Historisch-kritische beschouwing van de transfusio sanguinis
http://hdl.handle.net/1874/291039
? HISTOEISCH-KKITISCHE BESCHOUWING li\' TRANSFUSIO SANGUINIS.
? f gt; • \' Vnbsp;\' Jï ^ A, \\ Jr -f -\' éSd f, - .f ^
? HISTORISCH-KRITISCHE BESCHOUWING VAK DE transfüsio sanguinis. fro^fscltrift, OP GEZAG VAN DEN KECTOE MAGNIFICUS D^ J. 1. DOEDES, Gewoott Hoogleeiaar in de faculteit der Godgeleerdheid, Met toestemming van den akademischen senaat A\'OLGEKS BESLUIT VAN DE GENEESKUNDIGE FACULTEIT ,TER VEKKKIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE, aan de Hoogeschool te Utrecht DOOR (i^ERAEDÜS HEIJNIS, geboren te Boskoop, TE VERDEDIGENop Zaturdag 2 Julij 1864, des namiddags te 5i ure. j.^j zaandijk,J. HEIJNIS, Tz. 1864.
? ? VA ? y» . ^ • Vi / :nbsp;. ..vv -m Ti : Ii;\'-y\' h} ÏV m^m És^iÊÊÊaKÊHmm Wr ? s\'
? an mijiu
? , al^-nbsp;gt; n quot;nbsp;lt; \' fnbsp;^nbsp;Jrnbsp;^ ^ ƒ - quot;\'s- ^ V it s: s* JV . - gt;
? Mo(jt ik äe eerste lladsijde van trdjn proefschrift opdragenaan mijne ouders als Uijk van JcinderlijJce liefde en danklaarheid,het tweede kan ik niet leier heginnen dan met een woord vandank aan hen, die er het hunne toe hebben bijgedragen om mijtot beoefenaar der wetenschap en tot maatschappelijk burger tevormen. Dat woord zij in de eerste plaats aan u gebragt, Hooggeleerdekostee, hooggeschatte Promotor! Opregten dank betuig ik uvoor de welwillende voorkomendheid, waarmede gij mij bij hetvervaardigen dezer proeve hebt bejegend, opregten dank voor denuttige wenken welke ik \'daarbij van u ontving. Te vergeefs hebik nimm,er uwen raad gevraagd, steeds waart gij bereid mij tehelpen en weest mij teregt, waar ik het verlangde of waar hetslechts noodzakelijk was, — Maar niet alleen nu, ook in debeide laatste jaren mijner studie hebt gij mij uwe welwillendheiden uwe hulp betoond; en mögt ik u reeds achten voordat gijuwen tegenwoordigen werkkring vervuldet, die achting is nogveel meer toegenomen, sinds gi
als leer aar tegenover mij en\'ik\'als leerling tegenover u mögt staan. Wat er ook geheure, steedszal ik mij uwe vriendelijke bejegening herinneren, steeds zal ikde beste wenschen uiten voor uw geluk en voor im ivelzijn, steedszal ik de Akademie gelukkig noemen, die u onder hare leera-ren telt.
? Geachte leermeeder, Hooggeleerde ioncq! Hoe diktvijls hebik uw helder inzigt in de ziekelijtce veranderingen van het lig-chaam, hewond-erd, hoe acmgenaam was het mij uwe wenken tehooren\', die steeds op zuivere waarneming en ervaring vjaren ge-grond, hoe gaarne had ik nog langer met u aan het ziekbedgestaan! Maar dat mogt langer niet; en daarom dank ik uaan het einde van _ mijne akademische loopbaan voor de lessenwelke ik van u ontving, voor den bijstand dien gij mij zoo dik-wijls verleend hebt. Wees overtuigd van mijne erkentelijkheid,en wanneer ik uwe raadgevingen tracht op te volgen, zie daarindan een bewijs van mijne ware hoogachting voor u. Hooggeleerds, hooggeachte donders! u niet het minst \'mijndank. Te dikwijls heb ik de bewijzen uwer genegenheid ondervon-den om er u niet openlijk mijne erkentelijkheid voor te betuigen.Uw onderwijs, het heeft mijnen lust tot de beoefening der weten-schap steeds aangekweekt, want degelijk en boeijend was het. Ikbreng er u mijne hulde
voor; mogt ik het ter harte hebben ge-nomen, er eenmaal de vruchten van plukken en steeds met dank-baarheid terugdenken aan den tijd, toaarin ik het uit uwen mondvernemen mogt.. Ook u, Hooggeleerde van goudoever, zij mijne ware er-kentenis. Be opregte genegenheid die men u toedraagt, getuigter van, hoezeer men u op prijs stelt. Ik plaats mij onder hendie u hoogachten, ik dank u voor uw onderwijs. Hoogleeraren der wis- m natuurkundige faculteit, wien moerzou ik het eerst moeten noemen ? U allen ben ik evenveel ver-schuldigd voor de wijze, waarop gij mijne eerste schreden rigttetop ivetenschappelijk gebied, u allen geef ik de verzekering vanmijne opregte hulde. Mijne vrienden ! hoe aangenaam was ons zamenzijn, hoe onge-kiinsteld onze vriendschap. O! wcmr het lot ons voeren moge,vergeten ïoij die vriendschap nooit. Ik zal haar steeds voor oogenhouden, doet gij dan ook alzoo. Vaartwel!
? INLEIDING. Evenals zoovelen die mij daarin zijn voorgegaan, zieik mij verpligt, bij den aanvang van mijn proefschriftde klagt te herbalen, dat gebrek aan tijd beperking inde keuze van een onderwerp ten gevolge had. Omstan-digheden bragten te weeg, dat ik, veel later dan mijnvoornemen was, mij aan het schrijven eener dissertatiekon wijden, en mijn vertrek naar elders noodzaakte mij,daarmede voor een bepaalden tijd gereed te zijn. Metzalk eene verontschuldiging voor oogen, besloot ik mijzeiven tot een minder uitvoerig onderwerp te bepalenen koos ik er een, dat physiologisch zeer gewigtig magheeten en praktisch-geneeskundig nog niet tot duidelijk-heid en beslissing is gekomen. Het was de // transfusiosanguinisquot; die mijne aandacht tot zich trok. Door velente diep veracht, door anderen te hoog verheven, wasdeze operatie reeds in vroegere tijden de oorzaak vanbelangrijke twisten, en vloeiden uit haar verscheidenevragen voort. In deze eeuw, waarin physiologie en pa-thologie zulke
belangrijke vorderingen maakten, werdzij inniger met deze wetenschappen in verband ge-bragt, maar tegelijkertijd ook liepen de beschouwingenaangaande haar hoe langer hoe verder uiteen, en waren 1
? de wijzen, waarop de trausfusio sanguinis werd verrigt,zeer verschillend. Daarom scheen het mij niet ongeschikttoe, die nieuwere beschouwingen en feiten omtrent detransfusie sanguinis te verzamelen en kritisch na te gaan.Een overzigt van het ontstaan en de ontwikkeling deroperatie is daarbij onvermijdelijk, omdat vele gevallen^in vroegeren tijd verrigt, ons ook de waarde der trans-fusie leeren kennen. De onderzoekingen van panum zijnte schoon dan dat wij haar niet een afzonderlijk hoofd-stuk zouden wijden; daarin wenschen wij hoofdzakelijkde physiologische, benevens de praktisch-gcneeskundigebijzonderheden te vermelden, welke uit die onderzoekin-gen voortvloeijen. Eindelijk zal eene kritische beschou-wing het derde hoofdstuk uitmaken. Wie de geschiedenis der transfusie in vroegere tijdenuitvoeriger wenscht na te gaan, hij leze: Scheel, Bieiransfusxon des Blutes. Daaruit heb ik de gevallen uitde twee vorige eeuwen geput; de latere zijn zoodanigverspreid, dat men meer tijd zou behoeven om die
teverzamelen dan mij nu overblijft.
? EERSTE HOOFDSTUK. Geschiedenis der Transfusie. Door wien en wanneer de transfusio sanguinis werdontworpen, was reeds langen tijd eene strijdvraag en istot nog toe onbekend. Volgens enkelen zou bare nit-quot;Vinding aan de oude Egyptenaren moeten worden toege-schreven , volgens anderen zou medea , de vrouw vanJASON, haar het eerst hebben aangeraden. Voor dezelaatste meening voert men het zevende boek der meta-®orphosen van oviditjs aan, waarin men leest, hoemedea de dochter van pelias tot vadermoord ver-leidt, door haar te beloven, dat zij haren ouden vader?«\'eder jong zal maken, evenals zij kort te voren aanaeson de krachten heeft teruggegeven. In de woorden: ^tringiie, alt, gladios: veteremque Jiaurite cruorem ,Ut repleam vacuas juvenili sanguine venas. men er het bewijs voor vinden, dat medea detransfusie heeft verzonnen. Nog anderen noemen mag-^us PEGELiTJS, Doctor in de medicijnen en professor inmathesis te Rostock (1593) als haren uitvinder, om-\'lat men in zijn werk,
Thesaurus rerum selectanim enz.,eene uitstekende en zeldzame chirurgische me-thode vindt gewag gemaakt, waardoor men den menschbuiten af datgene kan mededeelen, wat hem heil-zaam is, en veel kan verwijderen, wat in zijn ligchaamen hem benadeelt. De Italianen schreven aan paolo
? sARPi nevens de ontdekking van den bloedsomioop ookde uitvinding van de, transfusie toe, en velen, zooalsPRA^-CESCO FOLLI (1654) eu anderen, noemen zich zei-ven als de eerste die de transfusie sanguinis hebbenvoorgesteld. Het verhaal van mbdea is te fabelachtig dan dat wijdaaraan eenige waarde zouden hechten, en wat magnuspegelius, paolo saepi eu anderen betreft, ook dezekunnen niet als de uitvinders der transfusie genoemdworden, want reeds lang voor hen vinden wij van detransfusio sanguinis gewag gemaakt, In het geschrift toch van andkeas libavius, getiteldAp])endke necessaria syntagmatïs arcanorum chymicornm,en gedrukt in 1615, wordt zij toegeschreven aan eenonbekende, die door libavius met den naam van char-latan bestempeld wordt. Yan de operatie zelve spreektde schrijver met de grootste verachting: //Willen wij,quot;zoo vraagt hij, // dat iemand moedig zal worden ? Den nieuwe kunst zal het hem maken! Willen wij hem//bedaard, zachtmoedig, vrolijk, welwillend hebben?u Het
zal door haar geschieden! Door haar kan deugd,// goedheid, grootmoedigheid van den eenen mensch in// den anderen worden overgebragt. Door haar kan de//moed en de kracht van den jongeling in den grijsaard,// en de gezondheid van den gezonde in den zieke over-//gaan. — En waardoor hoopt onze man deze wonder-//Hjke zaken te bewerken? — Door de volgende kunst:// Gesteld , men heeft een sterken, gezonden jongeling en//een krachteloozen, mageren, uitgemergelden grijsaard.//Wil nu de arts den laatste trachten jong te maken,// zoo late hij zich zilveren, in elkander passende buizen//maken; vervolgens opene hij de arterie van den gezonde,//brenge de eene buis daarin en bevestige haar; daarna
? opene hij ook de arterie \'van den zieke en brenge in dezefde andere buis. Deze twee buizen steekt men nu in\'/elkander en maakt daardoor, dat het warme arterie]e\'/bloed van den gezonde in den zieke overstroomt, hem\'/ de bron des levens mededeelt en alle matheid verdrijft.n Maar zal die gezonde daardoor niet verzwakken ? Welnu,\'/dan geve men hem na de operatie versterkende mid-f delen en spijzen, den geneesheer evenwel diene mennieswortel toe.quot; Intusschen kan ook aan dezen onbekende de uitvindingder transfusie niet worden toegeschreven, want nog on-langs werden wij opmerkzaam gemaakt 1) op een ver-baal in de Histoire des repuhliqiies Italiennes du moyen^ge, par J. c. l. simokdb de sismondi , (tome septième),waaruit blijkt, dat men reeds in 1493 de trausfusio san-guinis moet gekend hebben, omdat zij toen reeds, alwas het dan ook op eene zonderlinge wijze, aan PausInAocentius VIII werd verrigt. Dit verhaal luidt alsvolgt: \'/ 1492. — Dans sa dernière maladie, Innoc. VIII\'/se laissa
persuader par un médecin juif de tenter lequot;remède de la transfusion du sang, souvent proposé parquot;des charlatans, mais qu\'on n\'avait jasqu\' alors jamaisquot;éprouvé que sur des animaux. Trois jeunes garçons,\'/âgés de dix ans, furent successivement, moyennant\'/ une récompense donnée à leurs parents soumis à l\'ap-\'/pareil qui devait faire passer le sang de leurs veines\'/dans celles du vieillard et le remplacer par le sien.\'/ Tous trois moururent dès le commencement de l\'opération,//probablement par l\'introduction de quelques bulles d\'airquot;dans leurs veines, et le médecin juif prit la fuite,plutôt que de s\' essayer sur des nouvelles victimes.quot; 1) Geneeskundige Courant, 17de Jaargang, Nquot;. 41.
? Hoe het ook zij, den waren oorsprong der transfusiosanguinis kennen wij niet, maar zeker is het, dat wijliaar als eene operatie mogen beschouwen, onder, danvelen haar zich tot nog toe hadden voorgesteld, en evenzeker is het, dat wij Engeland het land kunnen noe-men, waar zij het eerst weder de aandacht tot zich trok,en waar omtrent haar de eerste proeven werden genomen.Nadat in het jaar 1628 de onsterfelijke haevey denbloedsomloop had ontdekt, meende men door de trans-fusio sanguinis zijne leer te kunnen bevestigen; menstelde zich voor, dat het mogelijk zou zijn de geheelebloedmassa van een dier te veranderen, en dat het inde aderen gebragte bloed zich met het reeds aanwezigemoest vermengen en naar alle deelen van het ligchaammoest gevoerd worden. Door deze voorstelling geleid,raadde de voor zijnen tijd reeds beroemde theoloog pottee,(1638) aan, proeven met de transfusie in het werk Iestellen, maar aan zijn raad werd geen gehoor gegeveji eneerst de infusie, waaraan na de
ontdekking van habveyalle krachten werden besteed, bragt verschillende geleer-den op het denkbeeld, het bloed van het ééne dier inhet andere over te brengen. Timotheus clauke, boylb,henshaw beproefden het, maar die proeven mislukten,en eerst in 1666 gelukte het den beroemden anatoomen physioloog eichaed lower, de transfusio sangidnismet goed gevolg bij dieren te verrigten. Nadat hij eersteenige proeven aangaande de infusie had genomen, kwamhij op de gedachte, dat een dier even goed als den inde aderen gespoten wijn en andere stoffen, het bloedvan een ander dier zou kunnen verdragen. De gewoneweg door inspuiting scheen hem niet verkieslijk endaarom beproefde hij, het bloed uit de vena jugularisvan het déne dier onmiddellijk in dc vena jugularis van
? liet andere te laten overvloeijen. ïoen hij op deze wijzehet bloed zag stollen, koos hij een anderen weg, ver-bond hij namelijk eene arterie door middel van eene buismet eene vena, en liet hij telkens, wanneer zich bij denhond die het nieuwe bloed ontving, teekenen vanbloedovervulling vertoonden, eene zekere hoeveelheid uitde ader afvloeijen. Eene proef, welke hij in tegenwoor-digheid van eenige doctoren te Oxford verrigtte, hadeen gewenscht resultaat. Ofschoon de hond langzamerhandevenveel bloed verloren en weder ontvangen had als zijngewigt bedroeg, sprong hij dadelijk van de tafel, streeldezijnen meester en rolde zich in het gras, om zich vanhet bloed te reinigen. ?Lower opperde nu het vermoeden, dat de transfusiehet leven zou kunnen redden van hen die door veel bloed-verlies zijn uitgeput, dat zij voorts nuttig zou kunnenzijn voor waanzinnigen en voor lijders aan arthritis, wieringewanden gezond en wier sappen met geene kwadestoffen besmet zijn. Bij alle zieken, wier bloed door vuilestoffen of door een
contagium bedorven is, of die aanZiekten van de ingewanden lijden, houdt hij de trans-fusie voor niet aangewezen, omdat het bloed en de on-zuivere ingewanden aan het nieuwe bloed zeer spoedighun verderf zouden kunnen mededeelen, evenals een on-zuiver vat den nieuwen wijn bederft. Overigens is de vrees,dat de aard van een dier door nieuw bloed zal veran-derd worden, naar zijne meening volkomen ongegrond. — De nieuwe operatie had intusschen de aandacht van dephilosophical society tot zich getrokken. Er werd eenecommissie benoemd, die eerst voor zich zelve proevenzou nemen, en wanneer deze gelukten, haar openlijk voorde society zouden vertoonen. ïen einde hun den weg ge-inakkelijker te maken, deelde lower zijne methode van
? transfusie mede, daarin bestaande: dat men het bloeddoor middel van eene buis uit de slagader van het éénedier in de ader van het andere laat overvloeijen, terwijlmen tegelijkertijd een gedeelte van het bloed uit hetlaatste dier ontlast. De eerste proef werd verrigt aan tweeschapen: van den uitslag vindt men niets vermeld, dandat het schaap hetwelk het nieuwe bloed had ontvan-gen, zich gedroeg als of het niets had uitgestaan endat het kort daarna geslagt werd. Bij een tweede expe-riment liet men het bloed uit een kleinen hond in eengrooten overvloeijen: de kleine stierf, maar de grootewas den volgenden morgen gezond en vrolijk en bleef ookverder zoo. Bij eene derde werd in een hond schapen-bloed gegoten; als resultaat werd aangeteekend, dat dehond zich na de operatie tamelijk wel bevond. Nogmaalswerd de laatste proef herhaald, maar, zegt de geschie-denis, het koude weder bragt door de stolling van hetbloed te weeg, dat deze operatie niet zoo gemakkelijkverrigt werd als de vorige. In eene der
volgende proe-ven liet king uit de vena jugularis van een schaap 49onsen bloed vloeijen, zoodat het zeer zwak werd en hetbloed slechts nog uiterst langzaam naar buiten kwam.Daarna staakte hij de bloeding en liet uit de vena jugu-laris van een kalf het bloed vijf minuten overvloeijen inhet schaap. Om eenigzins te kunnen bepalen, hoeveelbloed er in een zekeren tijd overliep, had hij het kalf-vooraf 40 seconden uit de vena jugularis laten bloedenen in dien tijd tien onsen bloed verkregen, en dit leiddehem tot het besluit, dat het schaap in de vijf minuten,welke de eigenlijke transfusie duurde, evenveel bloed hadontvangen als het was onttrokken. Zoodra was de ope-ratie niet geëindigd, of het schaap liep rond en had vol ?komen zijne krachten terug; jammer, dat het kort daarna
? geslagi werd en dus de uitslag slechts ten halve bekendis. Iets naauwkeuriger vinden wij den afloop van eeneaan de vorige geheel gelijke proef vermeld; het schaaptoch was na de transfusie zoo moedig, dat het onmid-dellijk op een hond aanviel. In de weide gezonden, bleefbet drie weken volkomen gezond; na dien tijd werd hetziek en stierf. In een kleinen en mageren vos liet king,die hem eerst 5 onsen bloed had ontlast, zoolang hetbloed van een lam vloeijen, tot hij zeer kortademig werd,Waarna het overvloeijen werd gestaakt. Daar de vos intus-schen even kortademig bleef, liet king hem 4 onsen bloedontlasten, dat nu veel helderder van kleur was dan vóórde vermenging met het bloed van het schaap. De bloed-ontlasting had geene gevolgen; de vos werd zieker en stierf,ï^^a den dood vloeiden eenige droppels bloed uit den neusvan het dier. De borstkas en de buikholte vond men halfgevuld met bloederig serum of liever met bloed; allevaten waren bovenmate uitgezet en de darmen schenenontstoken te zijn.
Verscheidene proeven waren reeds in Engeland om-trent de transfusie sanguinis genomen, eer men haar ook111 Frankrijk de aandacht waardig keurde, Jean denis,Professor in de philosophie en mathesis, later ook Pro-fessor in de geneeskunde, een man, met warmen ijvervoor de transfusie bezield, volgde niet alleen de Engel-sche geleerden in hunne proeven op dieren na, maarquot;^vas ook de eerste, die de transfusie sanguinis in dientijd op menschen verrigtte. Ook hij werd evenals zijnevoorgangers daartoe gedrongen door eenigen twijfel,dien hij omtrent de circulatie koesterde. Jammer, datlt;3e uitslag zijner experimenten zoo onnaauwkeurig is be-schreven; ja velen hebben beweerd, dat dit opzettelijkzou geschied zijn, omdat denis niet zoozeer uit een we-
? tenschappelijk oogpunt zijne proeven verrigtte als wel,om daardoor schijnbaar meeningen te bevestigen, welkehij reeds te voren had opgevat. Hoe het zij, zeker ishet, dat waar ons de uitslag is medegedeeld, die zeerdikwijls aan het ongelooflijke en wonderbare grenst. Te-vens is het te betreuren, dat men alleen den toestandonmiddellijk na de operatie vindt beschreven en bijnanimmer, hoe het verder met de dieren afliep. In 1667 werden door denis de eerste waarnemingenverrigt. Uit de arteria cruralis van een hond liet hijomstreeks 9 onsen bloed in de vena jugularis van eenanderen hond overvloeijen. De eerste hond was daar-door zeer verzwakt; de laatste was gezond en krach-tig, alleen een weinig treurig, wat denis aan de pijnvan de wond meende te kunnen toeschrijven. Een an-dere aan wien hetzelfde werd verrigt, bevond zich nade transfusie zeer wel, liefkoosde zijnen meester enbegon een half uur daarna te eten. In de drie daaropvolgende proeven werd voor de transfusie in hondenhet bloed van
kalveren gebezigd. Een van de honden,dien men een paar dagen te voren zooveel bloed hadafgenomen dat hij naauwelijks meer staan kon, kreegdoor het kalfsbloed nieuwe krachten, zelfs meer danhij voor het bloedverlies had gehad. De twee anderenondervonden van de transfusie niet het minste nadeel.Behalve deze vijf proeven zijn de daarna door denisgenomene niet meer naauwkeurig beschreven. Wij lezenslechts, dat hij nu eens uit eene arterie in eene ader,dan weder uit eene ader in eene ader, van sterke inzwakke, van groote in kleine honden het bloed lietoverstroomen, en dat hij niet alleen van honden, maarook van schapen en kalveren het bloed tot de transfusiebezigde. Yan negentien honden stierf er niet een en-
? kele; veeleer meende denis aan allen iets buitengewoonsop te merken. A\'an meer waarde dan zijne experimenten aan dieren,zijn de gevallen der transfusie welke denis aan menschenheeft verrigt. De gelegenheid daartoe, zoo vurig doorhem verlangd, deed zich eindelijk op in een jong menschvan 15 of 16 jaren, die meer dan twee maanden aan eenehardnekkige koorts had geleden en daarin door zijftengeneesheer twintig malen gelaten was. Door een hoogengraad van anaemie, waarschijnlijk het gevolg der talrijkeaderlatingen, was de jongeling zoo traag en slaperig ge-worden, dat hij voor niets deugde en zelfs aan het ont-bijt reeds in slaap viel. Daarom Avas zijn geest verstompt,zijn geheugen zoo goed als verdwenen. Denis maaktehier de volgende diagnose: // verdikking van het bloed,^vaardoor het in de aderen bleef steken, zonder de ze-nuwen en het vaatstelsel behoorlijk te voeden.quot; DenI5lt;ien Juïiij 1667 werden hem drie onsen bloed ontlastliet men ongeveer driemaal zooveel bloed uit decarotis van een
lam in zijne aderen overvloeijen. Deoperatie had, volgens denis , zulk een schitterend gevolg,dat de patiënt den geheelen dag met meer ijver werkteen er vrolijk en opgeruimd uitzag. Wel verloor hijeenige uren na de operatie een weinig bloed uit denneus, maar ook in de volgende dagen bleef hij opge-wekter dan te voren, kon hij zijne slaapzucht bedwin-ja, nam hij merkbaar in omvang toe. Door dezen gelukkigen afloop aangemoedigd, beslootigt;ENis eene tweede transfusie in het werk te stellen. Depersoon die zich daartoe aanbood, was een ruw, maaroverigens gezond en robuust mensch van middelbarenleeftijd. Tweemaal meer bloed dan hem was afgenomen,men uit de arteria cruralis van een lam in eene
? zijner aderen overvloeijen. Ongunstig was de uitwerkinggeenzins, want onmiddellijk na de operatie viel de manop het lam aan, dat hem zijn bloed had geschonken,slagtte en vilde het, ging met zijne makkers naar eeneherberg en verzocht dringend, dat men bij eene volgendeproef hem weder daarvoor nemen zou. Minder voorspoedig was men met de derde transfusie.Zij betrof een voornaam heer, den Baron bond, zoonvan den premier-minister van den koning van Zweden.Eeeds sedert drie weken lijdende, was hij door zijnegeneesheeren opgegeven, die in zijne kwaal een fluxushepatic us en lientericus m-ct eene diarrhoea biliosa eneene zeer hevige koorts meenden te zien. De familievan den zieke, ten einde raad, vervoegde zich bij denisen verzocht hem de transfusie in het werk te stellen.In het eerst onwillig, liet denis zich weldra overhalen,na vooraf eene verklaring van de geneesheeren te hebbenontvangen, dat de kwaal in hunne oogen ongeneeslijkwas. De transfusie geschiedde, en daarvoor werd
hetbloed van een kalf gebezigd. Niettegenstaande er reedsconvulsies waren en de pols zeer klein en frequent was,verdwenen de krampen, de pols verhief zich, het be-wustzijn keerde weder, Yier en twintig uren bleef dezetoestand bestaan, toen collabeerde de lijder ten tweedemale, en de transfusie die nogmaals werd herhaald, hadgeen gevolg, want de krachten verdwenen hoe langerhoe meer en na eenige uren bezweek de zieke. Bij delijkopening vond men eene intussusceptio van het iliumvan boven naar beneden. De transfusio sanguinis die wel het meeste opzienheeft gebaard en tot de grootste oneenigheden heeftaanleiding gegeven, is die, welke aan antoine matjiioy,een man van 34 jaren, werd verrigt. De geschiedenis
? leert ons, dat deze man door eene ongelukkige liefdekrankzinnig was geworden, \'dat men hem in een tijd,toen zijn waanzin was verdwenen, met eene anderevrouw had laten trouwen en daarna zijne krankzinnig-heid weder zoo hoog was gestegen, dat hij drie tot viermaanden lang, bijna van kleederen ontbloot en metvuilnis bedekt, op de straten rondzwierf. Medelijdendemenschen ontfermden zich over den lijder en verzochtenDENIS de nieuwe operatie op hem uit te oefenen. Dezegaf daaraan gehoor en omdat volgens hem het bloedvan kalveren door de grootere koelheid de hitte vanhet bloed des ongelukkigen zou verminderen, verkooshij dit boven het bloed van andere dieren. Na de ope-ratie vond DENIS den lijder minder Avaanzinnig dan denvorigen dag; eene tweede transfusie werd verrigt, dochnu liet men slechts twee tot drie onsen bloed afvloeijen,terwijl men omstreeks een pond liet overstroomen. Spoe-dig begon de lijder sterk te zweeten, over pijn in denierstreek te klagen, en meende te zullen stikken,wanneer
men niet de operatie staakte. ISTa een verkwik-kenden slaap vond men hem rustig en verstandig; even-wel klaagde hij over pijn en vermoeidheid in alle lede-maten , en loosde een groot glas urine, die zoo zwartwas als roet. Den dag daarna ontlastte hij weder de-zelfde urine en bloedde hij rijkelijk uit den neus. Toenbegon de urine helder te worden. Zijne vrouw die an-ders altijd door hem mishandeld werd, ontving hij viien-tJelijk en verhaalde hij alles wat met hem gebeurdWas. — Zoo nam de beterschap dagelijks toe. Maxjeoykeerde huiswaarts, maar gaf, in plaats van matig televen, zich aan allerlei onmatigheid over. Eensklaps tenminste werd denis nogmaals bij hem geroepen. De manWerd stervende gevonden; tegen den wil van denis vol-
? gens sommigen, met zijne volkomene goedkeuring vol-gens anderen, werd de adelquot; geopend om de transfusie teverrigten, doch het was te laat; de man stierf, zooalsvelen zeggen aan eene vergiftiging door arsenik dat zijnevrouw hem had toegediend, zooals anderen bewerenaan de gevolgen der transfusie, die in weerwil van dennabijzijnden dood aan mauroy was verrigt. Nog vinden wij een geval van transfusie in Frankrijkvermeld, en wel bij eene vrouw die na eene apoplexievolkomene hemiplegie en anaesthesie had overgehouden.Twaalf onsen bloed van een lam liet men twee malenin haar overvloeijen, met dit gevolg, dat de verlammingzoo niet geheel, dan toch grootendeels herstelde. Intusschen had de société royale des sciences te Parijsnog eenige proeven op honden genomen, maar allen meteen ongelakkigen afloop. Gayakt verhaalt nog een oudenbijna blinden hond door de transfusie weder vrolijk engezond geinaakt te hebben. Denis zegt hetzelfde aaneen oud paard te hebben verrigt. Eeeds
eenigen tijd had men zich in Engeland met detransfusio sanguinis bezig gehouden, eer men haar evenalsin Frankrijk aan menschen in praktijk bragt. Lang reedshad men vruchteloos op eene gelegenheid gewacht, toenzich onverwachts een zekere arthür coga, een theoloogdie veel grillen en eene overdrevene phantaisie bezat, aan-bood om de transfusie aan zich te laten bewerkstelligen.Zijn voorstel werd aangenomen, en nadat men hem eerstzes tot zeven onsen bloed had afgetapt, werden hem tientot elf onsen bloed van een lam in de aderen gebragt.Na de operatie gevoelde de patiënt zich als gewoonlijk,rookte in tegenwoordigheid van alle toeschouwers eenepijp tabak, dronk een paar glazen wijn en verzekerdezoo frisch te wezen als de beste. Toen men hem den
? volgenden morgen bezocht, verzekerde de eigenaar vanhet huis, dat coga sedert den vorigen dag minderlastig was geweest dan voorheen. Een van de bezoekersdeed hem de vraag, waarom hij voornamelijk het bloedvan een lam had gekozen: (luia sangids agni Jialet^ymholicam quandam facuUatem cum sanguine Christi \\Christus enim est ovis iJei, was zijn antwoord. Kortdaarna werd voor de tweede maal de transfusie aanCOGA verrigt. Ook deze liep goed af, alleen was hijde operatie eenigzins koortsig. Ligchamelijk bleef detheoloog zich wel gevoelen, maar zijne grillen verbe-terden, zooals men gehoopt had, door de transfusie^iet, en toen men hem voor de derde maal eene trans-fusie voorsloeg, weigerde hij die, ja noemde hij zichden martelaar der philosophische societeit. In Duitschland werden eerst later dan in Engeland ofI^rankrijk proeven genomen, maar des te meer hield menzich met redeneringen dienaangaande bezig. Eerst inhet jaar 1668 begon men haar uit te oefenen en nietZooals in andere landen
het eerst aan dieren, maar on-middellijk aan den mensch. Zoo vindt men een geval vermeld, waarin een knaapVan lepra werd genezen, door hem telkens bloed vanlam in de aderen te laten vloeijen. Twee gevallenlijders aan skorbuut, één geval van een visscherGiet een kwaadaardig uitslag, welke alle drie een onge-lukkig resultaat opleverden. In Italië werd de transfusie aan menschen verrigtdoor uivA, die daartoe het bloed van schapen koos. DeUitslag van deze operatie\'s is niet naauwkeurig bekend;de eerste der zieken, een teringlijder in het laatste sta-dium, bezweek in weerwil van de transfusie; de tweede,lijder aan febris quotidiana, werd uit het oog ver-
? loren; van den derden staat niets opgeteekend. OokMANPKED verrigtte eene transfusie, doch ook van dezeis het resultaat niet tot ons gekomen. Eenigzins naauwkeuriger zijn ons de proeven op dierenmedegedeeld. De voornaamste zijn die van dominicüscassim, geiffoni, ippolito magnani. De eerste lietbloed nit de carotis van een lam overvloeijen in de venajugularis van een ander lam; het laatste der twee wasna de operatie gezond , werd dik en vet, maar stierfplotseling 6 maanden na de operatie. Geipfoni ver-rigtte de transfusie met het bloed van een lam aan eendertienjarigeii hond die sedert drie jaren doof was en,zooals men vermeld vindt, de pooten niet meer konopligten, maar na zich sleepte. \'Na. de operatie werdzijn gehoor merkbaar beter, liep hij met de andere hon-den rond en at veel beter dan voorheen. Ippolitomagnani liet eerst bij zijne proeven het bloed uit deneenen hond in den anderen stroomen, maar bij zijnevolgende het bloed uit een schaap in een hond. Deeerste honden bleven gezond, de laatste
evenwel be-gonnen spoedig bloed te wateren en stierven. Aan den mensch werd in Holland de transfusio san-guinis niet verrigt; evenwel werd zij door sommigenop dieren uitgeoefend. E,eynieu de graap was de eerstedie zich daarmede bezig hield. Zijne proeven zijn in-tusschen niet naauwkeurig beschreven, doch slechts inhet voorbijgaan aangehaald. Ook johannes van hunevermeldt eenige door hem gedane proeven. In Denemarken schijnt men zich in dien tijd nietmet de transfusie te hebben bezig gehouden, althans,wij vinden geene proeven uit dat land beschreven. Naauwelijks nog had de transfusio sanguinis in hetmidden van de l?quot;^« eeuw de opmerkzaamheid van de
? geneeslieeren tot zich getrokken, of reeds had men zichtalrijke voorstellingen van de nieuwe operatie gevormden meende men van haar de schitterendste verwachtin-gen te kunnen koesteren. In 1666 toch droeg uobesteoyle aan de philosophical society eenige physiologischevraagstukken op, welke hij door proeven omtrent detrausfusio sanguinis hoopte opgelost te zien. Zoo wenschtehij te vernemen : of de aard van een hond door vreemdbloed zou veranderen? of b. v. het bloed van een vrees-achtigen hond een anderen vreesachtig zou maken? ofhij na zulk eene operatie zijnen meester nog zou her-kennen en de kunsten niet zou vergeten zijn, welkedeze hem geleerd had? of het mogelijk zou zijn hetleven door eene telkens herhaalde transfusie in stand tebouden? of men ziekten die in het bloed zetelden, door(ie transfusie zou kunnen genezen, en een gezond dier^oor zulk ziek bloed de ziekte zou kunnen bezorgen?of oude dieren daardoor jong, jonge daardoor oud zou-•len kunnen worden? enz. Niet alleen
boyle, maarlüet hem verscheidene anderen bouwden zich zulke lucht-kasteelen; door de nieuwe operatie hoopte men den ou-derdom in de jeugd te kunnen herscheppen, de meesteZiekten te genezen, ja zelfs, wanneer zij nu en danherhaald werd, het leven te laten voortduren. Tegen-over deze groote voorstanders van de transfusie stonden^r velen, die met allen ijver tegen haar te velde trok-ja haar zelfs diep verachtten en bespotten. Deeerste van deze was lamy, die met een aantal tegen-werpingen denis in den weg trad. Die allen op te noe-men, zou ons te ver leiden; genoeg zij het, dat hij haar111 plaats van een middel tot genezing eene plaag voorzieken noemt, en dat hij er zich vooral tegen ver-ast, het bloed van dieren in den mensch te brengen.
? De meeste dieren leven korter, zegt hij, dan de mensch,daarom is hun bloed ook slechter: door dit bloed kande mensch zich de straf van nebükadnezae, op denhals halen zonder evenals hij gezondigd te hebben; kanhij wol, horens, nagels krijgen, omdat de deeltjes waar-uit die gevormd worden, in het bloed voorhanden zijnen dus of die weefsels moeten voortbrengen óf uitge-scheiden moeten worden om dan tot nieuwe bezwaren teleiden. Petee, petit stelt hem die transfusie verrigt,gelijk aan eene persoon die uit het raam springt, omzich de moeite te sparen langs den trap naar benedente dalen, en sa?;tinelli (1668) noemt de transfusio san-guinis strijdig met de leerstellingen van hippoceates enmet het gebod van God. — Geen wonder, dat de tegen-standers der transfusie van de ongelukkig afgeloopene ge-vallen gebruik maakten, om deze operatie in een hate-lijk daglicht te stellen. Vooral was dit in Frankrijk hetgeval. Antoine mauuot was gestorven en lamy en an-deren wachtten niet, met den dood van dien krankzin-nige
denis te beschuldigen. Terwijl denis bekende detransfusie eenige oogenblikkn v(56t den dood aan dezepersoon niet te hebben verrigt, maar zijn plotselingsterven aan eene vergiftiging met arsenik toeschreef,hetwelk hem door zijne vrouw zou zijn toegediend, be-weerden zijne vijanden, dat de patient gestorven was,terwijl denis zich met de transfusie bezig hield. Deniswerd voor de regtbank gedaagd; een langdurig procesvloeide daaruit voort, en ofschoon dit voor den beschul-digde geene kwade gevolgen had, werkte het zoo nadeeligin Frankrijk, dat de operatie al haar crediet verloor enzij meer verafschuwd werd dan voorgestaan. Te Eome werd de transfusio sanguinis in het jaar1668 verboden, en toen men ook in Engeland en au-
? dere landen de onnatuurlijke verwachtingen niet bevre-digd zag, toen men dikwijls zelfs meer ongunstige, dangunstige resultaten waarnam, het ongelukkige geval vanMaüeoy meer algemeen bekend geraakte en men de be-schuldigingen van UENis met het daaruit voortgesprotenregtsgeding vernam, liet men ook daar weldra de hoopvaren ooit heil van de transfusio sanguinis te kunnenverwachten, en de operatie die eenige jaren te vorenzulk een verbazenden opgang maakte, werd geheel ver-geten en was aan het einde van de ] 7lt;ie eeuw zoo goedals afgeschaft. Wie nog van haar sprak, noemde haarffiet afschrik of met vrees. Dionis (1707) vermelddehaar slechts aan zijne leerlingen, om hen tegen haar tequot;^\'aarschuwen en een regtmatigen afschuw van de transfusiein te boezemen. Zoo duurde het tot het laatst van de18de eeuw; in Frankrijk werd zij wel reeds in 1749 opnieuw door de la chapelle verdedigd, in Engeland^^erd zij wel in 1785 op nieuw ter sprake gebragt toenoien naar middelen zocht tegen
aspbyxie, maar experi-Bienteel werd zij niet beoefend, voordat hauwood teCambridge in 1792 zijne proeven verrigtte. quot;Van dezewillen wij er slechts twee vermelden: een hond liethij zoodanig verbloeden, dat er geen teeken van levenmeer was te bespeuren, waarna hij in zijne vena jugu-laris het bloed uit de vena jugularis van een schaapliet vloeijen. De hond ontving daardoor binnen weinigeüiinuten zooveel kracht en leven, dat hij zijnen meesternaliep, zijn voedsel gebruikte en bij voortduring ge-zond bleef. — Aan een anderen hond, zoo vermeldtliij j werd arteriëel bloed uit een schaap gegeven, maarte veel; de hond was overvuld en begon, zoodra hij ophet veld was, gras te eten, tot groote verbazing vanoud bediende die er bij stond en in ernst geloofde,
? (lat de iiond reeds in een schaap veranderde. Aan men-schen verrigtte hij de transfusie niet, omdat zich daartoegeene gelegenheid aanbood, hoezeer hij er ook naarverlangde, en de eenige kans daartoe hem nog ontviel.Op het gerucht toch dat in nabijheid van de stad eenman op het punt stond dood te bloeden aan eene gevaarlijkegeschoten wond, laadde hij oogenblikkelijk een schaap eneen kalf in een wagen, en sneld den verbloede te hulp.Maar bij zijne aankomst was de patiënt reeds gestorvenen alle redding onmogelijk, In 1796 liet de beroemde dauwin zijn gevoelen aan-gaande de transfusie hooren: voornamelijk raadt hij haaraan in eene nerveuse, of zoogenaamde putride koorts,wanneer de kleine pols en andere teekenen eene behoefteaan prikkels verraden. Hij meent, dat eene telkens her-haalde transfusie van vier onsen bloed op een dag uiteen gezond mensch of dier b. v. van een schaap of vaneen ezel, nuttig zal kunnen zijn, dat men door haar devoeding kan onderhouden wanneer de maag niet in staatis hare
functies te verrigten en dat zij daarom welligt bijscirrhus van den oesophagus dienstig kan zijn. Voortsraadt hij aan, de hoeveelheid bloed naauwkeurig te be-palen en met aandacht op de temp. te letten. Omstreeksdenzelfden tijd vindt men haar aangeraden bij verbloe-dingen en wordt reeds aan arterieël bloed om het ge-halte aan zuurstof de voorkeur gegeven. Om te bewijzen dat de dood bij asphyxie niet daar-door veroorzaakt werd, dat het aan koolzuur rijke, ve-neuse bloed de hartswerking stoorde, maar daardoor, dathet nadeelig op de hersenen werkte, werden doorsiCHATin Frankrijk (1800) verscheidene experimenten genomen.Wij zullen ons niet bezig houden met eene opsommingvan zijne verschillende proeven: alleen het resultaat het-
? Welk hij daaruit trok, was dit : de transfusie sanguinisis overbodig zoolang alleen de functies van de hersenengestoord zijn en de organische bewegingen, voornamelijklt;iie van het. hart, nog voortduren; dââr evenwel, waarook deze hebben opgehouden, is zij van nul en geenewaarde. Gewigtiger dan deze weinige proeven, in Frankrijken Engeland verrigt, zijn die van eosa, professor enpresident van de geneeskundige faculteit te Modena,Welke hij in 1783 met de hulp van scaepa verrigtte.Meestal stelde hij zich bij zijne proeven voor, bijnadood gebloede dieren in het leven terug te roepen. Na-ttât hij een lam zooveel bloed had onttrokken dat hetbijna niet meer leefde, liet hij het arteriëel bloed uit decarotis van een kalf in de aderen vloeijen, met dit ge-volg, dat het lam na dien tijd hoe langer hoe grooter^\'erd en veel vetter dan de andere lammeren. Met den-zelfden uitslag verrigte hij deze proef nog eenmaal : daarnaging bij tot grootere dieren over, waartoe hij den ezelßn den stier verkoos. In een ezel liet hij, terwijl
hemgeen bloed werd ontlast, het bloed uit een anderenezel vloeijen, en in den laatste het bloed uit een stier. eerste der twee ezels ondervond geene kwade gevol-gen van de transfusie; de laatste die het bloed van denstier ontvangen had, stierf oogenblikkclijk na de opera-tie. Nog andere proeven verrigtte hij en wel meestalûiet dieren van eene verschillende familie: volgens eosahadden zij allen een gewenscht resultaat, en zoozeer wasbij daarmede ingenomen, dat hij zich over het vcrwaar-loozen van de transfusie beklaagde, omdat men door deopoffering van een schaap of kalf menschen had kun-nen redden, die nu aan hevige blocdvloeijingen gestor-waren. Eindelijk vindt men van eosa nog twee
? transfusies vermeld van een kalf in een sciiildpad, waar-van het gevolg was, dat de schildpad bijna onmiddellijkbezweek. In Duitschland werd de transfusio sanguinis eenigemalen tot onderwerp eener dissertatie gekozen; ook deexperimenten welke daarin voorkomen, zijn niet van be-lang ontbloot. In eene dissertatie van huteland vindenwij melding gemaakt van proeven aan schapen welke tevoren asphyktisch waren gemaakt, en door den gunsti-gen uitslag komt de schrijver tot het besluit, dat detransfusio sanguinis bij asphyxie is aangewezen. Tietzelraadt in zijne dissertatie de operatie aan bij anaemie, bijeen bovenmatig verbruik van bloed, bij asphyxie enbloedvloeijing. Intusschen bleef het slechts bij aanbeveling of afkeu-ring, tot uitvoering van de transfusio sanguinis bij denmensch kwam het in die dagen niet, voordat blundee,professor in de physiologie en verloskundige aan het Guy\'s-hospital te Londen op het denkbeeld kwam, de bijna ge-heel vergetene transfusie in het leven terug te roepen.Men zegt dat hij daarin
versterkt werd, toen hij eenseene kraamvrouw, een jong, maar overigens gezond in-dividu aan een fluxus uterinus zag bezwijken. Hij hieldhet voor waarschijnlijk, dat het bloed van een andermensch het leven zou kunnen onderhouden van hen dieop het punt waren aan verbloeding te sterven. Eigenwaarneming scheen hem de beste weg om zich van hetheil der transfusie te overtuigen en experimenten aandieren moesten voorafgaan, eer hij zich geregtigd waande,de transfusio sanguinis bij den mensch te verrigten. Tal-rijk waren dienten gevolge zijne proeven, welke meestalten doel hadden bijna dood gebloede honden het levenweder te geven. De honden, welke hij alsdan het bloed
? van andere honden inspoot, bleven allen in het levenen werden gezond en frisch; maar van de tien hondenwelke hij het bloed van menschen in de aderen bragt,bezweken er acht onmiddellijk na de operatie, terwijl detwee anderen hevig benaanwd waren, moeijelijk adem-haalden, braakten, doch herstelden. Door deze experi-menten met de transfusio sanguinis meer vertrouwd ge-worden, was het blundel niet onwelkom, toen zich voorhem de gelegenheid aanbood, haar ook bij den menschte verrigten. De eerste operatie werd bewerkstelligd aaneen man, lijdende aan carcinoma van den pylorus. Devena cephalica werd geopend en het bloed, dat door deomstanders vrijwillig werd afgestaan, in de ader gespo-ten. Weldra verdween de livide kleur van den lijder, deWarmte van bet ligchaam nam toe en zelf gevoelde dezieke zich beter dan te voren. Maar deze beterschapduurde slechts kort, want weinige nren na de operatie,namen de krachten schielijk af en omstreeks 56 urendaarna bezweek de patient. Ofschoon er
12 of 14 onsenbloed waren ingespoten, beschouwde blundel deze hoe-veelheid voor iemand, die zooals deze zieke aan inanitiestierf, als te gering, terwijl hij ook het inspuiten vaneene grootere hoeveelheid voor zeer gevaarlijk houdt. —•Zijne volgende transfusies betreffen kraamvrouwen. Deeerste had plaats bij eene vrouw op middelbaren leeftijd,^elke men bij gedeelten 14 onsen bloed inspoot. Eeedsna de eerste twee onsen werd haar voorkomen beter,na vier uren werd de pols voller, en nadat alles wasingespoten, namen de krachten zigtbaar toe en genas devrouw volkomen. De tweede kwam geheel met de eerste overeen en haddezelfde uitwerking. Ook BE.IGI1AM in Manchester verrigtte eene transfusie
? aan eene kraamvrouw, die door een fluxus uterinus zoo-danig was uitgeput, dat men elk oogenblik haren doodverwachtte. De transfusie had het gewenschte gevolg;de vrouw kwam volkomen tot haar bewustzijn en werdgezond als te voren. Eene andere door wallee en blundel verrigte ope-ratie liep wel gelukkig af, maar werd spoedig door dendood gevolgd. Nog eene andere had gunstige gevol-gen, terwijl men uit dien tijd nog eene transfusie vanjewel vindt vermeld, die geene gunstige resultaten op-leverde, daar de kraamvrouw spoedig na de operatiebezweek. Sedert dien tijd werd de transfusio sanguinis her-,haalde malen na hevige bloedvloeijingen bij kraamvrou-wen aangewend. Al die gevallen werden naauwkeurigdoor martin verzameld. In zijn geschrift i) vinden wijeen overzigt van 57 bij metrorrhagie verrigte transfusies.45 gevallen eindigden met genezing, terwijl de 12 ove-rige met den dood eindigden door intercurrente ziekten,welke eerst later bij de bloeding waren gekomen. Zelfverrigtte martin de transfusio sanguinis
twee malen, entelkens met het gewenschte resultaat. — Intusschen washet niet alleen na groote bloedverliezen dat men in dezeeeuw de operatie bewerkstelligde, ook in verscheideneandere gevallen wendde men haar aan. Giovanni polliverrigtte haar bij epilepsie en in een geval van chlorose.Eenger verrigtte haar bij een meisje dat aan scorbuuten dien ten gevolge aan groote bloedverliezen leed. Nbu-DOREEE heeft haar uitgevoerd bij soldaten die door ver-etteringen zeer verzwakt waren, en nam gunstige ge- 1) UeSer die transfusion hei Blutungen Neuenibmdener, von Prof.Dr. eduard martin, Berlin 1859.
? volgen waar. Nussbaum deed de transfusie bij een lijderaan artbrocace, die aan eene resectio van de knie zouonderworpen worden, maar door de langdurige etteringzijne krachten bad verloren. Prof. th. webbr verrigttebaar bij leukaemie, maar met een ongunstig gevolg. Dr. blasius te Halle heeft onlangs een statistiek ge-leverd van de gevallen van transfusie, die sedert blun-del zijn voorgekomen. Het getal der aldus verzameldegevallen bedroeg 116. In Engeland kwamen er 56 voor,in Amerika 1, in Duitschland 40, in Eusland 7, inBelgië 2, in Italië 2, in Denemarken 2, in Spanje 1.In 56 gevallen had de operatie gunstige gevolgen, in55 ongunstige, terwijl het resultaat in 5 gevallen twij-felachtig bleef. In verreweg de minste der gevallen moest de doode-lijke afloop aan de kunstbewerking, maar grootendeelsaan den toestand, waartegen men haar aanwendde, ge-weten worden. In 90 gevallen werd zij wegens anaemiena belangrijke vloeijingen verrigt en daarvan 7 O malen nametrorrhagieën, 46 malen met een gunstig,
21 malen meteen ongunstig, en 3 malen met een twijfelachtig resultaat.Bij eene heamoptoë, eene bloeding uit het darmkanaal,nit een epithelioma cruris, bij eene ruptuur eener arterieverliep zij steeds ongunstig, daarentegen bij gesprongenvarices in 2 gevallen gunstig, en bij 10 gevallen vanbloeding uit wonden 4 malen gunstig; bij cholera in 3gevallen, bij pyaemie en bij asphyxie ongunstig. In44 van de 116 transfusies werd het gedefibrineerde bloed,in de overige het bloed in toto genomen. Nader die gevallen bekend te maken, verbiedt mijde tijd; slechts een gedeelte van de 116 transfusieszou ik uitvoeriger kunnen beschrijven, maar alsdanzouden wij veel te ver afdwalen. Belangrijker scheen
? het mij, alvorens de geschiedenis van de transfusio san-guinis te besluiten, de beschouwingen mede te dee-len , welke in deze eeuw door beroemde mannen omtrenthaar geleverd werden. Toen in de eerste helft van deze eeuw de physiologieverbazende vorderingen maakte, toen men het bloednader in zijne bestanddeelen leerde kennen, de beteeke-nis daarvan voor de stofwisseling dieper doorgrondde,begon men ook de transfusio sanguinis uit een geheelander oogpunt te beschouwen. De wonderlijke gissingenwelke men vroeger aan den enkelen naam transfusie ver-bond, gingen verloren; voor de gevaren, waaraan menzich bij zulk eene operatie blootstelde, leerde men zichwachten, of aan de proeven, waarbij men vroeger inhet blinde rondtastte, werd nu eene zuiver physiologi-sche beteekenis gegeven. De leer der embolie bragt aanhet licht, welke gevaren zulk eene operatie met zichkon slepen, de ontwikkeling van de pathologische ana-tomie deed de oorzaak van verscheidene ziekten kennen,en
het gevolg daarvan was, dat de transfusio sanguinisveel meer in hare aanwending werd beperkt, maar te-vens op eene veel naauwkeuriger wijze werd verrigt. Dumas en prÉvost waren onder alle nieuwere physio-logen wel de eersten, die hunne bedenkingen tegen detoen nog gebruikelijke wijze van transfusie inbragten.Daartoe werden zij niet geleid door opzettelijke waarne-mingen omtrent de transfusie, maar door een groote me-nigte proeven, welke zij om eene geheel andere redennamen. Wanneer zij een dier zoolang lieten bloeden, tot hetgeheel in zwijm lag, alle spierbeweging, ademhaling enbloedsomloop ophield, en dan water of serum van 30graden inspoten, keerde het leven niet terug. Spoten
? zij daarentegen uit een dier van dezelfde familie bloedin een ander dier, zoo kwam hei langzamerhand wedertot zich zelf en genas volkomen. Namen zij bloed van een vreemdsoortig dier, waarvande bloedligchaampjes wel dezelfde gedaante hadden, maargrooter of kleiner waren, zoo genas het dier slechts on-volkomen en stierf vóór den zesden dag na de operatie. In vele proeven, waarbij in katten en konijnen bloedvan runderen en van schapen werd geïnjiciëerd, gavende dieren wel weder teekenen van leven, maar stierventoch kort daarna. Spoten zij in vogels het bloed van schapen, zoo ont-stonden hevige zenuwtoevallen, even alsof de vogels ver-geven waren. Overigens vonden zij het volkomen onverschillig of hetbloed in toto of gedefibrineerd werd genomen. Zij gavenzelfs aan, dat bloed met een weinig natron vermengd,dezelfde werking heeft als zuiver, of gedefibrineerd bloed;vervolgens kwamen zij tot het besluit dat het bloed vaneen gewerveld dier voor een gewerveld dier van eeneandere orde en familie
een wezenlijk vergif is. Ook DiEFFENEACH Meld zich met talrijke proeven be-zig, constateerde de werkzaamheid van het gedefibrineerdebloed en kwam tot het resultaat, dat de bloedligchaamp-jes het levenswekkend beginsel in het bloed zijn. Magendie daarentegen zag bij honden, in welke hijgedefibrineerd bloed had ingespoten, bloedig oedeem vande longen, bloederige exsudaten in de darmen en injectieVan de haarvaten der darmen ontstaan, kwam daardoortot het besluit, dat de vezelstof onmisbaar is voor dendoorgang van het bloed door de haarvaten, en raadt detransfusie geheel en ai af. Bischoee die almede verschei-dene belangrijke proeven verrigtte, en alleen dan gevaar-
? iijke symptomen zag ontstaan, wanneer hij nog vloeibaar,versch, aderlijk bloed in de aderen spoot, maar nietwanneer hij gedefibrineerd bloed transfnndeerde, beslootdaaruit, dat fibrine voornamelijk het gevaar bij de trans-fusie teweegbrengt. Later evenwel vermeldt hij, dat arte-riëel bloed, hetwelk niet van zijne fibrine is beroofd,even goed verdragen wordt als gedefibrineerd bloed, enmeent hij in den veneusen toestand van het bloed hetgevaar te moeten zoeken. — Met het minst gewigtig zijnde proeven die door beown-séqtjaed zijn genomen, ende gevolgtrekkingen, welke hij daaruit afleidt. Hij be-wijst dat bloed, hetwelk met zuurstof is beladen, on-verschillig of het uit eene arterie of uit eene ader isgenomen, de verloren levensverschijnselen van contrac-tiele en van zenuwen voorziene weefsels kan herstellen,wanneer het na verloop van een niet te langen tijd inde arterie wordt gespoten. Door belemmering in dentoevoer van arteriëel bloed naar de hersenen volgt on-middellijk de dood; maar alsdan kan het leven
wederomworden opgewekt, wanneer dadelijk daarna arteriëel bloedwordt ingespoten. Ook aan afgesneden hoofden geluktehet op deze wijze ademhalingsbewegingen van het aan-gezigt en van de neusgaten, beweging van de oogenenz. te voorschijn te roepen. Gedefibrineerd bloed werktedaarbij even goed en krachtig als arteriëel bloed. Serumhad die werking niet, zelfs wanneer het zooveel moge-lijk met zuurstof was verzadigd. Hoe meer bloedlig-chaampjes en hoe meer zuurstof het bloed bevatte, deste beter gelukte het de levenskrachten te herstellen. Debloedligchaampjes alleen hebben dit vermogen niet, wantveneus bloed is zonder werking. Mengsels van bloed enserum die met zuurstof zijn verzadigd, wekken minderlevenswerkdadigheid op; 2 deelen bloed op 16 deelen
? serum konden wel de respiratorisclie functie van de me-dulla oblongata, maar niet de hersenwerkdadigheid her-stellen ; daartoe waren ten minste 3—4 deelen bloed op10 deelen serum noodig. Daarenboven vond hij dat bloed, wanneer het metkoolzuur zoodanig was verzadigd dat het eene zwartach-tige kleur had aangenomen, door injectie in de aderenvan een of ander gewerveld dier, ook van dezelfde fa-milie, het grootste levensgevaar veroorzaakt; reeds eenvan het ligchaamsgewigt aan zwart gekleurd bloed in-gespoten, was gevaarlijk voor het leven. Eeeds 50 gram-men met koolzuur verzadigd bloed van een dier vandezelfde species doodde oogenblikkelijk een hond of eenander zoogdier, benevens een vogel, wanneer het eenig-zins schielijk in de vena jugularis werd gespoten; bijzeer langzame injectie, gedurende welke het koolzuur doorde longen kon verwijderd worden, gelukte het nog dedieren in het leven te houden. Hij constateerde verderde mededeeling van bischoff, dat het onmiddellijk le-vensgevaar,
hetwelk door de injectie van het aderlijkbloed van een gewerveld dier in de aderen van een diervan eene andere soort ontstaat, door arteriëel of gede-fibrineerd bloed kan vermeden worden. Voorts zegt hij nog, dat ook gedeflbrineerd bloed eenestolhng van het bloed in de aderen kan te weeg brengenen geeft hij den raad yöVö ammonia bij het gedefibri-neerde bloed te voegen. Eindelijk kwam euown-sÉquaed tot het resultaat, dathet bloed van een gewerveld dier, voor zoover het nietmet koolzuur beladen is, geen vergift voor een andergewerveld dier is, ja dat het zelfs volkomen ge-schikt is, de door bloeding uitgedoofde levenskrachtenquot;«\'eder op te wekken, en wel des te meer, hoe meer
? liet met zuurstof is verzadigd. Bloed dat door schuddenhelderrood is geworden van elk gewerveld dier, kanvolgens BUOWN-sÉQUAED zonder gevaar in de aderen vanelk gewerveld dier worden ingespoten, op voorwaardedat men niet te veel injiciëert, Gedefibrineerd bloedvan hanen, duiven, eenden, schildpadden, kikvorschenwerd in de vena jugularis van honden gespoten, zondereenige andere stoornis dan eene korte inwerking opademhaling en bloedsomloop, die ook bij aanwending vanbloed derzelfde species zich - voordoet — waarschijnlijkdoor uitzetting van de regter voorkamer. 30—40 gram-men bloed werd honden zonder voorafgegane bloedont-trekking en zonder eenig nadeel voor hunne gezond-heid ingespoten. Op gelijke wijze kon beown-séquaedbij konijnen ongestraft honden- en duivenbloed injicië-ren, en honden, hanen en duiven verdroegen het zeergoed, wanneer hun, na ontlasting van 10—20 gram-men bloed, eene gelijke hoeveelheid bloed van hon-den of konijnen werd ingespoten. Alleen
wanneer tesnel of te veel gedefibrineerd bloed werd geinjiciëerd,deden zich, vooral bij vogels, hevige en zelfs doodelijkestoornissen van den bloedsomloop en de ademhaling op;dezelfde verschijnselen kwamen intusschen voor, wan-neer hun eigen bloed, als wanneer vreemd bloed in deaderen werd gebragt. Door middel van het mikroskoopwil hij de bloedligchaampjes van honden en konijnennog een maand lang na de injecties bij vogels wedergevonden hebben; daarentegen kon hij de bloedligchaamp-jes der vogels, nadat zij in den bloedsomloop der zoog-dieren gebragt waren niet weder vinden, nadat 1 uurverstreken was. Daaruit besloot hij, dat de bloedlig-chaampjes der vogels zich schielijk in het bloed derzoogdieren oplossen.
? Martin gaf in 1859 zijn werk //Ueber die transfusionbei bkitungen Neuentbundenerquot; nit, en behandelt daareenige onopgeloste problemen. Nadat hij een historischoverzigt van de transfusie heeft geleverd, en 57 trans-fusies bij kraamvrouwen heeft vermeld, waarvan 45 metgenezing eindigden, gaat hij over tot de vraag: of hetgeinjiciëerde bloed de plaats van het vorige vervangtof dat het alleen als prikkel voor de vaatwanden envoornamelijk voor het hart werkt? Hij zegt dat voor delaatste meening spreken, de talrijke gevallen van trans-fusie bij anaemische individuen, waarbij slechts zeerkleine hoeveelheden bloed werden ingespoten en des-niettemin genezing volgde. Onder 38 gevallen, waarbijde hoeveelheid bloed is aangegeven, bedroeg deze 19maal niet meer dan 4 onsen, en had de operatie 18maal een gunstig gevolg. Daarentegen, zegt hij, bewij-zen andere proeven aan dieren, welke dagen en wekenlang bij gebrek aan voedsel alleen door de transfusie inhet leven werden gehouden klaarblijkelijk, dat er
ookeene werkelijke restitutie plaats heeft. Yoorts houdt hij het voor te scrupuleus om de ge-varen van thrombose en embolie gedefibrineerd bloedin te spuiten, omdat noch proeven aan dieren, noch dewaarneming omtrent de transfusie bij menschen dit ge-vaar bevestigd hebben. Hiermede eindigen wij de geschiedenis der transfusie,om in het volgende hoofdstuk tot de beschouwingen enproeven van panüm over te gaan.
? TWEEDE HOOFDSTUK. Physiologische beschouwingen welke uit de nieuwsteonilerzoekingen rau Pannm roortvioeijen. Nadat er in deze eeuw reeds zoovele transfusies aanmenschen waren verrigt, waarvan sommige een volko-men herstel ten gevolge hadden, andere een minder gun-stig resultaat opleverden, begreep panum ten volle, dater nog verscheidene physiologische proeven noodzakelijkwaren, alvorens zulk eene ingrijpende operatie meer al-gemeen kon M\'orden toegepast. En niet zonder reden:want in het vorige hoofdstuk leerden wij maar al te zeerde uiteenloopende meeningen omtrent de transfusio san-guinis kennen en zagen wij, op hoeveel verschillende wij-zen die operatie tot nog toe werd verrigt. Het bloed intoto werd genomen, bf het werd van zijne fibrine ont-last , en terwijl eenigen de inspuiting van een weinig bloedvoor volkomen toereikend hielden, meenden anderen datalleen eene substitutie van het verlorene heilzaam konzijn. Met het oog op die verschillende voorstellingen, be-greep
PANUM eerst nog eenige vragen te moeten beant-woorden, welke hij in de volgende drie hoofdgroepenformuleert: 10. De vraag, of men bij de transfusio sanguinis voorhet inspuiten van fibrine-stolsels behoeft te vreezen enwat daarvan het gevolg kan zijn ? of zulke gevaren doorsiedefibrineerd bloed kunnen voorkomen worden en of O
? bloed zonder fibrine wederom geene andere gevarenmet zich voert? Of men dus bij de transfusio sanguinisbloed als zoodanig of gedefibrineerd bloed moet ge-bruiken? 20. De vraag, welke rol het vreemde ingespoten bloedvan dezelfde diersoort in het organisme speelt? Of hetslechts als een voorbijgaande prikkel op het uitgeputtezenmvstelsel werkt en daarna op de eene of andere wijzewordt uitgescheiden — dan of het blijvend evenals heteigen bloed kan functioneren. Met andere woorden: ofmen bij bloedverlies slechts weinig bloed moet trans-funderen om aan de indicatio vitahs te voldoen, terwijlmen dan de vorming van het nieuwe bloed aan hetorganisme van den lijder overlaat? Of dat men eenegrootere hoeveelheid moet inspuiten in het denkbeeld,dat het nieuwe bloed de voeding van het ligchaam opzich kan nemen ? 30. De vraag, of het noodzakelijk is, bij het inspui-ten van groote hoeveelheden bloed, altijd het bloed vandezelfde diersoort te nemen, of dat men b. v. voor denmensch het bloed van kalveren
lammeren enz. kangebruiken ? Omtrent deze punten willen wij de redeneringen enproeven van panum kortelijk vermelden. Wij zullentelkens de resultaten, waartoe hij kwam, voorop stel-len, en de uiteenzetting van zijn gevoelen, in verbandinet zijne proeven, daarop laten volgen. De uitkomsten, waartoe P. door zijne experimenten enredeneringen geleid werd, kunnen in physiologische enpraktisch-geneeskundige verdeeld worden. Omtrent de eerste der gestelde vragen luidt het re-sultaat van panum aldus:
? 1quot;. De verwijdering van de vezelstof uit liet bloedheeft op zich zelve geene stoornissen ten gevolge,zelfs dan niet, wanneer het oorspronkelijke vezelstofhoudende bloed door gedefibrineerd bloed van een an-der individu van dezelfde soort wordt vervangen. Voor-namelijk brengt de defibrinatie niet de door magen diegenoemde bloedophoopingen en uitzweetingen te weeg,die dezen waarnemer tot het besluit leidden, dat devezelstof den doorgang van het bloed door de haarvatenbevordert. 2». De verwijdering van een groot gedeelte der fibrinedie normaal in het bloed voorhanden is, heeft geen zigt-baren invloed op de hoeveelheid ureum, welke uitge-scheiden wordt. Dus is de hypothese, volgens welkede vezelstof van het bloed het materiaal voor het ureumzou verschaffen, ongegrond. 30. De vezelstof wordt spoedig volkomen gereprodu-ceerd en minstens 48 uren nadat het grootste gedeeltevan deze stof uit het bloed verwijderd is, is de normalehoeveelheid weder voorhanden; komt er toevallig ont-steking bij,
dan wordt de hoeveelheid zelfs grooter danhet normale quantum. Deze reproductie van de vezel-stof wordt niet belemmerd, wanneer het grootste gedeeltevan het aan het dier oorspronkelijk eigene bloed doorgedefibrineerd bloed van een ander individu van dezelfdesoort wordt vervangen. 40. Daar het gedefibrineerde bloed niet alleen in staatis, de functies van het zenuwstelsel, die door bloed-verlies verdwenen zijn, volkomen en blijvend te her-stellen , maar ook (ten opzigte van de voeding der weef-sels, zelfs van den groei bij jonge dieren, alsmede vande spijsvertering,- de ademhaling, de ontwikkeling vanwarmte en de afscheidingen) het oorspronkelijke, vezel-
? stof houdende bloed volkomen kan vervangen, kan devezelstof bij deze functies geene wezenlijke rol spelen. Voor de praktische aanwending der transfusie als ge-neesmiddel hij menschen, trekt panüm de volgende con-clusie : Gedefibrineerd bloed verdient bij de transfusie on-voorwaardelijk de voorkeur boven het niet gedefibrineerdeaderlijke bloed, a) omdat er dan geene stolsels wordenovergebragt en de gevaren die daaruit voortspruiten,worden vermeden; è) omdat het gedefibrineerde bloeddoor zijn grooter gehalte aan zuurstof werkzamer is danaderlijk bloed; c) omdat de groote hoeveelheid koolzuurin het aderlijke bloed dan geen nadeel kan verrigten;d) omdat de operatie, zelfs wanneer men groote hoeveel-heden bloed wil inspuiten, nooit door te vroege stollingvan het bloed verijdeld wordt, en eindelijk e) omdat deaanwending van het gedefibrineerde bloed door het ge-brek aan fibrine volstrekt geene bijzondere gevaren teWeeg brengt. Voor deze meening heeft panum de bewijzen geputuit eene kritische
beschouwing van de voorstellingenVan anderen en uit eenige experimenten. Zij die er voor zijn, bij de transfusio sanguinis hetbloed in toto, niet gedefibrineerd te gebruiken, wijzenop den ongelukkigen afloop van de gevallen, waarinhet bloed, van zijne fibrine was beroofd. Panüm voertdaartegen aan dat die gevallen bijna allen gecompli-ceerd waren, dat de andere gevallen, waarin het bloedin toto werd genomen, bijna altijd verbloedingengolden, en dat men, gedurende de inspuiting van hetbloed als zoodanig, fibrine-stolsels kan inspuiten, zon-der dat men het bemerkt. Daartoe wijst hij op dewaarnemingen van nasse, die de verschillende stadia
? der stolling naging i) en trekt, er het besluit uit, datbloed reeds zeer goed tot enabolie kan aanleiding ge-ven, wanneer het in de drie eerste der door nassebeschrevene stadia verkeert. Voorts beschrijft hij allegevaren der embolie, verzekert dat de dood zeer dik-wijls het gevolg kan zijn van de transfusie, zelfs wan-neer hij na eenige weken volgt, en dat het nog altijd devraag blijft of de zieken na eene schijnbare genezingniet later aan de gevolgen van embolie hadden te lij-den. De meening van magendie dat het afwezig zijnder vezelstof wederom andere, voornamelijk secundairegevolgen kan hebben, omdat de fibrine, volgens hem,den doorgang van het bloed door de haarvaten bevor-dert, wederlegt panum met zijne proeven, omdat hij doorafwisselende bloedonttrekking en inspuiting van gedefibri-neerd bloed het oorspronkelijk in een dier voorhandenebloed geheel door vreemd, van vezelstof beroofd bloedkon vervangen, zonder dat er belangrijke stoornissenontstonden en zonder dat zich de door magendie ge-noemde
pathologische transsudaties en bloed ophoopingenvertoonden. De tegenwerping van martin, dat er methet defibrineren zooveel kostbare tijd verloren gaat, houdtpanum voor volkomen ongegrond, omdat hij steeds ge-woon is het bloed te laten kloppen terwijl het afvloeituit de ader, het alsdan te filtreren door een linnen doeken op te vangen in een verwarmd glas, zoodat daarmedezeer weinig tijd verloren wordt. Aan het bloed dat menwil inspuiten, naauwkeurig de temperatuur van het bloedin het hart te geven, acht panum overbodig. Eindelijkhoudt hij het voor een groot voordeel dat het bloeddoor het defibrineren met zuurstof wordt verzadigd. 1) Artikel: Blut, in eud. wagnee\'s Handwörterbneh der physiologio.
? en daar de onderzoekingen van dieffenbach , bischoit,EEowN-sÉquAUD voldoende bewijzen, hoe schadelijk eenovermaat van koolzuur is, hoe voordeelig het met zuur-stof beladen bloed op het zenuwstelsel kan werken, ishet volgens P. zoo goed als uitgemaakt dat men gedefi-brineerd bloed moet gebruiken. Tegelijkertijd trachtte panüm door experimenten zichin zijne meening te versterken. De dieren welke hij voor zijne proeven gebruikte, wa-ren honden. Men begon met eerst naauwkeurig het ge-wigt van den hond te bepalen, de blaas door den ka-theter te ledigen, en plaatste alsdan het dier in eeneobservatie-kast, waaruit de urine in een daaronder ge-plaatst vat kon afvloeijen. Eijkelijk werd hij van voed-sel en drank voorzien. Na 24 uren werd telkens dehoeveelheid uitgescheidene urine gewogen , het spec. gew.daarvan berekend en de hoeveelheid ureum welke zijbevatte, naauwkeurig bepaald. Wanneer dit twee of drie-maal 24 uren was voortgezet, werd de hond volkomenvan voedsel en drank beroofd, op
dezelfde wijze als tevoren de hoeveelheid urine, het spec. gew. en het ge-halte aan ureum berekend. Zoo ging men voort, totmen besluiten kon, dat het darmkanaal van het dier ge-heel ledig zou zijn. Was men zoo ver gevorderd, danwerd den hond eene bepaalde hoeveelheid bloed ont-trokken en daarvoor eene quantiteit gedefibrineerd bloedvan een anderen , hond in de aderen gespoten. Ook danwerd de analyse van de urine volgehouden en voorna-melijk op de hoeveelheid uitgescheiden ureum gelet. In-dien ook dit een paar dagen geduurd had, werd denhond weder voedsel gegeven, en als te voren twee da-gen lang het quantum urine, ureum enz. bepaald. Behalve deze proeven, welke panum hoofdzakelijk in
? het werk stelde om te beslissen, of de fibrine al of nietureum leverde, verrigtte hij nog eenige andere, omer zich van te overtuigen dat, gedefibrineerd bloed,in de aderen gespoten, volstrekt geene nadee]ige gevol-gen had. Deze experimenten waren veel eenvoudiger;het dier werd slechts gewogen, een gedeelte van zijnbloed ontlast en eene bepaalde hoeveelheid gedefibri-neerd bloed in zijne aderen gespoten, terwijl men denhond liet eten zooveel hij slechts verlangde. Al dezeproeven, uitgezonderd ééne, waarbij de hond waar-schijnlijk aan eene beleediging van den vagus stierf,liepen gelukkig af en hadden het gewenschte resul-taat. De honden ondervonden niet het minste nadeelvan het gedefibrineerde bloed, aten en dronken als ge-M\'oonlijk, waren opgeruimd en krachtig als voorheen,verloren volstrekt niet aan gewigt en bleven ook inhet vervolg gezond. Ook de experimenten, welke hijop de eerst beschrevene wijze verrigtte, werden metden besten uitslag bekroond. Eeeds uit
vroegere waar-nemingen was PAKUM gebleken, dat de in 24 urenuitgescheiden hoeveelheid ureum tamelijk contant bleef,wanneer de hond twee dagen lang aan inanitie wasblootgesteld geweest en wanneer men deze alsdan voort-zette. Niettegenstaande de trausfusio sanguinis die bijde honden werd verrigt, was dit ook nu het geval.Toen den hond voedsel en drank werd onthouden, zaghij onmiddellijk de hoeveelheid ureum dalen tot aanden derden dag, waarop zij constant bleef. Werd als-dan een bepaald quantum bloed onttrokken en eenebepaalde hoeveelheid bloed zonder fibrine in de aderengespoten, zoo nam hij in de quantiteit ureum geenenoemenswaardige verandering waar, zag hij haar nietverminderen, en daaruit nu besloot pakum, dat de fibrine
? volkstrekt niet tot de vorming van nreum bijdraagt. Al-vorens de tweede vraag te behandelen, willen wij eenpaar zijner proeven vermelden, die op de vraag aangaandede vezelstof betrekking hebben. Al zijne proeven medete deelen , zou ons te ver leiden: daarom willen wij onsslechts tot enkele bepalen. l. Een hond die voor liet eten 7370 grammen woog, werd den4den Mei 1861 in eene met zink bekleede observatie-kast gezet, waaruitde urine in eene flescli kon afvloeijen en waarin hi] zich rijkelijk metbrood en darmen kon voeden. De blaas was onmiddellijk te voren ge-ledigd. Hij ontlastte nu in 24 uren, tot aan den 5denMei, 360 k. cm.nrine van 1046 spec. gew. Daarin waren, volgens de methode vanuiBiQ, met het oog op de correctie voor keukenzout, 23.16 grammenureum bevat. Den 6den Mei \'s morgens had hij 555 k. c. urine van 1037spec. gew. geloosd, en daarin werden 46,287 grammen ureum gevonden.Den 6den Mei \'s middags ontlastte hij nog 260 k. c. urine van 1035spec. gew. en met 15,548
grammen iweum In 43 uren had de honddus onder het rijkelijk gebruik van brood en darmen 84,995 grammenureum ontlast, of in 24 uren 42,497 grammen. Het dier woog nu7470 grammen. Van nu af onthield men hem gelieel het voedsel,zoowel vast als vloeibaar. Den 7den Mei \'s namiddags te half vierhad hij nog geene urine geloosd. Men ledigde nu de blaas door denkatheter, en verkreeg daardoor 160 k. c. urine van 1049 spec. gew.en met 14,63 grammen ureum. Deze hoeveelheid had betrekking opde 26 uren na den laatsten maaltijd. Op 24 uren komen dus 13,5grammen. In de daarop volgende 34 uren, gedurende welke de com-plete inanitie werd voortgezet, werdeu 75 k. cm. urine van 1055 spec.gew. verkregen; daarin waren 7,5 grammen ureum. Nadat de hond ietslanger dan twee dagen honger had geleden, woog hij den 8sten Mei\'s avonds half acht 6900 grammen. Den 9den Mei half elf in denmorgen bevatte de blaas, na den vorigen avond half acht geledigd tezijn, 20 k. cm. urine, en de hond woog
6800 grammen. Hij had dusin 15 uren 80 grammen door de perspiratio insensibilis verloren, dusover 24 uren berekend circa 180 grammen. Men onttrok hem nu 100 k. cm. bloed en spoot hem 64 k. cm.gedefibrineerd bloed van een anderen hond door de vena jugularis in.Terwijl hem volstrekt geen voedsel of drank werd gegeven, leverde hijdoor kathcterisatie in de daarop volgende 48 uren 148 k. cm. urine
? van 1055 spec. gew. met 14,652 gramm. ureum. Op 24 uren dusna de transfusie, terwijl de inanitio werd voortgezet, 7,326 gramm.ureum. De urine kwam in uitwendig voorkomen met de vroeger ont-laste overeen en bevatte voornamelijk nocli bloed noch eiwit, maarwas, evenals in de voorafgegane 48 uren, zoo geconcentreerd, dat ereenvoudig door salpeterzuur eene groote hoeveelheid salpeterzure pis-stof werd gepraecipiteerd. Den llden Mei (48 uren na do transfusie)woog de hond 6370 gramm. Hij had dus 430 gramm. verloren,daaronder 143 gramm. aan urine. Voor de perspiratie insensibilisblijven dus over 382 gramm. in 48 uren, of 141 gramm. in 24uren. Van dat oogenblik af werd den hond weder voedsel gegeven, eerst470 grammen long, en 8 uren later nog 200 k. cm. water en 150grammen long. In de volgende 24 uren secerneerde hij 270 k. cm.urine van 1057 spee. gew. met 37,120 gramm. ureum. De perspiratioinsensibilis bedroeg gedurende deze 24 uren 144,6 grammen.
Reeds denllden Mei \'s avonds, na den tweeden maaltijd, woog hij 7130 grammen,en den 20sten Mei woog hij meer dan vóór de proef, namelijk 7480gramm. De substitutie van eene hoeveelheid bloed die omstreeks vanhet ligchaamsgewigt bedroeg, werd dus niet alleen zonder nadeel ver-dragen, maar ook de afscheiding van ureum, de hoeveelheid urine ende perspiratie, die door de inanitie of liever door de volkomene leegteder darmen, zooveel mogelijk gelijkmatig waren gemaakt, ondergingendoor deze transfusie geene merkbare veranderingen. De qualiteit vande urine en van de overige seoreta, voor zoover zij konden onderzochtworden, was niet veranderd, en het gewigt van het dier voldeed ge-heel aan de regelen bij gezonde dieren, dio eerst aan de inanitie on-derworpen en dan weder gevoederd worden. Vooral opmerkelijk is het,dat de hond na de inanitie met den grootsten eetlust at en zijne spijzenzoo goed verteerde, dat hij binnen korten tijd (9 dagen) zijne vorigezwaarte had
verkregen. Ook de hoeveelheid uitgescheiden pisstof bleekop de normale wijze van de voeding afhankelijk te zijn. Zij bedroeg,zooals gezegd is, vóór de inanitie 43,497 gramm., den eersten dagder inanitie 13,5 gramm., den tweeden dag 7,5 gramm. Vorige proevenhadden bewezen, dat de hoeveelheid uitgescheiden ureum van dentweeden dag der inanitie af verscheidene dagen tamelijk constant blijften slechts weinig afneemt, wanneer de inanitie wordt voortgezet. Dien-overeenkomstig ontlastte het hongerende dier in de 48 uren die opde transfusie volgden, 14,652 grammen, of op 24 uren 7,326 gramm.Toen men hem nu ruimschoots te eten gaf, steeg de hoeveelheid ureumin de volgende 24 uren dadelijk tot 37,120 gramm. De hoeveelheid
? bloed die werd ingespoten , zou bij den measeli met betrekking totbet aanwezige 1—li pond bedragen. II.nbsp;Ben ouden zwarten hond, die 9020 grammen woog, werden denSsteii Junij 1861 190 k. cm. en den 9den Junij 200 k. cm. bloedonttrokken. Hij was na deze tweede aderlating zeer afgemat en treu-^\'ig. Een uur daarna werden hem 120 k. cm. gedefibrineerd bloed van•^eu anderen hond, dat tot 36° C. verwarmd was, door de vena jugu-laris ingespoten. Ka deze inspuiting was hij blijkbaar veel krachtigeren vrolijker geworden. Den morgen van den lOden Junij was hij vol-komen wel en at met grooten eetlust. IMen onttrok hem nu weder 140 gramm. bloed, en spoot hem daar-voor 120 k. cm. gedefibrineerd bloed van een anderen hond door deandere vena jugularis in. De zwakheid die door de aderlating was ont-staan, verdween door de transfusie dadelijk en volkomen. Onmiddellijkdaarna at hij met grooten eetlust brood en dronk water, terwijl hijzich bezig hield met naar vliegen te happen, die in de kamer
rond-?^logen. Hij woog nu slechts 8520 gramm., had dus sedert den SstenJunij 500 gramm. verloren, maar men had hem ook 290 gramm.bloed meer onttrokken dan gegeven. Tot den SOsten Junij bleefliij volkomen gezond en vrolijk; do urine bleef normaal en de hondtehield zijne zwaarte. Voor het eten woog hij den llden Junij8230 gramm., den 13den 8250 gramm., den 14den 8150 grm., denläden 8320 gramm., den SOsten 8250 gramm. Na het eten woogl^ij den llden 8550 gramm., den 26sten 8650 en den 29sten 8700grammen. III.nbsp;Men nam uit een jongen hond van bet vrouwelijk geslacht enquot;van een groot ras, die den Ssten Junij voor het eten 9020, den 9denJunij na het eten 9950 gramm. woog, den 9den Junij 200 k. cm.bloed, en spoot haar daarvoor 128 k. cm. gedefibrineerd bloed van denvorigen hond in de bloedvaten. Dit bloed was den anderen reeds voor dan 24 uren onttrokken, maar dadelijk daarna met het vat,Waarin het was opgevangen, in ijs geplaatst; onmiddellijk voor deinjectie was het toen tot
36° c. verwarmd geworden. Dadelijk na deoperatie was de hond even vrolijk als te voren, nadat zij eerst door\'Ie aderlating zeer verzwakt w^as. De hond werd in de observatiekastnadat zij voor de operatie copieus gegeten had. Den volgen-den morgen was zij insgelijks volkomen wel en at met grooten eetlust.Gedurende den nacht ontlastte zij 220 k. cm. urine, die eenigzins alka-lisch reageerde en tamelijk donker van kleur was, maar noch bloed,noch eiwit bevatte. Het spec. gew. bedroeg 1037. Den loden Junij werden den hond weder 160 k. cm. bloed ontlast.
? en 132 k. cm. gedefibrineerd, sedert den vorigen dag in ijs bewaard,maar nu tot 36° c, verwarmd bloed uit denzelfden hond in de venajugularis gespoten. Zij bevond zich volkomen wel en at en dronk onmid-dellijk daarna met grooten eetlust. Zij woog na de injectie 10450 grm.was dus in gewigt aanmerkelijk toegenomen. Voor het eten woog zijdenllden 10530 grm., den ISden 1Ü670 grm., den 14den 103a0 grm.,den 15den 10700 grm., den SOsten 12430 grm., na het eten woogzij den llden 11200 gramm., den 26sten 13170 gramm,, den 39sten14300 gramm. De hond was voortdurend zwaarder geworden en wassteeds vrolijk en gezond geweest. Omtrent de tweede vraag komt panum tot de uitkomst: lo. Dat wanneer het zenuwstelsel heeft opgehouden tewerken, de in het gedefibrineerde bloed voorhandene,met zuurstof verzadigde bloedligchaampjes dat zenuw-stelsel weder volkomen geschikt kunnen maken tot zijnefuncties, indien die ligchaampjes van een ander indi-vidu van dezelfde
species afkomstig zijn, en indien erslechts korte tijd sedert het bloedverlies verstreken is. 20. Dat het mogelijk is, de geheele bloedmassa vaneen dier tot op omstreeks 3 pro mille door gedefibrineerdbloed van een ander dier te doen vervangen, zonder datde normale functies van het organisme daardoor opge-heven, ja zonder dat zij werkelijk gestoord werden, endat daarom ook de roode bloedligchaampjes, die voordeze functies van zeer veel belang zijn, in een anderdierlijk organisme van dezelfde soort overgeplant, d. i.zoodanig overgebragt kunnen worden, dat zij op denormale wijze hunne functies voortzetten, evenals debloedligchaampjes die oorspronkelijk tot het dier be-hoorden. 3quot;. Dat het overgeplante, vreemde bloed niet alleenhet oorspronkelijke bloed ten opzigte van alle functies,de onderhouding van de spier- en zenuwwerking, devoeding, de spijsvertering, de ademhaling, de warmte-
? productie en de afscheidingen volkomen kan vervangen,maar dat het ook even lang daartoe geschikt schijnt teblijven als het normale bloed en ten laatste op dezelfdewijze als dit ten gronde gaat. 4°. Dat, wanneer de oorspronkelijke hoeveelheid bloeddoor bloedonttrekkingen of door eene substitutie, bijwelke meerquot; bloed ontlast dan weder ingespoten wordt,verminderd is, zij zeer spoedig door de lympha of dooropslorping van water uit het darmkanaal tot de norma?Wordt teruggebragt. Voor de praktijk leidt hij daaruit de volgende be-schouwingen af: 1quot;, Bij de transfusie na groote bloedverliezen behoeftluen niet zulke kleine hoeveelheden in te spuiten, datde levenskrachten slechts even wederkeeren, maar kanmen in de meeste gevallen de reconvalescentie door eenegrootere hoeveelheid bloed belangrijk verkorten. Wantde uitgedoofde of lijna uitgedoofde krachten stijgen metde vermeerdering van het bloed en met den rijkdom aanbloedligchaampjes; het getransfundeerde bloed wordt ver-der werkelijk overgeplant
en verrigt in het nieuwe or-ganisme van dezelfde soort zijne functies even goed eneven lang als het oorspronkelijke bloed, zonder abnormeontledingsprodukten te leveren, waarvoor men beweerdedat vrees bestond; tevens kan men des te gemakkelijkereene groote hoeveelheid aanwenden, wanneer men gede-fibrineerd bloed gebruikt. Wanneer men door aanwending van eene grootereboeveelheid bloed de hoeveelheid daarvan en het gehaltevan het bloed aan bestanddeelen zooveel mogelijk trachtfe herstellen, moet men er zich zorgvuldig voor wach-ten, a) dat men het vaatstelsel tot over de norma vuile,^n li) dat men de hartswerking door te snelle inspuiting
? store, Overvulling en uitzetting van het regter atriumkan ligt verlamming van het hart, en den dood veroor-zaken, en de vermeerdering van de drukking van hetbloed in de aderen kan, indien de hartswerking gestoordis, ook tot bloedingen in de inwendige organen leiden,vooral dan, wanneer de drukking in de slagaderen (doorzwakte of onregelmatige hartswerking) enorm is afgeno-men of aan groote veranderingen is blootgesteld. Om zichhiertegen te vrijwaren, moet men zeer langzaam inspui-ten en tevens naauwkeurig op den pols, voornamelijk opzijne spanning letten. Met het oog daarop is het raad-zaam, aan den anderen arm eene ader te openen, waar-uit het bloed vrij kan afvloeijen, wanneer de spanningin het aderlijk stelsel toeneemt. Dit is vooral dan vangewigt, wanneer de transfusie bij meer chronische bloe-dingen gedaan wordt, omdat daar de hoeveelheid bloeddoor de toegevoerde lympha en door het opgenomen wa-ter bijna weder normaal zal zijn geworden, en omdat menalsdan de
transfusie niet zoozeer verrigt om het normalequantum bloed ten opzigte van zijn volumen te herstel-len, als wel om het aantal bloedhgchaampjes te vermeer-deren, dat door de bloeding buitengemeen was afgeno-nomen. Bij de chronische bloedingen heeft men dus meteene substitutie te doen en moet men evenveel bloed la-ten afvloeijen als men inspuit. Bij de acute bloedingenheeft men het aantal bloedligchaampjes te vermeerderenen tevens de hoeveelheid bloed, en kan men met eeneeenvoudige inspuiting volstaan, ofschoon het ook daarbijdoelmatig is eene ader aan den anderen arm te openen,omdat het vaatstelsel door opslorping uit het darmkanaalen door de lympha zoo spoedig weder gevuld is. 30. Men mag met de transfusie niet tot het laatsteoogenblik wachten, omdat de plotselinge verandering die
? door de stoornis in de voeding van het zenuwstelsel bijkrampen en flaauwteiJ wordt te weeg gebragt, de groot-ste gevaren met zich voert. Terwijl de substitutie vanhet vreemde bloed op zich zelf niet gevaarlijk is, wordthet herstel des te twijfelachtiger, hoe grooter de bloed-onttrekkingen en bloedverliezen zijn, en hoe menig-vuldiger zij wederkeeren. Tot toelichting der gronden voor deze stellingen be-spreekt panum de proeven van moleschott en mareels,de oudere transfusies van lowee, ong enz. Maeeels en moleschott bragten bloed van scha-pen in het darmkanaal van kikvorschen, en kondende bloedligchaampjes van het schaap nog maandenlang in het bloed der kikvorschen herkennen. Daar-uit besloten zij tot een langen levensduur van die lig-chaampjes. Beown-séquaed herkende eveneens een maand na detransfusie nog de bloedligchaampjes, die van honden enkonijnen in het bloed van ganzen en van hanen warengebragt. Magendie daarentegen zag de bloedligchaampjesvan vogels in het bloed van
zoogdieren verdwijnen. —Bit deze waarnemingen meenden zij de gevolgtrekking tekunnen afleiden, dat de ligchaampjes van het vreemde bloedin de aderen van het nieuwe dier hunne functies zoudenhebben verrigt. Panum vindt dit onwaarschijnlijk, l». omdathet zeer moeijelijk is, de vreemde ligchaampjes met ze-kerheid te herkennen, en 2quot;. omdat er in elk soort vanhloed altijd eenige ligchaampjes worden gevonden dieminder gemakkelijk door water en reagentia worden op-gelost dan anderen. Hij houdt het voor niet onwaar-schijnlijk, dat een gedeelte van de bloedligchaampjesdoor de werking van de lucht bij de transfusie onop-losbaar wordt evenals het hannovee gelukt is, bloed-
? Hgchaampjes door verdrooging zoodanig te veranderen,dat zij moeijelijk oplosbaar worden. Meer waarde dan aan de beschouwingen van de ge-noemde physiologen omtrent dit onderwerp, hecht panumaan eenige proeven uit de 17de eeuw, waarbij men dik-wijls enorme quantiteiten bloed in de aderen liet vloeijen.Als zoodanig noemt hij de reeds vermelde proef vanLOWER, bij welke herhaaldelijk bloed werd afgetapt ennieuw werd ingespoten en de hond langzamerhand zoo-veel bloed verloor en weder ontving als zijn eigen gewigtbedroeg. Voorts wijst hij op de proeven van king, de-nis, cassini, die bij de honden welke zij gebruikten,evenveel bloed of meer lieten invloeijen dan zij haddenverloren, en die op deze wijze nimmer kwade verschijn-selen na de transfusie zagen ontstaan. Wanneer hetzegt de schrijver, werkelijk mogelijk is, dat de functiesvan een dier normaal kunnen blijven voortgaan, wan-neer een groot of zelfs het grootste gedeelte van zijnbloed met dat van een ander dier van dezelfde
soortverwisseld wordt, zoo is inderdaad geen ander besluitmogelijk, dan dat het vreemde bloed niet op eeneabnorme wijze ten gronde gaat en uitgescheiden wordt,maar dat het even goed kan voortgaan in zijne ver-rigtingen als het bloed dat door het eigen organisme isbereid. Evenwel wilde panum zich niet tot redeneringenbepalen: eigen waarneming scheen hem verreweg hetverkieslijkst, en daarom nam hij nogmaals eenigeproeven, waarop hij voornamelijk zijne tweede stellinggrondde. Bij die proeven nam hij aan, dat de hoeveelheidbloed van het gewigt van het ligchaam bedraagt.Ook hier willen wij slechts een paar van zijne voor-naamste proeven mededeelen:
? I. Men onitro\'k twee lionclen met korte tusselienpoozen bloed uit de^rt. cruralis, en spoot telkens het bloed van den eenen in de aderenvan den anderen. Dit werd van half een tot half vijf in vier malenzoo verrigt, dat de zwarte, mannelijke 8250 grm. zware hond3 X 32 96 k. cm.5 X 33 =: 160 —5 X 32 = 160 —51 X 32 == 176 — . te zamen 592 k. cm. gedefibrineerd bloed van denjongen, vrouwelijken hond ontving, terwijl de laatste2 X 33 = 64 k. cm.4i X 32 = 144 —4 X 32 = 128 —5f X 32 = 184 — te zamen 520 k. cm. gedefibrineerd bloed van deneerstgenoemden ouderen, mannelijken hond verkreeg. De twee honden hadden een weinig bloed meer verloren, dan voorde wederzijdsche transfusie werd besteed, van het bloed van den zwar-ten hond waren 22,5 grm., van dat van den bruinen 35 grm. nog natransfusie over. De zwarte hond had dus 542,5 k. cm. bloed ver-loren, dus 47,5 k. cm. minder dan hij ontving; de bruine 627 k. cm.,107 k. cm. meer dan hij ontving,ï^^adat de operatie geëindigd was, waren de beide diere
traag enin hunne bewegingen, wat zeer goed aan het langdurig gebondenaan de verwonding en den angst kon worden toegeschreven, maarvertoonden overigens geene opmerkelijke symptomen. Ook gedurende deinjecties werden slechts onbeduidende verschijnselen waargenomen, name-lijk somtijds afwisselende contractie en dilatatie van de pupillen, bijsnelle injectie onstuimige ademhalingsbewegingen, en toen het bloed koudSev\\\'orden was, huiveringen. Onmiddellijk na de operatie wildende diereneten, maar reeds 8 uur des avonds hadden zij niet alleen hethun voorgezette voedsel gebruikt, maar aten zij nog tamelijk veelvleeschschenen volkomen wel te zijn. Ook de volgende dagen waren zijzeer wel en aten met grooten eetlust, voornamelijk de jonge hond. Dequot;fine welke zij loosden, was na de operatie volkomen helder, znur,donder spoor van bloed of eiwit en over het geheel normaal. Hunnezwaarte veranderde op de volgende wijzet De oude, zwarte hond, die^Oür de operatie 8250 grm. gewogen had,
woog dadelijk daarna 8170S\'^®-, den Isten Julij na het eten 8020 grm., den 2den vóór het eten7720 grm., den 3den vóór het eten 7775 gr., den 4den vóór het eten
? 7774 grm., na het eten 8190 gvni., den 7den na 36 uven honger tehebben geleden 7850 grm. De jonge bruine hond, die vóór de trans-fusie 12430 grm. woog, woog dadelijk daarna 12200 grm., den volgen-den dag na het eten 14450 grm., den 3den Julij vóór het eten 12760grm., den 3den Julij vóór het eten 13120 grm., na het eten 14000grm., den 4den Julij vóór het eten 12650 grm., na het eten 14200grm.; den 7den Julij na 36 uren honger te hebben geleden, 12150 grm.De wederzijdsche wisseling van bloed had dus het welzijn der beidehonden niet gestoord, en zelfs was bij den jongen hond de groei doorde transfusie niet benadeeld. Ook later bleef hunne gezondheid goed ennamen l)eide honden toe in zwaarte. //Intussclienquot; zegt panum, //kan men op deze wijzeslechts bewerken, dat omstreeks de helft van het bloedvan den hond door het bloed van den anderen gesubsti-tueerd wordt, daar hij altijd de helft van zijn eigenbloed overhoudt.quot; Daarom besloot hij de proef zoodanigte wijzigen, dat het bloed van een
kleineren hond doorgedefibrineerd bloed van een anderen of van verschei-dene andere groote honden werd verdrongen. Om te-vens de rol van het vreemde bloed beter te kannenbeoordeelen, scheen het hem wenschelijk dat er ne-vens de transfusies analysen van de verschillende bloed-soorten werden in het werk gesteld. Dit nu geschieddein zijne volgende proeven. Daarbij werd het gehalte aanvezelstof op de volgende wijze bepaald: Het bloed datin een gewogen glas was opgevangen, werd, nadat betglas zeer digt gesloten was, sterk en aanhoudend ge-schud, vervolgens met het glas gewogen en door eendigt filtrum gefiltreerd. De overgebleven vezelstof werddaarna met water uitgewasschen tot zij wit was, op hetfiltrum tusschen vloeipapier gedrukt tot dit laatste nietmeer vochtig werd, en dan met een mengsel van alkoholen aethèr uitgekookt, volkomen gedroogd en gewogen.Daar het er nu op aan kwam het letreUelyk gehaltevan de verschillende bloedsoorten aan water en lloedlig-
? chaampjes te bepalen, was het voldoende, hefc spec. gew.van het gedefibrineerde bloed en van het serum te be-rekenen en het verschil van de specifieke gewigten dezervochten als relatieve uitdrukking voor den rijkdom vanhet bloed aan bloedligchaampjes te gebruiken. Met het oog daarop, verrigtte hij de volgende proef: II. Een kleine, slechts 2-3 maanden oude, langharige hond die,den loden Augustus 1861, 3620 grm. woog, werd in do observatie-kast gesloten, met het voornemen, om het bloed van dezen kleinen honddoor het bloed van de twee groote, in de vorige proef gebruikte hon-den te vervangen. Te dien einde werden hem nit de carotis 133,4k. cm, bloed onttrokken. Na deze voor den kleinen hond zeer sterkebloedonttrekking vloeide er geen bloed meer uit de geopende carotis,het dier kreeg krampen en was zeer zwak. Toen men hem evenwel3 X 32 = 96 k. cm. gedefibrineerd bloed van een der hondendoor de vena jugularis inspoot, kwam hij geheel tot zich zeiven. —Dadelijk
daarna werden den kleinen hond weder 100 k. cm. bloedonttrokken, waarna hij nog meer verzwakt was, dan te voren nade bloedonttrekking van 123,4 k. cm. Gedurende de toebereidselentot de injectie van het vreemde bloed, waartoe B—10 minuten noodig?waren, hielden de ademhalingsbewegingen onverwachts geheel op, enalvorens de injectie kon gedaan worden, was ook het gevoel en dewillekeurige beweging, benevens alle reflexbeweging, zoowel bij de aan-raking van de cornea als van de conjunctiva, volkomen verdwenen.De doode hond werd desniettemin door da transfusie van gedefibrineerdbloed weder in het leven geroepen. Na injectie van de eerste 33 k. cm.nam men eerst enkele langzame en diepe ademhalingen waar, die zichintusschen spoedig menigvuldiger herhaalden; gedurende de injectie vande volgende 33 k. cm. werd de ademhaling regelmatig, doch bleef nog\'^eer diep, zoolang de aanraking van het hoornvlies en van de conjunctivageene beweging van de oogleden
ten gevolge had; daarna evenwel keer-den de reflexbewegingen van de oogleden en het gevoel weder en tegelijk\'quot;\'erd de ademhaling zeer frequent, ofschoon zij den gewonen rhythmusvolgde. Nu werden nog 16 k. cm. verwarmd gedefibrineerd bloedw de vena jugularis gespoten, en op deze injectie volgde ook wederWillekeurige beweging. (De eerst ingespoten 32 32 = 64 k. cm.waren niet verwarmd geworden.) Voor de hem onttrokkene 132,4 100 ~ 223,4 k. cm. bloed had de hond 06 -1- 80 =: 176 k. cm.
? in de plaats ontvangen, dus in het geheel 46,4 k. cm, verloren. Aanvaste bestanddeelen van het bloed had de hond daarbij naauwelijks ietskunnen verliezen, want het hem onttrokkene, hem oorspronkelijkeigene bloed had, nadat het gedefibrineerd was, slechts een spec,gew. van 1041,7 en het spec, gew, van zijn serum bedroeg slechts1019, terwijl het spec. gew. van het ingespoten gedeflbrineerde bloed1063,8 bedroeg. Desniettemin was de kleine hond na de transfusiezeer ziek. Hij was zoo afgemat, dat hij niet op de pooten kon blijvenstaan, en na eenigen tijd begon hij te koren (doch zonder braken,)waarbij eene donkere, bloederige, schuimige vloeistof voor den bekkwam. Er waren nu omstreeks 2 uren .sedert den aanvang van de proefverstreken, f uur na de laatste transfusie werden weder 40 k. cm.bloed uit de carotis ontlast en daarvoor 33 k. cm. gedefibrineerd bloedvan den grooten bruinen hond, door de vena jugularis ingespoten. Ditbloed was vooraf verwarmd en had een spec. gew. van 1032. Gedurendede injectie
was de ademhaling zeer versneld, en toen zij was afgeloopen,vloeide er eene bruinroode vloeistof uit den bek. Ook uit den anusontlastte de hond slijm, die door bloed gekleurd was. Met het oog opden slechten toestand van het dier, dat geheel stil lag, tamelijk schielijkadem haalde, werden verdere operaties voorloopig uitgesteld. Des mid-dags half twee braakte het eene aanmerkelijke quantiteit bloedërig ge-kleurd vocht. Te half drie was de toestand merkbaar verbeterd, ofschoon de wille-keurige bewegingen nog zeer traag waren. Men ontlastte nu nogmaalsuit de carotis 63,4 k. cm. bloed, en spoot 32 k, cm. gedefibrineerd bloedin. Na deze operatie evenwel begon de hond zwarte bloederige massaste braken, de ademhaling werd langzaam en onregelmatig, het hoorn-vlies ongevoelig, de bewegingen van het hart werden bovenmate zwak,en kort daarna bezweek de hond. Het bloed van den kleinen hond had door de operaties de volgendeveranderingen in zijne zamenstelling ondergaan : Het oorspronkelijke bloedbevatte in
1000 deelen 151,5 pr. m. vaste deelen en 3,66 pr. m.fibrine. Het spee. gew. van het gedefibrineerde bloed bedroeg 1041,7,dat van het serum 1019, het van de bloedligchaampjes afhankelijk ver-schil dus 22,7. Het bloed dat bij de tweede bloedontlasting onttrokkenwas, bevatte 212 p. m. vaste deelen en 0,108 pr. m. fibrine; het spec.gew. van het gedefibrineerde bloed bedroeg 1057,6. In het laatste ge-deelte van het den hond onttrokken bloed waren 222 pr. m. vaste dee-len en 0,71 pr. m. fibrine. Het spee, gew. van het gedefibrineerde bloedbedroeg 1059,5,
? Dat deze proef zulke kwaadaardige doodelijke verscliijn-selfin, benevens de ontlasting van bloed door den neus,den mond en den anus ten gevolge had, meent PxVnumaan de buitengewoon hevige commoties van het zenuw-stelsel door de transfusie te moeten toeschrijven. Debloedingen verklaart hij uit eene hoogere spanning inhet aderlijk stelsel door de stoornis in de werking vanhet hart. Wanneer namelijk, zoo zegt hij, de bloeddruk-king in de arteriën door de zwakke werking van hethart daalt, moet zij, daar zij zich gelijkmatiger overhet geheele vaatstelsel verbreidt, in de aderen toenemen,en wanneer dan de hartswerking af en toe voor kortentijd energisch wordt aangezet, moet de drukking ook in dehaarvaten hooger quot;worden dan gewoonlijk, omdat alsdanbijna de gewone hoeveelheid bloed uit de arteriën daarininstroomt, terwijl de verhoogde drukking in de aderendeafvloeijing belemmert. Orn zich van deze beschouwing zekerheid te verschaf-fen, nam hij de volgende proef, M-aarbij
hij de hevigecommoties trachtte te vermijden door minder bloed af tetappen en kleine, maar telkens herhaalde doses in tespuiten. 111. Den ISdcn Augustus 1861 werd een hondje van 2—3 maandenvoor de proef gebruikt. B maal na elkander werd hem uit eene der ca-rotiden eene matige quantiteit bloed onttrokken, en telkens onmiddellijkdaarna gedefibrineerd bloed van een anderen hond in de vena jugularisgespoten. Er was gedurende deze operatie geene stoornis in het wel-zijn van den hond te bespeuren. Na de derde transfusie ontlastte hijevenwel half vloeibare, door gal bruin gekleurde faeees. Hetzelfde hadplaats nadat de proef geheel was afgeloopen, terwijl de faeees toeniiiet alleen vloeibaar, maar ook bloederig waren. In weerwil van dezebloederige ontlasting, bleef hij zoo vrolijk mogelijk en scheen in^?lle opzigten gezond te zijn. In de observatie-kast gezet, bleef hij,zoolang het dag was, tamelijk rustig, \'s Avonds dronk hij melk, engedurende den nacht huilde en blafte hij om uit de kas
bevrijd te
? worden. Ook den volgenden dag was liij zeer opgeruimd. Gedurendezijn nachtelijk verblijf in de kast had hij 117 k. cm. urine en 17 grm.tamelijk vloeibare excrementen ontlast. De urine was donker van kleur,bevatte een weinig bloed en reageerde alkalisch. Zij was rijk aan nreumen had een spec. gew. van 1048. De urine die spoedig daarna, in denmorgen van den 19den Augustus, geloosd werd, was zuur, helder en?bevatte geen spoor van bloed of eiwit. Wat PANUM gehoopt had, door deze proef te zullenvinden, gelukte; men had dezen hond toch over hetgeheel meer bloed onttrokken clan den vorigen en meerhem ingespoten, en toch hadden zich geene gevaarlijkesymptomen opgedaan. De ontlasting van bloederige fae-ces en urine zullen nog wel aan de telkens herhaaldeveranderingen in de drukking van het bloed moetentoegeschreven worden. In deze en in de volgende door hem genomen proe-ven, welke wij hier niet allen kunnen wedergeven, hadPANüM vooraf het bloed
quantitatief geanalyseerd en wan-neer hij het nu na de transfusie onderzocht, zag hij datde hoeveelheid fibrine altijd eenigzins was toegenomen,en dat de bloedligchaampjes niet verminderd waren. Voor-namelijk dus uit deze experimenten kon hij het besluittrekken, dat de fibrine door de lympha weder wordtaangevuld, dat de vreemde bloedligchaampjes niet wor-den ontleed. Ais resultaat der redeneringen en proeven van pan umluidt het antwoord op de derde vraag, in physiologi-schen en praktischen zin, aldus: 1». Door het gedefibrineerde bloed van de herkaau-wende dieren (schaap, kalf) kan men wel de functies vanhet zenuwstelsel, de ademhaling en de warmteproductiebij honden weder opwekken, doch slechts voor kortentijd , omdat het vreemde bloed in het organisme van de
? andere diersoort ontleed wordt en iii opgelosten toestandweder langs de nieren en het darmkanaal, alsmede inhet parenchym en in de sereuse holten van het ligchaamWordt uitgescheiden. Onder de ontledingsprodukten vanhet bloed der herkaauwende dieren in het bloed van eenvleeschetend dier is geen ureum, en dus kan men aan-nemen , dat, evenals btschof gelooft, dit laatste niet on-middellijk uit het bloed , maar uit de weefsels van het lig-chaam gevormd wordt. 2quot;. Yoor de transfusie bij den mensch moet steedsgezond menschenUoed gebruikt worden. Want ofschoonoudere transfusies schijnen te bewijzen, dat het bloedvan naauw verwante diersoorten met goed gevolg kanovergegoten worden en de levenswerkdadigheid weder kanopwekken, is het toch wel te vreczen, dat het dit slechtsvoor korten tijd zal doen en dat de ontleding en uit-scheiding van het vreemde bloed secundair weder gevarenzal met zich voeren en den dood ten gevolge hebben. Omtrent deze belangrijke
quaestie was nog weinig be-kend. Vóór PRÉvosT en dümas hield men zich volstrektniet met haar op en schreef men den ongelukkigen afloopVan sommige transfusies wel aan het overbrengen vanfibrine-stolsels j aan het transfunderen van eene te grootehoeveelheid bloed, aan het te schielijk overvloeijen toe,maar op het dier, waaraan het bloed onttrokken werd,Werd in \'t geheel geen acht geslagen en onverschilligscheen het te zijn, of men dieren van dezelfde soort voorder transfusie bezigde, dan of men b. v. het bloed vankalveren in lammeren, van honden in schapen, vandieren in den mensch liet overvloeijen. Opmerkelijk ishet, dat juist de transfusies die met dieren van eene ver-schillende soort werden verrigt, veelal ongelukkig ein-digden. Pantjm maakt tc dien opzigte opmerkzaam op
? den doodelijken afloop van sommige transfusies die invroegere tijden vrerden verrigt. Daartoe wijst liij op dereeds vermelde proef van king , waarbij deze in een voshet bloed van een schaap liet overvloeijen; op het on-gelukkig einde van het schaap dat men het bloed vaneen kalf had gegeven, en dat, ofschoon 3 weken vol-komen gezond, wegkwijnde en stierf. Vervolgens maakthij opmerkzaam op de proeven van magnani die in hon-den het bloed van schapen bragt en telkens na de operatiede honden bloed zag wateren en sterven. Hij houdt hetvoor niet onbelangrijk, dat bij de lijkopening van diehonden altijd bloederig serum werd gevonden en de nie-ren en de darmen altijd een bloederig vocht bevatten.Aan de proeven van üenis hecht panum minderwaarde;hij meent dat de uitslag dier proeven niet van overdrij-ving is vrij te pleiten. Veel meer is hij ingenomen metde onderzoekingen van eosa (L783), waarvan het opmer-kelijke is, dat bij deze het bloed van kalveren voor lam-meren niet
nadeelig scheen te zijn. Prévost en dumas waren de eersten die beweerden,dat het bloed van een gewerveld dier voor een gewervelddier van eene andere familie bepaald vergiftig is, en datmen alleen dan een gunstig gevolg van de transfusiekan verwachten, wanneer men het bloed van dieren vandezelfde familie gebruikt. Brown-séquard is juist van het tegenovergestelde ge-voelen; hij zegt, dat het bloed van een gewerveld diervoor een gewerveld dier van eene andere familie volstrekt, niet schadelijk is, dat het het leven weder kan opwek-ken en wel des te beter, hoe meer het met zuurstof isverzadigd. Wanneer hij gedefibrineerd bloed van hanen,duiven, eenden, schildpadden, kikvorschen en alen inde vena jugularis van honden spoot, zag hij geene an-
? dere stoornis, dan eene korte inwerking op ademhalingen bloedsomloop. Zonder nadeel kon hij zelfs 150 gram-men vogeleniloed in de aderen van honden spuiten, wan-neer ten minste eerst dezelfde hoeveelheid bloed wasonttrokken. Alleen wanneer te veel bloed werd ingespo-ten of bloed dat rijk aan koolzuur was, of wanneer mente schielijk inspoot, zag hij belangrijke stoornissen inden bloedsomloop en in de ademhaling ontstaan. Toortszegt hij de bloedligchaampjes van honden en konijnennog een maand na de injectie in het bloed van vogelsteruggevonden te hebben en trekt hij daaruit het be-sluit, dat deze ligchaampjes evenals die van de vogelszeiven hunne functies hebben verrigt. Panüm meent, dat beown-sÉQ,iraed te ver gaat, wan-neer hij aan het koolzuur-gehalte van het bloed, aanhet te schielijk inspuiten alleen de gevaren der transfusietoeschrijft; daartoe wijst hij op de proeven der ouden,op den wel niet onmiddellijk, maar kort daarna doode-bjken afloop dier gevallen en houdt
hij ook een gevalvan BKOWN-SEQUAED voor verdacht, waarbij een paard,dat de genoemde physioloog 120 grammen vogelenbloedhad ingespoten, na vijf dagen met een versnelden polsen eene frequente ademhaling stierf. Belangrijker dandeze tegenwerpingen zijn eenige proeven, waarop panumvooral zijne uitspraak durft gronden. I. Een gezonden, 7800 grm. zwaren hond werden 100 k. cm. bloedde vena jugularis onttrokken, en daarvoor 64 k. cm. even te vorenontlast, nog warm gedefibrineerd kalfsbloed ingespoten. De injectie werdlangzaam verrigt en er deden zich geene opmerkenswaardige verschijn-selen voor. Na de inspuiting evenwel werd de anders vrolijke en vraat-\'\'uchtige hond zeer neêrslagtig en liet zijn voedsel staan. Bovendienontstond er eene zeer hardnekkige nabloeding uit de kleine huidvatenvan de wond, die andeis na zulk eene operatie, zelfs bij bijna geheel
? gedcfibrineerdo dieren, nimmer plegen te bloeden. Hij ontlastte tevenseene door bloed sterk rood geldeurde urine., die nog normaal geblevenebloedligchaampjes, benevens veel eiwit bevatte en sterk alkalisch rea-geerde. Ook den volgenden dag was de nrine dusdanig afgeweken; al-leen waren de bloedligchaampjes daarin niet meer met zekerheid aan tetoonen. In den loop van 4 dagen na de injectie van het gedefibrineerdekalfsbloed, werd de urine langzamerhand helderder en haar gehalte aaneiwit minder, en aan het einde van den 4den dag had zij weder harenormale zamenstelling. De roodo kleur verdween vroeger dan het eiwit.Toen de urine weder meer normaal werd, keerde ook de eetlust en devorige opgeruimdheid weder. Den 5den dag scheen de hond weder hersteldte zijn, alleen was hij een w^einig vermagerd; hij had bij de proef 750grammen aan gewigt verloren. II. Dezelfde hond werd nu 3 maanden lang rijkelijk gevoederd, enaf en toe werd de hoeveelheid ureum bepaald,
welke hij in 34 urenontlastte. Om de hoeveelheid urine, die in 24 uren werd afgescheiden,volkomen te verzamelen, werd hij, nadat de urine door den kathe-ter ontlast was, in de observatie-kast gezet, waaruit de urine dadelijkin eene daaronder geplaatste ficsch afvloeide. Waren de 24 uren ver-streken, zoo werd de urine, die nog in de blaas was, door den kathe-ter verwijderd en met de in de fiesch afgeloopene hoeveelheid vereenigd.Zoo sccerneerde de hond 300—400 k. cm. urine, gemiddeld 43,5 grm.nreum in 24 uren ; het voedsel dat hij gebruikte was van allerlei aarden daarvan kon hij zooveel nuttigen als hij verlangde. Nadat hij 34uren lang rijkelijk voedsel had gebruikt, werd hem in de daarop vol-gende 24 uren het voedsel onthouden; in die 24 uren scheidde hij13—14 grm. ureum af, en in de volgende 24, waarinde inanitie werdvoortgezet en het darmkanaal van het dier zoo goed als ledig kon be-schouwd worden, gemiddeld 7,6 grm. ureum. Den 26sten Mei 1861woog hij na 48 uren
lang honger te hebben geleden, 6990 grm., den27sten Mei na het eten 7650 grm. Den 28sten Mei werden 400 k.cm. bloed uit de carotis ontlast, waarna alle teekenen van loven verdwe-nen waren. Cornea en conjunctiva werden daarbij ongevoelig, voordatde ademhalingsbewegingen waren opgehouden. Nu werden hem langza-merhand 320 k. cm. even te voren ontlast, nog warm, gedefibrineerdbloed uit een lam in de vena jugularis gespoten. Bij de 2de inspui-ting, elk van 32 k. om. bloed, ontstonden er krampachtige bewegingenvan het middenrif; Bij de 3de inspuiting werden de ademhalingsbewegin-gen regelmatig. Bij de 4de werden de oogen gevoelig en langzamerhandkeerde het gevoel, zoowel als de willekeurige beweging terug, ja degevoeligheid scheen zelfs grooter geworden te zijn dan zij in don nor-
? malen toestand was. Na do injectie blafte de liond met eene zeer krach-tige stem, maar zonder dat er aanleiding toe bestond. Tevens zag hij?wild uit de oogen en bewoog den kop en den nek met groote kracht,terwijl daarentegen de extremiteiten zoo zwak waren, dat hij niet op depooten kon blijven staan. Spoedig daarna ontstonden er buitengewoonhevige nahloedingen uit zeer kleine vaten van de wond, en eerst na meerdan een uur gelukte het de bloeding door den geknoopten naad endoor tamponade te stillen. ?Voorts werd de liquor aqueas van beide oogenrood door bloed. De temp. die na de verbloeding en in den beginne nado injectie zeer gedaald was, nam zoo in het oog loopend toe, dat de lies-streek buitengemeen warm was op het gevoel. Do pols was zeer krach-tig, tamelijk versneld en de ademhaling scheen normaal te zijn Nog2 uren na de operatie blafte hij onophoudelijk met een eigenaardigeritoon, en zag er zeer wild uit. Toen zonken zijne krachten hoe langerhoe meer, de
pols werd zwak en 3i uur na de operatie stierf hij. —Bij de lijkopening vond men het volgende: In de eene long was eenekleine, met zwartachtig bloed ge\'infiltreerde plaats. In de maag warensterke sugillaties van de spierrok en 3—4 onsen slijm, die zuur rea-geerde en zeer donker en zwartachtig van kleur was. Ook in het darm-kanaal was bloederige slijm en het slijmvlies was opgespoten en geïni-bibeerd. In de lever zag men verscheidene kleine op petcchiën gelijkendeecchymosen. De galblaas was vol donkere gal. Het pancreas was bleek.De nieren waren door de enorme injectie bijna geheel zwart van kleur.De blaas was zamengetrokken,; haar slijmvlies door extravasaat in hetsubmukeuse weefsel over eene groote uitgestrektheid opgeligt. De miltwas normaal. De hersenen waren overal rijk aan bloed en week. Degrijze zelfstandigheid was, voornamelijk op enkele plaatsen, zeer sterkrood gekleurd en verweekt, en bevatte vele kleine extravasaten. Hetcerebro-spinaalvoclit was bloederig. Het
grootste deel van het bloedwas bij de lijkopening tamelijk dun, donker, word naauwelijks rooddoor de lucht, en stolde langzaam. Er konden slechts enkele bloed-Hgchaampjes gevonden w\'orden, welke dezelfde grootte hadden als die?^?an den hond zelven. De spieren waren buitengewoon donker. In hetonderhuidsbindweefscl en in het net was tamelijk veel vet voorhanden. —In den bloederigen inhoud van de maag waren geene bloedligchaampjeste bespeuren. In de urine kon men er slechts enkele vinden, hoofd-zakelijk evenwel werd hare donkere kleur door de opgeloste kleurstofi\'it hot bloed veroorzaakt; zij bevatte veel eiwit, maar slechts sporen\\\'an ureum. — De liquor aqueus van het oog was zeer rood van kleur,Maar bloedligchaampjes ^\'Livm cr volstrekt niet in te ontdokken. ïn. Een vette hond die 15130 grm, woog, en dien men voor 10
? dagen 200 k. cm. bloed had onttrokken, terwijl men hem slechts metbrood en water had gevoed, werd na dien tijd verscheidene dagen aande inanitie onderworpen, om de hoeveelheid ureum te bepalen, welkehij gedurende de complete inanitie afscheidde. Nadat hij 2i iiren langhonger had geleden, leverde hij in de daarop volgende 24 uren 7,227grm. ureum; in de daarop volgende 7,42 grm., en inde dan volgende24 uren 7,3535 grm.; zijn verlies door perspiratie bedroeg daarbij 225grm., 195 grm. en 175 grm. Daarna woog hij den 21sten Mei 18710grm. Nadat nu de blaas door den katheter geledigd was, werden hem desnamiddags 5 uur 200 k. cm. bloed onttrokken en daarvoor 160 k. cm.juist ontlast, nog warm gedefibrineerd kalfsbloed in de vena jugularisgespoten. Gedurende de injectie nam zich in het geheel geene sympto-men waar. Later ontstond er eene nabloeding uit de kleine huidvaten vande wond. Ten gevolge daarvan was de observatiekast, waarin het diergesloten was, den volgenden dag
inwendig met bloed bemorst. Het glasdat tot verzameling van de urine onder de kast was geplaatst, bevattec. 80 k. cm. van eene tamelijk dikke, bloederige vloeistof, die intus-schen noch stolsels bevatte, noch onder den invloed van de lucht vas-ter wquot;erd. Bij chemisch onderzoek bleek dat zij veel eiwit en bloed-kleurstof, maar ffeen ureum bevatte. Het dier was den dag na de ope-ratie zeer loom en kon naauwelijks blijven staan. De pupil was verwijd,de pols eenigzins versneld, de ademhaling natuurlijk. De blaas bevatteslechts omstreeks 10 k. cm. van een zeer bloederig vocht, waarin geenureum kon worden aangetoond. De temperatuur in bet rectum bedroeg36quot; c. De lippen, de huid, de extremiteiten waren koud op het gevoel.De wond aan den hals was geheel blaauw van Meur. Des avondsleefde hij nog, maar lag zeer stil en was zeer zwak. lu den nachtstierf hij, omstreeks 30 uren na de injectie van het kalfsbloed. Nochin het glas, noch in de blaas was vocht. Er was dus in de 30 laatsteuren
van het leven in het geheel geen ureum afgescheiden. Bij de lijkopening waren de longen normaal, alleen de linker longwas iets donkerder, waarschijnlijk omdat het dier op zijne linkerzijdehad gelegen. In de vaten was veel vloeibaar bloed, voornamelijk in delinker kamer. De maag bevatte 100 k. cm, van eene zure, gele vloei-stof, waarin bruine vlokken zweefden. Het slijmvlies van de maag wasaan de plooijen rood geïnfiltreerd, verder bleek, In de overigensbleeke dunne darmen waren eenige roode vlekken en strepen, en daarwaar de dunne darm in den dikken overgaat, benevens in den dik-ken zelf, waren zeer donkere sugillaties. De dikke darm was ledig,evenzoo de sierk gecontraheerde blaas. De nieren waren zeer hyperaemisch.De milt scheen normaal, het pancreas bleek. De lever had hier en
? daar gele vlekken. De galblaas was met donkere gal gevuld. In hetonderhuidsbindweefsel en in het net bevond zich nog veel vet. De spie-ren waren in het oog loopend donker. Uit de laatste proeven blijkt, dat het bloed der her-kaamvende dieren door transfusie in de aderen van eenhond gebragt, het door haemorrhagie uitgedoofde levenweder kan opwekken, zenuw- en spierwerking, benevensademhaling en warmteproductie weder kan herstellen —maar slechts voor korten tijd. liet geïnjiciëerde vreemdebloed veroorzaakt bij de injectie wel geene bijzonderesymptomen, maar wordt weder uitgestooten, deels doorhaemorrhagie, deels door oplossing van de bloedligchaamp-jes. De ontledingsprodukten, waaronder zich geen ureumbevindt, brengen ernstige stoornissen te weeg, die danalleen niet gevaarlijk zijn, wanneer kleine hoeveelhedenvan het nieuwe bloed worden ingespoten en wanneer ereene genoegzame hoeveelheid van het oude overblijft,maar nu eens onder verschijnselen van
een stil wegster-ven, dan weder onder die van hersenprikkeling tot dendood leiden, wanneer er groote hoeveelheden vreemdbloed worden aangewend en wanneer er weinig eigenbloed wordt achtergelaten. Na deze uiteenzetting van de geschiedenis der trans-fusie en van de jongste, met zooveel ijver en naauwkeu-righeid ondernomen proeven daaromtrent, willen wij inhet derde hoofdstruk trachten ons den stand van hetvraagstuk zoo duidelijk mogelijk voor te stellen en onzedenkbeelden omtrent de waarde van en de aanwijzing voorde transfusio sanguinis bij menschen verdedigen.
? DERDE HOOFDSTUK. Kritisclie beschouwing\' van de transfusio san«\'iiinls. Vele vragen omtrent de transfasio sanguinis mogendoor de talrijke en degelijke onderzoekingen van panumals beslist worden beschouwd. Dat gedefibrineerd bloedmoet gebruikt worden, dat slechts het bloed derzelfdediersoort in aanmerking mag komen, dat het ingespotenbloed niet alleen als voorbijgaande prikkel op het zenuw-stelsel werkt, maar tijdelijk de ademhalings- en voedings-funktiën helpt onderhouden, enz.— dat alles staat thansvast. — Bij oppervlakkige beschouwing zou men geneigd zijnte meenen, dat de transfasio sanguinis nu ook een nieuwtijdperk is ingetreden, dat zij ruimer toegepast en met meervrucht praktisch uitgevoerd zal worden. Zal men zich tot de aanwending der transfusie bijverbloedingen moeten blijven bepalen? Kan men bij ver-hongeren, inanitie door de eene of andere oorzaak, heilvan haar verwachten? Zal de transfusie bij acute ofchronische dyskrasieën in aanmerking kunnen
komen?Ziedaar vragen, welke bij iedereen moeten oprijzen, nude transfusio sanguinis in de laatste jaren weder meerter sprake komt. Terwijl wij in dit hoofdstuk zullentrachten naar ons vermogen een gemotiveerd antwoordop die vragen te geven, stellen wij omtrent de toepas-sing der transfusie bij den mensch reeds voorop: dat zij
? eene niet van gevaar ontUooie operatie blijft. ZelfsïANüM zegt aan het einde zijner beschouwingen: //es istaber diese operation eben wegen der zahlreichen bedenk-lichen ISTebenumstände doch keineswegs ganz gefahrlos.quot;Te schielijke injectie, overvulling en uitzetting van hetvaatstelsel, voornamelijk van de regter voorkamer, deaderen en de haarvaten, te sterke commotie van hetzenuwstelsel door eene te groote bloedonttrekking, hetinspuiten van lucht kunnen allen tot de grootste bezwa-ren aanleiding geven, ja zelfs den dood ten gevolge heb-ben. Het is waar, dat een bekwaam operateur die ge-varen zal kunnen voorkomen, maar ook dan nog heefthij na de operatie voor eene phlebitis te vreezen of kun-nen er andere tot nog toe onbekende omstandighedenbestaan, die een ongelukkigen uitgang kunnen te weegbrengen; want dat wij nog niet alle gevaren kennen,blijkt uit die gevallen, waarin de transfusie met naauw-keurigheid werd verrigt en desniettemin de dood er opvolgde.
Intusschen mag dit geene reden zijn, de traus-fusio sanguinis te verwerpen en haar niet als eene aan-winst voor de geneeskunde te beschouwen. — Bij verhloedingen werd de transfusio sanguinis herhaaldemalen aangewend. Verreweg de meeste gevallen haddeneen gelukkigen afloop: zelden zag men er den dood opVolgen. Niemand zal er dan ook twijfelen of zij is daarbijten volle aangewezen. Jammer is het evenwel, dat aan-gaande hare uitvoering bij verbloedingen, nog zoo dik-wijls dezelfde vraag herhaald wordt: // zal men veel ofzal men weinig bloed inspuiten?quot; Wie alleen het ingespoten bloed als een prikkel voorhet zenuwstelsel wil beschouwen, die zal het reeds vol-doende achten, wanneer er 2 onsen bloed in de aderenZ\'jn gebragt, maar op dien kan werkelijk het vroeger ver-
? melde oordeel van peïeu ïetit worden toegepast. Ietsanders is het, wanneer men eene grootere hoeveelheidbloed tracht in te spuiten: de onderzoekingen van panümhebben geleerd, dat het nieuwe bloed de rol van heteigene bloed vervult en dat het dus meer is dan eenprikkel, dat het tot voeding, ademhaling enz. kan dien-stig zijn. Dat bij verhloedingen (op \'t slagveld na verwondingen,na groote operatiën in \'t algemeen, na baarmoederbloe-dingen in partu, enz. enz.) de transfusio sanguinis dusaangewezen is; dat men er gedefibrineerd menschenbloedvoor gebruiken moet; dat men de hoeveelheid in dezegevallen tamelijk ruim kan nemen, daar de gevaren vanovervulling der vaten hier niet bestaan; dat men in ge-vallen die spoed vereischen, het bloed niet juist tot degewone temperatuur van het ligchaam behoeft te ver-warmen; dat men liefst niet al te lang moet wachtenomdat de ver gevorderde uitputting van het zenuwstelselaan de ééne, en de hevige prikkel door de inspuitino-aan de andere
zijde alsdan schadelijke momenten zijn;dat men om dezelfde reden vooral niet schielijk moet in-spuiten — het zijn alle belangrijke bijzonderheden welkeuit pantjm\'s proeven voortvloeijen of er door bevestigdworden. Wij behoeven wel niet te spreken over de overdrevenvoorstellingen van sommige geneeskundigen in vroegereeeuwen, zelfs nog in de vorige. Dat men door transfusievan bloed geene oude personen weder jong kan maken,geen booswicht in een deugdzaam mensch kan verande-ren , geene karaktertrekken van dieren zelfs wijzigen kan,behoeft tegenwoordig geen betoog. De ondergeschikterol van het bloed bij de stofwisseling, de afhankelijk-heid van de wijzigingen dier stofwissehng bij ziekten en
? van hare individuele verscheidenheden bij gezonde per-sonen, van de verschillen in struktuur, chemische en phy-sische processen in de organen en weefsels is wel niet inbijzonderheden aan te toonen, maar als algemeene wetboven allen twijfel verheven. Wij moeten er later nog opterugkomen. Ter beschouwing blijven ons das vooral over: de trans-fusie van hloed bij inanitie door de eene of andere oorzaaken bij akute en chronische dyskrasieën. panum zelf steldezich in zijn eerste opstel (virchow\'s Archiv. Bd. XXYII,pag. 240 u. s. w.) ten doel, die praktische zijden van hetvraagstuk te behandelen. Zijne proeven leverden in ditopzigt echter geene zeer beslissende uitkomsten; doch in\'t algemeen komt hij tot het resultaat (1. c. pag. 459) datde transfusie slechts na erge bloedvloeijingen in aanmer-king mag komen, terwijl men, zoo zij nog bij uitputtingdoor chronisch bloedverlies aangewend wordt, niet moetnalaten, vóór de transfusie eene overeenkomstige hoe-veelheid van het slechte,
waterige bloed te ontlasten,daar men anders de gevolgen van overvulling van hetvaatstelsel zal te voorschijn roepen. Nog sterker drukt hij zich aan het einde zijner ver-handeling over de veranderingen van bet bloed doorinanitie (viechow\'s Archiv, Bd. XXIX, bldz. 296) uit:\'/Es versteht sich hiernach von selbst dass einem verhun-gernden durch Transfusion nicht zu helfen ist.quot; De re-denen welke in dat //hiernachquot; opgesloten liggen, zijnin het kort de volgende. Yooreerst de resultaten zijnervroegere proeven in het algemeen en vooral die van zijneonderzoekingen over de veranderingen van het bloed doorinanitie. De laatste worden in de volgende drie stellin-gen zamengevat: Bij de complete inanitie neemt de hoeveelheid bloed
? af, evenredig aan de vermindering van gewigt van lietgeheele ligchaam. 2° De voornaamste bestanddeelen van het bloed, vooralde bloedligchaampjes en de vezelstof, verminderen nietschielijkef dan de hoeveelheid bloed zelve. 30 De betrekkelijke hoeveelheid eiwit in het serumneemt bij inanitie aanmerkelijk af. De resultaten van pantjm wijken dus af van die, welkevroegere onderzoekers omtrent de veranderingen van hetbloed bij inanitie verkregen hadden, andiial en gavarretonderzochten vroeger het bloed van lijders aan carcinomaventriculi. Bij een\' dier lijders vonden zij in het bloedslechts 125 pr. m. vaste bestanddeelen en daaronderslechts 49,1 pr. m. bloedligchaampjes, terwijl zij alsgehalte aan bloedligchaampjes in het normale bloed 127pr. m. hadden aangenomen. Bij een tweede individu dataan dezelfde ziekte leed en evenals het vorige alles uit-braakte, vonden zij 76,7 pr. m. bloedligchaampjes: bijeen derde individu met carciaoma ventriculi, dat nietalles uitbraakte, vonden zij 219,2
pr. m. vaste bestand-deelen eu daarin 130,6 pr, m. bloedligchaampjes, dusmeer dan het normale gehalte. Hier scheen dus de ont-houding van voedsel wel degelijk de bestanddeelen vanhet bloed te verminderen, want bij de laatste persoon,die nog voedsel kon gebruiken, was het gehalte van hetbloed aan vaste bestanddeelen volstrekt niet afgenomen.ViERORDT telde bij een marmot de bloedligchaamp-jes vóór en na den winterslaap en vond dat het aantalvóór den winter 7748000, na den winter 2355000bedroeg. 1) VIERORDT, Beiträge zur Physiologie des Blutes. Archiv für phy-sioloüiischc Heilkunde 1854.
? Maqendie daarentegen zag het gehalte van het bloedaan vaste bestanddeelen bij de inanitie toenemen, dehoeveelheid bloedligchaampjes, fibrine, eiwit en zoutengrooter worden. SiMON nam hetzelfde waar als magekdie, met ditonderscheid, dat hij het aantal bloedligchaampjes zagverminderen. CoLLAUD DE MAETiGNY vond het gehalte van het bloedaan eiwit en bloedligchaampjes grooter wanneer de hon-den eenige dagen gevast hadden dan vóór dien tijd. Ook ten opzigte van de verandering der hoeveelheidbloed door de inanitie werden experimenten in het werkgesteld. Chossat vond namelijk bij gezonde duiven12,74 grm. bloed, bij die welke aan de inanitie warenonderworpen geweest, slechts 4,88 grm. Volgens de waar-nemingen van bidder en schmidt zouden van 1000 dee-len bloed na de inanitie slechts 63 deelen moeten over-blijven, en zouden 1000 deelen vaste bestanddeelen tot96 worden gereduceerd. Heidenhain kwam na zijneexperimenten tot het resultaat, dat de
hoeveelheid bloedgedurende de inanitie altijd evenredig blijft aan het ge-wigt van het ligchaam. In dit opzigt stemt panum dusmet heidenhain overeen. — Wij willen in geen kritiek dier verschillende onder-zoekingen treden, en niet over het gebrekkige der me-thoden van bepaling der bloedhoeveelheid en van debestanddeelen daarvan handelen. Maar zelfs als wij deuitkomsten van panum\'s onderzoek als volkomen juistaannemen, mogen wij nog aan de juistheid zijner ge-volgtrekking omtrent de toepassing der transfusie bij ina-nitie twijfelen. 1) simom, Phj\'siologische und patliologische Anthropocliemie. Bcrlin,1842. S. 235.
? Naar hei ons toeschijnt, zou eene reeks van proeven,op andere wijze nog dan die van panum , vooral voordit vraagstuk van belang zijn. Is het mogelijk een hond,wien men niets dan water geeft, alleen door hem eentijd lang regelmatig bloed van andere goed gevoede die-ren in te spuiten, veel langer in \'t leven te houden,dan bij onthouding van alle voedsel behalve water, zon-der transfusie? Uit panum\'s proeven is volkomen geble-ken, dat men het bloed van een hond geheel door datvan andere honden kan vervangen, zonder dat het dierer nadeel van ondervindt, maar, zoover mij uit het na-gaan zijner volumineuse onderzoekingen gebleken is, heefthij in lateren tijd geene bepaalde proeven, met het oog opdit vraagstuk, genomen. Veel vroeger heeft hij zich dievraag wel gedaan en getracht daarop langs experimentelenweg het antwoord ie ontvangen; maar de experimentendienaangaande zijn slechts twee in getal, en daarenbovenzeer onnaauwkeurig. Bij de eerste proef stierf de hondkort na de
transfusie, waarschijnlijk aan de gevolgen eenerembolie, bij de tweede werd de hond geslagt, alvorens mentot naauwkeurige waarneming kon komen. Daarenbovenhad men beiden slechts eenmaal het bloed van een an-deren hond ingespoten, Dat de hoeveelheid bloed, volgens de door panüm op-gegeven wijze, bij inanitie verandert, geeft onzes inziensnog geen regt tot zijne conclusie. Dat integendeel de hoe-veelheid eiwit in het serum letreUelyk zeer veel kleinerwordt, schijnt eerder eene aanwijzing voor de mogelijkheid,dat de stofwisseling bij toevoer van normaal bloedvocht inde vaten, langer zou kunnen onderhouden worden. Het zou ]) Experimentelle Untersuchungen zur Physiologie und Pathologieder Embolie, Transfusion und Blutmenge, von Dr. p. l. pakum (bladz.236 u, s, w.)
? ook meer in overeenstemming zijn met de uitkomst zijnervroegere proeven: dat het getransfundeerde bloed nietalleen als voorbijgaande prikkel werkt, maar ook allefunctiën van ademhaling en voeding blijft vervullen. — De tijd en de gelegenheid om langs experimentelenweg aan dit onderwerp te arbeiden, ontbraken mij zoovolkomen, dat wij ons met het maken der bovenge-noemde opmerking moeten vergenoegen. Doch de twijfel aan de verwerpelijkheid der transfusiosanguinis bij inanitie blijft, na het aangevoerde, nogzeer geoorloofd. Men moet slechts behoorlijk tusschende ziekteprocessen, -waarbij er sprake van kan zijn, trach-ten te onderscheiden. Bij vele ziekteprocessen welkedoor inanitie zeer schadelijk werken en voornamelijk daar-door den dood te weeg brengen, is tevens eene zoodanigeverandering van de stofwisseHng in de meeste organenen weefsels van het ligchaam aanwezig, dat men zichmoeijelijk kan voorstellen hoe een toevoer van gezond,goed gemengd bloed nog
voordeelig zou kunnen zijn.Als typen kunnen wij ons een maagkanker met kan-ker in verschillende andere deelen, en een uitgebreidproces van tuberkulose in longen, nieren en andere or-ganen denken. Wie zal hier van eene transfusio sangui-nis nut verwachten, ook al ziet hij in, dat het bijnavolkomen gemis van voedsel in de laatste dagen een be-langrijk moment is bij de slooping van het ligchaam, bijhet naderen van den dood? Wij kunnen ons niet voor-stellen dat transfusio sanguinis hier immer in aanmerkingkan komen. Doch tegenover zulke ziekte-processen staan andere.Waarbij, als wij het zoo eens mogen uitdrukken, deweefsels bijna overal nog voor stofwisseling en voedinggeschikt blijven, waarbij werkelijk de ontbrekende toevoer
? vaix voedsel hoofdzaak is voor het ontstaan van dendoodelijken afloop. Door den langzamen gang der uit-putting , door de diep ingrijpende veranderingen van hetzenuwstelsel moge daarbij geen gevoel van honger, geeneigenlijk verhongeren, ontstaan, toch is inanitie mis-schien hoofdzaak, en zou men door transfusie van bloedwelligt het leven een tijd lang kunnen rekken. Als ty-pen van zulke ziekten staan vernaauwingen van denslokdarm, minder kwaadaardige woekeringen aan de car-dia of den pylorus ventriculi, zonder gelijktijdige aandoe-ning van andere deelen bovenaan. Misschien mogendiabetes mellitus, belangrijke graden van chlorosis, geheelplaatselijke verzwering van den uterus met profuse otte-ring en bloeding eveneens genoemd worden. Men zal geene volledige opsomming en beredeneringder denkbare gevallen hier van mij verlangen. Zij zoumijne krachten ver te boven gaan, en ligt niet in denaard van mijn geschrift. Het zal echter duidelijk genoegwezen, dat er gevallen van inanitie
kunnen voorkomen,M^aarbij van transfasio sanguinis goed gevolg zou te ver-wachten zijn, al ware het slechts om het leven te ver-lengen. Leerden de physiologische ervaring en proevendat transfusie niet Jean helpen, men zou natuurlijk geeneoperatie mogen aanraden, waartegen men uit den aardder zaak opziet, doch het komt ons niet voor dat pa-num\'s laatste onderzoekingen ons die zekerheid verschafthebben. De zaak is dus nog voor praktische beproevingvatbaar, en werkelijk heeft men enkele malen, ook inandere gevallen dan na acute bloedingen, transfusiosanguinis beproefd. Onder de nieuwere waarnemingen daaromtrent vindtmen er een van higginson , medegedeeld in de u Ga-zette des Hôpitaux, 1863, No. 49.quot; Bij een öljarigen
? timmerman was de amputatie van den arm, wegensgan-greneus geworden zweren, welke ook tot bloeding aan-leiding liadden gegeven, aangewezen. Wegens den ellen-digen en anaemischen toestand van den man durfde menniet tofc de operatie overgaan, maar deed men transfusiosanguinis. Het gevolg was zoo gunstig dat den volgen-den dag de amputatie met gelukkige uitkomst voor denlijder ondernomen werd. L. C. Cotjutois handelt overdie waarneming in zijn geschrift^), en houdt de trans-fusio sanguinis, behalve bij acute hevige bloedingen, noggeïndiceerd bij anaemie ten gevolge van haemophilia, enbij zwakke individuen, welke binnen kort eene grooteoperatie moeten ondergaan. Ook H. KEMME verklaart zich voor de aanwendingder transfusie niet alleen na verbloedingen, maar ookbij u durch Eiterungen entkräfteten Soldaten in denLazarethen.quot; Gevallen vermeldt hij echter niet, en hijmerkt in \'t algemeen op, dat er zeer weinige bestaan.Daarentegen is onder de
laatste waarnemers het oordeelvan liegaed (Gazette des Hôpitaux 1863, N». 130.)zeer ongunstig. Hij noemt de transfusie eene moeijelijke,gevaarlijke, en slechts in de allerzeldzaamste gevallennuttige operatie. Zijne theoretische bezwaren zijn echtervan weinig belang, zoo b. v. dat het defibrineren vanhet bloed veel te veel tijd doet verliezen. Even zwak zijnzijne bewijzen, uit waarnemingen geput. In twee gevallen,één van haematemesis, een ander van baarmoederbloe-ding, waren de lijders uitgeput, en herstelden echterdoor het gebruik van wijn, bouillon, kina en eijeren.— 1)nbsp;Quelques considérations surnbsp;la translusion du sang. Thèse doStrasbourg, 1863. 2)nbsp;Die Transfusion des Blutes innbsp;ihrer Bcdeut. fût die Militiirchirur-gic, Schweizer Zeitschr. für Ilcilk.nbsp;Pag. 437.
? In de statistiek van e. Blasius wordt een gevalvermeld, waarin de transfusie zeer gunstig werkte bij eene// Apepsie aus nnhekannten IJrsaclien.quot; Verder bad zij eengunstig gevolg bij //eene Prostration nach der Entbun-dung ohne Blutverlust,quot; en bij eene sterke //Errschöp-fung während des Saugens von Zwillingen.quot; Niettegen-staande deze gunstige gevallen, is overigens het oordeelvan blasius niet zeer ten voordeele der tranfusie andersdan na acute op zich zelf staande bloedingen: //Bei Er-schöpfung nach langwierigen Eiterungen (neudöeeee)bei Inanition durch Magenkrebs (blundell) bei Asphyxie(Blasius) bei Leukaemie, Hydraemie, Hydrophobie, Chlo-rose , Cerebrospinalirritation (polli) , wurde die Operationohne Erfolg gemacht.quot; — Ziedaar de nieuwste waarnemingen en meeningen overde transfusio sanguinis bij inanitie. Zij leveren zekergeen grond genoeg op om de geneesmethode onvoorwaar-delijk aan te bevelen, doch regtigen ons, naar het mijvoorkomt, niet, om de al te
apodictische uitspraak vanpanum als bewezen aan\' te nemen. — Ten laatste blijft mij nog over, met een enkel woordde transfusio sanguinis bij acute en chronische dyskra-sieën te beschouwen. Zooals terstond duidelijk is, be-doelen wij hier de aanwending der operatie met het doelom de voedingsanomalie zelve te verbeteren, niet omgevolgen daarvan, gelijk in de twee vorige gevallen,(bloedverlies en inanitie) te bestrijden. — Ook PANUM gaf bij het formuleren van zijne taakvóór zijne eerste onderzoekingen [Virchow^s Archiv,Bd. XXVIII, pag. 342) als ééne zijner bedoelingen op,onderzoek naar de mogelijkheid „ ob es unter Unständen 1) Monatsblatti. f. Bied. Statist. 1S63. (Beil zur deutschen Klinik,1363, No 47).
? denkbar sei eine fehlerhafte Biutmischung dadurch zuverbessern dass man nach Entfernung eines grösseren ïheilsdes eigenen, kranken Blutes, dasselbe durch fremdes,gesundes Blut substituirt.quot; Later spreekt hij hiervan ech-ter niet meer, en kan dat ook verzuimen, nadat hij tothet resultaat is gekomen dat de transfusie slechts bijverbloedingen aanwending kan vinden. Natuurlijk geven echter zijne proeven over deze quaestiegeene opheldering, en men zal in \'t algemeen vergeefsnaar eigenlijke, vooral experimentele, bewijzen vóór oftegen de transfusie bij dyskrasieën omzien. Dat men dezaak echter niet als onmogelijk beschouwd, ja, haarzelfs beproefd heeft, blijkt uit de mededeelingen vanBLASIUS, reeds boven aangehaald. De aanleiding tot zijnstatistisch onderzoek was eene proef, welke hij genomenhad, om bij een lijder aan leulfaemie door transfusie be-terschap , aan te brengen. Het gevolg was ongunstig.Ook de andere bovenvermelde gevallen, bij Hydrophobie,Chlorose, enz.
kunnen hier genoemd worden. Het ge-volg daarbij was ook niet aanmoedigend. Is nu bij leukaemie, Chlorose enz., waarbij nog optheoretische gronden het meeste nut van transfusio san-guinis zou kunnen verwacht worden, het resultaat zeertwijfelachtig, hoeveel te meer mogen wij verwachten, datbij andere dyskrasieën de transfusie geheel nutteloos zalworden bevonden! Vooral het meerdere licht, dat in onzepathologische beschouwingen van den laatsten tijd overhet ontstaan, den aard en de beteekenis der dyskrasieëndoorgedrongen is, geeft ons regt tot deze meening. In deoudere pathologie, toen het bloed nog de rol van eensoeverein vorst vervulde, door wiens gezag en alleen-heerschappij alle deelen van het ligchaam normaal gevoéden ziekelijk veranderd werden, was er zeker nog meer
? leden om eene gunstige werking van de transfasio san-guinis waarschijnlijk te maken. Nu wij, om vieohow\'sbeeld te gebruiken, het dierlijk organisme als een con-stitutionelen staat hebben leeren kennen, waarin aan hetbloed eene bescheidene plaats als bemiddelaar tusscheneen aantal andere processen is aangewezen, waarin hetzelf wel invloed op die processen kan uitoefenen, maarnog veel meer in zijne zamenstelling en werking van dieandere processen afhankelijk is , nu mogen wij a priori demogelijkheid der genezing van dyskrasieën door transfusiosanguinis ten sterkste in twijfel trekken. Stond vroeger eene hypothetische bloed ontmenging, waar-van het ontstaan niet verder onderzocht werd, bij kanker,tuberkulöse, enz. als primair in de rij der ziekteproces-sen — tegeiiwoordig meenen wij met meer regt dat wij-zigingen in structuur, chemische en physische processenin de weefsels zei ven, door erfelijken aanleg of tijdenshet verloop des levens ontstaan, als het primaire bij dieziekten in aanmerking
komen. Wij loochenen daarmedebloedsveranderingen niet: zij moeten noodzakelijk aanwe-zig zijn en hebben voor de uitbreiding der ziekteproces-sen de grootste beteekenis. Doch wat kan hier invoerenvan normaal bloed in de vaten bewerken? Hoe lang zoude transfusie moeten worden voortgezet, wanneer men zichnog met de hoop vleide, door lang aanhoudende verwij-dering van ontmengd en toevoer van normaal bloed eenebetere stofwisseling in de weefsels op te wekken? Wantmen is met de verwijdering eener op een gegeven oogen-blik aanwezige bloedmassa niet geholpen. Be dyhrasietoordt door de ziekelijke stofwisseling in de weefsels telkensweêr gevormd. Deze beschouwing geldt vooral voor de chronische dys-krasieën. Zou welligt bij de akute ziekten, waar de hy-
? pothetische smetstof waarschijnlijk primair in het bloedveranderingen te weeg brengt (typhus, mazelen, roodvonkenz.) van de transfusie meer heil te wachten zijn? Zelfsals men het waagstuk wilde ondernemen, om iemand,met een kennelijk beginnend proces van typhus of scar-latina, al zijn bloed in zoo kort mogelijken tijd te ont-trekken en door gezond bloed van eenige zijner mede-menschen te vervangen (hetgeen volgens pantjm\'s proevenmet honden werkelijk mogelijk is), zouden wij nog weinighoop hebben op een gunstigen uitslag. Ook bij die akute,zoogenaamd zymotische processen mogen wij zeker niette eenzijdig aan veranderd bloed alleen denken. Ook detyijheuse bloedsontmenging b. v. is een proces, eene reeksvan veranderingen, door de wisselwerking tusschen bloeden weefsels voortdurend onderhouden. De ziekelijke ver-anderingen in de laatste zijn in vele gevallen handtaste-lijk genoeg (aandoening van het darmkanaal, zwelling vande watervaatsklieren, ontsteking
van de long enz.). Waarzij voor ons minder waarneembaar zijn, behoeven zij niette ontbreken. Wij hebben er weinig vertrouwen op, datde verwijdering van één faktor der zielteprocessen (hetveranderde bloed), ook als zij mogelijk was, daarbij zeerveel invloed zou hebben. Zoo ben ik aan het einde van mijne taak gekomen.Niemand is, meer dan ik zelf, overtuigd van het ge-brekkige dat mijn arbeid aankleeft. Daar ik echter, dooromstandigheden gedwongen, niet veel meer kon doen daneen goeden wil toonen, zal men, hoop ik , voor mij vooralals geldig beschouwen: In magnis voluisse sat est.
? w 4.- - CA\'. its Vnbsp;? M:
? STELLINGEN. I. De vezelstof van het bloed draagt niet bij tot deinstandhouding van het ligchaam, maar is alleen eenprodukt van stofwisseling. II. Ten onregte meent vikchow den dood bij embolie vande arteria pulmonalis daaraan te moeten toeschrijven, datde toevoer van arteriëel bloed naar de artt. coronariaecordis is opgehouden. III. Men hechte geen geloof aan het verhaal: u dat lijdersaan diabetes langs de nieren eene veel grootere hoeveel-heid water uitscheiden dan hun met spijs en drank inhet ligchaam wordt gevoerd.quot; IV. Van alle verklaringen voor het emphysema pulmonumIS deze: //dat het door eene ziekte van de kraakbeen-deren der ribben ontstaat/\' verreweg de beste.
? 76V. ïot liet begrip cel behoort het celvliesje niet. VI. Evenals niemeijee, zie ik mijn vriend, wanneer hijpneumonie heeft, veel liever in de handen van een ho-moiopaath dan in de handen van een arts, die meent,dat hij den uitgang der pneumonie op de punt van zijnlancet heeft. VII. Voor tuberkulöse bestaan geene karakteristieke geluiden.VIII. Het ligamentum suspensorium hepatis draagt ten on-regte zijnen naam. IX. Men dwaalt, wanneer men alle exanthemen zonderonderscheid plaatselijk wil behandelen. X. Pustuleuse huidziekten bestaan er niet. XI. Ik ontken het voorkomen van een //chancre mixte.\'
? Het is raadzaam, virulente bubonen door bet caute-riura Potentiale, niet door het mes te openen. XIII. De maandelijlische congestie naar den uterus geeft debeste verklaring voor het ontstaan van den partus. XIV. Tusschen een hysterisch en een epileptisch toeval be-staan geene scherpe grenzen. XV. Het voorkomen van eelt is uit een gcregtelijk-genees-kundig oogpunt niet van belang ontbloot. XVI. De metaalklank boven de plaats waar eene cavernevermoed wordt, veroorlooft wel het besluit dat zij aan-wezig is, maar het ontbreken van het geluid regtigt onsniet, te besluiten dat er geene kleine of groote caver-nen bestaan. XVII. De verklaring welke pioeey geeft van het metaalge-luid, is onjuist.
?
Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)