HISTORISCH AMBACHT Basisvaardigheden voor historici
Bachelor Geschiedenis
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Faculteit Historische en Kunstwetenschappen
Opleiding Geschiedenis 2010-2011 (vijfde, herziene editie)
INHOUD Voorwoord 1. Inleiding
5
1.1. Geschiedenis als wetenschap
5
1.2. Vaardigheden
7
1.3. Concepten
8
1.4. Na de BA 1
9
2. Historische vaardigheden en concepten in de BA 1: overzicht
10
3. Het historisch bedrijf
13
3.1. Opleidingen
13
3.2. Beroepsverenigingen, congressen en vaktijdschriften
14
3.3. Bibliotheken
14
3.4. Archieven en onderzoeksinstellingen
15
4. Vakliteratuur zoeken in bibliotheken en andere instellingen
16
4.1. Wetenschappelijke informatie
16
4.2. Waar ga je zoeken?
18
4.3. Hoe ga je zoeken?
24
4.4. Zoektips
32
4.5. Literatuur zoeken, lezen en verder zoeken
34
5. Bronnenonderzoek
36
6. Opslaan van gegevens
39
6.1. De kaartenbak
40
6.2. De computer
41
6.3. Waarop verder te letten
42
6.4. Referentie managementsysteem
42
7. Een historisch betoog analyseren: de structuuranalyse
44
8. Schriftelijke presentatie: het werkstuk
47
8.1. Eisen ten aanzien van inhoud en vorm
47
8.2. Stappenplan
48
8.3. Taalbeheersing
52
9. Mondelinge presentatie
56
10. Annotatie en bibliografie
61
10.1. Noten
61
10.2. Literatuurlijst en bronnenoverzicht
67
2
10.3. Plagiaat
68
11. De bachelorthesis
69
Bijlage: voorbeeld van een structuuranalyse
76
3
VOORWOORD Historicus worden is een ambacht leren. Dat doe je door zelf onderzoek te doen en over je bevindingen te schijven, spreken en discussiëren, onder begeleiding van ervaren docenten. Net als de timmerman en de schilder ontwikkelt iedere historicus en historica zijn of haar eigen methodes en een eigen stijl.1 Maar er zijn een paar basisvaardigheden die iedere historicus moet beheersen. Een goede historicus is in staat om wetenschappelijke boeken en artikelen over alle mogelijke onderwerpen te vinden en om die kritisch te lezen. Hij kent de weg in de archieven, waar het bronnenmateriaal te vinden is waarop uiteindelijk ieder wetenschappelijk betoog over het verleden gebaseerd is. Hij is in staat om helder te denken over de talloze gebeurtenissen, personen, ideeën en organisaties die we ‘het verleden’ noemen, en om daarover helder te schrijven, spreken en debatteren. Dat is niet gering. We spreken van basisvaardigheden, maar iedere toegewijde historicus is eigenlijk zijn leven lang bezig om de kneepjes van het vak steeds beter onder de knie te krijgen. Deze syllabus helpt je een begin te maken met het aanleren van de zojuist genoemde vaardigheden. Hij is gebaseerd op instructiemateriaal dat verscheidene docenten aan deze faculteit in de loop van de jaren hebben gemaakt, en hij wordt jaarlijks verbeterd. Ik dank mijn collega’s aan deze faculteit en elders in het land voor hun suggesties. Hoofdstuk4, over het vinden van vakliteratuur, is grotendeels geschreven door Renske Jongbloed, medewerkster van de universiteitsbibliotheek, in overleg met onze vakreferent geschiedenis Jan Jüngen. Aanvullingen en suggesties van docenten en studenten blijven welkom, want volgend jaar wordt deze syllabus opnieuw verbeterd. Namens de toekomstige gebruikers: hartelijk dank daarvoor. Deze syllabus is ook als pdf-bestand te vinden op de website van de faculteit: http://www.fhk.eur.nl/bages/wetenschappelijkschrijven/. Als je die download op je computer, kun je ook gebruik maken van de links in hoofdstuk 4, over zoeken van wetenschappelijke literatuur. Dick van Lente Juli 2010 1
In de rest van deze tekst is ‘de historicus’ zowel mannelijk als vrouwelijk. Overal waar ‘hij’ staat, kun je dus ook ‘zij’ lezen.
4
1. Inleiding 1.1. Geschiedenis als wetenschap ‘Geschiedenis’ betekent ‘het verleden’, dat wat geschied is. Het betekent ook: ‘verhaal over het verleden’, of zelfs ‘verhaal’ in het algemeen, zoals in de titel van de beroemde roman van Multatuli: De geschiedenis van Woutertje Pieterse. Er bestaat een grote markt voor verhalen over het verleden, zoals je kunt zien in de schappen van de grote boekhandels, televisieprogramma’s zoals ‘Andere tijden’ en in speelfilms over historische personen en gebeurtenissen, zoals in de laatste jaren ‘Der Untergang’ en ‘Marie Antoinette.’ Populaire verhalen en films over het verleden verschillen in een aantal opzichten van wetenschappelijke publicaties. Vergelijk bijvoorbeeld de romantische film over Marie Antoinette, de mooie Oostenrijkse prinses die in 1793, na ruim twintig jaar ongelukkig huwelijk met de Franse koning Lodewijk XVI, eindigde onder de guillotine, met een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift over roddelblaadjes en schunnige liederen over het vorstenhuis als factor in de Franse Revolutie: je ziet de verschillen meteen. De twee ‘verhalen’ zijn gebaseerd op verschillende soorten materiaal en bereiken een verschillend publiek, via een verschillend medium. Dat komt doordat ze een verschillend doel hebben. De film gebruikt historische gebeurtenissen om aan een groot publiek een meeslepend verhaal te vertellen, terwijl het artikel probeert de Franse Revolutie beter te begrijpen door zo nauwkeurig mogelijk na te gaan in hoeverre roddels over het hof het aanzien van de vorst ondermijnden. Er bestaan ook allerlei tussenvormen tussen het romantische verhaal en het gedegen wetenschappelijke artikel, zoals het televisieprogramma ‘Andere tijden’, dat gebaseerd is op de meest recente wetenschappelijke literatuur en interviews. Al die uiteenlopende soorten verhalen over het verleden hebben hun eigen waarde en ieder genre kent zijn meesterwerken. De scheidslijnen zijn vloeiend: journalisten leveren soms voortreffelijk historisch onderzoek en sommige beroepshistorici schrijven voor een groot publiek. Dat neemt niet weg dat kern van het werk van de wetenschappelijke historicus tamelijk precies te omschrijven is. Die kern bestaat uit het zo nauwkeurig mogelijk weergeven en analyseren van het verleden. De belangrijkste vragen die de historicus zich stelt zijn: wat kunnen we werkelijk weten van een bepaald deel van het verleden? Waarop is het beeld dat historici tot nu toe daarvan hebben opgebouwd gebaseerd? Is een andere
5
interpretatie mogelijk? Pas daarna komen vragen als: hoe maak ik hier een spannend verhaal van? Hoe bereik ik een groter publiek dan mijn vakgenoten? Aan de universiteit word je opgeleid tot wetenschappelijk historicus: wat je later ook met je kennis en vaardigheden gaat doen, hier leren we je het verleden te onderzoeken met de methoden en technieken van de historische wetenschap. We leren je ook om van je bevindingen op wetenschappelijk verantwoorde wijze verslag te doen. Vier kenmerken onderscheiden wetenschappelijke geschiedschrijving van andere soorten verhalen over het verleden. Twee daarvan hebben betrekking op het onderzoek, twee op de presentatie van onderzoeksresultaten: 1. De systematiek van het onderzoek. Ieder onderzoek begint met het formuleren van een duidelijke en onderzoekbare vraag over het verleden. Vervolgens gaat de onderzoeker na wat andere historici al over het onderwerp hebben geschreven en wat de sterke en zwakke punten van hun interpretaties zijn. Daarna spoort hij historische bronnen op die mogelijk een ander licht werpen op de kwestie, zodat een beter antwoord gegeven kan worden op de onderzoeksvraag. Hij maakt een keuze uit de beschikbare methoden en technieken om die bronnen te analyseren. Doel van dit alles is het ontwikkelen van nieuwe en controleerbare kennis over het verleden. 2. De kritische benadering van het onderzochte bronnenmateriaal. Ieder verhaal over het verleden is uiteindelijk gebaseerd is op ‘bronnen’, dat wil zeggen: materiële overblijfselen van het verleden. De betrouwbaarheid van zo’n verhaal staat of valt dus met een zorgvuldige interpretatie van die bronnen. Daartoe moet de historicus nagaan hoe het materiaal dat hij bestudeert tot stand is gekomen. Bij een krantenbericht over een rel bij een staking is het van belang om te weten of de verslaggever ter plaatse was of afging op wat anderen hem vertelden en of zijn krant gemaakt werd voor arbeiders of voor ondernemers. 3. De logische opbouw van het onderzoeksverslag. Of het nu een werkstuk is of een masterthesis, een lezing of een wetenschappelijk artikel, elk onderzoeksverslag geeft in een aantal logische stappen antwoord op een vraag over het verleden. Die vraag wordt aan het begin van het verslag duidelijk geformuleerd en toegelicht, de keuze van de bronnen en de onderzoeksmethode worden uiteengezet, waarna
6
stapsgewijs het antwoord volgt. Historici trachten hun lezers te overtuigen met verwijzing naar bronnenmateriaal en met logische argumenten. 4. De verantwoording van het werk aan de lezers in de vorm van noten en een bronnen- en literatuurlijst (in vaktermen: annotatie en bibliografie). De lezer moet in staat worden gesteld om, als hij dat wil, het onderzoek over te doen, om te zien of hij tot dezelfde resultaten zou komen als de schrijver. Door middel van de voet- of eindnoten kan de lezer precies zien welke bronnen en welke boeken en artikelen de schrijver heeft gebruikt om iedere stap in zijn betoog te onderbouwen. De bibliografie laat zien waar die literatuur en bronnen te vinden zijn. 1.2. Vaardigheden Om je deze werkwijze eigen te maken moet je leren hoe je aan historische informatie kunt komen en welke onderzoeksmethoden er zijn. Ook moet je oefenen in het schrijven van verslagen en het houden van mondelinge presentaties. Daarom schrijf je in de loop van je studie een hele reeks werkstukken, houd je referaten en voer je discussies met je medestudenten en je docenten. Al doende leer je niet alleen veel over het verleden, je leert ook een ambacht: dat van de wetenschappelijke historicus. In de vakken van het eerste jaar van de Bachelor (hierna: BA1) komen verschillende onderdelen van dat ambacht aan de orde. In deze syllabus zetten we de belangrijkste bij elkaar. Je kunt hem dus gebruiken als handleiding en naslagwerk. Achtereenvolgens komen aan de orde: -
Instellingen waar je historische informatie kunt vinden en waar historisch onderzoek wordt gedaan en onderwijs wordt gegeven: bibliotheken, archieven, universiteiten en onderzoeksinstituten. We noemen dit het ‘historisch bedrijf.’
-
Het zoeken van vakliteratuur in bibliotheken en andere instellingen.
-
Het analyseren van historische bronnen.
-
Het opslaan van onderzoeksgegevens.
-
De opbouw van een historisch betoog.
-
Schriftelijke presentatie.
-
Mondelinge presentatie.
-
Annotatie en bibliografie.
7
-
De bachelorthesis.
Voordat we deze vaardigheden bespreken, moeten we iets zeggen over het gebruik van de taal in het historisch onderzoek en met name belangrijke begrippen. 1.3. Concepten In verschillende vakken in de BA1 staan we uitvoerig stil bij het gebruik van basisbegrippen, ofwel concepten. Dat is om drie redenen belangrijk. Historici proberen zo nauwkeurig mogelijke uitspraken over het verleden te doen. Zij moeten daarom veel zorgvuldiger met de taal omgaan dan in het alledaagse spraakgebruik gebeurt. Als het bijvoorbeeld gaat over ‘verzuiling’ of ‘economische groei’, dan moet duidelijk zijn, wat daarmee precies bedoeld wordt en hoe je empirisch (dat wil zeggen op basis van bronnenmateriaal) kunt vaststellen in hoeverre een samenleving verzuild is en of een economie groeit of niet. Daarom begint een historicus zijn betoog vaak met het formuleren van een ‘conceptueel kader’, dat wil zeggen, een nauwkeurige omschrijving van de kernbegrippen die hij in zijn betoog zal gaan gebruiken. Het bijzondere van de geschiedwetenschap is dat ze zich bezighoudt met ongeveer alle aspecten van het verleden: sociale, economische, bedrijfskundige, psychologische, politieke en culturele. Dat zijn allemaal terreinen waaraan hele wetenschappelijke disciplines zijn gewijd. Historici spelen dan ook vaak leentjebuur bij de economie, de sociologie, de psychologie, en andere menswetenschappen. Methoden en begrippen uit die wetenschappen worden veelvuldig in historisch onderzoek toegepast. Daarom is het belangrijk de belangrijkste begrippen die in deze vakgebieden gebruikt worden te kennen. Dat is de tweede reden. In de derde plaats komen we in historische bronnen allerlei begrippen tegen die we ook vandaag nog gebruiken, maar die vroeger een andere betekenis hadden. In de negentiende eeuw werd bijvoorbeeld met ‘het gemene volk’ niet een volk met naargeestige bedoelingen aangeduid, maar ‘het gewone volk’, mensen in de lagere klassen. Belangrijke concepten als ‘natie’ en ‘maatschappij’ hadden vroeger een heel andere betekenis dan nu. Sommige begrippen die we nu gebruiken, zoals ‘emotie’, bestonden tot in de negentiende eeuw niet. Andere termen werden gebruikt om daarmee min of meer overeenkomstige verschijnselen aan te duiden. Als we zorgvuldig over het verleden willen spreken en
8
schrijven, moeten we dus ook goed op de hoogte zijn van de taal van de mensen die we bestuderen. In het hoofdstuk 2 geven we een overzicht van de belangrijkste vaardigheden en concepten die in ieder blok aan de orde komen. 1.4. Na de BA1 In het tweede en derde jaar van de Bachelor ontwikkel je alle vaardigheden die je in het eerste jaar hebt geleerd verder. Het belangrijkste eindresultaat daarvan is de bachelorthesis, waarmee je deze fase van de studie afsluit. Uiteraard worden aan die thesis hogere eisen gesteld dan aan het de werkstukken die je in het eerste jaar moet schrijven. Waar dat ‘meer’ uit bestaat, lees je in hoofdstuk 11 van deze syllabus. Het bachelordiploma geeft je toegang tot een masteropleiding, aan deze faculteit of elders, die eindigt met de ‘meesterproef’, de masterthesis: daarmee ben je een volleerd ambachtsman of –vrouw geworden. De masterthesis blijft in deze syllabus echter buiten beschouwing.
9
2. Historische vaardigheden en concepten in de BA1 Academische vaardigheden komen het hele jaar door aan bod, maar in ieder vak wordt aan enkele vaardigheden speciale aandacht besteed. De basisbegrippen of concepten komen vooral in de ‘kleine vakken’ (5 studiepunten) aan de orde. In het volgende overzicht kun je zien waar in het eerste jaar de verschillende vaardigheden en begrippen behandeld worden. Meer informatie hierover vind je in de studiehandleidingen die je aan het begin van elke cursus van je docent ontvangt. Blok 1 Geschiedenis van Moderne Westerse Samenlevingen (GMS) Historisch atelier (HA) Vaardigheden Tekstanalyse en informatieverwerving (bibliotheek en internet) -
Bronnen en bronnenkritiek (HA, GMS)
-
Het historisch bedrijf (HA)
-
Kenmerken van een wetenschappelijke tekst (HA)
-
Historisch vergelijken (HA)
-
Structuuranalyse (HA)
-
Literatuur zoeken in de bibliotheek en met behulp van speciale websites (HA)
Concepten -
Gender en identiteit
-
Feiten en fictie
-
Objectiviteit en perspectivisme
Blok 2 Geschiedenis van Vroegmoderne Westerse Samenlevingen (GVS) Geschiedenis van Nederland (GN) Vaardigheden
10
Informatieverwerking: samenstelling bibliografie en organisatie Nederlandse geschiedschrijving -
Literatuur zoeken, bibliografie, deel 2 (GVS)
-
Werken met bronnen, deel 2 (GVS)
-
Het historisch bedrijf in Nederland, deel 2 (GN)
Concepten -
Politiek systeem en politieke cultuur
-
Burgerschap en legitimiteit
-
Verzuiling en ontzuiling
-
Neutraliteit en internationale politiek
Blok 3 Geschiedenis van Niet-Westerse Samenlevingen (GNWS) Historische antropologie (HAn) Vaardigheden Mondelinge voordracht en discussie, schriftelijke presentatie, bronnen -
Mondelinge vaardigheden (GNWS)
-
Structuuranalyse, deel 2 (GNWS)
-
Niet-westerse bronnen (GNWS)
-
Werkstuk (GNWS)
Concepten -
Oriëntalisme – occidentalisme
-
Gender en seksualiteit
-
Slavernij en gebonden arbeid
-
Migratie en etniciteit
11
Blok 4 Economische en Sociale Geschiedenis (ESG) Methoden en technieken (MT) Werkstuk Vaardigheden Schriftelijke overdracht -
Werkstuk
Concepten Bij ESG: -
Markt en handel versus autarkie
-
Economische groei en stagnatie
-
De Rise of the West
-
Klasse en sociale stratificatie
Bij MT: -
Methodologische criteria: toetsbaarheid, maximale informativiteit, explicitering
-
Onderzoeksplan en conceptueel model
-
Kwalitatief en kwantitatief onderzoek
-
Operationaliseren
-
Problemen met betrekking tot betrouwbaarheid en validiteit
12
3. Het historisch bedrijf in Nederland Wie de weg wil vinden in de Nederlandse en de internationale geschiedenis, moet weten hoe het historisch bedrijf, in elk geval in eigen land, in elkaar zit. Bij welke instellingen werken beroepshistorici? In welke archiefinstellingen en bibliotheken kun je terecht voor historische teksten en beeldmateriaal? Waar worden discussies over nieuw onderzoek gevoerd? We geven hier een beknopt overzicht van de belangrijkste instellingen. Omdat ze vrijwel allemaal over websites beschikken, waarin weer verwezen wordt naar andere instellingen, kun je het Nederlandse historische bedrijf gemakkelijk verkennen door te surfen op het web. Een handige ingang naar veel historische instellingen en verzamelingen bronnenmateriaal is de Portal Geschiedenis. Je vindt die op de studentenpagina van de website van de Faculteit onder ‘service.’ 3.1. Opleidingen Er zijn zeven universitaire geschiedenisopleidingen in Nederland: aan de universiteiten in Groningen, Nijmegen, Amsterdam (daar zijn er zelfs twee: aan de Vrije Universiteit en aan de Universiteit van Amsterdam), Leiden, Utrecht en Rotterdam. Daarnaast hebben de technische universiteiten van Twente (in Enschede) en Eindhoven en de Landbouwuniversiteit Wageningen kleine historische afdelingen, gespecialiseerd in de techniek- en de landbouwgeschiedenis. De medewerkers aan deze opleidingen verrichten vrijwel allemaal historisch onderzoek, meestal naast een onderwijstaak. Zij doen dat voor een deel in de tijd die zij daarvoor hebben als onderdeel van hun aanstelling aan de universiteit, voor een ander deel met geld van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), of met andere fondsen. Een groot deel van dat geld gaat naar promotie-onderzoek: beginnende onderzoekers (aio's) die hun proefschrift (dissertatie) schrijven onder begeleiding van een hoogleraar. Hoogleraren (professoren) zijn de leidinggevende figuren aan een faculteit: zij leiden vaak onderzoeksprojecten waaraan meerdere mensen deelnemen, zijn verantwoordelijk voor het onderwijs van docenten in hun vakgroep en hebben een belangrijk aandeel in het bestuur van de faculteit, de contacten met het College van Bestuur (het bestuur van de universiteit als geheel) en allerlei instanties buiten de universiteit. Andere medewerkers hebben de rang van universitair docent of universitair hoofddocent. Ook zij doen onderzoek
13
(individueel en in groter verband), geven onderwijs en hebben een aantal organisatorische taken. 3.2. Beroepsverenigingen, congressen en vaktijdschriften De meeste historici zijn aangesloten bij een of meer beroepsverenigingen. Dat kunnen algemene zijn, zoals het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap (KNHG), of meer gespecialiseerde, zoals verenigingen voor sociale geschiedenis, wetenschapsgeschiedenis of stedengeschiedenis. Deze verenigingen organiseren congressen, waarop de leden en niet-leden hun onderzoeksbevindingen aan elkaar presenteren. Vaak geven ze een wetenschappelijk tijdschrift uit waarin, opnieuw, niet alleen leden, maar iedereen die een wetenschappelijk artikel heeft geschreven kan publiceren, mits de redactie de tekst goedkeurt. Bekende Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften zijn: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden (kortweg BMGN) Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis (TSEG) Tijdschrift voor geschiedenis (TvG) Bekende internationale tijdschriften zijn: American historical review Geschichte und Gesellschaft 3.3. Bibliotheken Bibliotheekonderzoek komt hierna nog uitgebreid ter sprake (zie hoofdstuk 4). Iedere universiteit beschikt over een grote wetenschappelijke bibliotheek. Andere belangrijke bibliotheken zijn de Koninklijke Bibliotheek (www.kb.nl) en de gemeentebibliotheken van de grote steden, zoals de Bibliotheek Rotterdam. Een overzicht vind je op de website van onze eigen universiteitsbibliotheek, onder: zoek ook > andere catalogi. Via deze website kun je het boeken- en tijdschriftenbezit van al die bibliotheken raadplegen. Een overkoepelende catalogus is de Nederlandse Centrale Catalogus (NCC, zie paragraaf 4.2.2.). Om gebruik te maken van deze bibliotheken moet je een lenerspas hebben. De pas voor de Rotterdamse UB is onderdeel van je studentenkaart.
14
3.4. Archieven en onderzoeksinstituten De archieven van de nationale, provinciale en gemeentelijke overheden worden bewaard in archiefdiensten, op drie niveaus. In Den Haag bevindt zich het Nationaal Archief (www.nationaalarchief.nl), vlak naast station Den Haag Centraal en de Koninklijke Bibliotheek. Hier worden onder meer de archieven van de ministeries bewaard. Elke provinciehoofdstad herbergt het provinciaal archief en de gemeenten hebben hun gemeentelijke archiefdiensten. De laatste jaren zijn in verscheidene provincies de archieven van de provincie en die van de provinciehoofdstad samengevoegd (bijvoorbeeld het Noord-Hollands Archief, waarin de archieven van de provincie, de gemeente Haarlem en een aantal kleinere gemeenten zijn ondergebracht). Deze archieven zijn voor iedereen toegankelijk. Ze bewaren niet alleen materiaal van de overheid, maar ook van bijvoorbeeld bedrijven, verenigingen, scholen, kerken en individuele personen. Er zijn ook gespecialiseerde archieven, zoals het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (www.iisg.nl), waar onder meer archieven van socialistische organisaties en de vakbeweging worden bewaard, het Aletta, instituut voor vrouwengeschiedenis (www.iiav.nl) en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (www.niod.nl), het Katholiek Documentatie Centrum (www.ru.nl/kdc) en het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (www.hdc.vu.nl/nl/). Voor de geschiedenis van de pers is het Persmuseum van belang (www.persmuseum.nl). Belangrijk is tenslotte het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (www.inghist.nl), dat onder meer bronnenmateriaal en bibliografieën publiceert (online en op papier). Op de website van dit instituut vind je links naar een groot aantal andere voor ons vak belangrijke websites.
15
4. Vakliteratuur zoeken in bibliotheken en andere instellingen 4.1 Wetenschappelijke informatie Voordat je gaat zoeken naar informatie over het onderwerp van je werkstuk of referaat, is het belangrijk te weten hoe die informatie tot stand komt en wat voor soorten informatiebronnen er zijn. Wereldwijd zijn duizenden historici bezig met onderzoek. De resultaten van hun werk worden gepubliceerd in wetenschappelijke artikelen en boeken, vaak na een langdurige selectieprocedure. Uitgevers beoordelen de stijl en relevantie van teksten, bovendien ondergaan die teksten een proces van ‘peer-review’: kwaliteitscontrole op feitelijke juistheid en onderzoeksmethoden door collega-historici. Deze kwaliteitscontrole onderscheidt wetenschappelijke informatie binnen het enorme en vaak ongecontroleerde informatieaanbod dat het digitale tijdperk ons biedt. De meest gangbare vorm waarin onderzoeksresultaten verschijnen is het wetenschappelijk artikel. De meeste artikelen worden geschreven met als doel in een wetenschappelijk tijdschrift gepubliceerd te worden. Die tijdschriften zijn meestal gekoppeld aan een bepaald vakgebied. Naast conferenties zijn tijdschriften het belangrijkste medium waarmee historici hun bevindingen aan elkaar meedelen. Ze verschijnen over het algemeen zowel in gedrukte als digitale vorm. De digitale versies vind je in databanken: enorme collecties van artikelen of andersoortige (bv. statistische) gegevens, doorzoekbaar via aan de databank gekoppelde zoekmachines. De toegang tot de inhoud van deze databanken is betaald, en dusdanig duur dat over het algemeen alleen universiteitsbibliotheken hier een abonnement op hebben. Studenten en medewerkers kunnen deze diensten gratis gebruiken. Als dit met je computer thuis wilt doen, dan moet je zorgen voor een VPN toegang. Hoewel artikelen steeds populairder worden als publicatiemiddel, worden vooral binnen het vakgebied geschiedenis nog steeds veel boeken geschreven. Het grootste verschil tussen boeken en artikelen is (naast de hoeveelheid pagina’s) het onderwerp. De onderwerpen van artikelen zijn over het algemeen zeer specifiek. Ze behandelen vaak een enkel aspect of een enkele invalshoek van een bepaald onderwerp, terwijl een boek meestal een onderwerp als geheel behandelt en uitgebreid op verschillende aspecten en invalshoeken ingaat. Een categorie apart onder de boeken zijn overzichtswerken of handboeken. Deze worden vaak gebruikt in het onderwijs. Ze behandelen algemene onderwerpen op een bondige,
16
overzichtelijke en zo objectief mogelijke manier. Zulke boeken zijn handig om te gebruiken als startpunt van je onderzoek.
17
4.2 Waar ga je zoeken? Dankzij de digitalisering is zowel de hoeveelheid als de beschikbaarheid van informatie explosief toegenomen. Dat is enerzijds een voordeel, anderzijds wordt door het enorme aanbod het vinden van de juiste informatie steeds moeilijker.
De belangrijkste
onderzoeksvaardigheid die je kunt leren is daarom ook niet het vinden van informatie, maar het selecteren van relevante informatie. Het feit dat er zo ontzettend veel wetenschappelijke informatie digitaal beschikbaar is, betekent overigens niet dat je hier onbeperkt toegang toe hebt.
Hoewel sommige
wetenschappers hun publicaties voor iedereen beschikbaar stellen - op een eigen website of middels een repository – worden de meeste artikelen gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften. Omdat de databanken, waarin deze artikelen digitaal beschikbaar worden gesteld, over het algemeen alleen aan abonnementhouders (in dit geval de UB) toegang verlenen, is hun inhoud dus niet zomaar via internet te vinden. Dit wil niet zeggen dat de universiteitsbibliotheek de enige plek is waar je wetenschappelijke informatie kunt vinden, maar het betekent wel dat bibliotheken zeer veel tijd, expertise én geld steken in het selecteren en beschikbaar stellen van informatie die bruikbaar is voor wetenschappelijk onderzoek. Naast universiteitsbibliotheken is het internet uiteraard wel een grote bron van andere soorten informatie, die ook van waarde kunnen zijn voor je onderzoek. Naast de UB en internet heb je ook nog gespecialiseerde bibliotheken en documentatiecentra tot je beschikking, zoals het Aletta, het Instituut voor vrouwengeschiedenis en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, allebei in Amsterdam. Heel grof gezegd is het internet een plaats waar je kunt zoeken naar inspiratie en meningen, de meest recente ontwikkelingen op een bepaald gebied en publicaties van organisaties en bedrijven. De universiteitsbibliotheek is een plaats waar je moet zijn voor wetenschappelijke publicaties en statistische gegevens. In gespecialiseerde bibliotheken en documentatiecentra vind je unieke literatuur over specifieke onderwerpen en vaak ook archiefmateriaal. Tenslotte zijn er archieven, zoals het Algemeen Rijksarchief en de gemeentearchieven, waar primaire bronnen te vinden zijn. We gaan nu nader in op de mogelijkheden en beperkingen van verschillende informatiebronnen.
18
Het internet Aan het gebruik van internet voor je zoektocht naar bruikbare informatie kleven voor- en nadelen. Voordelen zijn de diversiteit en omvang van de hoeveelheid informatie. Nadeel is het gebrek aan selectiviteit. Iedereen kan op internet beweren wat hij of zij wil, zonder
gecontroleerd
te
worden
door
een
uitgever
of
wetenschappelijke gemeenschap. Dat vergt van de gebruiker een goed beoordelingsvermogen – jij bent degene die een bron moet beoordelen op bruikbaarheid, en jij moet je verantwoorden voor het gebruik ervan. Je kunt internet het beste gebruiken voor het opdoen van inspiratie en het vergelijken van verschillende meningen via blogs en fora,
om op de hoogte blijven van de nieuwste
ontwikkelingen middels nieuwssites en RSS-feeds en voor het vinden van publicaties van bedrijven en organisaties, via hun websites. Via internet is ook wetenschappelijke informatie te vinden. Zo heb je wetenschappelijke zoekmachines als Google Scholar en Scirus en kun je veel publicaties vinden op persoonlijke websites van wetenschappers in jouw vakgebied. In verband met de rechten van uitgevers zul je alleen niet altijd toegang hebben tot de full-text versies van hun werk. Naast hoe en waar deze informatie te vinden is, zul je ook moeten leren hoe je deze informatie kunt beoordelen op betrouwbaarheid. Dit alles kun je vinden in de online UBcursus ‘Internet Research’.
Het archief Terwijl
bibliotheken
voornamelijk
gepubliceerde
literatuur
bevatten, bevatten archieven juist vooral ongepubliceerde, primaire – en daardoor unieke – bronnen. Een voorbeeld hiervan is het Nationaal Archief in Den Haag: een enorme collectie van diverse
soorten
archiefmateriaal
met
een
goede
online
zoekfunctie. Veel archiefmateriaal is ook te vinden in de kantoren van allerlei organisaties. Vaak zijn die wettelijk verplicht om bedrijfsgegevens en procesinformatie te archiveren. Niet al dat materiaal is voor onderzoek beschikbaar: je bent afhankelijk van de toestemming van de betreffende organisatie. Het werken met primaire bronnen bespreken we in het volgende hoofdstuk.
19
De EUR Universiteitsbibliotheek De Universiteitsbibliotheek is in principe de centrale opslagplaats van wetenschappelijke informatie. Deze informatie wordt ingekocht en geselecteerd door vakspecialisten die hun keuze baseren
op
de
behoeften
van
faculteiten,
opleidingen,
wetenschappelijk medewerkers en studenten. Hoewel je een bibliotheek waarschijnlijk associeert met boeken, is tegenwoordig het overgrote deel van de collectie digitaal. De niet-digitale collectie boeken en tijdschriften van de UB bestaat uit twee delen. Een klein deel staat in de ‘open opstelling’, dat wil zeggen in de boekenkasten in de leeszalen. Deze boeken en tijdschriften zijn niet uitleenbaar: je kunt ze alleen raadplegen in de leeszaal. Hieronder vallen recente tijdschriftjaargangen, gebonden oudere jaargangen, naslagwerken, verplichte literatuur en andere werken die nuttig zijn voor grote groepen studenten tegelijk. De opstellingen zijn gegroepeerd naar vakgebied, en onderverdeeld op basis van de zo genoemde Nederlandse Basisclassificatie (ofwel onderwerpontsluiting). Het grootste deel van de collectie zit echter verborgen in het magazijn, en kan enkel gevonden worden middels de online catalogus. Het grootste deel van de UB-collectie is echter, zoals gezegd, in de databanken te vinden. Ter illustratie: het magazijn van de UB collectie bevat ongeveer 1 miljoen items, terwijl in de 300 databanken van de UB alleen al aan wetenschappelijke artikelen rond de 50 miljoen items te vinden zijn. Voor de toegang hiertoe geeft de UB een fortuin uit. Daarom is die toegang enkel voorbehouden aan de studenten en medewerkers van de EUR. Naast de databanken heeft de UB in haar digitale collectie ook online tijdschriften, e-books, scripties en proefschriften. Deze items kunnen via de UB-website gevonden worden. In de nieuwe speciaal aan de UB verbonden zoekmachine sEURch zoek je in zowel de UB-catalogus als in het grootste gedeelte van de databanken tegelijk. Deze manier van zoeken lijkt nog het meest op het zoeken via Google, maar de content is beperkt tot de (digitale) bronnen van de UB. Handig dus om snel een goed overzicht te krijgen! Let op: sommige voor de Nederlandse geschiedenis belangrijke tijdschriften, zoals het Tijdschrift voor geschiedenis en het Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis zijn niet of maar beperkt elektronisch beschikbaar, maar ze zijn wel in papieren vorm te raadplegen in de leeszaal van de UB.
20
Tenslotte biedt de UB de studenten niet alleen informatie met betrekking tot de eigen collectie, maar is het ook mogelijk om te zoeken in de collecties van andere bibliotheken. Picarta is de meest bekende zoekmachine. Ze geeft de mogelijkheid om met één zoekopdracht binnen de catalogi en tijdschriftencollecties te zoeken van meer dan 400 aangesloten Nederlandse bibliotheken. Indien je vermoedt dat een andere universiteit meer gespecialiseerd zou kunnen zijn in het onderwerp waarover je literatuur zoekt is het nuttig om hier in te zoeken. Hieronder staat een overzicht met voorbeelden en links naar informatiebronnen. Let wel: dit zijn slechts voorbeelden. Het is niet bedoeld als selectie van de beste kwaliteit, en is zeker geen compleet overzicht. Bekijk voor een uitgebreider overzicht van bronnen voor het vakgebied Geschiedenis de UB online portal Geschiedenis.
21
Voorbeelden van handige zoekplaatsen voor wetenschappelijke informatie
sEURch Wetenschappelijke zoekmachines
Google Scholar
Scirus UB collectie
UB catalogus Jstor ISI Web Knowledge
UB databanken
of
Zoekmachine van de EUR; inhoud bestaat uit gehele UB-catalogus + 80% van de databanken. Volledig toegang. Wetenschappelijke variant van Google, zoekt wereldwijd in databanken, repositories etc. Beperkt toegang. Wetenschappelijke internationale zoekmachine met artikelen, patenten, working papers, etc. Beperkt toegang. Eigen collectie boeken, tijdschriften, e-books, multimedia. Fulltext tijdschriftartikelen op verschillende vakgebieden, met name sociale wetenschappen en letteren. Citatiedatabase met enorme content op verschillende vakgebieden, gedeeltelijk fulltext toegang.
Project Muse
Fulltext artikelen op het gebied van sociale, kunst- en geesteswetenschappen.
Eighteenth Century Collections Online
Praktisch alle geschriften van belang die in de e UK zijn verschenen, uit de 18 eeuw. Verschillende disciplines.
Maak hier je eigen selectie databanken binnen je vakgebied American Historical Review Journal of Modern History Relevante online tijdschriften
Medieval History Journal Journal of Military History Maak hier je eigen selectie tijdschriften binnen je vakgebied Kranten Tijdschrift voor Geschiedenis
Relevante tijdschriften in gedrukte vorm
Tijdschrift voor Economische en Sociale Geschiedenis Recente nummers zijn te vinden in de Langeveld zaal (UB); oudere jaargangen via de UB-catalogus
En verder....
Statistische gegevens
• •
Proquest Historical Newspapers Times Digital Archive
22
Scripties proefschriften
en
Zoeken in bibliotheken buiten de EUR
• •
Statline (CBS databank) United Nations Statistics Division
• •
Narcis (Nationale collectie proefschriften) Scriptiedatabank van de EUR
23
4.3 Hoe ga je zoeken? Dankzij de explosieve groei van de (vooral digitale) informatie, is het vinden van informatie gemakkelijker geworden, terwijl het selecteren van de juiste informatie steeds moeilijker wordt. Als je simpelweg een trefwoord in een wetenschappelijke zoekmachine invoert heb je een grote kans om een stuk of 10.000 resultaten terug te krijgen. Ga dat maar eens uitpluizen op relevante literatuur. Aangezien de meeste studenten eerder tijd tekort dan tijd teveel hebben is het een stuk effectiever om een goede zoekstrategie op te zetten, en goed op de hoogte te zijn van technieken om je resultatenlijst te beperken en te verfijnen op wat je precies zoekt. Hoe beter je weet wat je zoekt, hoe kleiner je resultatenlijst, en hoe relevanter je resultaten. Het is natuurlijk het gemakkelijkst als je weet welk boek of artikel je wilt hebben: je kent de titel en/of de schrijver van het boek, of van het tijdschriftartikel, inclusief de titel van het tijdschrift en het nummer van de aflevering. Dit heet het zoeken naar een ‘known item’. Vaker zal het echter voorkomen dat je op onderwerp gaat zoeken. In dit geval zul je relevante literatuur zoeken middels zoekmachines en trefwoorden. Vooral deze manier van zoeken is een kunst. Hoe vind je een ‘known item’? Als je gaat zoeken naar een bekend boek of artikel moet je natuurlijk eerst titels of auteurs van relevante literatuur opsporen. Hier zijn verschillende methoden voor, maar steeds komt het vooral aan op verwijzingen of referenties. Neem een artikel of boek dat goed bij je onderwerp aansluit als uitgangspunt, en ga op basis hiervan verder zoeken. Handboeken of andere naslagwerken zijn een goed begin. Dit zijn
overzichtswerken
waar
een
onderwerp
op
een
methodische, beknopte manier wordt beschreven, waardoor het als een kapstok kan fungeren voor je onderzoek. In zo’n handboek of naslagwerk staan in principe altijd verwijzingen
24 Blackwell Reference Online
naar literatuur die de auteur heeft gebruikt. Die titels kun je gebruiken voor verdieping van je onderzoek. Via de UB-databanken kun je digitale naslagwerken vinden, zoals ‘Blackwell Reference Online’, waarin een scala aan begrippen uitgebreid wordt beschreven, gerelateerde begrippen worden gegeven en onderaan het artikel een literatuurlijst staat (zie illustratie). Erg handig! Ook via de online encyclopedie Wikipedia is veel te vinden. Omdat dit naslagwerk ‘Open Source’ is, en de inhoud dus door iedere gebruiker kan worden gewijzigd, is de betrouwbaarheid van deze bron niet altijd even groot. Echter, door te letten op de kwaliteit van de referenties kun je een Wikipedia stuk gemakkelijk beoordelen op betrouwbaarheid. Gebruik een Wikipedia-artikel daarom nooit als directe bron, maar wel als uitgangspunt voor interessante links en literatuurverwijzingen! Naast literatuurverwijzingen in naslagwerken kun je ook eens gaan kijken in literatuurlijsten in boeken en artikelen die je al kent en die relevant zijn voor je paper. Dit kan verplichte literatuur zijn, boeken of artikelen die je al hebt gevonden of gebruikt, of die je zijn aangeraden door een docent of medestudent. Het nadeel van het gebruik van literatuurlijsten in boeken en artikelen is dat de informatie die je er vindt per definitie ouder is dan het boek of artikel dat jij in je bezit hebt. Indien je dus op zoek bent naar zeer actuele informatie is dit vaak niet de beste methode. In dit geval kun je beter zoeken op onderwerp. Dit komt in het volgende hoofdstuk aan bod. Ook kun je eens kijken of je actuelere artikelen of boeken van dezelfde auteur kunt vinden. Effectief zoeken naar actuele artikelen kun je ook op een andere manier doen, namelijk door het referentiezoeken om te draaien. Net zoals een artikel naar andere artikelen en boeken verwijst,
Cittiezoeken in Google Scholar
kan het ook zijn dat het artikel of boek dat je bestudeert zelf is gebruikt voor verder onderzoek. Als je recentere artikelen over hetzelfde onderwerp wil vinden kun je daarom ook kijken naar de artikelen die het artikel dat je al gevonden had hebben geciteerd. Dit kun
25
je niet in elke databank vinden, maar in sommige databanken of zoekmachines, zoals ISI Web of Knowledge en Google Scholar, kun je via ‘Times Cited’ (bij ISI) of ‘Cited by’ (Scholar) opzoeken in welke artikelen jouw stuk geciteerd is. Dit zijn artikelen die waarschijnlijk betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, maar recenter zijn dan het stuk dat je al gevonden had. Als je eenmaal titel- of auteursgegevens hebt gevonden is het gemakkelijk zoeken. Of je nu in de UB catalogus zoekt, in een databank of via zoekmachines als sEURch of Google Scholar, in elke zoekbox is er wel een mogelijkheid om te zoeken op auteursnaam of titelwoorden. Soms kun je deze selectiemethode al in het beginvenster vinden, zoals bij de
UB-catalogus, Picarta of in de databanken. In de grotere zoekmachines moet je vaak naar de ‘advanced search’ pagina gaan om te kunnen zoeken op auteur of titel.
26
Hoe zoek je op onderwerp? Het zoeken op onderwerp is over het algemeen moeilijker dan het zoeken naar een artikel van een bekend auteur of met een bekende titel. Juist vanwege de enorme collectie aan wetenschappelijke informatie, zowel binnen als buiten de UB, is het belangrijk om te weten hoe je je informatie moet filteren. Hoewel het uiteindelijk zaak is om zo specifiek mogelijk te zijn met je zoekvraag, wil je aanvankelijk vanuit een brede basis beginnen. Deze oriëntatie heb je nodig om je in te lezen op je onderwerp, zodat je aan de hand van deze kennis kan gaan bedenk welke specifieke informatie je nodig hebt. Vanuit die brede basis kun je je precieze onderzoeksvraag steeds verder afbakenen, tot je duidelijk hebt wat je zoekt. Pas als je precies weet wat je zoekt, en in welk format, kun je uitgebreid gaan zoeken in catalogi, databanken en zoekmachines. Het proces van afbakening en verfijning van je (onder)zoektermen vereist een effectieve zoekstrategie. Denk aan de volgende stappen:
1.
Identificeer de kernconcepten uit je onderzoeksvraag
Dit doe je door je onderzoeksvraag goed door te lezen, en de sleutelconcepten er uit te halen. Bijvoorbeeld: Hoe heeft de relatie tussen de ideologieën Communisme en Socialisme zich ontwikkeld gedurende de 19e eeuw en wat was de rol van Marx in deze ontwikkeling?
Als je in deze vraag de kernconcepten onderscheidt, krijg je: Hoe heeft de relatie tussen de ideologieën *Communisme* en *Socialisme* zich ontwikkeld gedurende de *19e eeuw* en wat was de rol van *Karl Marx* in deze ontwikkeling?
Hoewel het lijkt alsof je met deze termen meteen klaar bent, is er een groot verschil tussen de concepten die je uit je vraag haalt en de zoektermen waarmee je naar literatuur gaat zoeken. Daarom is het belangrijk deze concepten te ontleden, en te bedenken wat je nu
27
precies wil weten. Ook hebben kernconcepten soms een verschillende rol in het zoeken. Het concept ‘Communisme’ is bijvoorbeeld een term die nader gedefinieerd en uitgeplozen moet worden, terwijl het concept ‘19e eeuw’ juist een aan te brengen limiet (tijdsvak) is.
2.
Focus op de kernconcepten en op wat je precies moet weten
Het is zeer belangrijk je niet alleen te concentreren op de woorden in je onderzoeksvraag, maar ook goed na te denken over wat je precies wilt weten om je vraag te beantwoorden. In de bovenstaande vraag gaat het niet om de term Communisme zoals wij die nu kennen, maar over de betekenis daarvan in de 19e eeuw, toen Lenin, Stalin en de Koude Oorlog nog niets hadden toegevoegd aan de lading van het woord. In deze stap ga je dus zorgvuldig je onderzoeksvraag na op alle concepten waar je meer over wil weten, en ga je deze kernconcepten vervolgens uitpluizen op definitie, deelgebieden en onderlinge relatie. Dit is een ingewikkeld proces, want definities van een omstreden concept zijn vaak niet eenduidig. Ter illustratie: de internationale gemeenschap heeft nog steeds geen overeenstemming bereikt over de definitie van ‘terrorisme’, omdat bij elke definitie wel weer een andere nationale volksheld onder de categorie ‘terrorist’ valt. In de zojuist geformuleerde zoekvraag beperk je je tot de betekenis van de term Communisme in de 19e eeuw, en richt je je definitie daar op. Definities en nadere beschrijvingen zoek je op in handboeken, overzichtswerken en naslagwerken zoals encyclopedieën. Lees je goed in, bekijk verschillende beschrijvingen en denk zorgvuldig na over de definities, termen en onderverdelingen die jij gaat gebruiken. De termen die jij gebruikt zijn jouw eigen keuze, je zal je ervoor moeten verantwoorden in je paper. Denk hier dus goed over na!
3.
Zet de kernconcepten om in zoektermen
Vaak
wordt
gedacht
dat
kernconcepten en zoektermen hetzelfde zijn. Dat is vaak, maar niet altijd het geval. Als je
het
concept
Thesaurus van ‘The Free Dictionary’
28
‘guerrilla’ als zoekterm gebruikt zul je ongetwijfeld relevante hits krijgen. Waar je dan echter aan voorbij gaat, is dat je op deze manier heel veel relevante artikelen uitsluit. Vaak zijn er verschillende woorden die in principe dezelfde betekenis hebben. Het ene artikel zal de ene term gebruiken, het andere artikel gebruikt misschien een synoniem. Juist in het vakgebied geschiedenis is dit belangrijk, omdat een concept door de eeuwen heen soms verschillende benamingen of spellingsvarianten heeft. Als je bijvoorbeeld onderzoek wil doen naar de positie van de puber door de eeuwen heen, zul je, als je op de term ‘puber’ zoekt, weinig historische artikelen vinden. Moderne synoniemen zijn bijvoorbeeld ‘jongere’ of ‘adolescent’. Echter, als je verder terug gaat, zul je termen tegenkomen als ‘jongeheer’ en ’jongedame’, en als je nog verder terug gaat termen als ‘jonghere’, ‘jonkman’, ‘jongeling’ en ‘jongelinc’. Bovendien bevatten de meeste databanken enkel Engelstalige artikelen, zodat het noodzakelijk is om je zoektermen ook in het Engels te vertalen. Als je dus verzekerd wil zijn van een volledig zoekresultaat is het handig om een lijst te maken. Dit doe je middels het gebruik van (synoniemen-) woordenboeken en thesauri (woordenboeken die termen op betekenis groeperen en in relatie tot elkaar weergeven).
Het sleutelwoord in dit proces is: wees je bewust van wat je doet. Zorg dat je hebt nagedacht over de termen die je gaat gebruiken en de (eventueel tijdgebonden) betekenis daarvan. Zodra je je lijstje af hebt kun je een klein aantal termen er uit pikken waarvan jij denkt dat ze de meeste en beste resultaten zullen genereren. Bewaar de rest van je lijstje voor wanneer deze zoektermen niet het gewenste resultaat opleveren.
29
Voorbeelden van handige bronnen ter voorbereiding Inlezen/inspiratie
•
Handboeken
opdoen
•
Krantenartikelen
•
Blogs
•
Fora
Bekijk hier hoe je in Google je zoekresultaten kunt filteren op bijvoorbeeld Blogs, Fora of Nieuws Definities
•
Wikipedia
•
Blackwell Encyclopedia of Sociology
•
Encyclopedia Brittanica
•
Chronology of World History
•
The International Encyclopedia of Revolution and
Protest: 1500-nu Maak hier zelf een selectie van naslagwerken binnen het vakgebied geschiedenis Zoektermen
•
Oxford Reference Online
formuleren
•
Google Define – Typ in het Google zoekscherm [define:
*zoekterm*]
4.
•
The Free Dictionary
•
Middelnederlands woordenboek
•
Thesaurus.com
Combineer je zoektermen en begin met zoeken
Je voorbereiding is nu gedaan. Je hebt nu een lijst met doeltreffende zoektermen per concept, die je kunt gebruiken om precies te vinden wat je zoekt. Het is nu zaak om deze trefwoorden zó te gaan combineren, dat je irrelevante artikelen uitsluit, en de relevante artikelen tevoorschijn haalt. Naast het maken van de juiste trefwoordcombinatie kun je in de meeste zoekmachines of catalogi ook keuzes maken die je zoekresultaat verder verfijnen, door bijvoorbeeld te kiezen voor een bepaald tijdvak, een type content (boek, krantenartikel, tijdschrift, wetenschappelijk artikel, rapportage, etc) of taal.
30
Stap 1 is dus: denk goed na over wat voor een soort informatie je zoekt. Zoek je een opinie? Dan is een krant of opinietijdschrift een goede keuze. Zoek je wetenschappelijk onderbouwde argumenten? Kies dan voor een wetenschappelijk boek of tijdschriftartikel. Zoek je statistische gegevens om je punt mee te onderbouwen? Ga dan op zoek naar statistische databanken. Stap 2 richt zich op het definiëren van wat je precies wil weten. Kijk goed naar je zoektermenlijstje, en bedenk welke combinaties het beste dekken wat je wil weten. Voor deze stap kan het handig zijn om een onderzoeksvraag op te splitsen in deelvragen, waarbij je per deelvraag een andere combinatie van zoektermen aanhoudt.
31
4.4 Zoektips Natuurlijk is een goede voorbereiding het halve werk. Als het goed is heb je van tevoren goed voor jezelf in kaart wat je zoekt, waar je dit gaat zoeken en welke zoektermen je gaat gebruiken. De volgende stap, het daadwerkelijk zoeken in een zoekmachine, kan echter een tijdrovende bezigheid zijn als je niet goed kan omgaan met de opties om te verfijnen. Hoewel de meeste zoekmachines een eigen gebruiksaanwijzing hebben (het is dan ook altijd belangrijk om voor gebruik even bij ‘help’ de opties en tips door te nemen) zijn er een aantal zaken die overal wel terug komen.
1.
Het gebruik van aanhalingstekens
Een van de meest efficiënte manieren om je resultaat specifiek te krijgen, is het tussen aanhalingstekens zetten van zoektermen die uit meerdere woorden bestaan. Door de woorden tussen aanhalingstekens te plaatsen behandelt de zoekmachine
de
woorden
als
exacte
woordcombinatie, in plaats van als twee losse
Boolean operator in database
woorden. Als je bijvoorbeeld “Koude oorlog” tussen aanhalingstekens zet, zoek je op deze woorden als één zoekterm, in plaats van dat de zoekmachine zoekt op alles met ‘koude’ of ‘oorlog’ erin.
2.
Weet hoe ‘boolean operators’ werken
Boolean operators zijn manieren om zoektermen te combineren. Als je de zoektermen ‘Guerilla’ en ‘Communisme’ in een zoekmachine invoert, kun je middels deze operators bijvoorbeeld beslissen of de zoekmachine naar artikelen zoekt waar het woord ‘guerrilla’ of het woord ‘communisme’ in voorkomt (op deze manier krijg je dus erg veel resultaten), of dat de zoekmachine alleen naar artikelen zoekt waar beide woorden in voorkomen (op deze manier verklein je je resultatenlijst). De meest bekende operators zijn AND, OR en NOT. Het gevolg van het gebruik van operators is eigenlijk heel simpel: door middel van het gebruik van AND krijg je de kleinste en meest verfijnde resultatenlijst. Door het gebruik van OR krijg je een veel grotere hoeveelheid resultaten, maar minder specifiek. Door middel van het gebruik van NOT sluit je een specifiek gedeelte uit je lijst.
32
Hoe Boolean operators zijn verwerkt in een zoekmachine kan erg verschillend zijn. Bij sommige zoekmachines, zoals Google en sEURch, wordt de operator AND automatisch ingesteld. Als je twee termen intoetst, worden automatisch alleen de artikelen die beide termen bevatten gevonden. Indien je een van de andere operators wil instellen kun je deze zelf tussen je trefwoorden zetten, bijvoorbeeld Londen OR Parijs. In de meeste databanken en in de UB-catalogus zie je de operators terug in een keuzemenu, waarbij je zelf kan aangeven hoe de woorden gecombineerd moeten worden.
3.
Maak gebruik van je zoektermenlijst
Door middel van je zoektermenlijst kun je ook je resultaat beïnvloeden. Als je een enorme resultatenlijst krijgt, kan het zijn dat de zoektermen die je gebruikt niet specifiek genoeg zijn. Stel dat je zoekt op de termen ‘Communisme’ en ‘Koude oorlog’. Die termen zijn, zelfs in combinatie, zo algemeen dat je je hele leven nodig zou hebben om al die resultaten door te zoeken op relevantie. Als je merkt dat je term te algemeen is, kun je gaan kijken naar deelonderwerpen, of specifiekere termen. Neem bijvoorbeeld een deelsoort van het communisme, en richt je op een bepaalde periode van de Koude oorlog. Als je vervolgens zoekt op bijvoorbeeld ‘Trotskyisme’ en ‘Oktoberrevolutie’ is je resultatenlijst al een stuk korter en specifieker.
Natuurlijk werkt deze techniek ook omgekeerd. Indien je merkt dat je zoektermen weinig resultaat opleveren, kun je eens kritisch gaan kijken naar je termen. Controleer eerst je spelling! Eén typefoutje en je krijgt niet of nauwelijks resultaat. Als je spelling klopt kun je je synomiemenlijst inzetten. Misschien wordt in het vakgebied een andere term vaker gebruikt. Als dit nog steeds niet werkt kun je voor een algemenere zoekterm kiezen: misschien is er gewoon nog niet zoveel geschreven over jouw onderwerp! In het kort: Teveel Resultaten
•
Gebruik
Te weinig resultaten
specifiekere
•
Gebruik
algemenere
of
33
zoektermen •
alternatieve zoektermen
Combineer zoektermen
•
Verminder
het
aantal
zoektermen •
Bestaat een term uit
•
Controleer je spelling!
meerdere woorden? Gebruik aanhalingstekens!
o
Gebruik de ‘refine options’ of ‘advanced search’ opties van je
zoekmachine o
Ga naar de ‘help’ functie van je zoekmachine voorde specifieke
gebruiksaanwijzing
4.5 Literatuur opzoeken, lezen en verder zoeken Wanneer je de hiervoor beschreven zoekprocedure hebt gevolgd, heb je als het goed is een flinke lijst met titels van boeken en artikelen over je onderwerp. Hoe bruikbaar die titels werkelijk zijn voor je onderzoek, blijkt pas als je ze gaat lezen. Maak een print van je literatuurlijst en noteer daarop welke titels je in elk geval wilt zien. Vraag die aan. De artikelen zoek je op in de elektronische (en soms de papieren) tijdschriften, de boeken in de online catalogus van de UB. Sommige boeken zullen niet aanwezig zijn in de UB, maar wel in een andere Nederlandse bibliotheek. Via Picarta (zie onder ‘zoek ook’ op de website van de UB) kun je vinden in welke bibliotheken het boek aanwezig is en kun je het aanvragen via het interbibliothecair leenverkeer (ibl). Let wel: het duurt een paar dagen tot een week voordat een boek van elders is aangekomen op de UB. Plaats je bestelling dus tijdig. Neem de literatuur vluchtig door (lees bijvoorbeeld de inleiding en de conclusie van een artikel, de flaptekst, de inleiding en de inhoudsopgave van een boek) om vast te stellen of het werk bruikbaar is. Levert dit te weinig bruikbaars op, vraag dan ook de volgende titels van je lijst aan. Ook in de minder bruikbare literatuur kun je overigens wel eens titels in de noten vinden waar je wat aan hebt. En door vast te stellen wat je niet bruikbaar vindt krijg je ook helderder waarover je paper wel moet gaan.
34
Zet nooit strepen in boeken, hoogstens heel lichte potloodtekentjes, die je uitgomt voordat je het boek weer inlevert. Bibliotheekboeken zijn gezamenlijk bezit. Bespaar andere lezers de ergernis te moeten lezen in een boek met strepen en aantekeningen! Hulp en handige links
UB-portals voor geschiedenis •
Cursussen
Overzicht van online cursussen en tutorials speciaal voor
Geschiedenis. •
Bronnen
Overzicht van links naar de beste databanken, online
tijdschriften, websites en andere informatiebronnen die relevant zijn binnen het vakgebied geschiedenis.
Handige online cursussen •
Maak kennis met de UB
Leer hoe je moet zoeken en lenen in
de UB •
Internet Research
Leer hoe je informatie kan vinden en
beoordelen op internet •
Refworks
Manage snel en efficiënt je referenties
•
Verwijzen en citeren
Alles
over
het
hoe
en
waarom
van
citeren/verwijzen
Hulp •
Handleidingen Handleidingen voor multidisciplinaire databanken (o.a. Jstor)
•
Virtuele balie Online contactpunt voor alle vragen en verzoeken.
Gemiddelde afhandeltijd 30 minuten. •
Vakreferent
Collectiespecialist voor de faculteit FHKW
•
VPN toegang Thuis toegang tot de gehele digitale collectie van de UB
35
5. Bronnenonderzoek Alles wat we weten over het verleden is uiteindelijk gebaseerd op bronnen, dat wil zeggen materiële en immateriële overblijfselen uit het verleden. Dat kunnen gebouwen en voorwerpen zijn, geschreven of gedrukte teksten, plaatjes, films en geluidsbanden, mondelinge overleveringen. Bronnen ‘getuigen’ van het verleden. Soms geven ze eenvoudige informatie, in de vorm van feiten: op die en die dag, zo laat, hield de liberale afgevaardigde Samuel van Houten een toespraak in het parlement over kinderarbeid, of: ontplofte het Amerikaanse ruimteveer Challenger, of: begon de Duitse schrijver Goethe zijn reis naar Italië. Maar vaak ligt het ingewikkelder. Als we in een krant of een dagboek een verslag lezen van een conflict – een staking, een ruzie aan een koninklijk hof, een oorlog – dan is van groot belang om te weten op welke wijze de schrijver betrokken was bij dat conflict, hoe hij aan zijn informatie kwam en voor wie hij schreef. Als er andere getuigenissen van dezelfde gebeurtenissen zijn, is het raadzaam ook die te lezen. Voorts moet je beseffen dat bepaalde woorden die mensen indertijd gebruikten een andere betekenis hadden dan nu (zie paragraaf 1.3). Om een bron goed te kunnen interpreteren, moet je derhalve zoveel mogelijk te weten zien te komen over de auteur(s), hun positie in de maatschappij en hun bedoelingen. En om die positie en die bedoelingen goed te kunnen begrijpen, moet je weer zoveel mogelijk te weten zien te komen over de omgeving (context) waarin je bron is ontstaan: de machtsverhoudingen, de wijzen van denken en spreken. Als je de historische context van je bronnen niet kent, dan hanteer je automatisch je eigen context – je eigen normen en vanzelfsprekendheden – en dan is je interpretatie anachronistisch: hij zegt dan meer over jou en je eigen tijd dan over de tijd die je wilt onderzoeken. Bij het bestuderen van bronnen moet je daarom in elk geval de volgende drie vragen stellen: 1. Wat is er bekend over de maker(s) van de bron? 2. Met welk doel en ten behoeve van wie is de bron gemaakt? 3. Wat was de maatschappelijke context waarin de bron is ontstaan?
36
Soms vind je de antwoorden op deze vragen in de bron zelf, bijvoorbeeld wanneer de auteur zichzelf, zijn doel en zijn publiek bekend maakt. Maar pas op: de auteur kan iets anders zeggen dan hij bedoelt, hij kan ons bewust of onbewust bedotten. Je kunt er ook niet zonder meer van uit gaan dat hij het publiek bereikte dat hij wilde bereiken. Soms vind je aanwijzingen niet in de tekst zelf, maar in het document waarin de tekst zich bevindt: in boeken en kranten zijn vaak jaar en plaats uitgave, uitgever of redacteur vermeld. Soms vind je gegevens over prijs en oplaag, die een aanwijzing kunnen geven van het lezerspubliek. Maar ook de kwaliteit van het gebruikte papier, de reputatie van de uitgever, de boekband, krabbels van een lezer in de kantlijn, etc. kunnen je iets vertellen. Net als een detective, moet je alert zijn op alle mogelijke aanwijzingen, die je kunnen helpen je bron te ‘plaatsen’ in zijn historische omgeving. De bronnen die historici gebruiken bestaan voor het grootste deel uit teksten. Daarnaast maken we veelvuldig gebruik van statistisch materiaal en afbeeldingen. Maar ook voorwerpen, gebouwen en muziek kunnen als bron dienen. Tenslotte kunnen we als het ware zelf een bron maken door mensen te interviewen: de tekst van het gesprek is dan een nieuwe bron. Teksten, het meest gebruikte type bron, zijn op tal van manieren onder te verdelen. Vaak wordt onderscheid gemaakt tussen gepubliceerde en niet gepubliceerde bronnen. Gepubliceerde bronnen zijn in druk verschenen teksten, zoals boeken en artikelen in kranten en tijdschriften. De meeste ervan vind je in bibliotheken. Niet gepubliceerde bronnen kunnen ook gedrukt of getypt zijn (overheidsrapporten, de boekhouding van een bedrijf), maar vaak zijn ze met de hand geschreven: brieven, dagboeken, rapporten en verslagen. Die ongepubliceerde bronnen vind je grotendeels in archieven. Een ander onderscheid dat vaak wordt gemaakt is dat tussen primaire en secundaire bronnen. Een primaire bron is een bron die in de meest directe relatie staat tot het verleden dat je bestudeert (ooggetuigenverslagen, foto's, rekeningen). Een secundaire bron is een bron die op primaire bronnen gebaseerd is en daardoor verder van het gebeurde afstaat. Meestal gaat het bij dat laatste om historische werken (oude en meer recente) over het onderwerp. Dezelfde tekst kan echter in het ene onderzoek een primaire bron zijn, in het andere een primaire. Voor een historisch onderzoek naar de houding van Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog is een brief van Mussert of een andere NSB-er een primaire bron; het standaardwerk van Lou de Jong over Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog is dan een
37
secundaire bron. Bij een studie naar de ontwikkeling van het beeld van de Tweede Wereldoorlog bij de opeenvolgende naoorlogse generaties fungeert De Jong’s werk echter als primaire bron, naast andere boeken over hetzelfde onderwerp, zoals Chris van der Heijden’s, Grijs verleden en Bart van der Boom’s ‘We leven nog’. Wie onderzoek doet naar de niet-westerse wereld krijgt te maken met een andere bronnensituatie. In veel van deze samenlevingen zijn veel minder geschreven bronnen overgeleverd dan in westerse samenlevingen, al zijn er op dit punt grote verschillen: China en Japan hebben al eeuwenlang een omvangrijke schriftcultuur, in Afrika is die pas veel later ontstaan. In Afrika vinden we geen geschreven kronieken van grote heersers, verslagen van belangrijke ontmoetingen, laat staan dagboeken of memoires. Het ‘historisch geheugen’ is daar niet zozeer te vinden in archieven en biliotheken, maar in de hoofden van mensen, die hun verhalen doen aan de hand van overleveringen of genealogieën. Onderzoekers hebben veel van deze mondelinge tradities op schrift gesteld, zodat ze als schriftelijke bronnen kunnen worden onderzocht. Bij de interpretatie is natuurlijk van belang te onderzoeken hoe deze verhalen tot ons zijn gekomen. Daarnaast hebben westerse auteurs vanaf de zestiende eeuw veel over niet-westerse landen geschreven. Je kunt hierbij denken aan de verslagen van ontdekkingreizigers, grote handelscompagnieën, koloniale overheden en missionarissen. Uiteraard traden zij de vreemde cultuur met allerlei vooroordelen tegemoet, zodat we deze bronnen niet zonder meer als neutrale beschrijvingen van deze samenlevingen kunnen beschouwen. Ze zeggen vaak even veel over de mentaliteit, cultuur en vooronderstellingen van de auteurs en hun milieu. Wanneer we de teksten nauwkeurig lezen met deze achtergrond in ons hoofd, kunnen we niettemin veel over de geschiedenis van niet-westerse samenlevingen te weten komen.
38
6. Opslaan van gegevens Historisch onderzoek doen betekent: veel literatuur doornemen en allerlei soorten bronnenmateriaal bestuderen. Over dat alles maak je aantekeningen, die de basis vormen voor je werkstuk of thesis. Aantekeningen over boeken en artikelen dienen vooral twee doelen: 1. je neemt gegevens over die je voor je onderzoek nodig hebt; en 2. je geeft commentaar op de interpretaties van de auteurs die je leest, zodat je uiteindelijk je eigen oordeel kunt vormen. Aantekeningen over archiefmateriaal maak je omdat je archiefstukken nooit kunt meenemen en ook niet altijd (of alleen tegen hoge kosten) kunt kopiëren. Om te voorkomen dat je later terug naar het archief moet om te zien wat er ook alweer precies in een stuk stond, is het raadzaam vrij uitvoerige aantekeningen te maken en belangrijke passages over te schrijven (veel werk!). Duidelijke aantekeningen over wat je hebt gelezen, en waar, zijn ook nodig omdat je aan de lezer moet verantwoorden waar je gegevens vandaan komen en waarop je interpretatie is gebaseerd (zie hoofdstuk 10, over noten en literatuurlijst). Een andere mogelijkheid is, digitale foto’s te maken van archiefmateriaal, iets dat in de meeste archieven is toegestaan als je maar geen flits gebruikt. Dit brengt meer werk met zich mee dan je misschien zou denken: je moet zorgvuldig aantekenen welke stukken je fotografeert, zodat je thuis de foto’s van de juiste benaming kunt voorzien. Het beste is om over het archief ook een wordbestand te maken waarin je alle stukken die je hebt bekeken beschrijft en aangeeft wat je precies hebt gefotografeerd. Hier volgen enkele suggesties voor het vastleggen van je gegevens en je gedachten over je thema. De meest gebruikte ‘dragers’ van zulke informatie zijn de kaartenbak en de pc. 6.1. De kaartenbak Een oud en beproefd opslagsysteem is de kaartenbak. Op zichzelf is die al een historisch fenomeen, maar als je hem goed opzet, werkt hij nog steeds. Koop een flinke bak voor kaartjes van 10 x 15 cm en een pak ongelinieerd A4-papier. Vouw het papier een keer in de lengte en een keer in de breedte, knip langs de vouwen en je hebt vier kaartjes die in de bak passen (je kunt ook kartonnen kaartjes kopen, maar dat is veel duurder en je bak is eerder vol). Je kunt de kaartenbak op verschillende manieren gebruiken. Sommige onderzoekers
39
maken over ieder gegeven dat voor hun onderzoek relevant is een kaartje. Daarop staat in elk geval een beschrijving van de bron zoals die later in de literatuurlijst komt te staan en datgene wat je uit die bron wilt noteren: een citaat, een parafrase, een samenvatting, etc. Soms schijf je over een boek of archiefstuk maar één of enkele kaartjes vol, soms een hele stapel. In de kaartenbak moeten de kaartjes natuurlijk op de een of andere manier georganiseerd zijn. Dat doe je met behulp van tabkaartjes (te koop of zelf maken). Je eerste indeling kan bestaan uit drie secties: ● ideeën, begrippen, namen en instanties: die kun je gebruiken bij het zoeken naar meer informatie over je onderwerp; ● algemene achtergrondliteratuur; en ● literatuur over je eigen onderwerp. Naarmate je vordert, kun je nadere indelingen maken. Op den duur is de indeling van de kaartenbak ongeveer die van je werkstuk: elke paragraaf heeft dan een sectie, gemarkeerd met een tabkaartje, waarachter de kaartjes staan met de informatie die je voor die paragraaf nodig hebt. Is een bepaald gegeven voor meerdere paragrafen van belang? Dan maak je een extra kaartje met een verwijzing. Dit is een fantastisch systeem: in één oogopslag kun je zien hoeveel je verzameld hebt over ieder onderdeel van je werkstuk, en met een beetje bladeren door je kaartjes zie je ook al snel wat je intussen weet en wat nog niet. Het is een flexibele methode: je kunt je kaartjes altijd anders ordenen, bijvoorbeeld omdat je een andere paragrafenindeling wilt maken dan je eerst van plan was. En last not least, je kunt kaartjes overal mee naar toe nemen, gemakkelijker dan een laptop. Een variant op deze methode is de verwijzende kaartenbak. Je schrijft op elk kaartje dan de titel van een boek, artikel of archief en geeft aan met een * dat je er elders aantekeningen over hebt gemaakt, bijvoorbeeld in een multomap. Als je maar weinig te melden hebt over een boek of bron, kun je dat op het kaartje schrijven. In de multomap bewaar je dan je langere aantekeningen in alfabetische volgorde op de achternaam van de auteur of de naam van het archief. Wanneer je gaat schrijven (zie hoofdstuk 8), leg je de kaartjes precies in de goede volgorde, zodat je je verhaal aan de hand van de genoteerde gegevens kunt opschrijven en tegelijk de voetnoten kunt maken.
40
6.2. De computer Je kunt je aantekeningen natuurlijk ook opslaan in je pc. Let wel, als je voor je onderzoek langere tijd in een bibliotheek of archief moet werken, moet je wel een laptop hebben, anders moet je thuis je geschreven aantekeningen overtypen. Dat kost veel tijd, dus in dat geval kun je beter met kaartjes, met of zonder multo, werken. Met de laptop is het echter prima te werken, bijvoorbeeld als volgt. Gebruik het programma Word. Maak een folder (map) waarin je alle aantekeningen over je onderwerp bewaart. Maak in die folder weer folders voor de algemene literatuur, de meer op je onderwerp gerichte literatuur, archiefnotities en namen van personen en instanties die voor je onderzoek van belang zijn (net als in de kaartenbak). Maak voor ieder boek, artikel of archief dat je bestudeert een bestandje en bewaar dat in de betreffende folder onder de naam van de auteur met het jaar waarin het is verschenen of de naam van het archief. Zo kun je snel je aantekeningen over ieder boek of artikel terugvinden. Maak ook een folder voor je werkstuk. Daarin maak je een bestandje voor iedere paragraaf. In dat bestandje vermeld je kort het archiefmateriaal, de boeken (of gedeelten daaruit) en de artikelen die je wilt gebruiken. Vermeld of je er in de folder met literatuur al een uittreksel van hebt. Ook je aantekeningen over de verdere indeling van de paragraaf, ideeën, enzovoort kun je hier kwijt. Net als in een kaartenbak kun je in de loop van je onderzoek heel gemakkelijk aantekeningen toevoegen. Gedachten die je invallen als je op de fiets zit of onder de douche staat, andere literatuur over een vergelijkbaar onderwerp – alles krijgt een plaats in het systeem van je werkstuk. En als je wilt, kun je je bestanden een keer printen, zodat je alles eens op papier kunt doorlezen. Het voordeel van dit systeem is dat je, wanneer je je tekst gaat schrijven, heel gemakkelijk de aantekeningen bij elkaar kunt zetten die voor een bepaald deel van je tekst van belang zijn: knippen, plakken en in de goede volgorde in een bestand zetten – in feite net als met een kaartenbak. Een prachtige mogelijkheid van Word is ook dat je woorden kunt zoeken in alle bestanden, zodat je snel terug kunt vinden wat je al over een onderwerp hebt aangetekend.
41
6.3. Waarop verder te letten bij het maken en gebruiken van je aantekeningen -
Vermeld bij ieder gegeven de bron en doe dat meteen zoals je die later in de voetnoten en literatuurlijst moet weergeven (zie hierna, hoofdstuk 10).
-
Zet citaten die je uit literatuur of bronnen overneemt altijd tussen aanhalingstekens en vermeld de precieze plaats van herkomst.
-
Maak in je aantekeningen onderscheid tussen samenvatting en parafrasering van de bron. Parafraseren is ‘bijna citeren’: je neemt de zinsstructuur en een groot deel van de woorden over, maar gebruikt hier en daar andere woorden en je kort het verhaal soms in. Onderscheid ook je eigen commentaar, bijvoorbeeld door het tussen vierkante haken te zetten. In dat commentaar kun je aangeven aan welke andere bronnen of literatuur een bepaalde passage je doet denken, of een voorlopige interpretatie geven, of opschrijven waarom je het ergens mee eens bent of niet. Het is belangrijk in je aantekeningen duidelijk onderscheid te maken tussen citaat, parafrase, eigen samenvatting en interpretatie. Dat is voor je eigen denken nodig, maar ook om plagiaat te voorkomen (zie hoofdstuk 10, par. 10.3)
-
Maak altijd back-ups van je bestanden (bijvoorbeeld op een usb-stick) voor het geval je computer crasht.
6.4 Referentie Management Systemen Een handige manier om je referentiegegevens op te slaan en bij te houden is door een Referentie Management Systeem te gebruiken. Referentiemanagers zijn softwareprogramma’s waarin je alle beschikbare bibliografische gegevens van online gevonden literatuur kan importeren, opslaan en kan verwerken of exporteren in een citatiestijl naar keuze. Hoewel er veel verschillende referentiemanagers zijn, met elk hun eigen voor- en nadelen, worden er hier twee uitgelicht; Refworks en Zotero. Met beide systemen kun je onder andere: 1.
Online inloggen. Mits je toegang tot internet hebt kun je overal inloggen en
kun je dus altijd gebruik maken van het programma en je gegevens. 2.
Referentiegegevens importeren uit online zoeksystemen, zoals Google
Scholar en sEURch.
42
3.
Gegevens opslaan en sorteren, en desgewenst van tags en commentaar
voorzien. 4.
Full-text versies van je literatuur gemakkelijk terugvinden, doordat het
systeem een link naar de full-text versie (indien beschikbaar) meelevert. 5.
Gegevens delen met medestudenten of je docent.
6.
Referenties exporteren in een citatiestijl naar keuze, en zo in een paar klikken
een literatuurlijst genereren die de juiste vorm heeft.
RefWorks is een betaald management systeem, dat de EUR kosteloos beschikbaar stelt aan haar studenten en alumni. Je kunt zelf een (gratis) account aanmaken; vervolgens kun je vanaf elke plek inloggen. Om het gebruik te bevorderen biedt de UB een online cursus RefWorks aan; tevens kun je je inschrijven voor een praktijk cursus.
Zotero is een gratis referentie management systeem. Je kunt zelf een gratis account aanmaken, en vervolgens heb je altijd online toegang. Zotero heeft een aantal online tutorials gemaakt die op een gemakkelijke manier studenten ondersteunen in het gebruik van het systeem.
43
7. Een historisch betoog analyseren: de structuuranalyse Historisch onderzoek doen bestaat voor een groot deel uit het doornemen van literatuur en bronnen en het maken van aantekeningen daarover. Die aantekeningen kunnen meer of minder uitvoerig zijn, afhankelijk van de relevantie voor je onderwerp. Soms noteer je slechts enkele gegevens, soms maak je uitvoerige samenvattingen van een hoofdstuk of een heel boek. Een enkele keer is een boek of artikel zo belangrijk voor je onderzoek dat het de moeite waard is heel precies na te gaan hoe zo’n tekst is opgebouwd. In dat geval maak je een structuuranalyse. Door structuuranalyses te maken van goede teksten leer je hoe die in elkaar zitten: de verhouding tussen de weergave van feiten en het interpreteren ervan, de stapsgewijze gang van vraagstelling naar conclusie, toepassing van theorieën en concepten, het gebruik van voorbeelden en statistieken om het verhaal te onderbouwen, het plaatsen van voetnoten. Sommige teksten zul je bewonderen en als voorbeeld gebruiken in je eigen werk, bij andere zul je vaststellen dat je het zó in elk geval niet wilt doen. Intensief bestuderen van het werk van anderen helpt je om je eigen stijl te vinden – zo gaat het in ieder ambacht. Het maken van een structuuranalyse van een artikel kun je het beste in vijf stappen doen: 1. Lees de tekst rustig door en probeer het betoog te volgen. Passages die je niet begrijpt sla je in eerste instantie over: probeer zicht te krijgen op de grote lijn. De precieze analyse volgt later. 2. Spoor de probleemstelling op. Meestal staat die in de inleiding, of, als er geen paragraaf is die zo heet, in een van de eerste alinea’s van het stuk. Het helpt vaak om de titel van het artikel of hoofdstuk om te zetten in een vraag. De vraagstelling is de motor van ieder onderzoek: het is dus essentieel om vast te stellen op welke vraag de auteur een antwoord heeft gezocht. 3. Vervolgens ga je na, wat voor soort probleemstelling dit is. Er zijn drie basisvormen: een beschrijvende, een verklarende en een stellende. De beschrijvende probleemstelling is een hoe- of wat-vraag: wat is er gebeurd? (bijvoorbeeld: wanneer arriveerden Amerikaanse troepen in Irak? Wanneer werd Bagdad bezet en hoe verliep de bezetting vervolgens?) De verklarende probleemstelling is een waarom/waardoor-
44
vraag. Die graaft dieper en kijkt vaak breder (waarom besloten de Amerikanen in te grijpen in Irak? Waarom draaide de bezetting uit op een langdurige oorlog?). Tenslotte kan een artikel opgebouwd zijn vanuit een stelling, die meestal in de titel tot uitdrukking komt (een artikel van de eerder genoemde Peter Galbraith heeft bijvoorbeeld als titel ‘How American incompetence created a war without end’). Aan het begin van het artikel wordt de stelling geponeerd en vervolgens wordt die onderzocht, bewezen, aangevallen, of genuanceerd. Natuurlijk bevatten artikelen met een waarom/waardoor-vraagstelling of met een stelling ook beschrijvingen, alleen zijn die hier geen doel op zichzelf: ze dienen om de argumenten van de auteur te onderbouwen. Boeken en artikelen zonder duidelijke vraagstelling – dat geldt voor veel (maar niet alle) naslagwerken, zoals handboeken – zijn moeilijker samen te vatten. Formuleer de vraag of de stelling in je eigen woorden. Dat laatste is erg belangrijk: als je slechts de woorden van de auteur weergeeft, weet je niet zeker of je de vraag echt hebt begrepen. Dit geldt overigens voor iedere tekst die je schrijft, of het nu een samenvatting of een werkstuk is. 4. Zoek aan het eind van het artikel een paragraaf met de titel ‘conclusie’, ‘besluit’ of iets dergelijks. Zo’n paragraaf is er lang niet altijd, maar meestal eindigt een artikel minstens met een soort slotbeschouwing, waarin het antwoord op de gestelde vraag wordt geformuleerd. Artikelen met een hoe-vraag hebben vaak geen duidelijke conclusie: nadat de verandering is beschreven, valt er niet veel meer te concluderen, hoogstens samen te vatten. Een artikel met een waarom-vraag dwingt echter tot een duidelijk antwoord. 5. Het betoog is de weg van de vraagstelling naar het antwoord. Die weg verloopt in een aantal stappen, die je herkent aan de indeling van de tekst. Die indeling kan op verschillende manieren zijn aangebracht. Sommige artikelen zijn opgebouwd uit paragrafen die elk een eigen titel hebben. Aan die paragraaftitels kun je het verloop van het betoog dan herkennen. In andere artikelen zijn de paragrafen genummerd maar zonder titel, en soms zijn de onderdelen van de tekst slechts gescheiden door een witregel. Probeer in dat geval die afzonderlijke delen zelf van een paragraaftitel te voorzien. Ook binnen paragrafen zijn weer stappen in het betoog te onderscheiden. Vaak zijn dat alinea’s. Zelfs binnen een alinea worden soms meerdere stappen gezet.
45
Elke stap is de beantwoording van een stukje van de vraagstelling. Je taak is nu, die stappen te onderscheiden en in je eigen woorden weer te geven. Onderscheid eerst de globale indeling van het betoog: vraagstelling – paragrafen – conclusie; kijk daarna hoe de paragrafen zijn opgebouwd. Werk dus van de grote lijn naar de details. Wanneer je het betoog aldus hebt samengevat, stel je jezelf de vraag of je het overtuigend vindt. Meer in het bijzonder: is de vraagstelling interessant? Welke stappen zijn in het betoog gezet? Zijn er stappen overgeslagen? Zijn de argumenten van de auteur logisch opgebouwd? Zijn ze voldoende onderbouwd met empirisch materiaal? Noteer je kritische opmerkingen kort. Let wel: het gaat altijd zowel om de zwakke als om de sterke punten in een tekst! Van beide kun je leren. De structuuranalyse is dus een methode om een betoog te analyseren als een constructie. Je volgt de auteur in zijn betoog, denkt kritisch met hem mee. Een boek kun je uiteraard op dezelfde manier analyseren. Werk ook hier van het geheel naar de delen. Wat wil de auteur bereiken? Waarom heeft hij deze indeling in hoofdstukken gemaakt? Hoe zijn die hoofdstukken weer ingedeeld? Een paar nadere aanwijzingen: -
Streef bij het maken van een structuuranalyse van een artikel of hoofdstuk naar een tekst van niet meer dan 800 woorden (hoogstens twee kantjes getypt).
-
Geef geen citaten.
-
Neem geen termen of uitdrukkingen uit de tekst over die je zelf niet begrijpt.
-
Sommige studenten hebben op school geleerd een uittreksel te maken door iedere alinea in een of twee zinnen samen te vatten. Dat is niet de bedoeling, zoals uit het bovenstaande blijkt. Een structuuranalyse is geen inventarisatie van de inhoud, maar een kritische weergave van de argumentatie, de logica van een betoog.
Zie de BIJLAGE voor een voorbeeld van een structuuranalyse.
46
8. Schriftelijke presentatie: het werkstuk In het laatste blok van BA1 moet je een klein werkstuk schrijven. Voordat we bespreken hoe je de voorbereiding en het schrijven het beste kunt aanpakken, stellen we eerst vast aan welke eisen zo’n werkstuk in elk geval moet voldoen. 8.1 Eisen ten aanzien van inhoud en vorm -
Omvang en vorm. De omvang van een BA1 werkstuk is circa zeven bladzijden tekst, exclusief noten en literatuurlijst. Dat komt neer op 3500 tot 4000 woorden, getypt met 11-punts letter en regelafstand 1,5. Gebruik als letter de Times Roman, Times New Roman of Garamond. Zorg dat de pagina’s genummerd zijn. Maak enigszins ruime marges (zoals in deze syllabus), zodat de bladzijden er overzichtelijk uitzien.
-
Structuur: het stuk is opgebouwd uit een inleiding, een betoog en een conclusie.
-
De inleiding bevat de volgende elementen: • een eerste indruk van het onderwerp, inclusief de tijd en plaats waar het zich afspeelt en waarom het interessant is; • een probleemstelling, dat wil zeggen de vraag waarop het werkstuk een antwoord gaat geven; • de deelvragen die je achtereenvolgens gaat behandelen; [in werkstukken die je vanaf de BA2 schrijft moet je in de inleiding ook aangeven welke theoretische perspectieven je gebruikt, welk standpunt je inneemt in het debat tussen historici over het onderwerp en welke bronnen en methoden je hebt gebruikt. In het eerste jaar is dat allemaal nog niet aan de orde].
-
Het betoog beantwoordt die deelvragen en is daarom opgedeeld in een aantal paragrafen, elk voorzien van een tussenkopje.
-
De conclusie, tenslotte, bevat geen nieuwe gegevens, maar vat de antwoorden op de deelvragen samen in een algemeen antwoord op de probleemstelling. Eventueel kun je hier een paar opmerkingen toevoegen over mogelijk vervolgonderzoek.
-
Vermeld onder de titel je naam, adres, telefoonnummer, emailadres, studienummer, de naam van het vak en de naam van de begeleider vermeldt.
47
-
De tekst is voorzien van voetnoten of eindnoten, die volgens precieze regels zijn gemaakt (zie hoofdstuk 10).
-
Aan het eind is een lijst van gebruikte literatuur (en eventueel bronnen) opgenomen, ook weer volgens precieze regels (zie hoofdstuk 10).
-
Het stuk is in correct en duidelijk Nederlands geschreven (in bijzondere gevallen is een andere taal toegestaan).
Natuurlijk is het uiterlijk van het werkstuk niet het belangrijkste, maar een slordige vormgeving, taal- en spelfouten irriteren de lezer en leiden dus af van de inhoud. Overdrijf het ook niet naar de andere kant: het is zonde van de schaarse tijd om er een boekwerkje van te maken. Gewoon netjes en volgens de regels, dat is hier het motto. Neem bij het maken van je werkstuk de artikelen waarvan je een structuuranalyse hebt gemaakt als voorbeeld, zowel wat betreft de inhoud als de vorm. Wat de inhoud betreft, heeft een goed werkstuk de globale structuur inleiding – betoog – conclusie, noten en literatuurlijst. Wat de vorm betreft: een duidelijke titel met daaronder je naam en verdere gegevens. Het werkstuk wordt beoordeeld aan de hand van bovenstaande checklist. Vraag je begeleider, wanneer hij dat niet uit zichzelf doet, om commentaar op al deze punten, zodat je de volgende keer een in alle opzichten beter werkstuk kunt schrijven! 8.2. Stappenplan Het schrijven van een werkstuk is een ander soort activiteit dan het volgen van colleges en het voorbereiden van tentamens. Je doet het grotendeels alleen, ook al krijg je begeleiding van een docent, en je bent er gedurende een aantal weken mee bezig, vaak naast andere vakken. Dat betekent dat je het werk goed moet plannen. Ga dus na hoeveel tijd je beschikbaar hebt, deel die tijd in en houd je aan de afspraken met jezelf. Je kunt het werk als volgt in fasen onderverdelen: -
Inlezen (zie paragraaf 4.2.1., over literatuur zoeken): een of twee dagen in de bibliotheek.
48
-
Probleemstelling formuleren. Op grond van je eerste kennismaking met het onderwerp formuleer je een probleemstelling, die je voorlegt aan je docent. Een probleemstelling is iets anders dan een onderwerp: het is een vraag over een onderwerp. Bijvoorbeeld: ‘De Amerikaanse Revolutie’ is een onderwerp. ‘Waarom brak de Amerikaanse Revolutie uit?’ is een nogal brede probleemstelling. ‘Waarom was de belasting op thee een belangrijke aanleiding voor het uitbreken van de Amerikaanse Revolutie?’ is een meer specifieke probleemstelling. ‘Waarom waren de inwoners van Boston die de thee van de Britse schepen in de haven kieperden verkleed als indianen?’ is een nog preciezere probleemstelling. Bij het maken van de structuuranalyse heb je gezien dat ‘waarom/waardoor’-probleemstellingen interessanter betogen opleveren dan beschrijvende, ofwel ‘hoe’- probleemstellingen (‘Hoe verliep de Amerikaanse Revolutie?’). Verder is duidelijk dat je iets van je onderwerp moet weten om een probleemstelling te formuleren (in dit geval: dat thee en indianen er iets mee te maken hadden). Ga dus niet naar je docent met een heel algemene opzet in de trant van: ‘Waarom brak de Revolutie uit en wat waren de gevolgen?’ Zoiets kun je verzinnen zonder iets van het onderwerp af te weten. Lees je eerst behoorlijk in en denk over het onderwerp na, voordat je een probleemstelling formuleert. Tenslotte zal duidelijk zijn dat je probleemstelling te beantwoorden moet zijn met een beperkt onderzoek, want je hebt niet zoveel tijd. Er moet dus ook literatuur te vinden zijn over de vraag die je stelt. Dat laatste betekent dat je wellicht je probleemstelling moet aanpassen wanneer je de literatuur nader hebt verkend.
-
Formuleer deelvragen. Dit doe je door je probleemstelling te doordenken. Welke stappen moet je zetten om de vraag te beantwoorden? Je eerste indrukken van de ‘Boston Tea Party’ roepen al meteen een paar vragen op: hoe zat het met de verhouding tussen de Britse regering en de Amerikaanse kolonisten? Welke rol speelden belastingen daarin? Waarom thee? Waarom Boston? Waarom indianen? Orden die vragen in een paar rubrieken, bijvoorbeeld: ● De Britten en hun Amerikaanse kolonies, waarin je ingaat op deze verhouding, met bijzondere aandacht voor de belasting ● waarom deze kwestie in de jaren 1770 op scherp kwam te staan ● de betekenis van thee: een symbool van een groter probleem? ● het verloop van de gebeurtenissen in het licht van het voorafgaande ● conclusie: waarom het conflict over de theebelasting een van de aanleidingen was voor de opstand van de
49
kolonisten. De ‘deelvragen’ zijn nu omgetoverd in een paragrafenindeling, en de paragrafen voeren de lezer, in een logisch betoog, van de vraag naar het antwoord. -
Literatuur zoeken. Zie daarover hoofdstuk 4. Hoe duidelijker je probleemstelling is, hoe gerichter je kunt zoeken. Maar let erop, dat je ook goede boeken zoekt die je helpen de bredere context van je onderwerp te begrijpen. Je hebt immers weinig aan heel veel kennis over thee in de jaren 1770 als je niet weet hoe Britten en Amerikaanse kolonisten tegenover elkaar kwamen te staan. Het zoeken van literatuur kost vrij veel tijd, zoals we hebben gezien. Neem dus minstens een hele dag voor je eerste literatuuronderzoek. Omdat sommige boeken en artikelen van elders moeten komen, is het zaak zo snel mogelijk te gaan zoeken en je aanvragen in te dienen. Houd er rekening mee dat sommige boeken die je aanvraagt niet zo bruikbaar blijken te zijn en dat je dus later opnieuw boeken en artikelen moet aanvragen.
-
Lees gericht. Lees de literatuur vanuit je vraagstelling en maak aantekeningen over alles wat je dichter bij een antwoord op de vraag kan brengen. Hoe meer je over je onderwerp weet, des te beter kun je je eigen vraagstelling nader afbakenen en je werkstuk in paragrafen indelen. Al lezende kan het nodig blijken, je vraagstelling en opzet te herzien.
-
Maak een opzet voor het werkstuk: een probleemstelling en een indeling in paragrafen. Leg die voor aan je docent. Overleg ook met hem of haar als je al doende je probleemstelling en opzet wilt veranderen.
-
Bedenk een goede titel. Die moet zijn afgeleid uit je probleemstelling en/of de conclusie. Een goede titel is kort, geeft een eerste indruk van de inhoud en wekt de nieuwsgierigheid van de lezer (die je vervolgens niet moet teleurstellen natuurlijk: de vlag moet de lading dekken). ‘De Amerikaanse Revolutie’ is een saaie titel. ‘Indianen en thee’ is leuker, maar alleen zinvol als er een ondertitel bij staat, bijvoorbeeld: ‘Symbolen in de Amerikaans Revolutie.’ Je kunt dus een ondertitel toevoegen die een nadere toelichting bevat, maar maak ook die niet te lang. En: geen lange citaten op de titelpagina.
-
Lees de rest van de gevonden literatuur en maak daarover uitgebreide aantekeningen, steeds met je hoofdvraag en de deelvragen in je achterhoofd. Gebruik in je aantekeningen je eigen woorden: alleen dan weet je zeker dat je begrepen hebt wat je
50
hebt gelezen. Schrijf slechts een enkele keer een citaat over, en geef dat dan aan met aanhalingstekens en de precieze plaats waar je het gevonden hebt. -
Maak een uitdraai van de paragrafenindeling van je werkstuk en noteer bij elke paragraaf welke literatuur daarvoor relevant is. Op dit punt moet je zijn aangeland ongeveer halverwege de tijd die staat voor het maken van je werkstuk.
-
Nu komt de schrijffase. Werk per paragraaf. Lees je aantekeningen door en schrijf op grond daarvan de paragraaf. Elke paragraaf is een betoogje op zichzelf, een antwoord op een deelvraag. Dat antwoord verloopt in een aantal logische stappen. Dat kun je zichtbaar maken door voor elke stap een alinea uit te trekken: maak je punt en onderbouw het met de gegevens die je gevonden hebt. Dit betekent dat je ongeveer drie of vier alinea’s per bladzijde maakt. Zijn het er meer, dan wordt het betoog kortademig: je beweert dan van alles zonder het goed uit te leggen of te onderbouwen. Zijn het er minder, dan is het betoog meestal slecht gestructureerd. Maak overgangszinnen waarmee je alinea’s en paragrafen met elkaar verbindt.
-
Streef naar een eenvoudige, heldere stijl. Stel je als lezer een studiegenoot voor die niets van het onderwerp weet: je kunt dus niet veel bekend veronderstellen, maar je schrijft wel voor een intelligente lezer. Stel je voor dat je deze lezer uitlegt waarover je werkstuk gaat, waarom dat interessant is, of anderen er al over geschreven hebben, hoe je het hebt aangepakt en, uiteraard, wat je bevindingen zijn. Probeer je lezer te boeien en te overtuigen. Je kunt elke paragraaf besluiten met een deelconclusie. In een kort werkstuk is dat niet nodig.
-
Gebruik citaten niet of spaarzaam, en zet ze waar je dat doet altijd tussen aanhalingstekens, met een noot. Een citaat dient alleen ter illustratie. Je moet hem niet gebruiken om iets uit te leggen of te betogen: dat moet je in je eigen woorden doen.
-
Je zult tijdens het schrijven merken dat je op een aantal punten te weinig gegevens hebt: je mist bijvoorbeeld een datum of een naam, of je herinnert je vaag dat er nog ‘iets was’ waarover je een aantekening moet hebben. Markeer zo’n plaats in je betoog, om het later op te zoeken en in te vullen. Dat is beter dan het schrijfproces steeds te onderbreken om iets op te zoeken.
-
Wanneer alle paragrafen geschreven zijn, kun je de algemene conclusie schrijven: het antwoord op de vraag die je in de inleiding hebt geformuleerd. Dat antwoord is een 51
soort samenvatting van de deelconclusies die je in de afzonderlijke paragrafen hebt geformuleerd. -
Afbeeldingen, tabellen en figuren moet je altijd toelichten in de tekst. Ga er niet van uit dat een grafiek voor zich spreekt of dat de lezer zelf maar een conclusie moet trekken. Iedere afbeelding, grafiek en tabel moet voorzien zijn van een titel en een bronvermelding.
-
Tenslotte de redactiefase. Zorg dat je hiervoor altijd nog een paar dagen hebt voordat je het stuk moet inleveren. Neem de hele tekst nog eens kritisch door, alsof een ander hem geschreven heeft en jij de lezer bent, die het allemaal moet kunnen volgen.
-
Let op de volgende zaken: • Leidt de inleiding inderdaad in op de rest, of moet hij worden aangepast om geen verkeerde verwachtingen te wekken? • Is het betoog logisch en terzake? Je zult zien dat er passages zijn die voor je probleemstelling eigenlijk niet relevant zijn. Ze zijn erin gekomen omdat je ze leuk vond om op te nemen of omdat je eerst dacht dat ze belangrijk waren. Het geheel overziend, kunnen ze gemist worden en moet je ze dus schrappen. Aan de andere kant zijn er stukjes over belangrijke aspecten die onduidelijk geformuleerd zijn, of te weinig onderbouwd. Hier moet je de tekst dus veranderen en misschien uitbreiden. • Is de conclusie een duidelijk antwoord op de vraag die je in de inleiding hebt geformuleerd? ● controleer je Nederlands. Zie daarover de volgende paragraaf.
8.3. Taalbeheersing Geschiedenis is een taalvak. De Nederlandse taal is het instrument waarmee je uitdrukt wat je hebt geleerd of ontdekt. Dat instrument moet je leren beheersen zoals een professionele gitarist zijn gitaar: streef in alles wat je schrijft naar beknoptheid, nauwkeurigheid en elegantie. Is je taalbeheersing onvoldoende, maak het dan je eerste prioriteit om die bij te spijkeren. Aan de universiteit en aan de Volksuniversiteit worden goede cursussen aangeboden. Zie bijvoorbeeld:
52
http://www.eur.nl/ttc/trainingen/scriptievaardigheden/schrijven/ http://www.eur.nl/ttc/taalcursus/studenten/nederlands/ http://www.volksuniversiteit.nl/rotterdam/ een uitstekend online naslagwerk is http://taaladvies.net/ Je kunt ook de studieadviseur raadplegen. Alle werkstukken die je maakt worden behalve op inhoud ook beoordeeld op taalgebruik. Als daarin teveel spel- en grammaticafouten staan, dan kijkt de docent het niet na en moet je het eerst herzien. Veel gemaakte taalfouten, die gemakkelijk te voorkomen zijn als je er alert op bent, zijn de volgende. Let hierop wanneer je je stuk redigeert (dat wil zeggen: nog eens grondig doorneemt op taal, voordat je het inlevert): - Spelling en interpunctie. - d’s en t’s in uitgangen. - Let op de werkwoordstijden: vermijd het afwisselen van verleden tijd en tegenwoordige tijd. Het meest effectief en soepel schrijf je in de verleden tijd. - Stapelzinnen, bijvoorbeeld: ‘Het warme weer lokte veel mensen naar het strand, hier aten ze ijs en zwommen in de zee.’ Dit zijn twee zinnen, waarvan de tweede begint met ‘Hier ..’ - Enkelvoud-meervoud, bijvoorbeeld: ‘De Partij van de Arbeid leed een grote verkiezingsnederlaag. Zij namen daardoor geen deel aan de nieuwe regering.’ Het ‘zij’ in de tweede zin is een meervoudsvorm, die verwijst naar het onderwerp van de eerste zin, ‘De Partij van de Arbeid.’ Dat is echter een enkelvoud. Daarom moet de tweede zin luiden: ‘Zij nam daarom geen deel aan de nieuwe regering.’ Als je toch een meervoud wilt gebruiken, schrijf dan: ‘Daarom zaten in de nieuwe regering geen ministers van deze partij.’ In de volgende zin zie je de beide hiervoor genoemde fouten: ‘De Joodse Raad deelde Jodensterren uit, die de Joden op hun kleding moesten dragen, dat werd hen kwalijk genomen.’ - Losstaande bijzinnen: het omgekeerde van de stapelzin. Bijvoorbeeld: ‘In de nieuwe regering zaten geen PvdA-ministers. Ondanks het feit dat deze partij een grote verkiezingsoverwinning had behaald.’ Dit moet één zin zijn, met een komma na ‘PvdA-ministers.’
53
- Schrijf nooit ‘meneer Presser’ of ‘meneer De Jong.’ Schijf bij de eerste vermelding de voornaam of voorletter en eventueel de functie, bijvoorbeeld: Jacques Presser, of: de Amsterdamse hoogleraar J. Presser, of: de Amsterdamse historicus Jacques Presser. - Vermijd anglicismen uit de spreektaal. ‘Quote’ is in het Nederlands ‘citaat’; ‘link’ is ‘verbinding.’ Ter verbetering van je tekst kun je verder aan het volgende denken: •
Schrijf in je eigen woorden en schrijf nooit iets op dat je zelf niet begrijpt.
•
Schrap het woord ‘men’ uit je woordenboek: geef aan wie iets doet of zegt of meent.
•
Vermijd de lijdende vorm. ‘Er werden machines ingevoerd voor het lossen van graan in de haven’ zegt minder dan wanneer je vertelt wie die machines invoerden.
•
Schrijf duidelijk, maar geen spreektaal. In gesprekken voegen mensen vaak woorden toe die niet strikt nodig zijn of die geen goed Nederlands zijn.
•
Schrap overbodige woorden of woordcombinaties, zoals: ‘ondanks het feit dat’ = hoewel; ‘om deze redenen’ = daarom.
•
Zet in een zin zoveel mogelijk bij elkaar wat bij elkaar hoort. Je kunt bijvoorbeeld schrijven: ‘De meeste studenten kwamen, hoewel de metro vastzat op een aantal trajecten, op tijd op college.’ Duidelijker is echter: ‘De meeste studenten kwamen op tijd op college, hoewel de metro op een aantal trajecten vastzat.’
•
Gebruik geen afkortingen.
•
Cijfers: één tot en met twintig uitschrijven. Daarboven cijfers gebruiken. Tien-, honderd en duizendtallen ook uitschrijven. Dus tweeduizend, maar wel 243.
•
Schrijf Eerste Wereldoorlog en Tweede Wereldoorlog, niet WO I en WO II.
Tenslotte nog een paar opmerkingen over interpunctie. Vemijd het gebruik van de punt-komma (;). Dit teken wordt wel eens gebruikt in plaats van de gewone punt, waarmee een volzin wordt afgesloten. De schrijver wil ermee aangeven dat wat er achter die puntkomma komt zeer nauw bij de voorafgaande zin aansluit. Omdat dat echter ook na een punt kan, heb je dit leesteken zelden nodig. Een dubbele punt (:) gebruik je alleen indien een citaat of een opsomming volgt. Gebruik bij citaten enkelvoudige
54
aanhalingstekens. Citaten in een citaat krijgen dubbele aanhalingstekens. Hier volgen twee voorbeelden van het gebruik van de dubbele punt en van aanhalingstekens. Nadat hij als eerste mens voet had gezet op de Maan, sprak de Amerikaanse astronaut Neil Armstrong kwasi-spontaan de volgende gedenkwaardige woorden: ‘That’s one small step for a man, one giant leap for mankind.’ (van de zenuwen liet hij overigens het woordje ‘a’ van ‘a man’ weg, waardoor hij in feite iets onzinnigs zei). Recent heeft Marloes Schoonheim betoogd dat de Katholieke Kerk aanvankelijk geen bezwaren had tegen de anticonceptiepil. Zij schrijft: ‘Op 21 maart 1963 verklaarde bisschop Bekkers zelfs dat geboorteregeling de verantwoordelijkheid van de echtelieden was, “hun gewetenszaak waarin niemand treden mag.”’ (uiteraard gevolgd door een voetnoot met verwijzing naar het Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis uit 2006. Helemaal mooi is het als je ook naar de oorspronkelijke tekst van Bekkers kunt verwijzen. Die is bijvoorbeeld te vinden op http://www.katholieknederland.nl/verum/archief/2005/detail_objectID603776.html) Een aanhalingsteken aan het eind van een zin wordt altijd geplaatst na de komma (zoals in de voorbeelden hiervoor).
55
9. Mondelinge vaardigheden: referaat en discussie Mondelinge presentatie van onderzoek en discussie daarover vergt specifieke vaardigheden. Het is een ‘kunst apart’ en wie die kunst beheerst, heeft een machtig medium om zijn bevindingen en ideeën aan anderen over te dragen. Daarom besteden we er bijzondere aandacht aan en oefenen we ermee in de werkgroepen. Zoals bij elke vaardigheid leer je het door het vaak te doen. Bij de voorbereiding kun je de volgende punten langslopen. Bij de nabespreking met je docent en je medestudenten kun je deze punten gebruiken om na te gaan hoe je het gedaan hebt en wat je kunt verbeteren. a. Een referaat is iets totaal anders dan een essay of werkstuk. De toehoorder kan een zin niet herlezen, of even terugbladeren, of saaie stukjes overslaan. Er zijn geen tussenkopjes die hem helpen de opbouw van het verhaal te volgen. Als zijn aandacht even verslapt, is hij de draad van het verhaal kwijt. Het betoog moet daarom van a tot z glashelder zijn van structuur en formulering. En je moet op de een of andere manier je toehoorders bij de les zien te houden. b. Dat laatste kun je het best bereiken door het referaat op te bouwen rond een stelling, die je, na een korte inleiding in het onderwerp, presenteert en vervolgens systematisch onderbouwt. Natuurlijk mogen het ook een paar stellingen zijn, maar niet meer dan, zeg, drie en die moeten dan wel met elkaar in verband staan. Hang alles wat je wilt vertellen aan die stelling(en) op: daarmee geef je je verhaal de nodige samenhang. Formuleer je stelling(-en) enigszins uitdagend. Natuurlijk moet je ze aannemelijk maken, maar een risicoloze of triviale stelling wekt geen belangstelling bij je gehoor en lokt geen discussie uit. c. Het handigst is het om eerst je werkstuk te maken en daaruit vervolgens je referaat te destilleren. Je referaat is dan een samenvatting, met leuke voorbeelden, van de kern van je verhaal. d. Een referaat is volstrekt ongeschikt voor het geven van een hoop feitelijke informatie: zie af van iedere poging om een soort overzicht van je onderwerp te geven. Wat een betoog boeiend maakt is nooit de informatie op zichzelf, hoe interessant jij die ook bent gaan vinden doordat je er
56
veel over gelezen hebt, maar de redenering die je opbouwt. Alle feitelijke gegevens die je vermeldt hebben de functie, je betoog te illustreren. e. Ga bij de presentatie van het feitelijk materiaal zorgvuldig te werk. Kies de beste voorbeelden die je hebt en geef altijd aan waar en wanneer een gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Vaagheid daarover – een veel voorkomende beginnersfout – leidt ertoe dat de toehoorders het verhaal niet goed kunnen plaatsen, zodat de aandacht verslapt. f. Relateer je verhaal aan de algemene thematiek van het college waarin je het referaat houdt. Verwijs waar mogelijk naar de inleidende colleges, de gemeenschappelijk gelezen literatuur en naar de andere referaten. Let daar ook op bij het formuleren van de stelling van je referaat: die lokt meer discussie uit, naarmate hij beter aansluit bij het gemeenschappelijke thema. g. Besteed aandacht aan je voordracht. Een voorgelezen verhaal is meestal vreselijk saai. Probeer daarom, zoveel mogelijk los van je papier te praten. Praat rustig. Kort liever je verhaal drastisch in dan te pogen in die korte tijd zoveel mogelijk te vertellen. Geef jezelf ook de ruimte om even de draad kwijt te zijn en te moeten zoeken. Mits het niet te vaak gebeurt, is dat veel minder erg voor de toehoorders dan de spreker meestal denkt: zij krijgen de kans om even op adem te komen en ze zien een spreker die werkelijk met de stof bezig is en niet mechanisch iets voorleest. Markeer je betoog: geef aan welke aspecten je behandelt en wanneer je van het ene naar het volgende aspect gaat (het equivalent van tussenkopjes in een tekst). Maak een sheet voor de overheadprojector, of deel een overzicht op papier uit, of maak een Power Point-presentatie, waarin de puntsgewijze samenvatting van je verhaal staat, en verwijs daarnaar tijdens je verhaal. Geef daarin kernachtig de hoofdthema’s van je betoog aan, zonder lange verhalen: het is immers de bedoeling dat de toehoorders luisteren, niet dat ze lezen. Zo’n schema houdt de toehoorders bij de les en laat zien, waar je in je betoog bent aangekomen. Ook illustraties kunnen je betoog verlevendigen. Het maken van zo’n overzicht en bijbehorende illustraties is ook al een kunst apart. Let erop dat je sheets altijd je verhaal ondersteunen en niet de aandacht ervan afleiden. Dat laatste gebeurt bijvoorbeeld wanneer je plaatjes laat zien waarop je in je
57
verhaal niet of onvoldoende ingaat, of wanneer je lange citaten in beeld brengt waarvan je maar een stukje gebruikt. h. Het op deze wijze houden van een referaat vergt enige moed: een niet al te veilige stelling; afzien van het spuien van de informatie de je gevonden hebt; het presenteren los van papier. Maar bedenk dat je ook een schriftelijk stuk inlevert. Daarin kun je meer informatie kwijt. En mocht je mondelinge presentatie niet zo goed gaan, dan staat het verhaal in elk geval duidelijk op papier. Beter een mislukte poging om een spannend referaat te houden, dan een veilig maar saai verhaal. Van mislukkingen kun je leren en het ‘mislukken’ van een goede poging wordt je niet zwaar aangerekend bij de beoordeling. i.Voor een goed referaat is het publiek even belangrijk als de spreker. Luister dus aandachtig naar de referaten van je medestudenten, denk met hen mee, ook al zijn hun onderwerpen en aanpak heel anders dan de jouwe, en streef naar opbouwende kritiek en opmerkingen. j. De voorzitter zal de sprekers strikt aan de toegestane tijd houden. Voor de spreker gaat de tijd meestal driemaal zo snel als voor de toehoorders. Oefen je referaat dus vooraf en bedenk dat je er voor een gehoor altijd langer over doet dan thuis achter je bureau. Vatten we dit alles samen, dan kun je mondelinge presentaties evalueren met behulp van het volgende lijstje:
• (vraag-)Stelling: duidelijk? Interessant? • Helderheid van opbouw. • Verhouding feitelijk relaas – redenering. • Duidelijkheid van tijd en plaats. • Verwijzing naar het algemene thema en naar andere referaten. • Gebruik van sheet, PowerPoint, ‘hand-out’, illustraties. • Voordracht.
58
k. Tenslotte een opmerking over co-referaten en discussie. Soms wordt je gevraagd, de discussie in te leiden met een co-referaat of commentaar op een referaat van een medestudent. Zo’n co-referaat moet meer zijn dan een aantal losse informatieve vragen (‘kun je nog iets meer vertellen over…’). Het behoort een betoogje op zichzelf te zijn, waarin je het referaat relateert aan het onderwerp van de werkgroep als geheel, aan andere referaten en/of aan je eigen werk. Hetzelfde geldt voor de discussie in de werkgroep. De voorzitter zal gelegenheid geven om vragen te stellen over dingen die niet duidelijk waren, maar vervolgens behoort de discussie boven dit zuiver informatieve niveau uit te gaan. De argumentatie van de spreker en de relevantie van zijn werk voor het thema als geheel moeten dan centraal staan. In het derde blok moeten studenten een gesproken commentaar, een ‘kolom’, presenteren in de werkgroep Niet-Westerse Geschiedenis. Daarbij gelden de volgende RICHTLIJNEN VOORDRACHT GESPROKEN KOLOM Tijdschema per voordracht o voordracht: 5-7 minuten; discussie 10 minuten Inhoudelijke eisen: o bronnen:
relevante keuze
o kern: (vraag)stelling, ex-/impliciet o opbouw:
samenhang tussen (vraag)stelling - betoog - conclusie -
discussievragen o informatie: weergave; evaluatie; interpretatie o analyse: het aangeven van de historische problematiek, kritische o behandeling van benaderingen, opvattingen en begrippen Procedurele eisen o overleg zonodig met docent over onderwerp en aanpak o maak een tijdschema van de voordracht o lever schriftelijke versie plus zelfbeoordeling in
59
Presentatie-eisen: o duidelijk de structuur van het betoog aangeven o verhouding hoofdlijn en voorbeelden o stijl: provocatief? evocatief? informatief? Voordracht o voldoende los van papier o (oog)contact met toehoorders o stemgebruik o zinsbouw en woordkeus o overgang van onderdelen o tempo; afwisseling, rustpunten o lichaamstaal Overdracht o aandacht vragen en houden (toehoorders boeien) o passief/actief (toehoorders laten meedenken) Functioneel materiaalgebruik o (handpapier, bord, sheets, afbeeldingen, voorwerp, enzovoort) Discussie o beantwoorden van informatieve vragen o uitlokken van discussie door middel van vragen of stellingen
60
10. Annotatie en bibliografie De regels voor annotatie en de literatuurlijst verschillen per vakgebied: sociologen en economen doen dat anders dan historici. Wen je meteen aan de regels die in ons vak gebruikelijk zijn. Een uitgebreide handleiding is te vinden in P. de Buck e.a., Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een historisch werkstuk (Baarn, HB uitgevers 2005, 10e druk) of in de ‘Richtlijnen voor auteurs’ op de website van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap: http://www.knhg.nl/wpcontent/uploads/richtlijnen%20voor%20auteurs%20van%20artikele n.pdf 10.1. Noten Noten dienen ervoor, de lezer te laten zien waar je je informatie, je theoretische inzichten en soms je interpretaties vandaan hebt gehaald. Ze worden volgens vaste regels gemaakt, zodat de lezer de publicatie of het archiefstuk zelf gemakkelijk kan opzoeken. Plaats altijd een noot bij: -
Een citaat
-
Je feitelijke gegevens
-
Een interpretatie die je overneemt of in je tekst ter discussie stelt
Noten staan vrijwel altijd aan het eind van een zin, na de punt en (als de zin eindigt met een citaat) het aanhalingsteken. Bijvoorbeeld: The Dutch critic Lodewijk van Deyssel wrote about Edward Bellamy’s utopian novel Looking backward: ‘if a locomotive could dream aloud of the future it would say what one may read in Bellamy’s little book.’2 Het plaatsen van noten is een kunst apart. Kijk maar eens hoe de auteurs van artikelen die je gelezen hebt het doen. Je moet in elk geval twee uitersten vermijden: een noot achter elke zin; en maar één noot per paragraaf. Houd het doel voor ogen: je lezer laten weten waarop je verhaal steunt. Een voorbeeld. In het werkstuk over de als indianen verklede kolonisten die
2
Quoted in F. Ruiter and W. Smulders, Literatuur en moderniteit in Nederland 1840-1990 (Amsterdam 1996), 143.
61
Engelse thee in de haven gooiden zal een paragraaf voorkomen over de verhouding tussen de Engelse koning en zijn Amerikaanse onderdanen. Die paragraaf steunt op een paar overzichtswerken. Voor de lezer is alleen belangrijk welke dat zijn, niet zozeer waar precies de informatie over Boston vandaan komt en waar die over de Engelse koning. Plaats in zo’n geval een noot aan het begin van de passage en schrijf daarin: het volgende overzicht is gebaseerd op ... en noem dan de titels en de pagina’s van de boeken of artikelen die je hebt gebruikt. Gaat het echter over de vraag hoe we weten dat die kolonisten als indianen waren verkleed, dan moet je preciezer citeren: bijvoorbeeld het ooggetuigenverslag van een deelnemer aan de ‘Tea Party’, een zekere George Hewes, dat je kunt vinden op het internet of in een wetenschappelijk werk over de Amerikaanse Revolutie. Als er verschillen van mening bestaan over de gebeurtenissen op die decemberavond in 1763, geef dan aan wie wat beweert en verwijs daarbij naar de gebruikte literatuur. Noten worden soms gebruikt voor een nadere toelichting die niet direct relevant is voor het betoog. Plaats dat soort terzijdes hoogstens incidenteel. Noten dienen vooral om te verwijzen naar de literatuur en bronnen die je hebt gebruikt. Noten kunnen onderaan de pagina geplaatst zijn: we spreken dan van voetnoten. Ze kunnen ook aan het eind van de tekst staan: dan spreken we van eindnoten. Inhoudelijk en qua vorm is er geen verschil. Je mag dus zelf kiezen, al geven historici meestal de voorkeur aan voetnoten.
Wat staat er in een noot? Een noot kan verwijzen naar een passage in een boek, een artikel, een krant, een internetbron of een archiefstuk. Voor elk van die bronnen verschilt de annotatie (de vormgeving van de noot), zodat de lezer snel kan zien met wat voor bron hij te maken heeft. Hier zijn een paar algemene regels. -
Titels van boeken, bundels, kranten en tijdschriften worden altijd cursief weergegeven, titels van artikelen worden in gewone letters weergegeven, tussen enkele aanhalingstekens.
-
Volsta nooit met alleen de vermelding van een titel, maar geef ook de pagina’s aan die je hebt geraadpleegd.
-
Elke noot wordt afgesloten met een punt.
62
-
Verwijzing naar pagina’s gebeurt door de paginanummers te vermelden, bijvoorbeeld 34, of: 34-38. Gebruik nooit afkortingen als pag., p., blz., etc.
-
Titels van auteurs, zoals Prof, Dr., Drs., Mr., of Jhr worden nooit vermeld, wel de voornaam of de voorletter(s).
Verwijzen naar archiefmateriaal Geef zo compleet en duidelijk mogelijk de vindplaats en de aard van het stuk aan. Vermeld in elk geval de archiefbewaarplaats waar stuk bewaard wordt, de naam van de instantie of de auteur waarvan het archief afkomstig is, een aanduiding van het archiefstuk en de datum (in deze volgorde). Een verwijzing naar de gedrukte tekst van een protestlied, uitgedeeld tijdens een staking tegen de invoering van graanmachines in de Rotterdamse haven in 1905, ziet er bijvoorbeeld als volgt uit: Gemeente-archief Rotterdam, Politie-archief, inventarisnummr 3354, map 1905, N 1760, ‘Elevatorlied’. Als er van een archief een inventaris voorhanden is, kun je je beschrijvingen daaraan ontlenen. Is zo’n inventaris er niet, volg dan zoveel mogelijk de hier beschreven vorm van verwijzen.
Verwijzen naar een boek Eerste verwijzing: altijd volledige titelgegevens vermelden (ook de eventuele ondertitel!) en de pagina’s waarnaar je wilt verwijzen: François Crouzet, A history of the European economy, 1000-2000 (Charlottesville and London 2001) 20-25. Peter Dicken, Global shift. The internationalization of economic activity (London 1992, 2e gewijzigde druk) 193-196. Let wel: -
Hoofdletters alleen volgens de Nederlandse spelling, dus history en niet History, maar wel European.
63
-
Tussen haakjes staan de plaats en het jaar van uitgave. De uitgever wordt niet vermeld. Vaak staan er meerdere plaatsen van uitgave (bijvoorbeeld London, New York, Melbourne). Schrijf in dat geval London etc.
Bij een tweede of volgende druk wordt het jaar van die uitgave vermeld. Bij een gewijzigde of herziene druk volgt achter het jaartal een komma en ‘2e gewijzigde druk’ of ‘2e herziene druk.’ Bij de tweede en volgende verwijzingen naar hetzelfde boek geef je de titelgegevens verkort weer: Crouzet, European economy, 30. De verkorte titel moet herkenbaar blijven en geen verwarring veroorzaken met andere boektitels. Als een boek meerdere auteurs heeft, noem je alle auteurs in de eerste verwijzing. Van de eerste auteur noem je eerst de achternaam, van de volgende eerst de voornaam (raar maar waar). In de tweede en volgende verwijzingen noem je alleen de achternaam van de eerste auteur, gevolgd door e.a. (‘en anderen’, ofwel, in het Latijn, ‘et alii’: daarom vind je deze afkorting ook in niet-Nederlandse teksten). Voorbeelden: Eerste verwijzing: Held, David, Anthony McGrew, David Goldblatt, and Jonathan Perraton, Global
transformations. Politics, economics and culture (Cambridge 1999), 35. Tweede en volgende verwijzingen: Held e.a., Global transformations, 46-48. Dezelfde procedure geldt voor artikelen.
64
Verwijzen naar een bijdrage of artikel in een bundel of jaarboek Een bundel ziet eruit als een boek, maar terwijl in een boek de hele tekst geschreven is door een of enkele auteurs, bevat een bundel artikelen (ook wel ‘bijdragen’ genoemd) van verschillende auteurs rond een bepaald thema. Een bundel heeft altijd een of meer redacteuren, ook wel ‘editors’ genoemd. Ze worden aangeduid als red. of ed. of eds (de afkortingen ed. en eds. worden tegenwoordig ook bij Nederlandstalige bundels gebruikt). In Duitse bundels heten ze Herausgeber, afgekort als Hg. of Hrsg. Redacteuren zijn meestal degenen die het initiatief voor de bundel hebben genomen. Vaak hebben zij ook een inleiding geschreven, waarin het thema van de bundel en de samenhang tussen de artikelen uiteen worden gezet. Eerste verwijzing: altijd volledige titelgegevens vermelden. Vermeld eerst auteur en artikel, daarna de bundel waarin het is verschenen. De titel van de bundel is cursief, de titel van de bijdrage niet: Hein A.M. Klemann, ‘Economy and industry during the German occupation. The Netherlands 1940-1945’, in Franco Amatori, Andrea Colli and Nicola Crepas (eds.), Deindustrialization and reindustrialization in 20th century
Europe (Milano 1999) 417. Tweede en volgende verwijzingen: altijd verkorte titelgegevens vermelden. Het paginanummer wordt nu voorafgegaan door een komma: Klemann, ‘Economy and industry’, 419. De verwijzing naar een jaarboek gaat net zo. Een jaarboek is een soort tijdschrift, dat echter maar eenmaal per jaar verschijnt (de meeste andere tijdschriften verschijnen vier maal per jaar). Ook een jaarboek heeft een redactie, maar die wordt in de noten en de bibliografie niet vermeld. Wel vermeld je jaargang en jaar:
65
K.E. Sluyterman, `Nederlandse bedrijfsgeschiedenis: de oogst van vijftien jaar', in NEHA-Jaarboek voor economische, bedrijfs- en
techniekgeschiedenis 62 (1999) 351-388. Tweede verwijzing: Sluyterman, `Nederlandse bedrijfsgeschiedenis', 356.
Verwijzen naar een artikel in een tijdschrift Eerste verwijzing: altijd volledige titelgegevens vermelden. Eerst auteur en titel van het artikel, dan de titel van het tijdschrift, maar nu zonder ‘in’, tenslotte jaargang, eventueel aflevering (hoeft niet) en paginanummers: D. Pace, ‘Old wine – new bottles: atomic energy and the ideology of science in postwar France’, French Historical Studies 17 (1991) 38-61. Bij de tweede en volgende verwijzingen staat de verkorte titel tussen aanhalingstekens en volgt het paginanummer op een komma, net als bij een verwijzing naar een bijdrage in een bundel (zie hiervoor): Pace, ‘Old wine – new bottles’, 40.
Verwijzen naar een krant Altijd de volledige gegevens, bijvoorbeeld: Juurd Eijsvoogel, ‘”Georganiseerde misdaad is een veel groter gevaar dan terrorisme”’, NRC-Handelsblad, 19 en 20 april 2008. (In dit geval is de titel dus een citaat, namelijk van de in het artikel geïnterviewde schrijver. Daarom staan er eerst enkele, dan dubbele aanhalingstekens. Bij een gewoon artikel uiteraard alleen enkele aanhalingstekens).
66
Verwijzen naar een internetbron Bij een internetbron wordt de complete URL (weblink of internetadres) genoteerd. Vermeld ook de datum waarop je deze bron hebt geraadpleegd, want internetadressen veranderen nogal eens. H. Nehring, ‘Politics, symbols and the public sphere: the protests against nuclear weapons in Britain and West Germany, 1958-1963’: http://www.zeithistorischeforschungen.de (8-10-2005) Tip: selecteer met je muis de regel met het internetadres in je browser; klik op de rechter muisknop, kies ‘copy’ of ‘kopiëren’; ga naar je voet- of eindnoot, kies weer de rechter muisknop en kies ‘paste’ of plakken. Het adres staat er nu volledig.
Bron van een citaat Soms gebruik je een citaat van een auteur wiens werk je zelf niet hebt gelezen, maar die geciteerd wordt in een boek of artikel dat je wel hebt gelezen. Je wilt bijvoorbeeld het volgende citaat van Francis Bacon in je tekst opnemen: ‘Truth is more likely to arise from error than from confusion.’ Je hebt deze uitspraak gevonden in een boek met de titel The rise of the modern. In je noot staat dan: Francis Bacon, geciteerd in P. Johnson, The rise of the modern (London 1992), 553. Als het kan, geef dan ook aan in welk werk Bacon deze uitspraak deed. 10.2. Literatuurlijst en bronnenoverzicht Maak achter in het werkstuk een gealfabetiseerde literatuurlijst. Alfabetiseer uitsluitend op de achternaam van de auteur. Bij meerdere auteurs alfabetiseer je op de eerst genoemde auteur. Hier zijn een paar voorbeelden: Amatori, Franco, Andrea Colli and Nicola Crepas (eds.), Deindustrialization
and reindustrialization in 20th century Europe (Milano 1999). Baggerman, Arianne, 'Lezen tot de laatste snik. Otto van Eck en zijn dagelijkse literatuur (1780-1798)', in Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 1 (1994) 57-89.
67
Warren, Louis S., ‘Buffalo Bill Meets Dracula. William F. Cody, Bram Stoker, and the Frontiers of Racial Decay’, American Historical Review 107/4 (2002), 1124-57. Titels van boeken en artikelen staan door elkaar, alfabetisch op achternaam van de auteur. Als je primaire bronnen gebruikt, zoals kranten, tijdschriften of archiefmateriaal uit de periode die je hebt bestudeerd, vermeld je die in een aparte lijst, die voorafgaat aan je literatuurlijst, onder het kopje primaire bronnen. 10.3. Plagiaat Het komt voor dat in een werkstuk passages staan die niet geschreven zijn door de auteur van het werkstuk, maar die hij of zij heeft overgenomen uit een andere bron: van het internet, uit een boek of artikel, of uit een werkstuk van iemand anders. Zoals gezegd, kan het nuttig zijn een enkele keer een citaat te gebruiken. Je moet dat dan wel tussen aanhalingstekens plaatsen en voorzien van een noot, waarin je je bron vermeldt. Het zonder aanhalingstekens en bronvermelding overnemen van tekst van een ander is plagiaat. Dat is een vorm van fraude, ofwel bedrog, en dus strafbaar. Dat geldt ook wanneer een tekst van een ander enigszins is gewijzigd of geparafraseerd voor eigen gebruik. De universiteit gebruikt computerprogramma’s om plagiaat op te sporen en past verschillende sancties toe: in elk geval ongeldig verklaring van het betreffende werkstuk en vaak uitsluiting van tentamens voor een bepaalde periode. Het zal duidelijk zijn dat plagiaat volledig in strijd is met het doel van wetenschappelijk onderwijs: het leren zelfstandig onderzoek te doen en daarover zelfstandig te rapporteren.
68
11. De bachelorthesis In het derde blok van het derde studiejaar schrijf je je bachelorthesis. Daaraan worden uiteraard hogere eisen gesteld dan aan het eerder besproken eerstejaars werkstuk. De bachelorthesis komt in twee stappen tot stand. In het tweede blok van de BA3 volg je een onderzoekscollege. Daarin wordt een breed onderwerp behandeld aan de hand van de belangrijkste literatuur die daarover is verschenen. Je kiest daarbinnen een specifiek thema, waarover je een werkstuk van ongeveer 15 pagina’s schrijft. Gedurende het derde blok bouw je dat stuk uit tot tot je bachelorthesis, die ongeveer 30 pagina’s lang is (exclusief inhoudsopgave, noten en bibliografie). Het belangrijkste verschil met het BA1 werkstuk is dat je nu goed op de hoogte moet zijn van de belangrijkste literatuur die over het algemene onderwerp, en jouw eigen thema daarbinnen, is verschenen. Dit betekent dat je moet weten:
• Wat er ongeveer bekend is over het onderwerp (de feitelijke of empirische basis). • Wat de belangrijkste discussies en standpunten zijn, de begrippen die het meest gebruikt worden (ook uit andere menswetenschappen) en de theoretische invalshoeken die worden gehanteerd. • Welke onderzoeksmethoden zoal worden gebruikt door historici die zich met het onderwerp hebben beziggehouden. Dat is een heleboel. In feite is het een eis die aan elk wetenschappelijk artikel of boek wordt gesteld. Proefschriften worden hierop beoordeeld. Het is duidelijk dat een dergelijk niveau niet wordt verwacht van een derdejaars student. Wat we wel verwachten is reflectie op je onderwerp. Dat betekent dat je meer doet dan een vraag formuleren en die beantwoorden. Je verdiept je ook in de ‘vragen achter de vraag’: waarom wordt een probleem zo en niet anders geformuleerd? Welke vooronderstellingen zitten daar achter? Welke discussies zijn over het onderwerp al gevoerd? Waarom gebruik je bepaalde bronnen, methoden en begrippen? Hierover moet je een paragraaf schrijven in je inleiding. Omdat in het onderzoekscollege in het tweede blok al uitgebreid op deze zaken is ingegaan, is dit niet heel moeilijk. Je kunt aansluiten bij de literatuur die je voor dat college hebt gelezen, en die toepassen op je onderwerp.
69
We verwachten geen compleet historiografisch, theoretisch en methodologisch betoog: dat komt in de masteropleiding. We verwachten wel dat je ingaat op de stand van het onderzoek over het onderwerp dat je hebt onderzocht, de bronnen die je gebruikt en de aanpak waarvoor je hebt gekozen. Hier volgt een overzicht van de eisen waaraan de bachelorthesis moet voldoen. Inhoudelijke criteria De wijze waarop aan de inhoudelijke eisen is voldaan, bepaalt het cijfer. Aan de hand van deze eisen moet de docent bepalen of de student de vereiste hoeveelheid werk heeft verricht en of hij/zij in voldoende mate de vaardigheden heeft aangeleerd die van een historicus met een driejarige academische opleiding mogen worden verwacht. 1. Een bachelorthesis is een onderdeel van de studie dat 10 ECTS oplevert. Dat betekent dat uit het werk moet blijken dat er tenminste zo’n zeven weken fulltime aan is gewerkt. Opgemerkt zij dat het inlezen in het onderwerp al in het kader van het voorafgaande onderzoekscollege is gebeurd en dus niet afgaat van de werktijd aan de bachelorthesis. 2. De omvang van de thesis is bij zo’n tijdsinvestering (zie ook studiegids), uitgaande van ‘kale tekst’, dat wil zeggen het aantal woorden exclusief titelblad, inhoudsopgave, lijst van bronnen en literatuur, noten en bijlagen (één pagina = ca. 450 woorden): maximaal 13.000 woorden (ca. 28-30 pagina’s). Met alles erop en eraan kom je dan uit op een werkstuk van ca. 35 pagina’s. Bij een onderzoek waarbij veel kwantitatief materiaal moet worden bewerkt of er moeilijk toegankelijke bronnen zijn gebruikt, kan het om wat minder pagina’s gaan. 3. De thesis begint met een eerste inleidende paragraaf (paragraaf 1). Daarin komt het volgende aan de orde: •
Onderwerp van de thesis en het wetenschappelijk belang ervan. Veelal gebeurt dit aan de hand van een beknopt historiografisch overzicht over het onderwerp of aanpalende onderwerpen.
•
Er wordt een heldere, relevante vraagstelling geformuleerd die aan de hand van historisch onderzoek te beantwoorden moet zijn. 70
•
Kernbegrippen in de vraagstelling worden duidelijk toegelicht.
•
De vraagstelling is zodanig beperkt dat hierover in het kader van een bachelorthesis iets zinvols te zeggen valt.
•
De vraagstelling wordt op zodanige wijze in deelvragen opgedeeld, dat de antwoorden op de deelvragen een antwoord op de hoofdvraag opleveren.
•
Verder geeft de inleiding een indruk van de wijze waarop de thesis is ingedeeld. Veelal zal met het vaststellen van de deelvragen de paragrafenindeling vaststaan.
•
De gebruikte onderzoeksmethoden worden toegelicht; eventueel komen de gebruikte bronnen aan de orde.
•
Niet aan de orde komen persoonlijke opmerkingen, bedankjes etc. Die staan eventueel in een Woord Vooraf.
4. Na de inleiding volgen enkele inhoudelijke paragrafen, die telkens ongeveer de volgende vorm hebben: •
Elke paragraaf begint opnieuw met een korte inleiding, waarin de deelvraag staat die in de paragraaf aan de orde komt. Verder staat aangegeven wat de plaats van de paragraaf is in de gehele thesis.
•
Daarna volgen enige alinea’s of sub-paragrafen waarin aan de hand van de bronnen en de literatuur en met behulp van de diverse onderzoeksmethodes die in de loop van de studie zijn aangeleerd, de deelvraag wordt bestudeerd.
•
De voor de probleemstelling relevante literatuur is voldoende verwerkt.
•
Elke paragraaf wordt afgesloten met een heldere conclusie, die een antwoord biedt op de deelvraag die in de paragraaf aan de orde was.
5. De laatste (genummerde) paragraaf is de conclusie. Daaraan worden de volgende eisen gesteld: •
In de conclusie wordt de centrale vraag uit de inleiding helder beantwoord.
•
Daarbij moet het duidelijk zijn dat de voorafgaande paragrafen en de deelconclusies van die paragrafen noodzakelijke stappen waren om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Daaruit blijkt de logische opbouw van het werkstuk als geheel.
71
•
De conclusie is meer dan de som van de deelconclusies. Hier komt alles samen en uit het samenkomen van de deelconclusies moeten nieuwe inzichten voortspruiten.
•
De conclusie bevat geen nieuwe feitelijke gegevens en is daarom - behoudens in geval van een enkel citaat - niet geannoteerd.
De kwaliteit van de vraagstelling, de diepgang van de analyse, de wijze waarop en mate waarin de relevante bronnen en literatuur en de aangeleerde onderzoeksmethoden zijn gebruikt, de helderheid van de opbouw samenhangend met de kwaliteit van de deelvragen en de conclusie, én de originaliteit van de benadering, bepalen het cijfer. Een cijfer wordt evenwel pas toegekend als óók aan alle formele criteria is voldaan.
Formele criteria De formele criteria zijn de eisen waaraan wetenschappelijk historisch werk in Nederland moet voldoen om in wetenschappelijke tijdschriften te worden geaccepteerd, aangevuld met een aantal eisen aan de vormgeving. Die laatste zijn nodig om het werk netjes, overzichtelijk en goed leesbaar te houden voor de beoordelende docent. Wordt hieraan niet voldaan, dan geeft de docent het werkstuk direct ongecorrigeerd terug en eist van de student dat hij de geconstateerde fouten verbetert. 1. De thesis dient te zijn gesteld in correct Nederlands of Engels. Veelvuldige taalen/of stijlfouten of te populair taalgebruik worden niet geaccepteerd. a. De spelling en interpunctie zijn correct en de gekozen werkwoordstijd(en) consequent toegepast. b. Een wetenschappelijk werk moet in principe langere tijd meegaan en dat vereist een ander taalgebruik dan in een krant. Modieuze vormen en spreektaal dienen daarom te worden vermeden. Op het ogenblik dient er in verband daarmee op te worden toegezien dat er geen onnodige Anglicismen worden gebruikt en dat bijzinnen niet los staan.
72
2. Ook aan de uiterlijke vormgeving van de thesis is de nodige aandacht besteed. Het werk dient er verzorgd uit te zien en wordt in een zodanige vorm gepresenteerd dat dit de correctie gemakkelijk maakt. Dit betekent: a. Gebruik voor de tekst een 12-punts letter en voor de noten een 10-punts. b. Gebruik regelafstand 1½. c. Links uitlijnen. d. Enkelzijdig geprint. e. Het werkstuk bevat een duidelijke inhoudsopgave. f. Er worden voetnoten gebruikt (geen eindnoten). 3. Een bachelorthesis bevat tenminste de volgende onderdelen: a. Een apart titelblad waarop behalve de titel, tenminste de naam, het studienummer, het e-mailadres en het telefoonnummer van de student en de naam van de begeleidend docent. b. Een correcte paginanummering (dus niet met de hand aangebracht). c. Een correcte inhoudsopgave (deze telt niet mee in de inhoudsopgave). d. Indien nodig een alfabetische lijst met afkortingen. e. Een alfabetische lijst met gebruikte bronnen. f. Een op de juiste wijze gealfabetiseerde en volledige literatuurlijst (dus eerst achternaam, daarachter voorletters of voornamen). 4. De thesis dient correct te zijn geannoteerd. Dat betekent: a. Overal waar dat nodig is, maar tenminste bij citaten, parafaseringen en exacte cijfers, staat een voetnoot. b. Citaten in de tekst en de noten staan tussen enkelvoudige aanhalingstekens; citaten in een citaat tussen dubbele aanhalingstekens. c. Titels van boeken, tijdschriften en kranten in de tekst en de noten worden gecursiveerd. Titels van artikelen staan steeds tussen enkelvoudige aanhalingstekens. d. De voetnoten voldoen aan de eisen zoals beschreven in hoofdstuk 10, paragraaf 10.1.
73
e. Bij het verwijzen naar websites wordt, indien mogelijk, steeds naast de volledige url de datum vermeld waarop de site voor het laatst is gewijzigd. Is zo’n datum op de site niet te vinden dan dient de datum te worden vermeld waarop deze is geraadpleegd. 5. Van elk BA-werkstuk dient zowel een netjes gebonden exemplaar als een elektronische versie te worden ingeleverd, dit om controle op fraude via internet mogelijk te maken. 6. Citaten blijven beperkt in omvang en aantal en worden duidelijk als zodanig gemarkeerd en geannoteerd. 7. Ook tabellen en grafieken moeten netjes en helder zijn. Daartoe dienen zij aan de volgende eisen te voldoen: a. Ze zijn genummerd. b. Ze hebben een heldere titel, waarin duidelijk wordt wat de cijfers respectievelijk grafieken voorstellen, in welke eenheden de cijfers respectievelijk lijnen luiden en welke periode de gegevens beslaan. c. In tabellen worden grote getallen vermeden door de eenheden in veelvoud (duizend- of miljoenvoud) vast te stellen. d. De titel, maar niet het nummer van de tabel of grafiek moet zijn gecursiveerd. e. Direct onder een tabel en grafiek staat - net als bij plaatjes – ‘Bron:’ of ‘Bronnen:’ gevolgd door de volledige (dus niet de verkorte) titels van de bronnen en/of de literatuur waaruit de gegevens zijn gehaald. f. Indien de gegevens niet direct uit de bronnen of literatuur zijn verkregen, maar in aanzienlijke mate door de student zijn bewerkt, dient dit te worden aangegeven door de bronvermelding aan te vullen met de zinsnede: ‘Eigen berekeningen.’ g. Zijn de berekeningen niet meteen helder, dan dient in de tekst of in een appendix duidelijk te worden gemaakt, hoe die zijn uitgevoerd.
74
h. Wordt verwezen naar een appendix, dan dient de zinsnede aan het einde van de bronvermelding te luiden: ‘Eigen berekeningen, zie appendix 1.’
75
BIJLAGE Een structuuranalyse van C. Merridale, 'Redesigning history in contemporary Russia', Journal of contemporary
history 38/1 (2003) 123-28. Er zijn geen tussenkopjes, wel witregels, die enige structuur geven. Ik verzin dus zelf tussenkopjes. Vooraan meld ik hier en daar paginanummers. Inleiding Vraagstelling: het artikel beschrijft en verklaart de herziening van de populaire geschiedschrijving in Rusland vanaf midden jaren negentig (titel) en geeft aanbevelingen voor de toekomst [waarom-vraag + stellingen over functies van geschiedenisonderwijs]. Populaire geschiedschrijving = gesch als weergegeven in kranten, schoolboeken, musea en bij herdenkingsceremonies. Rest vd inleiding (tot p. 15 boven de witregel) geeft context en problemen. Redenering: -
Elke dictatuur tracht het publieke beeld van de geschiedenis te sturen.
-
Dat geldt vooral voor regime gebaseerd op historische theorie (klassenstrijd, vooruitgang).
-
Instorting van zo’n regime leidt dus direct tot herziening van het beeld van het verleden.
-
Voor Rusland moeilijker dan voor andere voormalige Sovjetrepublieken, omdat de Russen een groot falen aan zichzelf moeten uitleggen. (4e alinea).
Betoog is in te delen in drie delen I: geschiedbeeld in de 20e E: overzicht 15) Periodes die worden getypeerd: 1929-1953, 1953-1964, 1964-1986, 1986-midden jaren negentig, midden jaren negentig tot heden. De rest van het artikel gaat over de laatste twee periodes, vanaf Gorbatsjov. II: 1986-heden: 17) tot midden jaren negentig: herdenking Grote Patriottische Oorlog (WO II), zoals in commun tijd, maar ook neerhalen van standbeelden, hernoemen van straten etc. Daardoor tegenstellingen. Oudere generatie tgo de nieuwe orde van de snelle jongens. Degenen die het meest geleden hebben onder de repressie (Memorial), willen commun monumenten 76
afbreken en nieuwe oprichten voor slachtoffers. De orth kerk steunde Memorial, maar leunt nu weer aan tegen Poetin aan (vgl onder Stalin). 19-20) nader over deze tegenstelling. Conserv/commun zijn de oudere en jongere ‘losers’ die mythe van een beter (commun) verleden in stand houden. Daar tegenover de critici van het communisme (Memorial). Vanaf midden jaren negentig verandert het debat: jongeren hebben geen herinnering aan de commun dictatuur, en waar Rusland nu heen moet is onduidelijk. Symptomatisch: kitscherige monumenten die vaag verwijzen naar een groots Russisch verleden: troost in een tijd waarin men het spoor bijster is geraakt. III geschiedenis op school (en univ): denkstijl en generatiekloof 25) Centrale stelling: onderwijs moet antwoord geven op problemen die jonge Russen, opgegroeid na de val van het communisme, ervaren. De ideologische, anticomm passie van de glasnost-tijd en Memorial, tot midden jaren negentig, werkt dus niet meer. Vier kenmerken van Russ geschiedschrijving werken nog steeds door en daar moet je bij aansluiten: 1. Idee dat er is 1 waarheid is, dus op zoek naar 1 juist handboek 2. Fixatie op krachtige persoonlijkheden: Stalin, Trotsky, evt ook grote dissidenten. 3. Hang naar het wonderbaarlijke, bijgeloof. 4. Neiging om te denken in frontale tegenstelling goed-kwaad. In het tegenwoordige onderwijs (ook univ) wordt gesch neutraal gedoceerd, vooral in de vorm van droge feitenkennis + wat heldenverhalen. Dat is saai en verbinding ontbreekt met wat kinderen van ouders en grootouders horen over het recente verleden. Moralisme zit in het vak ‘maatschappijleer.’ Conclusie [niet gemarkeerd door tussenkopje of witregel!] -
Kloof tussen onderwijs en wat mensen nu bezighoudt
-
Onderwijs moet aansluiten bij genoemde 4 denkstijlen, maar ook
-
Bij de vragen van die nieuwe generatie
-
Cruciaal is het generatieprobleem: voor midden jaren negentig tegenstelling tussen communisten en hun critici, daarna een generatie die na communisme is opgevoed, met reclame en vrijheid van meningsuiting.
(560 woorden: het mag dus iets uitvoeriger) 77