Hindoeïsme in Nederland © Drs. Raj Gainda M.A.;M.Sc.; M.Ed. Rotterdam 2000
Inleiding in het Hindoeïsme van de Surinaamse Hindoes in Nederland Deze inleiding is een concept en geen systematische algemene inleiding. Tot dusver is er alleen een paar thema's uitgewerkt.
Het Hindoeïsme heeft zich vanaf 2000 v.Chr. in India ontwikkeld. Het is dus een religie met een heel lange traditie. Honderd vijftig jaar geleden namen de Indiase gastarbeiders deze godsdienst mee naar Suriname. Met hun immigratie in Nederland hebben ze uiteraard ook hun religie hier naar toe geïmporteerd. Sinds zijn ontstaan heeft het Hindoeïsme zich constant verder ontwikkeld door zelf nieuwe kennis en modernere inzichten, leefwijzen te genereren. Daarnaast is het zo dat India, van oudsher een heel groot gebied, sinds 1000 jaar geleden constant geregeerd is door vreemde mogendheden, culturen. Om de beurt waren het de Skythen, Parthen, Hunnen, Afghanen, Perzen, Turken, Mongolen en recentelijk westerse mogendheden zoals Portugal en Engeland. Deze lange traditie van overheerst worden door andere culturen met hun godsdiensten heeft er toe geleid dat de Hindoes een bijzondere vaardigheid, mentaliteit ontwikkeld hebben in het integreren van vreemde gebruiken, normen en waarden in hun eigen cultuur en religie. Deze, ik zou haast zeggen aangeboren, competentie heeft ervoor gezorgd dat de Surinaamse Hindoes bijna moeiteloos hun religie in Nederland kunnen aanpassen aan het Nederlandse systeem. Dit gebeurt bijna geruisloos, onopvallend en zonder uit de hand gelopen conflicten. Althans niet op groepsniveau. Op individueel niveau zullen wel zeker knelpunten en problemen geweest zijn. Maar dat ligt voor de hand. In Suriname kwamen de Indiase immigranten in aanraking met verschillende toen in Suriname aanwezige culturen zoals de Indianen, Creolen, Chinezen, Javanen en Joden. En niet te vergeten de officiële, dominante Nederlandse cultuur. In Suriname hebben de Hindoes zich dus snel en diepgaand moeten aanpassen aan de nieuwe situatie, aan voor hen erg onbekende culturen. Wie terugkijkt naar de geschiedenis van de Hindoes in Suriname moet constateren dat hun integratie daar behoorlijk soepel is verlopen. Zij namen steeds bruikbare elementen uit de vreemde culturen over en wisten hun eigen identiteit (taal, traditie, godsdienst, kunsten enzovoort) te behouden, verder te verrijken en te ontwikkelen. De integratie van de Hindoes in de Nederlandse cultuur was dus reeds in Suriname begonnen en behoorlijk ver gevorderd. Toen de Hindoes naar Nederland kwamen, in grote getale sinds 1970, vond hun integratie in de huidige Nederlandse samenleving gewoon soepel verder plaats. De aanpassing werd gewoon gecontinueerd. Er wonen nu ongeveer 150.000 Surinaamse Hindoes in Nederland. Hun vermogen om te integreren, de bekendheid met de Nederlandse cultuur en hun positieve houding ten opzichte van de Nederlanders zorgden ervoor dat de Hindoes als een religieuze groep in Nederland niet opvielen en nog steeds niet opvallen. Zij trekken niet de aandacht van het volk, vallen in de media niet op en hebben ook geen bijzondere belangstelling van de overheid: zij zijn geen probleemgroep. Ik noemde net de houding van de Hindoes tegenover de Nederlanders. Vooral de oudere generatie die in Suriname opgegroeid is heeft een bijzonder positieve houding tegenover Nederlanders en zijn de Nederlanders, bewust of onbewust, nog steeds dankbaar dat zij hen vanuit de arme India naar Suriname, met heel veel mogelijkheden om zich te
ontwikkelen, gebracht hebben. Deze dankbaarheid neemt snel af bij de generatie die hier opgroeit. Dat is niet te wijten, of te danken, aan het Hindoeïsme, maar is meer een gevolg van de snelle en diepgaande integratie die er plaats vindt. Het Hindoeïsme is niet één religie, maar een verzameling van een heleboel, zeer verschillende godsdiensten en diverse stromingen en substromingen die vaak haaks op elkaar staan. Dit is te begrijpen vanuit de geschiedenis van de Hindoes. Een typische kenmerk van de Hindoes is dat ze bruikbare elementen uit andere culturen overnemen en tegelijkertijd hun eigen oude elementen behouden. Er komt van alles in het Hindoeïsme binnen, maar er wordt niets eruit gegooid. Vandaar de grote diversiteit binnen het Hindoeïsme. Ik noem een voorbeeld. Hoeveel goden heeft het Hindoeïsme? Het antwoord is heel simpel: ieder getal tussen nul en oneindig is goed. Er zijn stromingen die het bestaan van God ontkennen, er zijn stromingen die zich niet buigen over de vraag of er een God is of niet, er zijn stromingen die het bestaan van 1 God aanhangen, er zijn stromingen die meerdere, soms heel veel goden nodig hebben en er zijn stromingen die ervan uitgaan dat iedereen en alles God is. Iedereen is uit God ontstaan, bestaat in en uit God en zal uiteindelijk in God opgaan. Om misverstanden te voorkomen: naast de goden hebben we ook een behoorlijke hoeveelheid godinnen. De stromingen zijn niet elkaar opvolgend, maar zijn min of meer gelijktijdig ontstaan en hebben zich naast elkaar vredig verder ontwikkeld. Vandaar de zeer grote diversiteit binnen het Hindoeïsme en vandaar ook dat de Hindoes heel positief staan tegenover andere religies en levensbeschouwingen. Hindoes hebben geen kritiek op andere religies en levensovertuigingen, althans we uiten die niet, omdat we ervan uitgaan dat die andere leefwijzen voor die andere mensen net zo goed en nuttig zijn als onze leefwijze voor ons is. Vandaar dat de Hindoes in hun hele geschiedenis nooit aan zendingswerk en het bekeren van anderen gedaan hebben. We nemen bruikbare elementen uit andere culturen over, maar dringen onze culturele elementen niet aan anderen op. We bevelen ze zelfs niet aan. Dit wil echter niet zeggen dat we onze verworvenheden niet willen delen met anderen. De diversiteit binnen het Hindoeïsme vraagt om een zeer specifieke mentaliteit, namelijk het volledig en onvoorwaardelijk accepteren en waarderen van andere culturen en religies: van alle mensen, zonder uitzonderingen. Deze mentaliteit heeft geleid tot een motto zoals: eenheid in verscheidenheid. Dit motto was, mijns inziens, in India noodzakelijk om de boel bij elkaar te houden En het heeft tot nu toe goed gewerkt. En de huidige Hindoes in Nederland hebben er veel baat bij, denk ik. Wij zien en erkennen verschillen, maar keuren die niet af. In elk geval niet verbaal. Hiermee kom ik op een andere, typische competentie of houding van de Hindoes. Wij kunnen moeiteloos A denken, B zeggen en C doen. Deze discrepantie tussen denken, praten en doen is heel goed te begrijpen bij een volk dat duizend jaar lang door vreemden geregeerd is geweest. Overigens is in onze beleving hierbij helemaal geen sprake van liegen of anderen belazeren. Het is meer zoiets als: “ik bemoei me met mijn eigen zaken” of “waarom zou ik een ander ongelukkig maken door iets te zeggen wat door de ander als negatief ervaren zal worden?” De waardering voor de medemens is bij de Hindoes ook gebaseerd op de gedachte dat iedere medemens een gelijkwaardige goddelijke energie is: dit zeggen we ook tegen onze medemensen. Dit is ook een reden waarom wij nooit aan actieve, strategische geloofsverspreiding gedaan hebben. In onze gezaghebbende boeken, en daar hebben we honderden van, staat nergens dat je een Hindoe moet worden. Of dat je je kinderen tot Hindoes moet opvoeden. In plaats daarvan wordt systematisch gezegd: “wordt een mens” of wordt een “goed mens”: een extra reden om medemensen en vooral goede
medemensen te accepteren en te waarderen zoals ze zijn. Zij mogen zelf uitmaken hoe ze willen zijn en wat voor hen goed is en wat hen gelukkig mag maken. Alweer een reden waarom de Hindoes in Nederland niet opvallen. Hiermee kom ik op het onderwerp vrijheid. Hindoes kunnen een stroming van het Hindoeïsme aanhangen die een heleboel zeer gedetailleerde leefregels geeft. Er zijn stromingen die voor je bedacht hebben hoe je moet slapen, wanneer je moet slapen, hoe je pyjama er uit moet zien, welke kleuren daarin mogen voorkomen enzovoort. Het hele levensloop is met zeer concrete regels vastgelegd. Aan de andere kant van het continuüm vind je stromingen die totale vrijheid bepleiten. Iedereen mag, moet zelf bepalen wat hij of zij zal denken, zeggen en doen. Deze totale vrijheid brengt natuurlijk een algehele verantwoordelijkheid met zich mee. Als je de vrijheid neemt om te doen wat je wil, ben jij persoonlijk volledig verantwoordelijk voor je handelingen. Je kan je in dat geval niet beroepen op een geschrift of op God. In deze stroming, gedachtegang of geest speelt God geen actieve rol. Immers niet Hij of Zij is in enige mate verantwoordelijk voor jou gedrag, maar dat ben je zelf. Hij speelt dus ook geen rol en het maakt dan ook niet veel uit of Hij of Zij wel of niet bestaat. Hij of Zij beloont of bestraft jou niet. Jij bent degene die zichzelf beloont of bestraft. Op iedere actie van jou zal noodzakelijkerwijze een reactie volgen. Als die reactie niet in dit leven plaats vindt, zal het in een komend leven plaats vinden. Haast hebben we dus ook niet. We geloven, in meerdere of mindere mate, in de leer van de wedergeboorte. We worden keer op keer geboren en genieten van onze weldaden die we in het heden en het verleden opgebouwd hebben of dragen de lasten van onze misdaden die we in dit of vorige levens gepleegd hebben. Deze leer weerhoudt ons ervan om slechte en verkeerde dingen te doen. Dat wil niet zeggen dat Hindoes brave burgers zijn die nooit rotzooi uithalen. Nee, Hindoes zijn naast Hindoes ook gewone mensen. Ons gedrag wordt in de eerste plaats bepaald door ons mens zijn, vader zijn, werknemer zijn, buurman zijn … en ergens het Hindoe zijn. Ons Hindoe zijn blijkt vooral uit het vieren van onze religieuze feesten en gedenkdagen en het houden van onze typische offerdiensten en (overgangs-)rituelen. Ook van deze rituelen hebben we een heleboel ( 16 belangrijke), waarvan er een aantal is dat door velen uitgevoerd wordt. Denk maar aan de naamgeving bij een baby, het kaalscheren van baby’s als reinigingsritueel, het huwelijksritueel en de dodenrituelen. Bij dit soort rituelen hebben we de diensten van onze priesters nodig. In tegenstelling tot vroeger spelen de priester geen belangrijke rol meer in het (religieuze) leven van de Hindoes. Als de ene priester ons niet bevalt, dan nemen we gewoon een andere die beter bij ons doen en denken past. Zo ook de regels, geboden en verboden die vanuit de religie gesteld zijn. Bevalt op enig moment een regel ons niet, dan schrappen we die regel uit ons leven. Bevalt een stroming ons niet, dan nemen we een andere stroming aan. Bevalt het Hindoe zijn ons niet, dan nemen we een andere levensovertuiging aan en als dat op een dag ons ook niet bevalt, dan keren we misschien terug naar het Hindoeïsme. Dit kan en mag allemaal omdat het Hindoeïsme geen officieel, religieus gezag kent: heeft dat ook nooit gekend. We hebben niet zo iemand als een katholieke paus met kardinalen en bisschoppen enzovoort. Er is niemand die het religieuze recht heeft om vast te stellen wat een Hindoe mag of niet mag, moet of niet moet. India heeft bijvoorbeeld nooit een institutionele priesters opleiding gehad. Men wordt een Hindoe priester door dat te leren van een deskundige, ervaren priester. Priesters hebben geen extra bevoegdheden om de gelovigen iets verplicht voor te schrijven. Priesters kunnen geen sancties toepassen. Uiteraard speelt, net als in iedere samenleving en gemeenschap, de sociale controle wel een rol en zijn er mensen die de priester zien als een gezaghebber. Ook de zeer beperkte rol van de priester is te verklaren vanuit de gedachte dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn daden. Er zijn wel stromingen waar de priester een belangrijkere rol speelt. Bijvoorbeeld stromingen waarbij de priester een, simpel gezegd, bemiddelende rol speelt tussen de mensen en de goden. Over het
algemeen speelt de priester geen belangrijke rol als het gaat om maatschappelijke kwesties zoals integratie, tolerantie, abortus, zelfdoding en dergelijke. Iedereen moet maar zelf zijn of haar standpunt innemen als het gaat om dit soort kwesties. Er zijn Hindoes die dat niet kunnen, die hebben dan wel wat aan de mening van een priester. Of aan de vele religieuze boeken die we tot onze beschikking hebben. Wel is het zo dat onze religieuze boeken geen enkel uitsluitsel kunnen bieden. Wat in het ene boek verboden is, is in een ander boek toegestaan. En iedereen mag zelf kiezen met welk boek hij of zij de eigen mening wil onderbouwen. Wel moet ik gelijk erbij zeggen dat de kennis van de Surinaamse Hindoes in Nederland wat betreft hun religie zeer beperkt, oppervlakkig en fragmentarisch is. Wat ze weten hebben ze hier en daar tijdens tempeldiensten uit de betogen van de priesters opgepikt. Diepgaande filosofische betogen en debatten over onderwerpen uit de religie zal je dan ook niet veel tegenkomen. Wel is er een toename bij de jongeren te merken van het verschijnsel dat ze over het Hindoeïsme in het Nederlands lezen en het daarover hebben. Maar ook dat blijft zeer beperkt en oppervlakkig en vindt marginaal plaats. Deze hernieuwde belangstelling, vooral bij geschoolde jongeren, zal ervoor zorgen dat het Hindoeïsme in Nederland verder verrijkt wordt en een Nederlands Hindoeïsme zal doen ontstaan. Deze verrijking wordt verder gestimuleerd door de positieve houding die Nederlanders al heel lang tegenover het Indiase Hindoeïsme hebben. De grote vrijheid die een Hindoe in Nederland heeft om een eigen persoonlijke religie en godsdienst te ontwikkelen en te belijden zorgt ervoor dat er op religieus gebied geen grote religieuze of gewetensproblemen ontstaan. Gemengde huwelijken bij voorbeeld worden door het Hindoeïsme niet verboden of geboden. Beter gezegd: in sommige boeken wordt een gemengd huwelijk (vooral tussen kasten) verboden, in andere boeken is dat geen probleem, terwijl in andere boeken vanwege hun voordelen gemengde huwelijken sterk aanbevolen worden. Traditioneel zijn het de priesters die als hoeders van de godsdiensten en bemiddelaars tussen de goden en de mensen vertellen wie, wanneer, wat en hoe iets moet doen. Maar zoals eerder gezegd: het gezag van de priester neemt af en hij wordt al niet meer als een autoriteit op theologisch gebied gezien. Jongeren die belangstelling hebben voor het Hindoeïsme lezen Nederlandse boeken over het Hindoeïsme en vinden, volgens mij zeer passend bij de geest en traditie van het Hindoeïsme, zichzelf een autoriteit.
Over het algemeen zijn de Surinaamse Hindoes behoorlijk gezagsgetrouw. Het gezag van de overheid wordt aanvaard. Overheidsacties en –beleid worden door de Hindoes vanuit het Hindoeïsme niet argwanend gevolgd. In Suriname werd koningin (Wilhelmina) nog als een moeder geëerd. Over de positie van de vrouwen binnen het Nederlandse Hindoeïsme is niet veel met zekerheid te zeggen. Zoals uit mijn betoog mag blijken is ons Hindoeïsme flink aan het veranderen. Niet iedere persoon verandert in dezelfde mate in dezelfde richting. Ik denk dat de positie van individuele vrouwen binnen gezinnen op een continuüm geplaatst kan worden met aan de ene kant nogal traditionele gezinnen waarin vrouwen niet veel te vertellen hebben, en aan de andere kant gezinnen waarin vrouwen alles te vertellen hebben. Wel opvallend is dat in Nederland de Hindoe gezinnen van bevelshuishouding overgaan naar overleghuishoudens. Zo’n overgang kan wel wat tijd in beslag nemen. Zelf denk ik dat de positie van de Hindoe vrouwen in Nederland niet zo zeer door hun Hindoeïsme bepaald wordt maar meer door factoren zoals: economie, familietraditie, sociale status, genoten onderwijs, arbeidspositie et cetera. De rol en positie die vrouwen vanuit het Indiase Hindoeïsme toebedeeld krijgen is rijk geschakeerd. Verschillende boeken geven verschillende regels. Laten we verder niet vergeten dat vrouwen eigenlijk door de hele geschiedenis heen overal een min of meer ondergeschikte rol gespeeld hebben. Zelf heb ik niet het idee dat er nu binnen de Hindoe gemeenschap in Nederland
gesproken kan worden van bewuste, systematische onderdrukking van de vrouwen. Volgens mij is in Suriname al een verbetering van de positie van de vrouwen in gang gekomen: niet zozeer veroorzaakt door het Hindoeïsme, maar door de sociaal economische situatie en het volgen van onderwijs. Dat proces gaat in Nederland versneld door.
1. Reïncarnatie Een typisch kenmerk van het Hindoeïsme is dat er veel overtuigingen naast elkaar bestaan. Er ontbreekt een officieel religieus gezag. Oude tradities, gewoonten, rituelen, gedachten, theorieën blijven naast de nieuwere gewoon voortbestaan Het Hindoeïsme kent honderdduizenden religieuze en godsdienstige boekwerken. Hierdoor heeft het Hindoeïsme een groot aanpassingsvermogen ontwikkeld. Daarnaast bestaat er een groot verschil tussen het geloven, het praten over het geloof en het gelovig handelen. Door deze veelvormigheid vinden we in het Hindoeïsme 1 god en een heleboel goden. Verder is het Hindoeïsme gefundeerd op de overtuiging dat de mens na de dood opnieuw geboren wordt: de reïncarnatie gedachte. Volgens een Hindoe visie is de hele schepping en het heelal eens ontstaan uit een Oerkracht: Hiranya Garbha of Gouden Ei. Deze kracht was toen alles wat er bestond en wordt aangeduid als Parmaatma (Oer-Ziel of Al-Ziel) en is te interpreteren als God. Uit deze God is dus alles wat er in het heelal is, ontstaan. Hieruit wordt afgeleid dat alles, en dan ook alles, in wezen grote en kleine delen van de ene God is. Een mens kan door de Hindoe gezien worden als een godheid. Hij heeft in wezen alle bestanddelen of kwaliteiten van God, alleen in veel mindere mate. Dit geldt ook voor dieren, planten en dingen: zij zijn ook uit God ontstaan. Het hoogste of einddoel van een Hindoe is terug te keren tot God: 'Parmaatma me lin ho djaana': in God opgaan, het bereiken van mukti: verlossing uit de kringloop van wedergeboorte en daarmee eenwording met God. Ook de goden komen van tijd tot tijd op de aarde. We spreken dan van vleeswording of incarnatie. Ze komen wanneer op de aarde veel onrecht en chaos heerst. Dan stellen zij hier orde op de zaken. Het is vaak de godheid Wishnu die incarneert. Er is een samenhang tussen de reïncarnatieleer en de karmaleer. De karmaleer houdt in dat men handelt, dingen doet, daden verricht. Iedere daad veroorzaakt een niet af te wenden gevolg en dat gevolg zal weer de oorzaak zijn van een ander gevolg en zo gaat het steeds in een cirkel door. Bij de karmaleer of de karma maarag (het pad om God te bereiken via daden) speelt God een minder ingrijpende rol. Dit komt omdat de daden een gedwongen tegendaad tot gevolg hebben. Als iemand voor een godheid iets doet, dan is die godheid verplicht om voor die persoon iets terug te doen: hij moet terugbetalen. Deze plicht tot terugbetalen heet dharma. Met de karmaleer hangt ook nauw samen de overtuiging dat er vijf rins of schulden, vorderingen, leningen bestaan. Deze rins die hoe en wanneer dan ook door een ieder terugbetaald moeten worden zijn: 1. dew rin: een schuld t.o.v. de godheden 2. rishi rin : een schuld t.o.v. opvoeders, leraren 3. pitri rin : een schuld t.o.v. de ouders en voorouders 4. bhut rin : een schuld t.o.v. alle levende wezens 5. atithi rin : een schuld t.o.v. gasten en behoeftigen Een Hindoe lost deze schulden af door het vereren en onderhouden van deze groepen middels de pantj maha yagya: de 5 grote diensten. Een dienst bestaat uit het voeden, kleden, vereren De zorg van de Hindoes voor hun goden heeft veel te maken met het leen-principe, de
wedergeboorte en de dadenleer. Door aan de goden te offeren en hen te vereren, verplicht men de goden om iets terug te doen. In deze optiek zijn de pudja's (vereringsdiensten), de hawan's (offerdiensten) en de djag's (yagya's of de grotere diensten) meer een kwestie van ruilhandel. Vanuit dit kader kan men een Hindoeïstische godsdienstige ceremonie interpreteren. Men offert aan de goden, voedt de voorouders en de Brahmanen en de gasten en geeft hen geschenken.
2.1. De priester (pandit). Het Hindoeïsme kent geen officiële, institutionele priesteropleidingen. Wie priester wil worden, gaat in de leer bij een priester die zijn vak goed kent of een hoge status heeft. De leerlingpriester krijgt les in Hindi en Sanskrit. Hij moet het Hindoestaanse schrift goed beheersen om de oorspronkelijke teksten te kunnen lezen. Hij wordt ingeleid in het Hindoeïsme en bestudeert de belangrijkste religieuze boeken. De theorielessen dienen voor het verbreden van zijn kennis en inzicht en voor het ondersteunen van zijn praktijk. Het priesterschap omvat het verrichten van de godsdienstige plechtigheden, offerdiensten, pastoraal werk De beloning van een priester bestaat uit giften die hij krijgt voor de verrichte werkzaamheden. De priester staat in hoog aanzien bij de Hindoes. Iedere priester heeft een min of meer vaste cliëntenkring. De mensen raadplegen de priester niet alleen als het gaat om religieuze en godsdienstige zaken, maar ook als ze allerlei andere problemen hebben.
2.2. Hindoetempel (mandir) Eigenlijk zijn Hindoes niet verplicht om naar tempels te gaan. Toch doen ze dat vaak omdat de sfeer in een tempel toch anders is dan thuis en om andere gelovigen te ontmoeten. De tempels nemen een plaats in in het leven van de Hindoes omdat daar vooral religieuze diensten verricht worden die thuis moeilijk te organiseren zijn. Naast de diensten in de tempels vinden thuis de ceremoniën plaats die een min of meer privé karakter hebben, zoals de naamgeving van een pasgeboren kind. In gehuurde feestzalen vinden de grotere plechtigheden en feesten plaats met een meer sociaal karakter, zoals het huwelijk. Het kenmerkende van de tempels is de aanwezigheid van veel godenbeelden. De tempeldiensten zijn openbaar. De tempels worden gebouwd en onderhouden met donaties en giften. In Nederland zijn er ook privé tempels: gefinancierd door 1 persoon.of een familie.
2.3 Het Diwali feest Met het Diwali worden verschillende feesten met een religieuze en historische achtergrond gevierd. Omdat al deze feesten, gedenkdagen en bezinningsmomenten min of meer samenvallen, worden ze niet meer afzonderlijk gevierd. Bij al deze feestelijkheden is er een centraal thema te bespeuren, namelijk de overwinning van het goede op het kwade, van het licht op de duisternis, van de warmte op de kou, van de waarheid op de onwaarheid en van de reinheid op de onreinheid. Met de komst van het Diwalifeest maken de Hindoes hun huizen en de omgeving grondig schoon. Op de dag van Diwali reinigt een ieder zich en trekt schone kleren aan. Op die dag wordt er slechts vegetarisch voedsel genuttigd en geen alcohol gedronken. Bij het aanbreken van de avond komt het hele gezin bij elkaar om te bidden en God te vereren. Daarna worden er diya's (aarden schoteltjes met roomboter als brandstof en een katoenen pitje) aangestoken. Het vuur heeft voor de Hindoes een speciale betekenis. Vooral omdat het licht en warmte geeft en als een zuiveringsmiddel werkt. De bedoeling van het Diwalifeest is dat de mensen niet alleen het uiterlijke mooi en netjes maken, maar vooral hun geest en het innerlijk verlichten. Het hart moet warmte en liefde krijgen voor anderen, het hoofd moet open staan voor ware kennis en inzicht, de handen moeten tot algemeen nut aangewend worden en
moet een ieders heil nagestreefd worden. Het Diwalifeest is een religieus feest en wordt meer in huiselijke kring gevierd. Tegenwoordig organiseren categoriale welzijnsinstellingen ook openbare Diwalifeesten in feestzalen. Veel mensen gaan naar een tempel om daar een dienst bij te wonen, vooral ter ere van de Godin Lakshmi
2.4. Het Holi feest Een bekend mythologisch verhaal, verbonden aan het Holifeest gaat als volgt. Lang geleden regeerde in India de machtige koning Harnaakus. Hij was erg slecht voor zijn volk. Hij hield de mensen voor dat hij zelf god was en gebood ze om alleen hem als god te vereren en te dienen. Het volk moest tot hem bidden en alle erediensten moesten voor hem verricht worden. Omdat hij als koning veel macht had, deden de mensen alles wat hij verlangde. Wie hem niet gehoorzaamde, werd op een gruwelijke wijze gedood. De koning had een jonge zoon die Prahlaad heette. Prahlaad was er heilig van overtuigd dat zijn vader Harnaakus maar een mens was, zoals alle andere mensen. Daarom weigerde hij zijn vader als een god te aanbidden en begon hij de ware God te vereren en tot Hem te bidden. Dit gedrag van Prahlaad beviel zijn vader niet. Hij probeerde de jonge prins met lieve woorden tot andere gedachten te brengen. Toen zijn gevlij en aantrekkelijke beloften niets bereikten, ging hij Prahlaad hard aanpakken. Maar hoe hardhandig hij Prahlaad ook aanpakte, hij had geen succes. Het geloof van de jonge prins in de ware God nam met de dag toe. Hij zong mooie liederen ter ere van God en haalde andere kinderen over om met hem mee te zingen en te bidden. Toen de koning zag dat zijn gezag ondermijnd werd, was hij bang dat hij zijn macht zou verliezen. Daarom besloot hij zijn zoon te doden. Hij bevool Prahlaad in zee te gooien. Toen de handlangers van Harnaakus stenen aan zijn voeten gebonden hadden en hem in het water gegooid hadden, bleef Prahlaad op het water drijven en zonk niet. Hij werd uit het water gehaald en de handlangers probeerden Prahlaad met hun wapens te doden. Ook dit lukte niet. Toen werd hij levend begraven. Toen hij na een paar weken opgegraven werd, bleek hij nog te leven. Wat de koning en zijn handlangers ook probeerden, ze konden Prahlaad niet doden. Koning Harnaakus had een zus die Holika heette. Zij had het idee dat ze onbrandbaar was. Daarom ging zij naar de koning en zei: O machtige koning, laat een grote brandstapel oprichten. Dan zal ik met Prahlaad op de brandstapel plaats nemen. Hij zal door het vuur tot as verbrand worden en mij zal niets gebeuren omdat ik van God de gave heb gekregen onbrandbaar te zijn." Er werd een grote brandstapel opgericht en nadat Holika en Prahlaad hierop plaats genomen hadden, werd de stapel in brand gestoken. De brandstapel brandde de hele nacht door. 's Morgens ging een groepje kinderen kijken wat er gebeurd was. Daar zagen ze de jonge Prahlaad vrolijk met het as spelen. Ze speelden mee, zongen en dansten en hadden veel pret omdat hun vriend ongedeerd was en de slechte Holika verbrand was. Deze gebeurtenis wordt jaarlijks met het Holi feest herdacht. Men viert dan de overwinning van het goede op het kwade, van de goddelijkheid op de niet-goddelijkheid, van het recht op het onrecht. Met het Holifeest begint voor de Hindoes ook het nieuwe jaar omdat dit feest op de eerste dag van de eerste maand (phaagun, vandaar Phaguwa) van de Hindoe-kalender valt. Het is dan lente, vandaar dat het Holi ook lentefeest genoemd wordt. Bij het feest vieren besprenkelt men elkaar met parfum en wordt er met poeder gestrooid. Ook maakt men elkaar met gekleurd water nat. Het Holi heeft minder religieuze en meer sociale trekken: men sluit op die dag vrede met de vijanden. Dit feest wordt zowel thuis als in feestzalen gevierd. Er mag vis en vlees gegeten en alcohol gedronken worden.
3. Het levenspad Sanskaar of purificatie In het leven van de Hindoes nemen hun sanskaars een belangrijke plaats in. Een sanskaar is een sociaal en psychologisch getinte godsdienstige ritus of ceremonie die het lichaam en de geest reinigt, versterkt, geneest en heiligt voor of tijdens de kritieke fasen in het leven. Kritieke fasen zijn bij voorbeeld de bevruchting, de geboorte, het leerlingschap, het huwelijk en de dood. Sanskaars zijn dus bedoeld als preventie tegen problemen, hulpverlening bij problemen of het teniet doen of verwerken van de gevolgen van problemen. Er zijn 16 belangrijke sanskaars die gegroepeerd kunnen worden rondom de geboorte, het leerlingschap, de volwassenheid en de dood. Het menselijke leven is verdeeld in 4 fasen: Bramhtjarya : voorbereiding op volwassenheid ( tot 25 jaar) Grihastha : arbeidsperiode (tot 50 jaar) Waanprasth : genotsperiode (tot 75 jaar) Sanyaas : voorbereiding op het hiernamaalse (vanaf 75 jaar) Iedere fase heeft eigen religieuze, sociale en economische verboden, geboden en wenselijkheden. Er zijn 16 belangrijke sanskaars:
1. De naamgeving (naamkaran) Kort na de geboorte neemt de vader contact op met een pandit (priester) om het kind een naam te geven. Aan de hand van een astronomische en astrologische almanak maakt de pandit een geboortebrief op. Hierop staan o.a. vermeld: de geboortetijd, het gesternte waaronder het kind geboren is, de religieuze naam van het kind en de namen van de vader en de priester. Tevens bekijkt de pandit hoe de stand van bepaalde hemellichamen direct na de geboorte waren. Mocht het kind onder een ongunstig gesternte geboren zijn, dan is het noodzakelijk om bepaalde verzoeningsceremoniën en offerdiensten te houden.
2. Uittocht (niskraman) a. Tjhatti of zesde dag (na de geboorte) De tjhatti is een echt familie- en buurtfeest. De viering hiervan verschilt veel met de wijze waarop het in Suriname gevierd werd. Naast de feestelijkheden vonden daar veel rituele handelingen plaats. In Nederland vinden deze rituelen niet meer plaats omdat de omstandigheden dit niet toelaten: bijv.. bij een bevalling in het ziekenhuis. De tjhatti heeft hier een overwegend feestelijk karakter waar zowel mannen als vrouwen aan meedoen, terwijl het in Suriname een typisch vrouwenfeest is. b. Barahi of twaalfde dag (na de geboorte) Op de twaalfde dag wordt het kind voor het eerst buitenshuis gebracht door de moeder. Zij laat hem bij deze gelegenheid de zon zien, terwijl de vader een heilige spreuk uitspreekt. Daarna vindt er een offerplechtigheid plaats waaraan ook de baby deel neemt. Aan deze plechtigheid en feestelijkheden nemen zowel mannen als vrouwen deel.
3. Annapraasan of de eerste voeding met rijst vindt in de zesde maand na de geboorte plaats.
4 Muran of het scheren van het hoofdhaar van de baby vindt binnen het eerste levensjaar plaats. Vooral deze plechtigheid komt in Nederland veel voor en het erbij horende feest wordt vaak uitbundig gevierd. Volgens voorgeschreven handelingen scheert men het kind kaal. Een tante vangt het haar in een stuk meeldeeg op en gooit het na de offerdienst in
stromend water. De viering van verjaardagen hoort niet thuis in de rij der sanskaars. Het begint gebruikelijk te worden dat op verjaardagen een offerdienst of vereringsdienst gehouden wordt.In dat geval houdt men zich aan de voedselvoorschriften.
5. Inwijding tot het leerlingschap Met de djanew sanskaar wordt een Hindoe jongen ingewijd in het leerlingschap. Deze initiatieritus wordt zo genoemd vanwege het heilige koord (djanew), dat om de schouders van de jongen gehangen wordt. Dit koord is het teken dat bij zo'n jongen de inwijdingsritus reeds plaats gevonden heeft: hij dient door de gemeenschap als een student behandeld te worden Algemeen wordt aangenomen dat het koord een beschermende werking heeft: het behoedt de jongen tegen allerlei aardse en bovenaardse kwalijke invloeden, zwarte magie Deze initiatierite is n van de belangrijkste riten en wordt beschouwd als de geestelijke geboorte van de jongen. Evenals de huwelijksceremonie is de djanew sanskaar erg omvangrijk. Het neemt over het algemeen een hele dag in beslag. In de ochtend van de inwijdingsdag nuttigt de inwijdeling met andere jongens en zijn moeder een gezamenlijke afscheidsmaaltijd. De helper van de priester maakt op een gereinigde plek de offerplaats gereed. De jongen wordt gebaad en kaalgeschoren. Hierna trekt hij een lendedoek aan en wordt door zijn vader naar de offerplaats geleid, waarop de a.s. leraar (guru) van de jongen en een priester die de plechtigheden gaat verrichten, zitten. Er dienen ook andere Brahmanen, tegenwoordig ook andere invloedrijke personen, aanwezig te zijn. In het begin wordt de offerkruik geïnstalleerd. Hierna vindt de aanneming tot leerling plaats. Hiertoe zegt de leraar de jongen voor: "Ik ben gekomen voor het leerlingschap, ik wil Veda-leerling zijn". Hierna geeft de leraar de jongen een geel kleed om aan te trekken en een met knopen voorziene heupgordel van gras. De jongen schenkt aan de aanwezige Brahmanen geld, water en katoenen offerkoorden. De Brahmanen reinigen de jongen met gewijd water, heiligen een koord boven de offerkruik en hangen dit over de linkerschouder en onder de rechterarm van de jongen, terwijl ze bepaalde heilige spreuken uitspreken. Bij de status van het leerlingschap horen: een stukje dierenvel, een staf waaraan in een doekje wat etenswaren zitten, en een paar sandalen. Hierna wordt hij door de leraar geleid naar een plek vanwaar hij naar de zon opkijkend de wens/spreuk uitspreekt: "O God, mogen wij dit oog, door de goden aan de hemel geplaatst, in het oosten 100 herfsten lang helder zien opkomen. Mogen wij 100 herfsten lang leven, 100 herfsten, 100 herfsten opgewekt zijn: waarlijk 100 herfsten." Hierna raakt de guru over de rechterschouder van de knaap diens hart aan, pakt zijn rechterhand en vraagt: "Wiens leerling ben jij?" De jongen antwoordt: "Van u, eerwaarde." Hierop verklaart de guru: "Jij bent een leerling van de godheid Indra, van de godheid Agni (vuurgod) en van mij". Hierna draagt de jonge herborene een vuuroffer op. De leraar vertelt aan zijn leerling wat de regels van het leerlingschap zijn. Hierna vindt de verering van de vuurgod als leraar, gavenuitdeler, heiliger/reiniger en vervolmaker plaats. Nadat de leraar hem een lang leven toegewenst heeft, begroet de leerling de Vuurgod, de god van de windstreken en zijn leraar. Hierna gaat de leerling voor zijn leraar voedsel verzamelen. Nadat hij dit gedaan heeft, krijgt hij verdere instructies waaraan hij zich als leerling te houden heeft. Hiermee is de plechtigheid afgesloten. Aan de aanwezigen wordt een vegetarische maaltijd aangeboden.
6. Het huwelijk Met de verloving, die ook zonder een priester kan plaats vinden, worden een jongen en een meisje voor elkaar gereserveerd.De verloving vindt bij het meisje thuis plaats. De priester stelt de data voor de ondertrouw en het huwelijk vast. Het ritueel van de ondertrouw vindt bij de bruidegom plaats. Hiertoe gaat de vader van de bruid, vergezeld van een selecte groep en een priester, naar hem toe. De priester leidt daar de godsdienstige
plechtigheden die bestaat uit het offeren aan de goden en het aanbieden van geschenken aan de aanstaande bruidegom. Na de plechtigheid wordt er gezamenlijk gegeten. De ondertrouw gebeurt enkele dagen voor de huwelijksvoltrekking. Op de dag voor de huwelijksvoltrekking vindt het bhatwaan feest plaats. Zowel bij de bruid als bij de bruidegom. Familieleden, vrienden, buurtbewoners en andere uitgenodigden komen bij elkaar. De priester verricht een offerdienst waarna er enkele plechtigheden volgen zoals het baden en zalven van de bruid en de bruidegom. Een tante van de bruid en een tante van de bruidegom poffen wat padiekorrels die de volgende dag tijdens de huwelijksceremoniën gebruikt zullen worden. Voor de rest van de avond wordt er gegeten en feest gevierd. Op de dag van het huwelijk leggen bruid en bruidegom de staat van ongehuwd zijn af door met kinderen een maaltijd van rijstebrij te nuttigen. De bruidegom wordt door vrouwen gebaad en door mannen feestelijk aangekleed. Sierlijk uitgedost gaat de bruidegom naar de bruid. Hij wordt vergezeld door familieleden en vrienden: de bruidegomprocessie. Bij de bruid aangekomen wordt het gezelschap door de ouderen van de bruid ontvangen met een rituele plechtigheid bij de deur. De bruidegom en bruidsjongen worden zitplaatsen aangeboden. De vrouwen van de bruids kant verwelkomen de bruidegom door hem met lichtjes te beschijnen en schenken hem en de bruidsjongen wat geld en sieraden. Na de verwelkoming en verering van de bruidegom wordt de aandacht gericht op de bruid. Ze wordt door haar moeder en een tante, die steeds in haar nabijheid zal blijven om haar bij te staan, naar de huwelijkstent geleid. Hier ontvangt ze van haar aanstaande schoonvader en een broer van haar aanstaande man enkele geschenken. Nadat de priester een kroon op haar hoofd geplaatst heeft (een teken dat zij een belangrijke persoon is), vinden er enkele rituelen plaats en wordt zij uit de huwelijkstent weggebracht. De priester wijdt de zitplaats van de bruidegom in waarna deze uitgenodigd wordt plaats te nemen. De bruidegom legt het offervuur aan en nodigt de God van het vuur als verbinder van echtelieden uit om deel te nemen aan de plechtigheid. De bruid komt ook in de huwelijkstent en neemt plaats tegenover de bruidegom. Zij wordt door haar ouders ritueel geheiligd en aan de bruidegom geschonken door haar rechts van hem plaats te laten nemen. Hierna worden hen geschenken aangeboden door mensen van de bruidskant. Bruid en bruidegom brengen een algemeen vuuroffer gevolgd door een huwelijksvuuroffer. De offerdienst wordt door de priester geleid. Hij reciteert de heilige spreuken en geeft aanwijzingen hoe er geofferd moet worden en welke delen van de spreuken nagezegd moeten worden. Daarna maken bruid en bruidegom 7 rondgangen om het offervuur. Bij de eerste 3 ronden leidt de bruid de bruidegom. Na de derde ronde pakt de bruidegom de rechterhand van de bruid vast (een teken dat zij van hem wordt) en reciteert enkele spreuken en vraagt de bruid om haar rechtervoet op een steen te plaatsen. Hiermee toont ze haar wil tot standvastigheid. De kleren van de bruid en de bruidegom worden aan elkaar vastgeknoopt, om te tonen dat ze aan elkaar verbonden zijn, en de bruidegom leidt haar nog 4 keren rondom het offervuur. Na nog wat spreuken door de priester worden de 'zeven stappen' door de bruid gezet. Met het zetten van deze zeven stappen geeft zij aan vrijwillig vriendschap met de bruidegom te willen sluiten en eens te zijn met het huwelijk. De zeven stappen worden bij het heilige offervuur gezet. Ook de bruidegom zet de 7 stappen om zijn wil tot vriendschap uit te drukken. Iedere stap wordt met de rechtervoet gezet, waarna de linkervoet wordt aangeschoven, terwijl de priester toepasselijke spreuken reciteert. Na de 7 stappen gaan bruid en bruidegom zitten. Hij vraagt haar om naar de poolster te kijken. De bedoeling hiervan is standvastigheid te betrachten. De bruidegom raakt over de rechterschouder van de bruid heen haar hart aan en reciteert een paar spreuken. Hierna gaat de bruid aan de linkerkant van de bruidegom zitten, de linkerkant is de plaats van de echtgenote. Voordat zij echter aan de linkerkant gaat zitten, mag ze 7 huwelijkse voorwaarden stellen, een voorrecht dat de bruidegom niet heeft. Pas wanneer de bruidegom ten overstaan van de gemeenschap en de goden welgemeend
beloofd heeft zich aan de 7 beloften te houden, mag het huwelijk als bezegeld beschouwd worden. Hierna vult hij haar haarscheiding met vermiljoenpoeder ten teken dat zij gehuwd is. Na nog wat spreuken door de priester en enige offerhandelingen door het echtpaar wordt het godsdienstige gedeelte van het huwelijk voorlopig afgesloten. Bruid en bruidegom worden naar een privé kamer geleid waar er enkele gezelligheidsspelletjes gespeeld worden om de echtelieden aan elkaar te laten wennen, voor zover dat nog nodig mocht zijn. Aan de aanwezigen wordt een uitgebreide maaltijd voorgeschoteld, terwijl een zang- en muziekgroep voor de feestelijke opluistering zorgt. Na de feestelijkheden vindt de plechtige afscheid plaats nadat eerst de naaste familieleden van de bruidegom in de huwelijkstent een afscheidsmaaltijd genuttigd heeft. Tijdens deze maaltijd wordt hen ook wat geld en cadeaus geschonken. Na dit afscheidsmaal brengen de vrouwen de bruid naar de bruidegom en nemen op ontroerende wijze afscheid van haar. Bruid en bruidegom worden weer aan elkaar vastgebonden en keert de bruidegomsprocessie huiswaarts. Thuis bij de bruidegom worden ze opgevangen door de vrouwen die niet deel genomen hadden aan de plechtigheden ten huize van de bruid. Ze verwelkomen de bruid in haar nieuwe huis door de traditionele verering middels het beschijnen met lichtjes. De bruidegom leidt zijn bruid in de woning, waarbij hij ervoor zorgt dat zij de drempel niet met de voeten aanraakt. Hiertoe kan hij haar optillen, maar dat hoeft niet per s. Zij neemt in een versierde kamer plaats waarna de vrouwen een voor een haar mogen bewonderen en geschenken aanbieden. De volgende dag verricht het pasgehuwde echtpaar de laatste godsdienstige plechtigheden. Aan elkaar vastgebonden verrichten zij een vuuroffer. Hierna nuttigen ze voor het eerst een gezamenlijk maal. De heilige beschermingskoorden die zij om hun pols dragen, worden los gemaakt en in stromend water gegooid. Hiermee is de godsdienstige gedeelte van de huwelijksvoltrekking afgelopen. Het sociale gedeelte eindigt nadat de bruid enkele dagen later (de juiste dag wordt door de priester bepaald) door enkele familieleden opgehaald wordt om naar haar ouderlijke huis te gaan. Na enkele dagen haalt haar man en enkele leden van de schoonfamilie haar weer op om naar haar eigen huis terug te keren. Deze sociale verplichtingen hebben als doel de twee families aan elkaar te wennen want bij de Hindoes is het niet zo dat alleen een jongen en een meisje met elkaar trouwen, maar dat twee families met elkaar verbonden worden.
7. Rituelen rond de dood In de dodencultus nemen de lijkplechtigheden en de dodenoffers een centrale plaats in. De dodencultus is meer gebaseerd op de voorstelling dat er een hemel en een hel bestaan waarin de doden het hiernamaalse beleven, dan op de reïncarnatieleer. Een overledene wordt bij voorkeur gecremeerd, begraven mag ook. Na het overlijden wordt de dode gewassen. Bij een man wordt het hoofdhaar afgeschoren, het lichaam wordt in een katoenen doek gewikkeld, op het hoofd wordt een tulband geplaatst en zijn voorhoofd wordt met een stipje gesierd. De overleden vrouw krijgt een katoenen sari aan. In de mond van de overledene wordt een stukje goud, een beetje water uit de Ganges en enkele blaadjes van de ocimum sanctum gedaan. Het lijk wordt in een kist gelegd waarnaast een kruik met water en een brandend lampje geplaatst worden. Op de dag van de crematie wordt thuis een speciale godsdienstige plechtigheid verricht. Hierna draagt men de kist, die bij mannen met gele en bij vrouwen met rode vlaggetjes versierd is, naar de crematieplaats. Onderweg strooit men met rijst, sesamzaad en geldstukken en blaast op een kinkhoorn en slaat op een gong. Op de crematieplaats wordt de kist open gemaakt. De verrichter van de verbrandingsrituelen, bij voorkeur de oudste zoon, raakt met een brandend lampje (diya) de lippen van de dode aan en loopt rond de kist. Dit doet hij een paar keren, gedirigeerd door de priester die heilige spreuken reciteert. De kist wordt op de brandstapel geplaatst, met het hoofd naar het zuiden: de verblijfplaats van de overledenen,. Er vindt een
godsdienstige plechtigheid plaats waarbij er vooral geofferd wordt met de bedoeling dat de geest van de overledene in het dodenrijk het goed mag hebben. Men strooit reukwater, bloemen, geneeskruidige bladeren en rijst op de brandstapel en de zoon steekt het geheel in brand. Na de lijkplechtigheden volgen de dodenoffers. De dodenoffers kunnen verdeeld worden in 2 groepen. Bij de eerste groep wordt er rechtstreeks aan de doden geofferd. Men offert aan en voedt de overledene met bepaalde spijzen zoals rijst en melk, water en sesamzaad. De dode heeft de offers nodig om de weg naar het dodenrijk af te kunnen leggen en om een aangenaam verblijf in het dodenrijk te hebben. De tweede groep offers bestaat in het geven van liefdadigheidsgeschenken zoals voedsel, drank, huisraad, kleding, gebruiksartikelen, aan Brahmanen. Alles wat men in dit kader aan de Brahmanen schenkt, komt indirect bij de dode terecht. Hij heeft al deze spullen in het dodenrijk nodig. Vandaar dat het voor een Hindoe erg belangrijk is om op aarde iemand achter te laten die de dodenrituelen voor hem kan verrichten. De offerrituelen voor de overledenen behoren tot 1 van de 5 schulden die op een iedere mens rust. Vandaar dat een Hindoe variërend van dagelijks tot rituelen op gezette tijden aan de doden offert. De dagelijkse offers bestaan uit het tijdens het eten besprenkelen van enkele druppels water ter verkwikking van de overledenen. Tot de specifieke dodenoffers ten behoeve van een bepaalde overledene behoren de verplichte offerdiensten op de twaalfde en dertiende dag na het overlijden en de diensten die na een jaar na overlijden gehouden worden. Deze diensten nemen een hele dag in beslag. De ceremoniën worden door een priester geleid en bestaan uit het vereren van en het offeren aan de Goden, het offeren aan en namens de overledene, het geven van geschenken aan de brahmanen en het voeden van de mensen.
Literatuur van de Hindoes Men kan de geschiedenis van het Hindoeïsme in 2000 v.Chr. laten beginnen. Van die tijd dateren de eerste geschreven hymnen van de Rig Veda. De Veda's bevatten kennis die door God Brahma aan bepaalde heiligen geopenbaard is. Er zijn 4 Veda's (eigenlijk samhita's: verzamelingen) 1. Rig, bevat veel gebeden 2. Yajur, met veel heilige spreuken en offerformules 3. Saam, bevat gebeden, liederen en hymnen 4. Atharwa, bevat magische spreuken. Er zijn 4 upveda's (bij-veda's): 1. Ayur veda, gaat over medicijnen en de heelkunst 2. Dhanur veda, handelt over de krijgskunst 3. Gandharwa veda, bevat kennis over muziek en schone kunsten 4. Artha shaastra, gaat over de economie en produktie. Er zijn 4 Vedaangs (aanhangsels van de veda) 1. Shiksha, over fonetiek en taalkunde 2. Wyaakaran, gaat over de grammatica 3. Nirukt, bevat een glossarium over de Veda's 4. Kalp, handelt over godsdienstige rituelen 5. Tjhand, gaat over dichtkunst en metrum 6. Djyotisj: gaat over astronomie en astrologie De veda's zijn geen logisch of systematisch geordende boeken, maar dikke pillen waar van alles en nog wat ingepropt is. Het woord Veda betekent kennis/weten. De intellectuele en filosofische gedeelten/gedachten van de Vedische samhita's zijn verder uitgewerkt in de Braahmans (priesterboeken), Aaranyaks (woudleringen) en Upanishad's
(overdragingen). Er zijn 4 collecties van upaangs (aanhangsels): 1.De Puraans Er zijn 18 belangrijke Puraans. Een Puraan (oud) bevat de oudste geschiedenis van de mensen en mythologische verhalen, waarbij een bepaalde Godheid centraal staat. Tijdens een Puraan ceremonie wordt 3 of 7 dagen lang uit een Puraan voorgelezen en uitleg gegeven voor een groot aantal gelovigen. In de Bhaagwad Puraan staan o.a. de belevenissen van God Krishna. 2. Dharma shaastra. Er zijn ongeveer 20 gezaghebbende dharma (plicht) Shaastra's (leidraden). De Shaastra's bevatten tamelijk concreet uitgewerkte richtlijnen voor het alledaagse handelen. De Manu-shaastra regelt b.v. het sociale, politieke en religieuze gedrag. De Paraasar-shaastra bevat handleidingen en spreuken voor het verrichten van godsdienstige plechtigheden, het offeren aan en vereren van de Goden. Er zijn nog tientallen andere grihya (huis)-sutra's die zich ook bezig houden met het huiselijk leven ,richtlijnen geven voor godsdienstige rituelen en handleidingen bevatten voor de priesters. 3. Nyaay-boeken gaan over logica, dialectiek en discours 4. Mimaansa (onderzoek, wetenschap en dispuut). De Eerste Mimaansa legt de godsdienst en de daaraan ten grondslag liggende filosofie uit. De Latere Mimaansa of Vedaant (einde van de Vedische kennis) of Brahma Sutra (ethische gedragsrichtlijnen van Brahma) geeft een toelichting op de Upanishads. Traditioneel zijn er 6 religieus-filosofische scholen met als grondlegger: 1. Gawtam over Nyaay (recht, ethiek). 2. Pataandjali over yoga voor het ontwikkelen van lichaam en geest. 3. Kapil over Saankhya: relatie en karakter van natuur en geest. 4. Kanad over Wayshesik: atoomtheorie en metafysica. 5. Jaimini : Eerste Mimaansa 6. Baadraayan: Latere Mimaansa Al deze werken zijn in het Sanskrit en we weten niet eens goed hoe oud ze zijn. Bij de meeste boeken (waarvan er ook tientallen versies zijn) worden wel auteursnamen genoemd. Maar deze auteurs zijn vaak mythologische personen en ze dienen gezien te worden als een soort eindredacteur/verzamelaar van teksten. Het Hindoeïsme kent tienduizenden gezaghebbende religieuze werken, naast de honderdduizenden die minder gezaghebbend zijn. Vandaar ook dat het Hindoeïsme zeer pluralistisch en syncretisch van aard is en bestaat bij de gratie van tolerantie. In het Hindoeïsme vinden we uitgesproken vormen van fetisjisme, animisme, polytheïsme, monotheïsme, pantheïsme en atheïsme. Het Hindoeïsme heeft geen welomlijnde credo, geen enkel dogma heeft een algemene geldigheid en tegenovergestelde dogma's sluiten elkaar niet uit. Het ene godsdienstige werk bij voorbeeld verbiedt het eten van vlees, het andere staat dat toe en een derde laat het aan de gelovige zelf over wat hij mag doen.Waar consistentie ontbreekt, geldt voor het Hindoeïsme de gedachte van eenheid in verscheidenheid.Kwesties als euthanasie, abortus, druggebruik, ongehuwd samenleven leveren de Hindoe weinig religieuze problemen op. Wat voor keuze hij ook maakt, hij kan die keuze vanuit het Hindoeïsme verantwoorden. Er zijn overigens geen macht hebbende religieuze personen aan wie hij verantwoording van zijn (godsdienstig) gedrag moet afleggen. In het Hindoeïsme zijn religie, wetenschap en filosofie niet van elkaar gescheiden. Dit gegeven, naast het pluralisme en een ontwikkelingsgeschiedenis van ruim 4000 jaar, maakt van het Hindoeïsme een ontzettend ingewikkeld verschijnsel. Er is nog geen feitelijke beschrijving van het hedendaagse Surinaams Hindoeïsme
aanwezig. Het Hindoeïsme van de Surinaamse Hindoes is tot nu toe niet beschreven zoals het is, maar zoals het volgens de oude boeken zou moeten zijn. Vandaar dat de schaarse literatuur weinig inzicht biedt in de godsdienst en religie van de Surinaamse Hindoes. Dat de kennis van de religie en de filosofische grondslagen daarvan bij de Hindoes tamelijk gering is, is vaker geconstateerd. Tegelijk hebben de meeste Hindoes wel enige kennis van twee populaire epen, de Mahaabhaarat en de Raamaayan. Vandaar dat we in het kort op deze boeken ingaan. Raamaayan Duizenden jaren geleden werd Raam op de negende dag van de wassende maanhelft van de eerste Hindoe maand geboren. Hij kwam op aarde in Ayodhya (een landstreek in India) als zoon van koning Dasrath van het geslacht Raghu. De mensen wisten niet dat prins Raam een incarnatie van God Wishnu was. Raam leefde net zo als alle andere stervelingen. Door een heleboel heldendaden te verrichten, wist hij de wereld te zuiveren van al het kwaad en onrecht. Het volk hield veel van Raam die knap, moedig en rechtvaardig was. Omdat hij de kroonprins was, zou hij zijn vader als koning opvolgen. Maar zijn stiefmoeder wilde graag dat niet Raam, maar haar eigen zoon Bharat op de troon zou zitten. Op een dag ging zij naar de koning en zei: "Heer, eens had u mij beloofd dat ik twee wensen mocht doen. U zou die wensen hoe dan ook vervullen. Daarom, mijn heer en koning, vraag ik u mijn zoon Bharat koning van ons land te maken en Raam voor 14 jaren uit het rijk te verbannen. De koning was erg bedroefd, maar hij moest de wensen van zijn vrouw vervullen, want een koning is verplicht zijn woord te houden. Prins Raam moest daarop uit zijn land weggaan. Zijn vrouw Sita en zijn broertje Latjhman gingen met hem mee. Jarenlang verbleven zij in een ver gelegen oerwoud en al was het leven hard, toch waren zij gelukkig. In die tijd regeerde op het eiland Sri Lanka een slechte koning die Raawan heette. Deze wilde prinses Sita ontvoeren en voor hem zelf houden. Op een dag hadden Raam en Latjhman Sita even alleen gelaten. Toen Raawan zag dat niemand in de buurt was, vermomde hij zich als een bedelaar en nam haar met geweld mee. Natuurlijk vond Raam dit niet goed. Hij ging met een leger van beren en mensapen naar Sri Lanka. Na een lang en hevig gevecht versloegen zij Raawan. Hierna besloot Raam met Sita en Latjhman naar hun koninkrijk terug te keren, de 14 jaren van ballingschap waren voorbij. Toen Raam in de hoofdstad van zijn land kwam, was het hele volk erg blij. Iedereen had zijn huis met lampionnen, lampen en diya's verlicht. De hele stad was versierd en overal hingen er vlaggen. De mensen maakten muziek, zongen en dansten van vreugde. Jaarlijks herdenken de Hindoes deze blijde gebeurtenis met het Diwaalifeest. Nadat Raam tot koning gekroond was, vestigde hij een Raamraaj, een ideaal koninkrijk dat een hoge mate van welvaart en welzijn kende. De vele heldendaden van Raam zijn door de klassieke Indiase wijsgeer en dichter Baalmiki (ongeveer 500 v.Chr.) bezongen in het Sanskrit epos Raamaayanam, dat uit ongeveer 24.000 twee-regelige strofen bestaat. Naast Baalmiki's Raamaayanam zijn er nog tientallen andere Raamaayan's, die bijna allemaal in het Sanskrit geschreven zijn. Omstreeks 1575 schreef de dichter Tulsidaas een nieuwe versie over het leven en streven van prins Raam: de Raamtjarit maanas (een meer van Raams heldendaden). Hij gebruikte als taal het Awadhi, een spreektaal waarop het Sarnami veel lijkt. Vandaar dat de Raamtjarit maanas nog steeds erg bekend en populair is onder de Surinaamse Hindoes. Tijdens religieuze feesten, gedenkdagen, tempeldiensten en bepaalde sociale gebeurtenissen, wordt er vaak hieruit voorgelezen, gereciteerd en gezongen door een raamaayan gezelschap. Net als de Mahaabhaarat en de Puraans heeft de Raamaayan een bijzondere plaats in de verzameling van religieuze boeken. Ze zijn bedoeld voor het gewone volk, voor hen die de wijsgerige basis missen om de Veda's, Braahmans, Aaranyaks, Wedaants te kunnen bestuderen.
Mahaabhaarat Het heldendicht Mahaabhaarat, geldt voor de Hindoes als een vijfde Veda: speciaal bedoeld voor hen die vanwege hun afkomst geen kennis mochten nemen van de eerste vier Veda's. De Mahaabhaarat bestaat uit ongeveer 100.000 disticha die in 18 boeken verdeeld zijn. Wat de lengte betreft, is dit epos een van de omvangrijkste boeken van de wereld. De inhoud is ook erg omvattend en is een leidraad voor het denken en handelen van de Hindoes. Wij vinden hierin niet alleen lange stambomen, veldslagen en liefdesverhalen, maar vooral ook godsdienstige en wijsgerige uiteenzettingen, zedelessen, voorschriften en handleidingen van religieuze, maatschappelijke en staatkundige aard. De Mahaabhaarat kan terecht als een encyclopedie voor de Hindoes gekenmerkt worden: "wat erin te vinden is, komt ook elders voor. Wat er niet in te vinden is, komt nergens voor." (Mahaabhaarat, boek 18, hoofdstuk 5, vers 46). Dit gigantische heldendicht is een raamvertelling. Het hoofdverhaal bestaat uit de lotgevallen van de zonen van koning Paandu. Doorheen dit hoofdverhaal vinden we een enorme hoeveelheid lange en korte verhaaltjes, fabels, parabels, mythen, legenden en sprookjes. Zij ondersteunen de gedachten en gebeurtenissen van het hoofdverhaal. Als schrijver van de Mahaabhaarat wordt de naam Byaas (Wyaas) genoemd. In de Indiase mythologie zijn er 28 Byaas geweest. Zij waren geleerden die (bestaande) teksten verzamelden, selecteerden en aanvulden tot samenhangende boeken. De samensteller/schrijver van de Mahaabhaarat is de 28ste Byaas geweest. De oudste teksten zijn waarschijnlijk van 800 v.Chr. en de nieuwste van ongeveer 400 n.Chr. De Mahaabhaarat is in het Sanskrit, de oude literaire taal van India, geschreven. Dit is een van de redenen waarom de inhoud bij de Surinaamse Hindoes meer bekend is dan de tekst.
Het materialisme en hedonisme in India (concept). De culturele antropologie leert ons dat mensen altijd materialen (bezittingen) nodig heeft gehad. De eerste herdersvolken (jagers) hadden weinig eigendommen omdat ze steeds van plek tot plek verder trokken. Dan kan je moeilijk 3 huizen met je meeslepen. Toen de herders zich in dorpen gingen vestigen, nam de hoeveelheid bezittingen toe: dan kon je wel 3 hutten hebben. Het hebben van bezittingen is dus aan de mens inherent. Uiteraard wil de een meer (of soms minder) dan de ander. Mensen zoeken een balans tussen zo veel mogelijk zelf hebben en toch genoeg overlaten aan anderen. Want als anderen niets hebben dan gaan ze stelen en roven en komt jouw bezit in gevaar. Kijken we naar de eerste geschiedenis van India (en dan heb ik het over wat uit wetenschappelijk betrouwbare bronnen vaststaat) dan zien we ook daar een cultureel normaal patroon. Mensen immigreren in het land, vestigen zich in dorpen, ontwikkelen hun cultuur verder en er ontstaan diverse, verschillende zienswijzen. Het beeld dat de meeste Surinaamse Hindoes hebben van de oude Ariërs is een van: alle mensen waren goed, leefden braaf volgens de regels van de dharma, gedroegen zich gedwee volgens de normen en waarden van het kastenstelsel (of sociaal-economisch stelsel), het ashram stelsel en de regels en voorschriften van de Veda’s en de huiselijke smriti’s (Grihya Smriti’s: wetboeken voor het alledaagse leven) Kortom mensen leefden heel erg spiritueel en waren niet wel gesteld voor materiële zaken. Bezittingen waren toch alleen maar lastig: die moest je niet willen en niet hebben. Ze bonden je toch alleen maar aan het aardse en belemmerden je verlossing of moksha. Er was een god (of een heleboel goden) in de hemel en als je godsdienstig en vroom geleefd had en goede daden verricht had kwam je in de hemel, anders in de hel. Tegen 550 v.Chr. rekende het Jainisme en het Boeddhisme af met god; die bestond niet. De hemel werd ook afgeschaft. Had je goed genoeg geleefd en was je flink onthecht van het aardse, kwam je geest na de dood van het lichaam niet meer terug op waarde: je bereikte de nirwana of een zalige geestestoestand. Je geest bleef wel leven.. Ook in het Jainisme en het Boeddhisme werden aardse goederen en rijkdom als kwalijke dingen gezien: je moest ze beter
niet hebben. Dat alle of de meeste mensen toen heel spiritueel leefden en geen belangstelling hadden voor geld en graan, dat beeld is een beeld dat volgens mij behoorlijk vertekend is. Volgens mij hadden toen al mensen over het algemeen belang bij bezittingen. Zo her en der tussen de regels door lezen we bij voorbeeld hoeveel koeien verschillende rishi’s hadden! En ze hadden ook een eigen ashram, huis noemen we dat tegenwoordig. In India (ook China en Griekenland) was 500 v.Chr. een bloeiperiode van wetenschap, filosofie, godsdienst en cultuur. Boeddha, Mahavira (Jainisme), Confusius, Lao Tse ( van het Taoïsme) en de eerste Griekse grote filosofen leefden in die periode. In die periode wordt ook de geleerde Brihaspati geplaatst. Het Hindoeïsme (Brahamanisme) kent hem als de leraar van de goden. Als mens en Rishi wordt hij door de Carvaka’s gezien en geclaimd als hun eigen guru en oprichter van de Carvaka leer, beweging. Brihaspati wordt door de aanhangers van het Carvakisme (een woord dat ik zelf bedenk) gezien als de grondlegger van hun geloof. Brihaspati wordt door hen ook Lokayat (letterlijke betekenis: aards gericht) en Carvak genoemd. Carvak betekent iemand die zegt dat voedsel (materiële dingen, in tegenstelling tot spirituele zaken) het belangrijkste is. Cara (denk maar aan het Sarnami woord tjaara: voedsel, aas, materiële hoop. Betjaara is iemand die zielig en een beetje hopeloos is) betekent voedsel. Vak betekent spraak. Carvak betekent dan: iemand die welbespraakt is, iemand die zijn materialisme heel goed aan anderen kan verkopen. In de Veda’s ben ik op enkele plaatsen tegengekomen dat de Carvaks vergeleken worden met kwakende kikkers. Er moeten (als ik me niet vergis, en dat kan) zelfs enkele stammen of dorpen zijn geweest waar de materialisten geconcentreerd woonden en deze stammen werden ook als Carvaks aangeduid. Onder de noemer Carvak plaats ik het materialisme in India als tegenhanger van de spiritueel gerichte levenswijzen zoal die staan in de Veda’s en de latere geschriften. Uit de oudheid hebben we geen oorspronkelijke, authentieke geschriften van de Carvak. Brihaspati (ongeveer 600 v.Chr.) schijnt een “boek”geschreven te hebben dat Brihaspati Sutra (handleiding, leidraad van Brihaspati) heet, maar we hebben geen exemplaren van dit boek. Het ligt voor de hand dat de machthebbende brahmanen ervoor zorgden dat de geschriften van de materialisten, hun rivalen, vernietigd werden. Alles wat we van de Carvaks weten komt uit zogenaamde secundaire literatuur. Dit zijn Brahmaanse geschriften waarin de schrijvers commentaar leveren op het Carvakisme. En deze literatuur is wel voldoende beschikbaar om een beeld van het Carvakisme te reconstrueren. In diverse Hindoeïstische geschriften worden polemieken gevoerd tegen het Carvakisme. De schrijvers geven argumenten waarom het Carvakisme niet deugd.
Wat houdt carvak in? In het begin van mijn betoog zei ik al dat volgens mij zelfs de oudste Indiërs bezittingen hadden. Maar het hebben van de noodzakelijke bezittingen maakt van iemand nog geen materialist. Een materialist ben je pas als je er heilig van overtuigd bent dat het aardse belangrijker is dan het hemelse en je gedrag is erop gericht zoveel mogelijk van het leven te genieten door zoveel mogelijk bezittingen te hebben. Een hedonist is een levensgenieter. Alles wat genot geeft is gelukzalig en goed. Hedonisten maken zich niet druk om god en godsdienst: die hebben ze afgeschat. Hun filosofie is dat het aardse alles is omdat wij dat weten. Wij weten niet of het hiernamaalse met god en hemel en wedergeboorte bestaat. Het is dus niet verstandig om bang te zijn voor wat hierna gaat en kan komen omdat we gewoon niet weten, niet kunnen weten of er een hiernamaalse is. Dus gaan de hedonisten ervan uit dat je zoveel mogelijk moet genieten. Genot is gewoon goed en geen genot is niet goed. Je lusten bevredigen is het motto in plaats van je lusten beteugelen. Materiaisten worden vaak op een lijn gesteld met hedonisten. Ligt natuurlijk ook voor de hand: materialen en bezittingen vergaar je om ervan te genieten. Carvak houdt dus in dat je zoveel mogelijk van het leven moet genieten. Hun leer houdt verder in: Er bestaan geen goden die je na je dood kunnen straffen of belonen. Een hemel is er ook niet, tenzij je van de aarde een hemel kunt maken. Het prachtige beeld van de hemel waarin je alles kan en mag hebben, met engelen en alle soorten voedsel en drank en het afwezig zijn van pijn en leed is een drogbeeld. Godsdienstig leven, leven volgens de regels van een godsdienst die je toch alleen maar
beperkingen opleggen in de richting van genieten, deugen niet, moet je ook maar niet volgen. De Carvaks hebben dus ook de godsdienst afgeschaft. Niet doen wat de Brahmanen zeggen, die zijn uit op het zelf uitbuiten van hun volgelingen. Die verrijken zichzelf door de boel te belazeren, dus afschaffen die handel. Wie het Brahamanisme (leer en praktijk van de Brahmanen) bestudeert, zal de conclusie komen dat die gasten behoorlijk wat boter (of voor mijn part ghi) op op hun kaalgeschoren kop hadden, denk ik. Dus nu leven en je niet druk maken om wat er na de dood gaat komen. Je gedrag dien je te bepalen door wat je prettig vindt en niet wat volgens anderen prettig is. Geen hawans, pudja’s, godsdienstige verplichtingen jezelf opleggen: dat allemaal is nergens voor nodig. Niet kijken naar wat anderen willen, maar wat je zelf wil en wat jou gelukkig maakt. Lak hebben aan anderen en de wereld. Wees gewoon goed egoïstisch. Kan het jou wat schelen dat de buurvrouw buikpijn heeft? Je mag wel de huisarts voor haar bellen met de hoop dat zij hetzelfde zal doen wanneer jij buikpijn hebt. Je helpt haar aan genot komen met de hoop dat zij jou zal helpen om te kunnen genieten. Duidelijk een andere gedachtegang dan het: doe daden zonder op vruchten te hopen, zonder verwachtingen. Een duidelijke verwijzing naar de leer en opvattingen van de carvaks vinden we in het boek Sarvadarshansamgraha (verzameling van alle filosofieën) van de 14e eeuwse schrijver, filosoof Madhavacarya, een Wishnoeïstische geleerde. Uit zijn beschrijving van de carvaks is het volgende af te leiden: 1. Alleen het waarneembare, aardse, materiële dingen bestaan. Voor de rest is er niets. Alle metafysische bevindingen zijn fantasieën van de bedenkers ervan. Alleen de observaties zijn wetenschappelijk aanvaardbare bron van informatie en kennis. Het enige en uiteindelijke doel van de mensen is het vergaren van rijkdom en het genieten ervan. Je lusten bevredigen. Lokayat geeft aan dat alleen dit aardse leven bestaat en dat je daarvan uitgaande en daarop gericht er flink van mag/moet genieten. 2. Plezier en pijn Het enige doel van de mens is genot, geproduceerd door sensueel plezier. Toch ontkomen we in ons leven niet aan pijn en ongemak. Het is wel de bedoeling dat mensen aan de ene kant proberen zoveel mogelijk geluk en genot te ervaren en aan de andere kant proberen pijn en problemen zoveel mogelijk te voorkomen. Commentaar. Hoe doen wij het nu? Preventie van allerlei ziekten staat toch hoog in het vaandel van de overheid en het volk? [Dit stuk is nog niet af.]
Trends in de man - vrouw relatie bij de Hindoestanen in Nederland Met trends bedoelen we in dit kader hedendaagse verschijnselen binnen de hele groep. Dit impliceert dat sommige individuen de geconstateerde verschijnselen niet zullen vertonen. Een trend is naast een waarneembaar verschijnsel ook in proces met een vaak hoge veranderingspotentie en tegelijk een heel subtiel proces; alleen duidelijk waarneembaar door intensieve observatie van de groep. Er is sprake van een tendens, een neiging om in een nog vage richting te groeien. Trends zijn vaak voelbaar en vallen binnen de sfeer van voorwetenschappelijke beschrijvingen en analyses omdat ontwikkelingslijnen teveel toekomstgericht zijn. Met Hindoestanen bedoelen we zowel Hindoes als Moslims die uit Suriname komen met voorouders die oorspronkelijk van India afkomstig waren. De man - vrouw relatie bij de Hindoestanen heeft ten gevolge van vestiging en inburgering in Suriname een eigen ontwikkeling meegemaakt en is merkbaar veranderd ten opzichte van de relatie die hun voorouders in India hadden. Middels hun socialisatie en scholing hebben de Hindoestanen reeds in Suriname indirect invloed ondergaan van betrekkingen die Nederlanders onderling hebben. Met hun komst naar
Nederland, massaal sinds 1970, worden de Hindoestanen dagelijks intensief beïnvloed door de Nederlandse cultuur. Omdat de Hindoestanen reeds in Suriname een soort integratiegevoeligheid ontwikkeld hebben en vaardigheden in het integreren opgedaan hebben, is hun integratie in Nederland sneller en diepgaander geweest dan de meeste andere allochtonen. Daarnaast hebben de Hindoestanen een tamelijk positieve houding of attitude tegenover de Nederlanders en de Nederlandse cultuur. Dit bevordert de integratie in de Nederlandse cultuur en internalisatie (zich ook gevoelsmatig verbonden voelen) van Nederlandse waarden, normen en het culturele erfgoed over het algemeen. Hierbij speelt de verwestering van India, het oorspronkelijke moederland, een ondersteunende rol. Uiteraard hebben de Hindoestanen in Nederland diverse, duidelijk onderscheidbare relaties die zij met andere groepen onderhouden. Daar gaat dit stuk niet expliciet over. Hier gaat het meer om de relaties tussen de Hindoestanen onderling en in het bijzonder over de man - vrouw relatie. Traditioneel is dit de relatie die echtelieden met elkaar hebben. De vriendschapsrelaties, ouder - kind relaties vallen als zodanig ook buiten beschouwing van dit stuk. Een duidelijk merkbare trend, door invloed van maatschappelijke omstandigheden en gebruik bij Nederlanders, is het trouwen op latere leeftijd. De huwelijken worden op gemiddeld hogere leeftijd gesloten dan dat het geval is in Suriname en zeker in India. Niet geheel nieuw, maar wel opvallend is de mate waarin, zijn Nederlandse relatievormen als LAT (living apart together) en BOM (bewust ongehuwde moeder). In dit kader mag zijdelings opgemerkt worden dat door de opvallend vele echtscheidingen in het recente verleden (tot pakweg 10 jaar terug) de misvatting ontstaan is dat de groep met inburgerings- of aanpassingsproblemen zat. Of dat de echtelieden deze problemen hadden die tot de echtscheiding leidde. LAT en BOM relaties worden met de dag normaler gevonden en het accepteren er van gaat met minder moeite gepaard. Wel is het nog zo dat ouders deze relatievormen niet aanmoedigen. Maar degenen die deze relatie met elkaar hebben, voelen zich minder in de nek gekeken en voelen zich wel op hun gemak met deze relatievorm. In hun beleving is deze relatie wel volwaardig. Duidelijk merkbaar in de omgang tussen echtelieden (in het vervolg vallen alternatieve vormen als LAT en BOM in dit stuk ook hieronder) is de opkomst van een gelijkwaardige relatie. Echtelieden ervaren elkaar niet meer als mindere en meerdere, ook niet gevoelsmatig, en behandelen elkaar in toenemende mate als volwaardig. Dit wordt ook expliciet naar elkaar gecommuniceerd, ook naar de eigen buitenwereld (familie en vrienden) toe. Relaties zijn bespreekbaar geworden. Wel is de weg naar een relatie therapeut nog niet echt gevonden. Maar in de nodige gevallen worden bij relatieproblemen vaker gebruik gemaakt van steun uit de directe sociale omgeving. Bij echtelieden is de eigen relatie bespreken een verschijnsel dat met de dag normaler gevonden wordt. We zien een duidelijke verschuiving van de Surinaamse bevelshuishouding naar de Nederlandse onderhandelingshuishouding. Vrouwen hebben in toenemende mate inspraak en medezeggenschap geëist en of gekregen. Overleg en onderhandeling typeren de huidige man - vrouw relatie bij de Hindoestanen. Vergeleken met Suriname is de economische onafhankelijkheid van de Hindoestaanse vrouwen behoorlijk toegenomen. Vooral als het gaat om het buitenshuis een vaste betaalde baan hebben. Toch wordt het overgrote deel van het huishouden nog steeds door de vrouwen gedaan waardoor zij een zwaardere dagtaak hebben dan de mannen. Dit zorgt af en toe voor extra druk op de relatie. Of hierdoor vaker problemen ontstaan is niet te zeggen omdat er nog een heleboel andere factoren zijn die extern van invloed zijn op de relatie tussen man en vrouw. Bijvoorbeeld de kinderen. Bij besteding van het gezamenlijke inkomen heeft de echtgenote meer beslissingsrecht als het gaat om normale huishoudelijke uitgaven. Eenmalige, grote uitgaven worden in gezamenlijk overleg gedaan of de man beslist. Het is niet meer zo dat de vrouw haar inkomen afstaat aan de man, veeleer het omgekeerde is het geval. Naast de gelijkwaardigheid en nivellering van de relatie tussen man en vrouw zien we de complementariteit behouden blijven: man en vrouw vullen elkaar aan. Dit is een traditioneel streven of doelstelling van de Hindoestanen. Een andere trend is het geven van feedback over emotionaliteit binnen echtelijke relaties. In toenemende mate wordt over de emoties en gevoelens die met de relatie zelf te maken hebben gesproken; het mag in toenemende mate gespreksonderwerp zijn. Het initiatief tot dit soort
gesprekken en meta gesprekken ligt vaker bij de vrouw. Zij is degene die de relatie bewaakt. We zien duidelijk een ontwikkelingslijn waarbij in navolging van Nederlandse normen en waarden aan relatiemanagement wordt gedaan. De relatie wordt niet meer zoals traditioneel als een gegeven gezien maar meer als iets wat vooral ook maakbaar is. Als iets dat onderhouden dient te worden. Waar beiden in dienen te investeren. Dit zijn opkomende normen, waarden, verwachtingen en opvattingen binnen de Hindoestaanse groep in Nederland. Het is begrijpelijk dat de toegenomen scholing, zowel bij mannen als vrouwen, hier een grote bijdrage aan levert. Ook de toenemende omgang met Nederlanders, wat vergeleken met veel andere allochtone groepen veelvuldiger en diepgaander is, draagt hier veel aan bij. Hindoestanen onderhouden in diverse sociale omgevingen contacten met Nederlanders. Dit bevordert de overname van Nederlandse tradities, gewoonten en rituelen. Doordat veel Hindoestanen het Nederlands actief heel goed beheersen, en de rest beheerst het Nederlands passief redelijk tot goed, worden Nederlandse normen en waarden door hen eerder en intensiever overgenomen dan andere allochtone groepen. Dit is ook duidelijk merkbaar aan de emancipatie, als daarvan gesproken mag worden, van zowel de mannen als de vrouwen. In Suriname werd de man - vrouw relatie bij de Hindoestanen voor een groot deel bepaald door de rol en invloed van de schoonouders (vooral de schoonmoeder en zelfs de schoonfamilie) van de vrouw. In Nederland spelen de schoonouders een marginale rol en is er sprake van enige invloed, dan wordt dit vaak als positief ervaren. Verder wordt de man - vrouw relatie binnen de Hindoestaanse gemeenschap in Nederland ten gunste van de vrouw ook beïnvloed door de deskundigheid die Hindoestaanse vrouwen verwerven. Ze worden in toenemende mate deskundig op andere gebieden dan traditioneel bij hun rol als echtgenote paste. Een echtgenote die bijvoorbeeld economie gestudeerd heeft vertelt in het gezin waarin er belegd zal worden en de man volgt haar gedwee. Het is niet zo dat je vroeger geen deskundige Hindoestaanse vrouwen had. Wat wel zo is is dat zij vroeger vanuit hun deskundigheid heel bescheiden een voorstel mochten doen. Nu is de relatie van dien aard dat zij vanuit haar deskundigheid beslissingsrecht en zeggenschap heeft en vooral dat dat geaccepteerd en gewaardeerd wordt, terwijl vroeger meer sprake was van een bescheiden tolerantie. Het emancipatie- en participatieproces van Hindoestaanse vrouwen in Nederland gaat met minder problemen gepaard dan bij andere allochtone groepen in Nederland. Oorzaken van deze ontwikkelingslijn en de gevolgen er van voor de man - vrouw relatie zijn boven al genoemd. Kort samengevat heeft het onzes inziens vooral te maken met de positieve houding van Hindoestanen ten opzichte van Nederlanders en daardoor ook de Nederlandse cultuur. Deze cultuur wordt door de Hindoestanen niet als bedreigend voor hun eigen cultuur gezien. Vanzelfsprekend zijn er ook Nederlandse normen, gebruiken, opvattingen en andere cultuurelementen waar de Hindoestanen geen boodschap aan hebben, althans nu nog niet. Deze elementen worden niet overgenomen en ze hebben geen zichtbare negatieve invloed op de man - vrouw relatie. Een interessant verschijnsel is dat de adaptatie van de Nederlandse cultuur door de Hindoestanen voor een deel op een onopgemerkte, natuurlijke en vanzelfsprekende wijze gebeurt en voor een ander deel weloverwogen en doelbewust plaats vindt. De Nederlandse man - vrouw relatie wordt zo een onderwerp van gesprek. Voor een deel heeft deze mentaliteit te maken met de waardering die de Hindoestanen voor hun eigen traditionele Hindoestaanse cultuur hebben. Deze waardering is hoog. Tegelijk ervaart de Hindoestaan een andere cultuur, in ons geval de Nederlandse cultuur, niet als minderwaardig, maar meer als gelijkwaardig en sommige elementen worden zelfs als beter gewaardeerd. Dan ligt het voor de hand dat overname van die elementen plaats zal vinden, hetgeen ook trendmatig te zien. Hindoestanen zijn vaardig in het incorporeren van vreemde culturele verworvenheden in hun eigen cultuur. Dit heeft, gelet op de Indiase geschiedenis, een millennia lange traditie. In plaats van overlevingsstrategieën passen Hindoestanen meer carrièrestrategieën toe. En bij een carrièrestrategie hoort nou eenmaal het overnemen van alles wat je voor jezelf dienstbaar kan maken. Dat gebeurde in India. Dat gebeurde in Suriname. En dat gebeurt nu in Nederland. Voor de man - vrouw relatie van nu betekent dat dat bruikbare Nederlandse omgangsvormen tussen Nederlandse echtelieden door Hindoestanen niet als bedreigend maar als verrijkend ervaren worden en overgenomen worden. Tegelijk zien we dat deze aanpassing niet voor noemenswaardige problemen en conflicten zorgt. En dit proces gaat in geen geval ten koste van diepliggende Hindoestaanse waarden en zeer belangrijke normen. Er vindt wel degelijk een
verschuiving binnen de hiërarchie van Hindoestaanse waarden plaats. Zo wordt de man - vrouw relatie op zich als een waardevoller goed gezien dan dat in het verleden het geval was. De norm dat deze relatie harmonieus gehouden dient te worden leeft tegenwoordig heel sterk binnen de groep. Daar wordt dan ook de nodige tijd, energie en toewijding in gestopt. Vandaar een opkomende relatiemanagement bij echtparen. Het is vanzelfsprekend zo dat jongeren hun onderlinge relaties anders zien en beleven dan de ouderen. De integratie en zelfontplooiing bij ouderen, waar normen, waarden, verwachtingen, opvattingen etcetera meer vastgeroest en rigide zijn, vindt oppervlakkiger en langzamer plaats. Dit is in migratie situaties een verschijnsel waarmee maar tijdelijk geleefd zal moeten worden. Het positieve bij de relatie tussen oudere Hindoestaanse mannen en vrouwen is dat ze de relaties van de jongere generatie kunnen accepteren en waar nodig kunnen tolereren, maar vooral niet vervallen in fundamentalistische opvattingen. Dit kan ook niet want de inspiratiebron van de Surinaamse Hindoes kent geen allesoverheersende fundamenten. Dit in tegenstelling tot de Hindoestaanse Moslims. Bij acculturatieprocessen speelt ook bij de Surinaamse Hindoestanen hun godsdiensten een belangrijke rol en zijn de godsdiensten een grote sturende kracht binnen hun cultuur. Vandaar dat de man - vrouw relatie bij de Hindoes soms een andere weg opgaat dan bij de Moslims. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat de man - vrouw relatie bij de Surinaamse Hindoestanen neigt naar de man - vrouw relatie zoals die bij de Nederlanders zichtbaar is. Of misschien veel meer beïnvloed wordt door wat de Nederlanders zeggen over hun relatie. Dus niet alleen hoe de Nederlanders hun man - vrouw relatie in de praktijk zichtbaar maken (het geleefde mensbeeld) heeft invloed, maar zeker ook hoe zij zeggen dat hun relatie is (gesproken en besproken mensbeeld), speelt een rol. De media draagt hier zeker een steentje bij. Vooral de televisie heeft veel invloed op de relatievorming bij de jongere en oudere generatie, terwijl de omgang met leeftijdgenoten een sterke rol speelt bij de Hindoestaanse jongeren. Ook dient opgemerkt te worden dat de man - vrouw relatie bij de Nederlanders niet een eenduidige, homogene relatie is. Er zijn merkbare verschillen tussen de diverse sociale en economische klassen. De Hindoestanen zijn meer gericht op de Nederlandse middenklasse cultuur en misschien ook op de hogere klassen. Uiteraard zijn er in de Nederlandse samenleving ook elementen die een negatieve rol spelen bij de beïnvloeding van de man - vrouw relatie bij de Hindoestanen. Maar deze negatief beleefde elementen worden dan meer geïnterpreteerd als: dat hoeft niet bij ons. Zoals dat bij migratie veel voorkomt heeft de man - vrouw relatie, hoe zij met elkaar omgaan en elkaar waarderen, bij de Hindoestanen in Nederland een grote sprong voorwaarts gemaakt. Deze ontwikkeling is zeker niet ten koste gegaan van belangrijke Hindoestaanse normen en waarden. Angst voor verwestering speelt bij de Hindoestanen over het algemeen geen belemmerende rol.
Geraadpleegde literatuur Raj Gainda Traditionele Hulpverlening bij de Hindoes Rotterdam, 1988 Raj Gainda Hulpverlening aan Hindoes: de graha sjaanti als psycho-sociale hulpverleningsmethode Rotterdam, 1987 Raj Gainda Feestenboek: religieuze feesten en nationale gedenkdagen van migranten in Nederland Rotterdam, 1989
Raj Gainda Goswami Tulsidaas dji in: Prem Samaadj, Schiedam, 1984 Raj Gainda, 1989 Buurtcultuur in: Projektkrant (nrs. 72/73, 74 en 75) Rotterdam: SWSL