Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 11
,
H
ij wist dat hij die nacht zou doden. Het vooruitzicht van actie deed zijn ogen glinsteren, en een rilling van genot gleed langs de spieren van zijn rug. Hij was op jacht, net als vroeger in de heuvels van zijn geboortestreek, hier ver vandaan. Zijn prooi wachtte ergens verderop in de duisternis, volkomen onkundig van zijn komst. Hij bespeurde altijd een vage verbazing bij dat idee van onafwendbaarheid, van het feit dat hij de dood bracht, toesloeg als was hij het noodlot, onontkoombaar en zeker. Definitief. En de wereld was zijn altaar. Hij keek naar zijn handen en zag de bleke, gekartelde strepen van de littekens, scherp afgetekend tegen de donkere huid. Een lynx had er in zijn jeugd een klauw in geslagen en het had weken geduurd voordat de wonden waren geheeld. Het was een pijnlijke les geweest, maar hij wist dat hij zich nooit meer zou laten verrassen. Vannacht zou hij geen fout maken. De koude noordenwind sneed zijn adem af toen de boot draaide, en terwijl hij zich vastgreep om zijn evenwicht te bewaren, tuurde hij naar de stad, die nu links van hem voorbijgleed. In het stadssilhouet overheersten de talrijke torenspitsen van kerken, kloosters en kapellen, met op de walmuren, op regelmatige afstand van elkaar, de wachttorens, hun kegelvormige puntdaken blauwzwart afgetekend tegen de nachtelijke hemel. Achter de stad lagen aaneengesloten rijen heuvels; de akkers en landerijen rondom lagen braak, grijze en bruine vlekken onder flarden mist, wachtend op de eerste vorst. God, wat haatte hij dit koude, vlakke land, zo anders dan het zijne, met zijn regen, zijn slechte eten en zijn bierdrinkende boeren. Hij haatte de bekrompen, smerige steden, haatte hun afschuwelijke taal met de harde ieen ij-klanken, een belediging voor elke beschaafde cultuur, verachtte hun vrouwen en de vrijmoedigheid waarmee ze in het openbaar traden met hun spottende, onafhankelijke lach. Maar het meest van alles haatte hij nog die heidenen met hun dominees, die
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 12
enkele jaren geleden als aasgieren in de stad waren neergestreken, zijn landgenoten verjoegen en hel en verdoemenis preekten over alles wat paaps was. Ze zouden niet lang meer hun lasterlijke taal van de kansel kraaien, daar was hij zeker van. Het zou niet lang meer duren of ze hadden de stad weer in bezit. En vannacht zou hij hun een voorproefje geven van wat hun dan te wachten stond... Antoine, een van de roeiers, zag de samengeknepen lippen en de koude, zwarte ogen, kouder en zwarter nog dan het water van de rivier. Hij huiverde en zijn roeispaan deed het Maaswater zilverwit opspatten. Onmiddellijk boorden de kille ogen zich in de zijne en hij voelde hoe ze doordrongen tot in de diepten van zijn hersenen. Haastig corrigeerde hij zijn slag en hij probeerde niet langer te kijken naar die zwijgzame, angstaanjagende gestalte met zijn ruwwollen habijt, de kap diep over het voorhoofd getrokken ter bescherming tegen de ijzige wind. Ze naderden de oude brug met haar romaanse bogen en ze gleden de schaduwen in. De boot bewoog bijna geruisloos vooruit, de gelijkmatige op- en neergaande beweging van hun riemen als de tastende voelsprieten van een heimelijk sluipend waterinsect. Boven hun hoofden hoorden ze de stampende laarzen van de soldaten en de klappen waarmee hun pieken op het plaveisel neerkwamen. Ondanks het late uur en de kou was de stad waakzaam; Antoine wist dat bij de poorten en op de muren nog meer soldaten wachtliepen. De andere roeier, Pierre, voelde zijn maagspieren samentrekken en hij moest zich tot het uiterste inspannen om niet harder te gaan roeien. De knokkels van zijn handen waren wit van de spanning en hij kneep in het harde hout van de roeispaan als om zich houvast te geven. Kwam het door de waarschuwing? ‘Je ziet niets. Je hoort niets. Je kent me niet,’ had de man in gebroken Nederlands gezegd toen hij hen inhuurde. ‘Je hebt me nooit gezien,’ voegde hij daar nog aan toe, en het was ineens winterkoud op de kade en het leek alsof ze een vrieslucht inademden die aanvoelde als kwam hij uit een ijskelder. Zijn broer en hij hadden geknikt. Geheimzinnigheid was niets bijzonders deze dagen. Allerlei vreemde figuren doken plots in Maastricht op, om even plotseling weer te verdwijnen. Er speelden allerlei duistere praktijken, allerlei krachten waren voelbaar. Gewoon, zou je bijna zeggen, voor een stad die van alle kanten werd bedreigd. Maar dit...
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 13
Pierre had de dreiging achter de woorden gevoeld en vanaf dat moment was hij bang geweest. Doodsbang. Bang voor een verkeerde beweging, bang voor een verkeerde blik. Er was iets aan die man... Heel zijn houding, heel zijn gestalte ademde iets van... Hij kon het niet onder woorden brengen, durfde zich nauwelijks af te vragen of die brede schouders, die dikke polsen en de bijtende toon waarop de man sprak wel echt bij een monnik hoorden. Maar één ding wist hij zeker. Zijn broer had hetzelfde gevoel als hij. Koude, naakte angst. De wind sneed door zijn kleren en hij voelde het zweet koud op zijn rug. Hij wenste dat ze er al waren en deze engerd, een gruwel die afkomstig leek te zijn uit een van zijn ergste nachtmerries, konden afzetten op de afgesproken plek. Hij voelde de aandrang om te urineren en hij ging verzitten. Zijn knie raakte even het been van Antoine, maar dit keer voelde het niet als een geruststelling. Ze roeiden door, uiterlijk onverstoorbaar maar vanbinnen doordrongen van een kilte, ijziger dan de noordenwind. Desondanks bleef hun slag, evenals hun ademhaling, door hun jarenlange ervaring volkomen afgemeten en regelmatig, en even zeker en precies als een metronoom. ‘Haal op... gelijk, haal op... gelijk,’ gonsde het in hun oren, en ze trokken aan de riemen als waren ze slechts één lichaam, met maar één gedachte: zo snel mogelijk dit karwei afmaken. Ze koersten naar de vaargeul tussen een van de eilandjes en de walmuur. De oever was nog niet meer dan een vage, donkere streep, brokkelig door de overhangende struiken. Slechts hier en daar was een open plek. Ze kenden de rivier op hun duimpje, wisten precies waar de overblijfselen van de oude brug lagen en de afgebrokkelde resten van de stadsmuur. Voorzichtig roeiden ze om de scherpe obstakels heen die hier en daar als de zwarte koppen van riviermonsters uit het water staken. Ze waren nu dicht bij het meest noordelijke deel van de stad. De monnik had zich niet bewogen. Hij tuurde ingespannen naar een van de gebouwen die geleidelijk achter de stadsmuur zichtbaar werden, zijn handen samengevouwen in zijn schoot, als was hij in gebed. Maar dat was slechts schijn, voelden ze; de man was geheel verdiept in wat hij achter de muur meende te zien. Hij concentreerde zich volledig op datgene waarvoor hij gekomen was. De monnik staarde naar de muren van het klooster van de Duitse Orde, of de Nieuwe Biesen, zoals het ook wel werd genoemd. De omvangrijke commanderij, met haar tuinen, paviljoens, kerk en kapel, schuren en talrijke
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 14
bijgebouwen, was in de middeleeuwen gebouwd door de Prins-bisschop van Luik, een van de twee Heren van Maastricht. Het diende ooit als toevluchtsoord en hospitaal voor adellijke Duitse kruisvaarders en aanzienlijke Maastrichtenaren, en herbergde thans een van de twintig kloosters die de stad telde. De ridders van de orde hadden, naast de verdediging van het geloof, ook als taak om zieken en gewonden te verzorgen. Allen hadden, met de priesters, de drie kloostergeloften van gehoorzaamheid, kuisheid en armoede afgelegd. Ze wisten zich er veilig voor elke bedreiging van buitenaf. De stevige muren konden elk beleg weerstaan en waren bestand tegen kanonskogels en granaten. Ze zouden zelfs verschrikkingen als de pest tegenhouden, een van de rampen die altijd onverwacht op de stad neerdaalden en die ook dit jaar weer in alle hevigheid had toegeslagen. De monnik wreef zijn handen en snoof de lucht op, als een jachthond die speurt naar de geur van de prooi. Ze voelden de intense, brute kracht die in het massieve lichaam schuilging, klaar om te exploderen als het moment daar was. En terwijl de oeverwal nu snel naderde, dachten ze beiden hetzelfde: blij dat we zo meteen van hem af zijn... De broers hadden nu al hun aandacht nodig om de boot naar een open plek te manoeuvreren en even later lagen ze stil langs de kant. De man greep zijn plunjezak en sprong aan wal, lenig als een kat. Een gigantische wilde kat, dachten ze, die... ‘Wacht hier.’ Een dikke vinger wees naar de overhangende struiken. ‘Zorg dat ze je niet zien.’ Zijn stem droeg niet verder dan de plaats waar ze stonden en leek hen als een lasso vast te snoeren. En terwijl het water van hun roeispanen droop stonden ze daar, bleek en verstard, als een paar konijnen, stom en willoos wachtend op de strop die hun kelen zou afknijpen. Toen ze weer durfden opkijken was de man in de duisternis verdwenen. Ze keken elkaar aan en ademden uit, maar niet van opluchting. Ze waren nog niet van hem af... Soldaat Conway was gelukkig. Zijn bijnaam De Neus had niets te maken met zijn door talloze worstel- en vechtpartijen platgeslagen reukorgaan, maar alles met het simpele feit dat hij als geen ander de kortste weg wist te vinden naar een vat bier. ‘Geef me twee stuivers,’ placht hij te zeggen, ‘en ik breng je naar het beste vat in Maastricht.’
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 15
Meestal was dat vat te vinden in De Halve Maen, een kroeg waar hij en zijn kameraden op de pof konden drinken totdat hun soldij na lang wachten weer eens binnen was. ‘Niks beters voor een droge soldatenkeel dan een Maastrichts ajjt,’ hij sprak het uit als ‘eight’, terwijl hij zijn kroes ‘oud’ leegde en zijn gespierde arm ophief voor een verse pint, ‘behalve natuurlijk een eerlijk gevecht.’ En tevreden veegde hij het schuim van zijn mond. De dagen waren goed en het leven maar kort, zeker voor een soldaat, nietwaar, en Conway had zich vast voorgenomen het leven tot de laatste druppel uit te drinken. De laatste tijd echter klonk zijn anders zo luide bas wat minder hard en hadden zijn bleekblauwe ogen een wat dromerige, afwezige blik. Soms schudde hij zelfs zijn gehavende, bijna kale hoofd in stille verbazing. Zijn maten wisten waarom. Er was, volkomen onverwacht, iets nieuws in soldaat Conways leven gekomen. Iets wonderbaarlijks, iets wat nauwelijks leek te passen in dat rauwe, heftige soldatenleven, dat tot dan toe voornamelijk had bestaan uit vechten en drinken. Hij was jaren geleden van Engeland naar het vasteland gekomen, had, zoals zoveel gelukzoekers, meegevochten met de uit vele nationaliteiten samengeraapte legers van Frederik Hendrik en was met hem langs de Maas naar het zuiden getrokken, waar ze stormenderhand Venlo en Roermond op de Spanjaarden heroverden om ten slotte de vijand uit Maastricht te verdrijven. Zo’n drie jaar was hij nu in Maastricht ingekwartierd en hij had geen moment spijt gehad van zijn besluit om te blijven. Hij was van de stad en zijn bewoners gaan houden. Hij hield van de gemoedelijkheid, waarvan elke straat, elk plein, ja, zelfs elk huis, hoe klein en bedompt wellicht ook, doordrenkt was, en die hem als een warme jas omhulde. Hij trof het aan in elke kroeg waar hij kwam, hij hoorde het in de muziek die overal was, hij hoorde het volop doorklinken in hun zangerige taal die hij maar half verstond. En hij deelde met hen de vele ongemakken, de armoede en ontberingen, voelde net als zij de spanning van de voortdurende aanwezigheid van de Spaanse legers, die op niet meer dan een steenworp afstand van de stad hun kampen hadden opgeslagen en loerden op een geschikt moment om de stad weer in te nemen. Soldaat Conway had de ware liefde gevonden. De enorme man, met zijn harde knuisten en biceps als scheepstrossen, was als een blok gevallen voor een frêle Maastrichtse. Minnie het Mooswief, werd ze liefkozend door de Maastrichtenaren ge
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 16
noemd. Conway slaagde er nooit in haar koosnaam goed uit te spreken en zijn kameraden brulden elke keer van het lachen als hij het opnieuw probeerde, en hij lachte even hard met hen mee. Evenmin bevatte hij hoe het mogelijk was dat dit wonder hem was overkomen, laat staan hoe twee zulke uitersten elkaar hadden kunnen vinden. Hij krabde zijn schedel en gemoedelijk en vrijgevig als hij was, bestelde hij weer een kan en dronk met ieder die dat wilde op zijn geluk. Steeds weer verbaasde hij zich erover dat ze hem had verkozen boven vele anderen. Want Minnie, een felle, taaie Maastrichtse vrouw die, zoals haar koosnaam aanduidde, groenten op de markt verkocht, liet niet met zich spotten. Een halfjaar getrouwd waren ze nu, en ofschoon ze hem direct duidelijk had gemaakt dat ze niets moest hebben van zijn vechtpartijen die na de taptoe achter de barakken plaatshadden en waarbij grof werd gewed, liet ze hem zijn pint en zijn kameraden in De Halve Maen. Het leek alsof hij, die enorme kolos, bang was voor haar rappe en scherpe tong en de kracht die in haar smalle schouders schuilging. Het leger is goed, overdacht Conway, maar dit is veel beter, verdomd als het niet waar is! Afgelopen week had ze hem verteld dat ze in verwachting was van zijn kind en van geluk had hij haar bijna tegen zijn enorme borstkas platgedrukt. Die avond was hij als in een roze waas naar De Halve Maen gegaan en had iedereen met een rondje ‘op mijn zoon’ laten delen in zijn geluk. En terwijl hij breed grijnzend de welgemeende stompen en schouderkloppen in ontvangst had genomen leek het hem alsof het wonder van het leven zich ook in zijn lichaam voltrok. De volgende dag stond een pastoor aan zijn deur, en later de dominee. Beiden veroordeelden dit gemengde huwelijk, een gruwel en een godslastering in hun ogen, en hielden hem voor welke zonden uit deze gemeenschap zouden voortspruiten als hij niet snel voor de kerk trouwde, uiteraard in de hunne. De een wilde weten of er nog meer kinderen uit dit onwettige huwelijk zouden volgen, de ander eiste dat hij ze in zijn kerk zou dopen. Beiden hadden woorden gebruikt die hij maar half begreep en terwijl hij Minnies hand in de zijne nam, wenste hij dat Sharpe, de tolk, er was om hem te helpen bij de vertaling. De voortdurende woordenwisselingen die in Maastricht tussen gereformeerden en katholieken woedden lieten hem koud, en het was hem, zoals zoveel soldaten, om het even naar welke kerk hij ging. Hij voelde de neiging om naar het katholieke geloof van zijn vrouw over te gaan, en hij waardeerde het dat Minnie hem vrijliet in zijn uiteindelijke keuze. Hij probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn, met z’n drieën. Zijn ka
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 17
meraden vonden hem niet echt een familieman, en hij glimlachte in zichzelf. Verdomd, hij zou het hun laten zien! Hij stampte zijn voeten voor wat warmte in zijn verstijfde ledematen, sloeg de riem van zijn geweer over de andere schouder en liep naar de andere kant van het poortgebouw, waar hij wacht had. Hij zag de donkere schaduw aan de overkant niet, die hem al enige tijd gadesloeg. Voetstappen kwamen dichterbij, en hij zag twee vrouwen naderen, hun opwaaiende schorten als bewegende witte vlekken tegen de donkerte van de straat. Ze liepen gearmd, de hakken van hun schoenen maakten een hol geluid op de keitjes, dat veelvoudig door de hoge muren werd weerkaatst. Verpleegsters waarschijnlijk, werkzaam in het gasthuis, waar het dit jaar extra druk was geweest door de pest. Verscheidenen van zijn kameraden waren aan de ziekte bezweken en werden tot in hun laatste uren liefdevol door de dappere zusters en broeders verzorgd. Velen gingen daarom vrijwillig over naar het katholieke geloof, tot grote woede van de dominees en van Goldstein, zijn gereformeerde garnizoenscommandant. In gedachten wreef hij langs zijn mouw, over de plek waar eerst korporaalsstrepen hadden gezeten, die hij was kwijtgeraakt door het vele vechten en drinken. Maar dat zou nu veranderen. Hij zou ze spoedig terugkrijgen, daar was hij zeker van. Hij had zijn leven gebeterd. Minnie en hij konden het extra geld goed gebruiken, zeker nu er een kleine op komst was. Onwillekeurig rechtte hij zijn rug, want stel je voor dat sergeant Hubert net dit moment had uitgekozen voor een snelle inspectie en plots uit de duisternis zou opduiken. Hij moest er niet aan denken dat zijn meerdere hem niet waakzaam genoeg zou vinden, dan kon hij wel naar zijn strepen fluiten. Snel keek hij om zich heen en hij tuurde in de duisternis van de verlaten straat. Ergens blafte een hond, een deur sloeg open en dicht. Verder was het stil. Hij ontspande zich enigszins, en zijn adem maakte een vredig wolkje bij zijn mond. De man stond voor hem en duwde ruw tegen hem aan, voor hij het goed en wel besefte. ‘Wat... Godsamme, wat doe je!’ riep Conway uit, en terwijl hij verwoede pogingen in het werk stelde om zijn geweer van zijn schouder te nemen, deed hij een stap achteruit om ruimte en tijd te winnen. Blijf waar je bent, wilde hij zeggen, maar de man kwam grijnzend op hem af. Jezus, een verdomde monnik, zeker net uit het buitenland. Ze snappen niks en worden bij het minste of geringste agressief. Hij probeerde het nog
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 18
eens. ‘Fermé! Closed! Dicht!’ zei hij op besliste toon, en hij hield een opgeheven hand voor zich uit om de man tot stoppen te dwingen, maar toen zag hij het mes in de handen van zijn belager en hij werd ijskoud vanbinnen. Jezus, dacht hij, een mes. Een mes! Ik moet te veel gedronken hebben. ‘Blijf waar je bent of ik schiet je fucking kloten eraf!’ Hij was erin geslaagd om het geweer van zijn schouder te rukken, maar de man was allemachtig snel. Eén snelle haal en hij voelde het bloed van zijn pols langs zijn arm lopen. Het geweer viel op de grond. Conway negeerde de ziedende pijn, stapte opzij, bracht zijn schouder naar voren in de houding van een bokser, en zwaaide zijn goede arm naar achteren, klaar om een enorme klap uit te delen. ‘Ik sla je aan barrels,’ beloofde hij de monnik, ‘voordat ik eigenhandig je aars van je kont trek.’ De man scheen zich bijzonder te amuseren, er speelde een flauwe glimlach om de brede lippen en in zijn zwarte ogen danste een vreemd licht. Ineens stapte Conway naar voren en stootte met kracht op de plaats waar de kin van de man een onderdeel van een seconde geleden nog was. De lucht voor hem scheen uiteen te splijten als een oud gordijn en het leek even alsof hij werd opgetild door iets wat met verschrikkelijke kracht in zijn buik werd gestoken. ‘Jezus chri...’ Conway klapte bijna dubbel en met beide handen probeerde hij het mes uit zijn buik te trekken, maar de man haalde het razendsnel omhoog. Het metaal sneed door huid, spieren en botten en Conway werd misselijk. Hij voelde een snijdende pijn van zijn heup naar zijn schouder trekken, en hoger, langs zijn nek naar de kleinste windingen van zijn hersenen. Er borrelde iets in zijn keel en ineens was zijn gezicht vlak bij de grond en hij voelde, vreemd genoeg, nog hoe koud zijn wangen werden. Jezus, dacht hij nog, maar het werd steeds donkerder om hem heen en hij dacht dat hij huilde. Mooswiefke, klonk het zacht in zijn hoofd, Mooswiefke. Maar hij was al dood en bleef onkundig van het feit dat hij haar koosnaam voor het eerst in zijn leven in foutloos dialect had uitgesproken. De monnik veegde zijn mes af aan Conways broek en borg het weer in de mouw van zijn habijt. Toen nam hij het lichaam bij de schouders, sleepte het dieper de schaduwen in en schoof het tegen de witgekalkte muur. Hij luisterde een ogenblik. De wind blies wat dorre bladeren over de keitjes, ze tolden om en om, wervelden in een wilde dans rond in de goot en
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 19
hoopten zich ten slotte op in een hoek van het poortgebouw. Er was geen andere beweging, geen ander geluid dan de wind. Hij keek weer naar de dode soldaat. Over niet al te lange tijd zou zijn aflossing komen en hij voelde de drang om op te schieten. Maar eerst... De monnik bukte zich, nam Conways dode hand en doopte zijn wijsvinger in het bloed. Hij boog de hand naar de muur en schreef er iets op. Even later richtte hij zich op en bekeek zijn werk, nam toen zijn plunjezak en liep met lange, vastberaden passen naar het kloostergebouw. Het belangrijkste deel van zijn opdracht wachtte nog... Hij stond in de schaduwen van een nis op de kloostergang, verborgen achter een gordijn, en telde de deuren aan de overkant. Het waren er vijf. Ze hadden hem gezegd dat hij de middelste moest hebben, en hij tuurde er ingespannen naar, zijn oren gespitst op elk geluid in zijn omgeving. Plots ging de deur open, en een brede baan licht viel op de plavuizen. Vier mannen kwamen naar buiten, zachtjes pratend. De voorste, een kloosterling, liep met een olielamp voorop, de andere drie volgden op enige afstand. De man met het brede, volle gezicht en een rood kruis op zijn overkleed moest de commandeur van de Duitse Orde zijn. Naast hem liep een lange, magere man met een ascetisch gezicht, een gebedenboek tegen zich aan geklemd. De monnik herkende hem als pater Boddens, een scherpzinnig priester, afkomstig uit Vlaanderen en sinds een paar jaar de rector van de jezuïeten. Ietwat schuin achter hen probeerde een kleine, pedante militair de beide priesters bij te houden. Hij bewoog met haastige, zelfingenomen pasjes vooruit, zijn glimmend gepoetste laarzen maakten een klakkend geluid op de plavuizen. De Hertog van Bouillon, een ongeveer dertigjarige, uit het Franse Sedan afkomstige calvinist, was sinds drie jaar gouverneur van Maastricht. Het merendeel van zijn tijd bracht hij echter door in Brussel en liet hij de dagelijkse leiding van de stad over aan zijn tweede man, Goldstein. De monnik zag hoe de hertog zijn puntbuikje naar voren schoof, zijn bovenlip met de opgestreken knevel enigszins pruilend, en terwijl hij liep rinkelden de medailles op zijn oranje sjerp zachtjes bij elke stap. Het drietal had klaarblijkelijk de krijgsgevangenen bezocht. Het licht verdween om de hoek en de monnik liep haastig naar de middelste deur, deed hem open en stapte de kamer in. Hij keek in de verbaasde gezichten van vijf hoge Spaanse officieren.
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 20
‘Madre de Dios!’ ‘El Lince!’ Slechts weinigen kenden hem bij zijn bijnaam. El Lince, de lynx, was een verwijzing naar de littekens op zijn handen en zijn geboortestreek in Spanje, waar lynxen veel voorkwamen. Zijn werkelijke naam was Roldán, en hij was al jaren niet meer in Spanje geweest. En monnik was hij al helemaal niet... El Lince richtte zich tot de man die hem had aangesproken, een rijzige officier met wit haar. Het was graaf De Feria, generaal en stadscommandant van Antwerpen, die een aantal dagen geleden met de andere officieren gevangen was genomen en naar de Nieuwe Biesen was overgebracht. ‘Ik heb opdracht u te verlossen uit uw gevangenschap.’ ‘Maar hoe–’ ‘Er is nu geen tijd voor uitleg.’ De monnik zette zijn plunjezak neer en nam er vijf habijten uit. ‘Trek ze aan over uw uniformen. Snel, de tijd dringt.’ Ze trokken de habijten aan en haastten zich achter hem aan de gang door, de tuin in, langs de bijgebouwen, naar de walmuur. Niemand zag of volgde hen. ‘Hierheen.’ Kleumend stonden ze voor een poortje in de walmuur. Hij wist dat het open zou zijn. Ongeduldig duwde hij hen erdoorheen, en hij ging hun met lange passen voor naar de plek waar de roeiboot wachtte, verscholen onder de struiken. Ze stapten in en El Lince zette de verschrikte roeiers aan tot spoed. ‘Kom op! Opschieten! Roeien! Kom op! Kom op!’ Met krakende riemen zette de boot zich in beweging en even later voeren ze weer onder de oude brug door. Ofschoon ze nu stroomopwaarts roeiden, hadden ze de wind mee, en ze vorderden snel. Plotsklaps werd de stilte verscheurd door de schelle toon van een trompet en de Spaanse officieren keken elkaar verschrikt aan. Hun ontsnapping was ontdekt. Ze waren inmiddels bij het waterpoortje van de Jeker, een riviertje dat door de stad liep en onder de waterpoort in de Maas uitkwam. Op de muur boven het ijzeren hekwerk liepen soldaten heen en weer, gealarmeerd door het signaal, en het duurde niet lang of de roeiboot werd ontdekt. Er was een schreeuw, geren, beweging van wapens. ‘Daar heb je ze! Halt! Halt!’ Een trommel begon aanhoudend te roffelen, geweren werden gericht en de loop van een kanon werd hun richting uit gedraaid. Verstijfd van schrik keken de beide roeiers op naar de walmuur en hun slag haperde.
Spaans vuur 1-608 31-01-2007 15:01 Pagina 21
‘Doorroeien! Dóórroeien, zeg ik!’ Wit van woede boog de monnik voorover en kneep Pierre hard in de schouders. ‘Ik breek je botten als je niet doorroeit!’ Een kogel vloog over hun hoofden en belandde een eind verder in de rivier. ‘Bukken!’ schreeuwde De Feria ineens, en onmiddellijk doken de officieren omlaag. Woosh! Het leek alsof de deur van een gloeiend hete oven open werd gegooid, er volgde een enorme, krakende slag en de kanonskogel sloeg een aantal meters voor de boeg van de boot met een klap in. Een fontein Maaswater sproeide hen nat. ‘Doorroeien!’ schreeuwde de monnik in hun oren, en de doodsbange roeiers persten het laatste restje kracht wat ze nog hadden uit hun lichamen. Even later waren ze buiten het bereik van de geweren en de kanonnen. Een smalle streep licht aan de horizon kondigde het begin van een nieuwe dag aan en ze zagen het Spaanse fort Navaigne aan de overzijde van de rivier. Een groepje soldaten wachtte hen aan de wal op, onder wie de commandant van het fort, Álvarez. Haastig stapten ze aan land en even later was de kade leeg, op de beide roeiers na en de monnik. De man liep op hen af tot hij vlak voor hen stond, glimlachend, maar zijn ogen lachten niet mee. Ineens, verschrikkelijk snel, kwamen zijn handen naar voren en met enorme kracht sloeg hij hun hoofden tegen elkaar. Het duurde maar even en de enige getuigen van zijn handelingen waren dood. El Lince keek tevreden naar zijn handen. Hij had geen fout gemaakt. Alles was volgens plan gegaan. Operatie La Salvación, de verlossing van Maastricht, was begonnen.