Hi¨erogliefische inscripties uit graf U-j in Umm el-Qa’ab: een onderzoek naar de oorsprong van het Egyptische schrift∗ Filip Vervloesem 13 mei 2004
Inhoudsopgave 1 Inleiding
2
2 Bibliografie
3
3 Hi¨ erogliefische inscripties uit graf U-j 3.1 Korte situering Umm el-Qa’ab . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2 De opgravingen in grafveld U . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.1 Voorgeschiedenis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.2 Moderne opgravingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3 Graf U-j . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.1 Algemene opbouw en architectuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.2 Belangrijkste vondsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.3.3 Datering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4 Overzicht van de inscripties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.4.1 Op etiketten in ivoor: overzicht en interpretatie G. Dreyer . . . . . 3.4.2 Op ‘wavy-handled’ kruiken: overzicht en interpretatie G. Dreyer . 3.4.3 Nieuwe interpretaties van de inscripties door F. Breyer en J. Kahl 3.5 De oorsprong van het hi¨erogliefenschrift . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.5.1 ‘Voorlopers’ van het schrift . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3.5.2 Het schriftsysteem in het 4e millenium v. Chr. . . . . . . . . . . . 3.5.3 Gangbare theorie¨en over het ontstaan van het schrift . . . . . . . . 3.5.4 Be¨ınvloeding vanuit Mesopotami¨e? . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . .
5 5 5 5 6 6 6 6 7 7 7 10 11 14 14 15 16 17
4 Conclusie
18
5 Bijlagen
19
∗ Werkstuk
‘Inleiding tot de studie van het Oude Nabije Oosten’, Leuven 2004.
1
1
Inleiding
Over de oorsprong van het Egyptische hi¨erogliefenschrift is al veel geschreven—en helaas niet altijd even wetenschappelijk. Reeds aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw wakkerden pre- en vroegdynastieke vondsten in verschillende Egyptische sites de belangstelling aan. Doorheen de jaren werden zo allerlei theorie¨en ontwikkeld over de vroegste schriftvondsten. Veel onderzoeksmateriaal was er nog niet beschikbaar, zodat de vondst van enkele honderden inscripties uit het late predynasticum in graf U-j te Umm el-Qa’ab eind jaren ’80 enorme mogelijkheden bood voor de studie van het schrift in deze periode. Hier zal een beknopt overzicht gegeven worden van de inscripties die men daar gevonden heeft, alsook hun (mogelijke) interpretatie. Zo zal duidelijk worden dat bepaalde theorie¨en over de oorsprong van het hi¨erogliefenschrift onmogelijk langer stand kunnen houden. De belangrijkste publicatie op dit gebied is dan ook G¨ unter Dreyers opgravingsverslag uit 1998.1 Hierdoor werden de nieuwe inscripties beschikbaar voor een groot aantal specialisten, zodat Dreyers interpretaties van de opschriften reeds vaak becommentarieerd en gecorrigeerd zijn geweest, hoofdzakelijk door Fran¸cis Breyer2 en Jochem Kahl3 . Absolute duidelijkheid over de oorsprong van het Egyptische schrift hebben we nog altijd niet verkregen. Daarvoor zijn wellicht nog verdere vondsten –en verder onderzoek– nodig. Na de presentatie en de interpretatie van de opschriften zal hier een kleine stand van zaken op dit gebied gegeven worden, zodat duidelijk wordt wat men ondertussen reeds bereikt heeft en wat ons nog te doen staat. De volgende personen ben ik zeer dankbaar voor hun hulpvaardigheid: Koen Vervloesem en Jan Sabbe, zonder wiens hulp ik dit werkstuk nooit zo’n professionele vormgeving had kunnen geven en geen hi¨erogliefen erin had kunnen gebruiken; de bibliothecaris van de Egyptologische Bibliotheek Stichting Koningin Elisabeth te Brussel, die zo vriendelijk was om heel wat meer kopie¨en voor mij te maken dan het toegestane aantal en tot slot C´eline Ben Amar, die de niet altijd even leuke uitstapjes naar de bibliotheek toch steeds wist op te vrolijken.
1 G. Dreyer, Umm el-Qaab I. Das Pr¨ adynastische K¨ onigsgrab U-j und seine fr¨ uhen Schriftzeugnissen (AVDAIK 86) (afkorting: Dreyer, UeQ I), Mainz 1998. 2 F. A. K. Breyer, Die Schriftzeugnisse des Pr¨ adynastischen K¨ onigsgrabes U-j in Umm el-Qaab: Versuch einer Neuinterpretation, in: JEA 88 (2002) (afkorting: Breyer, Neuinterpretation), p. 53–65. 3 J. Kahl, Die fr¨ uhen Schriftzeugnisse aus dem Grab U-j in Umm el-Qaab, in: CdE 78 (2003) (afkorting: Kahl, U-j), p. 112–135.
2
2
Bibliografie
Gebruikte afkortingen ¨ ¨ & L Agypten A und Levante/Egypt and Levant. International Journal for Egyptian Archaeology and Related Disciplines, Wenen en Ca¨ıro. Antiquity Antiquity. Quarterly Review of Archeology, Newbury. Arch´ eo-Nil Arch´eo-Nil. Bulletin de la soci´et´e por l’´etude des cultures pr´epharaoniques de la vall´ee du Nil, Paris. AVDAIK Arch¨ aologische Ver¨ offentlichungen. Deutsches Arch¨aologisches Institut Abteilung Kairo, Mainz. ´ ´ ´ CdE Chronique d’Egypte. Bulletin p´eriodique de la Fondation Egyptologique Reine Elisabeth, Brussel. JEA Journal of Egyptian Archaeology, Londen. JSSEA The Journal of the Society of the Study of Egyptian Antiquities, Toronto. ¨ M¨ MAS uncher ¨ agyptologische Studien, Berlijn en M¨ unchen. MDAIK Mitteilungen des Deutschen Arch¨aoligischen Instituts Kairo, Mainz. Orientalia Orientalia. Commentarii trimestres a facultate studiorum orientis antiqui pontificii instituti biblici in lucem edidit in urbe, Rome. WorldArch World Archaeology, Londen. ¨ Zeitschrift f¨ ZAS ur ¨ agyptische Sprache und Altertumskunde, Leipzig en Berlijn.
Bibliografie • D. A. Anderson, Abydos, Predynastic Sites, in: K. A. Bard (ed), Encyclopedia of the Archeology of Ancient Egypt, Londen en New York 1999, p. 104–106. • W. S. Arnett, The Predynastic Origin of Egyptian Hieroglyphs, Washington 1982 (non vidi). • J. Baines, Writing, Invention and Early Development, in: K. A. Bard (ed), Encyclopedia of the Archeology of Ancient Egypt, Londen en New York 1999, p. 882–885. • K. A. Bard, Origins of Egyptian Writing, in: R. Friedman, B. Adams (ed), The Followers of Horus (Fs. M. A. Hoffman), Oxford 1992, p. 297–306 (non vidi). • E. Braun en E. C. M. van den Brink, Some Comments on the Late EB I Sequence of Canaan and the Relative Dating of Tomb Uj at Umm el Ga’ab and Graves 313 and 787 from Minshat ¨ & L 7 (1998), p. 71–94. Abu Omar with Imported Ware: Views from Egypt and Canaan, in: A • F. A. K. Breyer, Die Schriftzeugnisse des Pr¨adynastischen K¨onigsgrabes U-j in Umm el-Qaab: Versuch einer Neuinterpretation, in: JEA 88 (2002), p. 53–65. • E. Crubezy, Cognitive Capacities, Visual Representation of a Message and the Invention of Writing in Egypt, in: Arch´eo-Nil 11 (2001), p. 14–19. ¨ 121 (1994), p. 17–36. • L. Depuydt, On the Nature of Hieroglyphic Script, in: ZAS
3
• G. Dreyer, Recent Discoveries at Abydos Cemetery U, in: E. C. M. van den Brink (ed), The Nile Delta in Transition, Tel Aviv 1992, p. 293–299. • G. Dreyer, Umm el-Qaab I. Das Pr¨adynastische K¨onigsgrab U-j und seine fr¨ uhen Schriftzeugnissen (AVDAIK 86), Mainz 1998. • M. S. Drower, Petrie, Sir Williams Matthew Flinders, in: K. A. Bard (ed), Encyclopedia of the Archeology of Ancient Egypt, Londen en New York 1999, p. 614–616. • A. Erman, H. Grapow, W¨orterbuch der aegyptischen Sprache, Leipzig 1926–1931. • A. H. Gardiner, Egyptian Grammar, Oxford 19573, p. 438–548. • J. G¨ orsdorf, G. Dreyer, U. Hartung, 14 C Dating Results of the Archaic Royal Necropolis Umm el-Qaab at Abydos, in: MDAIK 54 (1998), p. 169–175. • C. T. Hodge, Ritual and Writing: an Inquiry into the Origin of Egyptian Script, in: M.D. Kinkade, K.L Hale, O. Werner, Linguistics and Anthropology (Fs. C.F. Voegelin), Lisse 1975, p. 331–350. • J. Kahl, Hieroglyphic Writing During the Fourth Millenium BC: an Analysis of Systems, in: Arch´eo-Nil 11 (2001), p. 103–134. • J. Kahl, Fr¨ uh¨agyptisches W¨orterbuch, Wiesbaden 2002. • J. Kahl, Die fr¨ uhen Schriftzeugnisse aus dem Grab U-j in Umm el-Qaab, in: CdE 78 (2003), p. 112–135. • A. L. Kelly, The Evidence for Mesopotamian Influence in Predynastic Egypt, in: JSSEA 4:3 (1974), p. 2–11. • M. Pope, The Origins of Writing in the Near East, in: Antiquity 40 (1966), p. 17–23. • N. Postgate, T. Wang, T. Wilkinson, The Evidence for Early Writing: utilitarian or ceremonial?, in: Antiquity 69 (1995), p. 459–475. • J. D. Ray, The Emergence of Writing in Egypt, in: WorldArch 17:3 (1986), p. 307–316. • F. Vallat, The Most Ancient Scripts of Iran: the Current Situation, in: WorldArch 17:3 (1986), p. 335–347. ´ • P. Vernus, La naissance de l’´ecriture dans l’Egypte ancienne, in: Arch´eo-Nil 3 (1993), p. 75–108. • W. Vicichl, Notes sur la pr´ehistoire de la langue ´egyptienne, in: Orientalia 23 (1954), p. 217–222 (non vidi). ¨ • J. von Beckerath, Abydos, in: W. Welck, E. Otto, W. Westendorf (ed), Lexikon der Agyptologie, Wiesbaden 1975–1986, p. 28–42. ¨ • J. von Beckerath, Chronologie des pharaonischen Agypten. Die Zeitbestimmung der ¨agyptischen ¨ 46), Mainz am Rhein 1997, p. 167–183. Geschichte von der Vorzeit bis 332 V. Chr. (MAS • L. A. Waddel, Egyptian Civilization, its Sumerian Origin and Real Chronology and Sumerian Origin of Egyptian Hieroglyphs, Londen 1930. • J. W. Wegner, Abydos, in: D. B. Redford (ed), Oxford Encyclopedia of Ancient Egypt, Oxford 2001, p. 7–12.
4
3
Hi¨ erogliefische inscripties uit graf U-j
3.1
Korte situering Umm el-Qa’ab
Umm el-Qa’ab is ´e´en van de vele begraafplaatsen van Abydos. De stad ligt in de Thinitische nome –de 8e Opper-Egyptische nome– ongeveer 15 km ten westen van de Nijl. De belangrijkste archeologische resten die men er nog kan aantreffen zijn o.a. de koningsgraven van de 1e en 2e dynastie, de zgn. ‘funerary enclosure’ van Chasechemoei (2e dynastie), de hoofdtempel van de stad, die aan Osiris gewijd is (Middenrijk) en de tempels van Seti I en Ramses II (19e dynastie). Daarnaast is Abydos vooral bekend om haar uitgestrekte grafvelden, die vanaf het Middenrijk zelfs een supra-regionaal belang kregen. Deze omvatten de North-, Middle- en South-cemeteries en tenslotte Umm el-Qa’ab (‘moeder van de potten’ in het Arabisch) in het noorden, ongeveer 1,7 km van de bewoonde wereld. Hierin zijn nog verschillende zones te onderscheiden, zoals zone B (met graven uit het Vroegdynasticum, o.a. de reeds genoemde koningsgraven), en zone U (met graven uit het Predynasticum). In zone U –of grafveld U– bevinden zich een aantal koninklijke tombes uit de (late) Naqada II- en III-periodes. Deze site is ongeveer 100 m op 200 m groot en ligt op een lichtjes hellend plateau, zowat 100 m verwijderd van de tombes van de koningen van de 0e dynastie (Iry-Hor, Sechen/Ka en Narmer). Het grootste en archeologisch meest interessante graf is het hier besproken graf U-j, dat een 15-tal jaar geleden is opgegraven. Maar aan deze opgravingen gaat nog een hele geschiedenis vooraf. . .
3.2 3.2.1
De opgravingen in grafveld U Voorgeschiedenis
De begraafplaats U te Umm el-Qa’ab (zie figuur 1) kent een opgravingsgeschiedenis van meer ´ dan 100 jaar. De eerste opgravingen vonden reeds plaats aan het einde van de 19e eeuw. Emile Am´elineau krijgt de beruchte eer om als eerste hier ‘opgravingen’ te verrichten in 1898, die het grafveld meer kwaad dan goed hebben gedaan. In slechts vier dagen tijd groef hij maar liefst 150 verschillende tombes op. Zijn vondsten heeft hij grotendeels verkocht en deze zijn zo in verschillende collecties terechtgekomen (o.a. in Berlijn, Brussel en Ca¨ıro). Een jaar later echter is het W.M.F. Petrie die de opgravingen verderzet, in de periode 1899–1900. Deze onovertroffen opgraver gebruikte meer ‘wetenschappelijke’ methodes dan zijn voorganger: een strenge controle op de kwaliteit van het werk, de registratie van ` alle vondsten en uiteraard ook de zgn. ‘sequence dating’ waren zijn handelsmerk. Tussen 1909 en 1912 werd de site nog gedeeltelijk opnieuw opgegraven door E. Naville en E. Peet, tot de dreiging van de Eerste Wereldoorlog verder werk verhinderde. Zowel Am´elineau als Petrie hebben helaas geen exhaustief verslag gepubliceerd noch een algemeen plan van het grafveld opgesteld. De enige informatie die we hebben van hun opgravingen zijn enkele fragmentarische details. Hierdoor is het moeilijk uit te maken welke graven precies door hen reeds waren opgegraven. Mogelijk had Am´elineau de grafkamer van U-j al gevonden maar over de kleinere kamers heengekeken. In Petrie’s publicatie zijn nl. enkele vondsten uit graf U-j afgebeeld4 –waarschijnlijk door Am´elineau opgegraven en achtergelaten5 –, maar hij wijst ze toe aan het later te dateren grafveld B. En uit de ru¨ınes van het opgravingshuis van Peet is ook ceramiek geborgen die oorspronkelijk heeft toebehoord aan graf U-j. 4 Kahl,
U-j, p. 112. UeQ I, p. 3.
5 Dreyer,
5
3.2.2
Moderne opgravingen
In 1973 start het Deutsches Arch¨ aoligisches Institut van Ca¨ıro de heropgraving van de necropool Umm el-Qa’ab. Oorspronkelijk stonden deze opgravingen onder leiding van Werner Kaiser, die echter na enige tijd opgevolgd werd door G¨ unter Dreyer als directeur van het DAIK. Dreyer heeft dan ook het meeste werk verricht voor de uiteindelijke publicatie van de opgraving—zo is hij de eerste die de gevonden inscripties heeft getracht te interpreteren. Het graf U-j zelf is opgegraven in de periode 1988–1989. De omgeving van het graf en enkele verstrooide scherven en ivoren voorwerpen werden nog onderzocht tussen 1989 en 1994. Zo vond men bv. een beschreven scherf (die zeker uit U-j afkomstig is) in grafveld B.6 De grootste bijdrage van deze heropgraving situeert zich op het vlak van de epigrafie: het aantal gepubliceerde inscripties van v`o`or de 1e dynastie is het afgelopen decennium zowaar verdriedubbeld, zodat men nu over een totaal van ongeveer 525 predynastieke inscripties beschikt.7 Dat dit nieuwe materiaal enorm interessant is voor de studie van de oudste fase van het hi¨erogliefenschrift, spreekt uiteraard voor zich.
3.3 3.3.1
Graf U-j Algemene opbouw en architectuur
Het zgn. graf U-j (begraafplaats U, graf j) is het grootste van de graven met meerdere kamers die men heeft opgegraven in Umm el-Qa’ab. Het bestaat uit maar liefst 12 kamers (zie figuur 2), en is met zijn grootte van 9,10 m op 7,30 m vrij imposant. Het graf is ongeveer 1,55 m diep uitgegraven, en ooit heeft er een dakconstructie bovenop gestaan—dit bewijzen de (ingestorte) houten balken en bepleisterde tichelstenen die men er heeft aangetroffen. In het bouwproces zou men twee fasen kunnen onderscheiden: de grafkamer (1) en de negen smalle kamers ten oosten ervan (2–10) waren eerst gebouwd, later volgden de twee lange kamers in het zuiden (11–12). Alle kamers van het complex zijn symbolisch met elkaar verbonden via lange, smalle gleuven in de tussenmuren. De opbouw van het graf volgt waarschijnlijk het model van een soort predynastiek paleis, met een troonzaal, een centrale hal en verschillende kleine kamertjes, o.a. magazijnen.8 Vondsten zoals een -scepter en sporen van een houten schrijn bevestigen het vermoeden dat we hier met het ivoren graf van een leidersfiguur (waarschijnlijk een koning) te maken hebben. 3.3.2
Belangrijkste vondsten
Alvorens over te gaan tot de beschrijving van de inscripties uit graf U-j, volgt hier nog een kort overzicht van de belangrijkste vondsten—niet enkel op epigrafisch vlak is het graf immers opvallend. Hoewel het graf onmiskenbaar reeds in de Oudheid beroofd is (en ook door Am´elineau is ‘opgegraven’), heeft het Duitse team er toch nog veel resten van de funeraire uitrusting gevonden. De vondsten kunnen naar aard en vindplaats ingedeeld worden in de volgende categorie¨en: kamers 1 en 11 1, 2 en 5 5, 6 en 8 3, 4, 6 en 9 7, 10 en 12
belangrijkste vondsten schrijn, persoonlijke bijgaven (scepter, sieraden, kleding, . . . ) ‘wavy handled pottery’ met vet (250 stuks, oorspronkelijk ca. 800?) ceramiek uit mergelklei (met olie?) ‘rough silt ware’ (bierkruiken, borden, . . . ) met voedsel en bier uit Syro-Palestina gemporteerde ceramiek met wijn (350 stuks, oorspronkelijk ca. 700?)
6 Dreyer,
UeQ I, p. 4. Kahl, Hieroglyphic Writing During the Fourth Millenium BC: an Analysis of Systems, in: Arch´ eo-Nil 11 (2001) (afkorting: Kahl, 4th Millenium BC), p. 104. 8 Dreyer, UeQ I, p. 6–7. 7 J.
6
De ‘wavy handled’ kruiken (kruiken met een golvend handvat) uit kamers 1, 2 en 5 zijn vaak beschreven met ´e´en of twee hi¨erogliefen in zwarte inkt. De bijgiften uit kamer 11 waren vaak ofwel z´elf voorzien van een ivoren etiket, ofwel in een kist opgeborgen waaraan zo’n etiket bevestigd was. Op deze etiketten komen ´e´en tot vier hi¨erogliefen voor, ingekrast en opgevuld met een soort pasta. Om nu deze opschriften correct te kunnen plaatsen in de ontwikkeling van het schrift is de datering ervan uiteraard van cruciaal belang. 3.3.3
Datering
Relatief is het graf U-j vrij eenvoudig te dateren: omwille van de aanwezigheid van ‘wavy handled’ ceramiek van Petrie’s type W50/51 behoort het toe aan de zgn. Naqada IIIa2 -fase (traditioneel gedateerd ca. 3200–3150 v. Chr.). Deze periode wordt ook wel dynastie 00 genoemd, de dynastie die nog v`oo`r de zgn. 0e dynastie komt (met koningen zoals Iry Hor, Sechen/Ka en Narmer). In vergelijking met naburige graven is graf U-j te plaatsen tussen graf U-i en graf U-k. 14 C-dateringen a.d.h.v. twee monsters uit een dakbalk uit kamer 6 hebben een absolute datering van ca. 3320 v. Chr. opgeleverd.9 Het naburige complex van Hor Aha (de eerste farao van de 1e dynastie, in grafveld B) is met dezelfde methodes gedateerd op ca. 3150 v. Chr. Hoewel deze datum zowat 150 jaar vroeger ligt dan het algemeen aanvaarde beginpunt voor de 1e dynastie,10 is het verschil van 150 jaar tussen de eigenaar van dit graf en koning Hor Aha goed te verenigen met het vermoedelijke aantal van 9 ` a 10 koningen tussen beiden.11 De aanwezigheid van ceramiek uit Syro-Palestina in een goed gedateerd Egyptisch graf heeft aanleiding gegeven tot een poging om beide chronologie¨en met elkaar te verenigen.12 Veel verder dan een relatieve gelijkschakeling van Naqada IIIa2 met de zgn. Advanced Early Bronze I-fase in Kana¨an (meer bepaald de strata IX–XII/C te Tel Erani) is men nog niet geraakt. Extra moeilijkheden bij dit werk zijn dan nog dat de ge¨ımporteerde ceramiek uit U-j specifiek voor export lijkt geproduceerd te zijn in Kana¨ an, zodat vergelijkingen met karakteristieke Early Bronze ceramiek niet zo eenvoudig te maken zijn. Ook worden deze vazen als contemporain beschouwd met de inhoud van graf U-j, maar ze zouden best wel eens een erfenis kunnen zijn –wat goed denkbaar is bij zo’n waardevolle voorwerpen– en bijgevolg ouder dan het graf zelf, zodat het hele tot nu toe uitgewerkte schema overhoop wordt gegooid.13 Alleen verder onderzoek kan hier nog meer concrete informatie opleveren. . .
3.4 3.4.1
Overzicht van de inscripties Op etiketten in ivoor: overzicht en interpretatie G. Dreyer
Beschrijving Een eerste categorie van inscripties uit graf U-j zijn deze op etiketten in ivoor (en zelden ook in steen). Deze etiketten zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de kamers 1 en 11, en ook in de omgeving van de graven U-j en U-k zijn er enkele gevonden. Vermoedelijk waren de etiketten oorspronkelijk bevestigd aan kleine bijgiften (in kisten opgeborgen) of aan de kisten zelf. Gemiddeld zijn ze ca. 1,5 cm breed, 1,5 ` a 2,0 cm hoog en 0,2 `a 0,3 cm dik. Sommige etiketten zijn opvallend groter en kwaliteitsvoller—deze waren vermoedelijk aan de reeds genoemde kisten bevestigd. De 9 J.
G¨ orsdorf, G. Dreyer, U. Hartung, 14 C Dating Results of the Archaic Royal Necropolis Umm el-Qaab at Abydos, in: MDAIK 54 (1998), p. 169–175. 10 J. von Beckerath, Chronologie des pharaonischen Agypten. ¨ Die Zeitbestimmung der ¨ agyptischen Geschichte von ¨ 46), Mainz am Rhein 1997 (afkorting: von Beckerath, Chronologie), p. 178. der Vorzeit bis 332 V. Chr. (MAS 11 Dreyer, UeQ I, p. 18. 12 E. Braun en E. C. M. van den Brink, Some Comments on the Late EB I Sequence of Canaan and the Relative Dating of Tomb Uj at Umm el Ga’ab and Graves 313 and 787 from Minshat Abu Omar with Imported Ware: Views ¨ & L 7 (1998), p. 71–94. from Egypt and Canaan, in: A 13 ibidem, p. 83.
7
tekens waren erop ingekrast en waarschijnlijk werden deze krassen dan achteraf opgevuld met een soort blauwzwarte pasta. Vaak zijn er nog sporen van deze pasta vast te stellen in de krassen, enkele van de etiketten hebben zelfs nog zo’n volledige ‘vulling’. Naar de aard van de tekens die voorkomen op de etikettten kunnen deze in een achttal verschillende categorie¨en verdeeld worden, zoals o.a. getallen, mensen, zoogdieren, vogels en planten.14 Daarnaast maakt Dreyer nog een onderscheid tussen de zgn. hoofdtekens en de neventekens. De hoofdtekens komen zelfstandig of in combinatie met andere tekens voor in de inscripties. Voorbeelden hiervan zijn een aantal diertekens zoals de schorpioen en de worm. De neventekens daarentegen zijn enkel in combinatie met andere tekens geattesteerd. De voornaamste voorbeelden hiervan zijn de boom, de tak, het boogje en de rechthoek. In het totaal zijn er zowat 50 verschillende tekens geattesteerd, die afzonderlijk of samen met tot drie andere tekens op de etiketten voorkomen. In het merendeel van de gevallen zijn de etiketten slechts aan ´e´en kant beschreven, en zijn de tekens naar rechts ge¨ orienteerd, d.w.z. dat ze van rechts naar links dienen gelezen te worden. In 15% van de gevallen echter zijn ze omgekeerd ge¨orienteerd. Interpretatie Wat betreft de lezing van deze opschriften, baseert Dreyer zich op een vergelijking met de reeds lang bekende etiketten in ivoor uit de tijd van Narmer.15 Daarbij kunnen we vier soorten onderscheiden, nl. annalistische etiketten (met een koningsnaam en een aantal belangrijke gebeurtenissen van een bepaald jaar), gelegenheidsetiketten (met een koningsnaam en slechts ´e´en gebeurtenis) en verkorte annalistische etiketten (zonder koningsnaam, enkel bepaalde gebeurtenissen). Hierop kunnen nog o.a. de herkomst, mengverhoudingen of verantwoordelijke ambtenaren van de desbetreffende producten op vermeld worden. Tenslotte zijn er ook nog de zgn. eenvoudige etiketten, die enkel de naam van het product, de bezitter of de leveringsinstantie vermelden. De etiketten die in graf U-j te vinden zijn, zijn goed te vergelijken met deze laatste categorie aangezien de opschriften zeer kort zijn. Daarom verwacht men hier dus informatie te vinden betreffende het product, de bezitter of de instelling die het product geleverd heeft. Dreyers redenering is –kort samengevat– de volgende: 1. Uit de aard van de tekens kan men afleiden dat het hier niet gaat om aanduidingen over de inhoud (de producten) of de kwaliteit ervan. Immers, de meeste tekens (dieren, planten, gebouwen) kunnen zo niet verklaard worden. De enige tekens die voor zulke informatie in aanmerking komen zijn de gewaden, het werphout en de harpoen—deze objecten kunnen immers effectief in het graf opgeborgen geweest zijn, al dan niet in kisten. 2. Dat de tekens niet zomaar als eenvoudige merktekens of symbolen te interpreteren zijn, maar effectief als hi¨erogliefen moeten gelezen worden, wordt bewezen doordat praktisch alle tekens ook later als hi¨erogliefen geattesteerd zijn. Ook de dan gebruikelijke regels voor de ordening van de tekens zijn van toepassing (meestal van rechts naar links), en er zou zelfs reeds een fonetisch complement aanwezig zijn—dit laatste is echter niet onomstreden. 3. Men kan in deze opschriften niet alleen bekende hi¨erogliefen herkennen, maar ook een aantal woorden die uit latere tijden bekend zijn, zoals o.a. (Basta, zie figuur 3) en (Abydos, zie figuur 4). Dit wijst erop dat op de etiketten plaatsnamen geschreven moeten zijn. 4. De veelvoorkomende combinatie boom + dierteken (zie figuur 5) kan ook verklaard worden als een plaatsnaam. De diertekens kunnen volgens Dreyer als koningsnamen gelezen worden. Hiervoor verwijst hij naar de bekende Minstandbeelden uit Koptos. Samen met de naam van Narmer zijn daarop ook tekens zoals o.a. een worm, een olifant en een canide (hondachtige) 14 Dreyer, 15 Dreyer,
UeQ I, p. 113–145. UeQ I, p. 137–145.
8
gevonden. Op basis hiervan heeft Dreyer een opeenvolging van 15 koningen gereconstrueerd voor het late Predynasticum (zie tabel 1), die reeds in enkele andere boeken is overgenomen.16 Maar het kan in de opschriften van U-j onmogelijk om een opeenvolging van heersers gaan: de tijdsspanne waarin het graf aangelegd is, is hiervoor gewoon te kort. Voor de lezing van het boomteken dat er vaak naast staat, zijn er parallellen te vinden in de 1e dynastie: op zegelafrollingen komt er soms een boom gevolgd door een koningsnaam voor. Dit zou een aanduiding zijn van een soort economische instelling, genoemd naar de koning die de instelling gesticht heeft. Boom + schorpioen bv. zou dan ‘plantage van koning Schorpioen’ betekenen. Dit verklaart dan ook het voorkomen van verschillende koningsnamen in ´e´en graf: de economische instellingen gesticht door de vorige koningen bleven nog functioneren na hun dood, en konden dus ook goederen leveren voor de begrafenis van hun opvolgers. 5. Ook de onderverdeelde rechthoek met een schorpioen of een valk erop (zie figuur 6) kan zo verklaard worden. De rechthoek stelt immers een stuk land met bewateringskanalen voor. Dreyer interpreteert dit als (N39), een oudere vorm van (N37).17 Hier zou men dus moeten lezen: ‘ van koning Schorpioen’. Net zoals de boom stelt dit teken waarschijnlijk een soort economische instelling voor. Maar volgens Dreyer gaat het hier niet zomaar om ´e´en of ander agrarisch domein, maar wel om de residentie van de koning, iets wat men in het Oude Rijk ook nog noemde—althans volgens Dreyer. Zijn interpretatie van deze combinatie luidt dan ook ‘residentie van koning Schorpioen’. 6. Van een aantal tekens is het niet altijd even duidelijk of ze ideografisch of fonografisch gebruikt worden. Ook de mogelijkheid van een determinatief is soms niet uit te sluiten. Zeker voor de tekens die slechts sporadisch voorkomen zijn er weinig aanknopingspunten te vinden voor hun juiste functie en betekenis. Van vele tekens kan men zo wel de betekenis vermoeden, maar onmogelijk de correcte lezing achterhalen. Daarom leest men het -teken ook als ‘Schorpioen’, omdat we niet weten welk Egyptisch woord dit teken uitdrukt. In het latere Egyptisch zijn er immers meerdere woorden met die betekenis, bv. en .18 Functie De ‘teksten’ op de etiketten moeten dus primair als aanduidingen van de herkomst van de goederen gezien worden. Dreyer onderscheidt drie soorten herkomstplaatsen: 1. Economische instellingen: • landgoederen door koningen gesticht, voor de productie van plantaardige producten (voornamelijk olie) en voor pluimveeteelt • andere instellingen, zoals o.a. een landgoed bij de koningsresidentie, de harem van de koning of het huishouden van een vroegere koning 2. Bestuurlijke afdelingen met bepaalde bevoegdheden (voor de controle van de productie). Hun bevoegdheid kan zich zowel regionaal als inhoudelijk uitstrekken: • regionaal: bv. oost(oever), west(oever) en woestijnjacht (die eventueel ook import vertegenwoordigt) • inhoudelijk: bv. vogeljacht, visvangst, graan, kleding, . . . 16 Kahl,
U-j, p. 116. referentie worden hier de zgn. Gardinercodes van alle hi¨ erogliefen tussen haakjes weergegeven. Voor deze lijst van hi¨ erogliefen, zie A. H. Gardiner, Egyptian Grammar, Oxford 19573 , p. 438–548. 18 von Beckerath, Chronologie, p. 181 en A. Erman, H. Grapow, W¨ orterbuch der aegyptischen Sprache, Leipzig 1926–1931 (afkorting: Erman, Wb), deel 4 p. 204 en deel 5 p. 526–527. 17 Ter
9
3. Plaatsnamen: bv. Boeto, Basta, ‘Worstelaarstad’ (lezing onbekend), etc. Deze plaatsen bevinden zich vooral verder van Abydos (buiten het eigenlijke machtsgebied) zoals bv. in de Delta, zodat het hier duidelijk gaat om dure, speciale luxegoederen die van vergelegen gebieden ge¨ımporteerd werden. Tot slot kan men zich ook nog de vraag stellen of deze herkomstmerktekens werden aangebracht in de plaats van productie (i.e. de naam die erop staat) of in de plaats van ontvangst (i.e. de magazijnen van de koning). Hier ga ik verder niet op in.19 3.4.2
Op ‘wavy-handled’ kruiken: overzicht en interpretatie G. Dreyer
Beschrijving De tweede categorie opschriften zijn die op ceramiek. Ze komen enkel voor op potten van het zgn. ‘wavy handled’-type, en bestaan uit ´e´en of twee tekens die met zwarte inkt op de potten geverfd zijn. De tekens zijn aanzienlijk groter dan die op de etiketten in ivoor, gemiddeld een 6 ` a 13 cm hoog en breed. Wegens de fragmentarische bewaringstoestand van vele kruiken zijn een groot deel van de opschriften niet helemaal zeker te identificeren. De vazen zijn immers enorm aangetast door hun eigen inhoud, door termieten, door grafrovers en door vroege opgravers. In het totaal zijn er een 95-tal inscripties volledig overgeleverd, naast nog een 80-tal fragmentarische exemplaren. Dit is vermoedelijk een goede doorsnede van de meest frequente types opschriften. Aangezien zowat 90% van de bewaarde ‘wavy handled’-kruiken beschreven lijkt te zijn, en er oorspronkelijk nog veel meer potten moeten geweest zijn, kunnen we aannemen dat die verloren gegane potten ook voor het grootste deel beschreven waren. Ook hier heeft Dreyer de vondsten in een aantal categorie¨en verdeeld, o.a. schorpioenen, vissen, vogels, schepen, bomen en planten.20 Interpretatie Voor de interpretatie van de opschriften kan men een gelijkaardige argumentatie gebruiken als voor die van de etiketten:21 1. Logischerwijze zijn de opschriften enkel zinvol als ze informatie verschaffen over de inhoud, herkomst of bestemming van de potten. Hier kan men een parallel zien met de latere belastingmerktekens, waarop de naam van de regerende koning stond vermeld naast een kwaliteitsmerkteken. De hoofdtekens echter kunnen ook hier door hun verscheidenheid geen aanduiding van de inhoud zijn, van de neventekens komen enkel de boom en de palmtak hiervoor in aanmerking. Een aanduiding van de inhoud staat dus al zo goed als buiten kwestie. 2. De combinatie boom + dierteken komt in deze opschriften eveneens veelvuldig voor. Dit dient gelezen te worden als ‘plantage van koning X’ (cfr. supra), en ook de combinatie onderverdeelde rechthoek + dierteken kan op dezelfde manier gelezen worden als op de etiketten, nl. ‘residentie van koning X’, hoewel reeds Dreyer toegeeft dat op de vaasopschriften het teken meer op (N24) dan op (N39) lijkt—hierop kom ik later nog terug. 3. Wat hier ook af en toe voorkomt, is een dierteken alleen (zie figuur 7): deze koningsnaam op zich zou een afgekorte schrijfwijze zijn van rechthoek + dierteken. De streep of tak naast of tussen de horens van de runderkop zou een vereenvoudiging kunnen zijn van een boom, of misschien een teken voor een gespecialiseerde plantage. De betekenis ervan is dus te vergelijken met de tekencombinatie boom + dierteken. 4. Uiteindelijk zijn de instellingen van drie verschillende koningen te herkennen als leveranciers van de ceramiek en hun inhoud: 19 zie
hiervoor Dreyer, UeQ I, p. 145. UeQ I, p. 47–83. 21 Dreyer, UeQ I, p. 84–86. 20 Dreyer,
10
• Schorpioen: 50% van de opschriften vermelden deze naam, waaruit Dreyer concludeert dat deze koning de eigenaar van het graf moet zijn. Het is immers logisch dat zijn residentie het gros van de grafinhoud levert. • Valk: deze koning zou de onmiddellijke opvolger van koning Schorpioen zijn, die dus ook zijn steentje bijdraagt bij de begrafenis van zijn voorganger. • Runderkopstandaard: dit zou de voorganger van Schorpioen zijn, van wiens residentie er nog grote hoeveelheden goederen in voorraad waren. Het voorkomen van drie verschillende heersers op kruiken in ´e´en graf kan men ook in deze context eenvoudig verklaren: na het overlijden van een koning komt er een soort dodencultus op gang, waarvoor een bepaald domein de goederen levert. Iedere koning had zo’n domein, en dus ook het domein van Schorpioens voorganger en opvolger konden goederen leveren voor zijn graf. Functie Qua functie en gebruik staan deze merktekens niet alleen: reeds vanaf de Naqada IIperiode bracht men merktekens aan op potten, en in het late Predynasticum is dit verder ge¨evolueerd tot de reeds vermelde belastingmerktekens. De herkomstmerktekens werden gebruikt bij de controle van leveringen, dus het gebruik zal alleszins niet beperkt geweest zijn tot grafgiften. Waarschijnlijk werd dit gebruik ingevoerd door de koninklijke administratie toen de productie en distributie zo’n grote omvang aannamen dat het niet meer te overschouwen was. Ook hier is het weer niet zeker waar precies de merktekens werden aangebracht.22 3.4.3
Nieuwe interpretaties van de inscripties door F. Breyer en J. Kahl
Dreyers interpretatie van de inscripties uit U-j kan aannemelijk lijken, maar toch zijn er reeds heel wat commentaren op verschenen sinds de publicatie ervan in 1998. De twee meest uitgebreide hiervan, nl. van Francis Breyer23 en Jochem Kahl24 , worden hier gedeeltelijk voorgesteld. Waar Breyer slechts een aantal zwakke punten in Dreyers reconstructie rechtzet (en voornamelijk kritiek levert op Dreyers reconstructie van de koningsopeenvolging), stelt Kahl voor een groot aantal opschriften een alternatieve lezing voor—wat niet verwonderlijk is aangezien hij een authoriteit is betreffende het Egyptisch van de vroegste dynastie¨en (0e t.e.m. 3e dynastie). Daarom volg ik hier grotendeels de redenering van deze laatste persoon. Op het eerste zicht lijken Dreyers redeneringen (cfr. supra) wel te kloppen. Op enkele specifieke punten is er misschien wat op aan te merken, maar over het algemeen klinkt zijn interpretatie van ´ en punt waarop Dreyers theorie echter dient bijgesteld te worden is de opschriften vrij logisch. E´ wel het volgende: vele schrifttekens –met name de diertekens– worden door Dreyer als koningsnamen gelezen. In de etiketten in ivoor meent hij zo negen verschillende koningen te herkennen. Gecombineerd met inschriften op andere objecten uit deze periode (o.a. het Stedenpalet) brengt dat volgens hem het totaal van de (uit inscripties) bekende koningen v`o`or de 0e dynastie op 15.25 Deze koningsnamen zouden dan in de inscripties verwijzen naar economische domeinen, genoemd naar de koning die het domein had opgericht. Maar de redenering die hierachter schuilt, is niet altijd even correct. Kahl heeft de volgende vijf bedenkingen bij Dreyers these van de koningsnamen:26 22 zie
hiervoor Dreyer, UeQ I, p. 145. A. K. Breyer, Die Schriftzeugnisse des Pr¨ adynastischen K¨ onigsgrabes U-j in Umm el-Qaab: Versuch einer Neuinterpretation, in: JEA 88 (2002) (afkorting: Breyer, Neuinterpretation), p. 53–65. 24 J. Kahl, Die fr¨ uhen Schriftzeugnisse aus dem Grab U-j in Umm el-Qaab, in: CdE 78 (2003) (afkorting: Kahl, U-j), p. 112–135. 25 Dreyer, UeQ I, p. 178. 26 Kahl, U-j, p. 118–119. 23 F.
11
1. Het is niet zo dat het boomteken enkel gecombineerd kan worden met de zgn. ‘koningsnamen’. Uit andere bronnen (latere zegelafrollingen en een ivoorfragment) weten we dat dit teken ook wel gecombineerd werd met plaatsnamen zoals (Nubi¨e) of met een tempel. De stelling dat het boomteken dus altijd verwijst naar een plantage die genoemd is naar een koning kan dus niet kloppen. 2. Dreyer zelf beschouwt de twee hoofdtekens schip en zak (identificatie onzeker) als plaatsnamen. Er is echter niets wat ons kan verhinderen de andere hoofdtekens –nl. de diertekens– ´o´ok als plaatsnamen te beschouwen. 3. De onderverdeelde rechthoek interpreteert Dreyer als het teken (N39) en hij leest het dus als (residentie). Hierbij moeten twee kanttekeningen gemaakt worden. Ten eerste zou het ook wel eens het teken (N24) kunnen uitbeelden, wat ook Dreyer reeds suggereert—dit wordt hieronder bij de voorbeelden verder verduidelijkt. En ten tweede is de betekenis van
als ‘residentie’ slechts voor het eerst betuigd in het Oude Rijk. In het Vroegdynasticum verwees het waarschijnlijk naar iets anders, de basisbetekenis van is immers niet ‘residentie’, maar eerder zoiets als ‘oppervlakte, domein’ en vandaar bv. ook het bekendere ‘meer’.27 In deze periode zou het dan ook eerder naar een soort domein of arbeidswerkplaats verwijzen dan naar de koningsresidentie. 4. Volgens Dreyers lezing van de opschriften zouden de grafgiften afkomstig zijn uit de enge buurt van Abydos (de kern van het machtsgebied) en uit z´e´er ver gelegen gebieden zoals Buto in de Delta en ook Palestina (nl. de ge¨ımporteerde ceramiek). Leveringen uit Opper-Egypte ontbreken hier volledig. Dit probeert Dreyer dan wel te compenseren door te stellen dat de aanduidingen zoals ‘vogelvangst’ e.d. plaatselijke nederzettingen in het enge machtsgebied van Abydos aanduiden, maar men kan zich afvragen of een goed gestructureerde administratie hiervoor geen preciezere optekeningen vereist. 5. Wat nog vreemder lijkt is dat er enkel goederen in het graf schijnen te zijn van de economische complexen van reeds lang overleden koningen (bv. Vis en Runderkopstandaard), maar niet van de jongere voorgangers zoals Olifant en Ooievaar (zie de heersersopvolging volgens Dreyer in tabel 1). Al deze bedenkingen hebben Kahl geleid tot een nieuwe interpretatie van de opschriften. Het vertrekpunt hiervan is helemaal anders dan bij Dreyers interpretatie.28 I.p.v. allerlei nieuwe personen en instellingen in het leven te voeren (waarvoor geen duidelijk archeologisch bewijs is), kan men beter vertrekken van de w´el bekende gegevens uit het einde van het 4e millenium en het begin van het 3e millenium v. Chr. De inscripties uit graf U-j zijn het oudste –tot nu toe bekende– uitgangspunt voor de geschiedenis van het schrift. Men kan er dus dezelfde informatie in verwachten als in het latere vergelijkingsmateriaal (nl. vaasopschriften en etiketten uit de 0e dynastie). Aangezien de inscripties hier wel steevast korter zijn (maximum vier tekens), zal de informatie ook eenvoudiger zijn. Nogmaals: men mag dus niet trachten de opschriften uit U-j op zich te lezen (wat z´e´er moeilijk is, daar er geen vergelijkingsmateriaal uit dezelfde periode is), maar men moet steeds uitgaan van vergelijkingen met parallelbronnen uit het late Predynasticum en het Vroegdynasticum. Ter illustratie volgen hieronder enkele van de meest omstreden interpretaties van Dreyer, met de correcties van Breyer en/of Kahl over dezelfde opschriften. De hi¨erogliefen in kwestie worden hier voorgesteld in hun latere, Middelegyptische vorm (volgens de Gardinerlijst) om praktische redenen—deze verschilt echter in sommige gevallen wel wat van de opschriften. Alle opschriften die 27 Erman, 28 Kahl,
Wb 4, p. 397–399. U-j, p. 121–122.
12
hier besproken worden zijn dan ook in de bijlagen terug te vinden. Aangezien de twee belangrijkste groepen opschriften de plaatsnamen en namen van streken en districten zijn, worden enkel hiervan een aantal voorbeelden besproken. Plaatsnamen
Label 59 (zie figuur 4): . Dreyer leest hier boom + , i.e. ‘Plantage van Abydos’.29 Breyer noemt deze redenering ‘iets te ver gesleurd’.30 Men zou best de naam Abydos zo kunnen geschreven hebben, gesteld dat het bergteken als gelezen moet worden. Dit lijkt echter niet waarschijnlijk, want dan zou men hier het fonogram (N26) verwachten. Maar in alle opschriften kan men duidelijk (N25), nl. de berg met drie toppen herkennen, een teken dat als determinatief voor plaatsnamen kon gebruikt worden. In het Oude Rijk echter zijn er nog voorbeelden te vinden waarin de stadsnaam Elephantine geschreven wordt met de tekens olifant + het bergendeterminatief.31 ‘Plantage van Elephantine’ is hier dus de correcte lezing. Dat verklaart ook het ontbreken van de berg in de combinatie olifant + heiligdom. Dit betekent dan ook niet (zoals Dreyer voorstelt) ‘Heiligdom van koning Olifant’, maar ‘Heiligdom van Elephantine’. Labels 151–154 (zie figuur 8): . Dreyer interpeteert deze hi¨eroglief als de dorsvloer met graan (O50), en denkt dan ook dat ze aan zakken met graan bevestigd werden ter aangave van de inhoud.32 Aangezien zowat alle etiketten echter een plaatsaanduiding bevatten, kan men hier misschien beter het teken (O48) in zien. Dit teken, te lezen als , stelt vermoedelijk een prehistorisch gebouw te Hi¨erakonpolis voor en duidt dan ook deze stad aan.33 Label 106 (zie figuur 9): . Deze combinatie is een verkorte schrijving voor (Letopolis) en is zo ook bekend uit de 4e dynastie.34 Namen van streken of districten Op talrijke vaasopschriften (zie figuur 10): . Dit is de reeds vermelde omstreden combinatie onderverdeelde rechthoek + dierteken, meestal een schorpioen. Deze rechthoek komt ook wel voor met het valkteken, althans op de etiketten. Dreyer meent hierin ‘ van koning Schorpioen’ te kunnen lezen.35 De hi¨eroglief voor heeft echter niet de hier toch duidelijk aanwezige horizontale streep in het midden. Naar analogie met de combinatie boom + dierteken is het natuurlijk mooi om hier het -teken te lezen: het onderscheid tussen een plantage en de residentie lijkt wel zinvol te zijn.36 De streep in het midden doet dit teken echter dichter aanleunen bij (N24), i.e. het teken met de lezing (district, nome). Dat leidt Kahl ertoe dit te lezen als ‘district van Schorpioen’.37 Schorpioen is hier ook g´e´en koningsnaam, maar verwijst naar een soort goddelijke macht. In de 0e dynastie heeft het schorpioenteken deze betekenis ook, nl. in combinatie met het -teken (D32). Ook tekens zoals o.a. de valk (cfr. infra) en het Sethdier komen in deze betekenis voor, zowel in de 0e dynastie als in graf U-j. 29 Kahl,
U-j, p. 122–123 en Erman, Wb 1, p. 9. Neuinterpretation, p. 56–58. 31 Erman, Wb 1, p. 7 en J. Kahl, Fr¨ uh¨ agyptisches W¨ orterbuch, Wiesbaden 2002, p. 1–2. 32 Dreyer, UeQ I, p. 144. 33 Kahl, U-j, p. 124 en Erman, Wb 2, p. 310. 34 Kahl, U-j, p. 124 en Erman, Wb 3, p. 280. 35 Dreyer, UeQ I, p. 85–86. 36 Breyer, Neuinterpretation, p. 54. 37 Kahl, U-j, p. 127–129 en Erman, Wb 4, p. 97–99. 30 Breyer,
13
Label 110 (zie figuur 11): . De valk op een sikkelvormig voorwerp (waarschijnlijk een boot) ! is een ideogram voor , i.e. de god Nemty. Deze god is verbonden met de latere 18e OpperEgyptische nome, waarnaar hier dus waarschijnlijk verwezen wordt.38 Labels 45–46 (zie figuur 12): " . Dreyer interpreteert dit als een aanduiding van een wapenkamer.39 In de 5e dynastie gebruikte men het teken van de zittende man met boog echter in het woord #$ (Nubi¨e).40 De hi¨eroglief op dit etiket toont weliswaar een staande man met een vreemde lange haarvlecht. Maar afbeeldingen van boogschutters met zo’n haarvlecht zijn bekend uit Nubische rotstekeningen, zodat het niet onredelijk lijkt hier een vroege vorm van de naam voor Nubi¨e te zien. Dit waren slechts enkele van de nieuwe interpretaties van de opschriften uit U-j. In het algemeen kan men dus stellen dat de opschriften geen koningsnamen bevatten (zoals Dreyer dacht) in de namen van naar hen genoemde plantages (of andere economische instellingen), maar wel plaatsnamen. Er komen zowel namen van steden voor (bv. Elephantine) als namen van districten, die in verband gebracht kunnen worden met de latere gouwen (bv. het district van Nemty, i.e. de latere 18e OpperEgyptische nome). Nog een argument dat voor deze stelling pleit is dat alle genoemde plaatsen of gebieden ook effectief reeds bewoond waren in deze periode. Van Elephantine bijvoorbeeld weet men dat er reeds in de vroege Naqada II-periode permanente bewoning was. Niet alleen de theorie van de koningsnamen moet verworpen worden, ook Dreyers conclusie dat het graf aan een zeker koning Schorpioen toebehoord heeft, is dus niet meer geldig. Zoals reeds hierboven vermeld, gaat deze lezing niet op voor de verschillende diertekens. En als we er al koningsnamen zouden aantreffen, kan men niet zomaar concluderen dat de meest voorkomende naam die van de eigenaar is. De verdeling van 60 opschriften met een schorpioenteken onder de 125 vaasopschriften is uiteindelijk louter toevallig. Oorspronkelijk zijn er veel meer vazen geweest, zodat de verhouding wel eens anders kon liggen. En het is nog niet eens zo’n gek idee dat de objecten met de naam van de grafeigenaar erop ook de meest waardevolle waren—die dus het snelst geroofd werden en dus de kleinste kans op bewaring hadden.41 De namen van de koningen uit de periode van graf U-j zullen we dus wellicht niet zo gemakkelijk te weten komen. . . Tot zover het overzicht van de inscripties uit graf U-j. Deze nieuwe vondsten hebben uiteraard geleid tot een grotere kennis van de oudste fase van het hi¨erogliefenschrift, daarom wordt er in het volgende onderdeel een overzicht gegeven van de stand van zaken op dit vlak. Hier wordt echter niet te diep op allerlei details ingegaan—dit onderwerp verdient immers een onderzoek op zich.
3.5 3.5.1
De oorsprong van het hi¨ erogliefenschrift ‘Voorlopers’ van het schrift
Men kan zich de vraag stellen of de inscripties uit U-j effectief de oudste (bekende) voorbeelden zijn van het hi¨erogliefenschrift. Vele geleerden –o.a. Petrie– meenden vroeger dat de oudste hi¨erogliefen reeds voorkomen in de decoratie van ceramiek uit de Naqada I- en II-periodes, d.w.z. reeds vanaf de overgang van het 5e in het 4e millenium v. Chr. Inderdaad lijken hier tekens op voor te komen die te vergelijken zijn met latere hi¨erogliefen, zoals bv. de tekens % (R8), (N25) of & (S3) (zie figuren 13 en 14). Maar men mag hier echter niet de definitie van een schriftsysteem uit het 38 Kahl,
U-j, p. 124. UeQ I, p. 140. 40 Kahl, U-j, p. 125 en Erman, Wb 3, p. 488. 41 Breyer, Neuinterpretation, p. 59. 39 Dreyer,
14
oog verliezen.42 We spreken immers pas van een schriftsysteem als het een systeem van tekens is, dat in staat is lingu¨ıstische entiteiten, i.e. fonetisch materiaal om te zetten in een optische vorm. Daarbij komt ook nog de vereiste dat de boodschap die men zo vastlegt, ook buiten de context van productie moet gedecodeerd kunnen worden. En dit is duidelijk niet het geval bij deze decoratieve afbeeldingen: ze kunnen weliswaar een symbolische betekenis hebben, het & -teken zou best wel eens naar de rode kroon van Neder-Egypte kunnen verwijzen, en zo een betekenis hebben als bv. ‘Neder-Egypte’ (als herkomstaanduiding) of ‘gekroonde figuur’ (als bezitsaanduiding). Maar dat betekent nog niet dat dit teken de functie van een schriftteken vervult. Het komt immers enkel ge¨ısoleerd voor, nooit in combinatie met andere tekens, en behoort dus zeer waarschijnlijk ook niet toe aan een systeem dat een fonetische werkelijkheid weergeeft. Geenenkel teken uit de periode v` o` or U-j wijst immers op het bestaan van fonogrammen, fonetische complementen, determinatieven of het rebusprincipe—allemaal wezenlijke elementen van het latere schriftsysteem. We kunnen dus onmogelijk van een schriftsysteem spreken in deze vroegste periode. Een ander omstreden voorbeeld zijn enkele rolzegels in de zgn. Jemdet Nasr-stijl (zie figuur 15), te dateren ten laatste in de Naqada IIc/d -periode. Hierop komen drie of vier vissen boven elkaar voor. Sommige mensen menen hierin (tribuut) te kunnen lezen. Dit woord zou dus fonetisch geschreven zijn met het meervoud van het ' -teken (K1), dat immers de fonetische waarde had.43 Tegen deze interpretatie heeft Kahl echter drie bezwaren:44 1. Het is vreemd dat er geen afrollingen zijn gevonden van deze zegels: bij tributen moeten er toch massa’s goederen verzegeld geweest zijn? 2. De zegels zijn allemaal in tombes gevonden, en niet in de administratieve domeinen waar ze gebruikt konden worden, zoals bv. tempels. Dus moeten ze niet gezien worden als gebruiksvoorwerpen, maar als een imitatie van vreemde luxegoederen, die enkel omwille van prestige met de dode werden meegegeven. 3. De vissen op deze zegels lijken ook niet zo sterk op het ' -teken (K1). Hier moet eerder een ander teken bedoeld zijn en dus kan de lezing niet correct zijn. 3.5.2
Het schriftsysteem in het 4e millenium v. Chr.
Sinds de publicatie van de inscripties uit U-j is de kennis van het vroegste hi¨erogliefenschrift enorm uitgebreid. Hier volgt een zeer beknopt overzicht van de werking, functie en verspreiding van het schriftsysteem in deze periode.45 Werking Het gebruik van het schrift was in de predynastieke en vroegdynastieke periodes nog beperkt tot z´e´er korte notities. Voor veel meer dan eigennamen, functies of legendes werd het niet gebruikt. Complete zinnen (met een subject en een predicaat, meestal een werkwoord) zijn dan ook niet betuigd v` oo`r de 3e dynastie. Enkel opeenvolgingen van substantieven komen al voor. De enige werkwoordsvorm die gebruikt werd was de infinitief, die syntactisch dezelfde posities inneemt als andere substantieven (bv. ‘het verslaan van de vijanden’), zodat we ook hier dus niet over complete zinnen kunnen spreken. De spelling van woorden was in deze periode nog zeer gevarieerd—dit is in latere periodes weliswaar ook zo, maar toch minder extreem. De naam van Narmer bijvoorbeeld kon –voor zover we weten– 42 P. Vernus, La naissance de l’´ ´ ecriture dans l’Egypte ancienne, in: Arch´ eo-Nil 3 (1993) (afkorting: Vernus, Naissance), p. 75–76. 43 Erman, Wb 1, p. 91 en J. Kahl, Fr¨ uh¨ agyptisches W¨ orterbuch, Wiesbaden 2002, p. 39–40. 44 Kahl, 4th Millenium BC, p. 122–123. 45 Voor een completer overzicht zie J. Kahl, Hieroglyphic Writing During the Fourth Millenium BC: an Analysis of Systems, in: Arch´ eo-Nil 11 (2001), p. 103–134.
15
op maar liefst 15 verschillende manieren geschreven worden. Vaak zien we hierbij dat men voor luxe-objecten (zoals een knotsknop of een palet) de volledige spelling gebruikte, en op functionele objecten (zoal etiketten en kruiken) een verkorte vorm hiervan. Voor de tekeninventaris zijn ook een aantal opvallende kenmerken op te sommen. Allereerst was het in deze periode de regel om woorden met ideogrammen te schrijven (´e´en teken voor ´e´en woord), en niet fonetisch te spellen. Later zal dit compleet omgekeerd zijn en vormen de ideogrammen een minderheid van de woorden. Determinatieven komen geregeld voor op inscripties van Narmer en ook reeds in de tijd van graf U-j. De aanwezigheid van fonetische complementen en de zgn. ´e´enlettertekens is niet zonder twijfel vast te stellen op inscripties uit U-j.46 In de tijd van Narmer bestonder echter reeds 10 van de 25 tekens die ´e´en consonant uitdrukken, en fonetische complementen vinden we voor het eerst al onder Sechen/Ka. Tweelettertekens vinden we wel reeds in U-j (nl. en ), bij Narmer zijn er al zeven verschillende van zulke tekens geattesteerd. Functie De oudste getuigenissen van het schrift komen allemaal voor in een koninklijke context. Hierin kunnen nog twee functies onderscheiden worden. Ten eerste werd het schrift in de administratie gebruikt: op etiketten en op vazen vinden we herkomstaanduidingen. Deze werden gebruikt voor de controle en het beheer van de goederen, gecentreerd rond de figuur van de farao. Ten tweede diende het schrift ook ideologische doeleinden, zoals bv. op het Narmerpalet of de annalistische etiketten. Op zulke objecten vinden we vaak de vermelding van een onwaarschijnlijk aantal overwonnen vijanden. Dit wijst er ook op dat deze inscripties primair als ideologisch –en dus niet historisch– dienen beschouwd te worden.47 Verspreiding De verspreiding van de vroegste inscripties concentreert zich aanvankelijk in Abydos (U-j), geleidelijk breidt het aantal sites zich uit van slechts vier onder Sechen/Ka tot een dertigtal op het einde van het Predynasticum. De geletterdheid moet extreem klein geweest zijn, zeker minder dan 1% van de bevolking (dit is het berekende getal voor het Oude Rijk).48 3.5.3
Gangbare theorie¨ en over het ontstaan van het schrift
Het ontstaan van het hi¨erogliefenschrift zal ik slechts kort behandelen, m.n. twee elementen die vaak gehoord worden in theorie¨en hierover: dat het zeer plots ontstaan is en dat dat gebeurd is omwille van ceremoni¨ele en ideologische doeleinden. Over een –mogelijke– be¨ınvloeding vanuit Mesopotami¨e handeldt het laatste onderdeel tenslotte zeer kort. Een plotse ontwikkeling? Dat het hi¨erogliefenschrift zeer plots ontstaan is, is een theorie die niet langer stand kan houden na de vondsten uit graf U-j. Vroeger waren de oudste inscripties niet veel ouder dan de 1e dynastie, en dacht men dus dat het schrift vrij plots ontstaan was omstreeks de overgang van het Predynasticum in het Vroegdynasticum. De inscripties uit U-j doen echter iets anders vermoeden. We zien nu dat het hi¨erogliefenschrift niet minder dan 400 jaar nodig heeft gehad om van zijn eerste –ons bekende– incarnatie te evolueren tot een vrij ontwikkeld systeem.49 Immers, in de opschriften van U-j zijn nog lang niet alle mogelijke functies van de latere hi¨erogliefen aanwezig. Het geheel van ideogrammen, fonogrammen, determinatieven en fonetische complementen komt pas voor het eerst voor onder Sechen/Ka (0e dynastie), en pas vanaf Den (1e dynastie) is de volledige syllabereeks van 25 consonanten uitgewerkt. Het schrift kan dus onmogelijk het product geweest zijn van slechts ´e´en uitvinder, maar is dus geleidelijk ontwikkeld in de periode van ca. 3320–2900 v. Chr. Ook onder Den is het schrift nog niet helemaal ontwikkeld, maar de absolute basis was wel 46 Kahl,
4th Millenium BC, p. 119–122. Naissance, p. 90–92. 48 Kahl, 4th Millenium BC, p. 108–111. 49 Kahl, 4th Millenium BC, p. 124–125.
47 Vernus,
16
al aanwezig. Verdere ontwikkelingen in het begin van de 3e dynastie vervolledigen het systeem dan nog zodat het ook gebruikt kan worden voor complexere, werkwoordelijke zinnen.50 Ideologisch of utilitair? In de vroegste fase van het hi¨erogliefenschrift zijn –zoals reeds vermeld– twee belangrijke functies te onderscheiden: gebruik voor administratieve en voor ideologische doeleinden. Welke van de twee nu precies aan de oorsprong ligt van het schrift, en dus d´e impuls was voor het ontstaan ervan, is een discussie die reeds lang gevoerd wordt. Sommigen menen de oorsprong terug te moeten voeren op magische en religieuze praktijken.51 A.d.h.v. analyses van vroege religieuze geschriften (nl. de Piramideteksten) en vergelijkingen met de werking van het hi¨erogliefenschrift zou men tot het besluit moeten komen dat voorlopers van deze geschriften aan de oorsprong van het hi¨erogliefenschrift zouden staan. Ook zou deze uitvinding dan grotendeels het werk geweest zijn van enkele personen –nl. priesters– op een korte tijdsspanne. Zulke theorie¨en gaan echter niet uit van de archeologische realiteit en verdienen dan ook weinig aandacht. Anderen hebben dan weer geconcludeerd dat het schrift in Egypte vooral ceremoni¨ele doeleinden diende (nl. de daden van de koning vastleggen), terwijl het in Mesopotami¨e vooral voor utilitaire doeleinden werd gebruikt (nl. in de administratie).52 Er zijn weliswaar voorbeelden van het schrift te vinden met afbeeldingen van jubilea, veroveringen en andere koninklijke daden (bv. de annalistische etiketten uit de 1e dynastie), maar de primaire bedoeling hiervan moet toch eerder administratief geweest zijn. Het vermelden van verschillende belangrijke gebeurtenissen diende immers ook om een bepaald regeringsjaar aan te duiden, om dus zo de datum van de goederen te kunnen identificeren. De oudste voorbeelden van gebruik van het schrift uit U-j zijn bovendien allemaal te situeren in een administratieve context. Met het ontstaan van steeds grotere machtsgebieden en uiteindelijk een eenheidsstaat in Egypte, worden de handelsbetrekkingen uiteraard veel uitgebreider. Voor de registratie en de controle van de enorme goederenstromen wordt een administratief hulpmiddel als het schrift dan ook bijna onmisbaar.53 3.5.4
Be¨ınvloeding vanuit Mesopotami¨ e?
Dat het Egyptische schrift ontstaan is door invloeden uit Mesopotami¨e, is een populaire, oude theorie. Zo beweerde L. A. Waddel in 1930 bv. dat het hele Egyptische hi¨erogliefenschrift afgeleid is van de vroegste Sumerische schrifttekens.54 Verschillende hi¨erogliefen werden door hem herleid tot hun zgn. ‘oorspronkelijke’, Sumerische vorm. Dat was trouwens ook ´e´en van zijn argumenten om te bewijzen dat de hele Egyptische beschaving afstamde van die van de Sumeri¨ers. Zulke theorie¨en wortelen echter in een sterk vroeg 20e eeuws darwinisme, dat aan elke geavanceerde beschaving een Indo-Europese oorsprong wou toeschrijven.55 Toch bleven dergelijke theorie¨en nog lang bestaan.56 De laatste jaren heeft men zich gelukkig een genuanceerder beeld gevormd. Dat er een Mesopotamische invloed was in het late predynastieke Egypte, staat buiten twijfel, maar deze is moeilijk te dateren in verhouding tot graf U-j.57 Het Egyptische schrift is echter van een fundamenteel andere aard dan het Sumerische, zodat er hier hoogstens sprake kan zijn van een overdracht van een idee. Naar het voorbeeld van Mesopotami¨e zouden de Egyptenaren dan –onafhankelijk van 50 J. Baines, Writing, Invention and Early Development, in: K. A. Bard (ed), Encyclopedia of the Archeology of Ancient Egypt, Londen en New York 1999 (afkorting: Baines, Writing), p. 884–885. 51 C. T. Hodge, Ritual and Writing: an Inquiry into the Origin of Egyptian Script, in: M.D. Kinkade, K.L Hale, O. Werner, Linguistics and Anthropology (Fs. C.F. Voegelin), Lisse 1975, p. 331–350. 52 N. Postgate, T. Wang, T. Wilkinson, The Evidence for Early Writing: utilitarian or ceremonial?, in: Antiquity 69 (1995), p. 459. 53 Dreyer, UeQ I, p. 181. 54 L. A. Waddel, Egyptian Civilization, its Sumerian Origin and Real Chronology and Sumerian Origin of Egyptian Hieroglyphs, Londen, 1930. 55 A. L. Kelly, The Evidence for Mesopotamian Influence in Predynastic Egypt, in: JSSEA 4:3 (1974), p. 3. 56 zie o.a. M. Pope, The Origins of Writing in the Near East, in: Antiquity 40 (1966), p. 17–23. 57 Baines, Writing, p. 882–883.
17
reeds bestaande systemen– hun eigen schrift ontwikkeld hebben. Definitieve verklaringen kunnen hier nog niet gegeven worden. Een recente ontdekking op dit vlak is bijvoorbeeld die van een aantal potscherven met geometrische tekens in grafveld U (zie figuur 16).58 Deze moeten ten laatste in de Naqada IIc -periode gedateerd worden. Formele gelijkenissen met het hi¨erogliefenschrift zijn er helemaal niet, maar wel met het proto-Elamitische schrift. Dit heeft dan de vraag doen rijzen of dit slechts toeval is of niet. Aangezien het proto-Elamitische schrift uit duizenden geometrische tekens bestaat, is het niet ondenkbaar dat de gelijkenis louter toevallig is. Maar een aanwezigheid van Elamieten in Egypte in deze periode is alleszins ook niet onmogelijk, wat bv. aan de decoratie van sommige ivoren voorwerpen te zien is. Het proto-Elamitisch is echter nog lang niet volledig ontcijferd.59 Een aantal algemene principes betreffende het schrift zijn wel bekend (aard van de tekens, schrijfrichting, etc.) en ook enkele tekens die getallen uitdrukken kan men lezen, maar dat is het dan ook. Verdere stappen in de ontcijfering zijn slechts te verwachten na een grondige kennis van het latere Lineair Elamitisch, dat de basis vormt voor onze kennis van het proto-Elamitisch. Maar onze kennis van deze taal is momenteel eveneens slechts zeer fragmentair. Meer duidelijkheid omtrent het proto-Elamitische schrift – en dus ook de potscherven gevonden in grafveld U– is hier slechts te verwachten bij verdere vondsten.
4
Conclusie
Wat hebben de vondsten uit graf U-j nu bijgedragen tot onze kennis van de oorsprong van het hi¨erogliefenschrift? Allereerst is duidelijk gebleken dat deze oudste –ons bekende– inscripties praktisch allemaal geografische aanduidingen bevatten, zowel namen van steden als van bepaalde gebieden. Dit bewijst dan ook dat het schrift in de vroegste periodes primair een utilitaire functie had, en geen ideologische doeleinden diende. Het ontstaan van het schrift moet dus gesitueerd worden in de context van het ontstaan van een centrale administratie in het ´e´engemaakte Egypte. Na uitgebreid onderzoek kan men ook tot de conclusie komen dat de motieven die in de ceramiekdecoratie van vroegere Naqada-periodes voorkomen, onmogelijk als ‘schrift’ beschouwd kunnen worden, zodat deze ons niet veel wijzer kunnen maken over de oorsprong van het schrift. Dat men op basis van de in U-j gevonden inscripties een opeenvolging van koningen voor het late Predynasticum kan opstellen, lijkt na enkele herinterpretaties van vele opschriften niet meer zo vanzelfsprekend. Wel laten de opschriften toe een beeld te schetsen van het systeem van het hi¨erogliefenschrift in zijn vroegste periode, alsook de geleidelijke evolutie tot een complexer systeem in het begin van de 3e dynastie. Zo blijkt ook dat het ontstaan van het schrift geen plotse gebeurtenis is, maar eerder een langzame ontwikkeling die verschillende eeuwen geduurd heeft. Of de ontwikkeling van het schrift in Egypte te wijten is aan een impuls vanuit Mesopotami¨e, is nog niet duidelijk. Mesopotamische invloed is er zeker geweest in deze periode, en mogelijk hebben de Egyptenaren dan ook het idee van een schrift van hen overgenomen. Maar ondubbelzinnig archeologisch bewijs is hiervoor nog niet geleverd. Verdere vorderingen op dit gebied zullen dan ook grotendeels afhangen van nieuwe archeologische vondsten. . .
58 Dreyer,
UeQ I, p. 181–182. voor meer informatie F. Vallat, The Most Ancient Scripts of Iran: the Current Situation, in: WorldArch 17:3 (1986), p. 335–347. 59 zie
18
5
Bijlagen
Bronvermelding van de figuren en tabellen Figuur 1: Dreyer, UeQ I, p. 4a. Figuur 1: Dreyer, UeQ I, p. 4b. Figuur 3: Dreyer, UeQ I, p. 125 (afb. 78). Figuur 4: Dreyer, UeQ I, p. 119 (afb. 76). Figuur 5: Dreyer, UeQ I, p. 122 (afb. 77). Figuur 6: Dreyer, UeQ I, p. 127 (afb. 79). Figuur 7: Dreyer, UeQ I, p. 69 (afb. 47). Figuur 8: Dreyer, UeQ I, p. 133 (afb. 81). Figuur 9: Dreyer, UeQ I, p. 125 (afb. 78). Figuur 10: Dreyer, UeQ I, p. 47 (afb. 33a). Figuur 11: Dreyer, UeQ I, p. 127 (afb. 79). Figuur 12: Dreyer, UeQ I, p. 119 (afb. 76). Figuur 13: Kahl, 4th Millenium BC, p. 122 (afb. 20/1). Figuur 14: Vernus, Naissance, p. 78 (afb. 3). Figuur 15: Dreyer, UeQ I, p. 181 (afb. 105a). Figuur 16: Dreyer, UeQ I, p. 182 (afb. 106). Tabel 1: Dreyer, UeQ I, p. 178.
Figuren Figuur 1: Grafveld U te Umm el-Qa’ab. Rechtsonder graf U-j, met 12 kamers.
19
Figuur 2: Grondplan van graf U-j, met de verschillende kamers en hun inhoud.
Figuur 3: Label 103: een ooievaar naast een zitplaats.
Figuur 4: Label 59: een olifant op een berg, naast een boom.
20
Figuur 5: Label 77: dierteken (nl. een canide) naast een boom.
Figuur 6: Label 109: een valk op een rechthoek.
Figuur 7: Een typisch vaasopschrift met enkel een ‘koningsnaam’ (reconstructie).
Figuur 8: Labels 151 t.e.m. 154: een dorsvloer of een prehistorisch gebouw.
21
Figuur 9: Label 106: het Minsymbool naast een ooievaar.
Figuur 10: Een typisch vaasopschrift met een schorpioen op een onderverdeelde rechthoek (reconstructie).
Figuur 11: Label 110: een valk op een sikkelvormig voorwerp, waarschijnlijk een boot?
Figuur 12: Labels 45 en 46: een rechtstaande boogschutter met een haarvlecht.
22
Figuur 13: Ceramiekdecoratie uit de Naqada I-periode: de rode kroon van Neder-Egypte.
Figuur 14: Ceramiekdecoratie uit de Naqada II-periode: het ‘god’-teken.
Figuur 15: Een rolzegel in Jemder Nasr-stijl uit de Naqada IIc/d -periode.
Figuur 16: Geometrische tekens op ceramiek uit U-j: proto-Elamitische schrifttekens?
23
Tabellen Tabel 1: Dreyers reconstructie van de predynastieke koningsopeenvolging. Naam (lezing meestal onzeker) Dynastie 00 Oryxstandaard (?) Worm Vis Olifant Stier Ooievaar Canide Runderkopstandaard Schorpioen I (U-j) Valk I Minstandaard met plantendeel (?) Valk II (?) Leeuw Dubbele valk Dynastie 0 Iry-Hor Sechen/Ka Schorpioen II Narmer Dynastie 1 Hor Aha ...
24