Tilburg University
Het wetsvoorstel computercriminaliteit bezien vanuit het gezichtspunt van een behoorlijk wetgevingsbeleid op strafrechtelijk gebied Groenhuijsen, Marc Published in: Commentaren op het wetsvoorstel computercriminaliteit
Publication date: 1991 Link to publication
Citation for published version (APA): Groenhuijsen, M. S. (1991). Het wetsvoorstel computercriminaliteit bezien vanuit het gezichtspunt van een behoorlijk wetgevingsbeleid op strafrechtelijk gebied. In F. P. E. Wiemans (Ed.), Commentaren op het wetsvoorstel computercriminaliteit. (pp. 9-22). Maastricht: Cipher Management.
General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright, please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Download date: 16. dec. 2015
Het wetsvoorstel Computercriminaliteit bezien vanuit het gezichtspunt van een behoorlijk wetgevingsbeleid op strafrechtelijk gebied Prof.mr. M.S. Groenhuijsen [M.S. Groenhuijsen is hoogleraar straf- en strafprocesrecht aan d e Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg. Hij is lid van d e Commissie Herijking Wetboek van Strafvord ering, d e zgn. commissie-Moons. Hij publiceerd e o.a. over d e betekenis van het legaliteitsbeginsel in het mod erne strafrecht.] 1. Inleid ing Er is d e laatste jaren veel kritiek geuit over het wetgevingsprogramma van het Departement van Justitie. Vooral d e wijze waarop het straf- en strafprocesrecht werd hervormd kon in d e ogen van vele d eskund igen geen genad e vind en. De kern van d e bezwaren was gelegen in het verwijt d at d e aand acht eenzijd ig werd gericht op het belang van een slagvaard ige bestrijd ing van d e criminaliteit, waaraan constitutionele overwegingen en het algemene belang van een behoorlijk niveau van rechtsbescherming ten onrechte geheel ond ergeschikt zoud en word en gemaakt.1 Het lijkt mij interessant om te bezien hoe het wetsvoorstel Computercriminaliteit 2 - en d e totstand koming d aarvan - vanuit d ergelijke gezichtspunten moet word en gewaard eerd . Is d it legislatieve initiatief een nieuwe stap in d e richting van een overmatig instrumenteel strafrecht, of d ient het meer te word en beschouwd als een prototype van verantwoord elijk mod ern wetgevingsbeleid ? In d it inleid end e hoofd stuk moet een perspectief word en aangereikt waarin d e navolgend e bijd ragen een herkenbare plaats vind en. Naar mijn mening moet d aartoe eerst kort d e achtergrond van het wetsontwerp word en belicht (par.2). Daarna komt d e kern van d e zaak aan d e ord e: d e vraag naar d e opportuniteit van het wetsontwerp, d ie moet word en beantwoord aan d e hand van zgn. criteria voor strafbaarstelling (par.3). Vervolgens zal ik enkele opmerkingen maken over d e inhoud van het wetsvoorstel en d e laatste nota van wijzigingen uit augustus 1991 (par.4). Uiteraard word t het hoofd stuk afgerond met een slotsom (par.5). 2.De achtergrond van het wetsvoorstel De verspreid ing van mod erne gegevensverwerkend e apparatuur, vooral computers, heeft een enorme invloed op d e samenleving gehad . De cultuur van het openbaar bestuur is er d oor verand erd 3, en grote d elen van het beroep s- en bed rijfsleven zijn revolutionair hervormd d oor wat met een trefwoord word t aanged uid als d e informatisering. Deze maatschapp elijke innovatie van d e eerste ord e is strafrechtelijk ontegenzeggelijk van belang. Ten eerste is er d e omstand igheid d at d e nieuwe technologie niet alleen 1
Zie - uit velen - D.H .de Jong, Onsystematische strafw etgeving, Delikt en Delinkw ent 1985, p. 713-715; idem, Recente strafprocesw etgeving. Veel kw aliteitsverlies, weinig efficiencyverhoging, Nederland s Juristenblad 1987, p. 1474-1481; G.J.M. Corstens, Criminohysterie, Delikt en Delinkw ent 1987, p. 1037-1041.
2
Ingediend op 16 mei 1990, no.21551.
3
P.H .A. Frissen, Bureaucratische cultuur en informatisering, diss. KUB 1989.
1
kan word en gebruikt om heilzame gevolgen mee te bewerkstelligen, maar ook een instrument kan zijn om uiterst laakbare bed oelingen mee te verwezenlijken. En d aarnaast vormen d e computers ook een nieuw d oelwit van criminele activiteiten, d at d oor d e aard en d e omvang van d e d aarin opgenomen gegevensbestand en niet op voorhand gelijkgesteld mag word en met d e trad itionele goed eren d ie d oor het strafrecht word en beschermd .4 Dit leid t rechtstreeks tot d e vraag naar d e spankracht van d e strafwet. Zijn d e d elictsomschrijvingen uit het Wetboek van Strafrecht en enkele bijzond ere wetten, d ie voor een belangrijk d eel inmid d els meer d an 100 jaar oud zijn, geschikt om d eze enorme maatschappelijke verand ering op te vangen zond er d at grote schad e word t toegebracht aan het stelsel van onze strafrechtspleging?5 De vraag moet in een ruimer kad er word en gep laatst. Aan het vigerend e wetboek ligt d e ged achte ten grond slag d at d e wetgever d e enige instantie is met vold oend e gezag om te bepalen welke ged ragingen met straf zullen word en bed reigd . Het o.a. in art. 1 Sr gepositiveerd e legaliteitsbeginsel brengt immers met zich mee d at d e rechter bestaand e strafbepalingen niet analogisch mag toepassen op gevallen waarvoor ze niet zijn geschreven. Maar op d eze wijze d reigt er een cirkelred enering te ontstaan, want het is juist onzeker langs welke weg kan word en vastgesteld of d e oud e d elictsomschrijvingen med e zijn geschreven voor d eze hypermod erne vormen van onmaatschapp elijk ged rag.6 Tegen d eze achtergrond is het ten eerste van belang om vast te stellen d at men in het bu itenland vrijwel overal heeft besloten om in enigerlei vorm d e strafwet aan te passen met het oog op d e technologische innovatie op het gebied van d e informatica 7. De eerste legislatieve initiatieven op d it terrein d ateren uit d e jaren 70. In sommige land en waren het spectaculaire incid enten d ie d e gemoed eren in beweging brachten, eld ers wild e men grove ontsporingen juist vóór zijn d oor tijd ig een ad equaat wettelijk regiem tot stand te brengen. Ned erland neemt in d it opzicht een soort tussenpositie in. Aan d e ene kant was er ook ten onzent een opzienbarend geval van vermoed elijke computercriminaliteit nod ig om het wetgevend proces op gang te brengen.8 4 De schaal van de hedend aagse databestanden en het karakter d aarvan - denk aan de grote privacygevoeligheid, de enorme economische w aarde, en de tot voor kort ond enkbaar grote mogelijkhed en om gegevens op nieuw e manieren met elkaar te verbind en - hebben tot gevolg d at d e maatschappelijke implicaties van wederrechtelijke inbreuken d aarop kwalitatief en kw antitatief heel bijzond er kunnen zijn.
5
Zie ook A.Dijkstra, N .Keijzer, Enkele hond erd jaar oud e strafbepalingen in verband gebracht met mod erne gegevensverw erkingstechnieken, in: Gedenkboek H ond erd jaar Wetboek van Strafrecht, Arnhem 1986, p. 453-469.
6
Deze vraag w ord t d oorgaans geformuleerd in termen van de tweeslag extensieve interpretatie versus analogische w etstoepassing. H et eerste verdraagt zich wel, het tw eed e niet met d e grondged achte achter art. 1 Sr.
7
Zie H .W.K.Kaspersen, Strafbaarstelling van computermisbruik, d iss. VU Amsterd am, Deventer 1990, m.n. p.300-301.
8
H et ging om een geruchtmakende inbraak in het computersysteem van het Rijksinstituut voor Milieuzaken (RIVM). De d ad ers, enkele journalisten, maakten hun ’prestatie’ bekend in d e med ia, hetgeen tot grote publieke verontwaard iging en vervolgens natuurlijk tot kamervragen leidd e. Aldus H .W.K. Kaspersen, d iss a.w. p. 313, en voor andere aantrekkelijke
2
Maar and erzijd s leid d e d it niet tot een overhaast op het d epartement voorbereid ontwerp, d och, op 13 november 1985, tot het instellen van d e zogeheten Commissie Computercriminaliteit, volgens goed gebruik naar haar voorzitter ook wel d e Commissie-Franken genoemd . Deze commissie heeft - gelet op d e veelomvattend e en moeilijke opd racht d ie haar werd verleend - ontzagwekkend snel gewerkt. Haar lijvige eind rap port ’Informatie-techniek en strafrecht’ werd in april 1987 gepu bliceerd en bevat 29 genummerd e aanbevelingen tot wetswijziging. Een scharnierpunt in d e beschouwingen van d e commissie is d e conclusie d at een computergegeven niet kan word en beschouwd als ’enig goed ’ in d e zin van d iverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Dit ond erd eel werd één van d e meest controversiële inzichten u it het rap port. In d e literatuu r - waarond er een zeer d oorwrocht pread vies voor d e Ned erland se Juristenvereniging - werd met verve betoogd d at d e commissie er een te materialistisch goed begrip op nahield en d at er d oorslaggevend e red enen zijn om d e weg te vervolgen d ie d oor het Arnhemse hof is gebaand in het zgn. computergegevensarrest.9 Niet onvermeld mag overigens blijven d at het genoemd e uitgangspunt van d e commissie ook d oor veel schrijvers werd ged eeld .10 Na d e publicatie van het rapport 'Informatietechniek en strafrecht' heeft het Departement van Justitie eveneens voortvarend aan d it ond erwerp gewerkt. In het ontwerp d at op 16 mei 1990 bij het parlement werd inged iend zijn d e hoofd lijnen van d e visie van d e Commissie-Franken gevolgd , maar bij d e wetstechnische u itwerking is op d iverse punten van het commissievoorstel afgeweken. Ook het wetsontwerp berust op d e basisged achte d at een computergegeven niet mag word en beschouwd als een goed in d e zin van d e strafwet. Wanneer ik d eze achtergrond overzie, is voor mij d e volgend e tussenconclusie onontkoombaar. De nog altijd niet afgerond e d iscussie over het goed sbegrip 11 maakt eens te meer d uid elijk d at er geen hard e, intersubjectief geld ige maatstaven te vind en zijn om d e uiterste grens te bepalen van een d elictsbestand d eel. De zgn. 'Wortlautgrenze' zijn niet eend uid ig vast te stellen, d e spankracht van d e in d e wet gebezigd e begrippen blijft in d eze sector omstred en. Het is van belang om vast te stellen d at zowel d e vóór- als d e tegenstand ers van het Arnhemse computergegevensarrest zich beroepen op argumenten d ie zijn verankerd in het strafrechtelijk stelsel. Beid e kampen zoeken aansluiting bij p reced enten d ie op and ere plaatsen in d e wetgeving en in d e jurisprud entie kunnen word en aangetroffen . Bij d eze stand van zaken kan d e impasse in d e d iscussie naar mijn mening alleen word en d oorbroken d oor mid d el van een proced urele benad ering van het analogieverbod . Zoals eld ers reed s uitvoeriger is betoogd ,12 houd t d it in d at als uitgangspunt word t voorbeelden p. 17-18. 9
F.
Vellinga-Schootstra, Gegevensbescherming en strafrecht, H andelingen N ederlandse Juristenvereniging 1988 d eel I, p. 141-182; P. Kleve, R.V. d e Mulder, De juridische status van softw are, Ned erland s Juristenblad 1989, p. 1342-1345; H of Arnhem 27 oktober 1983, N J 1984, 80.
10
Zie m.n. J.Silvis, F.P.E. Wiemans, Informatietechniek en strafrecht, N ed erland s Juristenblad 1987, p. 961-968; H.W.K. Kaspersen, diss. a.w . p. 48-67.
11
In de hierond er opgenomen bijd rage van d e N VIR-stud iegroep computercriminaliteit w ord t ond erscheid gemaakt tussen deel I en d eel II van de "goed sregime-discussie".
12
M.S. Groenhuijsen, F.P.E. Wiemans, Van electriciteit naar computercriminaliteit, Arnhem 1989, m.n.
3
aanvaard d at er géén scherpe scheid ing bestaat tu ssen enerzijd s d e (toelaatbaar geachte) extensieve interpretatie en and erzijd s d e (d oor het legaliteitsbeginsel uitgesloten) analogische wetstoepassing. Er is namelijk een schemergebied , waarin red elijke twijfel mogelijk is omtrent het bereik van d e woord en van d e wet. Een hed end aagse visie op het legaliteitsbeginsel houd t volgens d eze benad ering in d at in d ergelijke gevallen een oplossing moet word en overgelaten aan d e wetgever. Ter ond ersteuning van d eze tussenconclusie geef ik nog een d rietal argumenten waaruit kan blijken d at er ind erd aad tenminste red elijke twijfel bestaat omtrent d e mogelijkheid om computergegevens te rekenen tot het strafrechtelijk goed sbegrip. Naast d e al genoemd e meningsverschillen d ie in d e literatuur zijn uitgevochten, kan bijvoorbeeld word en gewezen op het gebrek aan overeenstemming over d eze kwestie in d e lagere rechtspraak.13 Voorts zou d e ond erhavige verruiming van het goed sbegrip tot gevolg kunnen hebben d at een beperkend bestand d eel van d e d elictsomschrijving ten onrechte geheel word t weggeïnterpreteerd .14 En tenslotte moet in d it verband betekenis word en toegekend aan d e omstand igheid d at d e wetgever in d e ons omringend e land en herhaald elijk het voortouw heeft genomen wanneer er sprake was van vergelijkbare interpretatievragen. De basisbeslissing in het rap port 'Informatietechniek en strafrecht' overgenomen in het ond erhavige wetsontwerp - om computergegevens niet te rekenen ond er het begrip 'enig goed ' in d e vigerend e strafbepalingen, lijkt mij d erhalve geheel juist. Daaruit vloeit voort d at d e wetgever onmiskenbaar d e taak heeft om op d it gebied ord enend op te tred en. De volgend e vraag is d an of d ie taak in het voorliggend e wetsontwerp naar behoren is uitgevoerd . Een antwoord d aarop kan niet word en gegeven zond er d e zgn. 'criteria voor strafbaarstelling' in d e beschouwing te betrekken. 3. Criteria voor strafbaarstelling 3.1. De criteria van De Roos Ied ere schrijver over d it ond erwerp stelt vroeger of later d e vraag aan d e ord e naar 'd e opportuniteit van het wetsontwerp'.15 De centrale kwestie is d an of d e d iverse vormen van computermisbruik vold oend e zorgelijk zijn om d e inzet van het strafrecht te rechtvaard igen.16 Nu het strafrecht nog altijd word t beschouwd als een 'ultimum remed ium', is er immers steed s een bijzond ere red engeving vereist om tot het scheppen van nieuwe d elictsomschrijvingen over te gaan. p. 108-116. 13
Zo hield het Arnhemse computergegevensarrest op het cruciale punt een vernietiging in van het vonnis van de Rechtbank Zw olle, 8 juni 1982, parketnr. 14298/ 81 (niet gepubliceerd).
14
Dit komt door d e verbind ing d ie niet zeld en wordt gelegd tussen d e beschouwing over het goedsbegrip en het oord eel over d e w egnemingshand eling. Deze interdepend enties w ord en op curieuze wijze zichtbaar in het arrest van het H of van Beroep te Antw erpen d .d . 13 december 1984 (Computerrecht 1986/ 1 met noot G.P.V. Vandenberghe).
15
Zie bijvoorbeeld in d e navolgende bijd ragen F.P.E. Wiemans, par. 3; H .W.K. Kaspersen, par. 2.1; het Rapport Computercriminaliteit van d e N VIR-studiegroep, par. 2.
16
Zie voor een d efinitie van de term ’computermisbruik’ de d issertatie van H .W.K.Kaspersen, a.w. p. 33.
4
Op het terrein van d e criteria voor strafbaarstelling heeft lange tijd een soort Babylonische spraakverwarring geheerst. De meningen van vooraanstaand e penalisten liepen ver uiteen, terwijl niet steed s d uid elijk was of er wel over hetzelfd e probleem werd geschreven. Bekend e reeksen positieve en negatieve ind icatoren werd en bijvoorbeeld ontworpen d oor L.H.C. Hulsman 17 en J.M. van Bemmelen,18 maar geen van d e verkond igd e id eeën werd in bred e kring aanvaard . Dit verand erd e in 1987 als gevolg van het verschijnen van d e Utrechtse d issertatie van Th.A.d e Roos, getiteld 'Strafbaarstelling van economische d elicten'. Deze schrijver ontwikkeld e een zgn. crimineel-politiek toetsingsschema voor d e primaire criminalisering, waarin zes eisen word en geformuleerd waaraan moet word en vold aan om een nieuwe strafbaarstelling aannemelijk te kunnen motiveren. Deze voorwaard en zijn achtereenvolgens: het beginsel van aannemelijkheid en motivering van schad e; het tolerantiebeginsel; het subsid iariteitsbeginsel; het p roportionaliteitsbeginsel, het legaliteitsbeginsel; en het beginsel van praktische hanteerbaarheid en effectiviteit. Sed ertd ien word en d eze maatstaven in d e literatuur veelvuld ig - en bijna als vanzelfsprekend - overgenomen en toegepast op bijna alle ond erd elen van het strafrecht. Dit is nogal wond erlijk, om te beginnen omd at De Roos zelf d e criteria heeft uitgewerkt in d e specifieke context van d e economische d elicten. Maar voorts is het allerminst vanzelfsp rekend om juist d eze toetsstenen te gebruiken, aangezien al in een vroeg stad ium overtuigend is aangetoond d at d it mod el in het operationele vlak tot aanvechtbare resultaten voert. Zo heeft De Hullu laten zien d at hantering van d ezelfd e criteria op d ezelfd e wetgevingsprojecten tot exact tegenovergesteld e conclusies met betrekking tot d e wenselijkheid van strafbaarstelling zou moeten leid en als d oor De Roos zelf werd en bereikt.19 Het ligt d an ook voor d e hand om het crimineel politieke toetsingsschema vooral te beschouwen als een geschikt instrument om d e argumenten te rangschikken d ie pro resp. contra strafbaarstelling pleiten, zond er d at d aarvan evenwel d wingend e uitkomsten voor concrete gevallen te verwachten zijn.20 Enkele schrijvers d ie zich hebben gebogen over d e aannemelijkheid van het Wetsontwerp Computercriminaliteit gaan d aarentegen in d it opzicht nogal stellig te werk. Ik zal d aarvan in d e navolgend e twee paragrafen voorbeeld en geven ten aanzien van het schad ebeginsel en het legaliteitsbeginsel. 3.2. Het schad ebeginsel De eis van schad e word t bijvoorbeeld regelmatig ingevuld d oor als voorwaard e te stellen d at er uit een onberispelijk sociaal-wetenschappelijk ond erzoek onomstotelijk moet zijn gebleken hoe groot het maatschappelijk nad eel is d at d oor d e eventueel strafbaar te stellen ged ragingen teweeg word t 17
L.H.C. H ulsman, H andhaving van recht, Oratie Rotterd am, Deventer 1965; d ezelfde, Kriteria voor strafbaarstelling, in: Strafrecht terecht? Baarn 1972, p. 107-116.
18
J.M.van Bemmelen, Positieve criteria van strafbaarstelling, in: Speculum Langemeijer, Zw olle 1973, p. 1-14.
19
J. de Hullu, recensie van d e d issertatie van De Roos, Recht en Kritiek 1988, p. 91 e.v.
20
Aldus ook W. Wedzinga in het binnenkort te verschijnen proefschrift Openlijke geweld pleging, diss. Groningen, Arnhem 1991, par. 9.4.
5
gebracht.21 Dat lijkt mij geen hand ige benad ering van het probleem. Inmid d els is genoegzaam bekend d at - en waarom - er geen absoluut betrouwbare kwantitatieve informatie beschikbaar is (of kan/ zal komen) over het aantal gevallen van crimineel ged rag met betrekking tot geautomatiseerd te verwerken gegevens. De MvT op het ond erhavige ontwerp stelt d an ook terecht vast d at hoewel thans nog weinig inzicht bestaat in d e werkelijke omvang van het probleem, d uid elijk is d at in d e komend e jaren ernstig rekening moet word en gehoud en met een toenemend e frequentie. Dit lijkt mij een evid entie, zod at het een beetje flauw is om aan te d ringen op een uitvoeriger argu mentatie ter fund ering van d e verwachte schad e. Ik wijs op het promotieond erzoek van Kaspersen, waarin op verschillend e plaatsen d e conclusie word t getrokken d at d e literatuur uit alle land en, hoe d ivers d ie and erszins ook mag zijn, laat zien d at computermisbruik als verschijnsel steed s vaker justitieel optred en vereist, omd at het absolute aantal gevallen stijgt en d at er in d eze sector grote schad e word t aangericht aan d e slachtoffers.22 Tegen d eze achtergrond ben ik van mening d at het schad ebeginsel zou word en ged enatureerd als d aaraan een contra-ind icatie tegen strafbaarstellingen van d e ond erhavige soort zou word en ontleend . Hier d ient een kwalitatieve (en geen kwantitatieve) invulling van d it beginsel te word en beproefd , hetgeen ook het beste aansluit bij and ere ond erd elen van d e strafwetgeving. Ik hecht er bovend ien aan op te merken d at een afwachtend e houd ing bij d e wetgever tot het moment waarop ind erd aad feitelijk een stortvloed van computercriminaliteit bekend zou zijn geword en, tot bijzond er ongewenste gevolgen zou hebben geleid . In d ergelijke omstand ighed en d reigt namelijk het gevaar van overhaaste reacties en van overkill. 3.3. Het legaliteitsbeginsel De rol van het analogieverbod is reed s aangestipt in paragraaf 2. Thans moeten enkele opmerkingen word en gemaakt over een and er ond erd eel van het legaliteitsbeginsel, te weten het zgn. specificatievereiste.23 Dit houd t in d at d e wetgever het strafbaar te stellen ged rag zo d uid elijk mogelijk - d us niet nod eloos vaag - d ient te omschrijven.24 Het is van belang om vast te stelllen d at aan het specificatievereiste tot voor kort nauwelijks systematische aand acht is besteed in d e wetenschappelijke literatuur.25 Ook bij d e voorbereid ing van nieuwe wetgeving is er, voorzover mij bekend , in d e afgelopen d ecennia bijna geen 21
Zie bijvoorbeeld d e beschouw ingen van d e NVIR-stud iegroep over d e method ologische betrouw baarheid en d e valid iteit van een ond erzoek over d eze materie, uitgevoerd door het Platform Computercriminaliteit (F.H. Charbon, H.W.K. Kaspersen, Computercriminaliteit in Nederland , Den H aag 1990).
22
H .W.K. Kaspersen, diss. a.w . p. 11, p. 17, p. 25. Interessante voorbeeld en terzake van d e omvang van de schade op p. 12 (in d e Verenigd e Staten in 1979 een gemidd elde schade van $ 1.685.000 per geval) en p. 139 (van d e bed rijven die slachtoffer van een computerramp w erden kon zich na tw ee jaar nog geen 30% in de markt handhaven).
23
Term ontleend aan J.F. N ijboer, De doolhof van d e N ed erland se strafw etgeving, Groningen 1987. And ere benamingen voor d eze eis zijn het ’Bestimmtheitsgebot’ en het ’lex certa-vereiste’.
24
Th.A. d e Roos, a.w. p. 73
25
Een pionier is G.E. Muld er, Vage normen, in: Naar eer en geweten, Arnhem 1987, p. 409-427
6
serieuze d iscussie gevoerd vanuit d it gezichtspunt.26 Op zichzelf valt het toe te juichen d at thans, bij d e beoord eling van het Wetsontwerp Computercriminaliteit in d e literatuur, in d eze situatie verand ering word t gebracht. De eis om strafbepalingen niet vager te omschrijven d an nood zakelijk is, d ient immers notoir het belang van rechtszekerheid . Maar d aarmee is nog niets gezegd over d e invulling van d eze toetssteen. Mij d unkt d at sommige auteurs iets te vlot over d it probleem heenstappen. Kaspersen kent bijvoorbeeld een erg ruime inhoud toe aan d it ond erd eel van het legaliteitsbeginsel. Naar zijn mening d ient een strafbepaling "vold oend e d uid elijk te zijn en niet tevens and er (meer onschuld ig) ged rag te omvatten".27 Deze op zichzelf red elijke en nuttige toevoeging speelt een cruciale rol in zijn kritische beoord eling van het wetsvoorstel. Zo heeft hij bezwaar tegen d e voorgesteld e red actie van art. 350a Sr. Het object "gegevens" is te onbepaald om d aaraan d e ernst van d e gevolgen van d e hand eling van d e d ad er af te kunnen meten, hetgeen zijns inziens op gelost zou moeten word en d oor in d e d elictsomschrijving d e eis van "ernstig nad eel" op te nemen. En het bestand d eel "and ere gegevens d aaraan toevoegt", d at in d e kern bed oeld is om het invoeren van virussen te d ekken, bestrijkt naar d e letter ook onschuld ige vormen van invoeren van gegevens in d e computer. Ook het beoogd e art. 138a Sr zou in d it opzicht tekort schieten, wanneer d e illegale toegang tot computersystemen strafbaar word t gesteld terwijl niet alle (vervolgens) onbevoegd in het computersysteem verrichte hand elingen zelfstand ig strafbaar zijn. In d eze benad ering word t stilzwijgend d e klassieke betekenis van het legaliteitsbeginsel ingeruild voor een geheel nieuwe interpretatie. Vanoud s hield het specificatievereiste een norm in omtrent d e kenbaarheid van ged ragstypen d ie d oor een d elictsomschrijving zoud en word en bestred en.28 In d e visie van Kaspersen word t het accent nu gelegd op and ere factoren: d e vraag of bepaald onrecht wel ernstig genoeg is om d oor mid d el van het strafrecht te word en bestred en, en d e (d icht tegen d e vorige aanliggend e) vraag of er ook maatschappelijk niet onbetamelijk ged rag d oor d e strafbepaling word t bestreken. Ik zou hier twee opmerkingen over willen maken. Ten eerste is d e kwestie van het lichtere onrecht d at med e ond er een strafbepaling valt een alled aags en algemeen probleem, d at d oorgaans word t opgelost d oor toepassing van het opportuniteitsbeginsel.29 Ten aanzien van maatschappelijk niet onbetamelijk of zelfs uitgesproken wenselijke ged rag geld t in principe hetzelfd e.30 26
Zie voor voorbeeld en uit d e afgelopen jaren, met bronvermeldingen, Th.A. d e Roos, a.w . p. 129, p. 141 (begrip ’goed e trouw ’ in art. 328ter Sr), p. 156, p.166 en p. 208.
27
Zie par. 2.3. van zijn hierond er afged rukte bijd rage.
28
Zie G.E. Muld er, a.w. p. 413, die d e ’ongeoorloofd e vaagheid ’ alsvolgt omschrijft: "Maar de vraag d ie nu rijst is of generalisaties in d e w ettekst via ’Generalklauseln’, normatieve d elictsbestand delen enz. het zicht op de norm w aarnaar d e w ettekst verwijst zozeer kunnen belemmeren d at het voor d e te goeder trouw zijnde justitiabele niet meer mogelijk is deze norm in het visier te krijgen. Mocht dat het geval zijn, dan zou de w ettekst een ’absoluut’ onvold oende informatie geven over d e strekking van d e w ettekst, d e norm. Voor d e rechter zou dat betekenen d at hij ond anks het hem ter beschikking staand e interpretatiearsenaal d e norm niet uit d e w ettekst kan ontw ikkelen." 29
Zie d e overtuigend e uiteenzetting van Wiemans in noot 24 van zijn hieronder afgedrukte bijd rage.
30
Denk ook aan tandartsen e.d ., d ie naar de letter regelmatig de d elictsomschrijving van mishandeling
7
Mijn tweed e opmerking heeft betrekking op d e plaats van d it wetsontwerp binnen het grotere geheel van d e strafwetgeving. Natuurlijk is het goed om bij nieuwe legislatieve initiatieve extra gespitst te zijn op mogelijke ond uid elijkhed en in d e gebezigd e formuleringen, maar het lijkt niet zinvol om met een beroep op het legaliteitsbeginsel plotseling eisen te gaan stellen d ie sterk afwijken van het in het vigerend e stelsel neergelegd e basispatroon. Er zijn thans allerlei bepalingen d ie zeer aanzienlijk ruimere bestand d elen bevatten d an waarvan sprake is in het ond erhavige ontwerp . Teneind e lange uitweid ingen te vermijd en verwijs ik eenvoud igheid shalve naar het bekend e voorbeeld van art. 25 WVW en naar materieel omschreven culpose d elicten als artt. 307 en 308 Sr. Nu d eze voorschriften algemeen aanvaard baar word en geacht 31, zou het m.i. te ver gaan om in relatie tot d e computercriminaliteit een norm te vaag en onzeker te achten op d e enkele grond d at d aarin bestand d elen voorkomen d ie in d e jurisprud entie nog nad er zullen moeten word en omlijnd .32 Mijn conclusie luid t d at het alleen in zeer opvallend e situaties mogelijk zal zijn om intersubjectieve overeenstemming te bereiken over het oord eel d at niet word t vold aan aan het legaliteitsbeginsel, als criterium voor strafbaarstelling.33 De d iscussie omtrent het Wetsvoorstel Computercriminaliteit is in d it op zicht vooral interessant omd at d aarin met een beroep op het legaliteitsbeginsel verwachtingen word en gepresenteerd , d ie tot d u sverre niet herkenbaar waren in het geld end e materiële strafrecht. 3.4. Internationale samenwerking. Harmonisatie. Een bijzond ere red en om tot strafwetgeving op d it gebied over te gaan is med e gelegen in d e wenselijkheid van internationale samenwerking. Ook d e schrijvers d ie in d e navolgend e hoofd stukken van d it boek aan het woord komen benad rukken terecht d at mod erne gegevensverwerkend e systemen niet aan d e land sgrenzen gebond en zijn en d at het formele en materiële strafrecht met d eze omstand igheid rekening moet houd en. Een rechtsvergelijkend perspectief leert d at ook op d it gebied een 'wet van d e remmend e voorsprong' zich d oet geld en. De land en d ie het eerst tot wetgeving zijn overgegaan, hebben veelal nog weinig held ere uitgangspunten gehanteerd , d ie later moesten word en bijgesteld . De tragere naties kunnen profiteren van d ergelijke mind er gunstige ervaringen. Er zijn ook supranationale wetgevend e initiatieven op d it gebied , waarvan genoemd kunnen word en een rapport van d e OESO (1986) en een aantal zgn. 'guid elines' van d e Raad van Europa.34 In d ergelijke d ocumenten vervullen, d och d ie bovend ien vallen onder d e zgn. med ische exceptie. Met het legaliteitsbeginsel heeft dit niets van d oen. 31 Zie voor een serieuze red engeving G.E. Mulder, a.w . p. 424-425, die als maatstaf neemt d at het in d e delictsomschrijving geïmpliceerde ged rag d oor d e rechter geconcretiseerd moet kunnen w ord en zond er in willekeur te vervallen.
32
Zoals de fameuze 'beveiligingseis' in het oorspronkelijk voorgestelde art. 138a Sr. Vgl. Kaspersen, infra, par. 2.4.2.
33
Een voorbeeld hiervan is w at mij betreft de recent ingevoerd e delictsomschrijving van art. 336a Sr. Zie in gelijke zin De Roos, a.w. p. 156; en mijn monografie Strafbaar misbruik van voorwetenschap en 'Chinese Walls', Amsterd am 1991 met nadere bronvermeld ing.
34
Zie H .W.K. Kaspersen, diss. a.w . p. 302 e.v., met nadere bronvermeld ingen.
8
alsmed e in nogal wat secund aire literatuur - word t d e ratio van internationale coöperatie voor een belangrijk d eel gezocht in d e harmonisatie van wetgeving. Zelf d enk ik d at d it niet d e meest prod uctieve optiek vormt. Het woord harmonisatie leid t d e aand acht enigszins af van d e kern van d e zaak. Het gaat er namelijk niet primair om tot eenvormige wetgeving te komen. Werkelijke unificatie is onbereikbaar en op theoretisch niveau zelfs ond enkbaar. De inspanningen moeten er vooral op zijn gericht om d e verschillen in wettelijke bepalingen niet van d ien aard te d oen zijn d at ze belemmeringen vormen voor interstatelijke en supranationale samenwerking ter beteugeling van computercriminaliteit. Vanuit d it perspectief vormen d e betrekkingen met het buitenland een krachtig positief criterium voor strafbaarstelling, en tevens een inspiratie om het strafprocesrecht te hervormen. Wat d at betreft is het opmerkelijk, en treurig, d at op het gebied van het formele recht geen internationale initiatieven bestaan d ie vergelijkbaar zijn met d e inspanningen ten aanzien van het materiële strafrecht.35 4. Het wetsontwerp en d e Nota van Wijziging 4.1. Materieel recht De hierond er afged rukte hoofd stukken zijn alle afgerond - en d eels ook eld ers gepubliceerd - vòòr het verschijnen van d e jongste Nota van Wijziging in augustus 1991. Daarom is het goed om hier enige basisinformatie te verschaffen over d e inhoud van d eze nota en over d e mate waarin d e regering blijkens d e aangebrachte verand eringen tegemoet is gekomen aan eerd er geleverd e kritiek. In het voorgesteld e art. 138a Sr ('computervred ebreuk') word t d e in d e literatuur zo omstred en beveiligingseis gehand haafd . Op grond van d e nieuwe red actie van d e bepaling is straffeloosheid nu evenwel beperkt tot situaties waarin geen enkele beveiliging op een geautomatiseerd werk is aangebracht (MvT). Daard oor word en in elk geval d e meeste d iscussies over het niveau van d e vereiste beveiliging kortgesloten.36 Wel rijst d an opnieuw d e d oor d e NVIRstud iegroep opgeworpen vraag of d e beveiligingseis niet in feite overbod ig is geword en. De d elictsomschrijving bevat immers ook het bestand d eel 'binnend ringen', hetgeen moet word en opgevat als het binnengaan tegen d e verklaard e wil van d e rechthebbend e. Hoewel er uit een oogpunt van wetgevingseconomie veel voor d it stand pu nt valt te zeggen, lijkt het mij waarschijnlijk d at d e huid ige red actie zal word en gehand haafd , aangezien d e eis van enige beveiliging als een plausibel vormvereiste kan word en aangemerkt omtrent d e wijze waarop d e rechthebbend e zijn wil behoort te verklaren. Thans word t een nieuw art. 326bis Sr voorgesteld , in d e kern inhoud end het (d oor een technische ingreep of met behulp van valse signalen) met oogmerk van wed errechtelijke bevoord eling bewerkstelligen het verrichten van een d ienst met gebruikmaking van d e telecommunicatie-infrastructuur c.a. Hierd oor word t een leemte in het eerd ere pakket voorstellen opgevuld . De cruciale d elictsomschrijving van art. 350a Sr blijft in hoofd zaak 35
Zie H .W.K. Kaspersen, infra par. 3.1.
36
Vergelijk het rapport van d e NVIR-stud iegroep, infra par. 4.3. en H.W.K. Kaspersen, infra par. 2.4.2. Terzijd e merk ik op d at d e N ota ook een w ijziging van art. 273 Sr voorziet, die blijkens d e MvT is overgenomen van D.W.F. Verkade in Computerrecht 1991/ 1 en van Kaspersen in diens brief aan d e Tweede Kamer w aarop zijn in d it boek afgedrukte bijd rage mede berust.
9
ongewijzigd .37 In d e nota word en twee aanvullend e artikelled en voorgesteld , d ie d e strekking hebben om het verspreid en van viru ssen strafbaar te stellen, zelfs wanneer d eze nog geen d aad werkelijke schad e hebben aangebracht in een geautomatiseerd werk.38 Ik stel ten eerste vast d at zelfs leken op het terrein van d e informatica weten d at viru ssen grote schad e kunnen aanrichten, zod at het strafrecht een voor d e hand liggend instrument is ter beteugeling van d e verspreid ing d aarvan. Een toegespitste en, d aard oor, onbetwistbare wettelijke basis verd ient d an d e voorkeur.39 Voorts kan word en opgemerkt d at d e wetgever niet zo ver gaat ook het voorhand en hebben van d it soort schad elijke gegevens/ programmatuur als afzond erlijk d elict strafbaar te stellen. Met Wiemans40 ben ik van mening d at d it besluit juist is, gelet op d e grote terughou d end heid waarmee het criminaliseren van voorbereid ingshand elingen d ient te word en bejegend . Er moet niet alleen word en vermeld welke wijzigingen d e regering in het wetsontwerp aangebracht wenst te zien; d aarnaast d ient te word en gewezen op ond erd elen d ie in strijd met d aaromtrent heersend e verwachtingen ongemoeid zijn gelaten. Ik heb d aarbij vooral het oog op art. 232 Sr van het ontwerp, omtrent het vervalsen van betaalpassen en waard ekaarten. Deze bepaling is in d e literatuur met massieve en gefund eerd e kritiek geconfronteerd .41 Kern van d e bezwaren is d at d e d elictsomschrijving zeker ten aanzien van betaalkaarten 42 - overbod ig is in het licht van recente jurisprud entie van d e Hoge Raad . Het is d an ook verwond erlijk d at niet tegemoet is gekomen aan het herhaald elijk geuite pleid ooi om art. 232 Sr uit het ontwerp te schrappen. Tijd ens d e kamerbehand eling zal d eze kwestie zeker opnieuw op d e agend a staan, waarbij d e minister met goed e argu menten zal moeten komen om d e geleverd e kritiek te ontzenuwen. 4.2. Formeel recht De belangrijkste wijzigingen van het procesrecht hebben betrekking op d e bepalingen van d e achtste afd eling van titel IV van het wetboek van strafvord ering, met als opschrift ’Ond erzoek van telecommunicatie’. Met uitzond ering van d e artt. 125k en 125l Sv word en alle voorschriften van d eze afd eling opnieuw bijgesteld . De verand eringen van artt. 125f-125h Sv zijn vooral technische verbeteringen. Zo word t het woord ’afluisteren’ vervangen d oor ’aftappen’ en het woord ’telefoongesprekken’ d oor ’niet voor het publiek bestemd 37
Ik kan niet nalaten het oord eel van A.E. H arteveld en G. Knigge (Taal en teken. Enige opmerkingen over het w etsvoorstel computercriminaliteit, Delikt en Delinkw ent 1991, p. 121) over art. 350a Sr te citeren: "Een klein beetje een tante Betje is de delictsomschrijving desond anks w el geworden." 38
De tekst luidt: "2. H ij die opzettelijk gegevens ter beschikking stelt of verspreidt d ie geschikt zijn om in geautomatiseerde w erken zichzelf te vermenigvuld igen, w ord t gestraft ...3. Niet strafbaar is degeen d ie het feit, bed oeld in het tw eed e lid , pleegt mnet het oogmerk om schade als gevolg van deze gegevens te beperken." 39
Zo ook Kaspersen, infra par. 2.3.2.
40
F.P.E. Wiemans, infra par. 5.
41
Zie H .W.K. Kaspersen, diss. a.w . p. 329 en infra par. 2.4.1.; F.P.E. Wiemans, infra par. 6.5.
42
Voor w aardekaarten ligt dit volgens F.P.E. Wiemans, infra voetnoot 65, w ellicht iets moeilijker.
10
gegevensverkeer via d e telecommu nicatie-infrastructuu r’. De overige verand eringen zijn principiëler van aard . Zo is d e zoekbevoegd heid in een eld ers gesitu eerd geautomatiseerd werk in art. 125j Sv nauwer omschreven.43 In d e MvT word t er voorts op gewezen d at d e wijzigingen in d e art. 125m, 125n en 552a Sv strekken tot versterking van d e rechtspositie van d egene van wie gegevens zijn gecopieerd , ongeacht d e vraag of d eze zijn verkregen d oor d e verstrekking van een bevel toegang te verlenen, d e uitoefening van een zoekbevoegd heid , d anwel d e klassieke huiszoeking. Er is bijvoorbeeld alsnog voorzien in een bewijs van ontvangst. Een hoofd lijn van d e nota is onmiskenbaar d at word t getracht onred elijke verschillen weg te nemen tussen d e nieuwe zoekbevoegd heid en d e trad itionele huiszoeking. Wanneer op grond van bestaand e bepalingen huiszoeking word t verricht, zal voortaan, wanneer gegevens zijn gecopieerd , d aarvan een copie aan d e rechthebbend e moeten word en verstrekt, althans een opgave van d e d esbetreffend e gegevens moeten word en ged aan. Bovend ien word en d e regelingen inzake het vernietigen van vergaard e gegevens op elkaar afgestemd . Door d eze wijzigingen word t voor een d eel tegemoet gekomen aan kanttekeningen d ie in d e literatuur zijn gemaakt bij het oorspronkelijk ontwerp. Met name Simmelink en Wiemans hebben zich verd iept in d e strafvord erlijke betekenis van het Wetsvoorstel Computercriminaliteit.44 Hun klachten over het gebrek aan d uid elijkheid in d e verhoud ing tussen d e verschillend e method en voor het verrichten van ond erzoek in een geautomatiseerd werk, zijn in het operationele (rechtspolitieke) vlak beantwoord in d e nota van wijzigingen. Het ligt voor d e hand om te verwachten d at d e verd ere parlementaire behand eling van het ontwerp nog gelegenheid bied t om over d e d ogmatische en wetssystematische aspecten van d eze kwestie nad er van ged achten te wisselen. In par. 4.5. van het hierond er afged rukte rapport van d e NVIRstud iegroep word t een belangwekkend e beschouwing gewijd aan het ond erwerp 'computerkraken en voorlopige hechtenis'. Een van d e voorspelbare problemen bij d e hand having van art. 138a Sr is volgens d e stud iegroep gelegen in het gebrek aan effectieve d wangmid d elen. Aangezien bij vermoed elijke overtred ing van d eze bepaling geen voorlopige hechtenis kan word en toegepast (strafmaximum van 3 maand en, geen aparte vermeld ing in art. 67 Sv), zijn allerlei d aaraan verbond en and ere machtsmid d elen evenmin beschikbaar: call-trace, hu iszoeking, telefoontap. De NVIR-stud iegroep signaleert hier terecht een manco d at d reigt d e gehele strafbaarstelling van 'hacken' tot een symbolische - en d us op termijn een loze bepaling te maken. Ter vermijd ing van zo'n onwenselijke ontwikkeling bied t d e stud iegroep ook een d uid elijk (en m.i. d eugd elijk) alternatief aan: overplaatsing van d e regeling van art. 138a Sr naar d e Wet op d e Telecommunicatievoorzieningen. In d eze bijzond ere strafwet, waar het 'hacken' naar zijn aard zelfs beter op z'n p laats is d an in het wetboek van strafrecht, zijn wel ad equ ate d wangmid d elen voorzien. Voor d etails verwijs ik naar par. 4.6. van het rapport van d e NVIR-stud iegroep. Dat d e regering in d e Nota van wijziging nog geen inhoud elijke reactie heeft kunnen geven op d it voorstel is te wijten aan d e omstand igheid d at het rapport van d e NVIR43
H oewel d e MvT op dit punt niet naar literatuur verw ijst, dient d e lezer de aangebrachte verand ering med e te lezen in het verband van d e beschouwingen van J.B.H .M. Simmelink, F.P.E. Wiemans, infra, par. 3.2.2. 44 J.B.H .M. Simmelink, F.P.E. Wiemans, infra par. 3.1. Zie ook A.E. Harteveld , Dw angmidd elen en computercriminaliteit, Delikt en Delinkwent 1987, p. 1042-1058.
11
stud iegroep, ged ateerd juli 1991, op d at moment niet openbaar is gemaakt.45 Mij d unkt d at d e minister tijd ens d e kamerbehand eling van het wetsontwerp wel met erg sterke argu menten zal moeten komen om een meerd erheid ervan te overtuigen d at het ontwerp op d it punt superieur is aan het NVIRalternatief. 5. Slotsom De vraag d ie in d eze bijd rage centraal staat betreft d e waard ering van d e inhoud van het wetsontwerp Computercriminaliteit. Die inhoud is niet goed op waard e te schatten zond er d aarbij het proces van totstand koming van d e wet te betrekken. Is het ontwerp een nieuwe uiting van excessief instrumentalistisch strafrecht of vormt het veeleer een prod ukt van behoorlijke hed end aagse strafwetgeving? Naar mijn mening kunnen d e voorafgaand e ond erd elen van d eze beschouwing d e conclusie d ragen d at het ontwerp zeker niet simpelweg in d e eerstgemeld e zin mag word en ged iskwalificeerd . Er is geen sprake van een eenzijd ig op rationele misd aad bestrijd ing gerichte operatie, waarbij meer algemene belangen achter d e horizon zoud en zijn verd wenen. Integend eel. De wetgevend e proced ure is zorgvu ld ig voorbereid d oor een bij uitstek d eskund ige ad viescommissie. Deze commissie heeft, vooral met het oog op respect voor het strafrechtelijk systeem en het intrinsiek d aartoe behorend e streven naar ind ivid u ele rechtsbescherming, als uitgangspunt genomen d at computergegevens niet mogen word en aangemerkt als ’enig goed ’ in d e zin van d e wet. De uitwerking van d eze basisopvatting staat primair in d ienst van d e rechtszekerheid . Nu d e concept-wetgever d eze optiek tot d e zijne heeft gemaakt, is het verwijt van eenzijd ige of te sterke nad ruk op d e slagvaard igheid van opsporing en vervolging op voorhand ond ervangen. Dit word t ook bevestigd d oor d e inhoud van d e voorgesteld e strafvord erlijke bepalingen. De jongste mutaties in d e onlangs verschenen nota van wijziging maakt opnieuw d uid elijk d at d e regering d e kritiek d ie in d e vakpers is geuit ter harte neemt, en waar nod ig het niveau van rechtsbescherming verhoogt (bijvoorbeeld in art. 125j Sv). Dienen d eze opmerkingen ter voorbereid ing op d e slotsom d at we hier van d oen hebben met een prototype van verantwoord elijk mod ern wetgevingsbeleid ? Neen. Uit d e aard van d e zaak zou zo’n conclusie tamelijk naief zijn. De opstellen d ie in d it boek zijn verzameld maken bijvoorbeeld d uid elijk d at er nog allerlei wetstechnische onvolkomenhed en moeten word en hersteld 46 en d at er hier en d aar een betere coörd inatie met and ere aanhangige wetsontwerpen zou moeten plaatshebben. Ook d e hand haafbaarheid van sommige voorgesteld e bepalingen - d enk aan het belangrijke 'hacken' - laat voorspelbaar te wensen over. Deze en and ere soortgelijke minp unten vormen plooien d ie vanuit het gezichtspunt van ad equ aat wetgevingsbeleid glad gestreken zoud en moeten
45 De suggestie om het ’hacken’ ond er te brengen in de Wet op d e Telecommunicatievoorzieningen w erd - vrijw el gelijktijdig met het verschijnen van de N ota van w ijziging - voor het eerst publiekelijk ged aan door F.P.E. Wiemans, De strafbaarheid en opsporing van hackers. Een voorstel voor een alternatieve regeling, Data Security Digest vol. II, no. 3 augustus 1991, p. 145-149.
46 Ik heb natuurlijk in het voorafgaande slechts een kleine selectie kunnen vermeld en van kritische berichten over d e voorgenomen vormgeving van de w et. Op deze plaats noem ik nog d e aanmerkingen van H arteveld en Knigge, a.w . p. 128 e.v., op artt. 139a t/ m 139c Sr.
12
word en.47 Zij staan wat mij betreft niet in d e weg aan een p ositief eind oord eel omtrent het ontwerp. Daarvoor heb ik twee red enen. Ten eerste ben ik van mening d at d e ond erhavige voorstellen grosso mod o kwalitatief beter zijn d an d e wetgeving d ie in and ere land en in d e afgelopen jaren is ingevoerd . De beslissing om - and ers d an buitengaats wel is gebeurd - geen aparte ’Wet op het computerrecht’ of ’-strafrecht’ te maken maar aan te sluiten bij bestaand e d elictsomschrijvingen in het wetboek, heeft volgens mij geleid tot een zeer verd ed igbaar mod el. Hetzelfd e geld t voor d e keuze om een beperkte inhoud elijke benad ering te vermijd en: zoals Kaspersen 48 heeft laten zien leid t een fixatie op een ’property approach’, een ’forgery approach’ of een ’information approach’ onvermijd elijk tot eenzijd ighed en en gekunsteld e oplossingen d ie in d e huid ige Ned erland se aanpak achterwege kunnen blijven. De tweed e red en d ie mij brengt tot een gunstig eind oord eel over het voorliggend e ontwerp vloeit voort uit d e omstand igheid d at ook d e d eskund igen op d it terrein het ond erling vaak niet eens zijn hoe een bepaald e kwestie nu p recies moet word en geregeld . Allerlei hoofd punten en d etails van d e voorgesteld e bepalingen zijn in d e literatuur weliswaar zwaar bekritiseerd , maar d oorgaans heeft d e wetgever op d eze punten and ere geleerd e schrijvers aan zijn zijd e.49 Over d e ’goed s-d iscussie’ is al vold oend e gezegd . Hetzelfd e d oet zich evenwel voor op het niveau van d e geïsoleerd e bepalingen. Waar d e ene auteur enthousiast voor is, betoogt een collega met verve het tegend eel. Ik wil hiermee allerminst d e ind ruk wekken d at d aarom een kwaliteitstoets van d e ingenomen stand punten onmogelijk zou zijn of achterwege kan blijven. Welnee. Alleen moeten we wel nuchter vaststellen d at het in d eze materie onmogelijk is om het ied ere d eskund ige naar d e zin te maken en d at d erhalve het enkele bestaan van d octrinaire kritiek nog niet betekent d at d e wetgever zijn werk slecht heeft ged aan. Computercriminaliteit is een betrekkelijk nieuw fenomeen. Ook ten aanzien van and ere vormen van misd aad heeft het bestaan van mod erne gegevensverwerkend e apparatuur politie en justitie voor voorheen onbekend e problemen geplaatst. Het voorliggend e wetsontwerp beoogt ten aanzien van beid e verschijnselen een oplossing te bied en. Dat is een formid abele taak, d ie voortvarend ter hand is genomen. Het resultaat is zeker niet perfect, maar het kan een goed uitgangspunt vormen voor verd ere besluitvorming langs d e weg van trial and error. Zoals Popper het in zijn autobiografie uitd rukte: "The solution, always tentative, consists in a theory, a hypothesis, a conjecture. The various comp eting theories are compared and critically d iscussed , in ord er to 47
H et bestek van d eze bijdrage laat uiteraard niet toe nu even systematisch uit d e doeken te doen w elke eisen precies voortvloeien uit het concept van een behoorlijk wetgevingsbeleid. Zie d aaromtent o.a. I.C. van der Vlies, H and boek w etgeving, 2e herziene druk, Zwolle 1991, p. 140-180; en omtrent de stand van de d iscussie over deze thema’s het Rapport van de Commissie staatkund ige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing (Commissie-Deetman) november 1990, kamerstuk 21427, m.n. hfst. 4, alsmede de Nota Zicht op Wetgeving, op 5 maart 1991 aangeboden aan de tweede kamer, kamerstuk 22008. 48 H .W.K. Kaspersen, d iss. a.w . p. 274 e.v. Zie ook d e conclusies ten aanzien van d e gehanteerd e techniek, te weten d e zgn. aanvullingsmethod e, de uitbreid ingsmethod e en mengvormen daarvan; a.w . p. 299-301.
49 Uit d eze opmerking vloeit overigens voort, d at waar zulks niet het geval is, er voor d e w etgever maar tw ee mogelijkhed en bestaan: hetzij tot inkeer komen en de kritiek honoreren, hetzij alsnog tijd ens d e verd ere parlementaire behandeling gemotiveerd het ongelijk van d e d octrine aantonen.
13
d etect their shortcomings; and the always changing, always inconclusive results of the critical d iscussion constitute what may be called ’the science of the d ay’."50
50 K.R. Popper, Autobiography, in: P.A. Schilpp (ed.), The philosophy of Karl Popper, La Salle, Illinois 1974, deel I p. 68.
14