hogenda.nl in het bijzonder: Koenders, Masseur, Gosman, Kaiser, De Coninck, Sanders of Wijn. Registratiegebied de oude Nederlanden ofwel de Benelux Omdat veel Vlamingen hun wapen bij het Heraldisch Bureau Nagtegaal in Delft laten ontwerpen (www.nagtegaal.org) en er bovendien een aantal keren een verzoek kwam van Belgen of ze ook in Nederland hun wapen mochten registreren, is deze vraag voorgelegd aan het bestuur van de vereniging. De mening van het bestuur was dat grenzen verdwijnen, wij vroeger de Nederlanden waren en dezelfde taal spreken. Dat Belgen en Nederlanders door hun gemeenschappelijke voorouders zo verweven zijn dat het bestuur begin 2010 besloten heeft de wapenregistratie open te stellen voor alle inwoners van de Benelux. Waarbij de specifieke uitzonderingen van de Belgische heraldiek met betrekking tot de halfaanziende helm en schildriemen die het schild ophouden zo veel mogelijk gehandhaafd blijven. Met de 2 uitgever van het Belgische heraldische tijdschrift ‘Heraldicum Disputationes’ is afgesproken dat Belgische wapenregistraties bij de HVG vanaf heden ook in ‘Heraldicum Disputationes vermeld zullen worden. De Belgen hebben dus het voordeel dat hun wapenregistraties in twee tijdschriften verschijnen namelijk in Nederland en een in België.