Partij Acc. cie
Nummer 1
Acc. cie
2
Vraag Hoe ziet het bestand aan oude schoolgebouwen eruit (datum stichting, boekwaarde, staat van onderhoud etc.)? Waarom doen zich bepaalde risico’s voor en hoe groot worden die risico’s ingeschat?
Antwoord Hiervoor verwijzen wij naar bijlage 1.
Huidig: Via de huidige methodiek, namelijk gebruik maken van de verordening zijn alleen nieuwbouw en tijdelijke huisvesting mogelijk. En er wordt uitgegaan van de individuele school: de aantallen leerlingen per school zijn maatgevend voor een investeringsbeslissing. Dat heeft de volgende negatieve financiële consequenties. De nieuwbouw leidt tot hogere investeringen dan transformatie van bestaande scholen en locaties. De alternatieve optie is tijdelijke huisvesting, maar gezien de afschrijvingstermijnen van 5 jaar bij tijdelijke huisvesting in plaats van 50 jaar bij (ver)nieuwbouw, zijn de lasten veel hoger / onbetaalbaar en is de oplossing niet duurzaam. Kortom, bij het door laten lopen van de huidige verordening zullen wij zowel inhoudelijk als financieel voor een slechte oplossing kiezen en in onze formele zorgplicht in gebreke zijn. Voorstel: Vanuit een gezamenlijk vastgesteld uitvoeringsprogramma is de investeringsopgave inzichtelijk gemaakt. Algemeen geldt dat er risico’s zijn ten aanzien van de financiering(sconstructie) en risico’s met betrekking tot de individuele uitvoering van objecten onderdeel van het totale investeringsprogramma. Denk hierbij aan het tijdsrisico, het publiekrechtelijke risico, het investeringsrisico en het renterisico. In de nog te sluiten overeenkomsten tussen gemeente en schoolbesturen moeten de relevante en te beïnvloeden risico’s worden benoemd en daarover afspraken worden gemaakt. De risico’s ontstaan door drie hoofdfactoren: 1. de hoogte van de investeringen (blijven deze stabiel t.o.v. de huidige indicatie of gaan ze stijgen in de tijd) 2. de tijd heeft invloed op: - de investeringen (zie vorige punt)
1
- de periode waarvoor de rente kan worden vastgelegd - de hoogte van de rente in relatie tot de periode waarvoor die kan worden vastgezet 3. de rente is afhankelijk van - de looptijd van de lening (de periode waarin rente en aflossing wordt betaald) - de financieringsbehoefte (de periode waarin het geld beschikbaar moet komen om de investeringen te betalen). In het algemeen geldt hoe langer de rentevaste periode bepaald moet worden in relatie tot de duur van de investeringsuitgaven des te hoger is het rentepercentage. Aan de dekkingskant vanuit de gemeentelijke begroting bestaan ook risico’s in de toekomst maar deze kunnen zowel positief als negatief zijn. De algemene uitkering uit het gemeentefonds t.b.v. onderwijs is fictief bepaald. De berekening van de algemene uitkering is steeds een momentopname. De bedragen kunnen dus in de tijd hoger of lager zijn t.o.v. de onderwijshuisvestingsbegroting waarvan een deel dus verplicht is aan rente en aflossing gedurende de periode van 50 jaar. Er is dus minder mogelijkheid om tegenvallers in de toekomst op het onderwijshuisvestingbudget te korten mocht de algemene uitkering dalen. De andere kant is dat er nu wel inzicht is in de opgave en deze afgestemd is met schoolbesturen. Acc. cie
3
Waarom wordt er in het geval van onderwijshuisvesting een rentepercentage van 3,75% aangehouden en eerder bij Waterrijk 4,25%? Hoe verhoudt zich dat tot de gemeentelijke vaste rekenrente?
De gemeente hanteert voor interne rentetoerekening twee percentages: de omslagrente, die wordt berekend over alle vaste activa, en de rente reserves en voorzieningen. De omslagrente bedraagt 4,5 %; uitzondering hierop vormt de rente voor verliesgevende planexploitaties. Hieraan wordt 1,5 % toegerekend. Er zijn geen wettelijke voorschriften voor de omslagrente systematiek. De accountant vraagt om een duidelijk uitlegbaar systeem, waarbij helder moet zijn welke rente aan welke categorie wordt toegerekend. Ook voor Waterrijk worden de vastgestelde rentepercentages van 4,5 % (positieve exploitatie) dan wel 1,5 % (negatieve exploitatie) toegepast. Bij de toelichting van het plan van aanpak is aangegeven dat de gemiddelde marktrente over de afgelopen tien jaren zo’n 4,25 % bedraagt.
2
Acc. cie
4
Acc. cie
5
Wat is vermoedelijke taxatiewaarde van het bestand aan schoolgebouwen per 31 december 2013? Hoe ziet de demografische groei er naar verwachting de komende jaren uit?
Acc. cie
6
Welk standpunt hebben de schoolbesturen ingenomen in dit dossier?
Acc. cie
7
Wat zijn de effecten van de financiering op de financiële positie van de gemeente, bezien van uit de vastgestelde financiële normen?
Ten behoeve van de opgave voor onderwijshuisvesting wordt een percentage van 3,75 % voorgesteld, hetgeen is bepaald aan de hand van de rente die we op dit moment zouden betalen als we een lineaire lening met een looptijd van 50 jaar zouden afsluiten. Een duidelijk argument waarom wordt voorgesteld af te wijken van de algemene interne rekenrente is het middels cocreatie tot stand gekomen uitvoeringsprogramma en de gezamenlijke (financiële) verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan. Denk daarbij aan inzet BUMA middelen door de schoolbesturen. Er zijn WOZ waardes bekend. In het algemeen geldt voor vastgoed dat er een (markt)taxatie wordt uitgevoerd op het moment dat de gemeente voornemens is panden af te stoten of de functie ervan wijzigt. De huidige prognose van leerlingenaantal in het Primair Onderwijs is 17.233 in 2014 doorgroeiend tot een geprognosticeerd aantal leerlingen van 18.754 in 2033. Voor het VO leidt dit tot een prognose van in totaal 14.315 aantal leerlingen in 2014 tot een prognosticeerd aantal leerlingen in 2026 van 13.638. Dit dossier is tot stand gekomen in afstemming met de schoolbesturen. Zij onderschrijven zowel het uitvoeringsprogramma als het daarbij behorende investeringsopgave. Door gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor de financiële middelen is deze opgave haalbaar en uitvoerbaar. Voor het sturen met normen zijn 4 domeinen gedefinieerd: flexibiliteit, weerbaarheid, stabiliteit en wettelijke kaders. Het IHP voorstel raakt de volgende indicatoren: Flexibiliteit: kapitaallastennorm en beïnvloedbaarheid begroting, Weerbaarheid: verhouding vaste activa-leningen, Wettelijke kaders: kasgeldlimiet en renterisiconorm. De vaste activa zullen toenemen door het in eigen huis houden van onderwijshuisvesting. Ook de leningen zullen hierdoor toenemen. Bij het aantrekken van leningen hanteren we totaalfinanciering. In algemene zin raakt onderwijshuisvesting ook de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. Als de leningen niet voor een rentevastperiode van 50 jaar worden
3
PvdA
8
PvdA
9
PvdA
10
PvdA
11
PvdA
12
Het lijkt verstandig om in de beantwoording een knip aan te brengen tussen het VO en PO dossier. Dus bij voorkeur twee gescheiden dossiers. Hieronder nemen we als voorbeeld getallen van soms het VO en soms het PO, graag in de beantwoording beide casussen meenemen. In de presentatie was sprake van 126 mio activa (boekwaarde PO). Welke objecten en gronden vallen hieronder en wat is de actuele taxatiewaarde? Het te investeren bedrag was begroot op 85mio (PO zonder SPIL). Dit was zonder de gebruikelijke risicoreserve van 10% (dit is op zich al opmerkelijk!). Graag de berekeningen actualiseren met deze 10% opslag Graag in de berekening de aangekondigde oplossing voor de BUMA-korting (financieel) meenemen De scholen komen tot een gecalculeerd investeringsbedrag dat
aangetrokken, dan leidt dit tot renterisico. Bij het afsluiten van leningen moeten we de looptijd zodanig afstemmen, dat de risico norm niet wordt overschreden als we tot herfinanciering over moeten gaan. Er is scheiding aangebracht tussen het PO en V(S)O voor wat betreft het uitvoeringsprogramma, investerings- en daarbij behorende financieringsvolume. In de huidige begroting zijn de middelen niet te scheiden. Het is van groot belang om de middelen integraal inzichtelijk te maken om van daaruit een eenduidige werkwijze en financiering te hanteren.
Hiervoor verwijzen wij u naar bijlage 1.
Op basis van de huidige inzichten is voor het PO een investering geraamd tot 2034van 85 miljoen. Inclusief 10 % betekent dit 93,5 miljoen
In de berekening is het gat wat de BUMA-middelen wellicht slaan in onze begroting reeds verwerkt.
Om te komen tot het investeringsbedrag ten behoeve van het uitvoeringsprogramma van het PO is een gemiddeld bedrag genomen tussen transformatie en nieuwbouw. Dat komt
4
gemiddeld op 83mio uitkwam (ook exclusief SPIL en risico opslag). Graag een overzicht en toelichting op hoofdlijnen hoe dit bedrag tot stand is gekomen en wat het minimum en maximum bedrag is (inclusief 10% risicovoorziening
neer op de navolgende berekening. Transformatiescenario: min.: € 63,160 - € 10,255 (spil) = € 52,905 mio max.: € 111,474 - € 10,255 (spil) = € 101,219 mio gemiddelde transformatiescenario: € 77,062 mio Nieuwbouwscenario: min. € 82,935 - € 10,255(spil) = € 72,68 mio max. €113,523 - € 10,255 (spil) = € 103,268 mio gemiddelde nieuwbouwscenario: € 88 mio
PvdA
13
De rekenrente is vastgesteld op 3,75%. Graag een scenario doorgerekend met de binnen onze gemeente gebruikelijke 4,5% rekenrente.
PvdA
14
Hoe komt men op 3,75%, terwijl in het dossier Waterrijk nog aangeven werd dat de gemiddelde rente over de afgelopen 10 jaar uitkwam op
Gemiddelde van verschillende scenario’s is afgerond € 83 miljoen. Rekening houdend met risico-opslag van 10% wordt totaalberekening van financieel volume € 91,5 miljoen. Uitgangspunten: - Bedragen zijn exclusief duurzaamheid - Looptijd van de lening is steeds 50 jaar - Exclusief 10 % risico-opslag. Wij verwijzen u hiervoor naar het overzicht waarin de verschillende scenario’s zijn verwerkt (bijlage 3). Het eindresultaat is - €67,8 miljoen in 2062 ipv + €5,2 miljoen (bij 3,75%) Het eindresultaat inclusief 10% onvoorzien is - €118,7 miljoen ipv - €40,7 miljoen (bij 3,75%). Conclusie: een rentepercentage van 4,5% zorgt voor een veel negatiever eindresultaat in 2062. Het nadelig resultaat is € 73 miljoen tot € 78 miljoen hoger bij een rentepercentage van 4,5% (in vergelijking met een rentepercentage van 3,75%) De gemeente hanteert voor interne rentetoerekening twee percentages: de omslagrente, die wordt berekend over alle vaste activa, en de rente reserves en voorzieningen. De omslagrente bedraagt 4,5 %; uitzondering hierop vormt de rente voor verliesgevende planexploitaties. Hieraan wordt 1,5 % toegerekend. Er zijn geen wettelijke voorschriften
5
4,25%. Oftewel wat rechtvaardigt een rekenrente van 3,75% over een looptijd van 50 jaar?
PvdA
15
PvdA
16
Wat is het standpunt van onze accountant in deze? Oftewel wat is het oordeel van deze externe deskundige m.b.t. het feit dat we om projecten vlot te trekken het rekenrente instrument naar believen inzetten en de risico’s naar de toekomst verschuiven? Kan het financiële renterisico over de looptijd van 50 jaar worden uitgerekend? En is dit risico toegestaan binnen dekaders van de diverse wetten en regels (is er bijvoorbeeld een financiële norm
voor de omslagrente systematiek. De accountant vraagt om een duidelijk uitlegbaar systeem, waarbij helder moet zijn welke rente aan welke categorie wordt toegerekend. Ook voor Waterrijk worden de vastgestelde rentepercentages van 4,5 % (positieve exploitatie) dan wel 1,5 % (negatieve exploitatie) toegepast. Bij de toelichting van het plan van aanpak is aangegeven dat de gemiddelde marktrente over de afgelopen tien jaren zo’n 4,25 % bedraagt. Ten behoeve van de opgave voor onderwijshuisvesting wordt een percentage van 3,75 % voorgesteld, hetgeen is bepaald aan de hand van de rente die we op dit moment zouden betalen als we een lineaire lening met een looptijd van 50 jaar zouden afsluiten. Een duidelijk argument waarom wordt voorgesteld af te wijken van de algemene interne rekenrente is het middels cocreatie tot stand gekomen uitvoeringsprogramma en de gezamenlijke (financiële) verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan. Denk daarbij aan inzet BUMA middelen door de schoolbesturen. Overigens is de BUMA maatregel voor de begroting vanaf 2015 reeds een risico omdat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om nieuwe aanvragen te beschikken vanuit de huidige verordening. In het vervolgtraject worden deze vragen beantwoorden als onderdeel van de uit te werken financieringsconstructie met bijbehorende risico’s en de begrotingsconsequenties.
In de tabel van bijlage 2 wordt een beeld gegeven van de verschillende rentescenario’s. Stijging van de rentepercentages leidt uiteraard tot hogere kosten en daarmee tot een nadeliger resultaat. De wettelijke kaders geven een renterisiconorm. De renterisiconorm houdt in dat maximaal 20% van het begrotingstotaal in een jaar mag worden geherfinancierd. Voor Eindhoven is
6
voor het rente risico)?
PvdA
17
PvdA
18
Welke afspraken zijn er met de schoolbesturen gemaakt in het kader van ‘trapje op, trapje af’? Immers het is niet ondenkbaar dat in de looptijd van deze overeenkomst er vanuit de landelijke overheid nieuwe maatregelen komen die leiden tot een nieuw financieel plaatje. Hoe worden dan de lusten en lasten verdeeld? We sluiten een contract af voor een periode van 50 jaar. Welke risico’s identificeren we en welke afspraken zijn er gemaakt over de verdeling van die risico’s?
dat een norm van € 120 miljoen. De gemeente voldoet in 2014 ruim aan de norm, omdat we maar € 48 miljoen herfinancieren. Deze norm wordt meerdere keren per jaar gehanteerd, onder andere bij het afsluiten van nieuwe financiering. Er ligt op dit moment een reëel uitvoeringsprogramma. Op basis van de huidige inzichten. En er is overeenstemming met schoolbesturen. De afspraken tussen de gemeente en de schoolbesturen worden nog vastgelegd in een overeenkomst. Ook wordt daarin beschreven hoe wordt omgegaan met (onvoorziene) situaties die afwijken van het in de basis overeengekomen Integraal Huisvestingsplan met de bijbehorende investeringsopgave. Basis hiervoor is een jaarlijks overleg. Dat betekent dat op het moment dat er zich een gewijzigde situatie voordoet, gemeente en schoolbesturen in overleg moeten bezien hoe hiermee wordt om gegaan. Want ad impossibile nemo tenetur, tot het onmogelijke is niemand gehouden. Uiteraard vindt afstemming dan plaats in lijn met de afspraken die nu gezamenlijk worden gemaakt. Huidig: Via de huidige methodiek, namelijk gebruik maken van de verordening zijn alleen nieuwbouw en tijdelijke huisvesting mogelijk. En er wordt uitgegaan van de individuele school: de aantallen leerlingen per school zijn maatgevend voor een investeringsbeslissing. Dat heeft de volgende negatieve financiële consequenties. De nieuwbouw leidt tot hogere investeringen dan transformatie van bestaande scholen en locaties. De alternatieve optie is tijdelijke huisvesting, maar gezien de afschrijvingstermijnen van 5 jaar bij tijdelijke huisvesting in plaats van 50 jaar bij (ver)nieuwbouw, zijn de lasten veel hoger / onbetaalbaar en is de oplossing niet duurzaam. Kortom, bij het door laten lopen van de huidige verordening zullen wij zowel inhoudelijk als financieel voor een slechte oplossing kiezen en in onze formele zorgplicht in gebreke zijn. Voorstel: Vanuit een gezamenlijk vastgesteld uitvoeringsprogramma is de investeringsopgave inzichtelijk gemaakt. Algemeen geldt dat er risico’s zijn ten aanzien van de financiering(sconstructie) en risico’s met betrekking tot de individuele uitvoering van objecten onderdeel van het totale investeringsprogramma. Denk hierbij aan het tijdsrisico, het publiekrechtelijke risico, het investeringsrisico en het renterisico. In de nog te sluiten overeenkomsten tussen gemeente en schoolbesturen moeten de relevante en te
7
beïnvloeden risico’s worden benoemd en daarover afspraken worden gemaakt. De risico’s ontstaan door drie hoofdfactoren: 1. de hoogte van de investeringen (blijven deze stabiel t.o.v. de huidige indicatie of gaan ze stijgen in de tijd) 2. de tijd heeft invloed op: - de investeringen (zie vorige punt) - de periode waarvoor de rente kan worden vastgelegd - de hoogte van de rente in relatie tot de periode waarvoor die kan worden vastgezet 3. de rente is afhankelijk van - de looptijd van de lening (de periode waarin rente en aflossing wordt betaald) - de financieringsbehoefte (de periode waarin het geld beschikbaar moet komen om de investeringen te betalen). In het algemeen geldt hoe langer de rentevaste periode bepaald moet worden in relatie tot de duur van de investeringsuitgaven des te hoger is het rentepercentage.
PvdA
19
Welke bijdragen mogen we van de
Aan de dekkingskant vanuit de gemeentelijke begroting bestaan ook risico’s in de toekomst maar deze kunnen zowel positief als negatief zijn. De algemene uitkering uit het gemeentefonds t.b.v. onderwijs is fictief bepaald. De berekening van de algemene uitkering is steeds een momentopname. De bedragen kunnen dus in de tijd hoger of lager zijn t.o.v. de onderwijshuisvestingsbegroting waarvan een deel dus verplicht is aan rente en aflossing gedurende de periode van 50 jaar. Er is dus minder mogelijkheid om tegenvallers in de toekomst op het onderwijshuisvestingbudget te korten mocht de algemene uitkering dalen. De andere kant is dat er nu wel inzicht is in de opgave en deze afgestemd is met schoolbesturen. Voor wat betreft de risico’s zal er nog een second opinion worden uitgevoerd. Zodra dit advies binnen is, wordt u van de inhoud op de hoogte gebracht. De schoolbesturen zijn reeds (financieel) verantwoordelijk voor onderhoud (PO vanaf 2015
8
PvdA
20
scholen verwachten en hoe verhouden deze zich tot de actuele financiële posities van deze instellingen? Welke verschuiving gaat er plaatsvinden van verantwoordelijkheden in de exploitatiesfeer? Bijvoorbeeld wie is er nu verantwoordelijk voor klein en groot onderhoud, hoe ziet dit er in de toekomst uit en welke geldstromen zijn hiermee gemoeid? En hoe wordt omgegaan met onderhoudsreserves (waar staan deze op de balans, bij de scholen, de gemeente of beiden) en volstaan deze?
ook voor groot onderhoud). Voor de uitvoering van het vastgestelde programma is rekening gehouden met inzet BUMA middelen door de schoolbesturen en extra investeringen ten behoeve van duurzaamheid die vanuit perspectief van Total Cost of Ownership leiden tot exploitatievoordelen voor de scholen. Verantwoordelijk voor: - klein onderhoud (kosten) - groot onderhoud (kosten) - reserves (tbv investeringen) - duurzaamheid (kosten) - duurzaamheid (exploitatievoordeel) - huur (inkomsten)
Nu
Toekomst
PO V(S)O Gemeente V(S)O PO V(S)O PO V(S)O PO V(S)O PO V(S)O
PO V(S)O 2015: PO V(S)O PO V(S)O PO V(S)O PO V(S)O PO V(S)O
PvdA
21
Is er over dit alles al een L.O.I. met de onderwijsinstellingen getekend?
Met de schoolbesturen van het voortgezet onderwijs is op 25 juni een intentieovereenkomst gesloten. Deze is aan uw raad aangeboden op 17 september 2013. Door het voortgezet onderwijs is een concept overeenkomst opgesteld waarin de BUMAmiddelen direct geadresseerd zijn. Het primair onderwijs heeft een concept intentieovereenkomst opgesteld waarin ook de buma middelen direct geadresseerd zijn.
PvdA
22
In de raad hebben we een aantal financiële normen op het vlak van Flexibiliteit, Stabiliteit, Weerbaarheid en Wettelijke kaders vastgesteld. Kunnen deze normen bij de financiële onderbouwing van dit
Voor het sturen met normen zijn 4 domeinen gedefinieerd: flexibiliteit, weerbaarheid, stabiliteit en wettelijke kaders. Het IHP voorstel raakt de volgende indicatoren: Flexibiliteit: kapitaallastennorm en beïnvloedbaarheid begroting, Weerbaarheid: verhouding vaste activa-leningen, Wettelijke kaders: kasgeldlimiet en renterisiconorm. De vaste activa zullen toenemen door het in eigen huis houden van onderwijshuisvesting.
9
dossier worden meegenomen?
PvdA
23
VVD
24
Aan de accountant is de volgende vraag gesteld: hoe realistisch is het om voor de totale looptijd van het IHP uit te gaan van een gemiddelde rente van 3,75%? Welke maatregelen kan de gemeente Eindhoven treffen om het renterisico uit te sluiten zonder aanzienlijke extra (rente)kosten te maken (door bijv. vooraf het gehele investeringsbedrag van het IHP te lenen)? Kan de wethouder een jaarlijks overzicht voor de complete tijdlijn van het IHP maken van jaarlijkse kosten, investeringsruimte (wat hebben we om uit te geven), investeringsplanning (wat verwachten we ook echt uit te geven) en impact op balans. Dit dan voor 2 scenario’s: lening met reguliere rekenrente, lening met voorgestelde verlaagde rekenrente. De totale kosten van het
Ook de leningen zullen hierdoor toenemen. Bij het aantrekken van leningen hanteren we totaalfinanciering. In algemene zin raakt onderwijshuisvesting ook de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. Als de leningen niet voor een rentevastperiode van 50 jaar worden aangetrokken, dan leidt dit tot renterisico. Bij het afsluiten van leningen moeten we de looptijd zodanig afstemmen, dat de risico norm niet wordt overschreden als we tot herfinanciering over moeten gaan. In het vervolgtraject zal dit aangeleverd worden als onderdeel van de uit te werken financieringsconstructie met bijbehorende risico’s en de begrotingsconsequenties.
In het vervolgtraject zal dit aangeleverd worden als onderdeel van de uit te werken financieringsconstructie met bijbehorende risico’s en de begrotingsconsequenties.
10
VVD
25
VVD
26
VVD
27
D66
28
voorliggende IHP moeten daarin dus worden meegenomen in beide scenario's. Kan de wethouder aangeven op welke termijn er meer duidelijk is over de mogelijkheden van een samenwerking met een pensioenfonds, zoals gemeld? Welke opties hebben we om pas over enkele jaren een langdurige financiële samenwerking met een externe partner aan te gaan? Met andere woorden: worden we in toekomstige opties gelimiteerd, als we nu een 20-jarige leningen af sluiten? Dus ook: welke leningen moeten we nu al afsluiten, en welke later pas? In hoe verre loopt de uitvoering van het IHP vertraging op door het nog niet duidelijk hebben van de financiële constructie achter het IHP? Kan in beeld worden gebracht wat het alternatief is van het werken met het IHP? Wat gebeurt dus als je geen IHP hebt, geen lange termijn planning in goed overleg met de scholen.
Er zijn gesprekken gestart. De wethouder zegt toe dat de resultaten voor de zomer aan de commissie zullen worden teruggekoppeld.
De langjarige lening hoeft niet objectgerelateerd te zijn. Bij realisatie conform onze huidige systematiek is het sowieso geen probleem.
Niet! De financiële constructie kan hooguit leiden tot financiële verlichting. Let op: harde randvoorwaarden voor de totale investeringsopgave blijven: - structureel extra vrijmaken van 2,75 miljoen ten behoeve van onderwijshuisvesting, en - inzet BUMA middelen. Via de verordening zijn alleen nieuwbouw en tijdelijke huisvesting mogelijk. En er wordt uitgegaan van de individuele school: de aantallen leerlingen per school zijn maatgevend voor een investeringsbeslissing. Dat heeft de volgende negatieve financiële consequenties. De nieuwbouw leidt tot hogere investeringen dan transformatie van bestaande scholen en locaties. De alternatieve optie is tijdelijke huisvesting, maar gezien de afschrijvingstermijnen van 5 jaar bij tijdelijke huisvesting in plaats van 50 jaar bij (ver)nieuwbouw, zijn de lasten veel hoger / onbetaalbaar en is de oplossing niet duurzaam.
11
CDA
29
CDA
30
CDA
31
Hoewel het verschil klein is, is er een verschil in taxatie tussen schoolbesturen en gemeente 83/resp. 85 miljoen. Voor 1 januari 2015 is er helderheid over de daadwerkelijke opgave. Het duurt dus nog een jaar voordat hier zekerheid over is. Wat is de betekenis hiervan voor de bepaling van de exacte omvang van de financiering. In de vragen van de PvdA wordt gevraagd naar een overzicht van hoe de 83 miljoen tot stand is gekomen, ik zie dit overzicht ook graag voor de gemeentelijke taxatie (85 mio). Voor de toekomst: hoe zeker is het
Toch zullen scholen daar een beroep op doen. De nieuwbouw en het loslaten van de huidige locaties creëert ook nog eens de eigen leegstand. Ten aanzien van de nu met elkaar in cocreatie gemaakte afspraken wordt de totale investeringsopgave en de totale financiële opgave aanzienlijk duurder, los nog van alle duurzaamheid en cultuurhistorische aspecten. Binnen de jaarlijkse begroting zal het geld minder doelmatig ingezet worden. De synergievoordelen door naar elkaars huisvesting en leegstand te kijken worden niet benut en schoolbesturen zullen niet met elkaar, maar naast elkaar blijven werken. Sterker nog zij zullen weer elkaars concurrenten zijn om de leerlingen en om het schaarse stukje geld dat er nog is en om de. Apart zullen zij zo snel mogelijk aanvragen doen, waar wij een besluit op moeten nemen waartegen in beroep kan worden gegaan. Al met al zal de belasting van ons eigen apparaat eerder toenemen dan afnemen. Kortom, bij het door laten lopen van de huidige verordening zullen wij zowel inhoudelijk als financieel voor een slechte oplossing kiezen en in onze formele zorgplicht in gebreke zijn. Geen, tot een maximum van 85 miljoen omvang is meegenomen t.b.v de financiering.
Zie vertrouwelijk antwoord in bijlage 3.
Er zijn aan de hand van enkele voorbeelden maatregelen genomen in de organisatie om de
12
CDA
32
CDA
33
dat deze investeringsbedragen niet overschreden worden, en hoe gaat budgetbewaking plaatsvinden. Gezien eerdere ervaringen van de gemeente met bijvoorbeeld 18 sept. plein en Catharinaplein is het belangrijk aan budgetbewaking te doen. Het risico bestaat dat er in de toekomst minder scholen nodig zijn: de locaties worden getransformeerd voor andere functies. Welke andere functies moeten we dan aan denken op die betreffende locaties, en wordt hier ook rekening mee gehouden bij het ontwerp en wat is het bijbehorende kostenplaatje, maakt dat de bouw/transformatie duurder, en zo ja, voor wie zijn rekening zijn deze kosten dan? Een ander risico is dat het benodigde bedrag groter is dan € 85 miljoen. Graag een overzicht waar dit risico uit bestaat en hoe groot de kans op dit groter bedrag is.
beheersbaarheid te vergroten. De gehele opgave voor de onderwijshuisvesting is beter te beheersen; er is inzicht in de beschikbare middelen en de investeringsopgave is inzichtelijk en transparant waardoor ontwikkelingen te voorzien zijn en tijdig sturing aan de processen kan worden gegeven. Wij zullen uw raad regulier gaan rapporteren over de ontwikkeling van de programma’s, de financiering en de gevolgen voor de begroting.
Nee, met andere invullingen wordt geen rekening gehouden met het ontwerp.
De schoolbesturen hebben gezamenlijk een uitvoeringsprogramma vastgesteld met een daarbij behorende beoogde investering. Uitgaande van nieuwbouw of transformatie. Om te komen tot het investeringsbedrag ten behoeve van het uitvoeringsprogramma van het PO is een gemiddeld bedrag genomen tussen transformatie en nieuwbouw. Het komend jaar wordt gebruikt om per locatie een business case uit te werken waardoor de totale definitieve financiering inzichtelijk kan worden gemaakt. Randvoorwaarde voor de uitvoering is een totale benodigde investering van maximaal € 85 mio.
CDA
34
Het is te verwachten dat de rente de komende jaren gaat stijgen. Wat
In de eerdere beantwoording is schematisch weergegeven wat de gevolgen zijn als de rente met 0,25% stijgt. De totale uitkomst is dan voor de gehele periode (50 jaar) ongeveer
13
heeft dit voor gevolgen voor het totaal te financieren plan? Worden er vooraf afspraken gemaakt dat de huurpenningen dan ook met hetzelfde bedrag/percentage verhoogd?
CDA
35
In 2035 blijkt nu al bekend te zijn dat er structureel ruimte is voor nieuwe opgaven. Hoe is dit berekend, en wat zijn in dit geval opgaven (uitgaven)?
CDA
36
Is het mogelijk om het renterisico af te dekken door voor dit soort projecten ook een financiering aan te gaan met 1 rentepercentage gedurende de gehele looptijd
CDA
37
Hoe is voordeel 2,25 miljoen (5
€ 25 miljoen negatiever. Overigens dient hier wel bij opgemerkt te worden dat we dan steeds een lening met een looptijd van 50 jaar als uitgangspunt nemen. De gemeente maakt bij haar financiering echter gebruik van totaalfinanciering. We kijken dan ook naar de meest gunstige looptijd. De realiteit zal dan ook wel anders zijn. Bijvoorbeeld lenen voor een kortere periode (een kortere periode heeft meestal een lager rentepercentage). Huurpenningen zijn niet van toepassing voor onderwijshuisvesting. Alleen als andere partijen (zoals kinderopvang of consultatiebureau) in een onderwijspand is gehuisvest, dan kan voor dat gedeelte huur worden ontvangen. De schoolbesturen krijgen het pand om niet overgedragen en betalen geen huur. Tot 2034 is de investeringsplanning bekend. Daarna is er zoveel onzekerheid (er kan in 20 jaar veel gebeuren), dat er geen investeringsplanning meer is. Uiteraard houdt de zorgplicht voor onderwijshuisvesting niet op na 2034. Vandaar dat een gemiddeld bedrag is genomen vanaf 2034, gebaseerd op een grove investeringsplanning tot en met 2062. De werkelijke kasstromen (uitgaven) verlopen anders. De meeste investeringen zijn de komende 10 jaar gepland. Er zal vanaf 2034 wel ruimte ontstaan, omdat de onderwijsgebouwen dan veelal op orde zullen zijn. Bij de financiering van onze investeringen maken we gebruik van totaalfinanciering. We financieren alleen dat wat we tekortkomen. Als we bijvoorbeeld voor onderwijshuisvesting in 2014 een financiering aangaan voor de gehele looptijd, dan zouden we nu voor een bedrag van ongeveer € 200 miljoen moeten lenen. Het rentepercentage is dan wel laag, omdat de marktrente op dit moment erg laag is. Echter we hebben dan nu heel veel geld op onze rekening staan, terwijl we dat niet nodig hebben. We betalen dan ieder jaar rente en aflossing, terwijl we geen investeringen hebben lopen. De rente die we krijgen over het bedrag dat op de rekening staat is veel lager dan dat we betalen. Daarbij komt dat we verplicht moeten schatkistbankieren. We moeten het geld bij het rijk ‘stallen’. Conclusie: er is geen optimale financiering. Beter is om pas een financiering aan te gaan op het moment dat het nodig is. Door vertragingen etc. kan het allemaal anders lopen, dan nu gepland. Ten tijde van het afsluiten van een nieuwe lening, kijken we wat de meest optimale financiering is. Het bedrag van € 5 mio is een cumulatieve positieve eindwaarde (incidenteel). De € 2,75
14
miljoen -/- 2,75 miljoen) berekend? Is dat de som van de renteverschillen van 0,75% over de looptijd (tot 2035, of tot wanneer is dat ?).
mio betreft een structurele bijdrage ter dekking van de benodigde investeringen ten behoeve van onderwijshuisvesting (structureel). De twee bedragen zijn niet van elkaar af te trekken (incidenteel en structureel).
BIJLAGEN: 1. Overzicht bouwjaar onderwijsgebouwen met boekwaardes. 2. Rentescenario 4,5 % ten opzichte van 3,75 %. 3. Inzicht in gemeentelijk overzicht investeringen ten behoeve van het PO (vertrouwelijk). 4. Algemene uitkering en het budget onderwijshuisvesting 5. Fictief budget onderwijshuisvesting 2011-2017
15