Jakob Jakob heeft het altijd koud. Zijn vel is dun en wit. En ook een beetje droog. Als hij zich wast, wordt zijn huid schilferig. Daarom wast Jakob zich zo weinig mogelijk. Zijn moeder wil dat Jakob iedere dag doucht. Maar dat doet hij lekker niet. Hij verzint een smoesje. Wanneer zijn moeder vraagt: ‘Jakob, heb je je gedoucht?’ Dan zegt hij: ‘Jazeker. Voel maar aan mijn haar! En achter mijn oren!’ Snel maakt hij dan zijn haar nat. En zijn oren. Het kost hem veel tijd om te doen alsof hij zich heeft gedoucht. Meer tijd dan wanneer hij wel zou douchen. Zijn moeder gelooft haar Jakob. Of misschien is ze wel gewoon lui. Heeft ze geen zin in ruzie met Jakob. En gelooft ze hem daarom. Dat is makkelijker.
5
Jakob heeft geen broers of zussen. Hij heeft ook geen hond of kat. Zijn moeder moet niezen van hondenharen en kattenharen. Daarom neemt ze geen beesten in huis. Jakob is geboren toen zijn ouders al boven de veertig waren. Zij houden van een rustig leven. Daarom heeft Jakob ook een rustig leven. Zijn ouders willen bijvoorbeeld geen andere kinderen over de vloer. Daar krijg je maar rommel van, denken ze. En vuile voeten op het kleed. Andere kinderen willen ook altijd cola en koekjes. Nee, ze hebben liever geen andere kinderen in huis. Dat geeft alleen maar narigheid. Jakob slaapt vaak met zijn kleding aan. Dat komt omdat hij het altijd koud heeft. Zijn onderbroek en zijn T-shirt gaan nooit uit. Daarover trekt hij zijn pyjama aan. En weet hij zeker dat zijn moeder hem niet meer welterusten komt zeggen? Dan houdt hij ook nog zijn trui en zijn broek in bed aan.
6
Zijn moeder loopt niet graag de trap op om hem welterusten te zeggen. Vooral niet als ze naar Goede Tijden Slechte Tijden kijkt. Of naar het Journaal. Dus daar heeft Jakob dan weer geluk mee. Hij heeft een heel rustig leven. Het is wel een beetje saai. Maar hij weet niet beter. Het is altijd zo geweest.
7
De schrijver Op school is Jakob een goede leerling. Hij is rustig. En hij luistert naar de meester. De meester heeft nooit een klacht over hem. Jakob krijgt nooit straf. Of strafwerk. Op school heeft hij ook een saai leven. Op een dag komt er een schrijver op school. De schrijver gaat voorlezen uit zijn eigen boeken. Daar zit de hele klas op te wachten. Want voorlezen, dat is altijd een feest. Maar het gaat heel anders. De schrijver begint meteen met alle kinderen te praten. Hij vraagt de gekste dingen. Hij vraagt: ‘Kennen jullie veel vieze woorden?’ ‘Lezen jullie veel?’ ‘Maken jullie in de klas wel eens een opstel?’ ‘Wie heeft er een dagboek?’ Jakob steekt zijn vinger op. Hij heeft een vraag voor de schrijver. ‘Meneer, wat is een dagboek?’ De schrijver legt het uit.
8
Een dagboek, daarin schrijf je iedere dag op wat je meemaakt. Je schrijft op wat je ziet en wat je hoort. Dat is een dagboek. De schrijver vraagt nog een keer aan de klas: ‘Wie van jullie houdt er een dagboek bij?’ Jakob kijkt rond. Bijna alle meiden in de klas steken hun vinger op. Maar geen één jongen. Nu gaat de schrijver ze lekker maken. Hij zegt dat schrijven heel leuk is. Dat je in een dagboek alles kunt opschrijven wat er gebeurt. Alle leuke en grappige dingen. Alle domme dingen. Ook als je verdriet hebt is het prettig om dat op te schrijven. Als je bedroefd bent. Omdat je huisdier dood is, bijvoorbeeld. Of je opa. Jakob heeft geen opa meer. En zijn oma’s zijn ook al dood. Dat komt omdat hij zulke oude ouders heeft. Zelfs voordat Jakob werd geboren waren alle oma’s en opa’s al hartstikke dood.
9
In de klas wordt het nu vrolijk. De meiden kakelen er op los. Ze vertellen de schrijver van alles en nog wat. Jakob vindt die meisjesverhalen flauwekul. Het gaat alleen maar over nieuwe jurken. En over verjaardagsfeestjes. Jakob vindt er helemaal niks aan. Als de schrijver is uitverteld, klappen de kinderen. Het is eigenlijk best leuk wat die schrijver heeft gezegd. Dat moet Jakob toegeven. Er gaat iets bij hem kriebelen. Misschien moet hij het ook eens proberen. Maar dan wil hij wel een dagboek met een slot erop. Niemand mag weten wat hij er in schrijft. Ja, een dagboek, denkt Jakob. Dat is een goed idee. Ik vraag een dagboek voor mijn verjaardag. Jakob schrijft het dagboek op zijn verlanglijstje. Zijn vader kijkt verbaasd. Hij zegt tegen zijn moeder: ‘Wat moet Jakob met een dagboek? Dat is toch meer iets voor meisjes?’ Maar zijn moeder vindt het wel leuk.
10
Als hij iedere dag in zijn dagboek schrijft, dan leert hij heel goed schrijven. Dus koopt zijn vader een computerspelletje. Een tennisracket. Sportsokken. En een dagboek. Met een slot erop.
11
Een dagboek Daar zit Jakob dan op zijn kamer. Achter zijn bureau. Voor hem ligt zijn mooie, nieuwe dagboek. Maar nu? Wat moet je nou schrijven? Hoe moet je beginnen? Die schrijver deed alsof schrijven het leukste is op de hele wereld. Maar nu Jakob hier zit, valt het niet mee. Hij kauwt op zijn balpen. Hij kijkt naar buiten. Er vliegen twee duiven langs. Eén laat een poepje vallen. Ja, dat kan hij opschrijven. Jakob begint. Ik zit achter mijn bureau. Ik kauw op mijn pen. Er gebeurt eerst helemaal niks. Dan vliegen er twee duiven langs. Grijze duiven. Misschien wel postduiven. Een duif moet poepen.
12
Jakob weet niet meer hoe hij verder moet schrijven. Hij leest eens wat er staat. Hij vindt er niks aan. Het is gewoon niet goed. Er gebeurt verder ook niets meer met die duiven. Dat zou je dan moeten verzinnen. Uit je duim zuigen. Ineens voelt Jakob zich heel zielig. Alleen. Eenzaam. Zijn ouders doen nooit iets met hem. Op school zie je vaders die altijd mee voetballen. Of gaan zwemmen met hun zoons. Maar zijn ouders zijn overal te oud voor. Wacht eens, daar heeft die schrijver over verteld. Je kunt ook schrijven dat je je alleen voelt. Of verdrietig bent. Dat kan allemaal in je dagboek. Dat gaat hij maar eens proberen. Jakob snuit zijn neus. Bah, hij heeft gewoon natte ogen van zieligheid. Kom op, vooruit. Ik moet proberen om dat gevoel in mijn dagboek te krijgen.
13
Langzaam begint Jakob te schrijven. Ineens gaat het goed. De zinnen komen zomaar in hem op. Ze komen achter elkaar. Zonder moeite. Jakob schrijft en schrijft en schrijft. Hij vergeet helemaal de tijd. Zijn moeder roept. ‘Jakob. Kom je eten?’ Hij kijkt op zijn horloge. Zes uur. Door het schrijven is hij de tijd vergeten. Hij laat zijn dagboek opengeslagen op zijn bureau liggen. En hij rent de trap af om beneden te eten.
14
Zo gaat schrijven Onder het eten denkt hij steeds aan zijn dagboek. Die schrijver had gelijk. Zo gaat schrijven dus. Je kunt opschrijven wat je voelt. Zijn moeder vraagt: ‘Wil je nog een balletje gehakt?’ Ze weet dat Jakob dol is op gehakt. Op woensdag, gehaktdag, maakt zij altijd twee ballen per persoon. Maar nu geeft Jakob geen antwoord. Hij hoort zijn moeder gewoon niet. Hij moet steeds denken aan zijn dagboek. Straks na het eten gaat hij lekker verder. Want hij weet ineens een heleboel dingen die hij wil opschrijven. Zijn vader zegt met een boze stem: ‘Geef je moeder eens antwoord.’ Wat zit zijn zoon nou toch weer te suffen. ‘Hé? Wat zegt u?’ Jakob zegt nog altijd u tegen zijn ouders. Dat is ouderwets. Maar hij weet niet beter.
15
‘Wil je nog een balletje gehakt?’ Zijn moeder wacht niet op Jakobs antwoord. Zonder te vragen schept ze de bal op zijn bord. Maar Jakob heeft geen trek meer. Met zijn arm probeert hij zijn moeder tegen te houden. Daardoor valt de bal naast het bord. Op het tafelkleed. De vette bal maakt een grote jusvlek. Jakobs vader wordt heel driftig. Hij begint te schelden. ‘Sufferd!’, roept hij. ‘Kalm man’, roept zijn moeder. Zij is al druk bezig om met een servet de vlek te deppen. Maar zijn vader is nog steeds kwaad en roept: ‘Wat is dat dan ook voor stom gedoe!’ ‘Ik hoef niet meer’, zegt Jakob. Hij wil weer naar boven. Naar zijn dagboek. Zijn moeder snapt er niks van. ‘Je vindt gehakt altijd zo heerlijk.’ Jakob houdt vol. ‘Ik heb niet zo’n trek. Mag ik weer naar boven?’
16
Moeder probeert Jakob aan tafel te houden. ‘Ik heb nog een lekker toetje.’ Maar Jakob is vastbesloten. ‘Ik heb buikpijn’, zegt hij. Nu wordt zijn moeder bezorgd. Ze is bang dat Jakob buikgriep krijgt. Daar hebben nu veel mensen last van. Dat heeft ze gehoord. Maar zijn vader is het er niet mee eens. Hij moppert op zijn vrouw. ‘Je geeft hem veel te veel zijn zin.’ Jakob hoort dat gemopper niet meer. Hij zit al weer te schrijven in zijn dagboek.
17
Mooie boel De volgende dag kan Jakob niet bij de les blijven. Hij denkt op school alleen maar aan zijn dagboek. Het geeft hem een heerlijk gevoel. Hetzelfde gevoel alsof er thuis een hond op hem wacht. Of een poes. Iemand met wie je kunt kletsen. Iemand die niet kinderachtig is. Iets leuks en iets liefs. Iets helemaal van hemzelf. Als de bel gaat wil hij meteen naar huis. Naar zijn dagboek. Maar hij kan nog niet naar zijn kamer. Zijn moeder heeft gevraagd of hij boodschappen wil doen. Dat is vervelend. ’s Middags komt de pianoleraar. Jakob maakt veel fouten. De pianoleraar vraagt: ‘Waar ben je met je gedachten?’ Jakob haalt zijn schouders op. Hij kan het de pianoleraar niet uitleggen. Hij wil het ook niet uitleggen. Het dagboek is zijn geheim.
18
Na de les is het alweer etenstijd. Gelukkig heb ik nog de hele avond om te schrijven, denkt Jakob. Voor het eten wast Jakob zijn handen in de keuken. Ineens hoort hij zijn naam noemen. Zijn moeder praat met zijn vader over hem. Jakob staat stil en luistert. Zijn moeder zegt: ‘Misschien heeft hij het toch een beetje moeilijk. Wij zijn natuurlijk ook niet de jongste ouders.’ Jakob schrikt zich rot. Ze hebben zijn dagboek gelezen. Hij buigt zijn hoofd voorover. En houdt zich muisstil. Hij probeert nog meer te horen. Zijn moeder zegt: ‘Ik word er zelf helemaal verdrietig van.’ Zo’n jongen, het is nog een kind. En hij praat er nooit over.’ Jakob hoort zijn vader iets brommen. Dat verstaat hij niet. Maar nu weet hij het zeker. Zijn ouders hebben zijn dagboek gelezen. Sukkel die hij is. Hij heeft vergeten zijn dagboek op slot te doen.
19
Hij heeft het de vorige avond dichtgeslagen. En bij de rest van zijn boeken gelegd. Hij heeft er niet aan gedacht dat zijn moeder erin zou lezen. Zij heeft hem zelf nog geleerd dat je niet mag snuffelen. Dat je nooit de brieven van iemand anders mag lezen. Maar nu heeft ze het zelf gedaan. Mensen zeggen vaker: dit mag je niet en dat mag je ook niet. Maar dan doen ze het zelf wel. Mooie boel.
20