H. B. WIARDI BECKMAN
HET SYNDICALISME IN FRANKRIJK
AMSTERDAM N.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS - MAATSCHAPPIJ MCMXXXI
HET SYNDICALISME IN FRANKRIJK
HET SYNDICALISIVIE IN FRANKRIJK PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR. J. J. BLANKSMA, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOOR DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 11 DECEMBER, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR
HERMAN BERNARD WIARDI BECKMAN GEBOREN TE NIJMEGEN
AMSTERDAM N.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ MCMXXXI
AAN MIJN VROUW
VOORWOORD an het einde van het laatste deel van zijn boek over „De Socialisten" schrijft Quack in een hoofdstuk, dat hij „De drie stroomingen" heeft genoemd: „Zoo splitsen zich, op het einde der negentiende eeuw, de twee scholen van het socialisme. De school van Marx en van Bakunin. Maar, als op een zekere afstand van de leiders dier twee stroomen, beweegt zich, aan de kim der rijzende twintigste eeuw, op allerlei plaatsen, zij het veelal nog in schemerende lijnen, een deel van het eigenlijke volk der arbeiders met uit eigen midden opkomende voortgang, aandrift en instellingen. Die arbeiders treden op met hun verscherpte vakvereenigingen, syndicaten en bonden. Het is veelal, op het einde der XIXde eeuw, nog maar een doffe streep. Een organisatie voor de loonstrijd. Doch in het verschiet valt reeds hier en daar een lichtvonk op de golvende rijzing en zwelling dier volks-evolutie. Het wordt een eigen strooming van het socialisme." Quack geeft dan een korte omschrijving van het syndicalisme en de eischen, die het stelt, en besluit: „Anders staken zij -- de syndicalisten -- overal het werk en herhalen binnensmonds het woord van Herwegh: heel het raderwerk staat stil, als mijn machtig' arm dat wil. In de twintigste eeuw zou de schemering van dergelijke lijnen of richtingen dag-helder worden." 1) De tijd is gekomen om deze „derde strooming", die reeds weer tot het verleden behoort, nader te bestudeeren. Het syndicalisme uit de periode 1900---1910 is dood, de Fransche vakbeweging is op andere banen gekomen. Deze merkwaardige verandering in de jaren nä 1918 is waard, afzonderlijk te worden bestudeerd; in dit boek zal ik mij beperken tot het eigenlijke syndicalisme, zijn ontstaan, zijn ontwikkeling en zijn beginselen. Het te behandelen tijdperk vindt zijn aangewezen afsluiting in het jaar 1914, het begin van de wereldoorlog, die ook de Fransche vakbeweging uit haar oude koers sloeg. Het syndicalisme is in zijn volkomen vorm een Fransche beweging. Reeds vroeger hadden zich aan het syndicalisme verwante verschijnselen voorgedaan in de vakbeweging van Oostenrijk en Nederland, en wel in de periode, die aan het overwicht van de grootindustrie in die landen voorafging. 2 ) Deze richting is daar echter door de „moderne ", zich naar het Duitsche voorbeeld richtende, vakbeweging overvleugeld of vernietigd. Wat Duitschland betreft, daar hebben de syndicalisten, Lokalisten", nooit eenige beteekenis verkregen.Van Frankrijk uit heeft het syndicalisme na 1900 de vakbeweging van Italië en Spanje veroverd, terwijl in de laatste jaren vóór de wereldoorlog in Engeland en Amerika, (de Industrial Workers of the World), onder de ongeschoolden een beweging is opgekomen, die in vele opzichten met het syndicalisme overeenstemming vertoont en ongetwijfeld de invloed van Fransche methoden en Fransche opvattingen heeft ondergaan 3) Doch in ) Aldaar, 2de druk, blz. 429-430. — 3 ) G. Eckstein, Inleiding bij de Duitsche ver Mouvement Syndical en France, 1912, bl. 85 vlgd. —-talingvPuLos,Htired M. Levenbach, Arbeid in Amerika, 1926, bi. 162 vlgd.; J. R. MacDonald, Syndicalism, A critical examination, 1912, bi. 42 vlgd. Vgl.artikel van J. H. Harley, Wetenschappelijke Bladen, 1914, II, bi. 280 vlgd. 1
3)
geen ander land heeft het syndicalisme de macht ontplooid en de zelfverzekerdheid verworven, die de Fransche vakcentrale, de Confédération Générale du Travail, in de bloeiperiode van het syndicalisme hebben gekenmerkt. De uitgebreide litteratuur, die reeds over het syndicalisme bestaat, heeft mij er niet van weerhouden, deze studie te ondernemen. De vele auteurs hebben in de latere jaren in zoo sterke mate zich op de onderzoekingen en op het oordeel van een enkele oudere schrijver verlaten, dat er alle aanleiding was, naar de bronnen zelf terug te gaan. Bovendien geldt voor vrijwel alle bestaande boeken over het syndicalisme, dat zij of alleen aandacht besteden aan de leer der syndicalistische theoretici, (Sorel, Berth, Lagardelle); óf trachten uit de uitingen van theoretici en vakvereenigingsbestuurders samen een afgerond beeld van het syndicalisme af te leiden. Deze methode lijkt mij onaanvaardbaar, daar, zooals ik in hoofdstuk VII van deze studie hoop aan te toonen, het verband tusschen de theoretici en de eigenlijke leiders der syndicalistische vakbeweging zeer los was en er tusschen de opvattingen van beide groepen wezenlijke verschillen bestonden. Wie het syndicalisme wil leeren kennen, moet zich wenden tot de beweging zelf, tot de Fédération des Bourses du Travail, de Confédération Générale du Travail en de organisaties, die bij deze centrale lichamen waren aangesloten. Ik kan mij hiervoor beroepen op Lagardelle, die schrijft: „De historicus zal zich niet vergissen; hij zal de geest van het syndicalisme niet elders zoeken. Hij zal hem vinden in de actie van de massa en niet in de boeken." 1 ) In de „Cultuurhistorische Verkenningen" schrijft professor Huizinga: „Ieder geeft zich rekenschap van het verleden naar de maatstaven, die zijn beschaving en zijn wereldbeschouwing hem aangeven." 2 ) En verder: „Inzooverre ook binnen eenzelfde cultuur elke door een bepaalde wereldbeschouwing bijeengehouden groep een eigen cultuurkring uitmaakt, is tevens toegegeven, dat een katholieke geschiedenis er anders uit moet zien dan een socialistische enz." 3) Welnu, de lezer wete, dat in deze studie over het syndicalisme een sociaal-democraat aan het woord is. Ik heb niet de pretentie, de „objectieve waarheid" over het syndicalisme te geven. Wel heb ik getracht, alle partijdigheid te vermijden en de syndicalistische strijdmethoden en beginselen ten volle recht te doen wedervaren; wel hoop ik erin geslaagd te zijn, mijn eigen opvattingen zooveel mogelijk op de achtergrond te houden en uit dit boek de stem van de syndicalistische beweging te laten spreken. Doch overal waar een oordeel over een leidende figuur of een samenvatting van een behandeld onderdeel wordt gegeven, daar is de persoon van de schrijver aan het woord. Een sociaal - democraat kan, dunkt mij, voor de beschrijving van het syndicalisme geschikt zijn, omdat hij eenerzijds als „buitenstaander" voldoende kritisch tegenover zijn onderwerp staat; anderzijds door zijn kennis van de proletarische strijdorganisaties in het algemeen, door de ervaringen, die hij in die beweging heeft opgedaan, de beteekenis van uitspraken en stemmingen op vergaderingen, congressen enz, kan we') Mouvement Socialiste, Februari 1912, bl. 134. bl. 166.
8
— 2)
Aldaar, bl. 163. — ') Idem,
gen. De boeken, die over het syndicalisme zijn gepubliceerd, dragen schier allen het karakter, hetzij van een apologie, hetzij van een refutatie. In de volgende hoofdstukken hoop ik tusschen deze twee uitersten het juiste midden te hebben gevonden. Veel dank ben ik verschuldigd aan hen, die mij bij het schrijven van dit proefschrift behulpzaam zijn geweest; o.a. aan de „camarades" van de huidige Confédération Générale du Travail, die mij in de Rue Lafayette gastvrijheid verleenden en mij in talrijke besprekingen de gelegenheid gaven, mijn uit de bronnen geputte indrukken aan hun herinnering te toetsen. Doch in de eerste plaats wil ik een woord van dank spreken tot mijn promotor, professor Huizinga, die mij met zijn raad bijstond. Steeds zal ik het als een groot voorrecht blijven beschouwen, dat ik in de jaren van mijn studie in de Geschiedenis onder zijn belangstellende leiding heb mogen werken. De breede opvatting van de wetenschap, die professor Huizinga zijn leerlingen bijbrengt, de methode voor de benadering van een te bestudeeren onderwerp, die hij hun leert, en vooral de invloed, die van zijn fijne, oorspronkelijke geest uitgaat, zullen mij een steun blijven --- ook bij de arbeid op geheel ander terrein, waartoe ik mij geroepen voel.
9
HOOFDSTUK I
WAAROM IS FRANKRIJK HET LAND VAN HET SYNDICALISME? nder syndicalisme verstaat men die strooming in de antikapitalistische arbeidersbeweging, die de volle nadruk legt op de vakbeweging. Voor de gewone vakactie binnen het kapitalisme verwerpt het syndicalisme centralisatie, hooge contributies en het verbinden van verzekeringsfondsen aan de vakvereenigingen; het begeeft zich zoo min mogelijk in blijvend of incidenteel contact met de werkgevers; het voert de vakstrijd met zoo scherp mogelijke middelen, grijpt iedere gelegenheid aan om een staking uit te roepen, en zoo mogelijk deze door solidariteitsstakingen over andere bedrijven uit te breiden. Volgens de syndicalistische opvatting dient de vakvereeniging niet slechts voor de directe behartiging van de materieele belangen der arbeiders, maar is zij tevens het eenige orgaan, dat geschikt is voor de politieke anti-kapitalistische actie van het proletariaat. Het syndicalisme streeft niet naar verovering van de staatsde over het geheele macht, maar bereidt de algemeene werkstaking voor, waardoor land en alle bedrijven uitgebreide solidariteitsstaking eenmaal het kapitalisme zal worden vernietigd. Het is anti-parlementair en vertrouwt alleen op de directe actie der arbeiders en op de invloed en geschiktheid van een bewuste minderheid. Het syndicalistisch toekomst-ideaal is een groepen-anarchisme, een inrichting van de maatschappij, die het best kan worden omschreven als een federatieve samenwerking van zelfstandige voortbrengersgroepen, die de voortbrengingsmiddelen in eigendom zullen hebben. In de tegenwoordige vakvereenigingen zijn, volgens de syndicalisten, deze voortbrengersgroepen van de toekomst reeds in kiem aanwezig. Buiten Frankrijk wordt voor deze richting algemeen de naam „syndicalisme" gebruikt; in Frankrijk zelf wordt zij aanvankelijk aangeduid als „1e syndicalisme révolutionnaire". Omstreeks 1900 echter krijgen ook in Frankrijk de woorden „syndicalisme" en „syndicaliste" de speciale beteekenis, die zij reeds eerder in het buitenland hadden; in zijn in 1906 verschenen studie over de Fransche vakbeweging schrijft Paul Louis: „Het woord syndicalisme.... wordt zoowel gebruikt voor het geheel van de Fransche vakbeweging, als voor de richting, die daarin tegenwoordig overheerscht." 1) In dit boek gebruik ik het woord syndicalisme in de beteekenis, die daaraan buiten Frankrijk algemeen wordt gehecht. In de Fransche litteratuur over de arbeidersbeweging heeft het woord „militants" burgerrecht verkregen. De „militants" zijn de actieve leden eener organisatie, al dan niet belast met een bestuursfunctie, die in de strijd op de voorgrond treden en het organisatiewerk verrichten. 2
O
~
Omschrijving van het begrip syndicalisme
—
)
') P. Louis, Histoire du mouvement syndical en France, bl. 269. Wordt als het „nieuwe" woord gebruikt, Mouv. Soc., 1-12-1901, bl. 667. — 2 ) Ook Henri Sée schrijft over de tijdelijke verdwijning van de arbeidersbeweging na de „Commune, dont la répression a décimé les militants parisiens": ,.Esquisse dune histoire économique et so 11
Het woord „syndicalisme"
De term „mi litants"
Deze zoo teekenende benaming wordt door mij overgenomen, daar er geen goede, korte Hollandsche vertaling voor bestaat; (termen als „vakvereenigingsbestuurders" of „het kader" hebben een engere beteekenis. ) Verklaring
Hoe moet het worden verklaard, dat juist in Frankrijk het syndicalisme
van het ont- tot volle ontplooiing is gekomen en dat het in dat land jaren lang de staan van het Fransche syn- vakbeweging heeft beheerscht? Van de vele schrijvers over het syndidicalisme calisme hebben zich slechts enkele met deze vraag beziggehouden. ' ) Lagardelle De syndicalistische theoreticus Hubert Lagardelle zoekt de oorzaken van
het ontstaan van het Fransche syndicalisme in vier factoren: de volgroeide Fransche democratie en haar corrupt en onvruchtbaar karakter, (stroef~ heid van de wetgeving); de revolutionaire tradities, die in Frankrijk leven; de slechte ondervindingen, die de Fransche arbeiders met het parlementair socialisme hebben opgedaan, (culmineerend in het ministerschap van Millerand) ; en de splitsingen in de socialistische partij, die de eenheid van de vakbeweging bedreigden. 1 ) Volgens hem is het karakter der Fransche democratie de belangrijkste van deze vier factoren; zijn redeneering is deze: uitgaande van de overtuiging, dat het syndicalisme tegenover het parlementair socialisme en de Duitsch-Engelsche methoden van vakactie, (in Frankrijk de „reformistische" methoden genoemd), een hoogere vorm van socialistische strijdmethode beteekent, zoekt hij de verklaring voor deze „voorsprong" der Fransche vakbeweging in de „overrijpheid" van de Fransche democratie. In een land, waar het proletariaat nog niet alle democratische rechten heeft veroverd, moet het zijn kracht in de eerste plaats aan de strijd dáárvoor geven -- strijd bijv. voor het algemeen kiesrecht — en daarbij zoo mogelijk met democratische groepen uit de burgerlijke klassen samenwerken. Is echter de parlementaire democratie tot volle ontplooiing gekomen, zooals in Frankrijk het geval is, dan ondervindt het proletariaat, dat het ondanks het algemeen stemrecht niet kan beletten, dat de kapitalistische klasse de staatsmacht als middel tot handhaving van haar bevoorrechte positie blijft gebruiken; de arbeidersbeweging groeit door de democratie heen, verbreekt de banden met de burgerlijke democraten, en moet zich, om langs de weg van de revolutionaire algemeene staking het socialisme te kunnen vestigen, tegen democratie en staat keeren. Berth Van minder belang zijn de opvattingen van een ander syndicalistisch theoreticus, Edouard Berth, die hij baseert op de door Georges Sorel en hem verdedigde stelling, dat bij de verdere ontwikkeling van het kapitalisme alle ongeschoolde handenarbeid door machines zal worden vervangen en de productie nog slechts aan zeer geschoolde arbeidskrachten behoefte zal hebben voor de leiding en verzorging der geperfectioneerde machines. Dit onwerkelijk uitgangspunt moet hem leiden tot fantastische conclusies. Hij onderscheidt drie typen van vakbeweging: een „étatiste", tamme, op de staatsmacht vertrouwende richting, die behoort bij de on~ ciale de la France", 1929, b1.507. -- 1 ) Als G. Moreau, „Le Syndicalisme, les mouvements politiques et l'évolution économique", bl. 270 vlgd., de oorzaken van het ontstaan en de meer of minder snelle groei van „le syndicalisme" nagaat, neemt hij de vakbeweging als geheel en wijdt niet speciaal aandacht aan de syndicalistische richting. — 2) Le Socialisme Ouvrier, bi VI vlgd., 2-9, 197-198, 229, 253 en 271--285; Syndicalisme et Socialisme, bi 6.
12
geschoolden, (bijv. de mijnwerkers); dan volgt in Berth's waardeering de richting, die wél zelfstandig en los tegenover de staatsmacht staat, maar geheel op directe, materieele verbetering gericht is; deze behoort bij de „arbeiders-aristocratie ", de tijdelijk door toevallige omstandigheden boven de klassegenooten materieel-bevoorrechte groepen, als de typograf en; en tenslotte het hoogste, en naar zijn hoop en verwachting definitieve type, het syndicalistische; dit heeft een revolutionair doel en verwacht niets van de staat; als voorbeeld noemt hij de metaalbewerkers, in wier bedrijfstak hij de door hem voorspelde industrieele ontwikkeling reeds meent waar te nemen. i) Buiten deze syndicalistische theoretici heeft geen Fransch schrijver zich Mevrouw Ro. anders dan terloops beziggehouden met de vraag, waarom de Fransche land Holst arbeidersklasse meer dan die van andere landen voor het syndicalisme toegankelijk is gebleken. De factor, die ook naar mijn meening van de grootste beteekenis is ~ het speciale karakter van het Fransche bedrijfsleven, waar veel meer dan in het buitenland het kleinbedrijf en middenbedrijf zich tegenover het industrieele grootbedrijf hebben gehandhaafd --- is reeds in 1905 aangewezen door Mevrouw Roland Holst in haar boek „Generalstreik und Sozialdemokratie". Bij de ontleding van het syndicalistisch geloof in de algemeene staking en de syndicalistische idealen voor de toekomststaat kwam zij tot de conclusie, dat deze opvattingen, die met de concentratie-beweging van de grootindustrie geen rekening houden, alleen kunnen ontstaan in een omgeving, waar de „klein- en dwergbedrijven" overheerschen. 2 ) In een artikel in de Neue Zeit gaf Rappoport in 1910 dezelfde redeneering. 3 ) Ook door schrijvers, die niet tot de marxistische richting behooren, is Sombart verband gelegd tusschen het syndicalisme en de bouw van het Fransche bedrij fsleven.Werner Sombart houdt zich in zijn boek „Der proletarische Sozialismus" op twee plaatsen met de vraag bezig; de eerste maal onder hij psychologische en sociologische oorzaken; wat de eerste be--scheidt treft, brengt hij het syndicalisme in verband met de „decadentie ", die volgens hem de Parijzenaars kenmerkt; het kon slechts „bedacht" worden door „tot het uiterste verfijnde geesten, door geraffineerde menschen, wier beschaving zoo overrijp is, dat zij alleen nog maar behagen scheppen in extravagante ideeën, wier zenuwen zeer sterke prikkels noodig hebben om in actie te worden gebracht "; en verder: „de menschen, die de dragers der syndicalistische beweging moeten zijn, kunnen slechts Franschen zijn." 4 ) Van deze verwijzing naar het volkskarakter komt Sombart dan op het „economisch-sociaal milieu"; hij schrijft: het syndicalisme kon slechts ingang vinden in een land „waar het type van de kapitalistische onderneming nog grootendeels de werkplaats van middelmatige grootte is." En tenslotte komt hij in gezelschap van Lagardelle, als hij het syndicalisme beschouwt als een reactie op het weinig proletarisch karakter van de politiek van de Fransche socialistische partijen, welke politiek zelf weer door Sombart met het kleinburgerlijk karakter van de meerderheid van het Fransche kiezerscorps in verband wordt gebracht. r') In het tweede deel van dit boek, waarin hij geheel ') Mouv. Soc., 1-5-1905, bl. 24 vlgd. - 2 ) Aldaar, 2de druk, bl. 28. — 3) Neue Zeit, 1910--1911, I, bl. 142. —• 4 ) Later kom ik op die „decadentie" terug. -- 5 ) Der Proletarische Sozialismus, 1924, I, bl. 417-418. 13
onder de invloed blijkt te staan van de „völkische" rassentheorieën, tracht Sombart een gemeenschappelijke verklaring te geven voor het syndicalisme en andere verschijnselen in de Fransche arbeidersbeweging. Hier erkent hij nog slechts één oorzaak: „het Fransche volkskarakter"; alles, ook de sociale ontwikkeling in Frankrijk, moet verklaard worden uit „de oorspronkelijke aanleg van deze Keltische stam." Hij wijst ook hier op de sociale structuur van het land en herinnert tevens aan het overwegend agrarisch karakter van de Fransche bevolking en aan het tot verzet uitlokkend centralisme van de Fransche staat met zijn zeer talrijke beambten, maar al deze verschijnselen moeten volgens hem worden teruggebracht tot het „volkskarakter ", dat reeds door Caesar en Strabo in zijn zwakheden is gekenschetst; hij komt tot de conclusie: „nergens zijn geschiedenis en maatschappelijke structuur zoo duidelijk bepaald door de oorspronkelijke aard van het ras, ( „ursprüngliche Blutsveranlagung"), als in Frankrijk. " 1 ) Het is hier niet de plaats, deze rassentheorie te critiseeren en uitvoerig na te gaan, hoeveel „Keltisch bloed" er nog in de Franschman van de twintigste eeuw stroomt. Ik moge volstaan met mij aan te sluiten bij professor Huizinga, die schrijft: „Het proclameeren van een verschijnsel, dat u in de geschiedenis van een volk opvalt, tot een ras- of stameigenaardigheid, is in de regel niet meer dan een dooddoener; met het uitspreken van zulk een oordeel is de zaak bekeken; er vloeit geen levende kennis uit voort." 2) Wie niet van een vooropgezette rassentheorie uitgaat, zoekt elders de verklaring van één van de belangrijkste elementen van het volkskarakter: de vorm en geestesgesteldheid der sociale bewegingen in een land. Gottsched Gottsched behandelt het syndicalisme als onderdeel van een „Renouveau", dat hij in de Fransche cultuur in de jaren na 1900 in verschillende vormen meent waar te nemen. Hij noemt het syndicalisme het product van de teleurstelling van hoogstaande mannen over de moreele gesteldheid der Fransche democratie, 3 ) en beschouwt het als één van vele reactieverschijnselen tegen voortwoekerende decadentie, naast de Action Française en andere bewegingen. Dit mag zijn geldigheid hebben voor de theoretici, de syndicalistische intellectueelen, het kan ons niet helpen bij de verklaring van het succes der syndicalistische opvattingen bij de massa der arbeiders, die andere zorgen hadden dan de redding van de Fransche cultuur. In ander verband toont Gottsched, dat de groote beteekenis van de overheerschende positie van het klein- en middenbedrijf voor de verbreiding van het syndicalisme hem niet is ontgaan. 4 ) Eckstein De hier besproken vraag is het uitvoerigst behandeld door Gustav Eckstein in zijn inleiding bij de Duitsche vertaling van het boek van Paul Louis. Eckstein noemt eerst de belangrijkste „uiterlijke" oorzaken van het ontstaan van het Fransche syndicalisme: de invloed van het anarchisme, dat in Frankrijk sterker was dan elders; de splitsingen in de socialistische partij; de corruptheid en onvruchtbaarheid der Fransche democratie, (vooral onvruchtbaar op het gebied der sociale wetgeving!); het centralisme van de Fransche staat; de politiek der Fransche parlementaire socialisten, die een groot deel der arbeiders moest afstooten, (het geval -MilDer Proletarische Sozialismus, II, bl. 376-383. — ') J. Huizinga, Mensch en Menigte in Amerika, bl. 167-168. ') W. Gottsched, Die sozialen Grundlagen und theoretischen Grundanschauungen des französischen revolutionären Syndikalismus, 1917, bl. 58 en passim. — 4 ) t. a. p. bl. 69.
1)
--
14
lerand). Doch dan wendt hij Lich tot wat voor hein het wezenlijke is: de economisch-sociale verhoudingen, waaruit ook de eerst- genoemde verschijnselen moeten worden verklaard. Eerder dan de groot-industrie heeft zich in Frankrijk het bankkapitaal. Eckstein spreekt vooral van het „woekerkapitaal ", ontwikkeld, dat de handwerkers-industrie aan zich schatplichtig wist te maken. Kleine ondernemers en arbeiders moesten zoo samen in verzet komon tegen het geldkapitaal: voor Proudhon en de socialistische schrijvers uit zijn tijd is het socialisme vooral een vraagstuk van credietverleening; in de revolutionaire bewegingen van de 19de eeuw strijden proletariërs en kleinburgerlijke elementen zij aan zij. Het taaie leven van de Proudhonistische opvattingen is een gevolg van het voortbestaan van het kleinbedrijf, daar de groot-industrieele ontwikkeling onder het tweede keizerrijk tot enkele bedrijfstakken beperkt bleef; de regeering van Napoleon III bevorderde met kracht de luxe-industrie, die op handwerk is aangewezen. Ook na 1879 toonde Frankrijk in vergelijking met andere kapitalistische landen een trage groot-industrieele ontwikkeling. Zoo bleef de stadsbevolking een overwegend kleinburgerlijk karakter dragen en deze omstandigheid heeft de eigenaardigheden van de Fransche arbeidersbeweging bepaald; „de kleinburger is van huis uit individualistisch." 1 ) Als de invloed van Proudhon omstreeks 1870 taant, is het om plaats te maken voor een andere vorm van anarchisme: de leer van Bakunin. Eckstein noemt nog de omstandigheid, dat een groot deel van het Fransche kapitaal buiten de grenzen werd belegd en dus niet aan de uitbreiding van de Fransche industrie ten goede kwam 2 ) en hij wijst met een enkel woord op de overwegende positie van de agrarische bevolking. Hij komt zoo tot de conclusie, dat het syndicalisme is het jeugdstadium van de vakbeweging, behoorend bij het nog niet tot volle ontplooiing gekomen kapitalisme. Deze conclusie vindt haar bevestiging in de ontwikkeling van de Fransche vakbeweging na ± 1910 en in de geschiedenis van de Oostenrijksche en Nederlandsche vakbeweging. Tegenover de boven weergegeven opvattingen van Lagardelle en Berth is zij door de feiten in het gelijk gesteld. Adolf Braun sluit zich over het algemeen bij Eckstein aan, doch legt Adolf Braun sterker dan deze de nadruk op de toekomst-voorstelling van het syndicalisme. Dat de productie kan worden geleid door zelfstandige voort kan volgens hem slechts worden aangenomen door-brengsop, arbeiders, die het kleinbedrijf als de toonaangevende productieëenheid kennen.') Ik sluit mij bij deze opvatting der marxistische schrijvers aan en zal in de volgende bladzijden de vijf factoren, die naar mijn meening het ontstaan en het bijzonder karakter van het Fransche syndicalisme hebben bepaald, aan een nadere beschouwing onderwerpen: Iste. de trage industrieele ontwikkeling en de taaiheid van het kleinbedrijf; 2de. de omstandigheid, dat Frankrijk een in de eerste plaats agrarisch land is gebleven; 3de. het eigenaardig karakter van de Fransche democratie; Ode. de aard der socialistische politiek en de verdeeldheid van de Fran1) 3)
t. a. p., bi. 60; voor het geheele betoog, bi. 30--88. 2 ) Vgl. Sée, t. a. p., bi. 466. A. Braun, Die Gewerkschaften vor dem Kriege, 3de druk, 1925, bl. 159. —
--
15
sche socialistische partij en 5de, de revolutionaire traditie en haar tegen de staat gericht karakter. Overwegend lste: Ook in Frankrijk deed de door de groot-industrieele ontwikkekleinburger- ling veroorzaakte bedrijfsconcentratie zich voor, maar zij bleef beperkt lijk karakter tot bepaalde bedrijfstakken en bepaalde gebieden. Het kleinbedrijf wist naast de groote fabrieken zijn positie te handhaven. l) Voor een goed begrip van de verschijnselen van het Fransche sociale leven moet niet minder belang worden gehecht aan het betrekkelijk matige tempo, waarin de verandering in de productieverhoudingen zich voltrok. Frankrijk heeft niet de meesleepend-snelle overwinning van het industrieele grootbedrijf gekend, die in Engeland en later in Duitschland heeft plaats gehad en in die landen het voelen en denken der bevolkingsgroepen, die er mede in aanraking kwamen, moest beheerschen. Een meer geleidelijke economische omwenteling „revolutioneert" in veel mindere mate de geesten. Zoo bleef, met uitzondering van enkele industrieele departementen, de mentaliteit van de Fransche stadsbevolking kleinburgerlijk. In de steden met vele kleine werkplaatsen ontbrak de zakelijke grondslag voor een uitsluitend - proletarische massabeweging; de klassentegenstelling sprong niet scherp in het oog; de gemeenschappelijke belangen met de baas van het bedrijfje schenen vaak wel zoo groot als die met de arbeider uit een concurreerende werkplaats. De zin voor organisatie en discipline, die het industrieele grootbedrijf de arbeiders bijbrengt, ontbrak; zoo vooral zijn het gebrek aan stabiliteit der Fransche arbeidersorganisaties te verklaren en het individualisme, dat de vele partijsplitsingen en het naast elkaar voortbestaan van talrijke kleine vak -vernigtjs eenzelfde bedrijf veroorzaakt heeft. De proef op de De juistheid van de hier ontwikkelde theorie kan worden getoetst aan som de al of niet syndicalistische gezindheid van de vakbonden in de verschillende bedrijven en in de verschillende deelen van Frankrijk. Naast de syndicalistische meerderheid bevat de Fransche vakbeweging een „reformistische" strooming, die in groote lijnen gelijk is te stellen met de vakbeweging in overwegend industrieele landen als Duitschland en Engeland. Welnu, de vijf belangrijkste reformistische vakbonden zijn de mijnwerkers, de textielarbeiders, het spoorwegpersoneel, de mécaniciens, (arbeiders werkzaam in de rijwiel- en automobielindustrie ) , en de typografen. De eerste vier groepen behooren tot het grootbedrijf en bevestigen dus onze theorie; de typografen kunnen daartoe echter niet worden gerekend, zij arbeiden over het algemeen in kleine werkplaatsen of in bedrijven van middelmatige grootte. De typografen alleen zouden de theorie niet aan het wankelen kunnen brengen, daar zij in de vakbeweging van alle landen, ten gevolge van hun hoogere levensstandaard en de soort arbeid, die zij verrichten, een uitzonderingspositie innemen. 2 De zuiver syndicalistische vakfederaties behooren inderdaad voor het grootste deel tot het kleinbedrijf: het zijn de lederbewerkers, de arbeiders in de voedingsbedrijven, de bouwvakarbeiders, de arbeiders in de meubelindustrie, de diamantbewerkers en de kappersbedienden; (het is teekenend voor het syndicalisme, dat deze kleine, niet bij de productie betrokken groep in de eerste jaren der C.G.T. een zoo groote rol heeft )
1
) Sée, t, a. p., bl. 483.
16
—
2
) Vgl. R. Michels, Zur Soziologie des Parteiwesens, bl. 278.
gespeeld); het zijn dezelfde bedrijven, die Sée noemt als de bolwerken van het kleinbedrijf. ) Er is echter één uitzondering, die van zoo veel belang is, dat zij het bewijs langs deze weg doet mislukken: ik bedoel de groote metaalbewerkersfederatie, die syndicalistisch is, ook een groot deel van de arbeiders der rijwiel- en automobielfabrieken onder haar leden telt en weldra de bovengenoemde, reformistische mécaniciens- federatie geheel overvleugelt. En dat, terwijl de metaalindustrie tot de Fransche bedrijfstakken behoort, waar de groot-industrieele ontwikkeling het verst is voortgeschreden. ) Zoo moeten wij tot de conclusie komen, dat men, door in de verschillende bedrijfstakken de mate van concentratie en de richting der vakbeweging naast elkaar te stellen, de samenhang tusschen syndicalisme en kleinbedrijf niet overtuigend kan aantoonen. Dat deze samenhang bestaat, kan echter met zekerheid worden bewe- Het bedrijfszen, als wij volgens een andere methode te werk gaan en de richting type, dat in een stad overvan de vakbeweging van een bepaalde stad of streek vergelijken met heerscht, behet overheerschend bedrijfstype in die stad of streek. Parijs bevat ver- paalt het kaschillende grootere fabrieken, vooral in het metaalbedrijf, maar het rakter der ar kleinbedrijf in de luxe-industrieën bepaalt het karakter van de hoofd- beidersbeweging stad. 3 ) In Parijs is dan ook het syndicalisme ontstaan en dat het jaren lang de Fransche vakbeweging beheerschte, was, zooals later zal worden besproken, voor een belangrijk deel aan de groote invloed, die de Parijsche georganiseerden in de leiding der C.G.T. bezaten, toe te schrijven; typisch is, dat zelfs de Parijsche typografen door de syndicalistische stroom werden meegesleept. De socialistische partijrichting van Allemane, die onder de politieke groepen de meeste verwantschap met het syndicalisme vertoont, is in de Faubourg Saint-Antoine te Parijs ontstaan, (meubelmakerswerkplaatsen!) Daarentegen is in NoordFrankrijk, het groot-industrieele gebied bij uitnemendheid, 4 ) de geheele vakbeweging reformistisch; ook de bouwvakarbeiders en andere groepen, die niet direct in de groote fabrieken zijn opgenomen. Daar ligt ook het vaste punt van de marxistisch-socialistische partij van Guesde. In het jongere industriegebied in het Noord-Oosten, (Lotharingen en de Vogezen) , krijgen in de hier behandelde periode noch het reformisme, noch het syndicalisme vaste voet. 5 ) Griffuelhes klaagt over de weinig-syndicalistische geest van de arbeiders in groote industrieen havensteden als Roanne, Lyon, Bordeaux; daar volgen zij de socialistische „politiciens" en zijn reformistisch. Het zuiverst treft hij het ware syndicalisme aan in het departement du Cher, waar geen groote fabriek te bekennen is. s) In het algemeen kan men zeggen, dat het syndicalisme buiten Parijs alleen vaste voet heeft gekregen in de steden in Zuid- Frankrijk, West-Frankrijk en het Centrum, waar de bevolking overwegend kleinburgerlijk is. 7 ) Teekenend is, dat bij het meeningsverschil, dat jarenlang de mijnwerkersfederatie verscheurd heeft, twee deelen van het land tegenover elkaar stonden: de reformistische mijn-
—
—
') t. a. p., bi. 483. 2 ) Idem, bi. 476. 3 ) Idem, bi. 481., Seignobos, deel VIII van Lavisse Histoire de France contemporaine, bi. 464..— 4 ) Seignodos, t. a. p., bi. 463. 5 ) Vgl. V. Griffuelhes, Voyage Révolutionnaire; het boekje geeft een overzicht van de toestand der vakbeweging in de verschillende deelen van het land. — e) Idem, bi. 13, 32-35 en 49. 7 ) Seignobos. t. a. p., blz. 458.
~
17
werkers uit Noord-Frankrijk tegenover de meer syndicalistisch gezinde van het Centrum. Zoo blijkt, dat niet de grootte van de eigen fabriek of werkplaats, maar het geheele economische milieu, waarin de arbeider leeft, zijn denkrichting bepaalt. In die streken van Frankrijk, waar het oude kleinbedrijf zijn positie heeft bewaard, is het syndicalisme ontstaan en gegroeid. Het overwicht 2de. De opvatting, dat de speciale eigenschappen van de arbeidersbevan de land - weging in een streek of land moeten worden verklaard uit de economibouw sche omgeving in haar geheel genomen, brengt ons er toe, aan het overwicht en de structuur van de Fransche landbouw veel meer belang te hechten, dan Eckstein heeft gedaan. Anders dan in Duitschland of Engeland bleef in Frankrijk de landbouw de eerste plaats in het economisch leven innemen; in 1906 behoorde nog 58 % van de Fransche bevolking tot de landbouwbevolking. „In zijn geheel genomen blijft Frankrijk in wezen een land van boeren." 1 ) Die landbouw werd voor het overgroote deel beoefend in kleinbedrijf, een omstandigheid, die het kleinburgerlijk karakter van het politieke en sociale leven ten zeerste moest versterken. 2 ) De syndicats, die niet anders dan tijdelijk en over een beperkt gebied vaste voet in de landbouw konden verkrijgen, moesten, wilden zij niet van hun doel afzien, middelen zoeken om langs andere dan democratische banen de leiding der maatschappij in handen te krijgen. Trouw blijven aan de parlementaire democratie beteekende voor de Fransche arbeiders, dat zij de beslissing over hun economische bevrijding aan de agrarische klassen overlieten; zoo werd de bereidheid, het anti-parlementarisme en de leer van de bewuste minderheid te aanvaarden, bevorderd. Het eigenaar- 3de. De gebreken, die de Fransche democratie in de periode van het dig karakter ontstaan van het Fransche syndicalisme vertoonde, moeten mede voor der Fransche het anti-parlementarisme van de syndicalistische vakbeweging en haar democratie vijandige houding tegenover de staat als zoodanig, verantwoordelijk worden gesteld. Ik behoef hier niet uitvoerig te spreken over de corruptie, die de Fransche politiek berucht heeft gemaakt; ik herinner slechts aan het Panamaschandaal, dat de opvattingen en praktijken van een deel der politici aan het groote publiek toonde; en dit was maar al te geneigd, naar wat het hier te zien kreeg de geheele politiek en alle politici te beoordeelen. Een element van bederf vormt ook de opvatting van de gemiddelde Franschman, dat „zijn" député er is, om voor hem als bemiddelaar op te treden bij het verkrijgen van een gunst of een betrekking van de staat. Voor de arbeiders kwam daarbij het poover resultaat der sociale wetgeving, waarover later uitvoerig zal worden gesproken. Dit alles gaf het gevoel, dat men als kiezer voor de gek gehouden werd en de arbeiders vroegen: wat hebben wij aan „onze" republiek, tot wier verdediging men ons steeds weer oproept? Onze toestand is in de republiek minstens zoo slecht, als die van onze klassegenooten elders in een koninkrijk. Hier blijkt dus de betrekkelijke geldigheid van de boven aangehaalde redeneering van Lagardelle; de Fransche arbeider kon niet enthusiast zijn voor de democratie, moest zich tegen haar keeren, „omdat hij de democratie had leeren kennen," zegt Lagardelle; 1) Sée,
18
t. a. p., bl. 498. -- 2 ) Idem, bl. 494 vlgd.
„omdat hij de Fransche vorm der democratie had leeren kennen,” zeg ik. In ieder geval werd zijn anti-parlementarisme versterkt. Ode. Het anti-parlementarisme en de anti- democratische gezindheid Depolitiekder vonden nieuwe aanknoopingspunten in de houding der Fransche socia- socialistische partij listische partijen, die, overbelast als zij in de 90er jaren waren met te- leurgestelde elementen uit het kamp der burgerlijke radicalen, (Millerand!), veel vroeger dan elders tot „regeeringspartij" werden. Nadat zij reeds enkele malen een linksch ministerie hadden gesteund, kwam het tijdens de Dreyfus-crisis zoo ver, dat Millerand een ministerportefeuille aanvaardde, zonder buiten de partij te worden gesloten. Ook deze beslissende episode zal later uitvoerig besproken worden. Millerand's ministerschap leidde tot de definitieve breuk tusschen vakbeweging en democratie, tusschen vakbeweging en staat; het maakte het de syndicalisten mogelijk, de tijdelijk onbetwiste leiders van de Fransche vakbeweging te worden. Toch maakt men het zich te gemakkelijk, indien men het geheele syndicalisme als een reactie op het „geval-Millerand" beschouwt, zooals herhaaldelijk wordt gedaan. 1 ) De onhoudbaarheid dezer verklaring blijkt reeds hieruit, dat de syndicalistische opvattingen, zij het nog niet volkomen volgroeid, al vóór 1899 in de Fransche vakbeweging aanwezig waren. Niet veel minder belangrijk dan de ministerportefeuille van Millerand is de steun, die de parlementaire socialisten in de periode 1902~1906 aan het ministerie-Combes verleenen, waardoor het wantrouwen der arbeiders jegens „democratische" politiek wordt versterkt. Het belang van deze factor wordt wel het best geïllustreerd door de omstandigheid, dat na 1906, het jaar van het optreden van Clemenceau als minister-president en van de definitieve breuk tusschen de socialistische partij en de burgerlijke linkerzijde, een geleidelijke toenadering valt waar te nemen tusschen vakbeweging en politieke partij en daarmede tusschen vakbeweging en parlementaire democratie. Deze uiterst reformistische houding der socialistische partijen, hier aangewezen als één van de factoren, die het ontstaan van het syndicalisme hebben bewerkt, was zelf weer een gevolg van de bovenbeschreven sociale structuur van Frankrijk. In een overwegend kleinburgerlijk land als Frankrijk, is voor een socialistische partij de verleiding heel sterk, haar proletarisch karakter te verloochenen en zich op te werpen als „volkspartij" en niet als klassepartij; als de partij van de kleine man. Ook hier werkt, indirect, het overwicht van het agrarisch deel der bevolking mede aan het ontstaan van het syndicalisme. Om het onmisbaar agrarisch kiezerscorps te winnen moest de socialistische partij haar propaganda en haar politiek richten naar deze groep, die grootendeels uit kleine bezitters bestond; daardoor vervreemdde zij onherroepelijk het meest bewuste deel van het proletariaat van zich en dreef dit deel in de armen van het syndicalisme. De socialistische partij kon niet ontkomen aan de algemeene onvastheid en onderlinge vervloeiing van het Fransche partijwezen, die Lagardelle, m.i, terecht, eveneens een gevolg „van het agrarisch en kleinburgerlijk karakter van de meerderheid der bevolking" 2 ) van Frankrijk noemt. ') Zoo J. Steiner, Neue Zeit, 1913-1914. I. bl. 83 vlgd. —') Mouv. Soc., Juni 1910, bl. 356.
19
De splitsingen Dat de verdeeldheid van het Fransche socialisme de arbeiders huiverig in de socialis- voor partijpolitiek moest maken, behoeft niet veel toelichting. Van 1880
tische partij tot 1905 stonden in Frankrijk twee of meer socialistische partijen te-
genover elkaar, die elkaar fel bestreden en het gevaar, dat deze splitsingen ook verzwakking en verdeeldheid in de vakbeweging zouden veroorzaken, was niet denkbeeldig. Deze utilitaire overweging heeft vele militants tot een a-politiek standpunt gebracht, dat, in verband met de bovengenoemde redenen, met behulp van wat anarchistische propaganda gemakkelijk in anti-parlementarisme omsloeg. De revolutio- 5de. De revolutionaire traditie in Frankrijk is van tweeledige aard: zij naire traditie valt door de geheele 19de eeuw heen uiteen in een jacobijnsch-blanquistische en een anarchistische strooming. De eerste wordt sterk beïnvloed door herinneringen aan de groote Revolutie; 1 zij gelooft, dat de gewelddadige verovering van de staatsmacht voldoende zal zijn voor de verandering van de maatschappij; ook zij is tot deze verwerping der democratische methoden genoopt door de zekerheid, dat zij de agrarische meerderheid der bevolking nooit goedschiks voor haar ideeën zal winnen. De gecentraliseerde staat wil zij van buiten af veroveren om hem daarna voor haar doeleinden te gebruiken. Deze opvattingen leven onder de syndicalistische militants veel sterker voort, dan men bij een oppervlakkige beschouwing zou vermoeden; de toespelingen op de groote Revolutie zijn ontelbaar; het vertrouwen op de bewuste minderheid is afkomstig uit blanquistische kringen, waar men eveneens van meenin g was, dat de groote heterogene massa ongeschikt was voor de revolutionaire daad. En men is niet onvoorzichtig, als men de theorie van de revolutionaire algemeene werkstaking gedeeltelijk ziet als een voortzetting van het oude blanquistische staatsgreep- geloof in moderne vorm. Scherp daartegenover stond steeds de anarchistische traditie, die meer direct door het kleinburgerlijk karakter der Fransche maatschappij beinvloed werd, (Proudhon is zelf tijdelijk een „klein baasje" geweest!) 2 ), en via Proudhon en Bakunin eveneens in het syndicalisme is uitgeloopen. Van haar heeft het syndicalisme de drang meegekregen om de staat te vernietigen in plaats van haar te veroveren; van haar ook het zoo sterk individualistische gehalte, dat het tot zijn toekomstvoorstelling bracht en de zwakheid zijner organisaties principieel deed verdedigen. Het syndicalisme is niet de eenvoudige voortzetting van één van deze beide revolutionaire stroomingen. Het heeft een eigen gezicht en een eigen karakter. In dit hoofdstuk is gezocht naar de redenen van zijn ontstaan. In de volgende hoofdstukken zullen wij ons bezig houden met zijn geschiedenis en zijn beginselen, die waard zijn, te worden gekend. )
1 ) Sorel, Decomposition du Marxisme, bl. 22 vlgd. 2 ) Vgl. Ch. Bouglé, „Die soziologischen Anschauungen Proudhons in den „Contradictions Economiques", „Grün berg's Archiv für die Geschichte des Sozialismus und der Arbeiterbewegung ", II, bi. --
98 vlgd. 20
HOOFDSTUK II
VOOR EN NA DE COMMUNE e gebeurtenissen van de jaren 1870-1871 hadden in het De revancheFransche volk een dubbele wrok achtergelaten. Het verlies droom van het proletariaat van Elzas-Lotharingen aan Duitschland deed, vooral in de kringen der radicale republikeinen, het verlangen naar een revanche-oorlog levend blijven. De Parijsche arbeiders echter hadden hun eigen nederlaag te verkroppen: de harde onderdrukking van de Commune vernietigde tijdelijk alle durf en alle organisatie onder het Parijsche proletariaat, maar schonk voor altijd aan hen, die in de strijd gevallen waren, het martelaarschap. Onder het regiem van scherpe vervolgingen, dat de eerste jaren voortduurde, smeulde de haat en moest de wensch zich vastzetten, eens „revanche" te nemen op de republikeinsche regeering. Sedert 1879 vonden de jaarlijksche bedevaar ten plaats naar de „mur des fédérés", de sombere hoek van het kerkhof Père Lachaise, waar de laatste verdedigers der Commune gefusilleerd en in de grond gestopt waren. 1) Het Parijsche volk zag in de Communards martelaren voor het socia- DeCommunelegende of werkelijk de lisme. De vraag, of deze opvatting historisch-juist is kan hier Commune een socialistische beweging kan worden genoemd buiten bespreking blijven. De Commune-legende heeft het karakter der Fransche arbeidersbeweging in de volgende jaren bepaald: voor steeds meer arbeiders werd de republikeinsche burgerij de erfvijand. Ongetwijfeld hebben de talrijke geschriften, waarin de socialistische uitgewekenen hun kijk op de Commune gaven, deze opvatting bevorderd. 2 ) Doch sterker werkte de herinnering aan de feiten zelf. Wie bij een onbevooroordeeld historicus als Seignobos de beschrijving van dit stuk burgeroorlog leest, 3 ) kan niet ontkomen aan de indruk, dat de onderdrukking van de Commune met buitengewone hardheid is uitgevoerd; hij zal Sorel's opvatting moeten onderschrijven, dat Thiers, door onder de arbeiders deze revanche-traditie op te wekken, een groote politieke fout heeft gemaakt. 4 ) Voorloopig kon het schijnen, dat Thiers de juiste methode had gevolgd. Tijdelijke stilte Allen, die aan een nieuwe verzetbeweging leiding hadden kunnen geven, waren gedood, verbannen of uitgeweken. 5 ) Tijdelijk overheerschte de angst alle andere gevoelens. Toen op het arbeiderscongres van Marseille van 1879 weer enkele socialistische klanken waren gehoord, —
—
_
1 ) Ch. Seignobos, l'Evolution de la 3e Republique, deel VIII van Lavisse, Histoire de 2 ) G. Weill, Histoire du Mouvement Social en France, France contemporaine, blz. 67. 1911, bl. 154. — 3 ) Ch. Seignobos, Le déclin de 1'Empire et Ia 3e République, deel VII van Lavisse, als voren, bl. 307-314. * 4 ) G. Sorel, Le prétendu socialisme juridique, Mouvement Socialiste, 15-4-1907, bl. 331. Veertien jaar later zou Sorel het sterker zeg moet niet vergeten, dat zonder de bloedbaden (massacres) van Juni 1848 en-gen:„M Mei 1871 het socialisme zeer veel moeite zou hebben gehad om het beginsel van de klas Frankrijk te doen aanvaarden." In: Matériaux d'une theorie du proletariat,-sentrijd 1921. bl. 53. — 5 ) F. Pelloutier, Histoire des Bourses du Travail, bl. 70. Pelloutier vermeldt, dat de Parijsche luxe- industrie ernstig benadeeld werd door het verlies van een groot aantal bekwame vaklieden tengevolge van de onderdrukking der Commune.
21
vond de afgevaardigde der Parijsche bouwvakarbeiders instemming bij de meerderheid der aanwezigen met zijn protest tegen die voornemens, onder verwijzing naar de afschuwelijke gevolgen, die gewelddadig optreden in 1871 had gehad. 1 ) In hetzelfde jaar klonk ook de andere toon, die weldra de voorzichtige onderworpenheid geheel zou overstemmen. Het rapport van de onafhankelijke arbeidersdelegatie naar de tentoonstelling te Philadelphia bevatte reeds revolutionaire aansporingen, die de herinnering aan de „bloedige week" van 1871 tot uitgangspunt hadden. In de conclusie lezen wij: „Het proletariaat moet in de bourgeoisie de gemeenschappelijke vijand zien; laat het zich steeds voor oogen houden de menschen-slachterij van Mei 1871." 2 ). Zeven jaar later, op het congres van Lyon, waar de socialisten weer de leiding namen, had geen spreker zoo'n succes als de afgevaardigde Heppenheimer, die in felle woorden 3) opriep tot wraak voor het arbeidersbloed, dat in 1871 had gevloeid. van de vakbeweIn de storm van 1871 was alles, wat er op het gebied ging bestond, ten onder gegaan. Voordat met de beschrijving van haar herleving kan worden aangevangen, moet een kort overzicht voorafgaan van de vakorganisatie tijdens het tweede keizerrijk. Dé mutualités De meest-verspreide vorm van vakorganisatie is onder het tweede kei-
zerrijk de „mutualité", de ondersteuningskas, het onderlinge fonds ter verzekering tegen de gevolgen van ziekte of ongevallen en ter bestrijding van begrafeniskosten. Na de „compagnonnages", de uit de gilden-tijd stammende gezellenvereenigingen, die, als overblijfsel uit een vorige periode, hier niet behoeven te worden besproken, is de mutualité de oudste vorm van organisatie, waarin arbeiders uit één bedrijf zich ter behartiging van gemeenschappelijke belangen aaneen sluiten. Na 1790 neemt het aantal mutualités geleidelijk toe. 4 ) Meestal worden zij door de overheid ongemoeid gelaten; als de regeering ingrijpt, is het, omdat zij het exclusief vak- karakter gevaarlijk acht. In 1806 verordent de prefect van politie te Parijs, dat de mutualités voortaan voor persoeen verordenen uit verschillende vakken toegankelijk moeten zijn ning, die al spoedig niet wordt nagekomen. 5 ) Na de staatsgreep van 1852 tracht de regeering van Napoleon III het laatste verzet van de arbeiders door een dergelijke maatregel te breken. 6 ) Omstreeks 1830 hadden zich in de meeste takken van industrie mutualités gevormd, 7) die zich niet dan bij uitzondering tegen de patroons keerden en in beainsel niet anders bedoelden dan onderlinge steun tegen de slagen van het lot. De résistances Het gezamenlijk optreden tegen de patroons werd eerst als een noodzakelijkheid gevoeld tijdens de Julimonarchie, de periode, waarin de machinale grootindustrie zich in snel tempo over Frankrijk uitbreidde. Het was een tijd van loonsverlagingen en tegen de daling van hun levenspeil verzetten de arbeiders zich, hetzij gebruik makend van de bestaande mutualités, hetzij door middel van nieuwe, nu opgerichte orgar-
z) Weill, t. a. p. blz. 230. — a) Compte Rendu, blz. 254. Compte Rendu, bl. 743. Paul Louis, Histoire du Mouvement Syndical en France, 3e édition, 1920. Verder te °) Ch. Seignobos, La citeeren als: Louis, Mouvement Syndical. — 5 ) Idem, bl. 76. Révolution de 1848 et le second Empire, deel VI van Lavisse, als voren, blz. 369. — 7) Louis, Mouvement Syndical, blz. 79. 1)
--
4)
--
nisaties. Dit tweede type vakvereeniging diende dus tot verdediging van de arbeidsvoorwaarden; het was de „résistance ", de weerstandskas. 1) Konden de mutualités openlijk werken, de résistances stonden aan scherpe vervolgingen bloot en namen daardoor het karakter van geheime genootschappen aan. Talrijke stakingen braken, vaak ook zonder eenige voorafgaande organisatie, in deze jaren uit, 2 ) doch de ontwikkeling der résistances werd door de vervolgingen en de alge arbeiders geremd en de vreedzame mu--menotwikldher tualité bleef vóór 1848 de meest voorkomende vorm van vakorganisatie. De krachtige vakvereeniging der typografen, in 1839 tot stand gekomen, was een uitzondering; zij was ondersteuningskas en weerstandskas tegelijk. In 1843 dwong zij de patroons, een collectief contract te aanvaarden en in 1848 telde zij 1500 leden. 3 ) Het gewone beeld toonden de opstanden van de zijdewevers te Lyon in 1832 en 1834: in hun verzet tegen ingrijpende loonsverlaging maakten de wevers gebruik van de bestaande mutualité, de „Devoir Mutuel", die, zonder als zoodanig bedoeld of geschikt te zijn, tijdelijk het karakter van een strijd-organisatie aannam. 4) De Fransche wetgeving legde de vorming van zelfstandige arbeiders- Wettelijke organisaties verschillende moeilijkheden in de weg. De wet-Le Chape- belemmeringen lier, die tot 1884 van kracht is gebleven, was een geesteskind van de Revolutie. Zij verbood „de vereeniging van arbeiders, onder elke vorm en onder elk voorwendsel ", omdat de beginselen der Revolutie geen organisaties duldden, die ten doel hadden, de burgers „door het belang van één corporatie van het algemeen belang te scheiden"; èn onder de indruk van de stakingen, die kort te voren in Parijs hadden plaats gehad. 5 ) De straffen, in deze wet tegen stakingen voorzien, werden door de wet van 1803 nog verzwaard. 6 ) Toen werd ook het „livret ouvrier", het werkmans-zakboekje, hersteld, dat door de Revolutie tijdelijk was afgeschaft. In dit boekje werden de door de arbeider ontvangen voorschotten e.d. genoteerd; waren de finantieele verplichtingen niet nagekomen, dan kon de arbeider verplicht worden, bij de patroon, aan wie hij schulden had, te blijven werken; een bepaling, die in de practijk zeer hatelijk werkte en vaak tot misbruik aanleiding gaf. „Het beteekende," zegt Charléty, 7 ) dat de arbeider aan het algemeene recht onttrokken werd en aan de patroon een recht op de vrijheid van zijn arbeider werd toegekend." Eerst in 1890 is het „livret" afgeschaft. De Code Pénal van 1810 bevatte een stakingsverbod met extra- strenge strafbedreiging tegen de „raddraaiers ", terwijl oprichting van vereenigingen met meer dan 20 leden slechts geoorloofd zou zijn met toestem overheid. Na de weversopstand van 1834 en andere groote-mingvade stakingen werden deze bepalingen verscherpt. 8 ) Het is duidelijk, dat niet slechts de résistances, maar ook de mutualités „
_
_
1 ) Louis, Mouvement Syndical, bi. 87. Vgl. J. C. Schreuder, Het bedrijf als grondslag der arbeidersorganisatie, bl. 5. 2 ) Louis, Mouvement Syndical, bl. 91. 3 ) Idem, bl. 96. 4 ) Idem, bi. 93 vigd. -- 5 ) La C. G. T. et le Mouvement Syndical. Gedenkboek, in 1925 door de C. G. T. uitgegeven, bi. 11; verder te citeeren als: Gedenkboek; Louis, Mouvement Syndical, bi. 40. Voor dit en het volgende ook: A. W. IJzerman, Het moderne kapitalisme van Waterloo tot Sedan, 1930, bi. 314 vlgd. -- 6 ) Louis, Mouvement Syndical, bi. 50. %) S. Charléty, La monarchie de juillet, deel V van Lavisse, als voren, bi. 244. -- 8 ) Louis, Mouvement Syndical, bi. 41. --
23
voortdurend met ontbinding op grond van deze wetsbepalingen werden bedreigd en dus slechts bij de gratie van de overheid konden bestaan. Ontelbaar is in de jaren voor 1848 het aantal gerechtelijke vervolgingen geweest, wegens overtreding van het vereenigingsverbod van meer dan 20 personen en wegens stakingen, die wel verboden en gestraft, maar natuurlijk niet voorkomen konden worden. i) De Februari- De revolutie van 1848 gaf de arbeidersorganisaties een oogenblik van revolutie verademing; de mutualités werden door het nieuwe bewind aangemoedigd, résistances geduld, stakingen niet vervolgd. Doch na de nederlaag van de Parijsche arbeiders in de straatgevechten van Juni was deze gunstige periode ten einde, en de nu volgende jaren brachten weer een groot aantal vervolgingen en ontbindingen van organisaties op grond van de herstelde wetsbepalingen. 2 ) De nationale federatie, die in 1849 was gesticht, en tijdelijk 104 arbeidersorganisaties had omvat over geheel Frankrijk verspreid, was door de overheid spoedig ontbonden. 3 ) Het tweede De vakbeweging vertoonde in de eerste tien jaren van het tweede keikeizerrijk zerrijk een beeld, dat vrijwel gelijk was aan dat van de Julimonarchie. De opbloei van talrijke productiecoöperaties na de revolutie van 1848, die tijdelijk de andere organisatievormen hadden verdrongen, 4 ) was door een even snelle ondergang van die lichamen gevolgd. Geheel on~ gevaarlijke mutualités mochten zich op den duur zelfs in de gunst van de keizerlijke regeering verheugen. 5 ) Daarnaast werkte menige résistance onder het mom van een mutualité. Intusschen had de industriëele ontwikkeling nieuwe vlucht genomen, waardoor het aantal loonarbeiders snel toenam; de toestand was sedert de Julimonarchie geheel veranderd; nu brak door de sterke toename van de arbeidersorganisaties het inzicht baan, dat men hier met een niet te stuiten ontwikkeling had te doen. 6 ) Geleidelijk kwam de strijd over de arbeidsvoorwaarden weer meer op de voorgrond; het tweede keizerrijk was een periode van ver geldloon, 7 ) en zoo beperkten de organisaties zich niet-hoginvaet meer tot „weerstand" tegen loonsverlaging, maar gingen tot de aanval over. Tentoonstel- Het jaar 1862 beteekent een keerpunt in de geschiedenis der Fransche ling te Londen arbeidersbeweging. Prins Jéróme Napoleon, die contact met de Parijsche arbeiders zocht, gaf zijn steun aan een plan, afgevaardigden der Parijsche arbeiders te sturen naar de wereldtentoonstelling te Londen van 1862. Een bronsbewerker, Tolain, de latere leider van de Fransche sectie der 1 ste Internationale, antwoordde met een scherp artikel, waarin hij voor de arbeiders de vrijheid opeischte, om ten deze los van elke patronage zelfstandig op te treden.$) Na een onderhoud met Tolain aanvaardde de prins het plan, de afgevaardigden door de arbeiders zelf, door tusschenkomst van de mutualités, te laten kiezen. Een boven verwachting groot aantal arbeiders nam aan de verkiezing voor de 200 afgevaardigden deel. 1 ) Louis, Mouvem. Syndical, bi. 42 en bi. 51 vlgd. — 2 ) Seignobos, Lavisse deel VI, bi. 365. ~ 3 ) Idem, bi. 369. S. Humbert, Le Mouvement Syndical, 1912, bi. 3. ~ 4 ) A. Thomas, Le second Empire, deel X van de Histoire Socialiste, bi. 187. r 5 ) Idem, bi. 187. 6 ) Idem, bl. 185; Weill, t. a. p. bl. 43 vlgd. — 7 ) Thomas, t. a. p., bl. 175; Louis, Mouvement Syndical, bl. 116. — 8) Idem, bl. 118; Thomas, t. a. p. bi. 194 vlgd.; Weill, t. a. p. bi. 60 vigd.; Seignobos, Lavisse deel VII, bi. 34 vigd.
24
Bij hun terugkeer uit Londen in het najaar brachten deze rapport uit aan hun kiezers. Zij bleken zeer onder de indruk van de werkwijze en de vrijheid van beweging der Engelsche vakvereenigingen en al deze „cahiers de doléance" van de Parijsche arbeidersklasse, zooals Weill de rapporten kenschetst, 1 ) vroegen van de regeering opheffing van de wettelijke bepalingen, die de vrijheid van ontwikkeling van de Fransche vakbeweging tegenhielden en stakingen verboden. De regeering, die het zenden van een arbeidersdelegatie had aangemoedigd, zou weldra gedwongen zijn, althans iets te doen. De publieke opinie was voor een dergelijke hervorming gewonnen door de Parijsche typografenstaking van 1862, waarbij de stakers een deel van de pers aan hun zijde hadden. Op grond van de stakingswetgeving werden talrijke veroordeelingen uitgesproken, doch de keizer schonk alle veroordeelden gratie. Daarmee waren de bestaande wetsbepalingen, die bovendien niet in staat bleken, de rijzende stakingsstroom te keeren, veroordeeld. 2 ) Bij een wet van 1864 werd inderdaad het stakingsverbod uit de Code Pénal geschrapt, doch niet ten onrechte verweet de linksche oppositie de regeering, slechts half werk te doen, omdat de bepalingen tegen aanslagen op de „vrijheid van arbeid" zoo verscherpt, en tegelijkertijd zoo vaag gehouden werden, dat zij bij een ongunstige interpretatie het stakingsrecht weer illusoir konden maken; en vooral, omdat de wet-Le Chapelier en de andere bepalingen tegen de arbeidersvereenigingen gehandhaafd bleven. 3 ) Op de afkondiging van deze wet volgde een belangrijke vermeerdering van het aantal werkstakingen; in enkele Parijsche bedrijven wisten de arbeiders de meest-gestelde eisch, invoering van een tienurige arbeidsdag, ingewilligd te krijgen. Doch de tallooze veroordeelingen stelden de critici van de wet in het gelijk. 4 ) In 1864, bij één van de mislukte pogingen om met afzonderlijke „arbeiderscandidaten" aan de verkiezingen voor de Kamer deel te nemen, publiceerden de reeds genoemde Tolain en zijn geestverwanten het merkwaardige „Manifest der 60", een document voor de geest van de voorhoede der arbeiders in die jaren. ó) Het stuk is, bij al zijn gematigdheid, doortrokken van een als vanzelfsprekend gevoeld klassebewustzijn: „Wil men de in het oog springende waarheid niet ontkennen, dan zal men moeten toegeven, dat er een afzonderlijke klasse van burgers bestaat, die behoefte heeft aan een directe vertegenwoordiging." Met voorbeelden toonden de stellers aan, dat de burgerlijke democraten de arbeiderseischen niet begrepen. Alleen door middel van eigen vertegenwoordigers zou de arbeidersklasse van het parlement kunnen verkrijgen, wat zij ervan mocht verwachten: opheffing van de loonverhouding, (salariat) een eisch, dus, die tegen het wezen van het kapitalistisch stelsel was gericht. Had dit politieke optreden geen direct succes, de vakbeweging bleef snel groeien, alle vervolgingen ten spijt. In deze jaren komt de benaming „chambre syndicale" op, die de vroegere termen „corporation" of „société corporative" verdringt. In zijn boek over het syndicalisme schrijft Gottsched, dat met de „chambre syndicale" een nieuwe vorm
Het Engelsche voorbeeld
Uitbreiding van het stakingsrecht
Manifest der 60
;
') Weill, t. a. p., bi, 65. 2) Weill, t. a. p., bi. 61 vlgd.; Gedenkboek, bi. 16. -- 3 ) Seignobos, Lavisse deel VII, bi. 37; Louis, Mouvement Syndical, bi. 43 en 53; Thomas, 4 ) Idem, bi. 73. t. a. p., bi. 235; Weill, t. a. p., bi. 71 vlgd. 5 ) Het manifest is afgedrukt bij Thomas, t. a. p., bi. 216-223. —
—
—
25
De term •,chambresyndicale"
van arbeidersorganisatie ontstaat, waarin de functies van de vroegere mutualités en résistances vereenigd zouden zijn. 1 ) Dit is onjuist. Ar dit dubbele karakter droegen, bestonden, zoo--beidrsvng, als boven is vermeld, reeds lang. In de jaren, dat de naam „chambre syndicale" de gebruikelijke wordt, neemt, tengevolge van de economische ontwikkeling en de verminderde gestrengheid der regeering, de strijdbaarheid der organisaties inderdaad toe, doch verband bestaat er niet. Wat de term „chambre syndicale" betreft, Thomas toont aan, dat de afgevaardigden naar de tentoonstelling van 1862 hiermede nog lichamen aanduidden, waarin arbeiders en patroons, of hun wederzijdsche vertegenwoordigers, samen zitting zouden hebben. 2 ) Een vakvereeniging wordt in hun rapporten o.a. genoemd: „chambre syndicale ouvrière". De verandering van beteekenis van de term en de verwarring, die daaruit voortvloeide, worden ons duidelijk uit een passage in het bovenvermelde „Manifest der 60" van 1864, waar wij lezen: „In de kwestie van de „chambres syndicales' heeft een vreemd misverstand plaats gevat in de hoofden van hen, die deze aanbevalen. Volgens hen zou een chambre syndicale worden samengesteld uit patroons en arbeiders. ... Echter, wat wij vragen, is een kamer, samengesteld uitsluitend uit arbeiders." Uit het vervolg dezer passage blijkt, dat de stellers zich een soort vertegenwoordigend lichaam denken, bij algemeen kiesrecht door de arbeiders gekozen. Voor hen heeft het woord dus weer een andere beteekenis. 3) In deze zin heb ik de term niet meer aangetroffen. De beteekenis „chambre syndicale ouvrière" heeft het blijkbaar weldra gewonnen, waarbij op den duur het derde woord werd weggelaten, zoodat tegen 1870 de vakorganisaties algemeen „chambres syndicales" werden genoemd. Arbeiders- Ter gelegenheid van de Parijsche wereldtentoonstelling van 1867 legeischen in den wederom een aantal arbeidersafgevaardigden hun wenschen in 1867
rapporten neer, waarbij eenstemmig en nadrukkelijk uitbreiding van de ontwikkelingsvrijheid voor de vakbeweging werd gevraagd. Zij wilden van het stakingsrecht geen afstand doen, doch duidelijk bleek, dat zij na de vele nederlagen van het stakingswapen minder verwachtten dan enkele jaren tevoren. Met het stichten van wettelijk geoorloofde vak hoopten zij door middel van onderhandelingen met de-vernig patroons betere resultaten te verkrijgen. 4 ) Meer vrijheid In 1868 deed de keizerlijke regeering ook op dit punt concessies; de mivan beweging nister van landbouw en handel maakte officieel bekend, dat de chambres syndicales der arbeiders voortaan zouden worden geduld, zooals de chambres syndicales van de patroons — het voorbeeld der patroons speelde bij de vorming der arbeidersorganisaties een belangrijke rol! 1 ) W. Gottsched, Die sozialen Grundlagen und theoretischen Grundanschauungen des französischen revolutionären Syndikalismus, Bazel 1917, bl. 22. — 2 ) Thomas t. a. p., bl. 204. — 3 ) Idem, bi. 219. Bernstein, Die Arbeiterbewegung, bl. 41, zegt, dat de „syn-
dics" zijn de „door de vakgenooten in half-officieele vergaderingen gekozen vertegenwoordigers", die uit hun naam spreken. Van dat woord „syndic" leidt hij de termen „chambre syndicale" en „syndicat" af. — 4 ) Weill, t. a. p. bl. 76.
M
--• reeds jaren ongemoeid waren gelaten. De vereenigingen zouden verplicht zijn, de namen van haar bestuurders en de agenda van haar vergaderingen ter kennis van het gemeentebestuur te brengen. Zouden zij, zoo schreef de minister, de vrijheid van arbeid bedreigen of zich met politiek inlaten, dan zou de overheid moeten ingrijpen, „maar de arbeiders zullen de eersten zijn om in te zien, dat hun eigen belang ermee gemoeid is, dat zij het zuiver „professionnel" (slechts op vakbelangen betrekking hebbend) karakter van hun vergaderingen bewaren. " 1 ) Zoo heeft, zij het met eenige beperkingen, de laatste jaren van het tweede keizerrijk de vakbeweging zich in vrijheid kunnen ontplooien. Een vijftigtal chambres syndicales, die in het geheim gewerkt hadden, constitueerden zich nu openlijk; in andere bedrijven werden nieuwe opgericht. 2 ) In Parijs en in een drietal provinciesteden ontstonden zelfs reeds plaatselijke verbanden, waarin de chambres syndicales uit verschillende bedrijven vereenigd waren, voorloopers van de latere Bourses du Travail. 3) 1869 was een jaar van groote stakingen. Bij enkele gelegenheden achtte de regeering het noodig, soldaten naar het stakingsgebied te zenden, wat tot bloedige botsingen leidde. 4 ) Hiermede was een kwade traditie geschapen, die tot in onze tijd in Frankrijk voortleeft. Behalve een enkele maal op het gebied van werktijdverkorting leverden deze stakin gen geen resultaten op. 6 ) De finantieele steun, die de organisaties elkaar verleenden, was verre van toereikend om een staking van langere duur te financieren. Ook het geldgebrek is een hardnekkige kwaal der Fransche vakbeweging!
Stakingen in
1869
,
Tenslotte een enkel woord over de vraag, hoe groot de invloed der Verband met lste InterEerste Internationale op de Fransche vakbeweging is geweest. Sedert denationale? 1865 had de Internationale haar Fransche sectie, waarin aanvankelijk de denkbeelden van Proudhon overheerschten. s) Mede aan de invloed van Proudhon moet het worden toegeschreven, dat de vakbeweging ook in haar eerste jaren van vrijheid minder snel groeide, dan men, gegeven de economische ontwikkeling, zou moeten verwachten. 7 ) Tolain en zijn geestverwanten, die de leiding der Fransche sectie in handen hadden, waarschuwden tegen werkstakingen en hechtten geen waarde aan strijdbare vakvereenigingen; slechts de mutualités hadden hun sympathie. 8 ) Jouhaux a) kent aan de Internationale belangrijke invloed op de Fransche vakbeweging toe. Van belang is ongetwijfeld het nauwer contact geweest, dat de Fransche arbeiders via de Internationale met de Engelsche vakbeweging kregen; het Engelsche voorbeeld heeft groote indruk gemaakt op de leiders der Fransche vakorganisaties. Maar bijgedragen tot uitbreiding der bestaande organisaties en stichting van nieuwe, heeft de Internationale niet. Yo) 1) Humbert. t. a. p., bi. 5: Weill, t. a. p.. bl. 95; Louis, Mouvement syndical, bi. 44. 2) Idem, bi. 119-130, waar de belangrijkste beschreven worden. Thomas, t. a. p., bi. 351. — ') Idem, bi. 352, bi. 364, bi. 379 vigd. Te Parijs bestond al sedert enkele jaren de „Caisse du sou", bestemd voor steun bij stakingen; ook Bernstein, t. a. p. bi. 60. — 4 ) Thomas, t. a. p., bi. 363 en 373; Weill, t. a. p., bi. 127. — 5 ) Thomas, t. a. p., bi. 350. _6) Idem, bi. 289 en 298. — 7 ) IJzerman, t. a. p., bi. 317. _8) Weill, t, a. p., bi. 97 vlgd. — ') L. louhaux, Le syndicalisme et la C. G. T., bi. 47..— 10 ) Sombart,
27
Internationale De Internationale won te Parijs aan invloed door haar ondersteuning
van de stakende bronsbewerkers in 1867. 1 ) Tolain verklaarde deze steun, die in strijd scheen met zijn beginsel, uit de oorzaak van deze staking, die niet was uitgebroken ter verdediging of verbetering van de arbeidsvoorwaarden, maar ter verdediging van het organisatierecht zelf. Aanleiding tot de staking was n.l. de eisch der werkgevers, dat de bronsbewerkers hun vakbond zouden verlaten. 2 ) Naast de steun van de arbeiders in andere bedrijven, die als gewoonlijk inzamelingen hielden, wist de Fransche sectie der Internationale van de Engelsche vakvereenigingen ondersteuningsgelden te krijgen. Dit practisch optreden, waaraan niet in de laatste plaats de overwinning der bronsbewerkers te danken was, versterkte het prestige der Internationale onder de Parijsche arbeiders. 3 ) Bij volgende stakingen evenwel weigerde de Fransche sectie, haar oude standpunt getrouw, wederom alle steun. Stijgende in- In het volgend jaar werd de Fransche sectie der Internationale tijdelijk vloed der door vervolgingen vernietigd; Tolain en de zijnen raakten op de achInternationale tergrond; terzelfder tijd werden de ideeën van Proudhon door de internationale congressen afgewezen. 4 ) Toen de Fransche sectie in 1869 herleefde was de leiding overgegaan aan revolutionaire communisten, mannen als Benoit Malon en Varlin, die hun eerste practische scholing in de résistances hadden opgedaan. 5 ) Van een krachtige vakbeweging verwachtten zij de beste waarborg voor de hechtheid der Internationale; ook uit propagandistische overwegingen bevorderden zij de stichting van nieuwe syndicats en steunden zij stakingen over geheel Frankrijk. E) In Parijs waren het bureau van de Internationale en de plaatselijke „Fédération des chambres syndicales" in hetzelfde gebouw ge 7 ) Het heftig karakter der stakingsbeweging in deze jaren -vestigd. moet voor een deel aan de invloed der Internationale worden toegeschreven. 8 ) In 1870 had de regeering een nieuwe vervolging tegen de Fransche sectie doen openen, toen de oorlog uitbrak. 9 ) steun
Onderdruk-
Na de onderdrukking der Commune was de arbeidersbeweging van de
king na de Fransche bodem weggevaagd. De maatregelen, tegen de revolutionaire Commune
politieke organisaties genomen, troffen ook de vakbeweging. In de eerste jaren waren zelfs de mutualités niet veilig. Y0 ) De wetten tegen de arbeiders-organisaties, sedert 1868 geschorst, werden weer toegepast en nog verscherpt door de wet tegen de Internationale van Maart 1872.Y 1 ) Tevergeefs poogde Tolain, nu lid van de Nationale Vergadering, enkele van de meest drukkende bepalingen te doen opheffen. 12) Al spoedig echter won onder de republikeinen, die voor de verdediging der republiek de steun van de arbeidersklasse onmisbaar achtten, de strooming, die aan de vakbeweging wettelijke vrijheid wilde verleenen, aan kracht. In 1876 diende Lockroy zijn daartoe strekkend voorstel in;
„Dennoch", bi. 43, meent, dat in Duitschland de oprichting van verschillende vak aan de Internationale te danken is. .— Mr. D. Hudig, „De vakbe--vernig weging in Nederland, 1866-1878", bl. 244, ontkent voor ons land iedere blijvende invloed van de Internationale op de vakbeweging. -- 1 ) Thomas, t. a. p., bl. 304. — 2) Louis, Mouvement Syndical, bi. 125. — 3 ) Seignobos, Lavisse deel VII, bl. 61. ') Idem, bi. 348 vlgd. — 7 ) Idem, — 4 ) Thomas, t. a. p., bi. 316. — 5 ) Idem, bi. 351. bl. 364. -- 8 ) Louis, Mouvement Syndical, bi. 117. ^' 9 ) Thomas, t. a. p., bl. 390. ") Louis, Mouvement Syndical, bi. 133. -- 11 ) Idem bi. 45; Weill, t. a. p., bl. 165. ") Idem, bi. 172 vlgd. --
--
28
de behandeling van dit ontwerp zou tenslotte tot de wet van 1884 leiden.') Vorm en karakter der na 1871 spoedig herlevende vakvereenigingen Barberet en waren door de strenge wetten bepaald. Eenerzijds werden zij tot ge- zijn richting heimzinnigheid en wetsontduiking genoopt: een openlijk optredende „chambre syndicale" telde slechts 18 leden — 20 was het maximum, door de wet toegestaan —, waaromheen een veel grooter aantal aangeslotenen was gegroepeerd. Anderzijds waren de leiders er vóór alles op bedacht, revolutionaire en agressieve uitingen te voorkomen. De mutualité won tijdelijk een gedeelte van het verloren terrein terug; het leidende beginsel was: verzoening tusschen werkgever en werknemer. 2) Leider dezer richting was Barberet, wiens program o.a. gemengde commissies uit patroons en arbeiders voor de oplossing van arbeidsgeschillen bevatte. 3 ) Radicale bladen als „La Constitution" en „Le Rappel" verleenden gastvrijheid aan zijn artikelen, waarin hij de arbeiders tot oprichting van mutualités aanspoorde. Hij veroordeelde het stakingsmiddel en kon in Mei 1873 met trots verklaren, dat sedert zijn optreden geen enkele chambre syndicale een staking had georganiseerd. Reeds eerder had „Le Rappel" geschreven: „De chambre syndicale beteekent het einde der werkstakingen." 4 ) Ook deze gematigde organisaties werden nog zoozeer gewantrouwd, dat Barberet's poging, de plaatselijke Parijsche organisaties weder onderling te verbinden, door de regeering werd verijdeld. De .,Cercle de 1'Union syndicale ouvrière" werd terstond na haar oprichting in 1872 ontbonden. Het gemis aan onderling contact en het ontbreken van een organisatie, die de afzonderlijke bonden bij conflicten kon steunen, moest de ontwikkeling der chambres syndicales remmen. 5) In de jaren vóór 1871 was het zenden van arbeidersdelegaties naar een Verandering wereldtentoonstelling voor de Fransche vakbeweging van ingrijpende 1873-1876 beteekenis gebleken. Ook de rapporten van de afgevaardigden naar de tentoonstellingen van 1873 te Weenen en 1876 te Philadelphia gaven de arbeiders gelegenheid, hun wenschen te formuleeren. Uit een vergelijking der rapporten blijkt hoeveel radicaler de beweging in de drie tusschenliggende jaren geworden was. Beide malen werden werkstakingen nog verworpen, doch de aandrang voor ontwikkelingsvrijheid der vakbeweging was in de tweede serie rapporten niet alleen veel krachtiger, doch ook anders van toon geworden; in de uit Philadelphia teruggekeerde arbeiders was het bewustzijn van eigen kracht ontwaakt. In 1873 was het voor de delegatie benoodigde geld door particulieren van links-republikeinsche richting verschaft. In 1876 was het de Parijsche gemeenteraad, die het subsidie verstrekte en de Kamer met succes aanspoorde, zijn voorbeeld te volgen. De kentering in de mentaliteit kwam het duidelijkst tot uiting in de weigering van een aantal Parijsche vakbonden om in 1876 aan de officieel-gesubsidieerde delegatie deel te nemen. Onder leiding van de „mécaniciens", toen het meest strij dbare deel der metaalbewerkers, slaagden zij er in, geld voor een eigen afvaardiging bijeen te krijgen. Dat zij zich nadrukkelijk van de republiSeilhac, Les congres ouvriers, bi. 16. — _) Pelloutier, t. a. p., bi. 72. ~ Mouvement Syndical, bi. 140. *) Weill, t. a. p., bi. 187 vigd. — 5) Pelloutier, t. a. p., bi. 73.
1 ) L. de 3 ) Louis,
--
29
keinen wilden losmaken, bleek uit de opmerking in hun voorloopig rapport, dat de Amerikaansche arbeiders, die al zoo lang onder republikeinsch regiem leefden, het niet beter hadden dan de Fransche, zoodat de republiek op zich zelf niet voldoende bleek. Van deze opvatting naar de eisch van een „sociale republiek ", is slechts één stap, een stap, die in het in 1879 verschenen eindrapport der onafhankelijke afgevaardigden werd gedaan. 1 Toenemende De hier geconstateerde radicaliseering blijkt ook uit de ontwikkeling radicaliseering der afzonderlijke organisaties in deze jaren. 2 ) Het algemeene beeld is: kort na 1870 ontstaat een mutualité; reeds na enkele jaren wordt zij tot een strijdvereeniging, wat veelal met splitsing tusschen de gematigde en radicale elementen gepaard gaat. In 1881 verliest de gematigde bond van Parijsche handelsbedienden een radicale vleugel; naast de gematigde bond in het wagenmakersbedrijf ontstaan omstreeks 1880 uitgesproken socialistische organisaties voor de verschillende onderdeelen van deze industrie. De ontwikkeling van mutualité tot strijdvereeniging op socialistisch standpunt vertoonen de bonden der mécaniciens, der fondeurs, der bronsbewerkers, der lithografen enz. Eerste arbei- Doch het duidelijkst blijkt de geleidelijke overgang naar het bewustderscongres, antikapitalistische standpunt uit samenstelling en besluiten der opeen1876 volgende arbeiderscongressen. Het initiatief tot het eerste congres na de Commune, dat in 1876 te Parijs bijeen kwam, was uitgegaan van een radicaal blad naar aanleiding van het vertrek der delegatie naar Philadelphia. 3 ) De door de overheid getolereerde vakbonden, die zich door het verbod van plaatselijke aaneensluiting geïsoleerd voelden, grepen deze gelegenheid tot overleg gretig aan. Het is anti- Het organisatiecomité besloot de politiek van het congres te weren en socialistisch slechts handarbeiders als afgevaardigden toe te laten. In de vrij duistere toelichting van deze maatregel — van klassebewustzijn was geen sprake; het was integendeel een uiting van gematigdheid, bedoeld ter geruststelling van de overheid ~ schreef het comité, dat de arbeiders niet meer te maken wilden hebben met „makers van systemen ", met lieden, „die de middelen tegen de kwalen, waaraan wij lijden, zochten in theorieën en bedenksels, in plaats van te rade te gaan met onze nooden en met de werkelijkheid." Barberet, wiens aanhangers de groote meerderheid van het congres vormden, verkreeg slechts met moeite toegang. De toon van oproep en congresdebatten was uiterst gematigd. De enkele socialistische klank, die als bij toeval in een redevoering te hooren was, scheen niet meer dan de laatste echo van een afgesloten periode. „Men moet goed weten," schreef het organisatiecomité, „dat het niet de bedoeling der arbeiders is, hun lot te verbeteren, door anderen te berooven." De herhaalde openlijke afkeuring der Communards noopte de uitgewekenen te Londen, in een brochure, „Les syndicaux et leur congrès" te protesteeren tegen arbeiders, die „op het graf der vermoorden.... voor de opgevulde gevangenissen..., om de gunst der bourgeoisie vroegen." Productie- Onder de invloed van de ideeën van Barbaret wees het congres werk-
)
coöperaties 1)
--
Weill, t, a. p., bl. 192 vigd., bl. 201 vlgd. en bi. 230. 2 ) Gegeven bij Louis, Mou3 ) Voor dit congres: Pelloutier, t. a. p., bi. 74 vlgd.; Louis, t. a. p., bi. 138; Seignobos, Lavisse deel VIII, bi. 48; Weill, t. a. p., bi. 203 vlgd.; en L. Blum. Les congrès ouvriers et socialistes frangais, 1901, bl. 6 vlgd. vement Syndical, bi. 141 vlgd.
30
~
stakingen af en verklaarde het, de bevrijding der arbeidersklasse te verwachten van de productiecoöperaties. Deze zouden de werkloosheid opheffen, voldoende ouderdomsvoorziening mogelijk maken, enz. Tegen deze opvatting verzette zich een minderheid onder leiding van de Parijsche afgevaardigde Finance, leider van een groep „positivistische" arbeiders te Parijs, 1 ) die in een geestige rede op het gevaar wees, dat door deze organisatievorm de energie der arbeiders alleen op onmiddellijke materieele voordeelen zou worden gericht. Het standpunt der congressisten tegenover staatshulp bij de verhooging Vrijheid van van het levenspeil was zeer onzeker. Eenerzijds bevatten de rapporten beweging geëischt talrijke uitingen van wantrouwen tegenover de staat en ongeloof in de beteekenis van sociale wetten. Anderzijds werden in de resoluties verschillende wetten gevraagd; op vrouwen- en kinderarbeid, ter beperking van de nachtarbeid, enz. Bovendien sprak het congres zich uit voor speciale arbeidersafgevaardigden in het parlement. Eén ding vroegen allen, zonder onderscheid van richting, van de regeering der republiek, waaraan zij hun trouw betuigden: algeheele vrijheid voor de chambres syndicales, of „syndicats" het is in deze jaren, dat de tweede term de eerste verdringt. Het congres eischte intrekking van het reeds genoemde wetsontwerp-Lockroy, dat nog politie-inmenging in de gestie der syndicats voorzag. Wat verwachtten de afgevaardigden van 1876 van de vakbeweging? Watverwacht Over het algemeen vatten sprekers en rapporten de taak der syndicats men van de syndicats? zeer uitgebreid op. Men hechtte groote waarde aan de mutualistische instellingen voor onderlinge verzekering tegen ziekte enz. De verdediging der arbeidsvoorwaarden werd genoemd, doch niet nadrukkelijk uitgewerkt, terwijl de syndicats vooral als kernen der te vormen productie-coöperaties werden beschouwd. Bovendien werd, onder invloed van de „positivisten ", veel aandacht gegeven aan het syndicat als middelpunt van ontwikkelingsarbeid: de drang naar kennis, de vraag naar meer en beter onderwijs, traden in deze periode sterk op de voorgrond. Als instrument van sociale omwenteling zag men de vakbeweging nog geenszins; van bewuste bestrijding van het kapitalisme als stelsel was geen sprake. Dit congres gaf de stoot tot de vorming van vele nieuwe syndicats. Stichting van een centrale plaatselijke organisatie te Parijs, waaraan de behoefte sterk werd gevoeld, werd door de regeering wederom belet.Wel werkte in het geheim een commissie van 62 leden, vertegenwoordigers van de meest onafhankelijke syndicats, die het wetsontwerp -Lockroy onderzocht en een tegenontwerp opstelde. In de omstandigheid, dat dit ontwerp nooit bij het parlement is ingezonden, meent Pelloutier, 2 ) m.i. ten onrechte, een uiting van doordringende socialistische beginselen te zien, die de commissie zouden hebben doen besluiten, niet aan de wetgeving van de vijandige staat mee te werken. Van groot belang was, dat men algemeen geregelde herhaling der arbeiderscongressen als van-zelfsprekend beschouwde en een commissie benoemde, die in de periode tot het volgend congres de uitvoering der resoluties had te bevorderen. Hiermee was de grondslag gelegd voor een alle Fransche syndicats omf
') G. Moreau, Le Syndicalisme, les mouvements politiques et I'évolution économique, 1925, bi. 51. 2 ) t. a. p., bi. 84. --
31
vattende federatie, die voorloopig nog niet door de regeering zou zijn geduld. Het socialisme Aan de behandeling van het volgende congres, dat in 1878 te Lyon bij na de Corn- eengeroepen werd, moet een overzicht van het Fransche socialisme in mune
die jaren vooraf gaan. Het verband tusschen de ontwikkeling van de socialistische beweging en die van de vakbeweging is in de jaren vóór 1894 zoo nauw, dat zij niet los van elkander kunnen worden besproken. Het Fransche socialisme leefde na 1870 onder de uitgewekenen in Zwitserland en Londen voort. Bij de twisten tusschen de volgelingen van Bakunin en de aanhangers van Marx, die weldra de splitsing en ondergang der Eerste Internationale ten gevolge zouden hebben, schaarden de Franschen zich voor het meerendeel achter Bakunin. 1) Zoo werkte de latere leider der Fransche marxisten, Jules Guesde, in deze jaren in de anarchistische „Fédération jurassienne", 2 ) tezamen met Paul Brousse, 3 ) die naderhand in Londen onder de invloed van Marx zou komen. Niet anders was de ontwikkelingsgang van Benoit Malon, die na zijn terugkeer in Frankrijk het middelpunt van de gematigde groep der „Socialistes Indépendants" zou worden. Op de congressen van de anarchistische vleugel der Internationale werden beginselen aanvaard, o.a. inzake de algemeene werkstaking, die later tot de essentieele bestanddeelen der syndicalistische theorie zouden behooren. 4 ) Voor een juist begrip van de toestand in deze jaren moet men rekening houden met de wisselende beteekenis van de term „collectivistes": in 1870 werden de anarchisten om Bakunin met deze benaming aangeduid; omstreeks 1878 echter waren het juist de marxisten, die zich „collectivistes" noemden. Op den duur wordt „collectiviste" synoniem met het Hol -landsche „sociaal-democraat". 5) Terugkeervan Het was in 1876, dat het socialisme na vijf jaren schijn-dood te zijn Guesde geweest in Frankrijk herleefde. Het is het jaar van de terugkeer van Guesde en van de stichting van een socialistische organisatie onder de studenten door Gabriel Deville. Van een duidelijk omschreven socialistisch program was nog geen sprake. Voorloopig werkten alle anti -kapitalistische elementen, van de zeer gematigden tot de anarchisten, samen. Guesde kwam naar Frankrijk met het plan, de arbeiders in een marxistische organisatie te vereenigen. Hij vond een vakbeweging, die nog juist op het congres van Parijs haar afkeer van het socialisme had betuigd. Haar los te maken van de republikeinen, die haar door moreele en finantieele steun aan zich hadden trachten te binden, moest het eerste doel van zijn actie worden. In 1877 stichtte hij zijn weekblad, de Egalité, waaraan naast Marx' schoonzoon Paul Lafargue ook anarchisten medewerkten. Met andere teruggekeerden als Malon en Brousse vormden zij in de arbeidersbuurten „studiegroepen". In zijn blad toonde Guesde weinig waardeering voor de syndicats, die hij vooral nuttig achtte als vooropleiding voor de eigenlijke socialistische strijd. Hij gaf zijn moreele steun aan werkstakingen, doch verklaarde nadruk'I Weill, t. a. p., bl. 156. -- 2 ) Paul Louis, Histoire du Socialisme en France, 1925, bl. 259; te citeeren als: Louis, Socialisme. -- 3 ) Weill, t. a. p., bl. 215. -- 4 ) Seignobos, Lavisse, deel VIII, bi. 49. Vgl. H. Roland Holst, Generalstreik und Sozialdemokratie, 1906, bi. 22-23. — 5) Vgl. Weill, t. a. p., bl. 214.
wi
kelijk, dat op die wijze binnen het kapitalisme nooit iets van belang te bereiken zou zijn. In Juli 1878 werd de Egalité verboden, doch op het arbeiderscongres te Lyon zou blijken, dat Guesde's woord gehoor had gevonden. i) Congres van De op dit congres vertegenwoordigde organisaties betuigden eerst in Lyon,1878 jaar vorige groote meerderheid haar trouw aan de republiek, die zij het tijdens de crisis tegen de monarchisten hadden gesteund.') Die meerderheid bestond ook hier uit aanhangers van Barberet en over het algemeen verschilden de aangenomen resoluties niet wezenlijk van die van 1876. Wel werd bij de behandeling van de taak der syndicats sterker dan te Parijs de nadruk op het strijdkarakter gelegd. Wat bij een vergelijking der twee congressen vooral treft is, dat bij Sterke socialistische minongeveer gelijke samenstelling zich in deze korte tijd een zoo bewuste derheid en betrekkelijk zoo krachtige socialistische minderheid had gevormd. Haar sprekers konden te Lyon zonder onderbroken te worden warme woorden aan de Communards, „de martelaren der revolutie ", wijden. De Parijsche kleermaker Dupire hield een geheel door Guesde geïnspireerde rede tegen de productiecoöperaties. Hij stelde daar tegenover wat tegenwoordig „socialisatie" wordt genoemd, en wilde het congres zich doen uitspreken voor „het beginsel van maatschappelijk eigendom van grond en arbeidsmiddelen ". Uit de aangenomen resolutie aangaande afzonderlijke arbeiderscandi- Arbeiders -candi aten daten voor de Kamer zou men zelfs bij oppervlakkige beschouwing geneigd zijn af te leiden, dat de Guesdisten ten deze de meerderheid hadden meegekregen. Zij zeide o.a.: „De candidaten zullen zich moeten vastleggen op het door hun comités opgemaakte socialistisch program"; er zouden „socialistische couranten" worden gesticht en zelfs wordt de term „socialistische arbeiders -partij" gebruikt. Men moet zich echter door het woord „socialisme" niet op een dwaalspoor laten leiden. De beteekenis van dat woord, immers, is in Frankrijk altijd ruimer en vager dan elders. In het congres kwam het verzet geweest -- en gebleven tegen de resolutie juist van de linkerzijde, van de zich als „collectiviste" aandienende Ballivet, die in een rede, waarin het geheele antiparlementarisme van de latere syndicalisten reeds aanwezig is, elke medewerking in de organen van de onderdrukkende staat afwees. Juist zijn felle, revolutionaire taal dreef de gematigde meerderheid tot het steunen van de resolutie. Zeker is, dat in de debatten te Lyon de aanhangers van de Egalité op hun veelal vrij verwarde tegenstanders een belangrijk propagandistisch succes behaalden. Te Lyon was besloten, ter gelegenheid van de Parijsche wereldtentoon- Guesde's stelling van dat jaar een internationaal arbeiderscongres bijeen te roe- proces pen. Dat ging de regeering te ver; zij verbood het congres en de vakbeweging wilde niet anders, dan zich bij dit verbod neerleggen. Doch inmiddels had Guesde zich van het organisatiecomité meester gemaakt. Hij had reeds gedaan gekregen, dat behalve de syndicats ook de r--
') Weill, t. a. p., bI. 217 vlgd.; Seignobos. Lavisse deel VIII, bl. 49 vlgd. 2 ) Blum, t. a. p., bl. 18 vlgd.; Pelloutier, t. a. p., bl. 85 vlgd.; Weill, t. a. p., bl. 221 vlgd. —
33
studiegroepen zouden worden toegelaten en bewerkte nu, dat het congres ondanks het verbod plaats had. De volgende gebeurtenissen werden door Guesde op geniale wijze propagandistisch uitgebuit; het congres werd uiteengedreven; tegen de organisatoren een vervolging ingesteld. In zijn verdedigingsrede gaf Guesde een bekwame en overtuigende samenvatting van zijn marxistisch „collectivisme ", die voor de groei en de richting van het Fransche socialisme van groote beteekenis is geweest. In drie jaar had Guesde zich onder de Fransche arbeiders zoo groote aanhang weten te verwerven, dat zijn richting op het congres van Marseille van 1879 reeds de meerderheid zou vormen. 1 ) Het „socialistisch dagblad ", „Le Prolétaire", volgens het besluit van het congres van Lyon gesticht, werd een verzamelplaats voor alle richtingen, die onder de arbeiders aanhang hadden. Guesde voerde daar, en overal elders, waar hij zijn artikelen geplaatst kon krijgen, de propaganda voor het marxisme en ontwikkelde in het jaar vóór het congres van Marseille ook als spreker een geweldige activiteit. 2 ) De talrijke stakingen, die, meestal zonder eenig verband met een syndicat, uitbraken, werden voor de collectivistische propaganda gebruikt. Congres van 20 October 1879 werd te Marseille het derde „arbeiderscongres" na de Marseille, Commune geopend, dat terecht als het keerpunt in de geschiedenis van 1879
de Fransche arbeidersbeweging is beschouwd. 3 ) Het organisatiecomité was collectivistisch, wat van groot belang was, daar een dergelijk comité door haar „voorwaarden van toelating" de richting van het congres wezenlijk kon beïnvloeden. Zoo moet de volledige overwinning der collectivisten te Marseille niet alleen aan hun groeiende aanhang worden toegeschreven, maar ook aan de omstandigheid, dat naast de syndicats de „studiegroepen ", de collectivistische propagandaclubs, werden toegelaten. In zijn oproep-circulaire toonde het comité zich zeer revolutionair. De agenda- punten waren van geheel andere aard dan die der vorige congressen; ditmaal stond de politiek in het middelpunt. Met voldoening constateerde het comité, dat het uiteendrijven van het internationaal congres „de proletarische eischen een heel eind vooruit bracht." 4) De eerste besprekingen gelden het verslag van de commissie, die te Lyon benoemd is om de uitvoering der aangenomen resoluties te bevorderen. Als deze commissie het haar taak noemt, „in deze tusschenliggende periode, (n.J. tusschen twee arbeiderscongressen ) , de opvattingen der arbeidersklasse te vertegenwoordigen ", 5 ) gaat zij verder dan haar opdrachtgevers hebben bedoeld. Zij loopt daar vooruit op de conclusie van haar rapport, waar zij aanbeveelt „het oprichten, in Frankrijk, van een arbeiders-partij ". Want, betoogt zij, „wat op het oogenblik aan het Fransche proletariaat ontbreekt om tot volle macht te komen, dat is samenhang, eenheid..... Buiten de plechtige gelegenheden, zooals deze, die ons nu vereenigt, hebben onze arbeidersorganisaties niet voldoende onderling verband." s) 1)
Weill, t. a. p., bl. 223, Blum, t. a. p., bl. 31 vlgd. — 2 ) Weill, t. a. p., bl. 224 vlgd. Voor het congres: Compte rendu du troisième congrès ouvrier de France, Marseille 1879; voorts Blum, t. a. p., bl. 33 vlgd.; Weill, t. a. p., bl. 230 vlgd.; Louis, Socialisme, bl. 254; Louis, Mouvement Syndical, bl. 139; Seignobos, Lavisse, deel VIII, bl. 67 vlgd. — 4 ) Compte rendu, bl. Ven bl. 37. — 5 ) Idem, bl. 21. ~ °) Compte
3)
34
Deze taak, de stichting van een arbeiderspartij, is door het congres volStichting bracht; zij heette „Fédération du parti des travailleurs socialistes de la socialistische partij France", en was federalistisch opgebouwd uit zes regionale federaties, die hun eigen inrichting hadden te regelen en zelfstandig congressen konden houden. 1 ) Doel van de partij was: „Het toepassen van de resoluties van het arbeiderscongres van Marseille en van volgende congressen", een omschrijving, die van belang was, zoolang de partij nog geen program bezat. 2) Bij het lezen der debatten treft weer, hoe verschillend de termen „socialisme" en „socialistisch" door de sprekers worden opgevat. Het voorstel van de leider van het organisatiecomité, Lombard, het congres „socialistisch" te noemen, kon daarom door allen zonder bezwaar worden aanvaard. De openingsrede van Lombard was vol toespelingen op de groote Revolutie een verschijnsel, dat men telkens in de Fransche arbeidersbeweging aantreft. Hij verwachtte van het congres een program voor de „arbeiders- stand", (état ouvrier) en deze vierde stand zou in de komende revolutie het voorbeeld moeten volgen, dat de derde stand in 1789 gegeven had. 3 ) Het socialisme was voor hem niet anders dan „de verdere ontwikkeling van de groote Revolutie." 4) Over de beteekenis van de vakbeweging liepen de meeningen veel ver- Waardeering der uiteen dan vorige malen. Drie stroomingen kunnen daarbij worden van de vakonderscheiden. Een minderheid verdedigt het standpunt van Barbe- beweging ret, 5 ) een andere minderheid verwerpt uit reactie tegen de gematigde ideeën, die tot toen toe in de vakbeweging hadden overheerscht, de geheele vakorganisatie; s) de derde groep, tenslotte, op dit congres de meerderheid, ziet voor de syndicats een belangrijke taak weggelegd, maar:.... ondergeschikt aan de politieke partij der arbeiders. Zij zouden waardevolle organen van socialistische propaganda kunnen worden. 't) De afgevaardigde Roche, uit Bordeaux, drukt het aldus uit: „De syndicats hebben naar mijn meening slechts één rol te vervullen: de haard te vormen voor de revolutionaire idee. "$) In de resolutie over de syndicats worden deze genoemd „de voorbereidende school voor de kennis der maatschappij." Wonderlijk genoeg wordt tevens gewezen op de waarde, die zij hebben, daar zij stakingen voorkomen; het congres is radicaler ten opzichte van de politiek dan van de vakbewegingstaktiek. 9 ) De resolutie legt de syndicats een zware taak op de schouders op het gebied van de economische statistiek: „zij moeten een kritische studie maken van de toestand der huidige industrie, vergeleken met die van vroeger; van de verhouding tusschen productie en consumptie, tusschen vraag en aanbod van arbeidskrachten enz." De syndicats krijgen de raad, mutualistische fondsen in te stellen, terwijl zij bovendien strijd zullen hebben te voeren tegen de wetten, die de vrijheid van organisatie aan banden leggen. 10) Productie-coöperaties vinden bij de meerderheid nog slechts genade als hulpmiddelen voor de „verbreiding der collectivistische en revolutio—
,
rendu, bi. 32. — ') Compte rendu, bi. 818. — ') Compte rendu, bi. 816. ~ ') Compte rendu, bi. 40. 4 ) Compte rendu, bl. 43. -- 5 ) Zoo de afgevaardigde der timmerlieden van Marseille. Compte rendu, bi. 269. ") Compte rendu, bi. 269 en 523. — 7) Compte rendu, bi. 227. ~ 8) Compte rendu bi. 249. — 9 ) Vgl. Compte rendu bi. 516, waar een minderheidsstem, die het staken aanbeveelt. ~ 10 ) Compte rendu, bi. 806 vlgd. —
--
35
naire beginselen ". Op zich zelf kunnen zij niet anders dan „het lot van een klein getal bevoorrechten in geringe mate verbeteren." 1 ) Invloed van Uit redevoeringen van sprekers als Lombard, Fauché, de vertegenwoorGuesde diger der Parijsche studiegroepen, Tranier uit Toulouse en anderen blijkt, dat de door Guesde gepropageerde beginselen zijn begrepen en aanvaard. Zij stellen het beginsel van de klassenstrijd in zuiver-marxistische termen; zij willen de politieke revolutie om te komen tot „het maatschappelijk eigendom met al zijn consequenties." 2 ) Merkwaardig is dat Finance, die zich in dit debat als verdediger van het privaatbezit tegenover de collectivisten stelt, zich evengoed „socialist" noemt. 3 ) De resoluties over de agendapunten „de loonverhouding" en „het eigendom" zijn duidelijk onder guesdistische invloed opgesteld. Zij spreken zich uit voor socialisatie van „de kapitalen, de mijnen, de spoorwegen enz."; en verder nog eens voor: „gemeenschappelijk eigendom van grond, mineralen, arbeidsmiddelen, grondstoffen ", die als het onvervreemdbaar eigendom der maatschappij moeten worden behandeld. ' ) Bij het debat over de politieke actie namen slechts enkelen het voor de republikeinsche partijen op, al gingen niet allen zoo ver als een afgevaardigde uit Béziers, die Thiers' woord, dat de republiek voor Frankrijk de eenige mogelijke staatsvorm was, aldus toelichtte: „De republiek is het best geschikt om de republikeinen te worgen." 6 ) Anderen meenden, dat de nieuwe partij zich met een paar vertegenwoordigers tevreden zou kunnen stellen, omdat het immers niet de bedoeling was, medewerking te verleenen aan de staat, doch alleen om op elke mogelijke manier „sociale agitatie" te voeren. 6 ) Doch de meerderheid wilde uitgesproken de strijd opnemen ter verovering der politieke macht. Het karakter De collectivisten konden te Marseille de overwinning behalen, omdat zij van het con- temidden der algemeene verwarring als gesloten groep optraden en gres wisten, wat zij wilden. Want verward waren de debatten in hooge mate. Wie het verslag van een dergelijk congres doorleest ontkomt niet aan de indruk, dat het ondragelijk vermoeiend moet zijn geweest, deze eindelooze redevoeringen aan te hooren, waarbij geen probleem van deze wereld buiten bespreking werd gelaten. De redevoeringen waren grootendeels van te voren opgeschreven, zoodat de sprekers elkaar voortdurend napraatten of langs elkaar heen spraken. Van belang waren zeker de verslagen over de toestand in verschillende industrieën, waaraan de eerste zittingen werden gewijd. De afgevaardigden, die, bijna steeds na een verontschuldiging over hun gebrek aan kennis en schoolopvoeding, deze rapporten uitbrachten. hebben materiaal verzameld, dat voor de sociale geschiedenis zijn waarde zal behouden. Een schildering, als die van leven en arbeidsvoorwaarden der Parijsche fiacre-koetsiers, die 19 uur per dag in touw waren en aan een boetestelsel waren overgeleverd, dat meermalen hun geheele loon deed inhouden, vergeet men niet meer. 7 ) Minder genietbaar zijn de lange his1) Tegenbetoog van de barberetistische minderheid, o.a. Compte rendu, bl. 659. — 2) Compte rendu, bl. 489 vlgd., bl. 494 vlgd., bl. 602 vlgd. en bl. 612 vlgd. ') Compte rendu, bl. 614 vlgd. — 4 ) Compte rendu, bl. 811 vlgd. Socialisatie is hier de vertaling van „nationalisation". ~ 5 ) Compte rendu, bl. 523. ~ 6) Compte rendu, bl. 539. — 7 ) Compte rendu, bl. 239. --
torische beschouwingen, die ieder afgevaardigde, die zichzelf respecteert, aan zijn rapport vooraf laat gaan; daar wordt, om één voorbeeld te noemen, gesproken over het gemeenschappelijk grondbezit, dat bestond bij „de Atheners, de Grieken en de Romeinen," enz.') Ook treft men zeer eigenaardige economische noties aan: zoo verzet een spreker zich tegen de onderlinge verzekeringsfondsen der syndicats, omdat het in die fondsen belegde geld volgens hem aan de circulatie wordt onttrokken, wat de ontplooiing der industrie belemmert en daardoor de werkloosheid vergroot. 2 ) Typisch voor de mentaliteit van een deel der Fransche arbeiders is, dat een ander eveneens ernstig aangehoord spreker de oplossing der sociale kwestie ziet in „de vorming van kleine werkplaatsen, waar ieder arbeider voor eigen rekening werkt, omgeven door zijn gezin." 3 ) Van verwarring in die zin, dat de vergaderingen rumoerig zouden zijn geweest, blijkt uit het verslag weinig; dat zou in later jaren veel erger worden. In de redevoeringen, ook waar zij overdreven-fel schijnen, klint spontaniteit en idealisme; naiviteit ook, als de ingewikkeldste maatschappelijke problemen met een zeker gemak worden opgelost of terzijde geschoven. Op de nieuwe klasse- partij, op hun nieuwe strijdorganisatie, bouwden deze arbeiders groote verwachtingen. Van die verwachtingen zou voorloopig weinig terecht komen. Begrijpe- Onder de lijk is de verontwaardiging van een voorstander der zelfstandige vak- voogdij van Guesde beweging als Pelloutier, als hij de gevolgen bespreekt van de afhankelijkheid, waarin de politieke leiders de syndicats nu brachten. 4 ) De principieele en persoonlijke twisten, die weldra de jonge partij zouden verscheuren, moesten ook de actie der vakbeweging verlammen. Zonder resultaat hadden enkelen te Marseille voor de stichting van een landelijke vakcentrale naast de partij gepleit. 5 ) De slotresolutie spoorde slechts aan tot de vorming van nationale federaties in één bedrijf. 6) De syndicats moesten genoeg hebben aan de partij, die hen als hulptroepen dacht te gebruiken. 7 ) Slechts de minderheid van Marseille, de barberetistische syndicats, wei- Afnemende in. vloed van gerden aansluiting bij de partij en vormden daartegenover de „Union des Barberet chambres syndicales ouvrières de France", die in 1880 te Le Havre revanche zou nemen, doch daarna spoedig te gronde zou gaan. Waarschijnlijk had Barberet in 1879 nog de meerderheid der syndicats achter zich, maar aan het veldwinnend socialisme moest hij steeds meer aanhangers afstaan en hij verzwakte zijn positie door een regeeringsbetrekking te aanvaarden, waardoor hij het de socialistische bladen ge maakte, wantrouwen tegen zijn bedoelingen te verbreiden. 8 -make)lij Intusschen werkte Guesde een marxistisch program uit voor de nieuwe De marxistipartij, waarmede deze in 1881 voor de kiezers zou komen. De theoreti- sche propaganda sche inleiding werd door Marx opgesteld, die zich echter met de voor ') Compte rendu, bl. 74. — 2 ) Compte rendu, bl. 272. — 3 ) Compte rendu, bl. 547. — 4) Pelloutier, t. a. p., bl. 93 vlgd. Een dergelijk oordeel Gedenkboek C. G. T., bl. 22 en Jouhaux, t. a. p., bl. 58. — 6 ) Compte rendu, bl. 254 en 279. — °) Compte rendu, bl. 806. — ') Ten onrechte zegt Seignobos, Lavisse VIII, t. a. p., bl. 68, dat te Marseille een „fédération de syndicats" in een partij was omgezet; een dergelijke federatie had nog niet bestaan. ~ 8 ) H. Lagardelle, Le Mouvement ouvrier en France en 1892, Mouvement Socialiste 15-12-1908, bl. 443. 37
Fransche toestanden pasklaar gemaakte practische programpunten niet geheel kon vereenigen. 1) Dit program tot in al zijn onderdeelen door de Fransche arbeiders te doen aanvaarden, was de moeilijke taak, die Guesde voor zijn verder leven op zich nam. Moeilijk, omdat de resten van oudere „socialistische" systemen, vooral van de anarchistische van Proudhon en Bakunin, die het best bij de Fransche handwerker en zijn arbeidsverhoudingen pasten, vast wortel hadden geschoten in het gedachtenleven van het Fransche proletariaat. Toch ben ik overtuigd, dat een ruimer geest dan Guesde, minder steil en onbuigzaam, minder persoonlijk-hatelijk, beter resultaat zou hebben bereikt, althans minder verdeeldheid en verwarring in de Fransche arbeidersbeweging zou hebben gebracht. Guesde's program werd door het regionaal congres van Parijs, waar de anarchist Jean Grave met de socialisten van verschillende schakeering nog broederlijk samenwerkte, aanvaard. 2 ) Het verzet kwam van de barberetisten, bij monde van de afgevaardigde van Le Hávre, waar in het najaar het vierde nationale congres plaats zou hebben. Het program eischte wettelijke maatregelen o.a. voor de achturendag, een wekelijksche rustdag en officieel vastgesteld minimumloon. Pelloutier heeft dit beroep op de wetgever gehoond; ten onrechte, want deze eischen passen volkomen in de guesdistische gedachtengang en beteekent daar geen compromis met de tegenstander. 3 ) Juist is de opmerking van Pel dat voor Guesde en de zijnen de syndicats ondergeschikt wa--loutier, ren aan de politieke partij en het is begrijpelijk, dat de syndicats op den duur voor die positie weinig bleken te voelen. 4 ) Het congres In het organisatiecomité voor het congres van Le Hávre hadden de van Le Havre, aanhangers van Barberet de meerderheid. Zooals het comité te Mar1880 seille voor een collectivistische meerderheid had gezorgd, verschafte men in Le Havre door een eenvoudige maatregel de meerderheid aan de gematigden; afgevaardigden van vereenigingen met minder dan 25 leden zouden niet worden toegelaten. Daarmede werd een groot aantal collectivisten, vertegenwoordigers van kleine studie- groepen, buiten de deur gehouden. 6 ) Kort tevoren hadden de gewestelijke congressen van Bordeaux en Lille zich nadrukkelijk van de revolutionaire resoluties van Marseille losgemaakt. e) Splitsing tus- De collectivisten kwamen nu in Le Havre in een ander lokaal bijeen en schen gues- de splitsing tusschen beide richtingen was hiermede definitief. Ook ondisten en barder Guesde's nogggrootein en heerschten sverschillen. g meeningsverschillen. beretistea De anarchisten hadden ditmaal zoo'n invloed, dat het program van Guesde wel werd aanvaard, doch tevens werd besloten, in 1881 voor één keer aan de verkiezingen deel te nemen en, als de partij dan geen succes zou hebben, zich voortaan slechts aan „revolutionaire actie" te wijden. Op het congres van de barberetisten was het Auguste Keufer, de bekwame leider der typografenorganisatie, die antiparlementaire klanken deed hooren en de syndicats aanspoorde, zich, los van alle politieke partijen, slechts met de actie voor betere arbeidsvoorwaarden bezig te ') F. Mehring, Karl Marx, Ode druk, 1923, bl. 528. — 2) Blum, t, a. p., bl. 55 vlgd. -- 3 ) Pelloutier, t. a. p., bl. 93 vlgd. — 4 ) Voor het program, Louis, Socialisme, t. a. p., bl. 261 vlgd. — 5 ) Blum, t. a. p., bl. 59 vlgd.: Weill, t. a. p., bi. 234. — ') Blum, t. a. p., bl. 58. Seignobos, Lavisse deel VIII, t. a. p., bl. 70.
38
houden. Als Keufer dertig jaar later, 1 ) zijn optreden te Le Havre memoreert, voegt hij er aan toe, dat het de eerste maal was, dat in een Fransch arbeiderscongres het anti-parlementarisme werd verdedigd. Dit is geheel onjuist; de anti-parlementaire rede van Ballivet te Lyon in 1876 heb ik reeds gememoreerd; dergelijke uitingen zijn in de verslagen van alle Fransche arbeiderscongressen te vinden. Bij de groote invloed van Proudhon is ook niet anders te verwachten. De federatie der barberetisten hield de twee volgende jaren nog con- Stand van de gressen met een afnemend aantal deelnemers; daarna hield zij op te be- vakbeweging staan. 2 ) Deze gang van zaken bewijst, hoe gevaarlijk het is uit een toevallige congresmeerderheid conclusies te trekken voor de sterkte der richtingen. Marseille had van de kracht der collectivisten een geflatteerd beeld gegeven; Le Havre scheen een uiting van barberetistische macht, die reeds niet meer bestond. Wel bleven er ook in de volgende jaren talrijke gematigde syndicats, die zich van de collectivistische partij, weldra partijen, verre hielden. De geleidelijke groei der vakbeweging hield in deze jaren aan. Het ontbreken van een landelijke centrale van eenig belang zou ten onrechte de indruk vestigen, dat er geen vakbeweging van belang bestond. Zoo sloten zich in 1882 een aantal syndicats in het vijfde arrondissement in Parijs aaneen tot een bond, die allen wilde omvatten, die, los van de politiek, „de bevrijding der arbeiders door de arbeiders zelf" beoogden. 3 ) Als de guesdisten in 1886 naast hun partij een eigen vakcentrale stichten, is dat vooral, omdat zij beseffen, dat het grootste deel der syndicats aan hun greep ontsnapt. Een nauwkeurig antwoord op de vraag, hoeveel syndicats en hoeveel georganiseerden Frankrijk in deze periode telde, is niet te verkrijgen. Pelloutier, ongetwijfeld één der best-geïnformeerden, deelt mede, dat er in 1875, ondanks de toen nog streng toegepaste beperkende wettelijke bepalingen, 135 vakbonden bestonden; een ledental noemt hij niet. 4 ) In 1879 wordt te Marseille medegedeeld, dat er in Parijs en banlieu 87 syndicats bestaan, terwijl een spreker uit Lyon zegt: De wetgeving tegen de vakbeweging is niet gevaarlijk; ziet slechts om u heen, hoe snel de vakbeweging groeit! a) In 1881 schat een parlementair rapport het aantal syndicats op 500 en het aantal georganiseerde arbeiders op 60.000. 0) Verschillende belangrijke nationale federaties zijn reeds vóór 1884 ont~ Groei ook staan. Die van de hoedenmakers dateert van 1879; zij hield sedert 1881 vóór 1884 haar congressen en telde in 1884 al 4000 leden. De typografen herstelden hun federatie, na vroegere mislukte pogingen, in 1881; het ;
') In de
Mouvement Socialiste, April 1910, bi. 263. — ') Weill, t. a. p., bi. 252. -') Jouhaux, t. a. p., bi. 61; Gedenkboek C. G. T., bl. 23 vlgd., waar nog andere analoge verschijnselen worden genoemd. Voor deze beide boeken is blijkbaar grootendeels hetzelfde materiaal gebruikt. — 4 ) Pelloutier, t. a. p., bl. 73. — 5) Compte rendu, bi. 51 en bi. 230. Dit cijfer voor Parijs lijkt mij uit een betrouwbaarder bron afkomstig, dan het getal 112 a 117 voor 1878, door Moreau ontleend aan een Duitsch boek van Lexis; Moreau, t. a. p., bl. 258. — ') Louis, Mouvement Syndical, t. a. p., bl. 46. De cijfers, die Seignobos, Lavisse, deel VIII, geeft, zijn onbegrijpelijk. Hij vermeldt eerst voor 1884 slechts 246 syndicats, (t. a. p., bl. 104); later voor hetzelfde jaar slechts 68 syndicats, (t. a. p., bl. 467). Dit laatste cijfer kan slechts de enkele syndicats omvatten, die nog in 1884 aan de bepalingen van de nieuwe wet van dat jaar hebben voldaan. Het is wonderlijk, dat Moreau, in zijn uitvoerige beschouwingen over de omvang van de vakbeweging, t. a. p., bi. 257 vlgd., overigens even verward als verwarrend, niet van deze voor de hand liggende verklaring rept.
39
volgend jaar was haar ledental van 3679 tot 5946 gestegen. Deze Fédération du Livre zou de hechtste Fransche vakorganisatie worden en met haar centralistische organisatievorm en verzet tegen de syndicalistische ideeën een eigen rol in de ontwikkeling der Fransche vakbeweging spelen; haar leider was de reeds genoemde Keufer. Een timmer bestond sedert 1880; die van de mijnwerkers definitief-liednfrat sedert 1883. De volgende jaren zette deze ontwikkeling zich in versneld tempo voort. 1) Dat deze federaties ook vóór 1884 normaal functioneerden bewijst. hoe ver de regeering met het tolereeren der bij de wet nog steeds verboden vakvereenigingen ging. De blanquis- De terugkeer der uitgeweken Communards in 1879 en 1880 bracht de ten socialistische beweging nieuwe leiders, doch vooral grooter verdeeld-
heid. 2 ) De „blanquistes", zich om den ouden Blanqui scharend, hielden zich van de aanvang af apart. Hun partij, meestal aangeduid als „comité révolutionnaire central", 3 ) had haar grootste aanhang in Parijs. Na de dood van Blanqui in 1881 nam Vaillant de leiding over. Mede onder zijn invloed veranderde deze strooming van karakter. De oude ideeën, als het geloof in de wondermacht van een staatsgreep, het samenwerken met revolutionaire elementen uit de bourgeoisie — dit principe deed Blanqui de klassenstrijd verwerpen —, typische voortzetting van de jacobinistische traditie der groote Revolutie, maakten langzamerhand plaats voor meer modern socialisme. 4 ) De groep behield het uitsluitend geloof in revolutionaire middelen, het communistisch einddoel en het atheïsme. In overeenstemming met het milieu, waarin zij hun aanhang hadden, behielden de blanquisten hun federalistische organisatievorm en stelden de eisch van volkomen autonomie voor de verschillende maatschappelijke organen. Autonomie, óók voor de vakbeweging, die zij in tegenstelling tot Guesde als een onafhankelijk organisme naast de politieke partij wenschten. b) Deze laatste opvatting geeft hun een plaats in de zeer gemengde Ahnengalerie van het syndicalisme. Het grootste deel der teruggekeerden sloot zich aan bij de partij van Guesde. Splitsingen in De volslagen mislukking van haar optreden bij de verkiezingen van Guesde'spartij 1881 had de sluimerende verdeeldheid doen uitbreken; de anarchisten hadden zich uit de collectivistische partij teruggetrokken. Op het congres van 1881, te Reims, kreeg Guesde te kampen met een nog gevaarlijker oppositie van rechts, die over de meerderheid der mandaten bleek te beschikken. Zij eischte, onder leiding van Brousse, een wijziging der partijorganisatie, waardoor aan Guesde de centrale leiding zou worden ontnomen. Zij wilde iedere afdeeling vrij laten, bij verkiezingen een aan plaatselijke omstandigheden aangepast program voor het marxistisch partijprogram in de plaats te stellen. Tot splitsing kwam het te Reims nog niet, doch in het volgend jaar werd het debat in de partijpers voort gezet. Tegenover Guesde, die zich slechts door het beginsel van de onverzoenlijke klassenstrijd wilde laten leiden, stelde Brousse zijn gematigde 1) Louis, Mouvement Syndical, bl. 151 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bl. 24. ~ 2) Voor het volgende Weill, t. a. p. bl. 235 vlgd. — 3 ) De officieele naam was: „Parti socialiste révolutionnaire". -- 4 ) K. Kautsky, Republik und Sozial -demokratie in Frankreich, Die Neue Zeit 1904--1905, I, bl. 474. — 5 ) Vgl. Lagardelle, in Mouvement Socialiste, 1 Oct. 1905, bl. 256.
politiek: streven naar directe, practische hervormingen, rekening houden met de gegeven mogelijkheden — zijn aanhangers zouden weldra „possibilistes" worden genoemd. Stond Brousse op dit punt tegenover de blanquisten, met hen had hij het streven naar een groote autonomie voor de afzonderlijke vormen van arbeidersorganisatie gemeen. Ook hij eischte voor de vakbeweging een gelijkwaardige positie naast de politieke partij; Lagardelle kenschetst deze strooming zelfs als „syndicaal, maar niet syndicalistisch." 1 ) Op het congres van Saint-Etienne, 1882, bleek de breuk tusschen Guesde en Brousse onvermijdelijk. Na bij enkele stemmingen in de minderheid te zijn gebleven, verlieten de guesdisten het congres en vereenigden zich in een afzonderlijke bijeenkomst te Roanne. 2) Zij behielden de naam „parti ouvrier", terwijl de partij van Brousse, die te Saint-Etienne werd geconstitueerd op den duur „Fédération des travailleurs socialistes" zou heeten. Geen van beide organisaties slaagde er voorloopig in, vat op de breede massa te krijgen, wat vooral bij de verkiezingen zou blijken. Voor het Fransche socialisme begonnen jaren van verlammende partijversnippering, waarbij de persoonlijke veeten tusschen de leiders een heel groote rol speelden. De syndicats, die in 1882 nog bij de partij van Guesde waren aangeslo- De splitsing ten, werden door de partijtwisten uiteen geslagen. De concurreerende werkt door in politieke groepen bleven naar de gunst der vakbeweging dingen. Het de vakbeweging possibilistisch congres van 1883 legde de leden der partij de verplichting op, zich bij de in hun vak bestaande syndicats aan te sluiten. Het guesdistisch congres van 1884 bleef niet achter en spoorde de leden aan, de oprichting van landelijke federaties in hun vak te bevorderen. Tijdens dit congres werden de grondslagen gelegd voor de federatie der textielarbeiders en voor die der glasbewerkers. 3) De debatten in de Kamer van Afgevaardigden over het reeds genoemde De wet van 1884 wetsontwerp -Lockroy leidden in 1881 tot de aanneming van een wetsontwerp, waarbij aan de vakbeweging vrijwel volledige bewegingsvrijheid werd toegestaan. Het ontwerp deelde het lot van zoovele pogingen tot sociale wetgeving in Frankrijk: het werd door de Senaat zoodanig gewijzigd, dat het een groot deel van zijn beteekenis verloor. In 1883 nam minister Waldeck Rousseau de zaak weer ter hand; hij slaagde erin, de Senaat, die aanvankelijk overwegende bezwaren had geuit tegen aaneensluiting van arbeiders uit verschillende vakken, te overtuigen, en op 21 Maart 1884 kon de „Wet op de vakvereenigingen" worden afgekondigd. 4 ) De wet-Le Chapelier van 1791 werd opgeheven; de bepalingen van de Inhoud van de wet Code Pénal tegen vereenigingen van meer dan 20 leden zouden voortaan niet gelden voor de vakvereenigingen; het stakingsrecht werd uit 5 ) Volgens artikel 3 mochten de syndicats zich alleen bezig hou--gebrid. den met de bestudeering en verdediging van de materieele belangen op 1 ) Lagardelle in de Mouvement Socialiste van 1 Oct. 1905, bi. 254. ') Blum, t. a. p., bl. 72 vlgd.; Weill, t. a. p., bi. 242 vlgd.; Seignobos, Lavisse deel VIII, bi. 98. — 3) Blum, t. a. p., bI. 89 en 93. -- 4 ) Weill, t. a. p., bi. 253 vlgd.; Louis, Mouvement Syndical, bl. 46 vlgd.; E. Martin Saint-Léon, Histoire des corporations de métiers, bi. 659 vlgd. — 5 ) De tekst van de wet en de opgeheven bepalingen bij Pelloutier, t. a. p., bi. 265 vlgd. --
41
het gebied van industrie, handel en landbouw. Artikel 4 bepaalde. dat de statuten en de namen der bestuurders bij het gemeentebestuur moesten worden gedeponeerd; deze bepaling veroorzaakte bij de georganiseerde arbeiders sterk wantrouwen tegen de wet. Zij vreesden, dat het de bedoeling was, op deze wijze aan de patroons de namen van de leiin handen te spelen. Artikel 5 gaf de synders, — de „militants" zich onderling aaneen te sluiten. dicats het recht, De bedoeling In een circulaire aan de prefecten van Augustus 1884 betoogt de mivan Waldeck nister, dat met de opheffing van de beperkende bepalingen de taak van Rousseau de overheid op dit gebied niet is volbracht. De prefecten zijn verplicht „de ontwikkeling van de vereenigingsdrang onder de arbeiders te bevorderen. Dit is, zegt de circulaire, het doel van de wetgever geweest, omdat een syndicat is „minder een strijdmiddel, dan een middel tot stoffelijke, zedelijke en intellectueele vooruitgang." Andere naties „hebben de bloei van hun handel, industrie en landbouw voor een groot deel aan de levenskracht van deze organen, (n.l. de syndicats), te danken." Frankrijk moet dit voorbeeld volgen. „Vol vertrouwen in de zoo herhaaldelijk gebleken bezonnenheid der arbeiders" heeft de regeering zich niet laten weerhouden door het denkbeeldig gevaar van „een tegen de maatschappij gekeerde vereeniging van alle arbeiders." 1 ) Deze circulaire bewijst, dat Waldeck Rousseau verwachtte, door middel van zijn wet de vakbeweging in gematigde banen te kunnen houden. In een periode, waarin het socialisme niet zonder succes trachtte zijn invloed in de arbeidersklasse, en in de vakbeweging in het bijzonder, uit te breiden, scheen deze politiek voor de linkervleugel der republikeinen aangewezen. 2 ) Van dit politiek standpunt beschouwd, is de wet een mislukking gebleken. De verbreiding der socialistische ideeën had na 1884 met grooter snelheid voortgang; de gematigde vakbeweging van de richting -Barberet, (de arbeiders met de „zoo herhaaldelijk gebleken bezonnenheid "), verkwijnde meer en meer. De mogelijkheid, een alle syndicats omvattende organisatie te stichten, zou juist de revo~ lutionairen ten goede komen. Het is begrijpelijk, dat Ch. Franck, een tegenstander van het syndicalisme, slechts hoon over heeft voor de toekomstdroomen, die Waldeck Rousseau in 1884 voor oogen zweef den. 3) Wantrouwen Anderzijds is het duidelijk, dat een wet, die zoo uitgesproken de bebil de syndi- doeling had, de door alle socialistisch voelenden verafschuwde „sociale cats vrede" te bewaren, bij de syndicats op wantrouwen moest stuiten. Bij hun bezwaren tegen artikel 4 kwam hun eisch, dat de wet maatregelen zou bevatten tegen de patroons, die zouden weigeren de syndicats te erkennen en de militants zouden blijven vervolgen. Zij beschouwden de wet als een uiting van „wantrouwen" tegen de arbeiders. 4 ) De pos algemeen geneigd, een werkelijke verbetering dank--siblten,ovrh baar te aanvaarden, raadden op hun congres van 1884 de syndicats aan, zich tegen de wet te blijven verzetten. 5 ) Inderdaad weigerde de groote meerderheid, aan de bepalingen van artikel 4 te voldoen. Zeer fel was de kritiek op het vakvereenigingscongres van Lyon van 1886. De f
—
1 ) Pelloutier, t. a. p., bl. 270 vlgd. — 2 ) Vgl. Emile Bourgeois, in de Cambridge Modern History, XII, bl. 124; Sorel, Matériaux, t. a. p., bl. 224, noemt het een wet „van republikeinsche verdediging ". ~ 3 ) Ch. Franck, Les Bourses du Travail et la C. G.T., 1910, bl. 10 en 385. ~ 4 ) M. Moutet: Réforme de la loi sur les syndicats, Mouvement Socialiste, 15-3-1900, bl. 337. ~ 5) Blum, t. a. p., bl. 97.
W
bestuurders, die de door artikel 4 geëischte opgave hadden verstrekt, werden „lafaards" genoemd. 1 ) Tijdens de uitvoerige debatten, 2 ) stelden de gematigden voor, op verbeteringen in de wet aan te dringen. doch de resolutie van de revolutionair Dumay, waarin zij als een aanslag op de vakbeweging werd gebrandmerkt en afgewezen, kreeg 74 van de 110 stemmen. 3 ) Dumay kon er op wijzen, dat voldoening aan de eischen van artikel 4 ook in het geheel niet noodig was, daar het Parijsche gemeentebestuur voor een tentoonstelling officieel subsidie had gegeven aan 70 syndicats, waarvan slechts 3 aan de bepalingen van artikel 4 hadden voldaan. 4) In de practijk bleek het wantrouwen tegen de wet bij de syndicats even ongegrond, als het vertrouwen, dat Waldeck Rousseau in haar matigende werking had gesteld. Nog tal van jaren zouden er syndicats blijven, die weigerden aan de gewraakte verplichtingen te voldoen; 5 ) maar langzamerhand kwamen zij de één na de ander op hun afwijzend standpunt terug. De gevaren, die men in de wet had meenen te ontdekken, bleken niet te bestaan. e) Pelloutier, de geestelijke vader van het intransigente syndicalisme, geeft in zijn in 1901 verschenen boek de raad, zich rustig aan de bepalingen van de wet van 1884 te onderwerpen. 7 ) Aan de vervolgingen tegen de syndicats heeft de wet van 1884 geen einde gemaakt. Als de overheid het noodig achtte, op te treden, vond zij daarvoor de benoodigde wettelijke bepalingen, ook als het ging tegen organisaties, die wel aan de wet van 1884 hadden voldaan. 8) Hoe groot was de beteekenis der wet voor de groei der Fransche vak- De beteekenis beweging? Paul Louis ontkent, dat zij hiervoor van belang was: „De van d1e8t wet van 1884 heeft zich er toe bepaald, een feitelijke toestand te sanctioneeren, die niet meer ongedaan te maken was." 9 ) Daarentegen meent Gottsched, dat de vakbeweging in 1884 het onder de bestaande wetgeving bereikbaar maximum had bereikt en door de wet over het doode punt is heengeholpen. Y 0 ) M.i. heeft de wet van 1884 hierdoor groote beteekenis gehad, dat zij de syndicats de mogelijkheid gaf, zich plaatselijk en landelijk aaneen te sluiten. Terecht betoogt Louis, dat het aantal vakbonden ook vóór de wet groeide; daar had een ontwikkeling plaats, die niet te stuiten was. Maar de geïsoleerde syndicats misten de gelegenheid, elkaar materieel te steunen, ervaringen uit te wisselen en organen te stichten, die boven de kracht van een enkel syndicat uitgingen. In deze behoefte konden de nationale federaties in één vak, die de laatste jaren vóór 1884 werden geduld, slechts ten deele voorzien. En vooral: nu eerst was er aanleiding, zich als organisatie, die openstond voor alle arbeiders, in te laten met kwesties, die de arbeidersklasse- als- geheel raakten. Een alleenstaand syndicat komt niet tot het vormen van plannen voor de verandering der geheele maatschappelijke productie; voor een organisatie, echter, die zich de vertegenwoordigster van alle arbeiders in het land voelt, ligt het vormen van dergelijke plannen voor de hand. Het lijkt mij om deze reden juist, dat het Gedenkboek der C.G.T. 11 )
Compte rendu, congres- Lyon-1886, bi. 53. — 2 ) Compte rendu, idem, bl. 89 vlgd. — ') Idem, bI. 354. -- 4) Idem, bi. 350. ~ 5 ) Zie bijv. Compte rendu, C. G. T., Parijs, 1900, bi. 21. ~ ") Louis, Mouvement Syndical, bi. 155. — 7 ) Pelloutier, t. a. p., bi. 139. -- 8 ) Voorbeelden bij Louis, Mouvement Syndical, bi. 55 vlgd. °) Idem, b]. 133. — 10 ) Gottsched, t. a. p., bi. 24. ~ ") t. a. p., bi. 25.
1)
--
43
gunstiger over de resultaten der wet oordeelt dan Louis. De schrijver van dit boek wijst tevens op de moreele voldoening, die de wettelijke erkenning de syndicats schonk. En in de bij uitstek revolutionair geredigeerde Voix du Peuple, het orgaan der C.G.T., lezen wij zelfs in 1901 de volgende passage: „De wet van 1884 heeft, hoewel niet geheel vol doening gevend aan de georganiseerde arbeiders, zeer krachtig bijgedragen tot het ontstaan en de ontwikkeling van een groot aantal syndicats." 1)
') La Voix du Peuple, 17.2-1901. 44
HOOFDSTUK III.
DE ZEGETOCHT
VAN DE ALGEMEENS WERKSTAKING 1884--1894
D
e barberetistische syndicats van Lyon organiseerden in 1886 Congres van een vakvereenigingscongres, bedoeld als mobilisatie der ge- Lyon,1886 matigde elementen tegen de veld winnende socialistische propaganda. 1) Van de hun welgezinde regeering, departementaal- en gemeente-bestuur ontvingen zij een ruime subsidie. 2) Het initiatief was uitgegaan van de textielarbeiders te Lyon, die na een verloren staking in 1885 sterk de behoefte gevoelden, uit hun isolement te worden verlost; punt één van de agenda luidde: „Plan voor een federatie van alle vakbonden." 3) Zóóvelen gaven aan de oproep van de congrescommissie gehoor, dat de Socialistische gematigde organisatoren op de achtergrond werden gedrongen door meerderheid de revolutionair- socialistische elementen. De congresoproep was gesteld in zeer gematigde termen, die aan de toon van het congres van 1876 deden denken; hij beriep zich met dankbaarheid op de wet van 1884, die door het congres zelf zou worden afgewezen. 4 ) Het congres van 1879 had geleid tot de stichting van een politieke De eerste vak. centrale partij onder guesdistische leiding. In 1886 kwam de „nationale federatie" van de Fransche vakvereenigingen tot stand, die de Guesdisten ook aan hun partij zouden weten te binden. Gesteund door de possibilistische afgevaardigden behaalden zij een volkomen overwinning op hun barberetistische tegenstanders, die, nu zij in de minderheid waren, uitstel pleitten en bij monde van Delahaye een commissie vroegen, die de bestaansmogelijkheid van een nationale federatie eerst zou bestudeeren. Van die zijde werden de bezwaren breed uitgemeten: het zou niet mogelijk zijn, de contributies binnen te krijgen; het meerendeel der syndicats zou zich afzijdig houden; er moest voorloopig een proef worden genomen met een enkele departementale federatie, enz. 5 ) Doch de heftigste redevoeringen van de socialisten, die opkwamen voor „de federatie-nu!", hadden het grootste succes. s) Heppenheimer riep op tot onverbiddelijke strijd tegen de heerschers: laat het overwinnende proletariaat geen medelijden hebben „met hen, die geen medelijden met het volk hebben getoond, toen het overwonnen was" (Commune!). De door hem voorgestelde resolutie, die stichting van een vak-centrale insloot,
1 ) Blum, t. a. p., II, bi. 102, geeft een andere lezing van het tot stand komen van het congres, die in het congresverslag geen bevestiging vindt. Pelloutier geeft, t. a. p., op bi. 128 de juiste lezing, doch stelt op bi. 106 van hetzelfde boek het congres als een complot van de machtbeluste guesdisten voor. Waarschijnlijk wreekt zich hier het posthume karakter van Pelloutier's boek. — 1 ) Compte rendu officiel, Lyon, 1886, bl. 13 vlgd. Verder voor dit congres: Blum, t. a. p. bi. 103 vlgd; Weill, t. a. p., bi. 264;
Pelloutier, t. a. p., bl. 106 vlgd. en bi. 128; Humbert. t. a. p., bi. 13 vlgd.; Lagardelle, le Mouvement ouvrier en France en 1892, Mouvement Socialiste, 15-12-1908, bi. 444 vlgd. ~ 3 ) Compte rendu, bi. 12. 4 ) Compte rendu, bI. 11. — 5) Compte rendu, bi. 41 vlgd., bi. 89, bl. 49 en bi. 58. ~ 6) Compte rendu, bi. 45. —
werd met 90 tegen 15 stemmen aangenomen. Zij verklaarde, dat de nieuwe federatie niet voor de verdediging der arbeidsvoorwaarden zou opkomen, maar offensief zou optreden; zij zou zijn de zuster van alle bestaande socialistische organisaties; (in de practijk zou zij bij de guesdistische zuster inwonen!); afgewezen werd „iedere arbeidersorganisatie, die niet doordrongen is van de klassentegenstelling." 1 ) Revolutionai- Teekenend voor de onverzoenlijke stemming der meerderheid was ook re besluiten de resolutie, waarin het in de Kamer voorgestelde wetsontwerp tot instelling van een „Hooge Raad van Arbeid" werd afgewezen; geen sociale vrede! Een amendement, strekkende om in de resolutie over de „Verhouding tusschen kapitaal en arbeid" de wenschelijkheid van onderhandelingen met de patroons te doen uitspreken, werd met bijna algemeene stemmen verworpen. In deze resolutie treffen wij eerst een blanquistische reminiscens aan: tot de strijd tegen het kapitaal worden opgeroepen, „allen, die voortbrengen, met inbegrip van de kleine patroons"; de resolutie wil „socialisatie van de productiemiddelen ". die echter niet langs geleidelijke weg te verwezenlijken is: „Of gij het wilt of niet, broeders van de arbeid, het lot laat ons slechts één oplossing, zij is gelegen in de revolutie." 2 ) Na de driekleur te hebben verscheurd om er roode vlaggen van te maken, ging het congres uiteen met de kreet: Leve de sociale revolutie. 3) De organisatie De organisatie van de nieuwe federatie was grootsch opgezet. 4 ) De der vakcen- syndicats uit één stad zouden een plaatselijke raad vormen; regionale trale
raden zouden enkele departementen vereenigen, terwijl de leiding der federatie aan een „algemeene syndicale commissie" zou komen. Drie commissies werden ingesteld: één voor de propaganda; één voor het orgaan; één voor de statistiek, die alle gegevens over het economisch leven in Frankrijk moest verzamelen om de salarispolitiek der vakbeweging een hechte grondslag te verschaffen. Voorloopige Van dit alles is heel weinig terecht gekomen. Reeds het congres van het mislukking volgend jaar te Montlucon wijzigde de organisatievorm; de regionale raden, waarvoor noch een taak, noch personen aanwezig waren, werden afgeschaft. 5 ) Ernstiger was, dat de federatie evenmin in staat bleek, levenskrachtige plaatselijke organisaties te stichten. En wat de drie commissies betreft: de guesdistische organisator van het congres, Dormoy, beschreef nog eens uitvoerig het geweldige werk, dat door de vakbeweging op het gebied der economische statistiek kon worden ver 6 ) Doch Pelloutier schrijft in zijn fel requisitoir tegen deze gues-richt. distische federatie, 7 ) dat de commissie voor de statistiek nooit iets van zich heeft laten hooren; het was trouwens voor een met ongeschoolde krachten werkende jonge organisatie een onmogelijke opgaaf. Het orgaan, zegt Pelloutier, bevatte nooit iets van belang en de commissie voor de propaganda is nooit bijeen gekomen. De statuten bepaalden, dat stakingen zouden worden gesteund, als de kas het toeliet; „de kas liet het nooit toe," schrijft Pelloutier. In de schaduw De jaarlijksche congressen, slecht bezocht, en grootendeels samengevan de Parti Ouvrier
') Compte rendu, bl. 344. — 2 ) Compte rendu, bl. 374. -- 3) Compte rendu, bl. 378 en 381. — 4) Compte rendu, bl. 345. Vgl. Franck, t. a. p., bl. 214 vlgd.; Louis, Mouvement Syndical, bl. 233 vlgd. — 5) Blum, t. a. p. bl. 108. -- e) Humbert, t. a. p., bi. 17. -- 7 ) Pelloutier, t. a. p., bl. 108 vlgd. Mi
steld uit personen, die in de eerste plaats een rol speelden in de politieke propaganda van de parti ouvrier, konden het gebrek aan samenhang tusschen de onderdeelen der federatie niet opheffen. Meestal werd, onmiddellijk na de sluiting, in dezelfde plaats het jaarlijksch congres van de parti ouvrier gehouden. De arbeiders, die tot één der andere socialistische richtingen behoorden, werden zoo van toetreding tot de bij de guesdistische federatie aangesloten syndicats afgehouden. Bovendien, zegt Pelloutier terecht: bij deze guesdisten ontbrak het ware geloof in de noodzakelijkheid van een krachtige vakactie. Voor het Het congres van 1888 was te Bordeaux belegd, doch moest na een vechtpartij met de politie over een roode vlag naar het naburige plaatsje eerst: de alge werkLe Bouscat worden verplaatst, waar het gemeentehuis ter beschikking meene staking van de afgevaardigden werd gesteld. Hier kwam, na vluchtige discussie, een resolutie tot stand, waarin de algemeene werkstaking als strijdmiddel werd aanvaard. Zij was voorgesteld door Tortelier, een schrijnwerker, leidende figuur uit de anarchistische beweging onder de Parijsche arbeiders in de luxe-industrieën, die zichzelf, en daarmee de alge dit congres had weten binnen te smokkelen. Het be--menstakig,op sluit trok nog weinig de aandacht. Binnen enkele jaren zou de alge werkstaking in de Fransche vakbeweging het brandende vraag--men stuk zijn en juist door de guesdisten bestreden worden. 1 Latere schrijvers hebben zonder uitzondering, naar het voorbeeld van Pelloutier, aan de guesdisten de schuld gegeven van de zwakheid dezer federatie. Zij zouden de syndicats ter versterking van hun politieke positie hebben misbruikt. Waarschijnlijk moet het gemis aan werfkracht der federatie meer als een indirect gevolg van haar nauwe verbinding met de parti ouvrier worden beschouwd. Deze partij had slechts in bepaalde streken onder de arbeiders vaste voet gekregen. De aanhangers van de andere socialistische richtingen en de talrijke niet-socialisten hielden zich verre van de guesdistische syndicats. In de acht jaren, dat deze federatie naar buiten de Fransche vakbeweging scheen te vertegenwoordigen, bleef steeds een veel grooter aantal syndicats los van elk federatief verband. Daarom juist is de periodieke indeeling, die door enkele schrijvers in Geen duidelijk de geschiedenis der Fransche vakbeweging is gemaakt, slechts onder te onderscheivoorbehoud te aanvaarden. Lagardelle laat de periode van het ,,corpo- den ontwikkelingsfasen ratieve type", (het barberetistische type) , loopen van 1872 tot 1880; van 1880 tot 1892 zou het „politieke type" hebben overheerscht, om gevolgd te worden door het zuivere „syndicalistische type." 2 ) Gottsched geeft 1885 als tijdstip van overgang van de pure vakstrijd naar een meer revojutionaire periode. 3 ) Zoowel 1880 als 1885 zijn echter volkomen willekeurig gekozen jaartallen. Men zou kunnen zeggen, dat het jaar 1879, (Marseille, stichting der collectivistische partij), een keerpunt beteekent. Ook laat zich de keuze van het jaar 1886, de stichting van de eerste anti-kapitalistische vakcentrale, verdedigen. Beter is het, dunkt mij, zich van elke periodieke indeeling te onthouden en de algemeene ontwikkelingslijn vast te houden: na 1879 verwerven de socialistische )
1)
Humbert, t. a. p., bi. 18 vlgd.; Blum, t. a. p., bi. 110 vlgd.
--
2)
Lagardelle, Le
mouvement ouvrier en France en 1892, Mouvement Socialiste, 15-12-1908, bi. 439. Vrijwel gelijke indeeling bij Martin Saint-Ikon, die als einde van de politieke periode geeft 1895; t. a. p., bi. 708. ') Gottsched, t. a. p., bI. 33. --
47
ideeën steeds meer invloed in de vakbeweging, ook in die syndicats, die niet bij een landelijke centrale zijn aangesloten. Daarnaast mag geen oogenblik de nadeelige invloed van de concurrentie tusschen de socialistische partijen worden vergeten. De Bourses du Het jaar 1886 bracht een tweede gebeurtenis, die voor de ontwikkeling Travail der Fransche vakbeweging van groote beteekenis zou zijn: de oprichting
van de Parijsche Bourse du Travail. In de Bourses du Travail, die reeds voor 1900 in vele Fransche steden bestonden, hebben wij de meest eigenaardige verschijning der Fransche vakbeweging. Zij zijn niet, zooals de naam zou doen vermoeden, eenvoudige bureaux voor arbeidsbemiddeling; zij zijn veel meer. De Bourse is het verband, waarin de syndicats uit de verschillende vakken in één stad vereenigd zijn; zij is het best te vergelijken met de Nederlandsche „Bestuurdersbond", het Duitsche „Kartell ", de Engelsche „trade-council"; doch zij neemt in Frankrijk een veel belangrijker plaats in dan de soortgelijke organen in het buitenland. De Bourses waren jarenlang de meest levende en actiefste vakorganisaties in Frankrijk. Zij waren de kernen, van waar uit de massa voor de vakbeweging gewonnen is. De landelijke federaties in één vak hebben zich langzamer en moeilijker ontwikkeld dan de Bourses du Travail. Daartoe hebben verschillende factoren meegewerkt: de belang~ rijke verschillen in temperament en politieke richting tusschen de arbeiders in de in economische bouw sterk uiteenloopende deelen van het land; de hulp, die door vele gemeentebesturen — wij zullen later zien, in welke vorm en om welke redenen — aan de Bourses werd verleend; en vooral de omstandigheid, dat de onorganisatorische aanleg van de Fransche arbeider, (hij betaalt slecht contributie, is niet bereid, het parool van een elders zetelend hoofdbestuur op te volgen enz,), de groei der vak- federaties tegenwerkte, terwijl daarentegen de bereidheid, om een vertrouwenwekkend, meesleepend leider in alles te volgen, de invloed van de plaat, selijke Bourse, waar het woord van deze leider in de plaats kwam van de schriftelijke, nooit beantwoorde, stukken, veelal zeer versterkte. De Bourse heeft bovendien haar plaats in het dagelijksch leven van de arbeider. Zij is de eigenaresse van het gebouw — zelf ook als „Bourse du Travail" aangeduid —, waar de arbeiders de bureaux van de syndicats, vergaderzalen, verwarmde wachtkamers in tijden van werkloosheid, vaak ook een bibliotheek vinden. Somtijds is dan in hetzelfde gebouw een door de vakbonden beheerd bureau voor arbeidsbemiddeling gevestigd , doch dat heeft in de meeste plaatsen in vergelijking met de particuliere „bureaux de placement" weinig te beteekenen. Dat gebouw is veelal door het gemeentebestuur gebouwd of afgestaan. Verandering Als in later jaren de revolutionaire syndicats in botsing komen met het van beteekenis stadsbestuur en uit het Boursegebouw worden gezet, noemen zij hun van de naam laatseli ke J unies vanY syndicats", terwijl g „P l of fi„Bourse du plaatselijke p, Jorganisaties Travail" creel de term „Bourse" nog slechts geldt voor het gebouw, waarin de bureaux van enkele gematigde syndicats zijn gebleven. Echter — en hier ligt een gevaar voor verwarring ~: in het dagelijksch gebruik, in artikelen, redevoeringen enz. blijft men de plaatselijke unies „Bourses du Travail" noemen. De „sectie der Bourses", onderdeel van de C.G.T., is niet een vereeniging van beheerders van volkshuizen, evenmin van leiders van bureaux voor arbeidsbemiddeling; zij is de organisatie, waar48
in de „plaatselijke unies ", de bestuurdersbonden, van Frankrijk zijn ver -enigd. Deze uiteenzetting omtrent de beteekenis der Bourses du Travail moest aan de beschrijving van haar ontstaan voorafgaan. Ik heb reeds vermeld, dat ook voor 1886 in enkele plaatsen, o.a. tijdelijk te Parijs, een plaatselijke unie van syndicats had bestaan. Deze oudere bonden zouden in de Bourses opgaan of erdoor worden overvleugeld. 1 De oprichters van de Parijsche Bourse was het in de eerste plaats te Doel van de doen om het gebouw. In 1875 was door enkele leden van de gemeente- Parijsche raad voorgesteld een gebouw te zetten in de Rue de Flandre, „een Bourse Bourse du Travail, of althans een schuilplaats, ten einde de talrijke groepen arbeiders te beschermen, die iedere morgen samenkomen om werk te zoeken in de haven of elders." De commissie, die het voorstel onderzocht, besloot, zich niet tot één quartier en één groep arbeiders te beperken, doch de 'bouw van een onderdak voor alle werkzoekende arbeiders te Parijs voor te bereiden. 2 ) De voorstellers bedoelden dus niet een gebouw als onze Arbeidsbeurs, maar een gebouw, waar werknemers en werkgevers elkander zouden vinden ter vervanging van de „grève" in de open lucht, die trouwens voor bepaalde vakken, (vooral voor de bouwvakarbeiders), nog jaren na de stichting der Parijsche Bourse bleef bestaan. Toen het voorstel eindelijk in 1886 in de raad in behandeling kwam, verwachtte de rapporteur, Mesureur, meer en belangrijker diensten van de Bourse dan de voorstellers van 1875. Hij schreef o.a. in zijn rapport: „Gij hebt het recht en de plicht, aan de arbeiders de middelen te ver hun een strijd met gelijke, wettige wapenen tegen het ka--schafen,di pitaal mogelijk maken. Zonder de Bourse du Travail zal het bestaan van de vakbonden altijd precair zijn; de finantieele lasten, die zij opleggen, houden het grootste deel der arbeiders buiten hun rijen. Het is dus van belang, dat zij lokalen en bureaux krijgen.... de duurzame vrije beschikking over vergaderzalen zal het de arbeiders mogelijk maken, met meer overleg en zorgvuldigheid de velerlei kwesties, die bij hun bedrijfstak betrokken zijn en invloed hebben op hun loonen, te bespreken." Het was dus de uitgesproken bedoeling van het gemeentebestuur, de positie der vakbeweging te versterken en het verwijt, later herhaaldelijk door tegenstanders uitgesproken, dat de syndicats een instituut, hun door de gemeente slechts ter bevordering der arbeidsbemiddeling gegeven, voor versterking van hun strijdpositie zouden hebben misbruikt, moet als ongerechtvaardigd worden afgewezen. In November 1886 aanvaardde de gemeenteraad dit rapport; in Februari van het volgend jaar werd een gebouw in de Rue Jean Jacques Rousseau plechtig aan de Parijsche syndicats overgedragen. Tevens was besloten tot de bouw van het groote Bourse- gebouw in de Rue de Chateau d'Eau, dat in Mei 1892 door de syndicats kon worden betrokken. De aanleiding tot het afhandelen van dit plan in 1886 moet gezocht )
') Te Lyon bestond reeds sedert 1878 een plaatselijke „Union": Compte R., 1879, bi. 28. Te St. Nazaire is de van 1880 dateerende plaatselijke „Union" in 1891 tot een Bourse du Travail gemaakt; Gedenkboek C. G. T., bl. 522. ~ ') Voor het ontstaan der Bourses: Pelloutier, t. a. p., bl. 123 vlgd.; Humbert, t. a. p., bi. 27 vlgd.; Blum, t. a. p., bl. 101, Louis, Mouvement Syndical, bi. 211 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., bi. 29 vlgd.; daar ook gegevens over Bourse- plannen van vóór 1870. 49
worden in de concurrentie tusschen possibilisten en guesdisten. Op hun congres van Juni hadden de eersten voor Parijs een Bourse gevraagd en vervolgens oefenden zij druk uit op het gemeentebestuur. De guesdisten hadden te Lyon hun vakcentrale gekregen; zij, de possibilisten, zouden de leiding nemen van de Parijsche Bourse. Uitbreiding In de groote provinciesteden werd het Parijsche voorbeeld gevolgd; beover bet land staande plaatselijke unies verkregen van het gemeentebestuur lokaliteiten, elders kwam op initiatief van de gemeentelijke overheid bij deze gelegenheid een plaatselijke unie tot stand. In 1892 telde Frankrijk 14 Bourses; in 1904 waren het er 109; in 1910 ongeveer 140. Reeds in de eerste jaren van haar bestaan ontwikkelden de Bourses een groote activiteit en waren voor de arbeiders van veel grooter beteekenis dan de guesdistische landelijke centrale. Geringe groei Noch bij de verkiezingen van 1885, noch bij die van 1889 slaagden de van het socia- tegen elkaar ageerende socialistische partijen er in, een Kamerzetel te lisme
veroveren. Hun invloed op de arbeiders breidde zich in deze jaren slechts weinig uit. Een uitzondering maakten de industrieele departementen in het Noorden, waar de guesdisten de hechte organisaties opbouwden, die hun in alle partijtwisten trouw zouden blijven. De Boulanger- Sedert 1885 telde de Kamer een aantal afgevaardigden, die zich „sociacrisis listen" noemden, doch met de socialistische partijen geen verband hadden. Deze groep vormde het voornaamste steunpunt ter linkerzijde voor Boulanger. 1 ) In de crisis, waarin deze generaal de republiek bracht, konden de socialistische richtingen geen eenheid van optreden bereiken. Boulanger had veel aanhang in de rijen der blanquisten en onder de Parijsche arbeiders in het algemeen. 2 ) De guesdisten verklaarden, evenals zij later in de Dreyfus-zaak zouden doen, zich met deze twist tusschen twee deelen der bourgeoisie niet te willen bemoeien. Slechts de possibilisten, de partij van Brousse, werkten met de radicalen samen ter verdediging van de republiek. De twee inter- Het internationaal socialistisch congres te Parijs in 1889 viel, ten genationale con- volge der verdeeldheid in het Fransche socialisme, in twee deelen uitgres18en89van een. 3 ) Op het guesdistisch congres waren eveneens de blanquisten en met de Duitsche socialisten de meerderheid der buitenlandsche partij vertegenwoordigd. In het andere congres waren de possibilis--genot ten de Bastheeren. De besluiten van beide congressen vertoonden geen wezenlijke verschillen. Het was op het guesdistisch congres, dat besloten werd, voortaan op 1 Mei een internationale demonstratie voor de achturendag te organiseeren. Voor ons onderwerp is vooral van belang de omstandigheid, dat, terwijl de guesdistische delegatie de afgevaardigden van de bij de landelijke centrale aangesloten syndicats bevatte, op het possibilistisch congres een veel grooter aantal syndicats vertegenwoordigd was. Meer en meer verloren de guesdisten hun greep op de vakbeweging. De guesdisten De partij hield in 1890 haar congres te Lille, dat vooral merkwaardig is tegen de alge- door de resolutie, waarin de algemeene werkstaking werd afgewezen. meene staking Het onmiddellijk volgende congres van de landelijke vakcentrale sloot 1 ) Weill, t. a. p., bl. 260 vlgd.; Seignobos, Lavisse VIII, t. a. p., bl. 132. 3 ) Idem, bi. 271, Blum, bl. 112 vlgd. bl. 136; Weill, t. a. p., bl. 269.
—
50
~
2
) Idem,
zich, zooals in alles, ook hierin bij de parti ouvrier aan en kwam zoo in directe tegenspraak met de vroeger vermelde resolutie vóór de algemeene werkstaking van 1888. 1 ) De tegenstanders, die beweerden, dat deze vakcentrale niet anders was dan een filiaal van de guesdistische partij, hadden in deze omzwaai een krachtig argument. Het volgend jaar ging de parti ouvrier op zijn congres te Lyon over tot de oprichting van een „nationaal arbeids- secretariaat", ter uitvoering van een besluit van het kort tevoren gehouden internationaal congres van Brussel. 2 ) Voorloopig zou dit lichaam, dat naast de vakcentrale geen eigen taak had, niet meer dan een schijnbestaan leiden. In 1891 werd de guesdist Lafargue, die in de Nord een groote actie voor de stakende mijn werkers had gevoerd, in dat departement in de Kamer gekozen. In 1892 veroverden de guesdisten in een aantal gemeenten in die streek de meerderheid. Aan de rechtervleugel van het Fransche socialisme verzamelde zich een groep mannen met sterk uiteenloopend politiek verleden om de „Revue Socialiste" van Benoit Malon. Zij vormden de kern van de tegen 1891 meer op de voorgrond komende „onafhankelijke socialisten ", die de beschikking kregen over het dagblad van de oud-radicaal Millerand, de „Petite République". 8) Voor de vakbeweging is van het meeste belang de ontwikkeling van de possibilistische partij, waarbij zich steeds meer losse syndicats aansloten. In 1887 kreeg zij een sterke fractie in de Parijsche gemeenteraad, die met de radicalen samenwerkte en met haar arbeid practische resultaten bereikte. 4 ) Buiten Parijs had zij weinig aanhang; in 1888 kon haar landelijk congres niet doorgaan door gebrek aan deelneming. 5 ) Haar reformistische politiek in de Parijsche raad stuitte op sterk verzet in de linkervleugel van de partij, die onder leiding stond van de typograaf Jean Allemane, oud-communard. Deze verweet Brousse, dat hij de revolutionaire beginselen der partij verloochende en, door al zijn aandacht op de Parijsche raad te concentreeren, de propaganda voor het socialisme verwaarloosde. 6 ) Steun vond hij vooral bij de syndicats, die reeds in deze jaren blijk gaven, aan het nut van politieke actie te twijfelen. 7 ) Het gevolg van dit meeningsverschil was een nieuwe splitsing. Op het congres van Chátellerault van 1890 scheidden Allemane en de zijnen zich af en stichtten een vierde socialistische partij, de „parti ouvrier socialiste révolutionnaire", meestal als „allemanistes" aangeduid. Daar uit deze partij een groot deel der latere syndicalistische vakbond leiders is voortgekomen, moeten haar beginselen nader besproken worden. Hun intransigente houding, het voeren van de klassenstrijd in zijn scherpste vormen, hebben de allemanisten met de guesdisten gemeen, doch in tegenstelling tot dezen gelooven zij niet aan de verovering van de politieke macht. Aan de strijd der vakbeweging —, met een verwarrende. term „economische actie" genoemd -- hechten zij meer waarde dan aan ') Blum, t. a. p., bi. 124 vlgd. — 2 ) Idem, bi. 131 vlgd. Tengevolge van het Brusselsch besluit is in Nederland het N.A.S. gesticht. ~ 3 ) Weill, t. a. p., bi. 268 en 286. 4) Idem, bi. 266. -- 5) Blum, t. a. p., bl. 107 vlgd. ") Idem, bi. 115 vlgd.; Weill, t. a. p., bl. 274; A. Richard, „Le parti ouvrier socialiste révolutionnaire", Mouvement Socialiste 1-6-1899, b1. 617 vlgd.; Quack, „De Socialisten ", VI, 3de druk 1912, bl. 330 vlgd. — 7 ) Blum, t. a. p., bi. 110. --
51
De Indépendants
De possibilisten
Afscheiding
van de alle -maniste
Hun verwant -schapmeth syndicalisme
de politieke actie; het syndicat is voor hen een belangrijker vorm van arbeidersorganisatie dan de politieke partij. Op het congres van 1891, waar de afgevaardigden der syndicats in de meerderheid waren, werd de leden der partij de verplichting opgelegd, zich bij de in aanmerking komende vakbond aan te sluiten. Het congres van 1892 sprak zich uit ten gunste van de Bourses du Travail en verklaarde in een resolutie, dat bij de sociale revolutie de syndicats de voornaamste rol zouden spelen. ') Aan de verkiezingen namen de allemanisten slechts deel terwille van de propaganda voor de revolutie. De gekozenen moesten zich bereid verklaren, bij de eerste aansporing van hun organisatie hun zetel prijs te geven. Vóór de alge- In tegenstelling tot de guesdisten beschouwen zij de algemeene werkstameene staking king als één van de beste proletarische strijdmiddelen. In 1891 zegt de resolutie van hun congres, dat de algemeene werkstaking „misschien de ontketening van de sociale revolutie zal kunnen verhaasten." Op het congres van het volgend jaar is van „zal misschien kunnen" geen sprake meer en wordt de algemeene werkstaking als het socialistische strijdmiddel bij uitnemendheid aanbevolen. Wij zullen op het vakvereenigingscongres van hetzelfde jaar een dergelijke uitspraak terugvinden. Het verband tusschen de allemanisten en de revolutionaire syndicats werd steeds nauwer. Guérard, die in de eerste jaren in de Confédération Générale du Travail, (C.G.T.), een belangrijke rol zou spelen, was één van de leiders der allemanistische partij. Griffuelhes, de latere secretaris der C.G.T., ontving in deze partij zijn politieke vorming. Congresuitspraken der allemanisten, als die ten gunste van een revolutionair antimilitarisme, 1891, en voor extra-propaganda om de landarbeiders tot vakorganisatie te brengen, 1892, zullen wij, evenals het wantrouwen tegen „intellectueelen", bij de syndicalisten terugvinden. Als later, om de kwade gevolgen van de verdeeldheid te ontgaan, de vakbeweging zich geheel van de politieke partijen losmaakt, zal ook de allemanistische partij daaronder lijden. In 1899 zijn er nog slechts 45 syndicats bij de partij aangesloten. 2) Congres van
In 1892 kwam te Marseille wederom een voor de Fransche vakbeweging
Marseille, beslissend congres bijeen. Naar aanleiding van de algemeene werksta1892
king kwam daar de groote meerderheid der syndicats tegenover de guesdisten te staan. 3 ) Eenige dagen te voren was in een gewestelijk congres van de parti ouvrier te Tours een resolutie ten gunste van de algemeene werkstaking aangenomen, opgesteld door de secretaris van de Bourse du Travail te Nantes, Pelloutier en in een onweerstaanbare rede verdedigd door de afgevaardigde van de Bourse te Saint-Nazaire, Aristide Briand. De algemeene Deze resolutie werd nu te Marseille gebracht. Op het congres was een staking aan- veel grooter aantal syndicats vertegenwoordigd dan vorige malen; met waard
') Congres van 1891, Blum, t. a. p., bl. 128 vlgd; congres van 1892, idem, bl. 137 vigd. —') Eén voorbeeld van het gevaar voor de vakbeweging: de splitsing van de possibilistische partij in 1890 deed de sterke organisatie der Parijsche mécaniciens voor jaren te gronde gaan. — 3 ) Voor dit congres: Blum, t. a. p., bl. 134 vlgd.; Pel -loutier,.apb16vgd;Humert,.apbl20Jouhxt.,7He compte rendu van dit congres is later door Lagardelle gepubliceerd in de Mouvement Socialiste 15-8-1908, bl. 99 vlgd., en 15-9-1908, bl. 198 vlgd.
M
de kopstukken der guesdistische partij was Liebknecht aanwezig. De commissie, die het vraagstuk der algemeene werkstaking behandelde. koos Briand tot rapporteur. De door hem verdedigde en door het congres, dank zij zijn welsprekendheid, met groote meerderheid aanvaarde resolutie verschilde slechts op ondergeschikte punten van die van Tours. In hun onmiddellijk volgend partijcongres zwegen de guesdisten over het vraagstuk om een openlijke breuk met de vakcentrale te vermijden en in de hoop, dat de syndicats wel weer op dit in enthusiasme genomen besluit zouden terugkomen. Deze hoop bleek ijdel. De idee van de algemeene staking veroverde in De oorzaak de volgende jaren de Fransche vakbeweging. Zij veroorzaakte de defi- van haar po nitieve verwijdering tusschen de syndicats en de parti ouvrier en zou pulariteit tot 1914 de hoeksteen der syndicalistische theorie zijn. Pelloutier zegt, dat de algemeene werkstaking „onverwachts" in de Fransche vakbeweging opdook en dat de debatten van Tours en Marseille voor de syndicats „een ware openbaring" waren. 1 ) Dit is in zooverre niet juist, dat reeds eerder congressen van de vakbeweging (1888) en de allemanistische partij zich vóór de algemeene staking hadden uitgesproken, om nog te zwijgen van oudere uitingen, als die van de Bakuninistische vleugel der Eerste Internationale. 2) Toch heeft een dergelijke bewering van Pel meer dan iemand in de vakbeweging thuis was en zelf bij-loutier,d de gebeurtenissen een belangrijke rol speelde, haar beteekenis. Zij is, dunkt mij, deze: de steeds toenemende ruzies en verdeeldheid in de po partijen en het uitblijven van resultaten hadden onder de arbei--litek ders een malaise-stemming veroorzaakt, waardoor zij bereid waren, een ander strijdmiddel, dat kans op succes scheen te beloven, te aanvaarden. Zoo werd de idee van de algemeene werkstaking, opnieuw geopperd en aangeprezen door zeer overtuigde en welsprekende mannen, „een ware openbaring." In zijn nieuwe formuleering was het beginsel afkomstig van de idealistische fanaticus Pelloutier; zijn snelle zege had het vooral te danken aan de handigheid en welbespraaktheid van Briand, dezelfde, die later ~ en dit is wel een hoogst onverkwikkelijke speling van het politieke lot — als minister met militair geweld de poging zou doen onderdrukken, uitvoering te geven aan die algemeene werkstaking, wier „vader" hij zich eens met trots had genoemd. 3
)
In hetzelfde jaar kwam onder allemanistische invloed tegenover de De Fédération guesdistische vakcentrale de „Fédération des Bourses du Travail" tot des Bourses stand. De behoefte aan deze centrale organisatie bestond, omdat de vakcentrale in haar organisatorische taak volkomen tekort geschoten was. 4 ) Het oprichtingscongres te Saint Etienne, waar tien Bourses
~ 2)
De invloed van Bakunin's ideeën onder de Fransche arbei1 ) t. a. p., bl. 116. ders moet zeker als één der factoren worden beschouwd, die de snelle aanvaarding van de algemeene werkstaking bevorderden. Voor de algemeene staking in de Iste Internationale o.a.: inleiding -Dave bij Pelloutier, t. a. p., bi. 11; Bernstein, Sozialistische Monatshefte, Aug. 1906, bi. 637: Eckstein, inleiding bij Louis, bl. 245; Georgi, t. a. p., b1. 40. — Het geloof in de algemeene staking vindt men ook in de Engelsche Chartistenbeweging; Webb, History of Trade Unionisme, bl. 163 vlgd.; Quack, IV, bi. 235 vlgd.; Georgi, bl. 32 vlgd. Pouget herinnert aan dat „voorbeeld "; Mouv. Soc., 15-3-1905, bl. 365. 3 ) Vgl. Rappoport, Die Französische Arbeiterföderation, Neue Zeit, 1910-1911, I, bl. 135. 4 ) Voor de Fédération des Bourses: Pelloutier, t. a. p., bl. 113 vlgd. en 130 vlgd. Blum, t. a. p., bl. 132 vlgd.: Louis, Mouve-
_
—
53
vertegenwoordigd waren, noemde de Bourses „de eenige hervorming, die de arbeiders aan de heerschende klasse hebben ontrukt." 1 ) Het doel van de Fédération des Bourses was: het brengen van eenheid in de door de syndicats gestelde eischen; de strijd voor die eischen; het stichten van nieuwe Bourses; het organiseeren van een economische statistiek; het inrichten van een kostelooze arbeidsbemiddeling. In het bestuur der federatie wees iedere Bourse één lid aan. De federatie zou het Nationaal Arbeids Secretariaat tot leven wekken en daarin vertegenwoordigd zijn door vier afgevaardigden — hier spreekt reeds de geest, die de federatie zou kenmerken — „behoorend tot geen enkele politieke roe 2) Haard van Ondan ks de moeilijkheden der eerste jaren met het vinden van de juiste syndicalisti- leiders, functioneerde deze federatie aanmerkelijk beter en bereikte zij sche ideeën op propagandistisch gebied veel meer dan de vakcentrale. Ieder jaar nam het aantal aangesloten Bourses toe. Gewaarschuwd door het voorbeeld der vakcentrale hield de Fédération des Bourses de politiek buiten de deur. Deze a- politieke houding, echter, veranderde weldra in een anti-politieke, onder de invloed van de talrijke anarchisten, die zich in deze jaren op de vakbeweging wierpen. Terecht zegt Delesalle, dat van 1892 af in deze federatie in kiem aanwezig was „alles, wat enkele jaren later karakteristiek voor het Fransche syndicalisme zal zijn en aan de C.G.T. haar eigen, origineele plaats in de arbeidersbeweging van de wereld zal geven." Groei der vak- De federatie werd geboren in een periode van nieuwe opbloei in de vakbeweging beweging en maakte daarvan uitstekend gebruik. Tegelijkertijd kwamen belangrijke, nieuwe landelijke federaties voor één bedrijf tot stand: in 1890 van het spoorwegpersoneel en de metaalbewerkers; in 1891 van de tabaksbewerkers en wagenmakers; enz. In de jaren 1890-1900 in het geheel negentien. 3 ) Poging, de lei- Het tweede congres van de Fédération des Bourses ontleende zijn bedingindevak- teekenis aan het besluit, een algemeen vakvereenigingscongres bijeen beweging te te roepen met uitsluiting van de politieke partijen. De bedoeling was, de grijpen vakcentrale aan de guesdistische invloed te onttrekken en meer eenheid in de vakbeweging te brengen. Niet ten onrechte klaagde de secretaris der federatie, Besset, dat de Fransche vakbeweging ten gevolge der verdeeldheid leed aan een „ware cholera van congressen." 4 ) Aanvankelijk scheen het twijfelachtig, of de vakcentrale op dit plan van haar rivale in zou gaan, doch de regeering kwam de Bourses- leiders te hulp, door de 6e Juli 1893 de Parijsche Bourse met geweld te sluiten. 5 ) De Parijsche Het gemeentebestuur had aan de syndicats het Boursegebouw en een beBourse ge- langrijk jaarlijksch subsidie geschonken, maar het geheel aan hen oversloten gelaten, het bestuur der Bourse en het gebruik van het subsidie te regelen. Reeds twee maal had deze toestand tot een conflict geleid, daar het ment Syndical, bl. 237 vlgd.; Lagardelle, „Les origines du syndicalisme en France", Mouvement Socialiste, 15-11-1909, bl. 242; Paul Delesalle, Les Bourses du Travail et la C. G. T., bi. 6 vlgd.; Compte rendu ier congrès, Fédération des Bourses, 1892. ') Compte rendu, bi. 23. — $) Idem, bi. 5. r 3 ) Volledig bij Louis, Mouvement Syndical, bi. 188 vlgd. °) Compte rendu, 2e congrès Féd. des Bourses, Toulouse 1893, bI. 26 vlgd. -- 5 ) Voor het volgende: Franck, t.a.p., bl. 38: Weill, t.a.p., bi. 292; Louis, Mouvement Syndical, t. a. p., bi. 220 vlgd.; Seignobos, Lavisse, deel VIII, t. a. p. bi. 171.
54
gemeentebestuur achteraf aanspraak maakte op eenige contróle op de aanwending der gelden. Franck, een fel tegenstander van het syndicalisme, beweert, dat met het geld op onverantwoordelijke wijze werd omgesprongen; bij een onderzoek zou zijn gebleken, dat de bestuurders der Bourse „zich ontwikkeld hadden tot beroepswerkloozen." In 1893 was de aanleiding tot het conflict niet het finantieel beheer, doch de „onwettigheid" van 120 der 270 aangesloten syndicats, die nog steeds weigerden aan de vereischten van artikel 4 van de wet van 1884 te voldoen. In de Mei-demonstratie van 1893, die de regeering vrij wat ongerustheid had bezorgd, had de Bourse een groot aandeel gehad en nu nam minister Dupuy de wet van 1884 te baat om tegen de Bourse op te treden. Aan de onwettige syndicats werd een maand tijd gegeven om alsnog aan hun verplichtingen te voldoen. Dat een dergelijke „uitdaging" slechts met een weigering kon worden beantwoord, was voor menschen van de mentaliteit der Parijsche arbeiders niet anders dan vanzelfsprekend. Een groote protestactie werd ontketend, waaraan alle georganiseerden zonder onderscheid deelnamen. De 6de Juli deed de regeering de Bourse. door een sterke troepenmacht ontruimen en sluiten; pas in 1896 zou het gebouw heropend worden. Van hoe groot belang voor de syndicats het gemeentelijk subsidie was, bleek uit de weinige animo voor een direct gestichte onafhankelijke Bourse; zij ver nooit meer dan 70 syndicats. -enigd Doch de verontwaardiging onder de arbeiders over deze gewelddaad was zeer groot en beheerschte de stemming en besluiten van het kort nadien te Parijs geopende „verzoeningscongres ". 1 ) Volgens het congresverslag waren 300.000 georganiseerden vertegenwoordigd. 2 ) De eenheid in de vakbeweging, die dit congres had voor te bereiden, werd algemeen gewenscht. Sommigen weten de verdeeldheid aan de politiek, anderen aan persoonlijke rivaliteit tusschen de leiders. 3 ) Aan de opwinding over de sluiting der Parijsche Bourse moet het worden toegeschreven, dat het congres, waar talrijke guesdisten aanwezig waren, met op één na algemeene stemmen een resolutie ten gunste der algemeene werkstaking aanvaardde.') Een voorstel van 25 afgevaardigden om direct tot uitroeping van de algemeene staking over te gaan, werd verworpen. Meer dan de over het algemeen zeer verwarde debatten, wemelend van onderlinge tegenspraak, 5 ) kon dit besluit de indruk wekken, dat eenheid tusschen guesdisten en Fédération des Bourses bereikbaar was. De Bourses kregen opdracht te Nantes, waar in 1894 eveneens het congres van de vakcentrale zou plaats hebben, een eenheidscongres te beleggen. Men sprak de wensch uit, dat de Bourses- federatie en de vakcentrale „samensmelten in één en dezelfde organisatie." De syndicats werden uitgenoodigd, zich aan te sluiten bij de vak- federatie en de Bourse, waarvoor zij in aanmerking kwamen; „vervolgens zullen deze federaties en deze Bourses zich moeten constitueeren tot een nationale federatie." 1 ) Compte rendu du congres national corporatif, Paris, 1893; Blum, t, a. p., bi. 141 Pelloutier, t. a, p., bi. 119; Lagardelle, geciteerd artikel „Les origines du syndicalisme en France", bl. 243. 2 ) Compte rendu, bi. 12. 3) Idem, bi. 18 en 26. °) Idem, 5 ) Idem, bi. 20 en 22, voorbeeld van tegenstrijdige opinies over de achtbi. 49. --
--
--
urendag.
55
Moeilijkheden
over de wet van 1884
Voorbereiding van de eenheid in de vakbeweging
Socialistisch Bij de Kamerverkiezingen van 1893 hadden de socialistische partijen zich verkiezings- aaneengesloten en gezamenlijk belangrijke successen behaald. 48 à 50 succes, 1893 niet aan te geven, daar de
zetels werden veroverd — het juiste getal is grens tusschen socialisten en radicalen voor die jaren niet scherp te trekken is. Met uitzondering van de possibilisten hadden alle groepen in het land groote vorderingen gemaakt; het meest de ,,onafhankelijken" door een geregelde toeloop van oud-radicalen. Lagardelle ziet in deze aanwinst van „teleurgestelde democraten" — teleurgesteld over de bij de Panamazaak gebleken corruptie en in het algemeen over het gebrek aan belangstelling voor de sociale problemen bij de oude republikeinsche partijen — één van de oorzaken van de snelle ,,verburgerlijking" van het Fransche socialisme. 1 ) In de Kamer bleef samenwerking bestaan, waar slechts de allemanisten zich buiten hielden. In het land werd de strijd tusschen de richtingen weldra met de oude heftigheid hervat. De guesdisten De guesdisten keerden na hun tijdelijke verwarring in 1893 tot hun verliezen hun principieele afwijzing van de algemeene staking terug. Door een speciale aanhang inde zij de erscam ne hoopten vakbeweging hun standpunt te bekeep 1 g tot g P vakbeweging p p ag ren, doch zij bereikten slechts, dat zij de syndicats definitief afstootten. De Bourse du Travail te Nantes had dus opdracht, voor 1894 zoowel een congres van de nog steeds onder guesdistische invloed verkeerende vakcentrale, als een eenheidscongres voor te bereiden. Het aanvankelijk verzet van de vakcentrale, welker leiders zeer wel de bedoeling van deze manoeuvre doorzagen, wist de Bourse te breken, door een referendum te houden onder alle in aanmerking komende syndicats, die zich in overgroote meerderheid voor één gemeenschappelijk congres uitspraken. 2 ) Dat het congres van de Fédération des Bourses, Juni 1894 te Lyon, zijn instemming met de te Nantes voorgestelde gang van zaken betuigde, spreekt van zelf. 3 ) In een resolutie verklaarde deze federatie, dat zij „geen enkel belang heeft bij de verdwijning van de vak doch juist de absolute noodzakelijkheid gevoelt, haar te ver--central, sterken." Met dat „versterken" bedoelde zij vooral een taktiekverandering in haar eigen, a-politieke, geest. 4 Het guesdis- Terwijl de allemanisten, mede dingend naar de gunst der vakbeweging, tisch congres zich haastten op hun congres van Juli de algemeene staking te aanvaarvan1894tegen den, trachtten de guesdisten de zaak te redden, door hun partijcongres de algemeene staking eveneens te Nantes te beleggen, en wel, in tegenstelling tot hun gewoonte, vóór het congres der syndicats. 6 ) Uitvoerige debatten leidden hier tot een resolutie, die aan duidelijkheid niets te wenschen overliet. Stakingen, zoo zeide de resolutie, moeten door socialisten nooit worden uitgelokt, slechts kunnen zij worden aanvaard als een onvermijdelijk verschijnsel in de kapitalistische maatschappij. Ook een algemeene staking kan nooit zijn „het middel tot bevrijding der arbeiders. Een alge voorbereiden, beteekent het proletariaat in een impasse-menstakig voeren.... en zelf onze nederlaag organiseeren.... Slechts door de politieke actie, door de verovering van de politieke macht, kunnen de georganiseerde arbeiders zich vrij maken." )
1 ) Lagardelle, Les origines du socialisme parlementaire en France, Mouvement Socialiste, 15-9-1909, bi. 82 vlgd. Verder Weill, t. a. p., bl. 289 vlgd.; Louis, Socialisme, t. a. p., bl. 275 vlgd. – a) Pelloutier, t. a. p., bi. 120. 3 ) Blum, t. a. p., bl. 142. 4 ) Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bi. 36. 5 ) Blum, bi. 145 vlgd. —
—
56
—
De dag na de sluiting van dit congres, 17 September 1894, werd het vakvereenigingscongres geopend, waar de syndicats zich definitief vrij maakten van de invloed der politieke partijen en de Confédération Générale du Travail werd voorbereid. i) De deelname was ongekend groot. 2 ) De 143 afgevaardigden vertegenwoordigden ieder vaak zeer uiteenloopende organisaties en de eerste debatten liepen over de vraag, of per mandaat of per afgevaardigde zou worden gestemd. 3 ) De guesdisten verkregen, dat per afgevaardigde werd gestemd; het zou hun niet baten. Vervolgens werd drie dagen gevochten over de algemeene staking. 4 ) De tegenstanders betoogden, dat nog niemand had kunnen zeggen, hoe de algemeene staking georganiseerd zou worden; dat zij, na haar onherroepelijke mislukking, een gevaarlijke reactie zou ontketenen, waarbij de arbeidersorganisaties te gronde zouden gaan; dat zij nu reeds leidde tot een funeste verdeeldheid onder de socialistische arbeiders. De guesdist Pedron sprak de tegenwerping uit, die nog vaak zou worden gehoord: als wij sterk genoeg zijn om door een algemeene staking het socialisme te vestigen, zijn wij zeker sterk genoeg, om het langs een andere, minder gevaarlijke, weg te bereiken. De meerderheid, die de algemeene staking verdedigde, was samengesteld uit zeer heterogene elementen: anarchisten, allemanisten en andere „linksche" socialisten, benevens „onafhankelijken" als Briand, die in de eerste plaats anti-guesdistisch waren. De meest overtuigende verdedigers waren weer Pelloutier en Briand. De eerste verklaarde op zijn simplistische wijze: de arbeiders moeten kiezen tusschen de politieke partijen, „die niets voor hen hebben gedaan" en de algemeene staking. Ook Briand opperde, merkwaardig genoeg, twijfel aan de mogelijkheid van verovering van het socialisme langs electorale weg; hij wilde partijpolitieke actie en propaganda voor de algemeene staking naast elkaar, elkaar aanvullend. Met 65 tegen 37 stemmen en 9 onthoudingen sprak het congres zich tenslotte vóór de algemeene staking uit. 5) Na hun nederlaag verlieten de guesdisten het congres. Hun vakcentrale hield het volgend jaar nog één slecht-bezocht congres en bloedde daarna dood. Om de eenheidsorganisatie voor te bereiden werd door de meerderheid te Nantes een „Nationale Arbeiders Raad" benoemd, tevens bedoeld als voortzetting van het nog steeds sluimerend „Nationaal Arbeids Secretariaat". Ook na 1894 zouden er in Frankrijk nog vele syndicats bestaan, die zich bij geen enkele federatie aansloten, maar men mag zeggen, dat van dit oogenblik af de Federation des Bourses de leiding heeft in de Fransche vakbeweging; dat de ideeën van haar leiders die, als zij zich omtrent 1900 hebben geconsolideerd als „het syndicalisme" zul—
') Compte rendu du congres tenu a Nantes, Septembre 1894; Blum, bl. 148 vlgd.; Humbert, t. a. p., bi. 22 vlgd.; Pelloutier, t. a. p., bl. 121; Louis, Mouvement syndical, bi. 240 vlgd.: Lagardelle, geciteerd art. „Les origines du syndicalisme ", bl. 244 vlgd.; Alb. Thomas, „Quelques mots d'histoire syndicale ", Revue Syndicaliste, Maart Apr. 1909, bl. 363. — 2) Het getal van 1662 vertegenwoordigde syndicats, door latere schrijvers uit het Compte Rendu, bi. 11, overgenomen, is onjuist. Het is verkregen door op te tellen 776 syndicats, aangesloten bij 21 Bourses, 682 syndicats, bij 30 vakfederaties en 204 losse syndicats. Zoo worden de syndicats, zoowel bij een Bourse, als bij een vakfederatie aangesloten, dubbel gerekend; een verleidelijke ,.rekenfout" die nog jaren lang op Fransche vakvereenigingscongressen is gemaakt. — 3 ) Compte rendu, bi. 16 vlgd. — 4 ) Idem, bi. 29 vlgd. — 5 ) Idem, bi. 51.
57
Vakvereeni9anscongres 1894
Meerderheid
voordealgemeene staking
Einde van de
guesdistische vakcentrale
De leiding aan de Federation des Bourses
len worden aangeduid -- na 1894 als representatief voor de Fransche vakbeweging moeten worden beschouwd. ) De algemeene Het geloof in de revolutionaire algemeene werkstaking en haar voortstaking en durende propageering vormen één van de wezenlijke elementen, die het haar beteekevan hetarlementair socialisme en van de
syndicalisme onderscheiden vakbeweging in de andere kapitalistische landen; — Bernstein duidt het syndicalisme aan als ,,Generalstreikgewerkschaft". 2) Het is daarom noodzakelijk, hier na te gaan, wat de syndicalisten onder de algemeene staking verstaan en hoe zij zich haar uitvoering denken. Wie de bronnen nagaat, bevindt, dat de term „algemeene staking" in zeer verschillende beteekenis wordt gebruikt. Een solidariteitsstaking in verschillende bedrijven in één plaats heet algemeene staking; evenzeer een staking van alle arbeiders in één bedrijfstak over het geheele land; in principieele beschouwingen daarentegen beteekent „algemeene staking" een staking in alle, of de belangrijkste, bedrijven over het ge maar te zwijgen van de politieke protest- of pressie -heland.Omog ook door de socialistische politici wordt aanvaard. -staking,de De oorspron. De congressisten van Le Bouscat, 1888, (vgl. bl. 47) , namen het begrip kelijke opvat- algemeene staking in zijn meest uitgebreide beteekenis. In hun resolutie ting zeiden zij: overwegende, „dat het kapitaal niets is, als het niet in beweging wordt gebracht door de arbeid; dat dus, door de arbeid te weigeren, de arbeiders met één slag de macht van hun meesters zouden vernietigen,.... verklaart dat alleen de algemeene staking, het algemeen neerleggen van elke arbeid, — d.w.z. de Revolutie —, aan de arbeiders de bevrijding kan brengen." 3 ) Hier dus de opvatting: de algemeene staking is de sociale revolutie zelf. De resolutie van Marseille, 1892, bevat dezelfde gedachtengang: zij zegt, uitgaande van de klassenstrijd: „Na herhaaldelijk een vergeefsch beroep te hebben gedaan op de publieke machten om haar het recht op een behoorlijk bestaan te ver eendrachtige familie der arbeiders tot de treu--schafen,idgrot rige en wreede overtuiging gekomen, dat alleen een revolutie van de arbeid haar de economische vrijheid en de stoffelijke welstand kan brengen "; de resolutie betoogt, dat een geweldrevolutie tegen de goedbewapende bourgeoisie onmogelijk is, doch er is een ander middel: „dat middel is het algemeen en gelijktijdig stopzetten van de voortbrengende kracht in alle bedrijven, d.w.z, de algemeene staking, die, zelfs beperkt tot een betrekkelijk korte periode, aan de arbeidersbeweging met zekerheid de overwinning zou brengen van de eischen, in haar program neer 4 ) Ook het rapport van het verzoeningscongres van het volgend -geld." jaar bevatte de uitspraak: de algemeene staking, „dat is de sociale revolutie." 5) Een vreed- De algemeene staking beteekende dus voor de syndicalisten van 1894 zaam strijd- de sociale revolutie, maar een onbloedige revolutie; een „vreedzaam middel? strijdmiddel" s), „de revolutie met de handen in de zakken," „la révonis
') Vgl. Lagardelle, „La formation du syndicalisme en France", Mouvement Socialiste, September 1911, bl. 162. 2 ) Sozialistische Monatshefte, Augustus 1906, bl. 636 vigd. ') Geciteerd, Humbert, t. a. p., bl. 19. — 4 ) Idem, bl. 20-21. -- 5) Compte R., Verzoeningscongres 1893, bl. 38. De allemanisten vatten in 1894 de algemeene staking in gelijke, revolutionaire, zin op; Blum, t. a. p., blz. 144..– 6 ) Vgl. Voix du Peuple, 9-12-1900. --
lution des bras croisés." 1 ) Mermeix ironiseert deze opvatting, die volgens hem alleen in de hoofden der minst ontwikkelden kan opkomen: in plaats van naar zijn werk te gaan, gaat de arbeider met zijn gezin picknicken en intusschen voltrekt de sociale revolutie zich vanzelf. 2 ) Een zoo kinderlijke voorstelling van de algemeene staking hadden de arbeiders in 1894 wel niet; eerder schijnt het, dat zij er in het geheel geen voorstelling van hadden. Op den duur gingen zij inzien, dat het niet zoo gemakkelijk zou gaan; in 1900 protesteert Bourchet tegen de oude, vreedzame opvatting: „de algemeene staking zal niet een uiting van proletarische lafheid zijn." 3) Evenmin was men het eens over de vraag, wanneer de algemeene sta- De voorbereiding king zou uitbreken en of er voorbereidingen moesten worden getroffen. Er waren er op het congres van 1893, die redeneerden: als die algemeene staking dan zoo eenvoudig is, dan moeten wij nu maar direct beginnen. De meerderheid verzette zich, omdat zij wel begreep, nog niet klaar te zijn. 4 ) Maar hoe kon de arbeidersklasse rijp worden gemaakt? Een enkele wilde een groot fonds vormen, om de steun voor de deelnemers aan de algemeene staking uit te betalen. Instemming vond dit voorstel niet; de staking zou worden voorbereid „zonder de hulp van het geld; alleen de idee moet hier werken." 5) De algemeene staking „zal ontstaan uit een incident; uit een spontane beweging." Zoo kreeg de door de Federation des Bourses ingestelde speciale „commissie voor de organisatie van de algemeene werkstaking" in Nantes opdracht, zich geheel te wijden aan de propaganda voor de idee; georganiseerd behoefde er niet te worden. Zij belegde, voor zoover zij daarin niet door geldgebrek verhinderd werd, 7 ) vergaderingen, gaf propagandabrochures uit, 8 ) en slaagde er in enkele plaatsen in, actieve sub--comités op te richten. 9) Lagardelle stelt het voor, alsof de opvatting der algemeene staking zich Wijzigingen na 1892, (Marseille), geleidelijk in revolutionaire richting ontwikkelt. 10 ) in de opvat tingen De congresverslagen leeren echter anders. Zeker, Pelloutier en de zijnen blijven de revolutionaire algemeene staking met uitsluiting van de steun der parlementaire socialisten propageeren. 11 ) Maar in 1896 neemt het C.G.T.- congres met vrijwel algemeene stemmen een rapport van Guérard aan, dat aanmerkelijk tammer is dan de resoluties van 1892 en 1894. 12) Dit rapport aanvaardt de algemeene staking, omdat het proletariaat geen strijdmiddel ongebruikt mag laten, (zij is dus niet het eenige middel) en noemt haar „het voorspel van de Revolutie ", (dus niet de revolutie zelf). Het congres van 1897 noemt de algemeene staking het aangewezen middel ter verovering van de achturendag. Y3 ) Hier wordt dus een simpele economische eisch voor de revolutie in de plaats gesteld! Nog verder gaat het congres van 1898, dat de arbeiders aanspoort om, als de algemeene staking uitbreekt, practische eischen te )
,
') Gedenkboek C. G. T. bl. 649. — z) Mermeix, Syndicalisme contre Socialisme, bi. 134 vlgd. -- 3) Compte R., C. G. T., Parijs, 1900, bl. 108. Vgl. bl. 113. Vgl. zijn artikel in de Voix du Peuple 3-2-1901. ~ 4 ) Compte R.. 1893, bl. 40 vlgd. en b]. 63 vlgd.; Compte R. Nantes, 1894, bl. 24. — 5) Idem, bi. 63. — 6) Compte R. 1893, bi, 42. -- 7) Vgl. Voix du Peuple, 3-3-1901. -- 8) Compte R. Rennes, 1898, C. G. T., bi. 329 vlgd. -- 9) o.a. te Tours, Voix du Peuple, 9-2-1902. — 10) Le Socialisme Ouvrier, bi. 379. 1 ') Vgl. t. a, p., bi. 117. ~ 12 ) Compte R., C. G. T., Tours, 1896, bi. 86 vlgd. -- 13) Idem, Toulouse, 1897, b]. 125. -r
59
stellen: achturendag, ouderdomspensioen, minimumsalaris, enz. 1) Men verwacht dan blijkbaar, dat er ook na de algemeene staking een kapitalistische regeering zal blijven bestaan, waaraan eischen kunnen worden gesteld. Ook het congres van Parijs, 1900, gaf Léon Blum, die kort daarna zijn boek over de Fransche arbeiderscongressen uitgaf, het recht, met vreugde vast te stellen, dat in de kringen der C.G.T. de algemeene staking niet meer werd opgevat als het eenige strijdmiddel, dat andere vormen van politieke strijd uitsloot. 2 ) „ De algemeene staking," zeide één der sprekers, „verliest het exclusivistisch karakter, dat zij vroeger gehad heeft." 3 ) De resolutie van dit congres noemde de algemeene staking „één der weinige werkzame middelen op economisch terrein" voor de ontvoogding der arbeidersklasse, „zonder middelen, die op een ander terrein liggen, uit te sluiten." 4 ) Terugkeer tot De ontwikkeling, wier begin Blum meende te zien, zette zich echter niet de oude op- voort. In de eerstvolgende jaren vormde zich de syndicalistische opvat vatting ting der algemeene staking; geheel en al revolutionair; wel exclusivistisch, doordat zij alle andere vormen van politieke strijd moest vervangen. Het is een terugkeer tot de ideeën van 1892 en tegelijkertijd een uitwerking van de destijds nog vage opvatting. Vooruitloopend op de ontwikkeling van de syndicalistische beweging en theorieën in het algemeen, wil ik hier de volgroeide leer van de revolutionaire werkstaking, in aansluiting aan het voorgaande, samenvatten. De directe De syndicalisten beschouwen de algemeene staking als de hoogste vorm actie van directe actie. Directe actie is het optreden, de actie, van de betrokkenen zelf, zonder hulp van een tusschenpersoon; (de parlementair~ politieke strijd, waarbij de kiezers vertegenwoordigers aanwijzen, is indirecte actie). Terecht zegt Pouget: ieder optreden van vakvereenigingen, hoe gematigd of onderdanig ook, is directe actie. s) De directe actie kan gewelddadige vormen aannemen; zij doet dit lang niet altijd. Tegenover de staat manifesteert zij zich als „pressie van buiten af ". straatdemonstraties, e.d.; tegenover de werkgevers als werkstaking, sabotage, enz. Het belangrijkste van deze verschijnselen is volgens PouStakingen als get de staking; zij gaat niet, als vroeger, alleen om directe, stoffelijke revolutionaire belangen van de stakers; waar de arbeiders tot „revolutionair bewustgymnastiek zijn" zijn gekomen beteekent de staking een onderdeel van de alge sociale strijd. De revolutie is in deze gedachtengang niet meer-men een uitbarsting van één dag; zij is een daad, „die zich dagelijks voltrekt, dank zij de opstandigheid der arbeidersklasse." Iedere staking, ook als zij verloren wordt, heeft waarde door haar aanwakkering van de strijdlust der arbeiders. „Deze opvatting van de staking maakt de klassenstrijd tot een levende werkelijkheid van ieder oogenblik;" uit haar vloeit de idee van de algemeene staking logisch voort. Pouget wijst er op, dat steeds vaker een staking, begonnen voor een simpele materieele eisch, zich uitbreidt tot een solidariteitsstaking, waaraan arbeiders, die bij de inzet van het conflict geen belang hebben, voor hun klassegenooten in de bres springen. „Het kleinste stakinkje," juicht in 1901 de syndicalist Beaujardin, „breidt zich tegenwoordig uit als een
— 2) t. a. p., bi. 190. ~ 3) Compte R., C. G. T., Parijs, 1900, bi. 125. ~ 4 ) Idem, bi. 200. -- 5 ) Ook voor het volgende, Emile Pouget, La C. G. T., bi. 38~44. ') Compte R., C. G. T., Rennes, 1898, bl. 77.
60
olievlek." 1 ) „De algemeene staking," schrijft Victor Griffuelhes, „is de actie, waarop de voortdurende strijd van het proletariaat voor zijn ontvoogding per se moet uitloopen; zij is de slotsom van alle tegen de werk gevers geleverde gevechten." 2 ) Gewone stakingen zijn de noodzakelijke gymnastiek om het proletariaat voor die laatste, definitieve, staking geschikt te maken. Griffuelhes schetst de ontwikkeling van de proletarische klassenstrijd aldus: om hun eigen, directe belangen te verdedigen, sluiten de arbeiders zich aaneen in vakvereenigingen. Ondervindend, dat zij daarmede niet genoeg kracht kunnen ontwikkelen tegen het kapitalisme, vormen zij bonden van syndicats in één vak over het geheele land en sluiten zij zich plaatselijk aaneen in de Bourses du Travail. Reeds daarmede zijn zij buiten de enge kring van hun vak-belangen en vakvegoïsme getreden en wordt hun geest op algemeene vraagstukken gericht. Nog sterker is dat het geval, als de vakfederaties en de Bourses zich in één groot lichaam vereenigen. Door de solidariteit, die zij bij stakingen ondervinden, en van hun kant aan anderen bewijzen, gevoelen zij hun kracht, komen zij „tot een hooger sociaal leven." Hun levenspeil eenigszins verbeterend door partieele stakingen, komen zij tot het inzicht, dat zij, door die stakingen steeds verder uit te breiden, hun definitieve bevrijding kunnen bereiken, dat wil zeggen een einde kunnen maken aan het kapitalisme zelf. Voor de syndicalist, schrijft Lagardelle, is de algemeene staking „de laatste termijn -- niet vooruit te bepalen en niet vooruit te beschrijven — van een oneindige reeks acties en agitaties." 3 ) En elders: de verwachting van die eindstrijd, die in de arbeiders leeft, het besef, dat ieder conflict met het kapitalisme, hoe onbeteekenend ook, een onderdeel vormt van de eindstrijd zelf, geeft wijding aan hun strijd. De algemeene staking „schenkt een hoogere zin aan de kleinste incidenten van de dagelijksche strijd, vereenigt.... de min of meer heterogene onderdeelen van de arbeidersklasse, behoedt de vakbeweging er telkens weer voor, af te glijden naar vak -egoïsme en democratisch reformisme." 4 ) Met de algemeene staking blijft het proletariaat op zijn eigen terrein; de zelf geschapen vakbeweging is voldoende; het handelt niet krachtens één of ander officieel verleend „recht", maar krachtens de functie van „voortbrenger ", die het in de maatschappij bekleedt. Met politici heeft het evenmin te maken, als met diepzinnige theorieën. „De staking bereikt meer dan de inhoud van alle bibliotheken; zij voedt op, zij maakt voor de strijd geschikt, zij schenkt het geloof, zij is een scheppende kracht." 5 ) Alleen door de algemeene staking kunnen de arbeiders gevolg geven aan het parool, door de Eerste Internationale uitgegeven: „de bevrijding der arbeiders moet het werk zijn der arbeiders zelf." Natuurlijk wordt in deze gedachtengang de algemeene staking weer gelijk gesteld met de sociale revolutie zelf. „Anders opgevat zou zij niet meer zijn dan een nieuw bedrog." Tegelijkertijd echter onderscheidt zij
De algemeene staking als logische slotsom
van het proletarisch verzet
Geen hulp van buiten
De algemeene staking in plaats van de verovering
van de politie1) Voix du Peuple, 3-3-1901. — 2) Voor dit en het volgende, l'Action syndicaliste, bi. 27 vlgd. -- 3 ) Mouv. Soc., 15-11-1909, bi. 247. Ik zwijg hier over de opvattingen van Sorel, die sterk van de hier besproken inzichten der militants afwijken. -^ 4 ) Le Socialisme Ouvrier, t. a, p., bi. 379. -- b) Griffuelhes, Mouv. Soc., 15-10-1908, bi. 295. Vgl. Pouget in de door de Mouvement Soc. uitgeschreven enquéte over de algemeene staking, Juni.—Juli 1904, bi. 165.
61
ke macht
zich van de politieke revolutie, die, ook al is zij het werk van socialisten, slechts uiterlijk kan zijn, niet meer dan een verandering van regeering. De economische omwenteling, die aan de heerschappij van het kapitalisme een einde zal maken, kan slechts worden uitgevoerd met economische middelen; hier is de verovering van de staatsmacht, door de socialisten voorgestaan, machteloos; alleen de algemeen gemaakte staking, het economisch strijdmiddel bij uitnemendheid, kan hier uitkomst brengen. Valt dan het kapitalisme ineen, doordat de arbeid, die het draagt, ophoudt, dan valt daarmee tevens het huidig staatsorganisme; 1) speciale strijd is daarvoor niet meer noodig. Griffuelhes en Pouget stellen het vreedzaam karakter van deze revolutievorm tegenover de bloedige politieke revolutie; zij zal geen wonden toebrengen; zij is een „verlamming van het maatschappelijk leven." Anders Georges Yvetot: „Laten wij het eerlijk zeggen om geen sentimenteele verwarring te stichten: de algemeene staking kan niet vreedzaam zijn.... zij zal met gewelddaden gepaard gaan." 2) Opvoeding tot Of een gewone staking leidt tot een solidariteitsstaking; of de solidarialgemeene sta- teitsstaking zich uitbreidt tot een algemeene staking, hangt af van de king mentaliteit der arbeiders. Niet van die der groote massa; deze zal altijd indolent blijven, totdat zij wordt meegesleept; wel van die van een leidende „bewuste minderheid." Griffuelhes: „de algemeene staking zal zich ontwikkelen in overeenstemming met de mate van bewustheid van de arbeider en met de ondervinding en strijdkracht, die hij zich zal hebben verworven." Pouget: „Zoolang de noodzakelijke vooropvoeding niet voltooid zal zijn, zoodat een actieve minderheid, voldoende krachtig om de macht van de bourgeoisie te weerstaan, van haar zal zijn doortrokken, kan de hoop op volledige bevrijding niet worden verwezenlijkt." 3 ) Daarvoor is noodig propaganda in woord en geschrift en oefening door stakingen van minder uitgebreidheid. De parlementaire socialisten moeten wachten, totdat zij de helft van het volk hebben overtuigd; wij, syndicalisten, hebben voor onze methode aan deze actieve minderheid genoeg. 4 ) Wanneer de Daar de algemeene staking de spontane ontwikkeling moet zijn van revolutionaire een voor een beperkt doel en op een beperkt gebied begonnen stakingsalgemeene sta- beweging, wordt het oogenblik, waarop zij zal uitbreken, niet van te blik in dt king? voren bepaald. Voorloopig bezigen de syndicalisten haar als middel voor het doorzetten van beperkte, concrete eischen. 5 ) Deze „reformistische" algemeene staking bereidt de weg voor de revolutionaire voor. Op den duur wordt de geheele nadruk op deze vooroefeningen gelegd en de definitieve eindstrijd naar steeds verder verten verschoven. Oorspronkelijk verkondigde Pouget de meening, dat de groote dag zeer nabij was. In 1901 schreef hij: „De algemeene staking staat meer en meer in het middelpunt van de belangstelling der strijdende arbeiders.... Wij moeten ons gewennen aan de gedachte, dat de oplossing van het sociale vraagstuk een taak is, waartoe wij weldra zullen worden geroepen." 6 ) In 1903: „de arbeiders zijn rijp voor de laatste strijd." 7 ) Op den duur ) Vgl. Guérard op het congres van Parijs, 1900, Compte R., bi. 118. — 2) A.B.C. syndicaliste, bi. 52. — 3 ) Le Syndicat, bi. 20. ~ °) Voix du Peuple, 31-3-1901. — 5) Antwoord van het comité voor de algemeene staking op bovengenoemde enquête, bi. 188. — 6) Voix du Peuple, 24-2-1901; vgl. Beaujardin, idem, 3-3-1901. ~ 7 ) Idem, 16-12-1903. 1
62
zou hij zelf gaan twijfelen aan de juistheid van deze uitspraak. De machtsmiddelen van de staat, zoo betoogen de syndicalisten, zullen tegen de algemeene staking niets vermogen. Een staking in één plaats kan door troepen worden neergeslagen; tegen een revolutionaire staking, die tegelijkertijd in alle steden en dorpen uitbreekt, is ook het best uitgeruste leger niet opgewassen. De algemeene staking is de ,, gede-centraliseerde revolutie." 1) De oude opvatting van de algemeene staking „met de handen in de zakken" is opgegeven. Dat zou hongersnood beteekenen en algemeen gebrek, in de eerste plaats voor de arbeiders zelf. Zoo naief als de chartisten, die meenden, dat het voldoende zou zijn, als de stakers zorgden, vóór „de groote dag" één zak aardappelen te hebben ingeslagen, zijn de syndicalisten niet. 2 ) Als door de algemeene arbeidsweigering der arbeiders het geheele bedrijfsleven zal zijn ontredderd en de werkgevers zich wanhopig hebben teruggetrokken — Christiaan Cornelissen meent, dat hiervoor twee dagen voldoende zullen zijn 3 — zullen de arbeiders naar de bedrijven terugkeeren en, nu onder eigen leiding, de voortgang der productie verzekeren. Treedt dus schijnbaar de nieuwe maatschappij plotseling voor de oude in de plaats, in werkelijkheid is de syndicalistische toekomstmaatschappij reeds binnen het kapitalisme voorbereid. In hun syndicats, Bourses, enz., schrijft Pelloutier, scheppen de arbeiders reeds nu de elementen, die de toekomstige maatschappij zullen vormen. 4 ) In de syndicats, aldus Pouget, zijn de leidende organen van de toekomst in embryonale staat aanwezig. De syndicalistische vakbeweging is niet slechts in de huidige maatschappij een factor van ontbinding en vernietiging; zij werkt, reeds nu, door de opbouw van haar strijdorganen zelf, aan de wereld van de toekomst. De syndicats zijn sociale cellen, die de communistische, (deze term wordt ook door de syndicalisten gebruikt), voortbrenging voorbereiden; zij, de „haarden" van het nieuwe leven, zullen de staat en de gemeentebesturen „absorbeeren". Vakfederaties en Bourses zullen voortaan de elementen vormen, die de menschen onderling verbinden en „aan hen zullen de enkele nuttige functies toevallen, die tegenwoordig door de publieke machten worden waargenomen." 5 ) Het C.G.T.congres van 1906 verklaart: „Aan het syndicat, nu een strijdorganisatie, zullen in de toekomst voortbrenging en verdeeling toevallen." 6 ) Zoo vormt, schrijft Pelloutier, de vakbeweging een „staat in de staat;" „een ware socialistische staat, economisch en anarchistisch," die bij de algemeene staking de oude staat zal verdringen. 7 ) Deze „socialistische, economische en anarchistische staat" van Pelloutier verlangt nadere verklaring en beschrijving. Welnu, wij kunnen die bij de syndicalisten vinden. Het alom herhaalde verwijt — waarschijn~ lijk door de buitenstaanders van de „reformistische" tegenstanders der syndicalisten binnen de C.G.T. overgenomen —, dat de syndicalisten zich met de gang van zaken in hun toekomstmaatschappij niet hebben bezig gehouden, is niet rechtvaardig. 8 ) Het congres van de Bourses-
De gedecentraliseerde revolutie
De arbeiders nemen de productie in han den
)
') Idem, 31-3-1901; vgl. Mermeix, t. a. p., bi. 154. — _) Georgi, t. a. p., bl. 117. — C. Cornelissen „Vers la société nouvelle", bi. 108. Cornelissen behoort ± 1900 in feite tot het Fransche syndicalisme. — 4 ) t. a. p., bI. 249. — 5 ) Pouget, La C. G. T., 3)
bi. 28, 33, 47, 49. -- 6 ) Compte R., Amiens, 1906, bi. 170. — 7 ) t, a. p., bl. 107, 184, 249. — 8) Keufer, (reformist), Mouvement Soc., April 1910, bi. 272; Mutschler, (idem),
63
De nieuwe
werd de g ro
e
it
De syndicalistische maatschappij
federatie van 1896 hield zich uitvoerig bezig met een agenda-punt, dat luidde: „Over de rol van de Bourses in de toekomstmaatschappij." 1 ) Twee belangrijke rapporten — van het hoofdbestuur en van de Bourse van Nimes — bereidden de discussies voor. Daarin werd aan de syndicats in het algemeen, en aan de Bourses in het bijzonder, de leiding van productie en verdeeling toegedacht. „De Bourses," zegt het rapport van Nimes, „stellen zich op de hoogte van de hoeveelheid producten, die moet worden voortgebracht, brengen dit aan de leiders van de syndicats in ieder bedrijf over, die, voor het fabriceeren van het benoodigde, alle in hun bedrijfstak beschikbare krachten aanwenden.... Door haar statistiek kennen de Bourses het overschot of het tekort in haar gebied. Zij regelen dus de ruil van producten" met andere Bourses. Daar dan eerst alle uitvindingen van de wetenschap ten volle zullen kunnen worden aangewend, „zal de maatschappelijke rijkdom in geweldige proporties toenemen." Het toekomst- Het rapport van het bestuur, van de hand van Pelloutier, zegt o.a.: 2) beeld van Pel- de revolutie „moet de menschen niet slechts van alle gezag bevrijden, loutier maar ook van elke instelling, die niet de ontwikkeling van de voortbrenging ten doel heeft;" zij streeft naar „de vrijwillige en vrije associatie van de voortbrengers." Ook hier staat de statistische taak van de Bourses in het middelpunt. Tusschen de rapporten bestond één belangrijk verschil; de Bourse van Nimes wilde, dat de gemeenschap eigenares der voortbrengingsmiddelen zou zijn; Pelloutier verzet zich daartegen; daarmede zou een nieuw gezagsinstituut worden geschapen; hij stelt de zuiver-syndicalistische eisch: de voortbrengingsmiddelen aan de voort zelf, „de mijn aan de mijnwerkers" enz. De laatste opvatting-brengs zou het onder de syndicalisten winnen; Pouget schreef in 1901: „Wij willen, dat de werkplaats, de fabriek, of iedere andere productie-eenheid.... direct in handen gesteld worden van de betrokken vakvereenigingen, die daarvan zelf de leiding zullen nemen." 3 ) Een stelsel, dus, dat het best groepen-anarchisme kan worden genoemd. Steeds weer wordt de nadruk gelegd op de federalistische grondslag van de toekomstige economische organisatie. 4 ) Overal zal het gezag worden vernietigd, ook binnen de werkplaats, waar de vrijwillige en gelijkberechtigde samenwerking zal heerschen. In dit verband moet er op gewezen worden, dat een dergelijke theorie van losse samenwerking en voortdurend onderling overleg alleen kan ontstaan in een omgeving van kleinbedrijf. Pelloutier zegt het met zooveel woorden, als hij spreekt van „middelmatige groepen." 6) Enquête over Hoe zeer de syndicalisten zich bewust waren van de noodzakelijkheid, de „lendemain de gang van zaken na de algemeene staking voor te bereiden, bewijst de de la gréve „vragenlijst", die de C.G.T. in 1902 aan alle aangesloten organisaties generale" zond. Zij bevatte zeven vragen: 1e.: Hoe zal uw syndicat zich reorganiseeren? 2e.: Hoe zult gij de productiemiddelen in bezit nemen? 3e.: ibidem, April 1911, bl. 256; Martin Saint-Leon, t. a. p., bi. 746; Cazalis, Syndicalisme ouvrier et évolution sociale, 1925, bl. 74 enz. — 1 ) Compte R., Bourses, 1896, bl. 104 vlgd.; Pelloutier, t. a. p., bi. 249 vlgd. — ') Compte R., bi. 112 vlgd. ~ 3) Voix du Peuple, 23-12-1900. Ongetwijfeld moet hier aan invloed van Bakunin worden gedacht. Vgl. Weill, t. a. p., bi. 216 over een dergelijke eisch in de Bakuninistische vleugel der Eerste Internationale; en Louis, Le syndicalisme contre l'Etat, bi. 153 vlgd. -4 ) Vgl. Pouget, La C. G. T., bi. 27. — 5 ) t. a. p., bi. 262. 64
Hoe stelt gij u de werkwijze van de georganiseerde fabrieken en werkplaatsen voor? 4e.: Indien uw syndicat werkzaam is op het gebied van het vervoerwezen, hoe stelt gij u dan de werkwijze in uw bedrijfstak voor? 5e.: Hoe denkt gij u, als die reorganisatie voltooid is, uw relaties met uw vakfederatie? 6e.: Hoe zal de verdeeling geregeld worden, en hoe zullen de „productieve groepen" zich de benoodigde grondstoffen verschaffen? 7e.: Welke rol zullen de Bourses du Travail in de hervormde maatschappij hebben en welke taak zal haar toevallen inzake de statistiek en de verdeeling der producten? 1 Er zou op deze vragen één aanmerking te maken zijn; n.l., dat de geest van de beantwoording, en wel de syndicalistische, reeds in haar formuleering besloten ligt. De reformistische syndicats bewaarden dan ook het stilzwijgen, maar de talrijke, vaak goed doordachte, antwoorden der syndicalisten vormen waardevol materiaal. Velen bleken met groot enthusiasme aan dit positieve werk deel te nemen; men had behoefte, de gouden toekomstdroom te concretiseeren. Er zijn rapporten bij, die tot in de kleinste bijzonderheden afdalen. In de antwoorden van syndicats, Bourses enz. 2 behield men de leiden- Uit de antde gedachten van de rapporten, die in 1896 op het Bourses- congres wa- Woorden op de enquéte ren uitgebracht. Slechts op twee punten blijkt men zich van de ideeën van Pelloutier min of meer te hebben losgemaakt: algemeen pleit men nu voor zoo sterk mogelijke mechanisatie; de Bourse van Montpellier bepleit zelfs het sluiten van kleine, te duur produceerende, fabrieken en spreekt zich uit voor centralisatie van de arbeid. Over het algemeen echter blijft de decentralisatie- gedachte overheerschen en stelt men zich voor, de machinale bedrijven op gemoedelijke, vrije werkplaats-manier aan de gang te houden; (Bourchet: „het voornaamste is, dat er tot het uiterste gedecentraliseerd wordt. In de werkplaatsen „geen fluiten, geen reglementen, geen verboden meer." De arbeid zal zoo tot een vreugde worden; „gewetensdwang" zal luiheid voorkomen. Wie zwakker is, zal minder werken, maar daarom niet minder eten. Het tweede onderscheid met Pelloutier's toekomstbeeld is meer een verschil in accent. De Bourses behouden ook in de voorstelling van de militants, die hier aan het woord zijn, een deel van de regeling van productie en distributie, maar minstens zoo groot zal ten deze de taak der vakfederaties en vooral van het centrale lichaam, de C.G.T., zijn. In samenwerking zullen deze organen, ieder op hun eigen gebied, de noodige statistieken bijhouden. Het geld zal worden afgeschaft en ieder kan wat hij noodig heeft in de gemeenschappelijke magazijnen komen halen. De metselaars houden zich met de woningvoorziening bezig; zonder veel moeite, zeggen zij, zullen wij de luxe-paleizen der rijken verbouwen tot heldere arbeiderswoningen. De meeste antwoorden verwachten, dat de huidige bezitters zich tegen De voedsel de algemeene staking zullen verzetten; „desnoods" zullen wij ons dan voorziening met geweld van de werkplaatsen moeten meester maken. Velen vree zen, dat deze algemeene staking-revolutie zich tot de steden zal beperken en er dus weldra voedselnood zal ontstaan; wel is er ook een rap)
)
")
') O.a. gegeven: Mouv. Soc. 15-2-1903, bl. 350. 2 ) Gepubliceerd, gedeeltelijk in de Voix du Peuple, 27-4-1902 vlgd.; 10-8-1902 vlgd.; en gedeeltelijk in het Compte Rendu, congres Montpellier, 1902, bl. 224 vlgd. —
65
port van een landarbeiderssyndicat, maar de opstellers beseffen, dat hun beweging nog niet krachtig genoeg is om de voedselvoorziening der revolutionaire steden te verzekeren. De meubelmakers schrijven daarom: zoodra de algemeene staking uitbreekt, zullen onze leden zich naar het platteland begeven om daar de noodige landbouwarbeid te verrichten; ons vak is voornamelijk een luxe-vak. Hetzelfde schrijven de arbeiders in de edelmetaalbedrijven, die er echter aan toevoegen: weldra zal er in de communistische maatschappij zoo groote welvaart heerschen, dat wij tot ons mooie, eigen werk kunnen terugkeeren. „De mijn aan Hier, en in het algemeen in de syndicalistische pers, houdt men vast aan de mijnwerde leus: „de mijn aan de mijnwerkers." Waarschijnlijk bedoelen de me-ker s" of socialis a tie ? taalbewerkers hetzelfde, als zij in de statuten van hun vakfederatie als doel van hun strijd geven: „de vrije arbeid, verlost van alle kapitalistische uitbuiting door middel van de socialisatie (socialisation) der productiemiddelen uitsluitend ten bate van de voortbrengers van de maatschappelijke rijkdom en hun helpers." 1 ) Anders bedoelt het in ieder geval de syndicalist Beaubois, als hij de organisatie van de „post aan de postbeambten" bespreekt. 2 ) De posterijen moeten in de toekomststaat het eigendom van de gemeenschap blijven. Wel zal alle inmenging van de staatsorganen en leiding van boven af worden verwijderd; alleen zal de gemeenschap een zekere contróle houden. Het personeel zal zelf het bestuur van het bedrijf in handen nemen; er zal discipline heerschen, berustend op het belang van het bedrijf. De dienst zal worden vastgesteld in overleg met de vertegenwoordigers van handel en industrie of in „gemengde congressen" van postpersoneel en publiek. Hier naderen we dus de socialisatie, zooals zij door de sociaal- democraten wordt voorgestaan. De productie- Binnen het kapitalisme kan de syndicalistische voortbrenging het dichtst coöperatie benaderd worden door de productiecoöperatie. Hieraan wordt dan ook door de syndicalisten groote beteekenis toegekend, al betoogen zij niet ten onrechte, dat de ondergang van een dergelijk, uit de aard der zaak zwak, syndicalistisch scheepje in de golven van het kapitalisme niets bewijst tegen de deugdelijkheid van deze bedrijfsvorm in andere maatschappelijke verhoudingen. De belangrijkste van deze associaties was de „Verrerie Ouvrière" te Albi. 3 De Verrerie Zij is ontstaan uit een staking, in 1895 in een glasfabriek te Carmaux Ouvrière uitgebroken naar aanleiding van het ontslag van een arbeider, die in de arrondissementsraad gekozen was. De staking duurde meer dan een jaar en eindigde met het ontslag van alle arbeiders. Het was Jaurès, socialistisch Kamerlid voor het district, waar de staking plaats had, die de arbeiders aanraadde, zich te vereenigen tot een productie-coöperatie. In een groote campagne wist hij ook burgerlijke democraten voor het geval te interesseeren en zoo, vooral uit enkele belangrijke particuliere giften, het benoodigde kapitaal bijeen te brengen; ook enkele arbeiders -(consumptie)- coöperaties en enkele syndicats, vooral de typografen, droe)
')
Gegeven, Sévérac, t. a. p., bl. 135. 2 ) Mouvement Soc., 15-4-1909, bl. 241 vlgd. 3 ) Vooral het voortreffelijke artikel in Gedenkboek C. G. T., bl. 595 vlgd. Artikel van E. Alibert, Mouv. Soc., 15-10-1899, bl. 485 vlgd. Ik laat de minder belangrijke productie-coöperaties rusten; zooals de klompenmakersassociatie te Limoges; Mouv. ,
—
soc. 15-3-1900, bl. 349; vgl. Pelloutier, t. a. p., bl. 225 vlgd. enz. 66
gen bij. In 1896 bouwden de glasblazers zelf te Albi hun fabriek op. Aanvankelijk moesten de arbeiders zich groote opofferingen getroosten om het hoofd boven water te houden, maar na een jaar of vijf waren de eerste moeilijkheden overwonnen dank zij de steun van de socialistische consumptie-coöperaties en de C.G.T. 1) Merkwaardig is, dat hier het principe „de glasblazerij aan de glasblazers" niet werd toegepast. De Verrerie werd het eigendom van de arbeidersorganisaties, vereenigd in de C.G.T., onder de leus, dat zij „het gemeenschappelijk bezit van het geheele georganiseerde proletariaat" zou zijn. 2 ) In de bestuursraad hadden oorspronkelijk zes afgevaardigden van de arbeiders der Verrerie zitting en drie der C.G.T. Na een conflict in 1912 ~ over de invoering van nieuwe machines, noodzakelijk, om de concurrentie te kunnen volhouden — werd het noodzakelijk geacht, deze verhouding om te keeren. 3 ) Het ligt voor de hand, dat de kapitalistische mentaliteit niet buiten de muren van de Verrerie halt hield; op zeer ernstige wijze kwam dit tot uiting bij de staking in de Verrerie in 1921, „één van de meest penibele bladzijden in de geschiedenis van de vakbeweging." 4 ) Was de algemeene staking voor de theoretici vooral van opvoedende. Voor de arbei „symbolische" waarde, (vgl. de later te bespreken mythe-theorie van ders is de alge Sorel), uit het bovenstaande blijkt voldoende, dat het de arbeiders bit- meene staking betere ernst was. De idee was tevens een troost voor de betrekkelijk ge- een reëel grip ringe resultaten, die in de practische vakstrijd werden behaald. Zij blijft de geesten der arbeiders bezig houden. In de statuten der vakfederaties krijgt zij de eereplaats. 5 ) Voorbeelden van solidariteitsstakingen, die zich over een geheele stad of streek uitbreiden ~ het naastbij liggend ideaal van het syndicalisme — en van algemeene stakingen in het buitenland werden in het C.G.T.- orgaan, de Voix du Peuple, enthusiast begroet en uitvoerig besproken. Zoo treffen wij daar uitvoerige berichten aan over de Nederlandsche algemeene staking in 1903. s) Met haar oproep aan de Fransche bootwerkers in de havens van Duinkerken, Le Hávre, Bordeaux enz., geen schepen van en naar Nederlandsche havens te laden en te lossen, had de C.G.T. groot succes. 7 ) De commissie voor de algemeene staking bleef als permanent orgaan der C.G.T. bestaan; zij vatte haar taak zoo op, dat zij naar iedere staking van eenig belang een afgevaardigde stuurde, die zoo mogelijk solidariteitsstakingen moest uitlokken. Deze commissie „zal tusschen beide komen in alle stakingen, niet om onderhandelingen aan te knoopen met de uitbuitende werkgevers, doch om de massa's op te zetten, de onbewusten te wekken, de strijdlust te verlevendigen." $) De waardeering voor de gewone staking als strijdmiddel in de dagelijk- Wisselende sche vakactie is in de Fransche vakbeweging aan sterke wisselingen on- opvattingen over partieele stakingen
') Dave, inleiding- Pelloutier, bi. 12; idem, bi. 224; Compte r., Bourses, Tours, bi. 27; idem, C.G.T.. Parijs, 1900, bi. 140. _2) Voix du Peuple, 14-4-1901 en 2-2-1902. — 3) Vgl. Mouv. Soc., December 1912, bi. 396 vlgd. °) Gedenkboek C. G. T., bi. 396. Vgl. de ironiseerende beschrijving bij Moreau, t. a. p., bi. 218 vlgd. — 5 ) Voorbeelden bij Louis, Mouv. Syndical, bi. 276; Mouv. Soc., 1-11-1905, bi. 349, enz. — e) Voix du Peuple, 7-4-1903, speciaal nummer over de Hollandsche staking en vlgd. Andere buitenlandsche voorbeelden, 1-5-1902; 25-5-1902 (Zweden), enz. ') Martin Saint-Léon, t. a. p., bl. 721. ~ 8 ) Voix du Peuple, 23-12-1900. Vgl. idem 17-2-1901. --
--
67
derhevig geweest. In de tachtiger jaren leidt de overgang van het barberetistische type naar de bewuste klassenstrijd tot een snelle opleving der werkstakingen. 1 ) Dan verschijnt, in 1892, als alleen zalig makend middel, de algemeene staking; in de eerste jaren valt op haar bij de revolutionaire syndicats alle nadruk, zoodat de partiëele stakingen in dis komen. Moet hier gedacht worden aan de invloed van Bakunin-credit en Proudhon, wier theorieën men ook in het bovenomschreven syndicalistisch toekomstbeeld zou kunnen herkennen? 2 ) Misschien bij een enkele militant, als Pelloutier; bij het gros zeker niet en Pelloutier aanvaardt van die leer der anarchistische theoretici toch slechts dat, wat hem bevalt. Was Proudhon niet evenzeer een tegenstander van de vakorganisatie geweest? Reeds op het verzoeningscongres van 1893 verklaart de rapporteur over de algemeene staking: kleine stakingen zijn nadeelig; zij zijn een tweesnijdend wapen.') Een congres van metaalbewerkers verklaart enkele jaren later: „Zelfs als zij slagen, zijn partiëele stakingen nadeelig, want onze uitbuiters vinden altijd wel het middel om terug te nemen, wat zij gedwongen zijn geweest ons toe te staan." 4 ) In deze gedachtengang staan partiëele stakingen tegenover de algemeene staking. Voor de voorbereiding van de tweede moet men de eersten vermijden. Het C.G.T.-congres van 1897 spreekt de wensch uit, het aantal partiëele stakingen te zien verminderen. 5) Het was de practijk, die de revolutionairen tegen 1900 dwong, dit standpunt te herzien. 6 ) Met verwonderlijk gemak wordt dan de theorie bij de werkelijkheid van de klassenstrijd aangepast en neemt men de beperkte staking in het beeld van de algemeene staking op. Dan ontstaat de gedachtengang van de gewone staking als „gymnastiek", als voorbereiding van de algemeene staking. Een klinkend bewijs voor de juistheid van de bewering der syndicalisten, dat hun theorie niet aan boeken is ontleend of door logische redeneering is afgeleid, maar aan de practijk der arbeidersbeweging is ontleend. 7 ) Nu vindt men in ieder nummer van de syndicalistische pers verrukte beschrijvingen van stakingen en wordt de stakingsgymnastiek door verschillende federaties, (vooral door de bouwvakarbeiders! ) , met groote ijver beoefend. $) Omstreeks 1908, als enkele federaties aan deze gymnastiek dreigen te bezwijken, treedt dan opnieuw een kentering in en kan men ook van de meest revolutionaire militants dringende waarschuwingen hooren tegen de „staak-maarraak"-taktiek. 9) De reformis- Binnen de C.G.T. stuit de idee van de algemeene werkstaking op verten tegen de zet bij een deel der reformisten, (de rechtervleugel der C.G.T.) . Vooralgemeene teal de yP t o g rafen verzetten zich onder Keufer's leiding g g ten stelligste staking gen wat zij de romantiek van de algemeene staking noemen. Voor u, zegt Keufer tot Pouget, vervangt het geloof in de algemeene staking het geloof in het hiernamaals; gij ziet in de algemeene staking „de too') Pelloutier, t. a. p., bl. 103. -- 2 ) Eckstein, inleiding Louis, t. a. p., bi. 21 en 60; vgl. Bernstein, Die Arbeiterbewegung, bi. 65. -- 3 ) Compte R., bi. 38. --- 4 ) Geciteerd Mouv. Soc., 1-11-1905, bi. 358. Vgl. Delesalle, Les Anarchistes, bi. 5. ~ 5) Compte R., bl. 105. ~ 6) Zie Lauche, C.G.T. congres 1900, Compte R., bl. 110. --- 7 ) Vgl. Eckstein „Die wurzeln des Syndikalismus in Frankreich ", Neue Zeit, 1911-1912, II, bi. 318. — s) Voix du Peuple, 17-2-1901, 7-3.1901, 9-6-1901; Mouv. Soc., 1510-1906, bi. 157. — 9) Griffuelhes, Voyage révolutionnaire, bi. 24 vlgd., enz.
68
verkracht, die het wonder, dat altijd verwacht is, zal volbrengen." i) In 1908 blijkt uit een referendum onder de leden van de typografenbond, dat de groote meerderheid der leden de syndicalistische opvatting der algemeene staking verwerpt, doch de algemeene staking wel aanvaardt als strijdmiddel in een bepaald geval; (bijv. tegen een poging van de regeering om de wet van 1884 op te heffen). De meerderheid van de Parijsche typografen is dan echter voor de syndicalistische zienswijze gewonnen. 2 ) Beperkte stakingen komen bij de reformisten niet minder voor dan bij de syndicalisten, (bij de textielarbeiders zelfs buitengewoon veel), maar over het algemeen zijn de reformisten er voorzichtiger mee. 3 ) Voor hen is de staking niet een propaganda- of opvoedingsmiddel, maar dient zij alleen voor de verovering van directe verbeteringen. 4 ) Herhaaldelijk vinden wij reformistische kritiek op het syndicalistische toekomstbeeld, waarbij steeds de opmerking terugkeert: in uw wereld, waarin de voortbrengers alles te zeggen hebben, zullen de belangen der verbruikers onherroepelijk in het gedrang komen. 6 Daarnaast blijft het verzet van die reformisten, die, als Renard van de textielarbeiders, in de eerste plaats partijsocialisten zijn. Althans de guesdisten sloten zich aan bij de klassiek geworden uitspraak van Auer: „Generalstreik ist Generalunsinn." Het is niet mogelijk, het sociaal-democratisch standpunt in zake de algemeene staking in een paar zinnen weer te geven. 8 ) In meerderheid aanvaarden de sociaal- democraten haar als „proteststaking" of als „pressiestaking "; op de Fransche alle na verwerpen zij allen de syndicalistische opvatting: algemee--maniste ne staking = sociale revolutie. Hier moet vooral worden gezegd, dat het principieele verschil ten aanzien van dit probleem één van de voornaamste oorzaken was van de tegenstelling tusschen vakbeweging en socialistische partij, die de Fransche arbeidersbeweging heeft verscheurd. Vooral Jaurès, de kampioen voor de verzoening tusschen de beide organisaties, heeft bewerkt, dat de Fransche socialistische partij ten deze de vakbeweging een heel eind is tegemoet gekomen, maar als sociaal~ democraat, die langs de weg van de verovering der politieke macht de productiemiddelen in handen der gemeenschap wilde brengen, kon zijn omschrijving van de algemeene staking de principieele syndicalisten nooit bevredigen. Wel zag ook Jaurès in de syndicats organen, die een rol, zij het een beperkte rol, bij de regeling der productie in de socialistische maatschappij zouden hebben te vervullen. „Jaurès heeft.... de vakvereenigingen tot publieke organen willen uitbouwen en ze deelgenoot maken van het bezit der productiemiddelen in een bepaalde arbeidskern . " 7 )
)
Voix du Peuple, 9-8-1903. Vgl. Compte R., Limoges, 1895, bi. 70; idem, C. G. T., Rennes, 1898, bi. 346. ~ 2 ) Mouv. Soc., 15-10-1908, bl. 346. — 3 ) Keufer, Voix du Peuple, 12-4-1903..— 4 ) Vgl. G. Fréville, Revue Syndicaliste, Juli 1907, bi. 51 vlgd. — 5) o.a. C. Mutschier, Mouv. Soc., April 1911, bi. 258 vlgd. -- 6) Hiervoor o.a. het geciteerde boek van E. Georgi; de sociaal-democratische artikelen in de reeds genoemde Enquête in de Mouv. Soc. van 1904; de debatten op de internationale congressen van Parijs, 1900, en Amsterdam, 1904. Vgl. H. Roland Holst, Generalstreik und Sozialdemokratie, 1906 en K. Kautsky, Der politische Massenstreik, 1914. ~ 7 ) W. Banning, Jaurés als denker, 1931, bi. 199.
1)
69
Standpunt der sociaal-demo -
cratie
HOOFDSTUK IV.
DE BREUK MET DE SOCIALISTISCHE PARTIJEN HET ANTI-PARLEMENTARISME 1895-1901 De anarchis- n de jaren na 1895 kwamen tot de vakbeweging talrijke anarchisten, ten die weldra in verschillende bonden de leiding in handen kregen. )
Na hun afscheiding van Guesde in 1881 hadden zij een groote activiteit ontwikkeld, doch hun aanhang was beperkt gebleven. Hun organen waren „La Revolte" van Jean Grave en Elisée Reclus, en „Le Père Peinard", door de latere syndicalist Emile Pouget naar het voorbeeld van Hébert's „Père Duchêne" geredigeerd. Zij hadden geen centrale organisatie en werkten in kleine groepjes, waar zich telkens politiespionnen, „mouchards", wisten binnen te dringen. In het begin der tachtiger jaren viel een eerste periode van anarchistische „propaganda van de daad", bomaanslagen, het verwekken van plunderingen bij werk hoorde Pouget tot de ver--lozenptch.Idwiervan183 oordeelden. De jaren 1892 en volgende brachten een tweede serie van nog ernstiger aanslagen. Ik herinner slechts aan de bom, door Vaillant, (niet te verwarren met de blanquistische leider) , in de Kamer geworpen en aan de moord op president Carnot. De regeering werd gedreven tot scherpe repressiemaatregelen en de ondoelmatigheid van dit soort „propaganda" trad steeds duidelijker aan het licht. Geen direct Het hoogtepunt van de anarchistische actie viel samen met het vakververband met eenigingscongres van Nantes, waar de syndicats zich definitief van de het besluit van bevrijdden. Herhaaldelijk voogdij Nantes g 1 der politieke p p partijen > > > is naar verband tusschen deze gebeurtenissen gezocht. Het verband heeft, dunkt mij, niet bestaan. Eenerzijds hebben de aanslagen niet afschrikwekkend gewerkt, de syndicats hebben de anarchisten, èn vele van hun ideeën, zonder bezwaar opgenomen. Anderzijds zijn er geen teekenen, dat de vakbeweging onder de bekoring der anarchistische methoden zou zijn gekomen; zij zocht en vond andere, voor haar speciaal doel geschikte, strijd~ middelen en ging, zich zoowel losmakend van de politieke socialisten als van de anarchisten, haar eigen weg. Samenhang bestaat er in zooverre, dat de in de geweldmethoden teleurgestelde anarchisten een nieuw arbeidsveld zochten en dat grootendeels vonden in de vakbeweging. Zij brachten daar hun anarchistische beginselen mede, waarvan een deel — maar ook niet meer dan een deel — in de syndicalistische theorie is opgenomen. De anarchis- Reeds in 1894 schreef Pouget: „Een plaats, waar een groote taak voor ten in de syn- de kameraden ligt, is de vakbond van hun bedrijf." 2 ) Daar moeten wij dicats steeds herhalen: „Het syndicat dient om oorlog te voeren tegen de pa1 ) J. Prolo, Les anarchistes, 1912; Quack, t. a.p., VI, bl. 339 vlgd.; Weill, t. a. p., bl. 263 en bi. 275 vlgd. 2 ) Bij Prolo, t. a. p., bl. 65 vlgd. --
70
troons en niet om zich met politiek op te houden." En verder: „De groote hansen, die zich verbeelden de anarchisten te hebben gemuilband, zullen een vies gezicht zetten, als deze van de gelegenheid gebruik maken, in de syndicats te dringen om daar, zonder veel kabaal, hun ideeën te verbreiden." In 1898 verscheen uit de anarchistische hoek de brochure „De anarchisten en de syndicats", waar de motieven, die de anarchisten naar de vakbeweging dreven, zijn samengevat. Als de arbeiders maar eens om materieele redenen in de syndicats gekomen zijn, wordt daar betoogd, worden zij vanzelf tot strijd tegen de patroons en tenslotte tot opstandigheid gedreven: „het is een goed propagandaterrein en daarom is het van belang, er binnen te komen." i) Van de zijde der anarchistische theoretici trachtte men zich tevergeefs tegen deze ontwikkeling te verzetten; Kropotkin weigerde, een voorwoord voor laatstgenoemde brochure te schrijven. 2 ) Reeds in 1896 kwamen vooraanstaande anarchisten op het Londensch congres als afgevaardigden van syndicats of Bourses. Van de invloedrijke leiders van de syndicalistische beweging zijn o.a. Pelloutier, Paul Delesalle, Pouget, Merrheim, Lévy en Yvetot uit het anarchisme voortgekomen. Op het congres van de Fédération des Bourses van 1895, Nimes, had de Pelloutier en nieuwe secretaris, Pelloutier, onbestreden de leiding.') Uit het jaarver- de Bourses slag blijkt, dat het bestuur een geweldige propagandistische activiteit had ontwikkeld. 4 ) In dit verslag had Pelloutier tevens zijn beginselverklaring neergelegd. Zijn grondstelling is: „de emancipatie der arbeiders kan slechts het werk van de arbeiders zelf zijn." De Bourses beteekenen de verwerkelijking van deze stelling, dertig jaar geleden door de Eerste Internationale geponeerd. Gij hebt, zoo sprak hij tot de afgevaardigden der Bourses, begrepen, dat „het niet noodig is voor de enkeling, de zorg voor zijn zaken aan anderen op te dragen"; hier spreekt het aan het anarchisme ontleend anti~parlementarisme; „als vijanden van twisten en wetend, dat de politiek de verwoester is van elke vereeniging, waar menschen van verschillende opvattingen elkaar moeten ontmoeten, hebt gij de politiek uit de Bourses du Travail verbannen." Enkele guesdistische afgevaardigden deden op dit congres een poging, Pelloutier als tacticus de federatie aan de invloed van de Parijsche „libertairen", (de anarchis- tische en allemanistische leiders) , te onttrekken. Zij stelden daartoe voor, de zetel van het bestuur telkenjare te verplaatsen naar de stad, waar het volgend congres zou plaats hebben en deden daarbij een beroep op de federalistische beginselen van de libertairen zelf! 5 ) Het is de moeite waard, de handige rede te lezen, waarin Pelloutier zoowel de trouw aan zijn beginsel, als de zetel van het bestuur te Parijs wist te bewaren. Hij wees eerst op het practische bezwaar, dat men in een provinciestad nooit de noodige krachten zou vinden en dat het op die wijze onmogelijk zou zijn, een man met voldoende bestuurservaring aan het ') Les anarchistes et les syndicats, zonder schrijver, bi. 19 vlgd. Dezelfde gedachten-
in de brochure van P. Delesalle, l'Action syndicale et les anarchistes, 1901. — Lagardelle, La Formation du syndicalisme en France, Mouvement Socialiste, 1-11-1911, bi. 253 vlgd. Verder materiaal hierover in de Appendice van de door Lagardelle uitgegeven brochure „Syndicalisme et Socialisme ", bi. 59 vlgd. Zie de anti- syndicalistische brochure van de anarchist E. Armand, „Les ouvriers, les syndicats et les anarchistes ", zonder jaar. — 3 ) Compte Rendu du 4e congres de la Feder. des Bourses, Nimes, 1895; Blum, t. a. p., bi. 152; Gedenkboek C. G. T., bi. 36 vlgd. - a) Compte rendu, bi. 26. -- 5) Idem, bi. 55--65; vgl. Pelloutier, t. a. p., bi. 237 vlgd. gang 2)
71
hoofd der federatie te krijgen. En hij vervolgde: „Zonder twijfel zijn wij federalisten.... Maar moeten wij die eisch op onszelf toepassen? Natuurlijk niet, willen wij er niet zelf de dupe van worden.... Terwijl het proletariaat werkt aan de verzwakking van zijn vijanden, aan de ondermijning van de centralisatie der regeering, moet het de concentratie van zijn eigen krachten tot stand brengen." Met recht kon Pelloutier aan het slot van deze rede zeggen: „De Fédération des Bourses is in dit uur de best georganiseerde en daardoor de machtigste van alle vakorganisaties." Met 17-6 stemmen besloot het congres, de zetel van het bestuur te Parijs te laten. Voorts verdient vermelding het besluit, voor de algemeene staking een groote propaganda -actie op touw te zetten. 1 ) Congres van De Nationale Arbeiders Raad had tegen September 1895 het congres te Limoges, 1895 Limoges voorbereid, dat het eerste congres van de C.G.T. zou worden. 2 ) De agenda luidde: „het vormen van een algemeen plan voor de vakorganisatie en voor de actie en het werkingsterrein der bestaande organisaties," een formuleering, waaruit de verwarring blijkt, die op het gebied der vakorganisatie heerschte. Naast de leiders van de Bourses waren vooraanstaande allemanisten, o.a. Allemane zelf, en blanquisten aanwezig. 3 ) Het aantal afgevaardigden bedroeg slechts 75, terwijl groote steden als Lyon. Marseille en Bordeaux in het geheel niet vertegenwoordigd waren. Van groot belang was de krachtige medewerking van twee sterke vak- federaties, die der typografen en der „cheminots", (het spoorwegpersoneel), wier leiders, Keufer en Guérard, de C.G.T. door de eerste moeilijke jaren zouden loodsen en door wier kassen ongeveer alle organisatorische kosten zouden worden betaald. Gebrek aan Colombe beschreef de moeilijkheden, die de Arbeiders Raad had ont~ belangstelling moet: tegenwerking van de guesdistische vakcentrale en van een sedert 1891 bestaande speciale commissie voor de algemeene werkstaking; onverschilligheid en gebrek aan medewerking bij de meerderheid der syndicats. De ontvangsten van de Raad bedroegen in totaal 85 centimes. 4 ) Het congresverslag geeft de indruk van zeer verwarde debatten. De verhouding tot de politiek en de algemeene staking werden besproken, of het nieuwe problemen gold. Men vocht over de vraag, welke organisatievorm meer waarde had, de Bourse of de vakfederatie, b) en er gingen stemmen op om zich bij de nieuw te stichten centrale tot de vakfederaties te beperken en de Bourses niet toe te laten. 6) Stichting van De meerderheid besloot een verbond te vormen, waarin alle bestaande de C.G.T. federaties zouden opgaan: de confédération generale. Deze zou alle syndicats in Frankrijk en koloniën omvatten. 7 ) De opsomming van de toe te laten organisaties geeft wederom een beeld van de heerschende verwarring; zoowel afzonderlijke Bourses als de Fédération des Bourses; losse syndicats, vakfederaties, nationale federaties, die zich over meerdere vakken uitstrekken, gewestelijke federaties enz. Het had voor de hand gelegen, op dit congres tot vereenvoudiging van het ingewikkelde apparaat te besluiten. Men durfde en kon het niet aan. 8 ) Een eisch als: 1 ) Compte Rendu, bl. 83. z) Compte rendu, Limoges, 1895; Blum, t. a. p., bl. 154 vlgd.; Humbert, t. a. p., bl. 36 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., bl. 49 vlgd. -- 3 ) Compte rendu, bl. 9. — 4 ) Idem, bl. 38. -- 5) Idem, bl. 47 vlgd. ~ 6) Idem, bl. 57. 7 ) De statuten, idem, bl. 86 vlgd. ~ e) Vgl. Guérard, „La C. G .T.", Mouvement Socialiste, 15-5-1899, bl. 553. --
—
72
in één plaats zal uit één bedrijf slechts één syndicat bij de C.G.T. aangesloten kunnen zijn, werd door Keufer als niet uitvoerbaar afgewezen. 1) Volgens de statuten lag het doel der C.G.T. „uitsluitend op economisch De statuten terrein." Op haar jaarlijksche congressen zouden alle syndicats — ook zij, die niet waren aangesloten -- worden toegelaten. Aan het hoofd kwam een „nationale raad", waarin de Fédération des Bourses, de vak nationale federaties, die verschillende vakken omvatten,-fedratisn ieder drie, de andere aangesloten organisaties ieder één afgevaardigde mochten benoemen. De taak van deze raad was zeer omvangrijk: propaganda; economische statistiek, (zooals men ziet, een steeds terugkeerend voornemen) ; steun aan stakingen; voorbereiding van de algemeene werkstaking, (die dus officieel in de statuten werd opgenomen) ; actie voor wettelijke maatregelen, als de achturendag en een wekelijksche rustdag; bovendien: „het tot eenheid brengen van de vakactie." De raad kreeg opdracht, verbinding te zoeken met niet-politieke vakorganisaties in het buitenland. Dat dit uitgebreid program door de jonge organisatie niet direct volle- Wrijving met dig zou worden uitgevoerd, sprak vanzelf. Doch de resultaten van de de Fédération eerste jaren beantwoordden zelfs niet aan de meest-bescheiden ver- des Bourses wachtingen, in de eerste plaats ten gevolge van de voortdurende wrijving met de Fédération des Bourses. Estey meent, dat de conflicten een gevolg waren van richtingsverschil: de leiders der Bourses zouden „revolutionair" zijn geweest, die der C.G.T. „reformistisch." 2 ) Hij gebruikt hier voor 1895 de terminologie van een tegenstelling, die later in de vakbeweging aan den dag zou treden, maar nu zeker nog niet bewust was. Wel kan men de latere tegenstelling in de debatten van Limoges soms voorvoelen. 3 ) Doch naar buiten kwam zij niet. Over de beginselen van het in deze jaren zich vormend syndicalisme -- het geloof in de directe actie en in haar hoogste uitingsvorm, de algemeene staking, en het zich losmaken van de politiek --- waren de leiders der Bourses- federatie en die der C.G.T. het over het algemeen eens. De bepaling in de nieuwe C.G.T.-statuten, „de organen, die de C.G.T. vormen, zullen zich los van elke politieke richting houden," had ongeveer geen tegenkanting gevonden. Wel waren de leiders der C.G.T., Keufer en Guérard, latere reformisten, doch de laatste verkeerde nog in zijn revolutionaire jaren. De wrijving was een gevolg van het overgroot gevoel van eigenwaarde aan de zijde der Bourses-leiders, die te goed wisten, dat hun federatie de eenige krachtige vakorganisatie was, om zich in het verband der C.G.T. te kunnen onderschikken; èn van de persoonlijke moeilijk~ heden tusschen Pelloutier en de secretaris der C.G.T., Lagailse. De persoonlijke geschillen, die reeds voor een belangrijk deel de scheuring in de gelederen van het politieke socialisme op hun geweten hadden, dreigden nu ook de vakbeweging te ondermijnen. Onder Pelloutier's leiding ging de Fédération des Bourses steeds meer Pelloutier's in onverzoenlijk revolutionaire richting. In het door hem opgestelde propaganda Meimanifest voor 1896 lezen wij o.a.: „Overtuigd, dat de instellingen 1) 3)
Compte rendu, bl. 57. -- 2 ) 1. A. Estey, Revolutionary Syndicalism, bl. 24. — Compte rendu, bl. 68 vlgd.; Alb. Thomas, t. a. p., Revue Syndicaliste, bl. 364.
73
meer schuld aan de sociale nood hebben dan de menschen, omdat deze instellingen, door de fouten van generaties te handhaven en op te stapelen de levende menschen de gevangenen maken van de fouten hunner voorouders, verklaren de Bourses de oorlog aan alles, wat het maatschappelijk organisme uitmaakt, ondersteunt of versterkt." Geen nieuwe staat zullen wij brengen, maar „een vrij leven op een vrije aarde." Wij leeren de arbeiders, dat alleen een algeheele omwenteling hun lot kan verbeteren. „De dag, (en hij is niet ver meer af) , dat het proletariaat zijn reusachtig verbond zal hebben voltooid.... zullen er geen onrecht, geen ellende, geen klassen, geen haat meer zijn. De sociale revolutie zal een feit zijn." 1 ) Bourses- Het merkwaardige van de figuur van Pelloutier is, dat hij, in theorie congres van anarchist, in de practij k een bekwaam en tactvol organisatie-leider bleek. 1896 O p het Bourses-congres van 1896 2 ) betoogde hij in verband met de uitbreiding der werkzaamheden de noodzakelijkheid, een bezoldigd secretaris aan te stellen. Na een interessant debat over zijn weigering om de Bourse van Bordeaux te steunen bij een geldinzameling voor verkiezingsdoeleinden, kreeg Pelloutier ten deze van het congres gelijk. 3 ) Vervolgens kwam de toestand der C.G.T. aan de orde. De guesdisten, die nog steeds in een enkele Bourse de meerderheid hadden, raadden aan, de C.G.T. aan haar lot over te laten. 4 ) Pelloutier verzette zich hiertegen, doch hij uitte tegelijkertijd zijn ontevredenheid over de geringe resultaten der C.G.T. en over de te geringe macht, die zijn federatie met haar drie zetels in de nationale raad der C.G.T. bezat. Het congres nam een resolutie aan, waarin de Fédération des Bourses verklaarde, zich slechts dan bij de C.G.T. te kunnen aansluiten, als haar statuten gewijzigd werden in die zin, dat de C.G.T. zou zijn opgebouwd uit de Bourses- federatie en de vak- federaties en geen losse Bourses of niet bij hun vakfederatie aangesloten syndicats zouden worden opgenomen. Pelloutier wilde de leiding der Bourses niet met anderen deelen en volgens zijn plan zou de C.G.T. zich alleen mogen bezighouden met kwesties, waarbij het gewenscht was, dat naar buiten namens de arbeidersklasse in haar geheel werd opgetreden. 5) Bestaan der Onmiddellijk na de sluiting van dit congres kwam, eveneens te Tours, C.G.T. be- het C.G.T.-congres bijeen. De C.G.T. had in dit jaar niet meer dan een dreigd schijnbestaan geleid. s) In de vergaderingen van de Nationale Raad verscheen bijna niemand; slechts vier van de 31 aangesloten organisaties hadden haar contributie betaald. Onder die vier waren de boekdrukkers en het „syndicat national", (gelijk te stellen met een vakfederatie, maar met zeer gecentraliseerde organisatie), der „cheminots."') Hardnekkige geruchten hadden geloopen, dat de C.G.T. reeds ter ziele was; dat dit niet het geval was, was in de eerste plaats aan de taaie volharding van Keufer te danken. S) C.G.T.-con- In de oproep voor dit congres had het bestuur nog eens uitvoerig het gres van 1896 nut van een blijvende eenheid der arbeiders uiteengezet. Bij een scherp conflict met de heerschende machten, bleek steeds, dat er een „moreele 1 ) Pelloutier, t. a. p., bi. 16 vlgd. — 2 ) Compte rendu du 5e congres de la Féd. des Bourses du Tr., 1896, bi. 30; Blum, t. a. p., bi. 158. — ') Compte rendu, bi. 37. — 4 ) Idem, bi. 91. — 5 ) Idem, bi. 98, vlgd.; Jouhaux, t. a. p., bi. 91 vlgd. — ") Compte Rendu du 2e congres de la C.G.T., Tours, 1896; Gedenkboek C.G.T., bi. 53 vigd.; Blum, t. a. p. bi. 159. -- 7 ) Compte rendu, bi. 53. — 8) Idem, bi. 39.
74
eenheid" bestond. „maar zij treedt slechts tijdelijk, in bijzondere omstandigheden, aan den dag." 1 ) Het stroovuur-karakter der Fransche proletarische actie, dat hier wordt gesignaleerd, zal altijd een element van zwakte in de Fransche arbeidersbeweging blijven. De toestand der C.G.T. was niet zoo, dat zij de eisch van statutenwijziging, door de Fédération des Bourses gesteld, naast zich neer kon leggen. 2 ) Toch kreeg Pelloutier slechts gedeeltelijk zijn zin. 3 ) Na verwarde besprekingen, waarbij alle artikelen der statuten overhoop werden gehaald, werden de wijzigingen vastgesteld, waarvan de voornaamste waren: losse Bourses worden niet meer in de C.G.T. toegelaten, maar wel „plaatselijke raden", (unions locales) , die niet bij de Bourses- federatie zijn aangesloten; losse syndicats hebben slechts toegang, als in hun vak geen tot de C.G.T. behoorende vakfederatie bestaat. 4 ) Dat de zeer ernstige teleurstellingen de overschatting van eigen kracht niet hadden getemperd, blijkt uit het rapport over een eigen dagblad: met cijfers werd aangetoond, dat de C.G.T. een courant kon stichten, die zichzelf kon bedruipen en met haar groote winst de kas van de C.G.T. voor het uitblijven der contributies schadeloos zou stellen. 6 ) Natuurlijk bleef dit rapport onuitgevoerd. Op het congres van de Fédération des Bourses van 1897, te Toulouse, 6 ) werd de leiding van Pelloutier niet zoo grif geaccepteerd als vorige jaren. Naast nieuwe aanwinsten vermeldde het jaarverslag bedankjes van Bourses, die de steeds feller anti- politieke en anti-parlementaire taktiek van het federatie--bestuur niet wenschten te volgen. 7 ) De passage in Pelloutier's jaarverslag, waar de Bourse van Toulouse een stand je kreeg voor haar dom bijgeloof in de politieke actie besloot het congres te doen schrappen. $) Het aantal bij de Bourses aangesloten syndicats was sterk gestegen; het was een jaar van veel stakingen en vooruitgang der vakbeweging geweest. 9 ) Anders dan bij de C.G.T. kwamen de contributies hier vlot binnen, Y0 maar de grootsche enquétes, door Pelloutier op touw gezet o.a. naar de werking van de bureaux voor arbeidsbemiddeling waren door gebrek aan medewerking mislukt. 11 ) Ook in deze goed functioneerende organisatie nam de leiding steeds veel te veel hooi op haar vork. Ook bij de kwestie, die de meeste aandacht vroeg, de verhouding tot de C.G.T., ging het congres niet de weg, die Pelloutier gewezen had. In zijn jaarverslag had hij geschreven: „Wij gelooven niet, dat een organisme van het karakter der C.G.T. op het oogenblik levensvatbaar~ heid bezit. Naar onze meening kan geen enkele „nationale raad" het program uitvoeren, dat voor de C.G.T. is opgemaakt, tenzij hij driehonderd leden telt en over de finantiën van een staat kan beschikken." De syndicats hebben voorloopig genoeg te doen met de versterking van hun macht en hun inzicht. Y2 ) Pelloutier heeft wel eens overtuigender argumentatie gebezigd en het pleit voor het congres, dat het zich door deze, klaarblijkelijk in een nijdige bui tegen de concurrente opgeschre~
Bourses-congres van 1897
)
—
—
) Humbert, t. a. p., bi. 37. -- 1 ) Franck, t. a. p., bi. 224. — 3) Compte rendu, bi. 175. ) Idem, bi. 60. — 5) Idem, bi. 97 vlgd. — 6) Compte rendu du 6e congres de la Féd. des Bourses, Toulouse, 1897; Blum, t. a. p., bi. 163 vlgd. — °) Compte rendu, bi. 102. — s) Idem, bi. 29. °) Idem, bi. 107. — 10 ) Idem, bi. 108. -- 11 ) Idem, bi. 103. — 12 ) Idem, bi. 106. 1
—4
75
Pelloutier tegen de C. G. T.
ven, overwegingen niet liet leiden. Pelloutier vergat, dat het de Fédération des Bourses was geweest, die onder zijn leiding de stoot had gegeven tot de stichting der C.G.T. De moeilijkheden, die hij nu zag, had hij zelf twee jaar geleden genegeerd. Het gevaar, dat hij nu vreesde, dat n.l. de Bourses- federatie door de C.G.T. verdrongen zou worden, hij had het zelf opgeroepen. Het congres wilde dan ook niet verder gaan dan een nieuwe eisch tot statutenwijziging. Slechts vakfederaties zouden mogen worden toegelaten; deze zouden een algemeene raad moeten vormen en de losse samenwerking tusschen die raad en de Boursesfederatie zou de confederatie vormen. Plaatselijke en gewestelijke raden zouden geen toegang meer mogen hebben; wilden zij deel uitmaken van de C.G.T., dan hadden zij dat via de Fédération des Bourses te bereiken. ' ) C.G.T.-con- Wederom dwongen de tegenslagen de C.G.T. onder het juk van Pelgres 1897 loutier door te gaan. Het jaarverslag, door Lagailse op het eveneens te Toulouse gehouden congres uitgebracht, bevatte vele klachten. 2 ) Was het geen wantoestand, dat in één plaats in één bedrijf ettelijke syndicats naast elkaar werkten? In dit verband uitte één der sprekers een klacht, die tot beter begrip van de moeilijkheden der Fransche organisatie moet worden weergegeven: wij hebben de gewoonte, „om, geleid door niet zeer lofwaardige gevoelens, naar aanleiding van een futiliteit een vakbond te verlaten en er een andere naast te stichten." 3 ) Bij de statutenwijziging werden de eischen der Bourses- federatie volledig ingewilligd. 4 ) Het congres besloot, dat het bestuur der C.G.T., het confederatie-bestuur, gevormd zou worden door het geheele bestuur der Bourses- federatie met vertegenwoordigers der vakfederaties. De eenheid in de vakbeweging scheen hiermee bevestigd; in werkelijkheid stond men aan het begin van een reeks nieuwe twisten. De sabotage Op dit congres trad voor het eerst de toenemende anarchistische strooming in de C.G.T. naar buiten; officieel werd naast de boycot ook de sabotage als strijdmiddel aanvaard. In de eerste zitting weigerden de afgevaardigden, in te gaan op een onbezonnen idee van de anarchist Pouget; hij wilde, dat het congres de Parijsche gemeentewerklieden, die zich te beklagen hadden over de prefect, zou aanraden „tot een bedrag van 100.000 francs schade aan te richten in de gemeentediensten van Parijs." 5 ) Doch toen aan het eind van het congres Pouget's geestverwant Delesalle met een rapport kwam, welks conclusie in wezen niet verschilde van het met verontwaardiging afgewezen voorstel, werd het met algemeene stemmen aanvaard. 6 ) Boycot als Delesalle herinnerde eraan, dat werkstakingen slechts in bepaalde omovergang naar standigheden een bruikbaar strijdmiddel waren gebleken; voor de gesabotage vallen, waarin staking onraadzaam scheen, beval hij nu de boycot aan. Hij beschreef voorbeelden van geslaagde boycot in het buitenland en betoogde, dat dit middel, als de arbeiders zich voldoende door solidariteit lieten leiden, ook in Frankrijk kon worden toegepast; was niet kort tevoren te Le Mans een winkelier, tegen wie de Bourse du Travail een boycot had georganiseerd, gedwongen geweest, zijn zaak naar elders ') Compte r., bi. 69. — ') Compte rendu, 3e congres de la C. G. T., Toulouse, 1897, bi. 31 vlgd. Voor dit congres ook: Blum, t. a. p., bi. 165; Gedenkboek C. G. T., bi. 55 vlgd. -- 3 ) Compte rendu, bi. 79. — 4 ) Idem. bi. 88-104. -- 5 ) Idem, bi. 26. — 6) Idem, bi. 141 vlgd.
76
te verplaatsen? Arbeiders in handelszaken zouden zoo, met steun van hun klassegenooten, bij een conflict hun werkgevers tot toegeven kunnen dwingen. Doch wat is er op dit gebied te beginnen tegen een fabrikant? vraagt Delesalle, die zoo een handige overgang vindt om voor de eenigszins huiverige congresmeerderheid de sabotage aannemelijk te maken. Een fabrikant heeft, anders dan de winkelier, niet de massa der arbeiders tot klant en kan dus door boycot niet getroffen worden. Hier zullen wij onze toevlucht moeten nemen tot sabotage. Uit een manifest van Engelsche bootwerkers neemt hij dan de volgende rede Als een goede hoed vijf francs kost en iemand, die een-nerigov. hoed wil hebben, heeft er maar vier francs voor over, dan moet hij zich tevreden stellen met een slechte hoed. Welnu, in de tegenwoordige maatschappij is de arbeid een koopwaar; betaalt een werkgever slecht, dan moet hij er dus op rekenen slechte arbeid te ontvangen. Als conclusie volgt de dikwijls herhaalde formule: „Bij slechte betaling, slecht werk." Hier is nog sprake van geheel geweldlooze middelen: zijn de arbeids- Gewelddadige voorwaarden onvoldoende, dan zorgt de arbeider, in de vastgestelde sabotage werktijd en voor het vastgestelde loon zoo min mogelijk te presteeren. Echter, zoo vervolgt Delesalle zijn redeneering, er zijn werkgevers, die zich hiervoor trachten te behoeden, door voor stukloon te laten werken; in dat geval blijft ons niets anders over dan een meer gewelddadige sabotage: het zoo doelmatig mogelijk vernielen van waren, werktuigen en machines. Hij kan er op wijzen, dat Guérard, de leider der spoorwegarbeiders, reeds met succes met deze scherpste vorm van sabotage heeft gedreigd, toen er een wet aanhangig was, waarbij aan het spoorwegpersoneel het vereenigingsrecht zou worden ontnomen. In de door Delesalle voorgestelde conclusie riep het congres de arbeiders op, in het vervolg, zoo vaak daartoe aanleiding was, bij arbeidsconflicten boycot en sabotage aan te wenden. Nu was het congres enthusiast, zelfs de typograaf Hamelin toonde in felle termen zijn instemming, 1 en met algemeene stemmen werd deze conclusie goedgekeurd. Het volgend jaar, te Rennes, zou de zaak opnieuw ter sprake komen. Het „marque De typografen, altijd de meest gematigden, verzetten zich hier tegen syndicale' de sabotage, maar de meerderheid handhaafde het besluit van Toulouse. 2 ) Op voorstel der typografen werd de boycot nader onder de oogen gezien. Op hun congres van 1895 hadden zij de eisch gesteld, dat op alle drukwerk een merk zou worden aangebracht ten teeken, dat het door georganiseerde arbeiders was gedrukt. 3 ) Sedert 1897 verscheen dit merk op vele kranten en periodieken, die daarmede de gunst der arbeiderslezers hoopten te verwerven. Het C.G.T.- congres van 1898 noodigde de arbeiders in andere bedrijven uit, het voorbeeld der typografen te volgen. 4 ) In bedrijven, waar het merk niet op de waren zelf kon worden aangebracht, zou het aan winkeldeuren e.d. kunnen worden bevestigd. Zoo zouden alle arbeiders worden uitgenoodigd, hun macht als verbruikers aan te wenden ten bate van hun kameraden. Het congres van 1900 kon niet anders doen, dan het besluit van 1898
)
~
_
') Compte Rendu, bi. 149. 2 ) Compte R., Rennes, 1898, bi. 170. 3 ) Ook voor het volgende: Sieurin, Le label ou marque syndicale, Mouv. Soc., 15-5-1905, bi. 87 vlgd. 4) Compte R., bi. 296 vlgd.
--
77
herhalen, daar er, behalve door de typografen, voorloopig geen uitvoering aan was gegeven. 1 ) Het succes, in het drukkersbedrijf behaald, spoorde tot navolging aan en in 1902 publiceerde de C.G.T. een merk, de „label confédéral", die voor alle bij haar aangesloten organisaties zou gelden. Slechts de kappersbedienden en de arbeiders in de levens maakten ervan gebruik, zoodat men weldra in Parijs-midelnbrjv een aantal kapperszaken en levensmiddelenwinkels zag, waarop het „label confédéral", met het onderschrift „Aanbevolen zaak ", was aangebracht . 2 ) De Voix du Peuple voerde voor het slagen van deze actie een flinke propaganda, maar bevatte al gauw klachten over gebrek aan medewerking van de zijde der georganiseerden. De Parijsche arbeider bleek zich ook aan een dergelijke zachte dwang niet te willen onderwerpen. 3 ) Ondanks hernieuwde bespreking van het vraagstuk op vol congressen zou de zaak niet verder komen; de toestand bleef dan-gend deze, dat een aantal Parijsche winkels het C.G.T.-bord droeg en de arbeidersvrouwen kochten, de arbeiders zich lieten scheren, waar zij wilden. Slechts het typografen-merk had succes; geen candidaat zou het wagen, verkiezingslitteratuur te verspreiden, die niet het „marque syndicale" droeg. De boycot in De hier beschreven actie wordt in de C.G.T.- publicaties steeds boycot de practijk genoemd. Van boycot in de eigenlijke zin van het woord hoort men niet veel, al wordt de toepassing ervan wel een enkele maal geprobeerd. 4) De discipline, die noodig is om een boycot te doen slagen, ontbrak in de Fransche vakbeweging ten eenenmale. Propaganda Intusschen had het congres van 1900 zich eveneens met de sabotage voor sabotage beziggehouden. Nog veel krachtiger dan twee jaren tevoren kwam hier verzet tegen de sabotage tot uiting; vooral van de zijde der organisaties, die zich later als „reformisten" tegen het syndicalisme zouden verzetten. 6 ) Met 117 tegen 76 stemmen sprak het congres zich voor het toepassen van sabotage uit. In de Voix du Peuple spoorde de leidende redacteur Pouget de arbeiders tot daden van sabotage aan. ó) Als gij, winkelbedienden, schrijft hij, winkelsluiting om zeven uur wilt, zorgt dan slechts, de klanten na dat uur slecht te bedienen, gij zult spoedig genoeg uw zin hebben; hij prijst stakende metaalbewerkers in Cour fabriek te verlaten, de machines onklaar maakten;-bevoi,dór hij omschrijft sabotage als „het ondermijnen van de belangen van de werkgever op alle mogelijke manieren." De sabotage Deze aansporingen bleken vooral besteed aan de kappers, die juist in der kappersdeze jaren een actie voor vroegere sluiting in de avonduren op touw bedienden zetten. 7 ) De bedienden gingen er in de nacht op uit, om de werkgevers duidelijk te maken, dat zij hun afwijzende houding moe waren. Zij vulden een spuit met één of ander bijtend vocht en bespoten daarmede deuren, ramen en muren van de onwillige kappersbazen. Ook kwam het voor, dat een kapper, die 's morgens zijn zaak wilde openen, zijn ') Compte R., C. G. T.,
Parijs, 1900, bl. 177. — 2 ) Voix du Peuple, 4-5-1902. — o.a., idem, 10-8-1902. -- 4 ) Zie Voix du Peuple, 17-2-1901, 2-2-1902. — 5 ) Voor dit alles Pouget, Le Sabotage; (zonder jaar; waarschijnlijk begin 1910, daar sabotagevoorbeelden uit 1909 wél, die uit 1910 niet vermeld worden). — 6 ) 20.1-1901, 17-3-1901, 26-4-1903. — 7 ) Voor deze merkwaardige, revolutionaire federatie, A. Luquet, La Fédér. des ouvriers coiffeurs, Mouv. Soc., 15-2-1905, bl. 252 vlgd. 3)
78
luiken dichtgemetseld vond. 1 ) Daar de politie niet in staat bleek, hun gevels voldoende te beschermen, waren de kapperspatroons gedwongen, voor een groot deel toe te geven. De sabotage is in de volgende jaren telkens weer in de Fransche vakactie opgedoken. De bakkersgezellen hebben herhaaldelijk vuiligheid in het deeg gestopt, die het brood oneetbaar maakte; of zij „lieten een kan petroleum vallen ", waardoor het brood nog weken lang bleef stinken. Pouget ontkent heftig, dat ooit schadelijke stoffen in het brood zouden zijn verwerkt. De bedoeling was alleen, dat de klanten boos het brood aan de patroon zouden teruggeven, die dan de schade leed, in overeenstemming met het syndicalistisch sabotage-beginsel, dat niet de klanten, alleen de werkgever eronder mag lijden. Een onderscheiding, die in de practijk natuurlijk niet te handhaven was. Waar men de raad van Pouget opvolgde, om vóór de aanvang van een staking de machines onklaar te maken, zoodat het werken met onderkruipers onmogelijk werd, was het publiek veelal minstens zoo zeer gedupeerd als de werkgever; zoo bij de poststaking in 1909 en de spoorwegstaking in 1910. Bij één vorm van sabotage hadden de klanten inderdaad belang; dat was, als de winkelbedienden, keukenpersoneel in restaurants enz, hun patroons benadeelden door een flink stuk boven het gewicht te geven, alleen ingrediënten van eerste, dure kwaliteit te bezigen enz. Eveneens bij de taktiek van „de open mond", waarbij koks uit restaurants of bouwvakarbeiders het publiek inlichtten over de slechte kwaliteit van eetwaren, bouwmaterialen e.d., die door de bazen werden gebruikt om hun winst te vergrooten. Voor Pouget is de sabotage één van de prachtigste vormen van directe actie. Hij verdedigt haar met een beroep op de „klassemoraal", die in de klassenstrijd, voor hem is het meer een klassenoorlog, overheerscht. Zooals in de oorlog tegenover de vijand elk middel wordt gebezigd, dat geschikt lijkt, en een terugtrekkend leger de te verlaten gebieden verwoest, zoo benadeelen arbeiders, die in strijd staan, de werkgevers op alle mogelijke manieren en vernielen de achter te laten machines, voordat zij in staking gaan. In zijn laatste hoofdstuk betoogt Pouget, dat er nog een zeer aanbevelenswaardige vorm van sabotage is: het lijdelijk verzet. Door alle regle~ menten en voorschriften naar de letter uit te voeren kunnen spoorweg~ personeel, postpersoneel, enz. de geheele dienst ontwrichten. Dit middel was in Frankrijk nog niet toegepast, maar er was geen reden, waarom dat niet weldra het geval zou zijn. Doch hier valt Eckstein Pouget in de rede: voor lijdelijk verzet, zegt deze, zooals het o.a, met volledig succes door het Oostenrijksche spoorwegpersoneel is toegepast, is een straffe discipline noodig; kalmte en groote kennis van zaken zijn er voor vereischt; de half- anarchistische, slecht-georganiseerde Fransche vakbonden, vervolgt Eckstein, zijn aangewezen op individueele daden van geweldpleging; aan het zoo veel werkzamer middel van het lijdelijk verzet zijn zij nog niet toe. 2
Men tracht alleen de werkgevers te treffen
Pouget over de sabotage
De Fransche vakbeweging te zwak voor lijdelijk verzet
)
In hoeverre was het congres van Toulouse van 1897, waar de sabotage Het syndica 1 ) Bijv. Voix du Peuple, 7-3-1901. 2 reich", Neue Zeit, 1911-1912, bl. 315. —
) „
Die Wurzeln des Syndikalismus in Frank-
79
lisme is in wording
werd aanvaard en voor het eerst de Mephisto- figuur van Pouget onrust en opwinding onder de afgevaardigden bracht — in hoeverre was dit congres door syndicalistische opvattingen beheerscht? Voor het geloof aan de algemeene werkstaking en het antiparlementarisme waren de grondslagen gelegd; deze elementen van het syndicalisme werden steeds meer gemeen goed onder de georganiseerde arbeiders. Doch de mentaliteit was nog in vele opzichten anders dan in de latere, zuiversyndicalistische periode. Met zijn anarchistisch geargumenteerd verzet tegen regeling van de bemiddeling in arbeidsconflicten had Pouget bij dit congres nog geen succes. 1 Sorel over de In ditzelfde jaar, 1897, schreef Georges Sorel zijn studie „L'Avenir toekomst der socialiste des syndicats." 2 ) Hij besprak de nieuwe verschijnselen en syndicats strekkingen in de Fransche vakbeweging, vergeleek deze met de practijk van de tot volle ontplooiing gekomen Engelsche vakbonden, en trok daaruit zijn conclusies, die het begin van de syndicalistische theorie vormen. Een begin, zooals ook in de beweging zelf de syndicalistische ideeën groeien en veldwinnen, doch nog niet volgroeid zijn. In plaats van de voor het socialisme onbruikbare politieke democratie, schrijft Sorel, stelt de practijk van de vakactie het nieuwe rechtsbeginsel: de tot bewustheid harer taak en dus tot organisatie gekomen minderheid, die de niet- georganiseerde meerderheid vertegenwoordigt, leidt en, zoo noodig, dwingt. 3 ) De door de omstandigheden bepaalde ontwikkeling van de vakactie heeft ons dit geleerd: „dat het proletariaat zich niet kan bevrijden van de uitbuiting door zich te organiseeren naar het model van de oude sociale klassen..... door de oude politieke formules aan zijn nieuwe behoeften aan te passen." Noodig zijn eigen instellingen, die zich reeds onder het kapitalisme hebben gevormd en geconsolideerd; de syndicats. Door hun strijd moeten de arbeiders, „aan de staat en het gemeentebestuur al hun bevoegdheden één voor één ontrukken ", om daarmee de syndicats te versterken. De arbeidersklasse moet zich losmaken „van iedere leiding, die niet uit haarzelf voortkomt." De organisaties moeten „uitsluitend proletarisch" blijven en de intellectueelen uitsluiten. De syndicats „zijn geroepen om alle door de bourgeoisie overgeleverde organisatievormen te doen verdwijnen." „Om mijn geheele gedachtengang in één zin samen te vatten kan ik zeggen, dat de geheele toekomst van het socialisme ligt in de zelfstandige ontwikkeling van de proletarische syndicats." 4
)
)
In 1898 waren de congressen van de Fédération des Bourses en van de C.G.T. na elkaar bijeengeroepen te Rennes. Persoonlijke ruzies tustusschen de schen Pelloutier en Lagailse en verschil van meening over de uitvoering C.G.T. en jaar aar de energie van de der C.G.T.-statuten hadden in het P verloo F édérattion des Bourses beide organisaties in beslag genomen. Algemeen was men het er over eens: de organisatievormen moesten voor de zooveelste maal herzien worden. Op het congres van de Bourses waren er, die meenden, dat nu maar definitief met de C.G.T. moest worden gebroken. b ) Pelloutier beToenemende moeilijkheden
l ) Compte R., bl. 136. — ') Eerst verschenen in het tijdschrift „Humanité Nouvelle", van Maart --April 1898; in 1900 als brochure uitgegeven; onveranderd herdrukt in Matériaux dune théorie du prolétariat, t. a. p., bl. 55-133, waaruit hier 4) Matériaux, t. a. p., bi. 131-133. geciteerd. 3 ) Aldaar, bi. 118 vlgd. Blum, t. a. p., bi. 170; Gedenkboek C.G.T., bi. 39 vlgd.; vgl. J. B. Sévérac, Le Mouve-
—
80
~
_5)
toogde, dat de voornaamste oorzaak der moeilijkheden lag in „het verschil in ontwikkelingshoogte der beide organisaties." Op het congres der C.G.T. erkende Lagailse in zijn jaarverslag, dat het verbond weer niets had gepresteerd. 1) Het verslag klaagde over geldgebrek -- Lagailse moest alle organisatorische arbeid in zijn vrije tijd verrichten, daar er geen sprake kon zijn van de bezoldiging van een vast secretaris! ~ en vormde verder één voortdurende polemiek tegen Pelloutier.2 ) Eén voorbeeld van de persoonlijke, hatelijke toon, waarin de besprekingen over de organisatorische moeilijkheden steeds weer vervielen: Lagailse en de zijnen beschuldigden de nog dikwijls te noemen oud -anarchist Paul Delesalle ervan, dat hij, als creatuur van Pel loutier, de actie der C.G.T. had gesaboteerd; groote verontwaardiging bij één deel van het congres. Nog grooter woede, echter, bij het andere deel, toen Pelloutier hierop antwoordde, dat men zeer goed kon weten, dat Delesalle door droeve huiselijke omstandigheden niet meer had kunnen doen. 3 ) Om de persoonlijke grond aan het conflict te ontnemen diende Lagailse zijn ontslag in en zijn vrienden eischten, niet onhandig, dat Pelloutier hetzelfde zou doen. 4 ) Dit zou, zooals de afgevaardigde van de Bourse te Le Mans terecht zeide, voor de Fédération des Bourses een onherstelbare klap hebben beteekend; liever de geheele C.G.T. opgeofferd, dan Pelloutier. 5 ) Na twee dagen vechten kreeg een commissie de opdracht, een oplossing te zoeken. e) Deze oplossing kwam overeen met een reeds aan de orde gesteld voor- Het organisastel van Pelloutier: 7 ) de Fédération des Bourses en een „Nationale torisch contact verbroken Vakvereenigingsraad", samengesteld uit de nationale vakfederaties, zouden los van elkaar optreden en slechts in buitengewone omstandigheden overleg plegen. Naar buiten zouden beide lichamen voor hun naam de titel „C.G.T." dragen, om een moreele eenheid te demonstreeren. „De rivaliteit," zegt het besluit, „zal zoo veranderen in wedijver." 8 ) Na een nog eenmaal hartstochtelijk oplaaiende discussie nam het congres het voorstel der commissie aan. 9 ) Lagailse, voor wiens aftreden nu geen reden meer was, liet zich overeden, het secretariaat te blijven waarnemen. 10 ) Nadat dus van jaar tot jaar door statutenwijzigingen het organisatorische verband losser was gemaakt, werd door dit congres erkend, dat de eenheidspogingen mislukt waren. Aan het besluit, de titel „C.G.T." te voeren, hield zich slechts de centrale der vakfederaties; wie over de C.G.T. sprak, bedoelde deze centrale, in tegenstelling tot de Fédération des Bourses. De Bourses hadden de eenheid, waarin zij de onbetwiste leiding hadden kunnen nemen, onmogelijk gemaakt; binnen enkele jaren zouden zij een eenheidsorganisatie met de C.G.T. moeten accepteeren, waarin haar een ondergeschikte positie werd toegewezen. In de loop der debatten te Rennes was aan het C.G.T.- bestuur verwe- Verhouding ten, dat het zich, ondanks het statutair verbod, met politiek zou hebben tot de politiek ingelaten. Dit verwijt was in zooverre ongegrond, dat het bestuur zich ment Syndical, deel VII van de Encyclopédie socialiste enz., onder redactie van Compère Morel, 1913, bl. 68. — ') Compte rendu, 4e congrès de la C. G.T., bi. 26; Blum, t. a. p., bl. 170 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., bi. 63 vlgd. — 2 ) Compte rendu, bi. 54. ~ 3) Idem, bi. 72 en 126. ~ 4) Idem, bi. 127. — 5) Idem, bi. 133. — ") Idem, bl. 145. -- 7 ) Idem, bi. 100 vlgd. — 8) Idem, bi. 273. —• 9) Idem, bi. 281 vlgd. ~ i') Idem, bi. 287.
81
niet met één van de socialistische richtingen had vereenzelvigd. Aan de andere kant was het onmogelijk, alle contact met de socialistische politici te vermijden: èn omdat vele „militants" zoowel in de vakbeweging als in de partijen een rol speelden — onder de afgevaardigden te Rennes vinden wij Paul Brousse i) — en vooral, omdat de vakbeweging de steun der politici niet kon ontberen: bij de actie voor de sociale wetgeving; bij stakingen, waar de Kamerleden het ingrijpen der overheid ten bate van de werkgevers tegen moesten gaan, enz. In Lagailse's verslag werd dank gebracht aan Vaillant, voor de steun, die de C.G.T. bij hem gevonden had. Ook in de Bourses, overigens, hadden de politieke socialisten deel aan de leiding; November 1899 schreef Pelloutier zelf, dat in het bestuur der Bourses- federatie drie blanquisten en tien allemanisten zitting hadden; alleen de vijf uitgesproken guesdistische Bourses hadden zich uit de federatie teruggetrokken. 3 ) Uit de besprekingen te Rennes blijkt ten opzichte van de verhouding tot de staat nog groote begripsverwarring. 4 ) Van een uitgesproken bewuste tegenstelling tusschen „reformisten" en „syndicalisten" kan ook in 1898 nog niet gesproken worden. Onder de overdaad van welsprekende vaagheid kunnen de „militants" zich noch de consequenties van hun theorieën, noch essentieele verschillen tusschen hun opvattingen bewust worden. Het socialisme Het politiek socialisme bleef in de negentiger jaren het beeld vertoonen na 1893 van twisten tusschen de vijf partijen eenerzijds, telkens hervatte een-
heidspogingen anderzijds. Sprak of schreef men over „de Fransche socialistische partij ", dan bedoelde men de twistende partijen gezamenlijk, inclusief de antiparlementaire vakbeweging. De socialisten werkten in de Kamer, met uitzondering van de allemanisten, herhaaldelijk met de radicalen samen; door hun steun aan het radicale ministerieBourgeois verkregen zij o.a. de heropening van de Parijsche Bourse in 1896. De scherpe aanvallen der allemanisten en antiparlementairen als Pelloutier op de concessies en compromissen, die de politiek der socialistische fractie noodzakelijk maakte, vonden ondanks de tastbare successen van die politiek bij de arbeiders veel gehoor. 5) Het program In 1896 sprak Millerand aan een banket te Saint-Mandé zijn bekendvan Saint- geworden program-redevoering uit. Het door hem gestelde doel was Mande zuiver socialistisch, doch dat doel zou slechts langs wettige weg worden nagestreefd. e) Onjuist is de bewering van Lagardelle, 7 ) dat dit program ook door radicalen kon worden aanvaard. Het gevolg was juist, dat de radicale elementen zich van de socialistische fractie afscheidden, zoodat Jaurès, de apostel van de „socialistische eenheid ", dit program als een daad van verheldering begroette. 8 ) Wel werden door het program van Saint-Mandé de revolutionairen afgestooten, die nu meer en meer hun krachten op de vakbeweging gingen concentreeren. ) Compte r., bl. 20. -- 2 ) Idem, bl. 55. -- 3 ) Pelloutier, La Federation des Bourses, Mou1-11-1899, bI. 556. — 4) Lagardelle, Formation du syndicalisme, t. a. p., bl. 164. — 5 ) Weill, t. a. p., bl. 311; ook voor het volgende de reeds geciteerde artikelen van Lagardelle over het parlementair socialisme en het syndicalisme in Frankrijk, Mouvement Socialiste, Oct.-Nov. 1909. -- e) Seignobos, Lavisse, deel VIII, t. a. p., bl. 189. ~ 7 ) t. a. p., bl. 191. ~ 8) J. Jaurès, 1'Unité Socialiste, Mouv. Soc. 15-1-1899, bl. 7. 1
vement Socialiste
82
Hetzelfde jaar verscherpte het internationaal congres van Londen de Internationaal tegenstelling tusschen parlementairen en antiparlementairen. Het be- congres van Londen sluit van dit congres, de antiparlementaire afgevaardigden uit te sluiten, trof ook de talrijke Fransche vakvereenigingsmannen, waaronder Pelloutier. De verdeeldheid over dit punt in de Fransche delegatie, de omstandigheid, dat het meerendeel der politieke figuren op het congres bleef, terwijl de anderen aan de deur werden gezet, zouden in Frankrijk nawerken. l) Te Londen sprak Guesde het gevaarlijke woord, dat hem door de vakbondsbestuurders steeds weer voor de voeten zou worden geworpen: om de geringe beteekenis van het aantal aanwezige syndicats te bewijzen, zeide hij: „Met een blad papier en een zegel van 25 stuivers maak je een syndicat." Het is bekend, hoeveel succes in het Fransche openbare leven tegenstanders met het handig exploiteeren van een dergelijke ongelukkige uiting kunnen hebben. In dit verband moet een enkel woord over de houding der socialisten in De Dreyfuszaak de Dreyfuszaak worden gezegd. 2 ) Zoo lang mogelijk hebben de socialisten zich afzijdig gehouden; de rechtervleugel van Millerand om tactische redenen; de guesdisten en andere linksche elementen om principieele redenen: met een strijd tusschen twee deelen der bourgeoisie had, volgens hen, het proletariaat zich niet in te laten; bovendien vreesden zij niet ten onrechte, dat in een dergelijke agitatie ook de meest dringende sociale problemen op de achtergrond zouden geraken. Individueel maakten talrijke socialisten zich van hun partijen los en wierpen zich, door rechtsgevoel gedreven, in de strijd voor de „revisie" van Dreyfus' vonnis; onder hen stond Jaurès vooraan. De uitslag der verkiezingen van 1898 bracht geen socialistische vooruitgang; onder de niet-herkozenen was Jaurès, die nu buiten de Kamer zich met volle kracht voor de herziening inspande. Geleidelijk won hij meer aanhangers in het socialistische kamp en binnen een jaar stonden ook de verschillende organisaties officieel aan zijn zijde. In het najaar van 1898 scheen de republiek bedreigd door een staats- Een begin van eenheid greep der militaristische kringen. Naar aanleiding van de rumoerige grondwerkersstaking ontving Parijs een sterke militaire bezetting, die de arbeiders in groote onrust bracht. Ter verdediging van de republiek sloten de socialisten zich aaneen in een „comité van waakzaamheid ". Ook de guesdisten traden toe; de leiding dier partij had aanvankelijk de principieele bezwaren willen handhaven, doch de drang uit eigen rijen, om vóór de republiek partij te kiezen, was te sterk. 3 ) Jaurès wilde van deze incidenteele samenwerking gebruik maken om De pogingen de eenheid blijvend te vestigen en hij vond steun bij de talrijke jonge van Jaurès intellectueelen, die door de Dreyfuszaak tot het socialisme gekomen waren. Het tijdschrift „Le Mouvement Socialiste", later het orgaan van het theoretisch syndicalisme, vormde eerst de tribune, waar de eenheid van alle Fransche socialisten werd gepropageerd. In het eerste nummer schreef Jaurès hierover een artikel, 4 ) waarin hij het betrekkelijk bestaansrecht der onderscheiden groepen erkende: „iedere socialistische organisatie heeft haar eigen wortel in de geschiedenis van dit land." 6 )
—
1 ) Vgl. Jouhaux, t. a. p., bl. 83 vlgd. 2 ) Weill, t. a. p., bi. 311 vigd.; Louis, Socialisme, t. a. p., bl. 276 vlgd. -- 3 ) Lagardelle, Le socialisme et l'Affaire, Mouv. Socialiste 15-3-1899, bi. 288 vlgd. _4) Mouv. Soc., 15-1-1899, bl. 9 vlgd. 5) Idem, bi. 12.
~
83
Hij pleitte voor het bijeenroepen van een eenheidscongres; als in 1900 de Internationale te Parijs zou bijeenkomen, moest één vereenigde Fransche partij als gastvrouw kunnen optreden. Uit een eenheidsartikel van Jean Longuet, een half jaar later in het tijdschrift opgenomen, geef ik deze belangrijke passage: „De achterstand van de economische ontwikkeling in Frankrijk, en een lange rij van socialistische scholen van Babeuf tot Proudhon, het is meer dan genoeg ter verklaring van de verdeeldheid der arbeidersklasse in verschillende, vijandige fracties, die ieder zich scharen rondom één of meer militants, die haar stichtten. " ) Werkelijk scheen de eenheid over principieele en persoonlijke geschillen te zullen zegevieren, toen Millerand in Juni 1899 een portefeuille in het ministerie -Waldeck Rousseau aanvaardde. 2 ) De parlementaire fractie sprong uiteen; de eenheid werd voorloopig onmogelijk; in de Fransche arbeidersklasse werd de kiem voor een haast onuitroeibaar wantrouwen tegen het parlementaire socialisme gelegd. De syndicats Het was de bedoeling van de leiders der eenheidsgroep, dat ook de endeeenheids- syndicats van de te stichten ééne organisatie deel zouden uitmaken. pogingen Zoo waren tot het eenheidscongres van December 1899 ook de syndicats uitgenoodigd, voor zoover zij zich op de grondslag van de klassenstrijd stelden. Door geen der schrijvers over de Fransche vakbeweging is nagegaan, in hoeverre de syndicats aan die uitnoodiging gehoor gaven. In een artikel van die dagen vermeldt Fauquet, dat aan het congres deelnamen 252 syndicats, met tezamen 51.000 leden, terwijl op dat oogenblik 410.000 arbeiders in Frankrijk georganiseerd zouden zijn geweest. 3 ) Zonder de juistheid van dit laatste cijfers geheel te aanvaarden kan zeker worden aangenomen, dat slechts een klein deel der syndicats zich op het congres deed vertegenwoordigen; men vergelijke dit cijfer 252 met de 870 syndicats, die een half jaar later door Pelloutier voor de Fédération des Bourses worden opgegeven. 4 ) Vast staat voorts, dat de op het congres aanwezige syndicats zich achter de ver schaarden, waaruit blijkt, dat de revolutionaire-deigrsvanMl syndicats zich afzijdig hadden gehouden. Toch heeft Pelloutier gevreesd, dat van dit congres en van Millerand's ministerschap, dat aanvankelijk groote verwachtingen opwekte, op de syndicats een aantrek zou uitgaan, die voor de door hem verdedigde beginselen-kingsracht funest kon worden; aan deze vrees moet zijn felle brochure over „Het algemeen congres der Fransche socialistische partij" worden toege-
schreven.
Het geval- Het congres loste het vraagstuk van het ministerialisme niet op. In een Millerand resolutie werd het deelnemen aan burgerlijke kabinetten afgekeurd,
doch vervolgens werd de deur voor uitzonderingsgevallen opengelaten; een dergelijke beslissing dus, als het volgend jaar op het internationaal congres zou worden genomen. Ook ten opzichte van de socialistische eenheid deed het congres slechts half werk. Wat hier gesticht werd, was niet meer dan een mantelorganisatie, waarbinnen de bestaande
~
') Idem, 1-8-1899, bl. 154 vlgd. 2 ) Louis, Socialisme, t. a. p., bl. 278 vlgd.; Weill, t. a. p. bl. 317 vlgd. 1 ) Mouvement Socialiste, 1-2-1900, bl. 136. 4 ) t. a. p., bl. 132: Seignobos, Lavisse deel VIII, t. a. p., bl. 216 geeft voor 1899 op, dat bij alle Bourses tezamen 159.000 leden waren aangesloten; hierbij zijn de 9 Bourses gerekend, die geen deel uitmaakten van de federatie.
—
84
~
stroomingen haar afzonderlijke actie zouden voortzetten. Na „het geval Millerand" was het niet meer mogelijk, beginselen en taktiek der nieuwe organisatie vast te stellen, zonder een groot deel der georganiseerden af te stooten. Het précair bestaan dezer schijn - eenheid behoeft hier niet verder te worden beschreven. Slechts zij het volgende feit vermeld, dat zeer geschikt was om het antiparlementarisme der Fransche syndicats te versterken: bij een interpellatie over het optreden van de troepen bij een staking, waar slachtoffers gevallen waren, stemde een deel der socialistische fractie vóór de regeering, en dus tegen de socialistische interpellant, om de republikeinsche regeering te redden. Voor de massa der georganiseerde arbeiders was de dood der getroffen kameraden van meer belang dan het leven van een grootendeels burgerlijk ministerie. Het algemeen socialistisch congres van December 1900 bracht de onvermijdelijke splitsing. De syndicats ontbraken op dit congres bijna geheel en de nieuwe verdeeldheid tusschen de partijen versterkte de anti- politieke strooming. 1) Na een aantal verwikkelingen, waarop hier niet kan worden ingegaan, kwamen, in plaats van de vijf partijen van vroeger, twee socialistische partijen tegenover elkaar te staan: die van Guesde en die van Jaurès. De laatste bestond in meerderheid uit elementen, die Millerand hadden gesteund, doch bevatte ook het meerendeel der vroegere allemanistische organisaties. Millerand had de leiding van het Ministerie van Handel op zich geno- Het werk van men, waaraan de afdeeling „Arbeid" verbonden was. Hij deed niet Millerand alleen belangrijk werk op het gebied der sociale wetgeving, hij bevorderde ook zooveel hij kon de vakbeweging, door het toestaan van subsidies, door de erkenning der syndicats aan patroons op te leggen, enz. Tevens wijzigde hij het reglement der Parijsche Bourse in die geest, dat de macht der syndicats werd versterkt. Na de heropening in 1896 hadden de syndicats niet hun oude invloed op de leiding der Bourse herkregen. 2 ) Een commissie uit hun midden had niet veel meer dan adviseerende bevoegdheid, terwijl alle belangrijke beslissingen aan de prefect waren gehouden. Syndicats, die niet aan de verplichtingen van art. 4 van de wet van 1884 hadden voldaan, hadden geen toegang. De syndicats hadden hiermee geen genoegen genomen en de Unie van de Syndicats van de Seine gesticht, die als de Parijsche Bourse bij de federatie was aangesloten. Wel maakten zij van het Bourse- gebouw gebruik voor vergaderingen enz. en zoo profiteerden zij van de nieuwe regeling, door Millerand in 1900 ingevoerd. Het bestuur kwam weer in handen van vertegenwoordigers der syndicats. De nationalistische Parijsche gemeenteraad trok daarop het subsidie in, een klap, die bij de algemeen zeer lage contributies ernstig aankwam. Toch is Millerand door het grootste deel der vakbeweging, wier leiding Wantrouwen juist in die jaren in uitgesproken revolutionaire handen kwam, uitermate bij de vakbeweging vijandig bejegend. In de bestrijding van zijn samenwerking met burger- lijke partijen, treffen telkens de herinneringen aan de Commune. Dit „verraad" kon niet worden vergeven, ook al leverde het tastbare resultaten op. 3 ) Bovendien bestreden de syndicalisten Millerand's politiek 1 ) Weill, t. a. p., bi. 329 vlgd.; Blum, t. a. p., bl. 193 vlgd. -- 2 ) Franck, t. a. p. bi. 39 vlgd.; Louis, Mouvement Syndical, bi. 221 vlgd.; Voix du Peuple, 6-1-1901. ') Aanvankelijk bleken die resultaten te worden gewaardeerd, o.a. Voix du Peuple,
85
principieel. Zijn streven naar „sociale vrede" beschouwden zij als een poging om het proletariaat te paaien, zijn strijdlust te verzwakken, het te „corrumpeeren ". Het antiparle- Het antiparlementarisme en het daaruit voortvloeiend wantrouwen in mentarisme de democratie en in de staat, vormen één van de essentieele kenmerken
van het syndicalisme. Het antiparlementarisme, vroeger in een groot deel der syndicats als „stemming" aanwezig, is tijdens het ministerschap van Millerand tot een „leerstuk" geworden. Daarom behoort het hier te worden ontleed. Ontwerp sta- Van doorslaande beteekenis is geweest het door Millerand ingediende kingswet wetsontwerp tot vreedzame beslechting van arbeidsgeschillen. Sedert 1892 werd deze materie beheerscht door een wet, die door haar facultatief karakter slechts weinig toepassing vond. 1 ) Millerand wilde het aantal stakingen beperken door te bepalen, dat iedere staking verboden was, indien zij niet bij meerderheid van stemmen van te voren door de in het bedrijf werkzame arbeiders zou zijn goedgekeurd; iedere zeven dagen zou een nieuwe stemming over voortzetting van de staking moeten worden gehouden; strenge straffen bedreigden hen, die de uitslag dezer stemmingen zouden trachten te beïnvloeden. Bovendien zouden voor ieder bedrijf raden worden ingesteld ter bevordering van het geregeld contact tusschen arbeiders en patroons. 2 ) Het wetsontwerp bedoelde in de eerste plaats, het plotseling uitbreken van stakingen te voorkomen. Fel verzet in Het is duidelijk, dat een dergelijk plan door geen vakbeweging, die haar de vakbewe- strijdkracht wil behouden, kan worden aanvaard. In de Voix du Peuple ging verscheen de eerste geargumenteerde bestrijding van het wetsontwerp van de hand van Louis Niel. Hij keerde zich vooral tegen het democratisch meerderheidsbeginsel, dat nu in de vakstrijd zou worden ingevoerd; is elke belangrijke vooruitgang in de geschiedenis niet van een voorgaan~ de minderheid uitgegaan? vroeg hij. 3 ) Volgens Pouget kwam het voorstel hierop neer, dat het stakingsrecht aan de arbeiders ontnomen werd. Is in de practijk niet de groote meerderheid der stakingen het gevolg van het spontaan optreden van enkele overtuigden 4 ) Niet minder fel was een manifest van het comité voor de algemeene staking, dat Millerand verweet „de fatale invloeden van het parlementarisme naar de werkplaats" te willen overbrengen. 6 ) In de Mouvement Socialiste verwierpen Sorel en Lagardelle het wetsontwerp, dat een onderscheid tusschen „wettige en onwettige stakingen" zou brengen, als een product van de voor socialisten onaanvaardbare „sociale-vrede -taktiek" der burgerlijke regeering. 6) Vervolgens vermeldde het tijdschrift met instemming de opinie van het orgaan van de Duitsche socialistische vakbeweging, dat
?
23-12-1900; Mouv. Socialiste, 15-1-1900, bi. 97. Latere erkenning van Lagardelle, 19-4-1902, bi. 724.. 1 ) Vgl. de door het Office du Travail ingestelde enquête. In de jaren, dat deze wet gold -- zij is pas na de oorlog herzien -- is slechts in één van de zes stakingsgevallen een beroep op haar gedaan (bi. 19). 2 ) Het ontwerp is gegeven, Mouvement Soc., 1-5-1901, bl. 561 vlgd.; vgl. idem, 1-4-1901, bi. 435 vlgd. en Martin Saint-Léon, t. a. p., bl. 693 vlgd. — ') Voix du Peuple, 1-12-1900. 4 ) Idem, 30-12-1901. 5 ) Idem, 13-1-1901. Mouvement Socialiste, 1-11-1900, bi. 564 en 1-1-1901, bi. 36 vlgd. idem,
—
—
86
—
_6)
eveneens een dergelijk „fabrieksparlementarisme" als schadelijk voor de vakbeweging had afgewezen. 1) Kort voor het congres van Lyon, waar de C.G.T. zich over het wetsontwerp zou uitspreken, zond het bestuur der Bourses-federatie een circulaire aan de leden, waarin het wetsontwerp een daad van „hypocrisie" werd genoemd. Zooals van alle wetten, door de kapitalistische regeeringen gemaakt, zou ook van een dergelijke regeling de arbeidersklasse de dupe worden. „De arbeider, die aan de rechtspraak gelooft, is een naieveling, omdat die rechtspraak wordt uitgeoefend door mannen, die niet dezelfde opvoeding hebben als hij en wier behoeften en belangen absoluut tegengesteld zijn aan de zijne." Door de stemmingen, de reglementeeringen, enz., in één woord, door alle bepalingen, die uitstel beteekenen, „hopen de makers van het ontwerp het initiatief van de bewuste minderheid te verstikken.... Zij weten, dat zij, door de stakingen te parlementariseeren, de geest van rechtmatige opstandigheid zullen dooden." 2) Zoo was de stemming op het congres van Lyon, September 1901, voor- Congres van bereid. Met algemeene stemmen verwierp de C.G.T. daar de reglemen- Lyon, 1901 teering der werkstakingen; de meerderheid wees ook de gemengde raden van patroons en arbeiders af. s) Dit besluit beteekende de bekrachtiging van de opvattingen van Pelloutier, die zich reeds vroeger tegen „parlementariseering" der vakbeweging had verzet; 4 ) het beteekende tevens een onvermijdelijke verwijdering van de socialistische politici, die, als Jaurès, Millerand's plannen hadden verdedigd. 5 ) Het is niet toevallig, dat hetzelfde congres nadrukkelijk het besluit van Limoges herhaalde, geen syndicats in de C.G.T. toe te laten, die organisatorisch aan een politieke partij verbonden waren. e) Lagardelle heeft het recht, de besluiten van Lyon te kenschetsen als de bewust-wording van het syndicalisme.'r) Dat het ontwerp -Millerand nooit wet is geworden, zagen de syndicalisten als het resultaat van hun verzet. Dat verzet was ook daarom zoo krachtig, omdat de reformisten, die de gemengde raden van werkgevers en arbeiders wel aanvaardden, 8 ) zich ten aanzien van de wettelijke regeling der werkstakingen overtuigd aan de zijde der revolutionairen schaarden. s) Hetzelfde congres van Lyon sprak zich nog met kleine meerderheid uit De Conseil voor het behoud van de Conseil Superieur du Travail. 10 ) Nog in 1897 Superieur du Travail had de C.G.T. medewerking aan die Raad geweigerd in 1891 was hij in het leven geroepen 11 ) maar sedert dien had Millerand de samenstelling van de Raad aldus gewijzigd, dat voortaan een derde deel der leden, die vroeger allen door de regeering benoemd werden, door de —
—
')Idem 1-2-1901,bí. 180.—) Compte Rendu,Bourses- congres, Nice, 1901, bl. 12 vlgd.; de geheele circulaire bij Pelloutier, t. a. p., bl. 336 vlgd. — 3 ) Louis, Mouvement Syndical, t. a. p., bi. 277. Lagardelle, La formation du syndicalisme en France, Mouv. Socialiste, Sept. 1911, bl. 166 vlgd. -- 4 ) O.a.: Compte Rendu, C. G. T.-Rennes. 1898, bi. 44. --- 5 ) Voix du Peuple, 27-1-1901. °) Gedenkboek C. G. T., bi. 77. — 7 ) t.a.p., bl. 167. In de jaren tot 1914 zijn nog herhaaldelijk wetsontwerpen van analoge strekking ingediend, die op even fel verzet bij de C. G. T., stuitten. — s) Bijv. de typografen en de textielarbeiders, Compte Rendu. Amiens, 1906, bi. 129. — 9) O.a. artikel van Lauche, Revue Syndicaliste, Oct. 1906, bl. 138 vlgd. — 10 ) Hooge Raad van Arbeid; Louis, Mouvement Syndical, bl. 277..- U) Compte R., Toulouse, 1897, bl. 137. Zie de Enquéte over de „réglémentation amiable" van arbeidsconflicten, ingesteld door het Office du Travail, bl. 3 en passim. --
87
arbeiders zouden worden gekozen. Het congres van Lyon zegde medewerking der C.G.T. toe, als twee belangrijke veranderingen zouden worden aangebracht; de Raad zou, met uitschakeling van de regeeringsvertegenwoordigers, geheel moeten bestaan uit een gelijk getal af gevaar arbeiders en werkgevers; en de arbeidersgedelegeerden-digenva zouden direct door de syndicats gekozen moeten worden. 1 ) Griffuelhes' In Maart 1903 kwam de regeering gedeeltelijk aan deze wenschen teargumentatie gemoet, doch de omstandigheid, dat de eischen niet geheel waren ingewilligd, gaf de revolutionaire C.G.T.-leiding gelegenheid, een campagne tegen de Raad te openen en de arbeiders aan te raden, de verkiezingen voor de Raad te boycotten. 2 ) De argumentatie, nu door Grif gebezigd, toont, hoe principieel het verzet tegen „sociale--fuelhs vrede" politiek geworden is. Iedere regeering, schrijft hij, wil voogd spelen over de vakbeweging om haar ongevaarlijk te maken; door de leiders in allerhande officieele commissies te halen, tracht zij het strijdbaar karakter der vakbeweging te temperen. Doen wij aan deze Raad mede, dan wordt de vakbeweging een gewoon „organisme van de staat." Met vreugde constateert Griffuelhes, dat steeds meer syndicats de jaarlijksche verkiezingen voor de Raad negeeren; alleen door een dergelijke houding kan de onafhankelijkheid der vakbeweging volgens hem worden bewaard. Vele federaties besloten, de aangesloten syndicats aan te raden, zich van deelname aan de verkiezingen voor de Raad te onthouden, de mouleurs, 3 ) de lederbewerkers, 4 ) de arbeiders in de kleedingbedrijven, 5) enz. De reformisten --- typografen, textielarbeiders enz. e) — bleven hun afgevaardigden naar de Raad zenden, al gaf Keufer toe, dat dit lichaam, dat niet het recht had voorstellen te doen en slechts advies mocht uitbrengen over door de regeering voorgelegde onderwerpen, 7 niet veel te beduiden had. 8) De bewuste In het voorgaande zijn de argumenten, waarmede de militants het ontminderheid werp-Millerand en de Conseil Superieur du Travail bestreden, uitvoerig weergegeven, omdat hier ideeën geformuleerd worden, die in de syndicalistische publicaties telkens zullen terugkeeren. Zoo het geloof aan de kracht van de bewuste, actieve minderheid. Ongetwijfeld was deze opvatting reeds vroeger in verschillende syndicats aanwezig.') Pelloutier formuleerde haar in deze jaren. 10 ) In 1904 schrijft Pouget: wij hebben ons ontdaan van het „democratisch vooroordeel ", dat de helft plus één gelijk zou hebben; een dergelijk systeem zou ook in de arbeidersklasse de macht geven aan de „onbewusten", de trage, niet denkende massa. Bij ons „wordt geen rekening gehouden met de massa, die weigert een eigen wil te hebben en alleen de bewusten hebben het recht, te besluiten en te handelen." 11 ) Het is niet anders dan rechtvaardig, zoo redeneeren de syndicalisten, dat de minderheid van geor)
1 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 78 vigd. -- 2 ) Delesalle, Voix du Peuple, 21-6-1903 en Griffuelhes, Mouv. Soc., 15-10-1903, bl. 225 vlgd. -- 3 ) Mouv. Soc., 15-9-1908, bi. 174. — 4 ) Idem, 15-7-1908, bi. 84. - 5 ) Louis, „Le syndicalisme francais d'Amiens à Saint Etienne", 1924, (te citeeren als: Louis II), bi. 62. — 6) Revue Syndicaliste, September 1906, bi 117. -- 7 ) Mouv. Soc., 1-7-1900, bl. 45 vlgd. ~ 8 ) Revue Syndicaliste, November 1907, bi. 147. — 9 ) Uiting in deze geest op het congres van 1879, Compte R., bi. 256. — 10 ) t. a. p., bi. 324. — 11 ) Mouvement Socialiste, 1-11-1904, bi. 45.
88
ganiseerden, zij die de offers brengen en door hun toetreden tot de syndicats toonen, hun maatschappelijke plicht te begrijpen, namens de arbeidersklasse spreken en optreden. De arbeiderselite, schrijft Pouget elders, die in de C.G.T. georganiseerd is, zal op het psychologisch moment de massa meesleepen. Hij gelooft in „de minderheden, die de toekomst in zich dragen." 1 ) In de eerste jaren troostten deze overwegingen de leiders met het ge- Het belang ringe succes van hun pogingen, het ledental te vergrooten. In 1913 zou van het ledental ook Griffuelhes schrijven, dat het versterken van het ledental de eerste vereisch was: 2 ) een opvatting, die door de reformisten steeds was
dedigd. 3)
Via de verwerping der meerderheidstheorie kregen de oud - anarchisten de meerderheid der militants mee tot een uitgesproken antidemocratisch standpunt. 4 ) En daar de staat, die zij tegenover zich vonden, welks wetten hun ontwikkeling remden, welks regeeringen hen herhaaldelijk met ontbinding hunner organisaties bedreigden en welks politie zij bij stakingen tegenover zich vonden, de pretentie had, een bij uitstek democratische staat te zijn, leidde de verwerping der democratie tot vijandschap tegen de staat als zoodanig. Natuurlijk, het zij nog eens herhaald, speelden hierbij anarchistische tradities een rol. Maar de
schampere vraag: „wat hebben wij, proletariërs, aan deze democratische republiek ?" keert na 1879 op alle congressen terug. 6 ) Noch het algemeen kiesrecht, noch de ontelbare ontroerende redevoeringen over de „democratie" konden het feit ongedaan maken, dat de toestand der arbeidersklasse in de Fransche republiek slechter was dan in menige monarchie. De republiek had zich het vertrouwen der arbeiders niet waardig gemaakt en daardoor slechts vonden de anarchistische argumenten ingang. Deze leerden hun, dat het parlementarisme, de democratie e.d. niet anders waren dan een „leurre", (een fopperij) , en de arbeiders hadden wel reden, dit te gelooven. Als de C.G.T. de troepen van een „linksche" regeering tegenover zich vindt, verklaart een manifest, dat deze democraten zijn „nog erger dan het keizerrijk "; maar in zijn brochure over de C.G.T. schrijft Pouget: de vorm van het staatsgezag is ons niet onverschillig; wij willen het zoo min mogelijk straf en onderdrukkend. Alleen: wij vechten daarvoor door pressie van buiten, door directe actie, en niet langs parlementaire weg, waarlangs wij onherroepelijk bij het burgerlijk regeeringssysteem zouden worden ingelijfd. e) Albert Thomas, die schrijft: voor mij is de vakactie „de zuiverste verwerkelijking van de democratie ", vormt ook hier de reformistische uitzondering op de syndicalistische regel. 7 ) Democratie beteekende op den duur voor de syndicalistische militant: mooie woorden zonder inhoud -- vriendelijk doen, om de revolutionaire arbeider te paaien en ongevaarlijk te maken. Steeds weer meenen de syndicalisten, dat regeering en politici bezig zijn, „verwarring te stich vakbeweging. 8 ) Het wantrouwen jegens de overheid en je--ten"id ') La C. G. T., bi. 35 vlgd. ~ ') Bataille Syndicaliste, 23-1-1913. — 3) Bijv. Lauche, Revue Syndicaliste, 1-10-1908, bl. 181. — ') Robert Michels, Zur Soziologie des Parteiwesens, begroet dit anti- democratisch element met vreugde: bi. 332 vlgd. — 5) Gedenkboek C. G. T., bi. V. enz. Vgl. een dergelijke'uiting van reformistische zijde, Revue Syndicaliste, Mei 1907, bl. 3. --- 6) t. a. p., bi. 47. — 7 ) Revue Syndicaliste, Dec. 1907, bl. 172. — 8 ) o.a. Voix du Peuple, 26-7-1903. 89
Tegen de democratie
De staatsvorm is de syndicalisten niet onverschillig
Geen officieel proletariaat
gens die kameraden, die te vertrouwelijk met officieele personen ver wordt aangewakkerd door de vele voorbeelden van oud-extre--kern, misten, die zich door een baantje hebben laten temmen. Over de periode-Millerand schrijft Lagardelle: „Men had secretarissen van Bourses, die zich het zwijgen lieten opleggen en aan de verdediging hunner klasse onttrokken werden door middel van een sigarenwinkel." 1 ) Sorel vermeldt een voorbeeld van een militant, die in officieele ambten is gehaald: „De oud-anarchist Briat is op deze wijze een curiosum van die kermis der ijdelheden geworden, waar hij vertegenwoordigt, wat een grappenmaker het „of ficieele proletariaat" heeft genoemd. 2 ) Men moet over de druk, die zoo door zich socialistisch noemende ministers en Kamerleden op de militants werd uitgeoefend, niet te gering denken. Er was karakter èn inzicht voor noodig om niet vrijwel ongemerkt, stap voor stap, voor de verleiding te bezwijken. Op het congres van 1906 herinnerde Griffuelhes aan de jaren 1900-1901, en noemde voorbeelden van pogingen van Millerand, de militants tot zich te trekken — invitaties voor officieele feesten e.d. —: „Anarchisten, guesdisten, blanquisten, allemanisten en andere elementen werkten samen, om de syndicats van de overheid los te maken; deze samenwerking heeft zich gehandhaafd; zij is het leven van de C.G.T. geworden." 3 De trage wet- Voor het ontstaan van het antiparlementarisme zijn ook verantwoorde geving lijk de ervaringen, die de arbeiders met de practijk der Fransche wetgeving opdeden. Hoeveel sociale wetten zijn niet in de Kamer ingediend om daar in commissies te blijven hangen, telkens te worden veranderd en verzwakt, om tenslotte in de Senaat dood te loopen? Voor de afhandeling van de onbruikbare wet van 1892 ter beperking van de arbeidsduur van vrouwen en kinderen had de Senaat 11 jaar noodig; voor de Ongevallenwet van 1898 tien jaar, enz. 4 ) In 1898 verklaart de bond van spoorwegpersoneel in een manifest: van het parlement kunnen wij niets meer verwachten; de Senaat maakt in Frankrijk alle sociale wetgeving onmogelijk. 6 ) Ondanks alle verzoeken, protesten enz. der schildersgezellen is het wetsontwerp, bevattende bepalingen om hen tegen loodwitvergiftiging te beschermen, steeds weer in de Senaat gestrand. 6 ) Hetzelfde geschiedde met een wetsontwerp ter beperking van de kinderarbeid in de glasblazerijen. 7 De Arbeids- Erger nog was, dat de sociale wetten, die na veel horten en stooten wet-Millerand eindelijk door de parlementaire machine waren afgeleverd, absoluut onvoldoende werden nageleefd. De arbeidswet van 1892 stelde de maximum-arbeidsdag voor vrouwen en kinderen op 10 uur. In 1896 toonde Guesde in de Kamer aan, dat er zelfs geen pogingen werden gedaan om "
)
)
') „bureau de tabac"; in Frankrijk is de fabricage en verkoop van tabaksartikelen een regeeringsmonopolie; de sigarenwinkeliers — een zeer geambieerde positie -- worden door de regeering aangesteld. Mouv. Socialiste, 19-4-1902, bl. 727. ') Mouv. Soc. 1-9-1905, bl. 7. Vgl. het felle, doch beheerschte artikel van de militant Bourchet in de Voix du Peuple, 24-8-1902. Michels, t, a. p., bl. 337, noemt Briand als voorbeeld van de oud - syndicalistische „arrivé ". Dit voorbeeld is niet gelukkig, daar Briand nooit een proletarische militant is geweest en bovendien niet via de vakbeweging maar langs de parlementaire weg zijn carrière heeft gemaakt. 3 ) Mouvement Soc., 15-8-1907, bi. 44. 4 ) Deze en vele andere voorbeelden, Revue Syndicaliste, 1-6-1908, bl. 32. 5 ) Geciteerd, Mouvement Soc., 15-5-1909 b1. 378. — e) Robert, La Fédération des syndicats de peinture, ibidem, 1-1-1905, bl. 51. ~ 7 ) Zie ibidem, Mei 1912, bl. 402. --
—
—
—
90
de schijn te wekken, alsof deze wet werd gehandhaafd. 1 ) De arbeidsinspectie moest in haar rapporten verklaren, dat de patroons de wet systematisch saboteerden, zoodat vervolging der overtredingen onbegonnen werk was. Toen Millerand als minister optrad, kondigde hij aan, dat de wet van 1892 voortaan zou worden uitgevoerd. De werkgevers antwoordden, dat zij in dat geval een aanzienlijke loonsverlaging zouden invoeren, waarop Millerand in overeenstemming met de wenschen der vakbeweging, 2 ) een overgangsbesluit afkondigde: de geoorloofde arbeidstijd voor kinderen werd tot 11 uur verhoogd en die voor vrouwen en mannen moest in de bedrijven, waar kinderen werkzaam waren, daarbij worden aangepast. Na vier jaar zou daar de arbeidstijd tot 10 uur worden teruggebracht, met een tweejarige overgangsperiode van 10% uur. Aan deze bepalingen werd nu krachtig de hand gehouden; toch werd nog een zeer groot aantal overtredingen geconstateerd 3 ) en bovendien verleenden niet - onbevooroordeelde plaatselijke autoriteiten, vooral aan de groote patroons, zooveel vrijstellingen, dat in verschillende departementen de wet op de arbeidsduur feitelijk niet gold. 4 ) Die werkgevers, die werden gedwongen de wet na te komen, trachtten de loonen te verlagen, wat in de jaren 1901 en volgende tot een groot aantal stakingen leidde. 5) De arbeidsinspectie werd door Millerand uitgebreid en gereorgani- Sociale wetten seerd, maar bleef onvoldoende en veelal machteloos. De ervaring heeft onvoldoende nageleefd bewezen, dat de arbeidsinspecteurs als afhankelijke ambtenaren reden hadden, met het aanpakken van de ook op politiek gebied machtige groote fabrikanten voorzichtig te zijn. 6 ) Om aan deze bezwaren tegemoet te komen, eischte de C.G.T. herhaaldelijk het aanstellen van arbeidsinspecteurs uit de vakbeweging. 7 ) De arbeidsinspectie zelf had zich te beklagen over de tegenwerking der rechterlijke macht, die zich door vrijspraak of ongeproportioneerd lage straffen veelal aan de zijde der werkgevers schaarde, 8 ) wat de arbeiders het gevoel moest geven, dat zij machteloos tegenover de „klassejustitie" stonden. Zoo ontstond in Frankrijk deze eigenaardige toestand, dat de arbeiders De conclusie in staking moesten gaan, om de werkgevers tot naleving van de sociale van de arbeiders wetten te dwingen. Ontelbaar zijn de voorbeelden van dergelijke stakingen over de wet-Millerand, de Ongevallenwet, de wet op de weke rustdag, enz. e) Bij deze gang van zaken kostte het de anti--lijksche 1 ) Lagardelle, La nouvelle loi sur la durée du travail, Mouv. Soc., 1-3-1900, bI. 293 vlgd. en 15-4-1900, bi. 453 vlgd. Vgl. Kautsky, Republik und Sozial -demokratie in Frankreich, Neue Zeit, 1904-1905, I, bi. 437 vlgd. — 2 ) O.a., Voix du Peuple, 1-12-1900. — 3 ) J. Uhry, l'Application des lois ouvrières en 1902, Mouv. Social., 15-11-1903, bi. 423 vlgd. De klacht van de Voix du Peuple, 19-4-1903, dat de wet hoogstens voor 10 0/0 van de betrokken arbeiders werd uitgevoerd, is zeker overdreven. Ook de conclusies van het rapport over deze wet, gepubliceerd in De Nieuwe Tijd, Februari 1907, bl. 128 vigd. schijnen te somber. Vgl. het meer optimistische oordeel van L. Prost, Revue Syndicaliste, Oct. 1906, bl. 137. -- 4 ) Vgl. Voix du Peuple, 10-8-1902. —' 5 ) O.a., J. Uhry, Les grèves en 1901, Mouv. Soc., 15-3-1903, bl. 542; Voix du Peuple, 18-5-1902, enz. ~ ") Geciteerd artikel J. Uhry, Mouv. Soc. 15-11-1903, bi. 423. Artikelen van Montélimard en X..., Revue Syndicaliste, Maart en April 1907, bl. 314 vlgd. en 333 vlgd. ~ 7) Zoo in Rennes, 1898, Gedenkboek C. G. T., bi. 67, enz. -- 8) Voorbeelden in het bovengenoemde rapport in De Nieuwe Tijd. -9 ) O.a. Voix du Peuple, 1-5-1902; Compte Rendu, Bourses-Alger, 1902, bl. 116; Compte Rendu, Marseille, 1908, bl. 12; Revue Syndicaliste, 15-11-1908 bl. 202 vigd.
91
parlementaire leiders niet veel moeite de arbeiders ervan te overtuigen, dat van de sociale wetgeving en van de staat in het algemeen niets te verwachten was en dat verbetering van hun levenspeil slechts door hun eigen machtsvorming, door directe actie buiten het parlement, te verkrijgen was. In de Voix du Peuple schrijft een militant: „Hoe de wet ook luidt, die men ten gunste der arbeiders fabriceert, de gezindheid ten opzichte van de arbeidersklasse bij de ambtenaren der republiek, die tot taak hebben, haar toe te passen, is zoodanig, dat zij dit steeds ten nadeele der arbeiders zullen weten te doen. "') Of een ander maal: „Omdat de rechters, als hun dat behaagt, de wetten, die regeering en Kamers ten onzen bate maakten, buiten werking kunnen stellen, blijft ons niets anders over dan zelf voor onze wetten te zorgen.' 2 ) Antiparle- De formuleering en aanwakkering van deze intransigente gezindheid mentaire pro- vormt een belangrijk deel van het werk van Pelloutier. Na een jeugd paganda van van activiteit op politiek terrein had hij zich, vol verachting voor alle Pelloutier parlementaire methoden en compromissen, in het anarchisme teruggetrokken. 3 ) De klassentegenstelling, schrijft hij, is voor het politiek socialisme slechts één uit vele programpunten, dat, als het voor electorale doeleinden noodig schijnt, tijdelijk in de schaduw kan worden gelaten; voor de vakbeweging, echter, is zij de werkelijke grondslag, geschapen door het materieele en moreele lijden van iedere dag. " 4 ) Door het parlementarisme wordt de wil om zich met alle middelen tegen de macht van het kapitalisme te verzetten, gebroken. De boven beschreven onmacht van de Fransche sociale wetgeving is voor hem dankbaar materiaal ter illustratie van de nutteloosheid van parlementaire actie. Met niet minder vaardigheid bezigt hij steeds weer het argument, dat de verdeeldheid in het Fransche socialisme de eenheid van de vakbeweging in gevaar brengt. 5 ) Hij bezweert de syndicats, zich geheel buiten de politiek te houden, e) (wat nog als neutraal, als a- politiek, kan worden beschouwd), en neemt zijn hoorders en lezers zoo, als tot een van zelf sprekende conclusie, mee tot zijn anarchistische bestrijding van alle wetten, van de staat zelf, (wordt dus anti- parlementair). In 1900 zegt hij tot de Bourses-bestuurders: „Een vrij man is niet hij, die zich bezig houdt met de vraag, binnen welke wettelijke grenzen hij mag handelen, doch vrij is slechts de man, die zich buiten de wetten stelt, hoe liberaal zij ook zijn, met de bedoeling haar tenslotte te vernietigen." 7 ) Invloed van De arbeiders, tot wie Pelloutier deze woorden richtte, schonken hem Bakunin? grif gehoor. M.i. meer ten gevolge van hun practische ervaringen in de jaren 1885~1900, dan ten gevolge van het voortleven van vroegere anarchistische stroomingen. Men heeft de oorsprong van het antiparlementarisme der syndicalistische beweging gezocht in Proudhon of in Bakunin. Voor beider geestelijk vaderschap zijn zeker argumenten te vinden. Wat Bakunin betreft, heeft Bernstein er op gewezen, dat Bakunin in 1870 bij de Fransch-Zwitsersche sectie der Eerste Internationale een resolutie heeft ingediend, waarin hij de leden wilde opdragen „hun actie uitsluitend op de federatieve verbinding van vakvereenigingen te richten, daar dit het eenige middel is om het succes der sociale ') Idem, 27-4-1902. — 3 ) Histoire des Bourses, bl. 90 vlgd. en — ') 9-12-1900. voorwoord -Dave, bl. 8. — 4 ) t. a. p., bl. 106; vgl., bi. 95. ~ 5) Vgl. Gedenkboek, C. G. T., bl. 37. — 6 ) Zie bijv, de door hem ontworpen model- statuten. artikel 15, t. a. p., b]. 303. — 7 ) Geciteerd idem, bl. 325. --
revolutie te verzekeren ", en tevens alle politieke acties afwees. 1 ) Inderdaad, Pelloutier zou het niet anders formuleeren. Ook Challaye ziet het syndicalisme als de voortzetting van de Bakuninistische vleugel van de Eerste Internationale, 2 ) en deze theorie vindt schijnbaar haar bevestiging in een anoniem artikel in de Bataille Syndicaliste van Mei 1911, waarin, met felle uitvallen tegen de „dictatuur" van Marx, hetzelfde wordt betoogd. 3 ) Maar meer dan de persoonlijke opvatting van een enkel militant schijnt dit niet. Van Sterker zijn de aanwijzingen voor een proudhonnistische traditie. Op Proudhon? ieder arbeiderscongres, te beginnen met 1879, zijn er sprekers, die zich op Proudhon beroepen. 4 ) Ook in de naam van het C.G.T.- orgaan, de Voix du Peuple, zou men een aanwijzing kunnen zien, daar ook Proudhon een blad onder die naam had uitgegeven. 6 ) De Voix du Peuple bevat dan steeds citaten en langere aanhalingen van Proudhon, maar dat bewijst niet meer dan dat Pouget, de leidende redacteur, een kenner en bewonderaar van Proudhon was. 6) Zeker, het antiparlementaire, het verwerpen van de staat in al zijn verschijningsvormen, vindt men bij Proudhon. 7 ) Maar had diezelfde Proudhon niet even positief alle vakactie afgewezen? De conclusie kan geen andere zijn, dan dat men van Proudhon die denkbeelden aanvaardde, die men bruikbaar en juist achtte, terwijl de andere zonder bezwaar werden genegeerd. s) Bovendien heeft Moreau, 9 ) zeker gelijk, als hij betoogt, dat de doorsnee -militant van 1900 dank zij de propaganda van Guesde en de zijnen heel wat meer opvattingen van Marx dan van Proudhon had meegekregen. De „terugkeer tot Proudhon" van het syndicalisme beteekent de blijde ontdekking in de werken van deze anti- kapitalistische schrijver van opvattingen, waartoe de militants zelf door de ervaringen van de vakactie waren gekomen. Dezelfde oorzaken van economische en politieke aard, die eenmaal Proudhon en Bakunin aanhang verschaften, dreven nu de syndicalistische opvattingen in analoge richting. Bij dit alles moet niet vergeten worden, dat de „syndicalistische leer" De syndicalisder militants geen gesloten geheel vormde. Waar hier syndicalistische tische theorie stellingen worden ontleed, hebben wij te doen met in de C.G.T. over- geen logisch systeem heerschende tendenties, niet met door allen onderschreven programpunten. Er blijft, ook bij de meest - ontwikkelde militants, veel tegen strijdigs en veel vaags. Zij voelen het zelf. Het syndicalisme, schrijft Pouget, „is de quintessence van verschillende sociale theorieën, met uitschakeling van alles, wat deze aan vooropgezetheid en systematische redeneeringen bevatten." En: „In de syndicats philosopheeren wij weinig. Wij doen beter; wij handelen." Y 0 ) Het syndicalisme, schrijft Griffuelhes, is noch een voortzetting van de socialistische, noch van de anarchistische stroom „het is het resultaat van een langdurige prac1 ) E. Bernstein, Die Generalstreikgewerkschaft, Sozialistische Monatshefte, August. 1906, bi. 635. — 2 ) Félicien Challaye, Syndicalisme révolutionnaire et syndicalisme réformiste, 1909, bl. 29.— 3 ) 3-5-1911. -- 4 ) Compte Rendu, Marseille, 1879, bi. 40, bl. 772, enz. ~ 5 ) Quack, De Socialisten, III, bi. 556. — 6) o.a. 26-1-1902; 21-6-1903. — T) Vgl. Louis, Contre l'Etat, bi. 150. Ook in de 60er jaren waren de Proudhonnisten tegenstanders van staatsinmenging, Weill, t. a. p., bi. 85. ~ 8) Estey, t. a. p., bl. 23, kent aan „de blijvende invloed van Proudhon" veel grooter beteekenis toe. — 9 ) t. a. p., bi. 47-48. — 10 ) Mouv. Socialiste, 1-11-1904, bl. 42.
93
tijk, veeleer door de omstandigheden, dan door deze of gene persoon geschapen." 1) Antiparle- Het bovenstaande vindt zijn bevestiging in de ontwikkeling van het mentarisme antiparlementarisme en het verzet tegen samenwerking met de socianietprinc pisel listische partijen in de vakbeweging. Bij de militants, die in 1894 te Nantes voor politieke neutraliteit pleitten, was de motiveering nog uitsluitend van practische aard; zij wilden voorkomen, dat de socialisti~ sche verdeeldheid scheuring in de vakbeweging zou brengen. 2 ) Buiten de syndicats, zoo wordt herhaaldelijk uitgesproken, kan de arbeider zich vrij met politiek bezig houden. 3 ) Te Nantes was de meerderheid, die de breuk met de guesdisten forceerde, nog zoo weinig antiparlementair, dat zij besloot alle socialistische Kamerleden, raadsleden enz. uit te noodigen, als zoodanig aan de organisatie van de algemeene werkstaking deel te nemen. 4 ) Op het Bourses-congres van 1895 besluit men, de syndicats uit te noodigen, zich voor goed aan alle politiek te onttrekken; doch even later blijkt, dat de meerderheid de arbeiders persoonlijk vooral wel bij de a.s. gemeenteraadsverkiezingen tegen de reactionairen wil doen stemmen. 5) Steeds scher- In 1897 wordt dat anders. Dan besluit het congres van Toulouse, dat per antiparle. in het op te richten dagblad — waarvan, zooals gemeld, nooit iets gementair komen is -- absoluut geen politiek zal mogen worden behandeld. ó) Tevens blijkt daar een tweede argument van practische aard: de politiek neemt de arbeiders zoozeer in beslag, dat zij daarvoor de vakactie verwaarloozen. 7 ) In 1900 stuit, in directe tegenspraak tot het besluit van 1894, het betrekken van politici bij de algemeene staking op onoverkomelijk verzet. 8 ) Toch klaagt Pouget nog in 1901, dat er veel te veel belangstelling voor politiek bestaat. 9 ) In 1902, te Montpellier, verzet Hardy zich tegen het steeds meer overheerschend antiparlementarisme. 10 ) Zijn voorstel een „parlementair comité" in te stellen, dat namens de vakbeweging de onderhandelingen met de partijen en de regeering zal voeren, wordt met groote meerderheid verworpen. Formuleering De propaganda voor het intransigente antiparlementarisme werd na van het anti- Pelloutier's dood voortgezet door hen, die zich zijn directe leerlingen geparlementarisme voelden, Delesalle, 11 ) Yvetot en Pouget. Yvetot kon geen alinea schrijven zonder een sneer op de socialistische politici. 12 ) Vooral Yvetot's venijnige anarchistische agitatie schiep een nieuwe verlammende tegenstelling binnen de C.G.T., n.l. tusschen anti- parlementairen en parlementair~neutralen. Y3 ) Pouget, oud-Communard, had zich eerst in de politieke strijd begeven, totdat tijdens de Boulangercrisis hem „de oogen geopend" waren. 14 ) Zijn haat tegen alle partijen verleidt hem er toe, het voor te stellen, alsof de socialistische partij bedoelt het behoud van ') l'Action Syndicaliste, 1907, bl. 3. -- ') Voorbeelden bij Louis, Mouvement syndical, bl. 34-35. ~ 3) Compte Rendu, 1886, bl. 55. Vgl. A. Thomas, Quelques mots d'histoire, Revue Syndicaliste, Maart 1909, bl. 355 vlgd. ~ 4 ) Compte R., Nantes, 1895, bI. 75. Ten onrechte beweert Pouget, dat de meerderheid te Nantes reeds bewust antiparlementair was, Mouv. Soc., 1-12-1901, bl. 667. ~ 5 ) Compte R., Nimes, 1895, bl. 85 en 87. — °) Compte R., bl. 72. — 7 ) Idem, bl, 104. -- 8 ) Compte R„ C. G. T., Parijs, 1900, bl. 109. ~ 9 ) Mouv. Soc., 1-12-1901, bl. 668. — ")Compte R. bl. 127. Vgl. Mouv. Soc., 15-2-1903, bl. 346. ~ ") Zijn brochure, Les Bourses du Travail, bl. 48 en passim. — 12 ) Zie zijn jaarverslagen, o.a. Toulouse, 1910, bl. 54 en artikelen in de Mouvement Soc., o.a. 15-11-1901, biz. 621. — 13 ) Vgl. Compte R., Amiens, 1906, bl. 41. ~ 14 ) Almanach du Père Peinard, bl. 33 vlgd.
94
de kapitalistische maatschappij. 1 ) Ook zij, betoogt hij, moet zich bewegen binnen het kader der bourgeois- maatschappij en zich tevreden stellen met „veranderingen aan de facade." De partij doet een beroep op de geest van personen uit alle klassen; alleen wij, de syndicats, beperken ons tot personen uit één klasse en dus voeren wij alleen de klassenstrijd. Met de opinies van de menschen hebben wij niet te maken; de arbeiders worden in de syndicats samengebracht door hun belang. Ons doel is de vernietiging der loonverhouding en daarvoor is noodig de vernietiging van alle organen van onderdrukking, ook van de staat. Niet, dat wij hiervan een geloofsartikel maken, dat onze leden moeten onderschrijven. „Slechts één voorwaarde behoeft vervuld te worden voor toetreding tot het syndicat; dat is, dat men een loonarbeider is, een uitgebuite.... Is de arbeider eenmaal lid, dan duurt het niet lang, of hij ontdoet zich van zijn oude opvattingen; in dit vruchtbaar milieu.... zal zijn sociale opvoeding weldra voltooid zijn." De „neutraliteit" van de C.G.T. beteekent dus niet passiviteit; geen enkel sociaal of politiek probleem laat ons koud, maar wij verwerpen de parlementaire middelen en hebben onze eigen strijdvorm tegen de staat en het kapitalisme, de directe actie, de pressie van buiten. 2 ) Voor een „wijziging in het regeeringspersoneel" maken wij ons niet druk, wij willen de staat vernietigen en zijn functies op de vakorganisaties overdragen. 3 Tot zoover Pouget, die één van de twee invloedrijkste schrijvers en pro- Argumenten pagandisten van het syndicalisme was. De ander was Griffuelhes, over van Griffuelhes wiens opvattingen nu een enkel woord. Al kwam hij niet uit het anar- chistische, doch uit het allemanistische kamp, toch is zijn standpunt vrijwel hetzelfde. Ook voor hem is de klassenstrijd alleen werkelijk te voeren door middel van de syndicats; hij sluit immers in bestrijding van de staat en daartoe is de politieke partij, die in de organen van de staat wordt ingelijfd, ongeschikt.') Tegenover de kuddegeest van de Duitsche arbeider stelt hij de Fransche: „Hij is stoutmoedig en onafhankelijk. Niets kan hem angst aanjagen. Hij voelt zich boven elk gezag, elk respect, elke hiërarchie;.... (tegenover een bevel van boven) verzet hij zich en protesteert; hij kritiseert en komt in opstand; en hij gaat tot daden over, onmiddellijk.... Dit juist is de diepe zin van de directe actie, die beteekent de persoonlijke actie der arbeiders, los van elke wettelijke overweging en van elke toestemming van boven af." 5 Bij haar pogingen tot toenadering tot de C.G.T. heeft de socialistische partij geen onverzoenlijker tegenstander gehad dan Griffuelhes. 8 ) Volgens hem hebben de guesdisten van de textielarbeiders in de Nord tamme, volgzame kiezers, en dus geen strijdbare proletariërs gemaakt. 7 Dat de vakbeweging in steden met een socialistisch gemeentebestuur of een socialistisch Kamerlid lamlendig en zwak is, spreekt voor hem vanzelf. 8) Socialistische partijpolitiek en krachtige vakactie vormen voor hem een onoverbrugbare tegenstelling. 9
)
)
)
)
_
—
—
1 ) Pouget, La C. G. T., bi. 15. 2 ) La C.G.T., bi. 25-30. 3 ) Idem, bi. 47. — ') Griffuelhes, 1'Action syndicaliste, bi. 44. 5 ) Uit een redevoering van 1907, afgedrukt in de bundel, „Syndicalisme et Socialisme ", bi. 57. Dat hij ook de défauts van deze qualités bij de Fransche arbeider erkent, het gebrek aan doorzettingsvermogen, blijkt uit zijn boekje, ..Voyage Révolutionnaire", bi. 7. 6 ) Voor zijn denigreerend oordeel over het politiek socialisme, idem bi. 8 vlgd. 7 ) Idem, bi. 12. 8 ) Idem, bi. 21, 33, 35. 9) Idem, bi. 38 vlgd.
~
~--
--
95
Meerderheid Het meerendeel der militants hadden zij in hun strijd tegen democratie der C. G. T. en parlementaire actie achter zich. In 1904 gaf de C.G.T. een manifest antiparle- uit, waarin zij de leden aanraadde, zich bij de gemeenteraadsverkiezinmentair
gen van stemming te onthouden. 1 ) Bousquet, leider van de bakkersgezellenbond, dichtte in variatie op een bekende spreekwijze: „Toujours politicien varie, — Pol est prolo, qui s'y fie." 2 ) In hun argumentatie keert altijd de leuze der Eerste Internationale terug: de bevrijding der arbeiders moet het werk zijn van de arbeiders zelf. De syndicalisten zagen hierin de bevestiging van hun geloof aan de directe actie; zij vatten het zoo op, dat elke tusschenkomst van afgevaardigden of steun van niet - proletarische elementen in de klassenstrijd moest worden buiten. gesloten. Tegenstrijdig- In de beginselverklaring, voorafgaande aan de door de C.G.T. voor de heden aangesloten syndicats opgestelde modelstatuten, lezen wij naast elkaar: de uitspraak, dat van de openbare machten voor de arbeiders niets te verwachten is --- dat de klassenstrijd de grondslag van elke vakactie moet zijn — de boven - geciteerde leuze der Eerste Internationale — en... de stelling: de C.G.T. vereenigt alle loonarbeiders, welke philosophies sche, politieke of religieuze opvattingen zij ook aanhangen. 3 ) Het syndica- Hier blijkt wel heel duidelijk de innerlijke tegenstrijdigheid in het antilisme zelf een politieke standpunt van het revolutionaire syndicalisme. Men kondigt politieke beweging aan, het kapitalisme op leven en dood te zullen bestrijden en verklaart tegelijkertijd, dat er in de C.G.T. ook plaats is voor een ider, arbe die radicaal of conservatief stemt. ') Iedere vakbeweging, die de strijd tegen het kapitalisme-als - stelsel aanvaardt, die voor meer vecht, dan alleen voor „het centje meer en het uurtje minder", die het bestaan van enge grenzen van proletarische lotsverbetering binnen het kapitalistisch stelsel heeft erkend, moet, hoe luide zij zich ook „neutraal" noemt, per se op politiek terrein belanden. De consequente syndicalisten trekken dan ook de lijn door; zij zijn niet slechts antiparlementair, doch betoogen daarnaast, dat de vakbeweging, behalve het orgaan voor de eigenlijke vakactie, ook het aangewezen orgaan voor de politieke strijd der arbeiders is. 6 ) Eckstein, die overigens een juiste kijk op het syndicalisme heeft, schrijft dan ook ten onrechte: „De politieke strijd verschijnt hem, (n.l. de syndicalist) , slechts in de vorm van het parlementair gedoe." 6) Neen, de syndicalisten nemen het begrip politiek in de ruimste zin; zij verwerpen slechts de parlementair-politieke methode, om daarvoor de directe actie in de plaats te stellen. Meer nog: zij voelen zich als een afzonderlijke politieke beweging naast de officieele partijen. In de oproep voor het tweede C.G.T.- congres, 1896, is sprake van de vorming van „een waarachtige partij van de Arbeid." 7 ) Pouget schreef over het C.G.T.- congres van 1901: de C.G.T. is een „economische partij, los van de reeds bestaande politieke partijen ~ een partij met haar eigen
— 3)
~
1 ) Mouv, Socialiste, 1-11-1904, bl. 57. 2 ) Voix du Peuple, 2-2-1902. Gegeven bij Pouget, La C.G.T., bl. 10 vlgd. Het uitsluiten van politieke actie is in de statuten van vele federaties, Bourses en syndicats vastgelegd; in die van de bouw metaalbewerkers, Mouv. Soc.,-vakrbeidsft,Sévac.pbl86;nde 1-11-1905, bl. 351; enz. Andere voorbeelden bij Louis, II, bl. 59 en 67 Voix du Peuple, 2-2-1902. 5 ) Vgl. de term „Nurgewerkschaftertum" ter aanduiding van het syndicalisme, Michels, t. a. p., bl. 8. ~ °) Eckstein, Demokratie und syndikalistische Illusionen, Neue Zeit, 1911-1912,1, bl. 672. 7 ) Humbert, t. a. p., bl. 38.
_4)
~
~
96
taktiek, haar eigen theorieën, haar eigen doel." 1) Elders noemt hij de C.G.T. een „klassepartij", 2 ) terwijl de C.G.T. een brochure van hem uitgaf, getiteld „De partij van de Arbeid ". 3 ) Dat met deze opvatting het vrij laten der leden, om buiten de syndicats aan de partijstrijd deel te nemen, onvereenigbaar was, is duidelijk. Toch hebben de leiders moeten ervaren, dat de massa der leden wel hun antiparlementaire en anti-democratische artikelen en redevoeringen toejuichte, doch als het er op aan kwam, zich telkens weer door de verkiezingsstrijd liet mee 4 ) De democratisch-politieke natuur van de Franschman toon-slepn. de zich sterker dan de syndicalistische leer. In de statuten van de Bourses-sectie, van de metaalbewerkersfederatie, e.a. was bepaald, dat wie zich candidaat liet stellen voor een politieke functie daardoor automatisch van zijn functie in de vakbeweging was ontheven. 5 ) Wat niet belette, dat in de laatste jaren voor de oorlog steeds meer militants een socialistische candidatuur aanvaardden. e) In dit verband moet het tweeslachtig standpunt der syndicalisten te- Geen afwijzen genover de sociale wetgeving worden besproken. Dezelfde personen, van sociale wetten die de staat op leven en dood bestrijden, die de arbeiders voorhouden, dat sociale maatregelen van de overheid slechts een „fopperij" beteekenen om de arbeiders zoet te houden — die syndicalisten eischen steeds weer nieuwe sociale wetten, (voor de achturendag, de wekelijksche rustdag, enz.) en vechten ervoor, dat zij zullen worden nagekomen. Gaat men in het Gedenkboek der C.G.T. de resoluties der opeenvolgende congressen na, dan blijkt er geen congres te zijn geweest, waar niet van de regeering sociale maatregelen werden gevraagd. 1895: achturenwet, ouderdomswet, ongevallenwet enz.; 7 ) 1896: wettelijke maatregelen tegen concurreerende arbeid in gevangenissen, kloosters e.d.; regeling van het vakonderwijs, enz.; 8 ) 1897: naast herhaling van de oude eischen vinden wij een uitgewerkt plan voor een ouderdomswet . Ik spring enkele congressen over en geef nog een voorbeeld uit de bloeiperiode van het onverzoenlijk syndicalisme: Marseille, 1908: het congres eischt o.a. uitbreiding van de ongevallenwet en een wettelijk minimumsalaris voor de werkende vrouw. 9 ) Daarnaast interesseeren alle congressen zich voor een betere handhaving der afgekondigde wetten. 10 ) Dezelfde tegenstrijdigheid treft op de congressen van de revolutionaire vakfederaties: de revolutionaire houthakkers eischen herhaaldelijk, dat ook zij onder de ongevallenwet zullen vallen. 11 ) In de statuten van de federatie der schildersgezellen wordt naleving der sociale wetten en een wettelijk minimum-loon gevraagd. Y2 ) De statuten van de metaalbewerkers bevatten eerst de stelling, dat de arbeiders niets van de „Voorzienigheid-staat" te verwachten hebben en eischen vervolgens strikte naleving van de veiligheidswetten en uitvoering van 1 ) Mouv. Soc., 1-12-1901, bi. 666. — 2 ) La C.G.T., bl. 3. 3 ) Tallooze uitingen van gelijke strekking zouden nog zijn te geven; o.a. Voix du Peuple, 31-5-1903; Mouv. Soc., 1-11-1904; idem, 1-12-1905, waar blijkt, dat deze opvatting ook in de reformistische typografenbond is binnengedrongen. — °) Compte R., Rennes, 1898, bl. 64; Mouv. Soc., 15-11-1903, bi. 454, enz. — 5 ) Mouv. Soc., Juli 1911, bl. 130; Sévérac, t. a. p., bi. 140. 6) Vgl. Michels, t. a. p., bi. 335. 8 ) bl. 54..— 9 )) Ge7 ) bi. 51. denkboek, C. G. T., bi. 105. -- 10 ) Compte Rendu, Tours, C. G. T., 1896, bl. 146, enz. 11 ) Mouv. Soc. 15-2-1908. bl. 127 en 15-12-1908, bi. 401. — 12 , Gegeven Voix du Peuple, 19-1-1902. —
~
--
~
—
97
staats- en gemeentewerken in overheidsbeheer. 1) Directe verbe- Pelloutier, in alles een realistisch revolutionair, stelde voor de vakbeweteringen gaar- g ing in een dubbel doel: le. het veroveren van directe verbeteringen; 2e. ne aanvaard de strijd voor een andere maatschappij.') Pouget staat op hetzelfde standpunt; de syndicalisten zijn niet zoo, schrijft hij in het eerste nummer van de Voix du Peuple, dat zij, droomende van een betere toekomstwereld, de gedeeltelijke verbeteringen van dit oogenblik zouden verachten. 3 ) Elders schrijft hij, dat door directe hervormingen juist de revolutionaire mentaliteit wordt versterkt. 4 ) De zeeliedenleider Vignols, die alle sociale wetten wil afwijzen, is een uitzondering. 5 ) De revolutionair Beausoleil komt als rapporteur over de wekelijksche rustdag tot de in de C.G.T. niet aangevochten conclusie, dat hiervoor ingrijpen van de wetgever noodzakelijk is. e) Merrheim, die in 1906 te Amiens een principieele bestrijding van de overheidsinmenging in de vakstrijd levert, verklaart drie jaar later met trots, dat de goede sociale wetten, die op dat oogenblik aanhangig zijn, als een gevolg van de activiteit der C.G.T. moeten worden beschouwd. 7 ) Onder leiding van haar juridische adviseur Quillent spant de Parijsche Bourse zich in, om door middel van brochures, cursussen e.d. haar leden volledige kennis van de bestaande sociale wetten bij te brengen. $) Lagardelle vertelt, dat, toen het er om ging, de wet op de wekelijksche rustdag te doen toepassen, ook de felste antiparlementairen optrokken onder de kreet „Leve de wet." 9 ) In 1908 kan Albert Thomas met voldoening vaststellen, dat er omtrent de beteekenis der sociale wetten en de noodzakelijkheid, haar te doen uitvoeren, tusschen revolutionairen en reformisten vrijwel geen onderscheid meer bestaat. Y 0 ) Keufer, minder verzoeningsgezind, houdt zijn revolutionaire tegenstanders steeds weer spottend de halfslachtigheid van hun standpunt voor. 11) De tegenstrij- Het is niet billijk, de syndicalisten hun houding tegenover de sociale digheid is on- wetgeving te scherp te verwijten. Natuurlijk konden zij slechts aanhang vermijdelijk onder de massa verwerven door zich voor directe verbeteringen in te spannen en daarbij de arbeidswetgeving niet te versmaden. Zij toonden zich toegankelijk voor de lessen van de practijk, de eerste eisch, die aan leiders van een levende beweging moet worden gesteld. Het bovenstaande is bovendien een bevestiging van de stelling, dat de syndicalistische theorie der militants niet een gesloten, logisch geheel vormt, maar dat zij zonder gewetenswroeging de tegenstrijdigheden aanvaardt, die in de dagelijksche vakstrijd vereischt schijnen.
') Gegeven bij Sévérac, t. a. p., bl. 134 vlgd.: vgl. Motiv. Soc., 1-11-1905, bi. 351. ^-
2) t.a. p. bi. 200. — )1-l2-190l. -- 4) Idem, 5-4-1903. _5) Revue Syndicaliste, October 1906, bi. 170. -- 6 ) Compte Rendu, C.G.T., Rennes, bi. 225. ~ 7 ) Mouv. Socialiste.
15-12-1906, bl. 392 en 15-12-1909, bi. 298. — e) La Vie Ouvrière, 20-5-1910, bi. 579. Vgl. de artikelen van Quillent, Voix du Peuple, 27-4-1902 vlgd. ~ °) Mouvement Soc., November 1911, bi. 247. — 1 u) A. Thomas, Pour les lois ouvrières, Revue Syndicaliste, Maart 1908, bi. 251 vlgd. — U) O.a., Voix du Peuple, 9-8-1903; Compte R., Bourges, 1904, bi. 131.
98
HOOFDSTUK V
EENHEID EN GROEI 1901-1903 p het Bourses-congres van 1900 te Parijs bleek de meerder-
Over het doo-
heid nog geen nauwer verband met de C.G.T. te wen~ de punt heen schen. Deze van haar kant had zich bij de zelfstandigheid wel bevonden. Ook zij hield dit jaar haar congres te Parijs. 1 Het aantal afgevaardigden was van 69 in 1896, via 76 in 1897 en 101 in 1898 tot 171 gestegen. In zijn jaarverslag kwam de secretaris, Copigneaux, op tegen de pessimisten, „die denken, dat de stichting van de C.G.T. geen resultaat heeft opgeleverd." Hij gaf toe, dat deze opvatting in schijn juist was, dat de finantieele toestand onhoudbaar bleef, dat talrijke organisaties, die wel aan de C.G.T.-congressen deelnamen, zich verder niet aan de resoluties stoorden, enz. Doch ondanks dat alles, schreef hij, is de C.G.T. over de kritieke jaren heen. En de uitkomst zou bewijzen, dat Copigneaux gelijk had. 2 Op de kwesties, die op dit congres behandeld werden, wordt later te- Stichting van ruggekomen. Hier zij vermeld, dat het congres de onmogelijke, fantas- de Voix du Peupie tische plannen voor een eigen dagblad liet vallen en besloot tot de stichting van een weekblad, „La Voix du Peuple", dat eens in een dagblad zou moeten worden omgezet. 3 Het eerste nummer verscheen in December 1900; de redactie was opgedragen aan een commissie, waarin Pouget weldra de leiding kreeg. Tot 1901 had de C.G.T. naast de steeds krachtiger en invloedrijker Sorel over de C. G. T. Fédération des Bourses een zeer precair bestaan geleid. Toen Sorel in December 1901 zijn voorwoord schreef voor Pelloutier's „Histoire des Bourses du Travail" verwachtte hij slechts heil van de Bourses en schreef hij van de C.G.T.: „men kan haar hoogstens beschouwen als een genootschap, dat zich belast met de formuleering van de wenschen van de massa der arbeiders." Zij zal zich genoopt voelen steeds minder revolutionair op te treden om met de regeerders op goede voet te blijven. „De C.G.T. schijnt mij voorbestemd, een soort officieuze raad van arbeid te worden, een academie van proletarische ideeën, die verzoekschriften tot de regeering zal richten." 4 Dit beteekende in de oogen van Sorel een zeer ondergeschikte, zoo niet minderwaardige rol. Gauw genoeg zou hij van opinie veranderen en de groote verdiensten van de C.G.T. als draagster van de syndicalistische beginselen erkennen. Dat hij in 1901 nog zoo kon schrijven, bewijst, dat van de nieuwe kracht en het zich vormend revolutionair bewustzijn der C.G.T. nog weinig naar buiten bleek. Toch was het in 1901, dat zich de groote verandering in de verhouding Verandering tusschen C.G.T. en Fédération des Bourses voltrok. De laatste was èn in de verhoutusschen door de dood van Pelloutier in dat jaar, èn door haar afhankelijkheid di G.T. hen
L)
)
)
)
)
') Compte rendu, 5e congrès de la C. G. T., Parijs 1900; Blum, t. a. p., bi. 189 vlgd. Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bi. 73 vlgd. — 2 Compte rendu, bi. 36 vlgd. — 3 Compte rendu, bi. 189. — ') Pelloutier, t. a. p., bi. 57-58. )
)
99
dération des Bourses
van de door de gemeentebesturen aan de Bourses geschonken -- en soms plotseling onthouden ~ subsidies, over het hoogtepunt van haar bloei heen. 1 ) Als een natuurlijk gevolg van de geleidelijke uitbreiding der vakbeweging, ook in afgelegen streken, nam het aantal aangesloten Bourses steeds toe, maar de innerlijke kracht was gebroken. De C.G.T. daarentegen vond nu haar richting en strijdmethode, de syndicalistische, en won verwonderlijk snel het vertrouwen van duizenden arbeiders. Pelloutier's Pelloutier's dood, Maart 1901, beteekent niet het einde van zijn invloed figuur op de Fransche vakbeweging. Hij had een school van vereerende volgelingen gevormd, die zijn opvattingen zouden blijven verdedigen. Wie de kracht wil begrijpen, die van hem is uitgegaan, kan niet beter doen dan één van deze volgelingen, bijv. Paul Delesalle, naar hem vragen. Hij zal daar een vereering ontmoeten, die nog steeds behoefte heeft te getuigen van de uitzonderlijke gaven, die de nietige teringlijder tot de wekker van een massabeweging hebben gemaakt. De grondves- Met Eckstein 2 ) ben ik van oordeel, dat Pelloutier de eigenlijke grondter van het vester van het syndicalisme is; en niet alleen van de theorie, zooals syndicalisme Eckstein zegt, maar ook van de strijdmethoden. In zijn geschriften vindt men reeds alle essentieele kenmerken van het syndicalisme; daar spreekt tevens de ervaren organisator en militant, die zijn volgelingen kent en weet, wat er wel en wat er niet met hen te bereiken is. Dit laatste zullen de latere theoretici tot hun schade missen; (Sorel en Berth; Lagardelle zonder ik hier uit). Indien aan het syndicalisme de naam van één man moet worden verbonden, is het die van Pelloutier. 3) Zijn leven Zijn levensloop is gegeven door Dave in een voorrede bij Pelloutier's „Geschiedenis van de Bourses du Travail", die door zijn vrienden na zijn dood is uitgegeven. Fernand Pelloutier, geboren in 1867, wordt opgevoed in een burgerlijk-radicaal milieu, waarmede hij spoedig breekt. Hij gaat vervolgens naar een seminarium om een priesteropleiding te ontvangen, die afgebroken wordt door zijn verwijdering van het seminarium wegens „oproerige ideeën". Volgt een periode van velerlei journalistiek werk in dienst van radicale opvattingen en candidaten. Hij leest alles, wat hem in handen valt en werkt, wetend, dat hij slechts kort zal hebben te leven. In 1890 treedt hij toe tot de guesdistische richting; twee jaren later hebben wij hem reeds als de verdediger van de door deze partij afgewezen algemeene staking aangetroffen. In 1893 verhuist hij van Saint-Nazaire, waar hij reeds een leidende rol in de plaatselijke Bourse heeft gespeeld, naar Parijs; hier sluit hij zich aan bij het anarchisme, waaraan hij tot zijn dood trouw zal blijven. Pelloutier als Zijn koortsachtige werkkracht vindt haar bestemming, als hij in 1895 leider gekozen wordt tot secretaris van de Fédération des Bourses; hij is dan dus 28 jaar. Hij geeft zich geheel aan dit „werk, waarvoor hij leefde, en waaraan hij in zekere zin stierf door de overdaad van arbeid, die hij op zich had genomen." 4 ) Hij wordt de onbetwiste leider, de ziel dezer 1)
Lagardelle, geciteerd artikel, „Les Origines du syndicalisme ", Mouv. Socialiste, Nov. 1909, bl. 260. — 2 ) Eckstein, Inleiding- Louis, bl. 65. — 3 ) He volmaakt onjuiste van de naam „Sorelismus" die Sombart aan het syndicalisme geeft, zal later worden aangetoond. Sorel zelf gevoelde zich in zijn syndicalistische periode een volgeling van Pelloutier; (Pirou, Georges Sorel, 1927, bi. 28). ~ 4 ) Delesalle, geciteerd door Dave, t. a. p., bi. 14
100
federatie; een niet altijd soepel, en, ondanks zijn oprechte anarchistische gezindheid, wel eens dictatoriaal leider. In ieder verslag van de congressen der Bourses- federatie blijkt op verschillende plaatsen, dat afgevaardigden, overtuigd door de dwingende argumentatie en vooral door de persoonlijkheid van Pelloutier, in strijd met het hun meegegeven mandaat hun stem uitbrengen. Zooals zoo vaak in de geschiedenis van de Fransche arbeidersbeweging personifieert één man de geheele nieuwe strooming in de vakbeweging; doch dank zij Pelloutier's onzelfzuchtigheid en de afwezigheid van ijdelheid in zijn persoon, wordt hier het gevaar van sectevorming voorkomen. Volgeling vooral van Proudhon, aan wie hij in verschillende opzichten herinnert, 2 ) ontkent hij, dat de revolutionair moet kiezen tusschen het zich opsluiten met ongeschonden idealen in een ivoren toren of het medewerken in en dus aan het kapitalisme; hij betoogt en bewijst gedeeltelijk, dat men practisch, opbouwend werk kan doen, door de arbeidersklasse op te voeden tot een eigen leven, door haar te steunen bij het scheppen van volkomen nieuwe organen, die alle contact of gelijkenis met de kapitalistische wereld vermijden. Naast zijn onverbiddelijke scherpte, zijn afstootende en vaak hinderlijke onbillijkheid tegenover zijn tegenstanders, treft in hem het groote geduld tegenover de onvolkomenheden der arbeiders. Pelloutier was de eerste, die het eigenaardig karakter der Bourses du Travail en de onvergelijkelijke waarde, die zij voor de scholing der arbeiders konden hebben, ten volle begreep. Ongetwijfeld heeft hij in zijn enthusiasme de mogelijkheden van deze organisatievorm overschat; van de veelzijdige taak, die hij in zijn „Geschiedenis der Bourses" voor de Bourses zag weggelegd, is slechts een deel volbracht. De zelfstandige regeling der arbeidsbemiddeling; het bijhouden, door de Bourses zelf, van een volledige economische statistiek; het stichten van Musées Sociales om de arbeiders aanschouwelijk revolutionair onderwijs te geven — van dit alles is niets terecht gekomen. Toch was hij een bij uitstek practisch man. Ook tegenstanders hebben waardeering getoond voor zijn organisatorische gaven. 3 ) Sorel schrijft, dat hij had „een merkwaardig ontwikkeld talent voor zaken doen." Ook toen hij secretaris van de Fédération des Bourses was, liet het indrukwekkende aantal hem koud; hij wilde slechts in die plaatsen medewerken tot het stichten van nieuwe Bourses, waar zij levensvatbaarheid hadden 6) Hoe hoonde hij in 1898 de fantastische plannen van zijn kameraden inzake de eigen krant! e) In tegenstelling tot zijn engere geestverwanten was hij geen tegenstander van het verbinden van mutuellistische instellingen aan de syndicats; zelfs wilde hij, waar ze onmisbaar waren, de overheidssubsidies voor de Bourses aanvaarden. Ook deze man, die zich in de letterlijke zin van het woord voor zijn organisatie dood werkte, heeft wantrouwen ontmoet. In 1899 had hij zich, doodziek en door geldgebrek niet in staat zich behoorlijk te verzorgen, na herhaalde aandrang van zijn vrienden een officieele betrekking laten welgevallen. Door tusschenkomst van Jaurès benoemde Millerand hem aan een afdeeling voor historisch onderzoek van het Office
1)
4)
_
_
o.a. Compte R., Bourses, Tours, 1896, bl. 88. — ') bijv. Histoire des Bourses, bl. 99. 3 ) Zoo Martin Saint-Lon, t. a. p., bl. 711. 4 ) Inleiding bij Histoire des Bourses, bl. 27. 5 ) Compte R., Bourses, Tours, 1896, bl. 25. 6) Compte R., Rennes, bl. 251.
--
—
101
Zijn overschatting van de Bourses
Zijn practische zin
Hij ontmoet wantrouwen
du Travail. Hij werkte daar mede aan een groot verzamelwerk over de geschiedenis der vakbeweging 1) en behield volle vrijheid, zijn actie tegen de regeering, en tegen Millerand in het bijzonder, in het openbaar voort te zetten; wat bij de strijd tegen Millerand's wetsontwerp tot regeling der werkstakingen ten duidelijkste bleek. Toch grepen zijn vijanden hij had er, door zijn scherp optreden, vele deze gelegenheid aan om te pogen zijn positie te ondermijnen. Op het congres van Parijs van 1900, het laatste voor zijn dood, had hij zich te verdedigen tegen de beschuldiging, dat hij zich door de regeering had laten knopen. „Ik dacht," zeide Pelloutier daar, „dat na de bewijzen van mijn gezindheid, die ik gegeven heb, dergelijke beschuldigingen niet tegen mij zouden worden opgeworpen." 2 ) Gelukkig bleek het vertrouwen van de groote meerderheid der afgevaardigden ongeschokt. Tot enkele weken voor zijn dood bleef hij zijn zware taak als secretaris der Bourses- federatie vervullen. In zijn In Memoriam schreef Pouget: „Een leven zonder propaganda, zonder revolutionaire activiteit, scheen hem niet waard te worden geleefd." 3 ) Vergelijking Een groot man? In ieder geval een zuivere persoonlijkheid, een man met met Domela ongelooflijke wilskracht, een geboren leider. De vergelijking met de Nieuwenhuis figuur van Domela Nieuwenhuis dringt zich op. Beide van burgerlijke afkomst, door het marxisme heengegaan en in het anarchisme geëindigd; beide gave karakters, doch zonder eenige rem en onbillijk tegenover hun tegenstanders, vooral binnen de arbeidersbeweging; beide de wekkers en eerste leiders van een volksbeweging. Toch wint bij deze vergelijking Pelloutier het, omdat in hem, veel meer dan in Domela Nieuwenhuis, theoretisch extremisme en practisch organisatievermogen tot een harmonisch geheel vereenigd waren. —
—
Yvetot opvol- Op het congres van de Fédération des Bourses van 1901, te Nice, werd ger van Pel- als opvolger van Pelloutier aangewezen de anarchist Yvetot. 4 ) Yvetot
routier
meende, dat hiermede ook de leidende positie, die Pelloutier in de arbeidersbeweging had ingenomen, op hem was overgegaan. 5 ) In werkelijkheid maakt Yvetot, met zijn querulante felheid en apodictische beweerderigheid, waarnaar al gauw schier niemand luistert, meer de indruk van een caratuur van Pelloutier dan van een gelijkwaardig opvolger. De eenheids- Op dit congres opende de energieke secretaris van de Bourse van Montcampagne van pellier, Niel, zijn campagne voor de „eenheid" tusschen Bourses-fedeNiel ratie en C.G.T. s) Het bestaan van twee centrale lichamen naast elkaar werd steeds duidelijker als een bron van zwakheid gezien; men gevoelde het als een dwaasheid, dat steeds na elkaar twee congressen werden gehouden, waar dezelfde kwesties, gedeeltelijk door dezelfde personen, werden besproken. 7 ) Tusschen de regels van het congresverslag door leest men het besef, dat door de dood van Pelloutier de verwezenlijking van de eenheid mogelijk was geworden. Yvetot zou zich blijven ver1 ) Tegelijkertijd publiceerde hij met zijn broer Maurice een zeer gedocumenteerd boek over het dagelijksch leven van de Fransche arbeider, „La vie ouvrière en France". — 2 ) Zijn verdediging gegeven in Gedenkboek C. G. T., bi. 42-43. ~ 3 ) Voix du Peuple, 17-3-1901. -- 4 ) Compte Rendu, 9e congrès de la Féd. des Bourses, 1901; Gedenkboek C. G. T., bl. 44. — 5) Compte R., bi. 16. — 6) Idem, bi. 42. — 7 ) Idem, bi. 61.
zetten -- hij zag in de actie voor de eenheid slechts gestook van liticiens" 1 ) — doch hij had niet genoeg invloed en gezag om de voor de hand liggende ontwikkeling langer tegen te houden. Eén van zijn aanhangers betoogde, dat de C.G.T. het overbodige lichaam was: „Er is één organisatie te veel en zonder nut; dat is zij. die ontstaan is uit rivaliteit." 2 ) Men besloot, de zaak op het a.s. C.G.T.-congres ter sprake te brengen. 3 ) Dit congres had plaats te Lyon. 4 ) Het aantal afgevaardigden bedroeg De C. G. T. 293 en de nieuwe secretaris, Guérard, kon in verschillende opzichten voor de eenheid vooruitgang constateeren. In zijn jaarverslag schreef hij over de zwakheid, speciaal de finantieele zwakheid, der Fransche vakbeweging: „De organisatie verkeert bij ons nog in rudimentaire staat, wat ons niet verhindert om ons elke dag met de revolutie bezig te houden en ons gereed te verklaren, haar te volbrengen." De inkomsten der C.G.T. hadden over het geheele jaar 4125 francs bedragen. 6 ) De belangstelling voor de Voix du Peuple was zeer tegengevallen; van de aangesloten organisaties had slechts 14 % een abonnement genomen. Het bestuur kreeg opdracht, tegen het volgend congres de eenheid voor te bereiden. Het besluit, voortaan slechts bij de C.G.T. aangesloten organisaties op de congressen toe te laten, moet als een uiting van kracht worden beschouwd. e) Voorts werd een vast secretaris aangesteld op een salaris van 3600 francs per jaar; het volgend jaar is dit salaris verlaagd tot 3000 francs. De drang naar eenheid werd in 1902 versterkt door de talrijke stakingen, uitgelokt door de wet-Millerand ter beperking van de arbeidstijd. 7 ) Bovendien bleek de Voix du Peuple een goed middel, om de doorsnee-vakbondsbestuurder voor de eenheid warm te maken. Wie in de oude jaargangen van het weekblad de eenheidsartikelen van Niel doorleest, moet wel onder de indruk komen van hun overtuigingskracht. 8) Steeds weer treft in de Fransche arbeidersbeweging de doorslaande invloed van een krachtige figuur; zoo moet de „eenheid" in de vakbeweging van 1902 het werk van Niel worden genoemd. Op het congres van de Bourses- federatie van 1902. te Algiers, 9 moest De Bourseshet jaarverslag erkennen, dat van de bijzondere diensten nog niet veel federatie geeft toe was terecht gekomen. 10 ) Weer nam Niel op even krachtige als tactvolle wijze de leiding in de debatten over de „eenheid", die twee dagen duurden. „Naar mijn meening," zeide hij, „is het de Fédération des Bourses, die moet verdwijnen. Verdwijnen? Begrijpt mij wel: verdwijnen als centrale organisatie, ja; maar verdwijnen met haar functies en diensten, neen." 11 ) Zij zou een zelfstandig werkend onderdeel blijven van een centrale organisatie. Met vreugde constateerde hij, dat niemand zich voor het voortbestaan der verdeeldheid had uitgesproken. 12) Slechts beginselverschillen zouden aan de verdeeldheid recht van bestaan kunnen verschaffen; zonder gevaar voor tegenspraak kon hij vaststellen, dat die beginselverschillen niet aanwezig waren. Y 3 ) Vol)
') Idem, bl. 62. — ') Idem, bl. 57. — 3 ) Idem, bl. 65. -- 4) Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bl. 77 vlgd.; Pouget, Le congrès de Lyon, Mouv. Socialiste, 1-12-1901, bl. 668 vlgd. ~ 5 ) Louis, Mouvement Syndical, t. a. p., bl. 244. — 6 ) Franck, t. a. p., bl. 326. — 7 ) Jouhaux, t. a. p., bl. 107. — 8) Bijv. Voix du Peuple, 25-5-1902. -- 9 ) Compte rendu, 10e congres Fed. des Bourses, Alger, 1902: Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bl. ' 2 ) Idem, bl. 50. — ") Idem, bl. 37. 45. 10 ) Compte rendu, bl. 111. ~ 11 ) Idem, bl. 41. --
103
gens het hier opgestelde ontwerp voor eenheidsstatuten zou de federatie als „Comité voor de Bourses du Travail" een onderdeel van de C.G.T. worden. l) Teleurstelling Na afloop van het congres schreef Yvetot een artikel in de Mouvement bij Yvetot Socialiste, waarin men zijn teleurstelling over de gevallen beslissing duidelijk gevoelt. 2 ) Hij trachtte het voor te stellen, alsof er eigenlijk niets veranderde en de autonomie der Bourses- federatie intact bleef. Hij ontkende, dat ooit persoonlijke kwesties de eenheid hadden geremd; zijn organisatie was altijd geweest „de machtigste en minst dictatoriale arbeidersorganisatie." 3 ) In deze laatste woorden spreekt het argument, dat vooral van de zijde der vroegere anarchisten tegen de eenheid was ingebracht: zij zou centralisatie brengen en afbreuk doen aan het federalistisch beginsel. Congresvan Op het C.G.T.- congres te Montpellier van hetzelfde jaar,') betoogde Montpellier, Niel hiertegenover, dat er een essentieel verschil bestond tusschen de 1902 door hem bepleite „concentratie ", en de ook door hem verafschuwde „centralisatie". Hij had hier ook te strijden tegen de onverdraagzaamheid der C.G.T.-leiding, die eerst weigerde de Bourses-afgevaardigden als gelijkgerechtigden aan de discussies over de eenheid te laten deelnemen. 6 ) Na de debatten werd een commissie voor de nieuwe statuten benoemd, die in het te Algiers opgestelde ontwerp ingrijpende veranderingen aanbracht. Als haar rapporteur haalde Niel de oogst van een jaar stoere actie binnen. Vijftien uur had hij nog in de commissie moeten vechten; toen hadden zoowel de „centralisten ", de aanhangers van een geheele samensmelting, als zij, die de Bourses als de eenige volwaardige arbeidersorganisaties beschouwden, gecapituleerd. Niel deelde mede, dat slechts door „groote wederzijdsche concessies" in de commissie resultaat was bereikt. 8 ) In het congres dreigde de zaak nog te stranden op een prestigekwestie. De commissie sprak van „Sectie van de Bourses", en niet van „Comité van de Bourses", zooals te Algiers was voorgesteld. Het kostte Niel veel overredingskracht, de Bourses- leiders hiermee genoegen te doen nemen. Tenslotte werden de eenheidsvoorstellen met slechts één stem tegen goedgekeurd. De nieuwe De te Montpellier vastgestelde statuten zijn tot 1918 niet ingrijpend gestatuten wijzigd. De C.G.T. werd gevormd door de „sectie der vakfederaties" en de „sectie van de fédération des Bourses" 7 ) ; in de naam der tweede sectie voelt men een concessie aan de Bourses- federatie. Het hoofd samengesteld uit de vereenigde besturen der twee sec--besturwa ties. 8 ) Dat als secretaris der C.G.T. zal optreden de secretaris van de sectie der vakfederaties, is de eenige bepaling in deze statuten, die toont, dat het deze sectie is, die voortaan in de C.G.T. de leiding zal hebben. 9) Volgens artikel 1 stelt de C.G.T. zich ten doel „de organisatie der loonarbeiders ter verdediging van hun moreele en materieele, economische- en vak-belangen. Zij vereenigt, los van elke politieke richting, alle arbeiders, die zich bewust zijn van de noodzakelijkheid, de strijd te voeren voor de opheffing van de loonverhouding. Niemand kan zich op zijn lidmaatschap van of een functie in de C.G.T. beroe1) Idem, bl. 63. — 2) Mouv. Soc. 15-11-1902 en 15-12-1902. _3) bl. 2074. — 4) Compte rendu, 7e congrès de la C. G. T., Montpellier 1902; Gedenkboek C. G. T., bl. 87 vlgd.; Pouget, Mouv. Social„ 15-2-1903, bl. 338 vlgd. — 5) Compte rendu, bl. 38. — 6) Idem, bl. 141. — 7) Idem, bl. 161. — 8) Idem, bl. 175. —') Idem, bl. 176.
104
pen bij een verkiezingsactie voor een politiek lichaam." 1 ) Toetreden kunnen: a. de vakfederaties; b. „De Bourses du Travail beschouwd als plaatselijke of departementale of gewestelijke unies van verschillende vakbonden "; (deze omschrijving geeft een goed begrip van de beteekenis, die de term Bourse du Travail in 1902 verkregen had); c. syndicats in bedrijven of vakken, waarin nog geen bij de C.G.T. aangesloten vakfederatie bestaat. 2) Voorts bepaalden de statuten, dat ieder syndicat verplicht was, zich, indien de mogelijkheid daartoe bestond, zoowel bij zijn Bourse als bij zijn vakfederatie aan te sluiten. 3 ) De veroordeeling van de „hinkende syndicats", de syndicats, die niet aan deze „dubbele verplichting" hadden voldaan, zou op ieder congres terugkeeren, doch hun aantal bleef steeds zoo groot, dat men nooit tot sancties durfde besluiten. Iedere aangesloten organisatie, had, onafhankelijk van haar ledental, recht op één afgevaardigde in het sectiebestuur. 4 ) De organisatie der C.G.T. is geheel naar federalistische beginselen op- Federalistische gebouwd. Ten deze is het voorbeeld der Fédération des Bourses inder- organisatie daad gevolgd. De practische noodzakelijkheid --- gebrek aan organien de aan het anarchisme satorische zin bij de Fransche arbeiders ontleende federalistische principes loopen hier zoo zeer dooreen, dat ik niet zou durven zeggen, op welke van de twee factoren de meeste nadruk moet worden gelegd. Het plaatselijk syndicat vormt de grondslag der organisatie; op de C.G.T.-congressen hebben alleen de syndicats stemrecht. (Dit in tegenstelling tot bijv. de Duitsche socialistische vakbeweging, waar de geheele nadruk op de vakfederatie valt.) 6 ) De statuten, contributies enz. van de bij één vakfederatie aangesloten syndicats kunnen onderling sterk verschillen. In het syndicat zelf zijn het weer de leden, die alles te zeggen hebben; althans in theorie heeft het bestuur niet anders te doen „dan de besluiten van de ledenvergadering uit te voeren ", die over elke belangrijke kwestie geraadpleegd wordt. 6 ) Binnen de vakfederatie en binnen de C.G.T. blijft ieder aangesloten syndicat autonoom. ') Natuurlijk, zegt Delesalle in Montpellier, zou het wenschelijk zijn, dat in één plaats in één vak slechts één syndicat bestond; maar ons beginsel verbiedt ons, de bestaande syndicats tot fusie te dwingen. 8 ) Pouget waarschuwt na Montpellier, de eenheidsregels vooral niet te streng door te voeren: hoe gevarieerder een organisatie is, des te vatbaarder is zij voor alle impulsen uit de massa. 9 ) Om de decentralisatie te bevorderen en beter met de belangen van een speciale streek rekening te kunnen houden, organiseeren verschillende federaties naast haar algemeene ook gewestelijke congressen. In tegenstelling tot de C.G.T. en de meerderheid der vakfederaties, is Detypografen de typografenfederatie zeer centralistisch. Y0 ) Hetzelfde geldt voor die en anderen organisaties, die over het geheele land één of enkele weinige werk- centralistisch —
1 ) Idem, bl. 142. — 2 ) Idem, bl. 142. — 3 ) Idem, bl. 151. -- 4 ) Idem, bl. 152. — 5 ) E. Bernstein, Die Arbeiterbewegung, bi. 96. -- 6) Pouget, La C. G. T., bl. 7. -- 7 ) Art. 17 der C. G. T. statuten luidt: „De C. G. T., gebaseerd op federalisme en vrijheid, waarborgt en respecteert de volledige autonomie van de organisaties, die deze statuten onderschrijven ". Dergelijke bepalingen in de statuten der vakfederaties, bijv. artikel 4 van de schildersgezellenbond. -- 8) Compte R., bi. 191. -- 9 ) Mouv. Soc., 15-2-1903, bl. 335. — 10 ) Vgl. artikel Hamelin, idem, 15-1-1900.
105
gevers tegenover zich hebben; zoo het postpersoneel en het spoorwegpersoneel, die georganiseerd zijn in een „syndicat national"; hier ligt de geheele nadruk op het landelijk orgaan, terwijl de plaatselijke secties een ondergeschikte rol spelen. 1) Pelloutier's fe- In zijn boek over de Bourses du Travail juicht Pelloutier over de met deralisme het federalisme behaalde resultaten. De beraadslagingen in het hoofdbestuur hebben zonder voorzitter plaats; er wordt overlegd, zelden of nooit gestemd. 2 ) ( In de Fransche vakbeweging is de secretaris de leider van de organisatie). Dit hoofdbestuur geeft adviezen, nooit bevelen; het is niet meer dan „een correspondentie - en informatiebureau." 3 ) Wij leiders, zegt Pelloutier, doen niet anders dan de evolutie van de denkbeelden onzer leden registreeren; te groote bescheidenheid, natuurlijk. Congresbesluiten zijn niet bindend, het zijn adviezen. 4 ) Het reglement voor het C.G.T.-congres van 1900 bevat de bepaling: „stemmingen over de beginselkwesties zullen niet bindend zijn; zij zullen slechts een aanwijzing zijn van de meerderheid aan de minderheid." 6 ) In hoeverre Volgens Michels was de C.G.T. in werkelijkheid even weinig federawerkelijkfe- listisch en hadden de leden er even weinig in te brengen, als in elke deralistisch andere massabeweg'g;zil i o , ((n.l. de syndicalisten), Y )• doen, alsof al g emeen geldige wetten der sociologie alleen voor hen geen geldigheid hebben." e) Ook de syndicalistische beweging wordt volgens hem een oligarchie; met hoon verwerpt hij de opvatting, dat leiding door uit de arbeidersklasse voortgekomen leiders gelijk zou staan met leiding door de arbeiders zelf. 7 ) Vooral in het optreden van Griffuelhes meent hij de trekken van de alleenheerscher te herkennen. $) Cazalis spreekt zelfs van een tyrannie, maar de voorbeelden, waarmee hij deze uitspraak tracht te staven, zijn alles behalve overtuigend. 9 ) Michels heeft ongetwijfeld voor een groot deel gelijk; toch mag niet worden vergeten, dat inderdaad de enkele syndicats, eveneens de afzonderlijke personen, binnen de C.G.T. aanmerkelijk meer vrijheid gelaten wordt dan in andere massa-organisaties; congresbesluiten, als die over de verplichting der syndicats, zich zoowel bij hun vakfederatie als bij hun Bourse aan te sluiten, of tot het betalen van extra-contributies voor bepaalde doeleinden, blijven onuitgevoerd, zonder dat de leiding tot sancties over~ gaat. Ook op kritieke momenten is er geen discipline, die de C.G.T.militants tot eendrachtig handelen noopt; steeds blijft men eigen mee verkondigen, de in een conflict gewikkelde leiders in de rug-nige aanvallen, enz. Mag al bij enkele leiders een neiging tot autocratie bestaan, in meerderheid trachten zij oprecht de wil en de wenschen van de massa, die achter hen staat, tot uiting te brengen en te kanaliseeren. Een opvatting van het leiderschap, trouwens, die ook in beter gedisciplineerde bewegingen gevonden wordt, en die, naar mijn meening, in de arbeidersbeweging de eenig juiste is. De organisatorische zwakte der C.G.T. is niet in de laatste plaats het gevolg van de te groote vrijheid, die aan onderdeelen en personen gelaten werd om, ook op beslissende oogenblikken, hun eigen zin te doen. Overwegende In één opzicht was kritiek op de C.G.T. van federalistisch standpunt invloed van Parijs
1) Vgl. Sévérac, t. a. p., bl. 205. -- _) t. a. p., bl. 235. — 3 ) t. a. p., bl. 239. ~ 4 ) Vgl. artikel van Pelloutier, Mouv. Soc., 1-11-1899, bi. 553 vlgd. _5) Compte R., bi. 19. ^' °) Zur Soziologie des Parteiwesens, bi. 334 vlgd. — ') Idem, bi. 285. — e) Gottsched, t. a. p., bi. 154, komt tot dezelfde conclusie. — 9 ) t. a. p., bi. 20 vlgd.
106
gerechtvaardigd; ik bedoel de protesten tegen de overwegende invloed van Parijs. Klachten daarover werden ook op de congressen gehoord. 1 ) Bij elke gelegenheid reisden de leden van het hoofdbestuur naar de provincie; de organisaties in de verder afgelegen plaatsen, die geen geld hadden om afgevaardigden naar de hoofdbestuursvergaderingen te Pawaarin, reglementair, ieder syndicat één afgevaardigde rijs te zenden en één stem had —, verzochten deze reizende hoofdbestuurders, een geschikt Parijsch kameraad als hun afgevaardigde aan te wijzen. Het contact tusschen de vertegenwoordigde afdeeling en haar vertegenwoordiger ontbrak hierdoor geheel en het gevaar van kliek-vorming was niet denkbeeldig. 2 ) Eén van de oudere militants verzekerde mij in een gesprek, dat het uitermate revolutionair karakter van de besluiten uit de eerste jaren van de C.G.T. mede een gevolg was van de omstandigheid, dat de provincie door Parijzenaars vertegenwoordigd was. Zoo zou de stijging der contributies in de laatste jaren voor de oorlog, waardoor de plaatselijke afdeelingen gelegenheid kregen, hun eigen menschen naar Parijs te zenden, één van de oorzaken van de gematigder taktiek in die jaren zijn. Belangrijk is in dit verband, dat de reformistische typografenorganisatie de reiskosten der provinciale afgevaardigden uit de centrale kas betaalde. 3 ) De typografenstatuten bevatten de bepaling, dat alleen voor stakingen, Waarborgen die met toestemming van het hoofdbestuur waren uitgeroepen, steun uit tegen onberade centrale kas zou worden verleend; in uitzonderingsgevallen kon deze den stakingen „autorisatie" later volgen. 4 ) Op den duur zagen ook revolutionaire federaties zich gedwongen, dit voorbeeld te volgen, ondanks het federalisme, en ondanks de theorie, dat juist de spontaniteit aan de stakingen haar grootste waarde verleent. De bijbehoorende bepaling van de typografen, dat in het algemeen een staking slechts mocht uitbreken, als alle middelen van overleg waren uitgeput, 5 ) namen zij niet over. Pouget wijst natuurlijk de voor stakingen vereischte goedkeuring van het hoofdbestuur af en prijst de lederbewerkers, die het oude, zuiver federalistische, systeem handhaaf den. 8 ) Maar, zooals gezegd, de meerderheid der federaties verkoos de veiliger weg; zoo de schilders~ gezellen, 7 ) de metaalbewerkers, $) de later gevormde, overigens zeer strijdlustige bouwvakarbeidersfederatie, 9 ) en anderen. Merkwaardig is het voorbeeld van de zeeliedenbond, die ten deze tot meerdere centralisatie besloot onmiddellijk na een groot conflict, waarin zij door het optreden van enkele leden was meegesleept. 10) Kautsky maakt de opmerking, dat sterke vakbonden voorzichtiger ple- Gebrek aan gen te zijn met het stakingswapen dan zwakke, niet alleen om finanti- stabiliteit eele redenen, maar ook, omdat van het blijvend vertrouwen der leden de stabiliteit afhankelijk is. Ii) Deze stabiliteit ontbreekt vooral in de eerste levensjaren van de C.G.T. Hoe dikwijls kwamen niet syndicats uit spontaan uitgebroken stakingen voort om na korte tijd weer te f
1) Bijv. Cornpte R., Amiens, 1906, bi. 114; zelfde klacht in de bouwvakarbeiders federatie, Mouv. Soc., Mei 1912, bi. 389. — 2 ) Mermeix, t. a. p., bi. 194 vlgd.; J. Steiner, Die Organisationskrise der franz. Gewerkschaften, Neue Zeit, 1908--1909, II, bi. 16. — 3 ) Artikel G. Fréville over die organisatie, Revue Syndicaliste. Juni 1907, bi. 29. — 4 ) Idem, bi. 30 vlgd. — 5 ) Vgl. Sévérac, t. a. p., bl. 107. — °) La C. G. T., bi. 42. -- 7 ) Voix du Peuple, 19-1-1902. — 8 ) Sévérac, t. a. p., bl. 141. — 9) Louis, II, bi. 57. -- 10 ) Mouv. Soc., Jan. 1913, bi. 104. —' 1 ) Der politische Mattenstreik, bi. 11.
107
gronde te gaan. De beschrijving, die Griffuelhes in zijn Voyage Révolutionnaire van de arbeidersbeweging in de verschillende deelen van Frankrijk geeft, is één aaneenschakeling van verhalen over plotseling opgevlamde strijdlust en syndicat- vorming, waarvan in de meeste gevallen na korte tijd vrijwel niets over was. Verwarring De congressen waren regelmatig terugkeerende bewijzen van het geop de con- brek aan organisatievermogen. Wat uit de congresverslagen aan verwar gressen ring blijkt, en dat is natuurlijk slechts een klein beetje, is al erg genoeg. De leiding is over het algemeen zwak — iedere zitting wordt door een andere voorzitter gepresideerd —, zoodat de sprekers ongestoord in herhalingen kunnen vervallen en buiten de orde gaan. In de eerste jaren slaagt men er nooit in, de helft van de agenda af te handelen; in de laatste zitting van het congres wordt dan over de overgebleven kwesties zonder discussie, zonder behoorlijke overweging ook, in een reeds half leeg geloopen congres gestemd. Aanvankelijk meende men aan het federalisme verplicht te zijn, ieder vertegenwoordigd syndicat de vrijheid te laten, punten, die het van belang achtte, op de agenda te plaatsen; het congres van 1879 had zoo een agenda van 500 punten. i) Pas in 1906 besloot men, dat in het vervolg de congresagenda vier hoof d punten zou bevatten, bij referendum door de aangesloten syndicats vastgesteld. Een agendapunt werd eerst in vrije discussie gebracht; vervolgens benoemde het congres een commissie, om over de zaak te rapporteeren; over dit rapport werd dan de discussie heropend, waarbij veelal dezelfde argumenten werden herhaald. Een ernstige wantoestand was de gewoonte, de geloofsbrieven door het geheele congres te laten goedkeuren. Hiermede gingen gemiddeld twee congresdagen verloren. 2 ) In 1910 pas maakt Jouhaux hieraan een einde; voortaan zal een speciale commissie voor het onderzoek der geloofsbrieven drie dagen voor de aanvang van het congres bijeen komen. Ontelbaar zijn de klachten over onordelijkheid en kabaal, waardoor de spreker onverstaanbaar is. Op het Bourses- congres van 1892 zegt een afgevaardigde: onze congressen zijn lawaaiige publieke vermakelijkheden. 3 ) Het C.G.T.- congres van 1897 verloor een dag, doordat de ver voor de commissievergaderingen onvindbaar waren. 4)-gaderlokn Doch het zouden geen Fransche congressen zijn, als bij deze wanorde niet de vroolijkheid en de humor de ontevredenheid over de gang van zaken overheerschten; hiervan is in de congresverslagen helaas slechts weinig bewaard, al voelt de lezer het wel op enkele plaatsen. Het congresverslag van 1897 eindigt aldus: „En ongenoemde geeft 5000 liter wijn ten Beschenke, opdat ieder drinke op de gezondheid van de sociale revolutie." 5) Mutuellisti- In het algemeen is men van meening, dat het bezit van onderlinge ver sche instellin- zekeringsfondsen een vakvereeniging minder strijdbaar maakt. Het is gen merkwaardig, dat Pelloutier, de revolutionaire vechter bij uitnemend~ heid, dit anders gevoeld heeft en herhaaldelijk de vakbeweging tot het stichten van mutuellistische fondsen heeft aangespoord. 6 ) Hij heeft de ') Compte R., bl. VII. -- 2 ) Compte R., Bourges, 1904, bl. 54 vlgd.; idem Marseille, 1908, bl. 15 vlgd.: idem, Toulouse, 1910, bl. 59, enz. — 3 ) Compte R., bl. 4. — 4) Compte R., bl. 52. Vgl. idem, Rennes, C. G. T., 1898, bl. 30 en 123; Bourges, 1904, bl. 188; Toulouse, 1910, bl. 256 enz. — 5) Compte R., bl. 184. — ") Histoire des Bourses, bl. 106; bl. 148. 108
grondslag gelegd voor een onderlinge werkloosheidsverzekering door de Bourses du Travail. Delesalle moet later toegeven, dat dit plan is mislukt. 1) Na 1900 komt dan de tijd, dat de syndicalisten principieel het organiseeren van mutuellistische fondsen verwerpen. 2 ) Zij zouden het egoïsme der arbeiders bevorderen; de vakbeweging verlagen van een strijdend leger tot een verzekeringsmaatschappij. Ook hier vormen de typografen een uitzondering. In 1900 had deze federatie na lang aarzelen besloten voor haar leden een werkloosheidsen ziekteverzekering in te stellen. 3 ) Keufer legde er de nadruk op, dat het bedoeld was als propagandamiddel en werkelijk toonden de volgende jaren een belangrijke ledengroei. Bij werkloosheid of ziekte werd twee francs per dag uitgekeerd; de duur der uitkeering werd vastgesteld naar verhouding van het aantal jaren, dat de getroffene lid van de federatie was. Een dergelijke regeling bezat de federatie der reformistische mécaniciens, die eveneens de leden aan het geregeld betalen van behoorlijke contributies had gewend. 4 ) Na 1906 treedt een kentering in en gaan ook de revolutionaire bonden Verzekering werk de werkloosheidsverzekering organiseeren; doch ook alleen deze, onder tegen loosheid het motief, dat werkloosheid de loonen der werkenden bedreigt en verzekering daartegen dus een onderdeel van de strijd tegen de werkgevers vormt. Geldgebrek dwong hen echter, dit op zeer gebrekkige wijze te doen. De beste oplossing vond de metaalbewerkersfederatie, die los van de gewone administratie een facultatieve werkloosheidsverzekering instelde, waartoe de plaatselijke syndicats al dan niet konden toetreden en waarvoor een speciale contributie werd geheven. 5 ) De meeste federaties vergenoegden zich ermee, de aangesloten syndicats aan te sporen, zelf, als los filiaal van het syndicat, een werkloosheidskas te stichten. Talrijke syndicats gingen hiertoe over, doch de decentralisatie werkte ten deze funest; slechts enkele syndicats hadden een groot genoeg ledental om van deze dienst iets terecht te brengen, terwijl dan nog het bezwaar bleef, dat een lid bij verhuizing al zijn rechten verloor. 6) Reeds in het voorgaande was sprake van het cardinale gebrek der De contribuFransche vakbeweging: de te lage contributies en de onmogelijkheid, ties slecht betaald deze regelmatig te doen betalen. 7 ) Wat het laatste betreft, is er, in de periode, die in dit boek behandeld wordt, eenige, doch niet afdoende verbetering te constateeren. Het gevolg was, dat ook de syndicats zelden in staat waren, aan hun reglementaire verplichtingen tegenover hun federatie, Bourse enz. te voldoen, terwijl deze organen op hun beurt het centrale lichaam, de C.G.T., zonder geld lieten. Op het congres van Le Havre van 1912 werd bijv. meegedeeld, dat de federatie der textielarbeiders 48.000 leden telde volgens de ledenboeken, doch slechts voor 11.000 leden aan de C.G.T. afdroeg. $) Bij de Bourses- federatie was de toestand, dank zij het optreden van Pelloutier, sedert 1895 ) Les Bourses du Travail, bi. 22. -- 2 ) Mouv. Soc., 15-9-1908, bl. 167. -- 3 ) Vgl. G. Guéuard hierover, Mouv. Soc., 15-6-1902, bl. 1116 vlgd. en 1175 vlgd. — 4 ) Artikel Coupat, idem, 15-12-1900. -- 5 ) Sévérac, t. a. p., bi. 144. Vgl. voordeze en andere statuten Louis Il, bi. 55 vlgd. — 6 ) Revue Syndicaliste, Februari 1908, bi. 248; J. Steiner, geciteerd artikel, Neue Zeit, 1908--1909, II, bi. 17; ouder voorbeeld Voix du Peuple, 26-4-1903. — 7 ) Vgl. Louis, Mouvement Syndical, bi. 24. -- e) Louis, II, bi. 54. 1
artikel
109
beter; 1 ) te Amiens bleken van de 136 aangesloten Bourses 129 haar bijdrage aan de sectie te hebben betaald; in volgende jaren zou die ver ongeveer gelijk blijven. 2 ) -houding Budget der In het laatste jaar voor de eenheid van Montpellier bedroegen de uitC.G.T. gaven van de Bourses- federatie 4320 francs; over de periode 19061908, dus twee jaren, waren zij gestegen tot 16.100 francs; van 1 Juli 1908 tot 1 Januari 1910, (anderhalf jaar), 13.600 francs. 3 ) De C.G.T. moest het in 1898 met 1100 francs inkomsten stellen. 4) Voor het jaar 1900---1901 was dat 4125 geworden. Dan wordt de contributieafdracht aan het centrale lichaam geregeld en wel zoo, dat een aangesloten federatie maandelijks aan de C.G.T. per 100 leden 40 centimes betaalt. Door deze maatregel stijgen de inkomsten in het volgende jaar tot 17.680 francs. 6 ) Deze cijfers zeggen, zooals boven reeds is aangegeven, niets voor het aantal aangeslotenen. De moeilijkheden blijven bestaan en het jaar 1901-1902 blijkt een record-jaar te zijn geweest. Tusschen 1904~ 1906 bedragen de inkomsten van de Section des Fédérations 20.500 francs; tusschen 1906-1908 iets meer: 24.700 francs; van 1 Juli 1908 tot 1 Januari 1910: 23.750 francs. 6 ) Deze gewone inkomsten worden geheel besteed voor salarissen der bezoldigden, drukwerk enz. Voor zoover bij stakingen finantieele steun wordt verleend, wordt deze geput uit een speciale stakingskas. Pogingen tot De administratieve conferentie van 1909 besluit onder de invloed van verbetering Jouhaux tot een radicale verbetering van de finantieele toestand. Niet alleen wordt de contributie aan de Section des Bourses verhoogd en die aan de Section des Fédérations gebracht op 60 centimes maandelijks per 100 leden, maar tevens wordt een zegelsysteem ingevoerd, (niet voor de leden, zooals veelal in het buitenland geschiedt, maar nog alleen voor de syndicats), zoodat steeds zal kunnen worden gecontroleerd, of zij aan de „dubbele verplichting" hebben voldaan. 7 ) Natuurlijk wordt deze maatregel door de extremisten als in strijd met het federalisme bestreden, (Yvetot!) 8); maar de groote meerderheid ziet de noodzakelijkheid ervan in. Met de toepassing van de nieuwe bepalingen wordt trouwens nog zeer groote soepelheid betracht. Het congres van 1912 verhoogt de contributie aan de sectie der federaties tot 1 franc per honderd leden. 9 ) De inkomsten der C.G.T. stijgen in deze laatste jaren voor de oorlog aanzienlijk. 10) Hoogte der Ook de vakfederaties en de syndicats zelf moesten het met zeer becontributies scheiden geldmiddelen zien te stellen; juist daardoor hadden zij vaak meer het karakter van centra van propaganda dan van eigenlijke vakorganisaties. Vóór 1900 vroegen de syndicats zelden meer dan 50 centimes contributie per maand, in vele gevallen minder. 11 ) Slechts bij enkele groepen, als de typografen en de mécaniciens, vindt men hoogere contributies; (een typograaf betaalde aan zijn organisatie 36 francs per jaar; hier, zooals overal, stond het syndicat daarvan ongeveer de 1 ) Compte R., Bourses, Nimes, 1895, bi. 34. — 2 ) Compte R., Amiens, 1906, bl. 58; Marseille, 1908, bi. 56; Toulouse 1910, bi. 91. -- 3 ) Vgl. Humbert, t. a. p., bi. 52; Pouget, La C.G.T., bi. 31. -- 4 ) Compte R., Rennes, 1898, C. G. T., bi. 90. -5 ) Vgl. Franck, t. a. p., bl. 234 vlgd. — 6 ) Vgl. Martin Saint Léon, t. a. p., bi. 728. 7 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 108. -- 8 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 125. — 9 ) Zijn boosheid hierover, Mouv. Soc., Juni 1910, bl. 373 vlgd. — 10 ) Vgl. Louis II, bi. 54. ~ 11) Louis, Mouv. Syndical, bi. 24 vlgd. en 141 vlgd.
110
helft af aan de vakfederatie). De hoogere contributie is niet alleen een gevolg van de reformistische richting dezer bonden, maar ook van de hoogere loonen der leden; de reformistische textielarbeiders-syndicats, immers, behoorden tot de groep met de laagste contributies. (Contributie blijft lang gemiddeld 5 centimes per maand.) 1 ) Tot de federaties met de laagste contributies behoorden ook de schilders, de kappersbedienden en, merkwaardig genoeg, de diamantbewerkers. 2 ) Als in 1907 de lederbewerkers de afdracht aan de vakfederatie bepalen op 25 centimes per lid per maand, (de aan het syndicat betaalde contributie door de leden bedraagt dan dus ongeveer 50 centimes) plaatsen zij zich daarmede op de zevende plaats onder de bij de C.G.T. aangesloten federaties. 3 ) De „mouleurs en métaux", die één van de zes federaties met hoogere contributie zijn, hebben in 1902 de verhooging van 20 op 40 centimes met ledenverlies moeten bekoopen. 4 ) De metaalbewerkers stijgen in 1905 van 20 op 30 centimes; voor de oorlog zouden zij het niet hooger brengen dan 45 centimes. b) Het nationaal syndicat van het spoorwegpersoneel draagt de aangesloten secties op, van de leden een contributie te vragen van tenminste 6 francs per jaar. 6) Over het algemeen valt na 1906 een duidelijke neiging tot contributieverhooging waar te nemen. 7 ) De bouwvakarbeiders, die zich in 1907 constitueeren, vragen direct 1 franc per maand per lid voor de federatie. 8 ) In de verschillende congressen van federaties, aan de vooravond van de oorlog gehouden, blijkt deze ontwikkeling zich in versneld tempo voort te zetten. 9) Pelloutier en zijn geestelijke erfgenamen hebben steeds de lage contri- Lagecontribubuties principieel verdedigd. 10 ) Het zou onbillijk zijn, deze theorie als ties principieel verdedigd een goedpraterij van een eigenlijk betreurde wantoestand voor de stellen; daarvoor past deze idee te zuiver in de geheele syndicalistische gedachtengang; en het is niet te ontkennen, dat overal het bezit van goedgevulde kassen de vakbonden tot grooter voorzichtigheid brengt. „Het ontbreken van sterke kassen," schrijft Griffuelhes, „wordt in de Fransche vakbeweging vergoed door enthusiasme, energie, opofferingsgezindheid en een grootere strijdbaarheid." il) Pouget verzekert, dat de Fransche arbeiders zich nooit zullen laten bewegen, om „het revolutionaire élan te vervangen door schatkistpolitiek." 12 ) Het C.G.T.-congres van 1896 noodigt de aangesloten syndicats uit, van hun leden slechts een lage contributie te vragen. 13) De aansporingen, de contributies te verhoogen, kwamen aanvankelijk Wijziging in van de zijde der reformisten, Y 4 naast wie zich een steeds grooter aantal dezeopvatting door de practijk overtuigde revolutionairen schaarde. De reformistische Revue Syndicaliste voerde een onvermoeide propaganda voor „meer geld", noodig om de vakorganisaties zoo sterk te maken, dat zij tegen de macht van de zich steeds meer concentreerende werkgevers ,
)
1 ) G. Fréville in Revue Syndicaliste, Maart 1908, bl. 257 vlgd. ~ s) Louis, Mouv. Syndical, bi 198. —'1 Griffuelhes in de Mouv. Soc., 15-7-1908, bi. 33. ~ 4 ) Lenoir, idem, 15-9-1908, bi. 165. — 5) Artikel Dumas, Mouv. Soc., 1-12-1905, bl. 501 vlgd. en idem, Sept. 1913, bi. 221. -- s) Sévérac, t. a. p., bi. 128. — 7 ) Vgl. A. Thomas, Revue Syndicaliste, Mei 1906, bl. 14. — e) Sévérac, t. a. p., bl. 85. — 9) Louis, II, bi. 109. ~ 10 ) Pelloutier, o a., Compte R., Bourses, Nímes, 1895, bi. 24. ~ 11 ) Mouv. Soc., 15-3-1906, bl. 255. — 12 ) La C. G. T., bi. 54; vgl. bi. 22; voor Yvetot, Mouv. Soc.. Juni 1912, bl. 40. — 13 ) Gedenkboek C.G.T. bi. 53. ~ 14 ) Reeds Voix du Peuple, 17-2-1901, artikel van L. Prost.
111
zullen op kunnen. Hoe vaak, vraagt bitter een typograaf, hebben in het kritieke moment revolutionaire syndicats geld gevraagd „van die rijke organisaties, die zij steeds zoo fel hadden gekritiseerd ?" 1 ) Twijfel aan de juistheid van hun standpunt ten deze voelen de revolutionairen het eerst, als zij ondervinden, dat zij niet in staat zijn om bij groote arbeidsconflicten in het buitenland hun internationale solidariteit met daden te toonen. Zoo bij de groote Deensche uitsluiting van 1900; met schaamte vermelden zoowel de Voix du Peuple als de Mouvement Socialiste, dat de Fransche vakbeweging slechts 1900 francs steun stuurde, tegen 270.000 uit Duitschland, 100.000 francs uit Engeland, 32.000 francs uit Nederland. 2 ) Later zijn het vooral de revolutionaire bouwvakarbeiders en metaalbewerkers, die de reformistische eisch van hoogere contributies steunen. Tien jaar practijk, schrijft Lenoir, hebben de oude syndicalistische theorie vernietigd; wij vervloeken dit „principe ", als bij een staking onze vrouwen en kinderen in nood zijn. En nu wij altijd de arbeiders hebben voorgehouden, dat het revolutionair beginsel lage bijdragen vereischt, nu zal het jaren duren, voordat wij het tegengestelde, juiste, inzicht voldoende kunnen doen doordringen. s) De vrijgestel- Een eerste vereischte voor het behoorlijk functioneeren van een organiden satie is het hebben van vaste bestuurders, die zich geheel aan dat werk kunnen geven, „vrijgestelden" of „bezoldigden ". In deze behoefte konden de kleine Fransche kassen niet in voldoende mate voorzien; voor zoover federaties vrijgestelden aanstelden, bleef hun salaris zoo laag, dat het zeer moeilijk was, de werkelijk bekwame krachten voor dit verantwoordelijk werk te krijgen. In de laatste jaren voor de oorlog gaf de C.G.T. aan salarissen uit 10.000 francs per jaar; 3000 francs, (1500 gulden!) voor Jouhaux en Yvetot ieder, 2400 francs aan de penningmeester en 1600 francs aan de tweede secretaris; dat was alles! 4 ) De bezoldigde secretarissen van enkele groote Bourses ontvingen minder dan 3000 francs; 6 ) kort voor de oorlog werd dit voor de Parijsche Bourse verbeterd; de secretaris werd toen betaald met 1 franc 25 per uur tot een maximum van acht uur per dag. 0 ) Alleen enkele reformistische federaties betaalden hun bezoldigden meer dan 3000 francs per jaar, terwijl ook de bouwvakarbeidersfederatie, tegelijk de meest revolutionaire en één van de best georganiseerde, 3600 francs per jaar gaf en tevens de vergoeding voor verzuimde uren aan de niet vast aangestelde militants behoorlijk had geregeld. 7 ) Bij de kleinere federaties moesten alle bestuurders het organisatiewerk in hun vrije tijd doen, waarvoor dan soms, zooals bij de houthakkers, een kleine vergoeding werd gegeven, (40 francs per maand); 8 ) andere federaties, zooals die van de arbeiders in de kleedingindustrie en van de bootwerkers, behielden tot kort voor de oorlog de onpractische, maar bij uitstek federalistische gewoonte, de zetel van het hoofdbestuur ieder jaar te verplaatsen. ) 1 ) E. Cahelli, Revue Syndicaliste, Juli 1908, bl. 56; C. Mutschier, idem, Februari 1908, bi. 232 vlgd.; A. Hamelin, idem, October 1908, bí.185. _2) Voix du Peuple, 1-12-1900; Mouv. Soc., 1-10-1900, bi. 445. 3 ) Artikel in zijn vakblad, overgenomen Mouv. Soc., Juli 1913, bi. 132 vlgd. Hij reeds vroeger in die geest: Mouv. Soc., 15-9-1908, b]. 175. 4 ) Compte R., Amiens, 1906, bi. 4 en 52; Sévérac, t. a. p., bi. 223. 5 ) Louis, Mouv. Syndical, bi. 218. 6 ) Louis, II, bi. 67. 7 ) Idem, bi. 64. 8 ) Mouv. Soc., 1-12-1904, bi. 233. 9 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 381 en 412.
—
~
112
—
—
--
~
VII De scherpe kritiek van Louis Madelin („La Révolution", bl. 81 vlgd.) op de houding der Assemblée Nationale in de nacht van 4 op 5 Augustus 1789 is onaanvaardbaar, daar Madelin geen rekening houdt met de politieke onvermijdelijkheid der in die nacht genomen besluiten. VIII De voorstelling, als zou de gelijktijdige behandeling van het algemeen kiesrecht en de onderwijspacificatie bij de Grond een gevolg zijn van het speculeeren-wetshrzingva197 op een „politieke koehandel ", op een soort ruil van het algemeen kiesrecht tegen de onderwijspacificatie, is onjuist. IX Ontstaan en verloop van de socialistische vredesconferentie te Stockholm van 1917 kunnen alleen begrepen worden door te letten op de zeer nauwe samenhang met de ontwikkeling van de Russische revolutie.
X „La Vie de Gracchus Babeuf", door Ilja Ehrenburg, is een uit litterair oogpunt voortreffelijk „vie romancée", dat de we tenschappelijke kritiek volkomen kan doorstaan.
STELLINGEN Het syndicalisme is een jeugdverschijnsel van de anti-kapitalistische vakbeweging, behoorend bij een nog slechts op beperkte schaal doorgedrongen grootindustrieele ontwikkeling. II
De beschouwingen der syndicalistische theoretici verschillen wezenlijk van de opvattingen, die de syndicalistische beweging in Frankrijk beheerschten, en kunnen daarom niet gelden als kenmerkend voor het syndicalisme. III
De ontwikkeling van de Fransche syndicalistische vakbeweging in de richting van de Duitsche opvattingen en strijd~ methoden is reeds in 1906 begonnen. IV De toeneme.ide onverschilligheid voor staatkundige vraag één van de belangrijke factoren van verval in het-stukeni Romeinsche keizerrijk. V De „Oosterlingenvaart", die tot ± 1250 haar weg nam langs de waterwegen van het Sticht, verplaatste zich daarna, in ieder geval voor een belangrijk gedeelte, naar de door dr. J. G. Nanninga aangewezen binnenweg door de Hollandsche wateren.
VI De wrijving tusschen St. Franciscus en kardinaal Ugolino van Ostia in zake de organisatie van de Orde moet, in tegen stelling tot de opvatting van Paul Sabatier, gezien worden als een conflict tusschen recht en recht.
Enkele reformistische organisaties, als de typografen en de mécaniciens, verleenden bij staking een vaste uitkeering aan de stakers; (typografen 3 francs 50 per dag; mécaniciens 2 francs per dag.) 1) Doch dit waren uitzonderingen; in 1900 vonden 552 stakingen plaats, waarbij syndicats betrokken waren; slechts in 42 gevallen werd een uitkeering in geld gegeven; in 1904 waren deze cijfers 770 en 39; in 1908: 837 en 46. 2) De metaalbewerkers constateeren in 1905 op hun congres, dat de stakingen zoo talrijk zijn, dat het vaststellen van een geldelijke uit keering onmogelijk is. 3 ) Pas in 1913 besluiten zij, een uitkeering van 1 franc 50 per dag in de statuten op te nemen, waarvoor een extracontributie zal worden geheven. 4 ) Dergelijke besluiten zijn door andere federaties wel eens vroeger genomen, maar zelden uitgevoerd. De Parijsche Bourse bezit een „facultatieve stakingskas ", waaruit bij groote stakingen enkele tientallen francs kunnen worden geput. 6 ) De conferentie van de Bourses- sectie besluit in 1910, dat in geval van staking de Bourses haar leden moeten verplichten tot een extra-bijdrage; een cijfer wordt in dit verband niet genoemd en men heeft er verder niet van gehoord.e) Beteekent dit, dat bij de C.G.T. aangesloten stakers geheel zonder steun bleven? Geenszins, maar de syndicalisten verkozen boven de geldelijke uitkeering de steun in natura; de statuten van de metaalbewerkers (vóór 1913) en van de bouwvakarbeiders bevatten nadrukkelijk de uitspraak, dat uitkeeringen in natura „de voorkeur verdienen." 7 ) Meestal gaat dit in de vorm van de „communistische soep ", (soupes communistes); de voor steun beschikbare gelden worden gebruikt voor het koopen van brood en andere etenswaren in het groot, die aan de stakers worden verstrekt, terwijl de warme maaltijd door allen gezamenlijk wordt gebruikt, de soupe communiste. s) Alle Bourses van eenig belang hebben het materiaal voor deze kokerij in het groot in voorraad. Het is een middel, dat tevens het saamhoorigheidsgevoel onder de stakers en hun gezinnen versterkt, en.... het is goedkoop; bij de uitgebreide metaalarbeidersstaking in het bassin van Longwy in 1905 werd in 29 dagen voor de soupes communistes uitgegeven 2730 francs. 9 ) Natuurlijk is deze steunvorm voor een langdurige staking onvoldoende; geld voor huishuur, nieuwe kleeding enz. ontvangen de stakers niet; een Fransche staking moet snel slagen, anders is zij in de meeste gevallen verloren, doordat stuk voor stuk de stakers het opgeven en weer aan het werk gaan. Na 1906 komt een nieuwe vorm van steun in zwang, die door de Bourses onderling wordt geregeld: het is de „uittocht der kinderen "; de kinderen van door de staking getroffen gezinnen worden bij werkende kameraden in naburige streken ondergebracht. 10 )
Sévérac, t. a. p., bi. 109; Louis, Mouv. Syndical, bi. 196. -- 3 ) Gegeven, idem, bi. 181. -- 3 ) Mouv. Soc., 1-12-1905, bi. 507. — ') Idem, November 1913, bi. 376. — Louis, II, bi. 68. — 6 ) Gedenkboek, C. G. T., bi. 116. — 7 ) Louis, II, bi. 57 en 60; Sévérac, t. a. p., bi. 91. — 8) Pouget, La C. G. T., bi. 43. Voorbeelden in bijna alle beschrijvingen van stakingen in de syndicalistische pers: o.a. mijnwerkers St. Eloy, 1901, Voix du Peuple, 6-1-1901; textielarbeiders in Vézille, 1905, Mouv. Soc., 15-6-1908, bi. 420; bootwerkers te Marseille, 1912, idem, Januari 1913, bi. 103. — ') Verslag van die staking van Merrheim, idem, 1-12-1905, bl. 440 en 470. -- 10 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 104; Revue Syndicaliste, Oct. 1908, bi. 160; Delesalle, Les Bourses,bl. 38. 1)
5)
113
Uitkeeringen bij staking
De soupes
communistes
De uittocht der kinderen
Ook voor de soupes communistes, het kindervervoer e.d. was geld noodig. Veelal werd dit bijeengebracht op speciale steunlijsten. Ziet men de bedragen, die deze lijsten opbrengen — schier in elk nummer van de Voix du Peuple zijn er opgenomen —, dan is het duidelijk, dat de Fransche arbeider eerder bereid is geld te geven voor een bepaald doel, voor de steun aan klassegenooten in een bepaald geval, dan in contributies, wier doel hij niet direct kent. 1 ) Doch ook het lijsten-systeem kan hoogstens enkele weken dienst doen; dan vermindert onherroepelijk de offervaardigheid der inteekenaren en vele stakingen zijn door dit geleidelijk opdrogen van de steunbron mislukt. Op den duur werden deze lijsten gecentraliseerd bij een aparte commissie voor stakingssteun. Eckstein berekent, dat deze commissie in het jaar 1909 gemiddeld nog niet 10 centimes per stakende arbeider heeft uitgegeven. 2 ) Deze berekening is onjuist, daar de syndicats zich deze centralisatie niet lieten opleggen en er, behalve van de officieele commissie, nog van verschillende andere kanten geld binnenkwam. Zoo had bijv. de bouwvakarbeidersfederatie over het jaar 1911 aan stakingssteun uitgegeven 100.000 francs. 3 ) Vergelijkt men met dit cijfer de totale som verzamelde bijdragen door de officieele commissie in de periode zomer 1910 —zomer 1912, nl. 25.900 francs, te verdeelen over alle aangesloten federaties, dan blijkt, dat het geld, door deze commissie uitgegeven, geen maatstaf kan zijn voor de hoogte van de door alle syndicale organen verleende steun. 4 Andere steun- De glasarbeiders hadden al vroeg de bepaling in hun statuten opgenobronnen men, dat in geval van staking de leden, die aan het werk bleven, wekelijks 10 % van hun loon zouden afstaan. 6 ) Daar deze methode in de practijk voldeed en een stabiele stakingsuitkeering verzekerde, s) trachten andere federaties dit voorbeeld te volgen; zoo konden de Parijsche taxichauffeurs in 1911 vijf maanden hun staking volhouden dank zij de zes francs, dagelijks afgestaan door hun kameraden in dienst van werkgevers, die de eischen van het syndicat hadden ingewilligd. 7 Verbruiks- Eén van de gevolgen van het voortdurend nijpend geldgebrek was, dat coöperaties de Bourses du Travail gedwongen waren, overal, waar zij er kans toe zagen, het overheidssubsidie te accepteeren, dat met de revolutionaire beginselen allerminst te rijmen was. (In ander verband wordt hierop uitvoerig teruggekomen). Het ligt voor de hand, dat militants, zoowel om deze misstand te beëindigen, als om in geval van staking over ruimer steunmiddelen te beschikken, op de gedachte kwamen finantieele hulp te zoeken bij arbeiderscoöperaties. Te meer, waar inderdaad in enkele Fransche steden consumptiecoöperaties de hier bedoelde diensten bewezen. Dit geldt voor de coöperatie van St. Claude in de Jura, die het gebouw voor de plaatselijke Bourse schonk en werkstakingen finantieel steunde; eveneens voor de coöperatie „1'Economie" te Nantes, die geld gaf voor stakingen en waar alleen in de C.G.T. georganiseerd personeel werd aangenomen. 8 ) Hetzelfde was het geval bij alle leden van de Bourse van socialistische coöperaties, terwijl het bovendien de bedoeling Steunlijsten
)
)
') Voorbeelden Voix du Peuple, 3-1-1904; Mouv. Soc., 1-5-1899, bl. 482; 15-3-1906, bl. 362 vlgd., enz. 2 ) Die Wurzeln des Syndikalismus in Frankreich, Neue Zeit, 1911-1912, II, bi. 248. — ') Mouv. Soc., Mei 1912, bi. 388. 4 Bedrag bij Sévérac, t. a. p., bi. 232. Vgl. Martin Saint-Leon, t. a. p., bl. 732. 5 ) Louis, Mouv. Syndical, bl. 194. 6 ) Mouv. Soc., 15-2-1906, bi. 209. 7 ) Idem, April 1912, bi. 281. 8) Idem, 15-3-1904, bi. 438.
--
—
114
~
--
-- )
—
was, dat deze coöperaties door haar arbeidsvoorwaarden aan het particulier winstbedrijf het voorbeeld zouden geven. 1) Het centrum dezer beweging lag in de Noordelijke departementen, waar men de verbruikscoöperatie geheel naar Belgisch model had ingericht en in nauw contact leefde met de socialistische, (guesdistische) partij. 2 ) Verschillende van deze socialistische coöperaties organiseerden voor hun leden tevens de onderlinge ziekteverzekering en andere mutuellistische diensten. Winstdeeling had bij allen plaats, terwijl volgens de statuten een zeker percentage van de winst voor steun aan partij en vakbeweging werd besteed. 3 ) De reformisten waren zonder uitzondering overtuigde voorstanders van hartelijke samenwerking met deze coöperaties. 4 ) Het zou echter onjuist zijn, het zoo voor te stellen, alsof alle revolutionairen tegenstanders der coöperatie waren. Men gevoelt, dat zij steeds weer aarzelen tusschen de practische voordeelen, die zij van de coöperaties konden verwachten en de principieele bezwaren, die zij moesten gevoelen, vooral tegen de hechte band met de socialistische partij, tegen de winstdeeling en tegen de pretenties van vele coöperatoren, alsof zij langs hun weg alleen het kapitalisme zouden kunnen opheffen. Pelloutier, bij wie ook in dezen de practische argumenten overwogen, was een voorstander van samenwerking met de coöperaties, van wie hij blijkbaar verwachtte, dat zij zich weldra even scherp tegenover de politici zouden stellen, als de hem volgende syndicats. 6 ) Hij was overtuigd, dat de coöperatieve beweging een verlaging van de levenskosten voor de arbeiders zou kunnen bereiken en tegelijkertijd zou uitblinken door haar arbeidsvoorwaarden. De verdeeling onder de leden van een klein gedeelte van de winst wilde hij voorloopig wel dulden; weldra, hoopte hij, zouden de coöperaties geheel onder de invloed der syndicats en hun beginselen komen. Ook Pouget kwam omtrent 1900 van zijn oorspronkelijk verzet tegen de coöperatie terug. s) Op het C.G.T. congres van 1900 vielen harde woorden over de arbeidsvoorwaarden bij de coöperaties. 7 ) Het congres besloot de leden uit te noodigen, zich bij de coöperaties aan te sluiten, „om er te strijden tegen het egoïsme, vooral tegen de winstdeeling." $) In de volgende jaren werd de toon tegen de coöperaties steeds onvriendelijker; werkelijk hadden zij aan de verwachtingen van Pelloutier allerminst beantwoord. Zij bleven samenwerken met de socialistische partij; de arbeidsvoorwaarden lieten veel te wenschen over, 9 ) wat ook door een overtuigd coöperator als Marie werd toegegeven; Y0 ) het congres van socialistische coöperaties weigerde, het personeel medezeggenschap in de leiding te geven, 11 ) wat geheel in strijd was met de syndicalistische opvattingen. Over de wenschelijkheid van winstdeeling waren de revolutionairen het oneens; Yvetot en Niel, die dat „egoïsme" bestreden, 12) stonden hier tegenover de revolutionair Latapie. Y3 ) De overwegende ,
') Algemeen overzicht van Ph. Landrieu, Mouv. Soc., 15-7-1903, bi. 469. — 2 ) Zie o.a. artikel Marie, Mouv. Soc., 15-6-1903, bi. 305 vlgd. ~ 3 ) Dezelfde, idem, 15-10-1903, bi. 265 vlgd. en 1-8-1905, bl. 511 vlgd. — 4 ) Bijv. A. Thomas, Revue Syndicaliste, April 1908, bi. 275. — 5 ) Les Bourses du Travail, bi. 223 vlgd. _6) Mouv. Soc., 1-9-1899, bi. 317. — 7 ) Compte R., Parijs 1900, bi. 135. -- 8) Gedenkboek C. G. T., bi. 76. -- 9 ) Fel daarover Voix du Peuple, 26-1-1902. — 10 ) Mouv. Soc., 15-10-1903, bi. 271. ") Idem, 15-7-1903, bi. 470. -- 12 ) Voix du Peuple, 2-2-1902, vlgd. — 13 ) Mouv. Soc., 15-1-1906, bi. 92. --
115
Het syndicalistisch Stand punt ten deze
Geen eenstem migheid
opvatting was: coöperatie is nuttig, maar dan moet de leiding in handen komen van syndicalisten, met uitsluiting van de partij -socialisten. Op haar congres van Amiens, 1906, herhaalde de C.G.T. de tot de leden in 1900 gerichte aansporing, maar wees een officieel verbond met de Bourse van socialistische coöperaties af Y) Hier was men zeer te spreken over de Parijsche coöperaties, die bij de invoering van de wekelijksche rustdag voor het personeel waren voorgegaan; de maatregel kostte deze coöperaties echter een niet onbelangrijk deel van haar klanten 2) In 1910 besloot de conferentie van de Bourses-sectie, dat, om aan de overheidssubidies te ontkomen, overal door de Bourses verbruikscoöperaties zouden worden opgericht, die het eigendom van de gezamenlijke syndicats zouden zijn en dus aan hen de winst zouden afstaan; het is een vrome wensch gebleven 3) In de laatste jaren voor de oorlog werd de kloof tusschen de C.G.T. en de bestaande coöperaties steeds dieper, én door de opheffing van de Bourse van socialistische coöperaties, die zich, om practische redenen, met opoffering van haar speciaal socialistisch karakter bij de neutrale coöperatieve beweging had aangesloten; 4 ) én ten gevolge van de Parijsche bakkersstaking van Mei 1913, waarbij het syndicat de staking over de coöperaties uitbreidde. Organisatie In dit verband moet worden gesproken over een probleem van organinaar vak- satorische aard, dat de vakbeweging heel wat energie, de C.G.T.-conken of naar gressen een groot deel van hun tijd heeft gekost: de vraag, of organisaties bedrijven naar het vak dan wel naar het bedrijf, „fédérations de métiers", dan wel „fédérations d'industries", de voorkeur verdienden. Ik kan hierover kort zijn, daar het geenszins een speciaal syndicalistisch of speciaal Fransch vraagstuk is. Wel is voor Fransche verhoudingen typisch de organisatorische verwarring, waartoe deze zaak leidde en de onmogelijkheid, de congresbesluiten uitgevoerd te krijgen. e) Geen direct De syndicalistische meerderheid verdedigde veelal de fédérations d'inverband met dustries, de reformisten de fédérations de métiers, doch het zou onjuist de beginselen zijn, hieruit af te leiden, dat deze standpunten uit de algemeene opvattingen aangaande taak en wezen der vakbeweging voortvloeiden. De groote fédérations d'industries, de metaalbewerkers en de bouwvakarbeiders, waren zuiver syndicalistisch en daar de eersten de oude vakfederatie der mécaniciens, die uiterst reformistisch was, op hun weg vonden, bracht ook deze kwestie de twee scherp gescheiden richtingen op de verschillende congressen tegenover elkaar. De typografen, echter, zelf een fédération d'industrie, stuitten bij hun streven, deze volledig te maken, op de tegenstand der revolutionaire lithografen. Bovendien, van principieel syndicalistisch standpunt schenen de grootere en minder bewegelijke fédérations d'industries eerder nadeelen dan voordeelen te brengen. Aan de andere kant vreesden de syndicalisten van de beroepsbonden versterking van het vak-egoïsme. De argumenten, die de fédérations d'industries steeds meer aanhangers verschaften, waren vooral van
5)
~
1 ) Compte R., bl. 192 vlgd. 2 ) Mededeeling van Mutschier, Mouv. Soc., Juni 1911, bl. 16, in een artikel, dat deel uitmaakt van een uitvoerige polemiek over „coöperaties en syndicats", in deze en volgende maanden in het tijdschrift verschenen. 3 ) Gedenk4 ) Mouv. Soc., Januari 1913, bl. 62 vlgd. boek C.G.T., bl. 115. 5 ) Artikel Lévy, idem, Juli 1913, bi. 74 vlgd. ") Vgl. J. C. Schreuder, Het bedrijf als grondslag der arbeidersorganisatie, 1920.
-- _
--
--
116
practische aard: tegenover de toenemende concentratie van het kapitalisme achtten militants als Grif fuelhes en Merrheim concentratie van de proletarische krachten noodzakelijk; de hopelooze versnippering van de vakbeweging, vooral in Parijs, werd steeds meer als een bron van zwakheid erkend, (Parijs telde in 1903 zeventien syndicats van schildersgezellen, negen van bakkersgezellen; ) 1 daar tegenover bewezen de eerste industriefederaties, als die der lederbewerkers,2 dat langs deze weg grootere stabiliteit kon worden bereikt. De bouwvakarbeiders en de metaalbewerkers, in wier bedrijfstak zoo Het standpunt talrijke verschillende categorieën te onderscheiden waren, dat doorvoe- der C.G.T. ring van het beginsel der beroepsorganisatie onmogelijk was, telden van het begin af aanhangers van de industrie - federatie. Tegen hun wensch besloot het congres van 1897, dat de beroepsfederatie de voorkeur verdiende. 3 Op het congres van 1900 werd het debat over de kwestie heropend; de revolutionair Bourchet verdedigde daar de stelling: wenschelijk is een zoo groot mogelijk aantal kleine beroepsbonden, steeds meer haarden van opstandigheid, die het kapitalisme zullen ondermijnen. 4 Ook zijn tegenstanders waren revolutionairen, in de eerste plaats Griffuelhes, die onvermoeid voor de industriefederaties zou blijven ijveren. De eigenlijke beslissing werd uitgesteld. Zij kwam tot stand op het congres van Amiens, 1906, waar besloten werd zij het in voorzichtige termen dat geleidelijk alle beroepsfederaties in industriefederaties zouden moeten opgaan. 5 Dit besluit leidde in de practijk tot groote moeilijkheden, zoowel in het Moeilijkheden bouwvak als in de metaalindustrie. De schilders even revolutionair, derfédérations het zij nog eens gezegd, als de rest der bouwvakarbeiders weigerden d industries hun oude federatie op te geven; het C.G.T.-congres van Marseille hield zich met hun tegenstand bezig en men bereikte, dat zij zich in 1909 gewonnen gaven. Nog meer tijd moest dit congres besteden aan de moeilijkheden van de metaalbewerkers; s) deze revolutionaire industriefederatie stuitte zoowel bij de revolutionaire „mouleurs", 7 als bij de reformistische mécaniciens op verzet. In de debatten en polemieken over dit vraagstuk treft de lezer de hartstochtelijke felheid, waarmede zij, die zich in hun zelfstandigheid bedreigd voelen, zich verdedigen. Men beseft eens te meer, hoe hecht de arbeider, ook de Fransche, met „zijn" organisatie vergroeid is. Er bestaat organisatie-liefde en organisatietrouw; er bestaat ook organisatie -chauvinisme, waarbij het middel tot doel is geworden. De verdedigers van de beroepsorganisatie beroepen zich op de eerbied voor de autonomie en het federalisme der C.G.T.-leiders. Zij wijzen op de onderling sterk verschillende organisatievormen van de bonden, die men „met geweld" wil vereenigen; (verschil in contributie-hoogte; de mécaniciens bezitten een oude werkloosheidsverzekering, terwijl de meerderheid der metaalbewerkers daar niet aan wil, enz.); zij stellen )
)
)
)
—
—
)
—
—
)
1 ) Vgl. Longuet in de Neue Zeit, 1903-1904, II, bi. 199. 2 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 363 vlgd. 3 ) Compte R., C. G. T. Toulouse, 1897, bl. 80 vlgd. 4 ) Debat Compte R., Parijs, 1900, C.G.T., bi. 156 vlgd. 5 ) Compte R., Amiens. 1906, bi. 186 vlgd. Vgl. Louis, TI, bi. 75 vlgd. — °) Compte R., Marseille, 1908, bi. 93-148. 7 ) O.a. de artikelen van hun secretaris R. Lenoir, Revue Syndicaliste. Febr. 1908, bi. 217 vlgd. en Motiv. Soc., 15-9-1908, bi. 168 vlgd. ~ --
--
--
--
—
117
een tusschenvorm voor, een soort los verbond, waardoor de onderlinge tegenwerking bij arbeidsconflicten zou kunnen worden voorkomen. 1 ) Bouwvak- Het congres van Toulouse, 1910, kon vaststellen, dat steeds meer bearbeiders en roepsfederaties aan de door de C.G.T. gestelde eisch voldeden. 2 ) Toch metaalbewerjarenlang was kers bleef bi de metaalbewerkers de verwarring zoo root — één gedeelte der mécaniciens in de industriefederatie georganiseerd, terwijl een ander deel bij de oude beroepsbond aangesloten bleef! — dat in 1913 nog niet alle moeilijkheden overwonnen waren. 3 ) De bloei van de industriefederaties, vooral die van de bouwvakarbeiders, gaf de voorstanders gelijk. 4 ) In 1906 hadden de beroepsbonden in dit bedrijf samen 4500 leden; na de vorming der industrie - federatie in 1907 — met uitzondering van de schilders dus — groeiden zij in enkele maanden tot 22.000 leden. 6 ) In 1908 tellen zij 40.000 leden en zijn te Parijs in staat om een algemeene uitsluiting, waarin de werkgevers de organisatie trachten te fnuiken, volkomen te doen mislukken. e) In 1910 bedraagt het ledental 59.000; een mislukte staking in 1911 doet dit aantal tijdelijk dalen, doch in 1912 zijn zij reeds weer tot 72.000 gestegen. ') Bij de metaalbewerkers 8 ) was de groei minder snel, niet in de laatste plaats, omdat in dit bedrijf tot 1914 rivale kleine bondjes bleven bestaan; in 1910 telde deze federatie 30.000 leden. s) Opgang na
Het congres van Montpellier ligt aan het begin van een periode van en machtsontplooiing der Fransche vakbeweging. 10 ) De nieuwe secretaris, Griffuelhes, had nog in zijn jaarverslag geschreven, dat de C.G.T. een preca`r bestaan had geleid. 11 ) Dat het na 1902 zoo geheel anders werd, schreven de vroegere Bourse- leiders gaarne toe aan hun invloed en aan de heilzame beginselen, die zij hadden meegebracht. Zoo stelt Delesalle het in 1908 voor, alsof in 1902 de C.G.T. als een uitbreiding van de Fédération des Bourses tot stand is gekomen.Y 2 ) Pouget, sedert 1901 adjunct- secretaris der C.G.T., schrijft de opgang na 1902 toe aan de omstandigheid, dat de „reformisten" in de C.G.T.- leiding voor werkelijke revolutionairen hadden moeten plaats maken. Y 3 ) Deze voorstelling is onjuist, daar er, zooals vroeger is aangetoond, in de jaren van hun concurrentiestrijd tusschen C.G.T. en Fédération des Bourses geen uitgesproken richtingsverschil had bestaan. Eerst op het congres van Montpellier kan men zeggen, dat, vooral naar aanleiding van de evenredige vertegenwoordiging, de twee stroomingen, de „reformisten"
Montpellier sterke groei
') Dit is ook het standpunt van A. Thomas, Revue Syndicaliste, Februari 1908, bi. 247.
— ') Compte R., bi. 32. — 3 ) Mouv. Soc., September 1913, bi. 221. In dezelfde jaren kwamen eveneens andere bedrijfsfederaties tot stand; zoo de houtbewerkers, Gedenkboek C. G. T., bi. 334. Bootwerkers en zeelieden besloten tot een vaste organisatorische samenwerking, Mouv. Soc., Januari 1913, bi. 104 vlgd. -- 4 ) Over de voorgeschiedenis dezer federatie artikel van A. Thomas, Revue Syndicaliste, Mei 1908, bl. 1 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., bi. 326 vlgd. — 5 ) Revue Syndicaliste, Nov. 1907, bi. 166. - ') Hierover A. Picard, Mouv. Soc., 15-7-1908, b1.70 vlgd.; vgl. 15-12-1909, bi. 374 vlgd. ~ 7 ) Mouv. Soc., Mei 1912, bl. 388. Sévérac, t. a. p., bl. 315, geeft voor 1912 een veel lager cijfer, maar dat slaat op de betalende leden. — 8) Over de voorgeschiedenis dezer federatie, o.a. E. Dumas, Mouv. Soc., 1-11-1905, bl. 339 vlgd. en 1-12-1905, bl. 497 vlgd. — ') Vgl. artikel van Merrheim in zijn vakblad, overgenomen, Mouv. Soc., Januari 1913, bi. 121 vlgd. -- 10 ) Vgl. Sévérac, t. a. p., bi. 69. — 11) Compte rendu, bi. 43. — 12 ) Les Bourses du Tr, et leurs difficultés actuelles, Mouv. Socialiste, 15-3-1908, bi. 161. ~ ") Le congres de Montpellier, Mouv. Soc., 1-1-1903, bl. 61. 118
in Frankrijk als „revolutionairen" aangeduid en de „syndicalisten" — tegenover elkaar stonden. Het jaarverslag vermeldt, dat in 1902 bij de C.G.T. waren aangesloten 29 landelijke federaties. 1 ) Van de vakfederaties, die zich nog afzijdig hielden, waren de belangrijkste: de mijnwerkers, de arbeiders in de luciferfabrieken, de arbeiders van de staatsmarine en de zeelieden. 2 ) In de jaren 1901-1905, de vruchtbaarste periode der Fransche vakbeweging, kwamen talrijke nieuwe vakfederaties tot stand. 3 ) Op enkele uitzonderingen na hebben ook de federaties, die reeds eerder bestonden, zich eerst in deze tijd geconsolideerd. 4 De afzijdigheid der mijnwerkers vond haar oorzaak in een verschil van De mijnwerkers richting, dat, toen het zich in de practijk manifesteerde, tot formeele vij- andschap werd. De eerste mijnwerkers-syndicats ontstonden in het kolenbekken in de departementen Loire en Saone-et-Loire; die in de Nord en Pas de Calais waren van later datum, doch overvleugelden weldra in kracht de oudere broeders, die bij hun oprichting hadden geholpen 5) De syndicats in het Zuid-Oosten, in de tachtiger jaren ten gevolge van ver stakingen te gronde gegaan, kwamen in 1899 weer op de been. In-loren Montceau-les-Mines vonden zij tegenover zich een directie, die besloten was, tot elke prijs de zelfstandige organisatie der mijnwerkers te beletten. Zij gebruikte daartoe twee middelen: de oprichting van door de directie finantieel gesteunde tegensyndicats, de „gelen", en, toen deze maatregel niet voldoende bleek en zij zeker was, over een voldoend aantal onderkruipers te beschikken, het uitlokken van een conflict, dat inderdaad met de volkomen nederlaag der roode syndicats eindigde. Aan het typisch-Fransche verschijnsel van de „gele" vakbonden moet De „gele 'vakbonden hier een apart woord worden gewijd; zij hebben er ten zeerste toe bij- gedragen, aan vele werkstakingen haar gewelddadig karakter te geven en lokten de handtastelijkheden en aanslagen op onderkruipers van de zijde der stakers uit. 6 ) In 1899 gingen zoowel de mijndirectie in Montceau-les-Mines, als Schneider, de wapenfabrikant in het nabijgelegen Creusot, tot stichting van deze bonden over. In Montceau had deze vereeniging een vaandel met een geel kwastje, waaraan waarschijnlijk de naam ontleend is. 7 ) Het succes was groot — Schneider wist zelfstandige organisatie van zijn arbeiders te voorkomen -- en vele groote fabrikanten hadden er in de volgende jaren geld voor over om dit voorbeeld te volgen. Natuurlijk waren er arbeiders, die zich door de aan het lidmaatschap dezer bonden verbonden voordeelen lieten verleiden; als propagandist dezer richting verwierf vooral de oud-revolutionair Biétry zich lauweren. In enkele plaatsen stichtten zij eigen, „onafhankelijke", Bourses du Travail; in 1902 kwam onder patronaat van de metaalindustrieel Japy een nationale federatie van „gelen" tot stand. Zij trad vooral op als centraal bureau voor het leveren van onderkruipers. Over het ledental der federatie werden fantastische cijfers gepubliceerd; waarschijnlijk waren het er nooit meer dan een paar duizend. In 1908 f
)
—
_ —~
') Compte rendu, bi. 13.
—
2 ) Compte R., bi. 50. 3 ) Louis, Mouv. Syndical, bi. 188--189. 4 ) Louis, Die Berufs- und Industrieverbände in Frankreich, Neue Zeit, 1906-1907, I, bi. 302. 5 ) Louis, Mouv. Syndical, bi. 146 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., bi. 430 vlgd. en 555 vlgd. 6 ) Vgl. A. Pawlowsky, Les syndicats jaunes, 1911; P. Landrieu, Les syndicats jaunes, Mouv. Soc., 15-1-1902, bi. 338 vlgd.; Martin SaintLéon, t. a. p., bi. 754 vlgd. — ') Seignobos, Lavisse deel VIII, bi. 467.
119
bleek alle levenskracht uit de federatie geweken en werd zij opgedoekt. ) Dat de „gelen" bij de C.G.T.-aanhangers zeer gehaat waren, ligt voor de hand. 2 ) Op den duur wordt de term „jaune" synoniem met onderkruiper; 3 ) tevens wordt het een scheldwoord, door de syndicalisten toegepast op alle arbeiders, die in hun oogen een gebrek aan strijdbaar christelijke vakvereenigingen, die zich, daar zij-heidvrton;p los van de werkgevers optreden, essentieel van de officieele „gelen" onderscheiden, en zelfs op de ref ormisten. 4 De staking in Januari 1901 brak in Montceau-les-Mines het conflict uit, waarin de Montceau roode bonden, die zich naast de gele gehandhaafd hadden, de genadeslag zouden krijgen. 5 ) Onmiddellijk deden de bedreigden een beroep op de nationale federatie, waarvan zij deel uitmaakten. Deze stond echter geheel onder de invloed van de mijnwerkers in Pas-de-Calais en van hun leider Basly. Deze, die in zijn jeugd met groote offers de eerste syndicats in Noord-Frankrijk had opgebouwd, was reeds in 1885 als republikein in de Kamer gekozen en had zich steeds meer in parlementair-reformistische richting ontwikkeld; in 1901 was zijn voornaamste zorg, het kabinet, waarin Millerand zitting had, geen moeilijkheden te bereiden. De verhouding tusschen de mijnwerkersfederatie en de C.G.T. was zeer koel. De syndicalistische theorieën daarentegen hadden onder de mijnwerkers in Montceau vast wortel geschoten. De uitgestelde Zoo kwam het, dat Montceau op het mijnwerkerscongres van April „algemeene 1901 vroeg om steun in de vorm van de „algemeene staking" der mijnstaking"der werkers en Basly op alle manieren daaraan trachtte te ontkomen. Hij mijnwerkers betoogde, dat een algemeene mijnwerkersstaking slechts mogelijk was, als daartoe per referendum was besloten. De afdeeling Montceau protesteerde hiertegen, gesteund door de Voix du Peuple en afgevaardigden van het revolutionaire C.G.T.-bestuur, die een dergelijk ,, parlementair" instituut als het referendum onaanvaardbaar achtten. ß) Het referendum ging echter door en leverde 30.000 stemmen voor, 20.000 tegen de algemeene staking. 7 ) Basly zocht een nieuwe uitvlucht en beweerde, dat het referendum niet gold, omdat de mijnwerkers in Montceau, die reeds in staking waren, hadden meegestemd; dus werd er opnieuw gestemd over de vraag, of men voor of tegen het voorbereiden van een mijnwerkersstaking tegen November 1901 was; de meerderheid der voorstemmers was ditmaal nog grooter; de C.G.T., zelf officieel niet bij de kwestie betrokken, deed wat zij kon om het revolutionaire vuur onder de mijnwerkers aan te blazen. In October, echter, onderhandelde Basly met Waldeck Rousseau, die spoedige invoering van enkele reeds lang door de mijnwerkers geëischte wettelijke maatregelen beloofde, waarop het bestuur de algemeene staking wederom voor onbepaalde tijd uitstelde. Nederlaag in Intusschen was de staking in Montceau verloopen. Na zeven weken Montceau had de directie een compromis voorgesteld, waarbij de arbeiders het )
1 ) Vgl. Moreau, t.a.p., bi. 38. - —') bijv. Voix du Peuple, 3-3-1901. — ') Bijv. Bataille Syndicaliste, 29-4-1911. — -') Andere aanduidingen voor onderkruipers:.,bédouins',,,sarrassins", -- de afkomst van deze benamingen is duidelijk — of „renards', een scheldnaam, die stamt uit de periode van de onderlinge strijd der gezellenorganisaties, zie Seignobos, Lavisse deel VI, bi. 366. 5 ) Bouveri, La grève de M., Mouv. Soc., 15-3-1901, bi. 321 vlgd.; M. Landrieu artikel over de mijnwerkersfederatie, ibidem. 1-5-1901 en G. Dumoulin, idem, ibidem, 15-10-1908. 6 ) Voix du Peuple, 21-4-1901; 28-41901.---' 7 ) Idem, 5-5-1901, --
--
120
ontslag van 500 der actiefste organisatieleden hadden moeten slikken. Dit werd geweigerd en de strijd werd nu volgehouden, totdat hij volkomen verloren was; het meerendeel der stakers keerde niet naar de mijn terug. In Maart 1902 kwam de mijnwerkersfederatie te Alais in congres bij- De mijnwereen. Weer kwam de algemeene mijnwerkersstaking ter tafel; nu niet kersstaking meer ter ondersteuning van Montceau, waar niet meer te steunen viel, van 1902 maar om kracht bij te zetten aan verschillende practische eischen, met welker inwilliging het parlement geen haast bleek te maken. Basly wist weer uitstel te verkrijgen: tot de herfst zou men de regeering tijd laten. De voorstanders van staking waren toen zoo verstandig niet langer op het parool van de klaarblijkelijk onwillige leiding te wachten en in het najaar van 1902 braken spontaan aan alle kanten mij nwerkersstakingen uit. Werkelijk was de staking vrijwel algemeen; twee bassins ontbraken: Pas de Calais, de streek, waar Basly het onbeperkt voor het zeggen had door na korte tijd de staking te beëindigen, wist men daar van de werkgevers belangrijke concessies los te krijgen en Montceaules-Mines, waar de roode syndicats na de verloren staking van 1901 machteloos waren. Een steunaanbod van de C.G.T. werd eerst afgewezen. Toen de staking echter begon te verloopen en in bassin na bassin de mijnwerkers, grootendeels als overwonnenen, weer in de mijn gingen, deed de mijnwerkersfederatie eind November een beroep op de C.G.T. Begrijpelijk is het antwoord van Griffuelhes: het is nu te laat. 1) In enkele mijnstreken, vooral in de Loire, werden verbeteringen bereikt, dank zij de tusschenkomst van socialistische Kamerleden bij het door hen gesteunde ministerie-Combes. De roode mijnwerkers in Montceau gevoelden zich door de federatie, en Splitsing in de speciaal door Basly, verraden en scheidden zich af; zij zochten contact mijnwerkers bond met de C.G.T., die tegelijkertijd de oprichting van dissidente syndicats in het bassin van Pas de Calais trachtte te bevorderen. 2 ) De mijnwerkersfederatie, die zich tot op dat oogenblik nooit met de C.G.T. had willen inlaten, zag het gevaar, dat haar hier bedreigde, en vroeg toegelaten te worden tot de C.G.T. Deze bood toen op voor de federatie onaannemelijke voorwaarden arbitrage tusschen de twee mijnwerkersorganisaties aan en liet, daar Basly weigerde hierop in te gaan, alleen de dissidenten toe, de „union fédérative", die echter nooit meer dan een 500 leden heeft geteld. Op de C.G.T.- congressen zal het mijnwerkersconflict één van de meest opwindende onderwerpen van debat vormen tusschen de leiding en de reformisten, die het voor de oude mijnwerkersfederatie opnemen. 3 ) In 1906 weet Jaurès tijdelijk de eenheid tusschen de twee mijnwerkersfederaties te herstellen; na drie maanden is zij wederom door voortzet ting der oude twisten uiteengevallen. 4 ) Twee jaar lang stelt de C.G.T. —
—
t) Hierover artikel van R. Briquet, Mouv. Soc., 1-1-1903, bl. 60 vlgd. en 1-15-1903, bl. 171 vlgd. Zijn voorstelling over de behaalde resultaten is zeker te gunstig. Vgl. Compte R., Bourges. 1904, bl. 98. — 2 ) Vgl. Voix du Peuple, 19-4-1903. -- 3) Compte R., Bourges, bl. 94; idem, Marseille, 1908, bl. 79, 249. Vgl. Artikel van Merzet, secretaris van de Union fédérative, Mouv. Soc., 15-1-1907, bl. 75 vlgd. In zijn Voyage révolutionnaire, bl. 9, toont Griffuelhes zijn verachting voor de „verpolitiekte" mijnwerkers. -- 4 ) Vgl. behalve het bovengenoemde artikel van G. Dumoulin en zijn vervolg, Mouv. Soc., 15-11-1908; Louis II, bl. 61-62.
121
zich dan op het standpunt, dat zij een bond, die Basly aan zijn hoofd handhaaft, niet wenscht op te nemen. Eindelijk, in 1908, komt de aansluiting der mijnwerkersfederatie bij de C.G.T. tot stand; zij versterkt daar het reformistisch element. In Pas de Calais blijven kleine groepjes rebelleerenden weigeren, zich bij de federatie aan te sluiten; later zou daar nieuwe verdeeldheid onder de mijnwerkers uit groeien. Ledental der Men heeft van het aantal leden der mijnwerkersfederatie altijd hoog mijnwerkers- opgegeven. Op het oogenblik van haar aansluiting bij de C.G.T. zou federatie zij 30.000 leden hebben geteld. 1 ) Enkele jaren tevoren had Paul Louis haar ledental op 58.000 geschat en daaruit afgeleid dat 50 % der Fransche mijnwerkers bij haar was aangesloten. 2 ) In 1912 gaf de federatie zelf op, 40.000 leden te hebben. In het Gedenkboek der C.G.T., echter, heeft de latere secretaris meegedeeld, dat deze cijfers wel het aantal ingeschreven leden weergeven, doch dat slechts een klein gedeelte daarvan actief was en de contributies betaalde; voor 1911 geeft hij 6000 leden, het hoogste aantal, dat nog ooit was bereikt; voor 1912 in plaats van 40.000 slechts 11.000. 3 ) Men moet hier waarschijnlijk aan bluf van het bestuur tegenover directies en regeering denken.
1)
Revue Syndicaliste, 1-10-1908..– 2 ) Neue Zeit, 1905-1906, I, bi. 247.
122
—
3)
bi. 431.
HOOFDSTUK VI
BOURGES EN AMIENS 1903-1906 n de jaren tusschen Montpellier en Bourges, 1904, valt de grootsche actie der C.G.T. tegen de particuliere bureaux voor arbeidsbemiddeling. Zij vereischt een uitvoerige bespreking, daar zij, beter dan eenige andere actie, een beeld geeft van de syndicalistische methoden. Het is van belang vast te stellen, dat deze beweging uit ging van vakeer~ eenigingen in bedrijfstakken, waar het kleinbedrijf volkomen overheerscht: die van de arbeiders in de levensmiddelenbedrijven en van de kappersbedienden. In de kappersbedienden-bond, onder leiding van de zeer radicale Luquet, was slechts een klein deel van de in aanmerking komenden georganiseerd. De „landelijke federatie van de arbeiders in de levensmiddelenbedrijven" was tot stand gekomen in 1902 door samensmelting van de bakkersgezellen en de „fédération culinaire". i) Haar leider was de extremistische syndicalist Bousquet. Over het jaar 1902 was van alle organiseerbare arbeiders in deze bedrijven 4.38 % bij de vakbeweging aangesloten; over 1903 werd dit 6,72 %. 2 ) Dat de leiders der betrokken bonden met dit kleine percentage aangeslotenen het geheele bedrijf in beroering wisten te brengen en hun doel voor een deel konden bereiken, was voor hen een schitterende bevestiging van het syndicalistische leerstuk der „bewuste minderheden ". De arbeiders gevoelden zich aan de willekeur van de bezitters der particuliere bemiddelingsbureaux overgeleverd. Zij verweten hun, toegankelijk te zijn voor allerhande omkooperij; op alle manieren de voor de arbeiders uit de bemiddeling voortvloeiende kosten op te drijven; werkzoekenden opzettelijk naar een betrekking van korte duur te dirigeeren om de klanten spoedig te zien terugkeeren; van hun overmacht misbruik te maken bij de plaatsing van vrouwen en meisjes; enz. Voor hen waren deze „placeurs", die hun geld verdienden aan de nood der werkloozen, „uitbuiters van de ellende, nog verachtelijker dan de uitbuiters van de arbeid." 3 ) De Nederlandsche „Economist" noemde de particuliere bureaux „woekerplanten op het gebied der arbeidsbezorging. 4 ) Ook in het parlement bleken velen de klachten gerechtvaardigd te achten. In naam stonden andere mogelijkheden van arbeidsbemiddeling open: gemeentelijke bureaux en de bemiddelingsdienst van de Bourses du Travail. 5 ) Daar de patroons echter aan de particuliere bureaux de voorkeur gaven, waren werkzoekende arbeiders wel gedwongen, zich aan hun eischen te onderwerpen. In de jaren 1897-1898 waren te Parijs geplaatst: door de gemeentelijke bureaux 49.000 arbeiders; door de bemiddelingsdiensten van Bourses en syndicats slechts 36.000; door de particuliere bureaux echter 493.000.
Actie tegen de particuliere bureaux voor
arbeidsbemiddeling
Verzet tegen
die bureaux
"
1 ) Gedenkboek C.G.T., bl. 314; Compte Rendu, Montpellier, 1902, bl. 49. — s) 1. Uhry, Mouv. Soc., 15-6-1903, bl. 302 en idem, 15-12-1903, bl. 568. -- a) Voix du Peuple, 1-12-1900. 4 De Economist", 1904, bl. 351. — 5 Pelloutier had van dit onderdeel van de taak der zelfstandige Bourses groote verwachtingen gekoesterd; t. a. p., bl. 144. —
) „
)
123
Hun aandeel in de arbeidsbemiddeling
Reeds in 1881 was er sprake van verzet tegen de particuliere bureaux onder de kappersbedienden en de arbeiders in de levensmiddelenbedrijven, de twee groepen, die het meest onder de misbruiken te lijden hadden. 1 ) Zeven jaar later kwam het tot een zeer woelige staking, waarbij --- het was in de periode van de aanslagen der anarchisten, die vooral onder deze arbeiders in het kleinbedrijf hun aanhangers hadden -- een bom werd geworpen. Het parlement ging zich met de zaak bezig houden. In 1891 vormde zich een speciale „Ligue" voor de bestrijding der particuliere bureaux, typisch verschijnsel voor een periode, dat er nog geen krachtige vakbeweging of politieke arbeiderspartij bestaat. (Vgl. in Nederland het comité voor staatspensionneering, de comités voor het algemeen kiesrecht, enz.) ; in 1902, toen de C.G.T. een macht geworden was, kon zij worden opgeheven. Reeds in 1898 had het C.G.T.-congres zich uitgesproken voor kostelooze arbeidsbemiddeling „door de vakvereenigingen, de Bourses du Travail, of, waar dat onmogelijk is, door de gemeente." 2 ) Geen hulp van Ook in deze zaak bleek weer, hoe langzaam de parlementaire molen in het parlement Frankrijk maalt. Talrijke wetsontwerpen tot opheffing of beperking van de particuliere bureaux zijn ingediend, onderzocht, besproken, heen en weer gezonden tusschen Kamer en Senaat, totdat hun door herhaalde amendeering alle kracht was ontnomen en zij onafgehandeld bleven liggen. Het moet de syndicalisten worden toegegeven: pas toen de slachtoffers zich roerden en de directe actie in al haar scherpte aanwendden, kwam er een wet tot stand. Nieuwe actie Januari 1902 gaf de C.G.T. een manifest uit: gij ziet het, arbeiders, als voorbereid het van het parlement afhangt, hebben de particuliere bureaux het eeuwige leven; vertrouwt alleen op eigen kracht; ontketent een actie! De Voix du Peuple gaf door haar wekelijksche, zorgvuldig opgestelde artikelen, de actie haar inhoud; vermeldde telkens nieuwe staaltjes van placeurs-willekeur. Met steeds korter tusschenpoozen werden te Parijs protestvergaderingen belegd. Stelselmatig werd de geest der arbeiders rijp gemaakt voor het felste optreden, dat — geheel overeenkomstig het syndicalistisch inzicht -- niet voor een bepaalde datum werd voorbereid, doch inderdaad spontaan losbrak. De Kamer 21 October 1903 ontstond bij één van de kappersbureaux een relletje; geeft toe acht dagen later leidde een protestvergadering der betrokken bonden in de Parijsche Bourse tot een vechtpartij met de politie, waarbij aan de zijde der arbeiders slachtoffers vielen. Nu kwam de solidariteitsactie der arbeiders in andere bedrijven los; voor de C.G.T. was het oogenblik gekomen om de leiding in handen te nemen. De dag na het gevecht in de Bourse werd bij de Kamer een nieuw wetsontwerp ingediend; vier dagen later was het reeds aangenomen. „Deze haast," juichte Luquet, „is welsprekend en bergt een leering in zich, die niet vergeten mag worden." 3 ) Delesalle schreef: „De Kamer heeft gehoorzaamd aan de druk van de straat." 4) De nieuwe Tegelijkertijd werd de anti-parlementaire stemming versterkt door een wet conflict met de socialistische Kamerfractie. De C.G.T. beschuldigde Vroegere actie
1 ) Voor de geheele actie het artikel van Luquet, Mouv. Soc., 15-4-1904, bi. 500 vlgd.; de eerste jaargangen van de Voix du Peuple; speciaal de nummers van 9-12-1900; 19-1-1902; 2-11-1903; 8-11-1903; enz. -- 2 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 71. — 3) t. a. p., bi. 510. *) Voix du Peuple, 6-12-1903. --
124
Jaurès en de zijnen van verraad, omdat zij om de regeering een parlementaire nederlaag te besparen, haar steunden bij een interpellatie over de incidenten in de Bourse op 29 October. Bovendien gaven de socialisten hun stem aan een wetsontwerp, dat de syndicalisten lang niet ver genoeg ging. Het bepaalde, dat nieuwe particuliere bureaux niet zouden mogen worden opgericht, terwijl iedere gemeenteraad het recht kreeg, (niet verplicht was), de bestaande tegen vergoeding aan de eigenaars te sluiten. 1 ) De syndicalisten verzetten zich zoowel tegen het facultatieve karakter van het wetsontwerp, als tegen de vergoeding. geRegeeringsaanhangers, waaronder enkele socialisten, beweerden heel zonder grond —, dat de C.G.T. haar actie tegen de regeering met geld van de nationalisten zou voeren. In werkelijkheid leed deze, overigens voortreffelijk georganiseerde, be- Het hoogteweging ten zeerste onder het traditioneele geldgebrek. In het geheel Punt der actie kostte zij de C.G.T. 5682 francs, waarvan 3819 francs door de op de uitgegeven steunlijsten ingekomen gelden werd gedekt. Over eigen middelen voor een dergelijke actie beschikte de C.G.T. niet. Voor zoover dat onder die omstandigheden mogelijk was, werd het geheele land in de strijd betrokken. De tweede week van November leverde vijftien meetings in Parijs op en veertig in de provincie, waar de leden van het C.G.T.-bestuur als sprekers optraden. De politie te Parijs werd versterkt en kreeg order, krachtig op te treden; zij kon niet verhinderen, dat dagelijks particuliere bureaux werden geplunderd, winkels van patroons, die de placeurs steunden, werden vernield, de placeurs zelf aan handtastelijkheden bloot stonden. 2 ) Steeds meer arbeiders werden in de strijd meegesleept. De gemeenteraad van Toulouse zwichtte begin December voor de pressie en sloot, nog voordat het aanhangige wetsontwerp door de Senaat was goedgekeurd, alle particuliere bureaux. Tegen 5 December belegde de C.G.T. over geheel Frankrijk meer dan honderd protestvergaderingen, die bijna overal slaagden; een voor Frankrijk ongekend staaltje van organisatorisch kunnen, waar Griffuelhes dan ook heel trotsch op was. 3) Intusschen liet de Senaat de behandeling van het door de Kamer goedgekeurde wetsontwerp sleepen. Een commissie uit haar midden, die de zaak opnieuw zou onderzoeken, verzocht de C.G.T. een arbeidersafvaardiging te zenden om haar voor te lichten. Doch Griffuelhes antwoordde: er is genoeg onderzocht; de heeren kunnen de verslagen van de enquêtes van de laatste vijftien jaren doorlezen; nu een wet. Voor de Kerstdagen werd een verscherping van de actie voorbereid, Mislukte sta doch nu bleken de grenzen van het kunnen der C.G.T. De staking van king de arbeiders in de levensmiddelenbedrijven, op 23 December afgekondigd, mislukte volkomen; slechts een gedeelte der bakkersgezellen bleef buiten de bakkerijen, doch van broodgebrek was in Parijs geen sprake. De publieke opinie, verschrikt door de gewelddaden van de vorige weken, keerde zich scherp tegen de arbeiders. Van deze situatie maakte Combes gebruik om een schikking te treffen. Het comproHij verklaarde, dat de regeering haar lot aan de onverzwakte tekst van mis het oorspronkelijk wetsontwerp zou verbinden; het ontwerp, dus, dat de —
1 ) Revue Syndicaliste, Januari 1907, bl. 251. -- 2 ) Vgl. Compte rendu, Bourges, 1904, bl. 8 vlgd. — 3 ) Voix du Peuple, 13-12-1903.
125
Senaat veel te ver, de syndicalisten echter lang niet ver genoeg ging. Toch was de C.G.T. gedwongen, deze uitgestoken hand aan te grijpen. Zij trok het stakingsparool in en kondigde een wapenstilstand af. Wat was dit anders dan aanvaarding van het geminachte politieke compromis en vertrouwen in de steeds als onbetrouwbaar afgeschilderde democratische regeering? Werkelijk werd reeds de 14de Maart de wet in haar onverzwakte vorm afgekondigd. De C.G.T. kwam niet met leege handen uit de strijd; al zou de actie nu tegen de afzonderlijke gemeentebesturen moeten worden voortgezet. De resultaten De onverzoenlijken, als Delesalle, waren en bleven onvoldaan. 1 ) Toch maakten de gemeentebesturen van Parijs en een aantal andere steden van hun bevoegdheid, de particuliere bureaux op te heffen, gebruik, waardoor de beteekenis van de arbeidsbemiddeling door de Bourses du Travail zeer toenam. 2) Deze actie, die door de syndicalisten zelf als hun meest geslaagde veldtocht werd beschouwd, leidde dus slechts tot een gedeeltelijk resultaat. De voldoening, die de militants gevoelden, moet, meer dan aan het directe succes, worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat ditmaal door middel van onvervalschte directe actie de overheid tot onmiddellijke concessies was gedwongen. Het triomfgejuich van de syndicalistische pers was niet opgeschroefd; de syndicalisten hadden hun kracht gevoeld en achtten zich nu tot grooter dingen in staat. Het syndica- In ieder nummer van de Voix du Peuple ziet men in deze jaren, dat de lisme vol- dagelijksche vakstrijd volgens de syndicalistische methoden wordt ge groeid voerd. Zuiver syndicalistisch is ook de maatstaf, waarnaar de verschijn-
selen van het maatschappelijk leven in het weekblad worden beoordeeld. De bewering van schrijvers als Acht, 3 ) of Gottsched 4) dat eerst op het congres van Bourges de syndicalisten de leiding der C.G.T. veroverden, is geheel onjuist. Het syndicalisme is niet een school, die zich op een bepaald moment van de leiding der C.G.T. heeft meester gemaakt; het is de methode van vakvereenigingstaktiek, die in de practijk van de Fransche vakstrijd is ontstaan en de theorie, die op die methode is gebouwd. Dat de leiders uit vroeger jaren anarchistische, allemanistische of andere ideeën medebrachten, doet daaraan niet af. Zij hebben die ideeën slechts in zooverre aan de vakbeweging kunnen mededeelen, als zij door de gewone bestuurders der syndicats als nuttig en juist werden erkend. In de Voix du Peuple vindt men het syndicalisme van de eerste nummers af in de artikelen van zeer uiteenloopende personen: het geloof in de directe actie, in de algemeene werk overwegende waarde der „actieve minderheden "; het af--staking,de wijzen van partijpolitiek, van de democratische meerderheidsmethoden, van samenwerking met de overheid, enz. Weliswaar zijn deze opvattingen in de eerste jaargangen nog vaag en niet consequent doorgedacht; met uitzondering van het streven naar de algemeene staking zijn zij nog weinig of niet omschreven; het gemak, waarmee in de grond tegenstrijdige beginselen, ieder als vanzelfsprekend aanvaard, naast elkaar wor') Sévérac, t. a. p., bi. 157. In later jaren ') Delesalle, Bourses, t. a. p., bl. 19. schijnen de particuliere bureaux weer te zijn opgedoken en vele van de oude misstanden te zijn herleefd; zie het C. G. T. dagblad, „Le Peuple", 6-2-1928. -- 3 ) A. Acht, --
Der französische Syndikalismus, 1911, bl. 63. 126
—
4
) t. a. p., bi. 54.
den afgedrukt, bewijst, dat de meerderheid van de militants, die de copie voor de Voix du Peuple leverde, deze nog niet heeft doordacht. Men kan zeggen, dat op het congres van Bourges de syndicalisten zich het eerst van hun syndicalisme bewust worden. Het beteekent geen breuk met hun verleden; het beteekent de bewuste voortzetting van een in de practijk van de dagelijksche vakstrijd empirisch gevonden taktiek.
Te Montpellier was besloten, dat de nieuwe statuten de eerste Januari Organisatori-
1904 in werking zouden treden; op die datum zouden dus alle syndi- sche moeilijk heden cats aan de „dubbele verplichting" moeten hebben voldaan. Tegen de fatale datum bevatte de Voix du Peuple herhaalde noodkreten van bestuurders, zoowel uit Parijs als uit de provincie, die de grootste verwarring voorspelden, als het besluit straf zou worden doorgevoerd. 1 ) Het hoofdbestuur, daartoe o.a. door Niel zelf aangespoord, 2 ) kon niet anders doen, dan het besluit practisch buiten werking stellen. Nu kon het jaarverslag te Bourges met voldoening constateeren, dat de samensmelting zonder ernstige schokken verloopen was, maar het was gegaan ten koste van het prestige van het congresbesluit, waarbij aan alle syndicats de „dubbele verplichting" werd opgelegd. 3 ) Het jaarverslag sprak tot de tragen ernstig -vermanende woorden: het wordt hoog tijd, dat jullie nu eens ernst maakt met de aansluiting, zoowel bij je Bourse, als bij je vakfederatie, maar sancties werden ook nu nog niet voorzien en op ieder congres zou dezelfde vermaning, met hetzelfde negatief resultaat, terugkeeren. Op een zoo belangrijk punt van organisatie leverde de C.G.T. dus steeds weer het bewijs van haar zwakte. In 1913 pas scheen de toenmalige leider, Jouhaux, voornemens te zijn, de zaak definitief op te lossen; de besturenconferentie van Juli van dat jaar besloot, dat na een bepaalde datum tot royeering van de „hinkende syndicats" zou worden overgegaan. 4 ) Daar er in 1914 geen congres is gehouden en evenmin een jaarverslag is uitgebracht, is het niet mogelijk na te gaan, in hoeverre dit straffer besluit is uitgevoerd. Gerechtvaardigd is de voldoening, waarmede het te Bourges 6 ) uitge- Groei der vakbeweging brachte jaarverslag zegt: vergelijk de macht en de invloed, die de C.G.T. nu heeft, met haar toestand van vijf jaar geleden! s) De verandering was inderdaad zeer merkwaardig; de C.G.T. had met haar fel optreden in de strijd tegen de particuliere bureaux voor arbeidsbemiddeling de overwinning behaald; in de laatste twee jaren was het aantal aangesloten Bourses gestegen van 83 tot 110; 7 ) en, wat nog wel zoo belangrijk was, dat der vakfederaties van 30 tot 52, terwijl bij de nieuwaangeslotene de belangrijkste oudere federaties waren, die zich vroeger afzijdig hadden gehouden. $) De teleurstelling over de zwakheid en verdeeldheid van het politiek socialisme eenerzijds, de aantrekkingskracht, die de ongekend snelle groei en consolidatie der C.G.T. op vele intellectueelen uitoefende, anderzijds, verschafte het zich vormend syndicalisme zijn theoretici: steeds meer wordt de Mouvement Socialiste, die voorheen voor alle richtingen had open gestaan, een syndicalistisch tijd-') o.a. Voix du Peuple 15-11-1903. — 2) Idem, 22-11-1903. ~ 3) Compte rendu, 8e congrès de la C. G. T., Bourges, 1904, bl. 3 vlgd. -- 4 ) Louis II, bl. 79. — 5 ) Voor Bourges behalve Compte rendu: Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bl. 92 vlgd.; Louis, Mouvement Syndical, t. a. p., bl. 248 vlgd. ^— °) Compte Rendu, bi. 19. — 7 ) Idem, bl. 25. ~ 8 ) Idem, bl. 13. 127
schrift. l) Het is de heroïsche periode der C.G.T., waaraan Lagardelle reeds zeven jaar later met weemoed zal terugdenken. 2 ) De strijd tus- Toch vindt men reeds in het verslag van het congres van Bourges de schen revolu- twee oorzaken van zwakheid, die de verwonderlijke groei in aantal en tionairen en macht weer zullen stuiten en tegen 1908 tot de „syndicalistische crisis" reformisten zullen leiden: de zelfoverschatting en de richtingstrijd. De evenredige De laatste was het onvermijdelijk gevolg van de klare formuleering der vertegen- syndicalistische theorie. Hadden de militants elkander vroeger slechts woordiging over bepaalde onderdeelen bestreden, nu moesten allen, die het met de ideeën der C.G.T.-leiders niet eens waren, zich wel tot een min of meer gesloten oppositie aaneen sluiten: de reformisten. Het congres van Bourges werd het strijdperk der beide richtingen en dat wel voor een zoo felle strijd, bedorven door wederzijdsche verdachtmakingen en scheldwoorden, dat velen na afloop splitsing onvermijdelijk achtten. 3 ) De inzet was de „evenredige vertegenwoordiging ", de vraag, of elke organisatie één stem zou hebben, of meer, in verhouding tot het ledental. De bepaling, dat op een congres ieder syndicat, onafhankelijk van het aantal leden, één stem zou hebben, iedere federatie een gelijk aantal stemmen in het hoofdbestuur, enz., was in Limoges, ondanks een enkele stem voor de evenredigheid, algemeen aanvaard; ook Keufer had zich toen niet verzet. 4 ) In Lyon, in 1901, deden de typografen reeds een ver poging, de oude regel door de evenredige vertegenwoordiging-gefsch te vervangen. 6 ) In Montpellier, bij de vaststelling der statuten voor de eenheidsorganisatie, was het debat reeds heftiger. Als pleiter voor een meer evenredig stem- systeem trad nu Guérard op; 6 ) de revolutionaire De syndicalis- sprekers, o.a. Bourchet en Luquet, bleken voor een te groote invloed van tische bezwa- de sterke federaties zeer beducht; zij vreesden, dat deze de algemeene ren staking zouden tegenhouden. Met 392 tegen 76 stemmen bleven de revolutionairen in de meerderheid. In zijn nabeschouwing over het congres schreef Pouget: „De aanvaarding van de evenredige vertegenwoordiging zou beteekend hebben de ontkenning van het wezen der vakactie, die het resultaat is van de revolutionaire activiteit van de minderheden." 7) Hier blijkt de principieele kant van de zaak, die in Bourges nog sterker op de voorgrond zou worden geplaatst. Wie de democratische meerderheidsmethoden verwerpelijk acht, aanvaardt niet de evenredige vertegenwoordiging; wie gelooft in de scheppende kracht van bewuste minderheden, verzet zich tegen een stem-systeem, waarbij de groote massa de doorslag geeft. Niel, die hier aan de zijde der revolutionairen staat, zegt: „een algebraïsche of rekenkundige solidariteit zou in de plaats worden gesteld van de levende proletarische solidariteit." Volgens de revolutionairen moet „de qualiteit de quantiteit overheerschen"; 1) Vgl. Voorwoord Lagardelle voor de inhoudsopgave van het tijdschrift, 1899-1904. 2) Lagardelle, Formation du Syndicalisme en France, Mouvement Socialiste, September 1911, bl. 167 vlgd. — 3 ) Vooral, Compte R., bl. 144 vlgd. en bl. 220 vlgd. — 4) Compte R., Limoges 1895, bl. 64. -- 5 ) Gedenkboek C. G. T. bl. 78. In de typografenfederatie had men evenredige vertegenwoordiging, benevens het referendum voor de bekrachtiging van belangrijke congresbesluiten. De details van deze regeling in de Revue Syndicaliste, 1-10-1908, bl. 172 vlgd. — 6 ) Compte R., Montpellier, 1902, bI. 152 vlgd. - 7) Mouv. Soc., 15-2-1903, bl. 345.
128
het komt aan op de mentaliteit van de federaties, niet op haar ledental. Men gevoelt het gewrongene in deze redeneering; is dan per se de revolutionaire qualiteit van een kleine federatie zooveel beter dan die van een groote; terwijl toch het aantal leden van een federatie voor een groot stuk wordt bepaald door het aantal organiseerbare arbeiders in het betrokken bedrijf? Deze tegenwerping vindt men dan ook bij de reformistische voorstanders van de evenredige vertegenwoordiging. Zij voegen er aan toe: wij, de groote federaties, moeten wel naar verhouding van ons ledental contributie betalen; geeft ons nu ook de bijbehoorende rechten.') De scherpte van de debatten was vooral een gevolg van de practische zijde van het vraagstuk. Uit het jaarverslag blijkt namelijk, 2 ) dat de twee reformistische organisaties, de typografen en de spoorwegarbeiders, (cheminots) , de sterkste in ledental waren. Achter het principieele geschil over de democratische methoden speelde zich de strijd om de macht tusschen de twee richtingen af. Voorloopig behoefden de revolutionairen niet bevreesd te zijn voor de uitslag. De stemming over de evenredige vertegenwoordiging had natuurlijk plaats volgens de geldende regeling en zoo werd zij met 822 Tevoren had Griffuelhes bij de tegen 388 stemmen verworpen. 3 stemming over het revolutionaire bestuursbeleid een iets grooter meerderheid behaald.) 4 ) Ten onrechte trokken de revolutionairen uit deze cijfers de conclusie, dat zij ruim twee derde van de aangeslotenen achter zich hadden 5) Is echter de bewering der reformisten juist, dat hun aanhang in werkelijkheid grooter was dan die der tegenpartij? s) Het is niet mogelijk, deze vraag te beantwoorden, ook niet door onderlinge vergelijking van de ledencijfers der verschillende vakfederaties, voor zoover deze bekend zijn. Een reformistische organisatie, immers, bevatte vrijwel steeds een niet te schatten revolutionaire minderheid, en omgekeerd. In ieder geval is het begrijpelijk, dat de reformisten zich niet definitief verslagen gevoelden, en de noodzakelijkheid inzagen, zich tegenover de revolutionairen te organiseeren. 1 Mei 1905 verscheen het eerste nummer van de reformistische Revue Syndicaliste, bedoeld als tegenhanger van de Mouvement Socialiste. De leider van dit tijdschrift was Albert Thomas, die weldra onder de reformisten minstens even veel invloed zou hebben als Keufer. )
Scherpte der discussies
Sterktever-
houding der richtingen
(
De Revue Syndicaliste
Het is hier de plaats, de verschillen tusschen revolutionairen en refor- Het verschil misten nader aan te geven. Jouhaux zegt terecht, dat het zeer moeilijk tusschen revoen is, deze verschillen te omschrijven en doet daar, helaas, ook geen poging lutionairen reformisten toe. 7 ) Toch is het noodzakelijk en mogelijk, de op de voorgrond tredende punten van onderscheid te formuleeren; wel moet daarbij in het oog worden gehouden, dat in werkelijkheid de tegenstelling niet zoo scherp was, daar enkele vakfederaties en een aantal „militants" een tusschenstandpunt innamen. Op het beeld, dat de revolutionairen van 2 ) Idem, bi. 13. ') Compte R., bl. 148, in de rede van de typograaf Maroux. 4 ) Idem, bi. 143. 5 ) Vgl. Pouget, Mouvement Soc., 1-11-1904, 3 ) Idem, bl. 192. bi. 62. — ") Compte R., bi. 150. Vgl. Keufer, Mouvement Soc., April 1910, bi. 267. Moreau, t. a. p., bi. 181, neemt die bewering over, echter zonder argumentatie. — 7 ) t. a. p., bi. 133. —
—
--
--
129
hun tegenstanders geven, kan men zich niet verlaten. Zoo stelt Bourchet de reformisten gelijk met de barberetisten en noemt hen aanhangers van een „braaf vooruitstrevende wettelijkheid" 1 ); even onjuist is de bewering van Sévérac, één der medewerkers van de Mouvement Socialiste, dat de reformisten zich ten doel stellen „de toestand van de arbeiders te verbeteren zonder het bestaande maatschappelijk stelsel te verbreken;" 2 ) om nu maar niet te spreken over telkens herhaalde gemeenigheidjes, als die van Yvetot, die over de reformisten als over „regeeringshandlangers" spreekt. 3 ) Het ergst maakt het wel Sorel, die in Mei 1907 in de Mouvement Socialiste zegt: „de reformisten zijn „gelen ", die niet daarheen durven gaan, waar hun eigenlijke plaats is om niet alle gezag bij de arbeidersklasse te verliezen." 4 ) In het volgende wil ik een poging doen, de tegenstelling tusschen revolutionairen en reformisten, zooals zij sedert 1904 telkens aan den dag trad, te ontleden. 5) De directe I. De revolutionairen verlaten zich alleen op de „directe actie" van het actie proletariaat; (in tegenstelling tot indirecte actie door middel van gekozen vertegenwoordigers); hiervan is de staking de hoogste uiting; bij de staking worden zich de arbeiders de onoverbrugbare tegenstelling tot de bezittende klasse bewust; direct hiermee te behalen voordeelen op het gebied van arbeidsloon en werktijd zijn bijzaak, al moeten zij op de voorgrond worden gebracht om de nog onbewuste massa mee te krijgen; stakingen moeten zich zooveel mogelijk uitbreiden door middel der „solidariteitsstakingen ", waardoor ook niet direct betrokken arbeiders worden meegesleept. Andere gepropageerde vormen van directe actie zijn: boycot en sabotage. — De reformisten passen eveneens de directe actie toe, zoowel in de vorm van stakingen als van boycot, (niet van sabotage), maar zij laten haar gepaard gaan met indirecte actie. (Als Keufer, die zelf herhaaldelijk stakingen leidde, na Bourges de „directe actie" verwerpt, kan hij niet anders bedoelen dan een verwerping van de revolutionaire opvatting van de directe actie.) e) Zij willen de stakingen gebruiken voor directe verbeteringen in loon en werktijd en zijn tegenstanders van onnoodige uitbreiding over andere vakken. Zij beschouwen de staking alleen als een goed middel, als er kans op succes bestaat, anders dan de revolutionairen, die ook een verloren staking prijzen om haar revolutionaire waarde. De reformisten trachten zoo mogelijk door onderhandelingen met de patroons strijd te vermijden. De algemeene H. Voor de revolutionairen is, in aansluiting aan het bovenstaande, de staking zich tot een algemeene staking uitbreidende solidariteitsstaking het steeds weer nagestreefde doel. De algemeene staking zal eens de sociale revolutie, het einde van het kapitalisme, zijn. Daar wordt op aangestuurd; de revolutionaire algemeene staking vormt het einddoel van elke actie, staat in het middelpunt van alle propaganda. — De reformisten verwerpen de algemeen staking niet per se als één strijdmiddel naast andere voor een zeer buitengewoon geval; zij kennen haar ech') Voix du Peuple, 24-8-1902.
— 2 ) t. a. p., bi. 74. — ') Zie bijv. Mouvement Socia1-2-1905, bi. 200. — 4) Aldaar, bi. 480. ~ 5 ) Vgl. artikelen -Keufer, Voix du Peuple, 12-4-1903 en 9-8-1903; en de artikelen van Griffuelhes en Keufer „Les deux conceptions du syndicalisme ', Mouv. Soc., 1-1-1905, bi. 1 vlgd. -- e) Mouvement Socialiste, 1-11-1904, bi. 96.
liste,
130
ter niet de kracht toe, het kapitalisme met één slag te breken en tegelijk de grondslag voor een nieuwe maatschappij te leggen; daarom veroordeelen zij het voortdurend in het centrum der belangstelling plaatsen van de algemeene staking. Hierbij moet een opmerking worden gemaakt: ook de reformisten sluiten zich grootendeels van harte aan bij artikel 1 van de C.G.T.-statuten, waarin opheffing van het kapitalistisch stelsel als doel wordt gesteld; zij zijn grootendeels aanhangers van socialisatie, in ieder geval tegenstanders van het kapitalisme; zij stellen zich, evenals de revolutionairen, op het standpunt van de klassenstrijd. Door de buitenlandsche schrijvers over het syndicalisme wordt dit veelal anders voorgesteld; zij hebben zich blijkbaar door de syndicalistische onbillijkheden en onjuistheden over de reformisten van de wijs laten brengen. Er zijn er, die het, zooals Acht, voorstellen, alsof de syndicalisten de klassenstrijd hebben uitgevonden! 1) III. Nauw samenhangend met het voorgaande is de houding der revolutionairen tegenover de sociale wetgeving. Deze kan volgens hen niets wezenlijks aan het kapitalisme veranderen en heeft slechts ten doel de arbeiders zoet te houden. Reeds is aangetoond, dat zij, door hun volgelingen daartoe genoopt, in de practijk wel degelijk belangstelling voor de sociale wetgeving en vooral voor haar naleving toonen. — De ref ormisten apprecieeren sociale wetten en willen ook langs die weg zooveel mogelijk verbeteringen verkrijgen; 2 ) zij werken mede aan het tot stand komen ervan, ook in de Hooge Raad van Arbeid enz. IV. Bij het voorgaande behoort een geheel uiteenloopende waardeering van de staat. De revolutionairen toonen een aan de anarchisten ontleende anti-parlementaire gezindheid; zij zien in de staat niet anders dan een machtsinstrument van het kapitalisme, en roepen de arbeiders op, hem te vernietigen; in de toekomst zal de vakbeweging de leiding van de productie en daarmede van alle gemeenschapsfuncties hebben, de staat zal verdwijnen. Hun leuze is: de mijn aan de mijnwerkers. De reformisten willen de staat gebruiken ter versterking van de positie van het proletariaat; daartoe meenen zij de staat in hun geest te kun hervormen. Voor de toekomst willen zij socialisatie, waarbij een-ne wezenlijk hervormde staat zijn diensten zal bewijzen. Hun leus is: de mijn aan de gemeenschap. V. De revolutionairen voeren een felle anti-patriottische en anti-militaristische actie; zij sporen de onder de wapenen geroepen arbeiders aan tot muiterij e.d. -- De reformisten meenen, dat een dergelijke actie niet op de weg van de vakbeweging ligt; in de practijk zullen zij, vooral als de catastrophe van 1914 nadert, van harte aan de internationale actie tegen de oorlog deelnemen. VI. De revolutionairen willen syndicats met lage contributies; zij verzetten zich tegen „brandkasttaktiek", die de vakbeweging haar strijd~ lust ontrooft en te voorzichtig maakt; bij stakingen doen zij een incidenteel beroep op de solidariteit en offervaardigheid der arbeiders; zij willen een federalistische organisatie-vorm, waarbij de autonomie der afzonderlijke syndicats ongerept blijft; deze moeten zelfstandig een ') t. a. p. bl. 70. Waarschijnlijk heeft hij zich op een dwaalspoor laten leiden door Pouget, die deze eer voor zijn richting opeischt, t. a. p., bl. 39. — ') Vgl. boven geciteerd artikel van Keufer, bl. 93. 131
Waardeering der sociale wetgeving
De staat en zijn organen
Antimilitarisme
Organisatorische verschilpunten
staking kunnen uitroepen; om de syndicats strijd-bereid te houden, verbinden zij er geen mutuellistische instellingen aan, kassen voor onder linge steun tegen de gevolgen van werkloosheid, ziekte, enz. — De reformisten zijn voorstanders van hooge contributie, die aan de vakbonden stabiliteit verleenen; stakingen financieren zij in de eerste plaats uit hun kassen, omdat volgens hen dit de eenige manier is, om groote stakingen van langere duur mogelijk te maken; zij bouwen hun organisaties centralistisch op; slechts in uitzonderingsgevallen mogen de afzonderlijke syndicats zelfstandig een besluit tot staking nemen; zij verbinden wèl mutuellistische instellingen aan de syndicats, om de arbeiders te binden en de kassen te versterken. VII. De revolutionairen hechten weinig waarde aan groote ledentallen; voor hen komt het aan op de vorming van een kern, de „bewuste minderheid", die op het kritieke moment de massa zal meesleepen. De reformisten zijn voorstanders van groote vakbonden en richten daarop hun propaganda in. Dit zijn de essentieele kwesties, waarover in de volgende jaren op congressen en in de pers de discussie zou loopen. Het is duidelijk, dat de revolutionairen de geestelijke erfgenamen zijn van de anarchisten en allemanisten. Daartegenover steunen de reformisten vooral op de oudere syndicats, die gevormd zijn en hun taktiek hebben gevonden in de dagen van de possibilistische en guesdistische invloed.') Vele punten Tenslotte zij er nog eens op gewezen, dat men door deze verschillen de van overeen- vele punten van overeenstemming niet uit het oog mag verliezen. Zoo stemming zou op het congres van 1906 blijken, dat beide richtingen evenzeer waarde hechtten aan het bewaren van de onafhankelijkheid der vakbeweging tegenover de politieke partijen. „In werkelijkheid," zegt Paul Louis, „is het antagonisme tusschen de beide stroomingen minder ernstig dan het schijnt, omdat de revolutionaire federaties nooit de hervormingen als zoodanig hebben bestreden, ....en de zoogenaamde reformistische federaties zich nooit van het collectivistisch of communistisch einddoel hebben losgemaakt." 2 De tegenstel- Dat door de debatten te Bourges vooral de tegenstellingen op de voorlingverscherpt grond gekomen waren, blijkt uit de serie nabeschouwingen over het congres van een aantal op de voorgrond tredende „militants", in de Mouvement Socialiste van de volgende maanden opgenomen. Wij revolutionairen, schrijft Pouget, aanvaarden hervormingen alleen als zij in zich sluiten „een vermindering van de kapitalistische voorrechten." 3 Met de hem eigen simplistische argumentatie „bewijst" hij het gelijk der revolutionairen aan de hand van de groei der C.G.T., sedert zij onder revolutionaire leiding staat.') Grif fuelhes en anderen hoonen over de moeite en kosten, die de reformisten zich zouden hebben getroost in de maanden, die aan het congres voorafgingen, om daar de meerderheid te krijgen. 6 ) Latapie doet weinig anders dan schelden op de reformisten, „die zich geregeld plegen op te houden in de antichambres der ministers." 6 ) Luquet stelt met vreugde vast, dat de vakbeweging nu voor
)
)
—
—--
_
--
') Vgl. Lagardelle, Mouvement Socialiste 1-10-1905, bi. 256. 2 ) Louis, Mouvement 4 ) Idem, 3 ) Mouvement Socialiste, 1-11-1904, bi. 34. Syndical, t. a. p., bi. 270. bi. 37. 5 ) Idem, bi. 78. 6 ) Idem, bi. 82. 132
goed heeft afgerekend „met mutuellisme en sentimentaliteit." i) Keufer van zijn kant spreekt van een maandenlang voorbereide campagne tegen de reformisten en de typografenfederatie in het bijzonder. 2 ) De meerderheid op het congres bestond volgens hem grootendeels uit menschen zonder ondervinding in de vakstrijd, die, gedreven door een begrijpelijk ongeduld, zich lieten meesleepen door „de anarchisten, die, na de vakbeweging bestreden te hebben, nu haar leiding in handen hebben. " 3 ) Hij waarschuwt, dat een scheuring dreigt. De laatste schrijver is Yvetot, in wiens verbeelding de reformisten een actie tot desorganisatie der C.G.T. voeren; hij beschuldigt hen van „laaghartige en geniepige kuiperijen." 4 Het was met een volkomen overschatten van eigen kracht, dat de ZelfoverC.G.T. op het congres van Bourges besloot, op 1 Mei 1906 voor alle schatting arbeiders eens en vooral de achturendag te veroveren. Wij hebben de wet tegen de particuliere bemiddelingsbureaux afgedwongen; dus kun wij met dezelfde strijdmiddelen de kapitalistische klasse nopen, ons-ne de achturendag te geven. Door dit besluit werd de grootste actie ingeluid, die vóór 1914 door de C.G.T. op touw is gezet, een actie, die èn door haar karakter, èn door haar mislukking typeerend is voor de syndicalistische methoden. Sedert het congres van 1886, 5 ) hadden alle vakvereenigingscongressen Verkorting met meer of minder nadruk de eisch van verkorting van de arbeidsduur van arbeidstijd gesteld; oorspronkelijk was daarbij slechts gedacht aan een wettelijke regeling. In 1904, echter, achtte de C.G.T. zich in staat, de achturendag te verkrijgen buiten alle steun van politici of parlement, door directe druk op de werkgevers. Slechts drie van de vijftien leden der commissie, die te Bourges de acht-uren-resolutie opstelde, hadden zich nog voor een wettelijke regeling uitgesproken. 6 Pouget had in een stelselmatige campagne de grondslag voor dit be- Het besluit sluit gelegd. Sedert 1 Mei 1901 had hij telkenjare in het Meinummer van Bourges van de Voix du Peuple een uitvoerige en enthusiaste beschrijving gegeven van de Meibeweging voor de achturendag, in 1886 door de Amerikaansche Knights of Labour georganiseerd. Zoo waren te Bourges de geesten bereid om het voorstel, dat aan het initiatief van Pouget te dan te ontvangen. 7 ) Het plan, door Pouget met vuur onder ver -kenwas, naar het Amerikaansche voorbeeld verdedigd, $) werd met-wijzng groote meerderheid in een stemming van opwinding aangenomen. Slechts een enkele stem verhief zich ter waarschuwing, Keufer natuurlijk en ook Guérard. 9 ) Ook vele revolutionairen zouden weldra met schrik de volle draagwijdte van dit besluit overwegen. 10 ) Bij enkelen, waarschijnlijk, kwam de reactie op het enthusiasme reeds op het congres van Bourges zelf, toen bleek, dat de meerderheid geen extra-contributie voor deze actie wilde accepteeren, zoodat men zich tot een vrijwillige bijdrage moest bepalen. In de resolutie lezen wij: met als uitgangspunt de 1 Mei-viering van De bedoeling )
)
van het besluit 2 ) Vgl. Compte R., bi. 92 vlgd.: Voix du Peuple, 13-12-1903. ) Idem, bl. 87. ) Mouv. Soc., 1-11-1904, bi. 93 vlgd. 4 ) Idem, 1-2-1905, bi. 201 vlgd. 5 ) Compte R., Lyon, 1886, bl. 170 vlgd. 6 ) Compte R., b]. 205. 7 ) Men weet, dat ook het internationaal socialistisch congres van Parijs, 1889, de strijd voor de achturendag aan de eerste Mei verbonden heeft. 8 ) Compte R., bi. 215 vlgd. 9 ) Idem, bi. 208 vlgd. 10 ) Thil, Revue Syndicaliste, September 1906, bi. 104.
1
--
--
3
--
—
--
—
—
—
133
1905 zal een geweldige campagne van propaganda en voorlichting worden gevoerd, „opdat op de eerste Mei 1906 geen enkele arbeider er in toestemt, langer te werken dan acht uur per dag, noch voor een lager loon dan het door de betrokken vakvereeniging vastgestelde minimum." En verder: „Op 1 Mei 1906 houden de arbeiders zelf op, langer dan acht uur te werken." 1 ) Deze tekst is duidelijk en niet voor twee uitleggingen vatbaar. Pouget en de zijnen hebben het later voorgesteld, alsof zij 1 Mei 1906 slechts hadden genoemd als „datum van actie"; de resolutie zou geen „imperatief' karakter hebben gehad. 2 ) Doch het congresverslag van Bourges laat geen twijfel toe: de groote meerderheid der congressisten begreep het zoo, dat, met welk middel dan ook, op 1 Mei 1906 de achturendag zou worden afgedwongen. De door de C.G.T. kort na dit congres uitgegeven propaganda-brochure zegt: na 1 Mei 1906 zullen, „zoodra het achtste arbeidsuur voleindigd is, allen hun werktuigen neergooien en geen enkele arbeider zal in de werkplaats, de fabriek, de winkel, blijven." Pouget reti- Niet te ontkennen is, dat ook Pouget zeer spoedig het onmogelijke van reert de oorspronkelijke opzet heeft ingezien. In Maart 1905 schrijft hij een artikel in de Mouvement Socialiste, dat blijkbaar de terugtocht moet inleiden. 3 ) De formule „verovering van de achturendag" moet niet „strikt concreet" worden uitgelegd. „De actie zal zóó zijn, dat aan de patroons zooveel mogelijk zal worden ontrukt, en, in overeenstemming met de toestanden in de verschillende streken en in de verschillende vakken zal de pressie zich toespitsen op één of ander speciaal punt.... Zoo worden bij de arbeiders in de levensmiddelenbedrijven en de kappersbedienden alle krachten gericht op de verovering van de wekelijksche rustdag. " Deze bonden hadden n.l. aan de C.G.T. laten weten, dat voor hen het eischen van de achturendag onzinnig zou zijn en dat hun leden hen dwongen, de wekelijksche rustdag in het middelpunt van hun actie te stellen. 4 De grootsche Zoo was dus de eenheid reeds gebroken al bleef de propaganda geheel campagne en al op de achturendag gericht. Dat de campagne voor Frankrijk ongekend grootsch en goed georganiseerd was, moet worden toegegeven. De ledentallen der organisaties stegen snel; tallooze onverschilligen werden wakker geschud. Het meerendeel der militants, ook al erkenden zij achteraf, in Bourges te haastig te zijn geweest, gevoelden het als „een eereplicht" de actie, waarvoor zij zelf mede verantwoordelijk waren, zoo goed mogelijk te doen slagen. 5 ) Anderen, als de textielarbeiders en, wat voor deze „algemeene staking" funest was, het spoorweg~ personeel, verklaarden van te voren, niet te zullen meedoen. Propaganda Onder groote groepen van Fransche arbeiders bestond tot 1904 wanvoor de acht- trouwen tegen de achturendag, omdat zij meenden, dat de verkorte ar urendag beidsdag per se tot loonsverlaging zou moeten leiden. Deze aarzeling schijnt door de grandiose campagne vrijwel te zijn overwonnen. e) Helder en knap was de voor deze gelegenheid geschreven brochure van )
1 ) Compte R., bl. 207..— 2 ) Pouget, La C. G. T., bi. 58. 3 ) 15-3-1905, bi. 375 vlgd. Ten onrechte zegt Eckstein, inleiding Louis, bi. 17, dat de oorspronkelijke opzet eerst na de nederlaag zou zijn opgegeven. 4 ) Vgl. Louis II, bi. 65 en Luquet, Le repos hebdomadaire, Mouv. Soc., 15-6-1905, bi. 237 vlgd. 5 ) Thil, als boven. — °) Compte Rendu, Amiens, 1906, bl. 3; voorbeeld van deze bedenking bij de glasblazers, Mouv. Soc., 15-2-1906, bi. 208. —
—
--.
134
Niel; hij hield de arbeiders voor, dat verkorting van de arbeidstijd nodig was, om de werkloosheid te verminderen; anderen, als de syndicalist Beaubois, betwijfelden dit; de werkloosheid zou volgens hem minstens even groot blijven, maar de kortere arbeidsdag zou de werkgevers dwingen tot het invoeren van de noodige technische verbeteringen. 1 De agitatie bereikte, dat de Fransche arbeidersklasse in sterke gisting Resultaten der agitatie geraakte; en, als natuurlijke reactie, de burgerij in onrust. Moet hier gedacht worden aan invloed van de Russische revolutie van 1905? Het is niet onwaarschijnlijk, hoewel ik er geen bepaalde aanwijzingen voor heb gevonden. Teekenend voor de zuigkracht van de beweging is, dat ook federaties, wier reformistische besturen zich eerst aan de actie hadden willen onttrekken, door drang uit de massa der leden zelf zich genoopt zagen, mede te doen. Zoo de mécaniciens en de mijnwerkers. Bij de laatsten wel is waar bestond er voor de reeds op 10 Maart 1906 uitgebroken staking in de kolenbekkens in Noord- Frankrijk een speciale. tragische aanleiding. Ik bedoel de mijnramp van Courrières, die de verbittering der mijnwerkers tot het kookpunt bracht en hen in staking deed gaan voor eischen, waarover reeds maanden onderhandeld werd. De achturendag was daar niet bij, maar het verband met de niet streng op dit ééne punt gerichte campagne der C.G.T. is onmiskenbaar. 2 Een voorbeeldig gevoerde agitatie dus; voldoende organisatie echter Fouten der organisatie nog niet. Door het voorbeeld der mijnwerkers aangestoken, gaan begin April andere groepen in staking, de brievenbestellers, de typografen, de diamantbewerkers, enz. 3 ) De besturen kunnen hun leden niet tegen aan de beweging op 1 Mei zelf, die als één geweldige, afdoen~-houden; de stoot bedoeld was, werd zoo weer een deel van haar kracht ontnomen. Vooral de poststaking bracht de publieke opinie in opschudding; de boulevardpers hing dagelijks afschuwelijke tafereelen op van het anarchistisch complot ", dat het leven van staat en bourgeoisie zou bedreigen. Half April leidde de mijnwerkersstaking in Lens tot een stukje burgeroorlog, waarbij het huis van een mijneigenaar werd verwoest. De regeering-Sarrien, die aan de vooravond van de verkiezingen voor de Kamer de publieke opinie dubbel moest ontzien, bereidde voor 1 Mei scherpe onderdrukkingsmaatregelen voor. 4 In deze omstandigheden kwamen te Parijs de vertegenwoordigers van de Aarzeling kort vakfederaties en Bourses bijeen om aan de vooravond van de groote slag voor 1 Mei 1906 krijgsraad te houden. Het resultaat der besprekingen werd neergelegd in een resolutie, die de arbeiders opriep, hun eischen te stellen „ter ver werktijd, (er wordt niet gesproken van achturendag!),-kortingvade of voor een andere verbetering, die, gezien de speciale verhoudingen in het bedrijf, gewenscht is, en deze aan de werkgevers te onderwerpen, waarop vóór 1 Mei antwoord moet worden gevraagd." De resolutie laat de syndicats dan de keus tusschen twee strijdmethoden: hetzij het verlaten van het werk, als de achturendag vol is, hetzij algeheele staking, „die dan moet worden volgehouden, totdat volledige voldoening zal zijn verkregen." Hoe is dit verstandige besluit, tegelijk soepel en krachtig, tot stand gekomen en waarom hebben de beraadslagingen )
)
)
1 ) Mouv. Soc., 15-4-1906, bl. 431 vlgd. 2 ) Dumoulin, La Fédération des mineurs, Mouv. Soc., 15-10-1908, bl. 251 vlgd. 3 ) Vgl. Louis, II, bl. 97. 4 ) Voor de ge heele beweging vooral de knappe overzichten van A. Thomas, Revue Synd., Mei 1906 en vlgd. —
—
—
135
daarover twee dagen geduurd? Het antwoord op deze vragen geeft een artikel van Merrheim, in December 1909 in de Mouvement Socialiste verschenen, dat, als ik het wel heb, door geen der schrijvers over het syndicalisme bij de bespreking van de Mei-beweging van 1906 is gebruikt. i) Het blijkt, dat toen de groote meerderheid der militants angst heeft gekregen voor hun eigen moed, vooral nu steeds duidelijker het voornemen van werkgevers en regeering bleek, om de toegeworpen handschoen op te nemen. Merrheim schrijft: Wij kwamen daar bijeen ter bespreking van de eerste Mei na een grootsche actie van vijftien maanden, die georganiseerden en ongeorganiseerden als geëlectriseerd had. „De eerste Mei overheerschte al het andere in de gedachten der arbeiders. Echter, zijn resultaten bleken de secretarissen der vakfederaties onverschillig te laten. Diezelfde mannen, die de arbeiders vijftien maanden lang het vertrouwen in en het besef der noodzakelijkheid van de beweging op 1 Mei hadden ingegoten, zij geloofden er niet meer aan.... Zij dachten slechts aan middelen om van de verantwoordelijkheid af te komen.... Daar zij zich lieten leiden door hun theorieën, hadden zij gemeend, de achturendag onmiddellijk te kunnen verwerven. Nu voorvoelend, dat hij niet geheel werkelijkheid zou worden, deinsden zij terug voor hun verantwoordelijkheid. Niet één van hen had begrepen, dat het voldoende was, uit deze vijftien maanden propaganda een maximum van resultaat te halen.... Op dat oogenblik waren het volle gezag en alle handigheid van Griffuelhes en Pouget noodig om te voorkomen, dat door deze conferentie een resolutie werd aangenomen, die de geheele Meibeweging zou hebben afgelast." Het is geen vermetele gissing, als men hier naast Griffuelhes en Pouget ook Merrheim zelf noemt; hij is één van de beste onder de syndicalistische militants, een man van karakter, met verantwoordelijkheidsgevoel èn met moed. Zijn verhaal is ongetwijfeld juist. Regeerings- Aan de vooravond van de Iste Mei trok de regeering een groote troemaatregelen penmacht om Parijs samen. In de gebouwen van de C.G.T. werd een huiszoeking gedaan en Griffuelhes en Lévy, penningmeester der C.G.T., werden gearresteerd, terwijl tevens huiszoekingen plaats hadden — hier spreekt de „voorbereiding" van de Kamerverkiezingen door het linksche ministerie — bij royalisten en bonapartisten, wat de suggestie moest wekken, dat deze groepen mede in het „revolutionair complot" betrokken waren. De Parijsche burgerij leefde een paar dagen in groote angst; de anti-syndicalistische Martin Saint-Léon schrijft over „de schrikbeelden, die de nadering van de lste Mei 1906 aan de minder heldhaftige deelen van de Parijsche aristocratie en bourgeoisie bezorgde." 2 ) De revolutie, die in werkelijkheid niet gedreigd had ~ als een revolutionaire algemeene staking was deze actie door geen syndicalist bedoeld -- scheen nu door het manmoedig optreden van de minister van Binnenlandsche Zaken, Clemenceau, voorkomen. Zijn partij bij de verkiezingen, hij zelf bij de daarop volgende kabinetsformatie, (Clemenceau werd toen eerste minister), zouden van de Mei-beweging de Toenadering vruchten oogsten. 3 ) Aan de andere kant had deze gang van zaken ten tot de socialis- gevolge, dat alle deelen der zelfstandige arbeidersbeweging, reformistische partij
1 ) Aldaar, bl. 293. — ') t. a. p., bl. 726. — 3 Vgl., ook voor het volgende, Compte R., Amiens, 1906, bl. 13 vlgd. en Pouget, Les résultats du Ier mai, Mouv. Soc., 15-7-1906. )
136
ten en revolutionairen, C.G.T. en socialistische partij, zich aaneensloten tegenover de regeering, die zich, voor hun gevoel, zonder dat daar aan voor was geweest, als verdedigster der werkgeversbelangen had-leidng opgeworpen. Bij een interpellatie over het hardhandig militair optreden bij de mijnwerkersstaking in Noord- Frankrijk en over de arrestatie van Griffuelhes c.s. kwam het tot de definitieve breuk tusschen Jaurès en Clemenceau en daarmede tusschen de socialistische partij en de burgerlijke linkerzijde; een breuk, die niet slechts parlementair -politieke beteekenis had, maar ook de grond legde voor de sedert 1906 langzaam doch gestadig voortgaande toenadering tusschen partij en vakbeweging. In dit geweldig stuk klassenstrijd, door Clemenceau ook op politiek terrein overgebracht, stelde de socialistische partij zich volledig, zonder te rekenen met eventueele nadeelige gevolgen bij de naderende verkiezingen, aan de zijde der arbeiders en luidde daarmede de nieuwe periode in, waarin de fouten van de episode-Millerand zouden worden goedgemaakt. 1 Was dus de eenheid der Mei-beweging, zoowel door gebrek aan disci- De materieele pline binnen de C.G.T., als door de regeeringsmaatregelen gebroken, resultaten het aantal stakers op 1 Mei was nog aanzienlijk. De statistiek van het Office du Travail geeft voor 1906 op 9.438.594 staakdagen tegen 2.746.684 in 1905 en 3.562.220 in 1907. De metaalbewerkers, bouwvakarbeiders en meubelmakers gingen vooraan. 2 ) Van de 14.000 leden, die de metaalbewerkersbond over het geheele land telde, staakten er 13.000; vooral op het gebied van werktijdverkorting en de vrije Zaterdagmiddag bereikten zij resultaat; elders werden zij verslagen en moesten een ledenverlies boeken, dat na jaren nog niet zou zijn hersteld. 3 De bouwvakarbeiders behaalden hier en daar loonsverhoogingen en de vrije Zaterdagmiddag; de Parijsche metselaars, daarentegen, leden na de strijd 42 dagen te hebben volgehouden een volkomen nederlaag. 4 Voor de bouwvakorganisaties in het algemeen beteekende de Mei een periode van groote bloei. Ernstig was de-bewginhtva nederlaag van de Parijsche meubelmakers; na een staking van weken moesten zij weer aan het werk gaan op voorwaarden, die aanmerkelijk slechter waren dan de vroegere. 5 ) De militants werden ontslagen, de syndicats vielen uit elkaar. De mijnwerkersstaking, die tot na 1 Mei voortduurde, eindigde met een belangrijke loonsverhooging. e) De houthakkers, die een half jaar tevoren besloten hadden, aan de actie deel te nemen, slaagden er niet in, hun leden tot staken te bewegen. 7 ) De wagenmakers bekwam de gehoorzaamheid aan het parool van Bourges even slecht als de meubelmakers. $) De mécaniciens, die, zooals gezegd, tegen de wensch van hun bestuur zich bij de staking aansloten, eischten een 54-urige werkweek. Enkele werkgevers gaven na een paar dagen toe, maar in de meeste fabrieken verliep de staking om te eindigen met )
)
)
1 ) Vgl. Seignobos, Lavisse, deel VIII, bl. 253. 2 ) Nabetrachtingen op congres Amiens, Compte R., bl. 102 vlgd.; Pouget, La C. G. T., bl. 60 vlgd. 3 ) R. Lenoir, La Fédération des mouleurs, Mouv. Soc., 15-9-1908, bi. 165. 4 ) Picard, La Maconnerie parisienne, Mouv. Soc., 15-7-1908, bl. 70. 5 ) Arbogast en Mutschler, Revue Syndicaliste, Augustus 1906, bi. 80 vlgd. en December 1906, bl. 226 vlgd. 6 ) A. Thomas, maandelijksch overzicht, Revue Syndicaliste, Augustus 1906, bl. 91 vlgd. 7 ) Mouv. Soc., 15-1-1906, bi. 74 en 15-11-1906, bl. 276.—s) Revue Syndicaliste, Juni 1906. ---
—
--
—
—
—
137
de nederlaag en het ontslag der militants. 1 ) Nog een jaar later zouden de mécaniciens zich loonsverlagingen moeten laten welgevallen, ten gevolge van de verzwakking hunner organisaties in deze weken. 2 De typografen traden los van de algemeene actie op, daarbij toch gebruik makend van de heerschende gisting. Zij eischten de negenuren dag, die zij in 150 steden veroverden. In de meeste gevallen was de dreiging met staking voldoende; waar dat niet ging bewezen deze reformisten, dat zij, als het moest, voor de strijd niet terugdeinsden en deze, dank zij hun hechte organisatie, ook wisten te winnen. 3 ) De lithografen, die op samenwerking met de typografen waren aangewezen, doch in tegenstelling tot dezen revolutionair waren, volgden de revolutionaire leiding en eischten de achturendag; zij werden na een langdurige staking geheel verslagen en mochten blij zijn, in verschillende bedrijven, dank zij de actie der typografen, de negenurendag te verwerven. ) De staking in Ook in de provincie sleepte de beweging vele arbeiders mede. Als voorHennebont beeld geef ik een beschrijving van de metaalbewerkersstaking in Hennebont, omdat daarover een knap, samenvattend artikel van Merrheim ter beschikking staat. 5 ) In deze plaats was, ondanks een gewonnen staking in 1903, het gemiddeld dagloon van een metaalbewerker niet hooger dan 2 fr. 50 per dag. Oorspronkelijk schenen zij van 1 Mei 1906 te zullen gebruik maken, om een niet boven het bereikbare liggende werktijdverkorting en loonsverhooging te eischen. Plotseling echter werden ondanks het dringend afraden van het hoofdbestuur op instigatie van de plaatselijke leider de eischen tot het onmogelijke opgedreven . (Merrheim vermoedt hier verraad, daar die leider bij de aanvang van de staking door de directie tot onderbaas werd gepromoveerd.) De werkgever, tevens burgemeester, vroeg en verkreeg militaire bezetting; tegenover 1800 stakers stonden 3000 soldaten. De verbittering onder de arbeiders was zeer groot; in de nachten werd een ware guerillaoorlog gevoerd. Merrheim, (hij noemt zichzelf ongeveer niet, maar ik leid dit uit het artikel af,) wist eerst te Parijs gedaan te krijgen, dat de werkgever als burgemeester werd geschorst en de bezetting verminderd; toen restte de niet minder moeilijke taak, de arbeiders tot matiging hunner eens gestelde eischen te brengen en een compromis voor te bereiden. De ondersteuning der stakers bestond slechts in brood en eens per dag een warme maaltijd voor het gezin; toch wilden zij vooreerst van geen toegeven weten. Ook de directie van de fabriek blijft onverzettelijk. Dan komen er, na drie maanden ontberingen, enkele onderkruipers; vooreerst brengt dit slechts een verscherping van de toestand; hun huizen worden 's nachts in brand gestoken; de bezetting weer uitgebreid. Doch tevens beginnen de arbeiders nu in te zien, dat zij water in hun wijn zullen moeten doen. En dan weet Merrheim, die als hun gevolmachtigde bij de door de prefect geleide onderhandelingen optreedt, )
1 ) Les gréves de la mécanique, idem, Juni 1906, bl. 27 vlgd. — z) Mededeeling van A. Loyau, idem, Aug. 1907, bl. 81, — ') Uitvoerig artikel van Keufer, idem, Aug. 1906, bl. 83 vlgd; Compte R., Amiens, bl. 93 vlgd.: vgl. het protesteerend artikel van de revolutionair Villeval, Mouv. Soc., 1-12-1905, bl. 491 vlgd. 4 ) Hierover Thil, Revue Syndicaliste, Sept. 1906, bl. 104 vlgd. 5 ) A. Merrheim, La grève d'Hennebont; Mouv. Soc., 15-11-1906, bl. 193 vlgd. en 15-12-1906, bl. 348 vlgd. Hennebont ligt in Bretagne, departement Morbihan. —
—
138
ondanks de verzwakte positie der stakers, van de werkgever belangrijke concessies los te krijgen. 10 Augustus wordt de staking opgeheven; enkele dagen later, als de arbeiders, waarschijnlijk ten onrechte, het gevoel hebben, dat de directie de toezeggingen niet zal nakomen, besluiten zij per referendum, de staking opnieuw te beginnen. Doch nu toont de syndicalist Merrheim, dat een enkele maal zijn verantwoordelijkheidsgevoel boven zijn syndicalistische eerbied voor de spontane strijdlust der arbeiders gaat: hij weigert het per referendum genomen besluit uit te voeren en nadat hij enkele dagen de ergste beschuldigingen van verraad enz. heeft moeten hooren, is het resultaat, dat de directie de overeenkomst volledig uitvoert en de arbeiders eendrachtig en met een versterkt syndicat uit de strijd komen. Uit dit ééne geval kan men het karakter van de door syndicalisten geleide stakingen in het algemeen leeren kennen: het gewelddadig karakter, van beide kanten; de onmogelijkheid, van te voren een strijdkas te vormen, zoodat de te verleenen steun uiterst gering moet zijn, maar dan, als de strijd eens begonnen is, moedig volhouden van de stakers, ondanks die geringe steun; als zij maar eens, waardoor dan ook, worden „meegesleept", kunnen de Fransche arbeiders veel; ook de syndicalistische militants zijn vaak bezonnen genoeg en versmaden niet het compromis; in één opzicht is deze staking een uitzonderingsgeval: niet elke federatie heeft een secretaris als Merrheim! Wat was nu het resultaat van de Meibeweging van 1906 over de ge linie? De syndicalisten beschouwden haar als geslaagd; 1 ) niet-hel alleen verkondigden zij dat op het oogenblik zelf; zij zouden het blijven volhouden. 2 ) Zij wezen vooral op de moreele resultaten: de achturen zou niet meer worden losgelaten; de klassenstrijd was voor de ar--eisch beiders meer dan ooit werkelijkheid geworden; meer dan alle materieele verbeteringen was voor hen de strijd zelf waard; een prachtige „gymnastiek". 3 ) Was de voldoening onder de syndicalistische militants werkelijk zoo groot? Merrheim vertelt in het bovengenoemde artikel van December 1909, dat na 1 Mei 1906 de overheerschende gedachte was: zoo iets nooit meer. 4) Anders de reformisten; zoo Thomas, die bovendien deze les uit het gebeurde trekt: een volgend maal moeten wij meer aandacht aan de publieke opinie besteden en niet, zooals nu geschied is, deze door overdreven revolutionaire taal onnoodig opschrikken. 6 ) Keufer is veel feller, wijst met trots op de resultaten, die de typografen met hun meer bezonnen taktiek hebben behaald en noemt het geheel een „verspilling van proletarische strijdkracht." 6 ) Later schreef hij: er zijn in 1906 in de C.G.T. gaten geslagen, die nooit meer zijn aangevuld. 7 ) Bovendien zette de regeering haar scherpe, waar mogelijk onderdrukkende, taktiek in de volgende jaren voort, waarmee zij de C.G.T. wezenlijk nadeel zou toebrengen. Een onmiddellijk practisch resultaat van de actie was de goedkeuring door het parlement van de wet op de wekelijksche rustdag; jarenlang had ook ditmaal de Senaat met behandeling gewacht; nu kwam de wet 3 ) Bijv. de genoemde artikelen van Pouget; Compte R., Amiens, bI. 2, enz. — 2 ) Bijv. Bataille Syndicaliste, 1-5-1911 ; Jouhaux, t. a. p., bl. 138. ') Pouget, La C. G. T., bl. 59. — 1 ) t. a. p., bl. 294. --- 5 ) Revue Syndicaliste, Mei 1906, bl. 13. — ") Idem, Juni 1906, bl. 53 vlgd. — ') Mouv. Soc., April 1910, blz. 268. --
139
De syndicalisten als leiders
De overwin-
ning geproclameerd
Reformistische
kritiek
De wekelijksche rustdag
in enkele weken tot stand. 1) Hiermee was althans één van de eischen, op 1 Mei gesteld, ingewilligd, al zouden de arbeiders nog door manifestaties enz. de noodige pressie op de overheid moeten uitoefenen, om de wet ook werkelijk uitgevoerd te krijgen. 2 ) De financie- Het gebrek aan geld was één van de oorzaken van de organisatorische ring der actie zwakheid dezer actie. Het klinkt ongelooflijk, als Pouget mededeelt, dat de C.G.T. in het geheel voor de Meibeweging 22.000 francs besteedde; 3 ) de typograf en, die grootendeels zonder staking tot het gewenschte resultaat kwamen, gaven voor de actie in hun vak alleen bij deze gelegenheid 500.000 francs uit. 4 ) Zij waren de eenige federatie, die haar leden na Bourges had weten te bewegen tot een extra contributie van 10 centimes per week. Eén van de gevolgen van de Meibeweging van 1906 was, dat steeds meer revolutionairen de noodzakelijkheid van hooger contributies gingen erkennen. Toch: een mis- Was er dus wel één en ander bereikt, zoowel aan materieele verbetelukking ringen, als aan verbreiding van een revolutionaire mentaliteit, als laatste manoeuvre voor de revolutionaire algemeene staking moet de Meibeweging van 1906 als mislukt worden beschouwd. Vóór 1914 heeft de heerschende klasse zich nooit zoo door de C.G.T. bedreigd gevoeld als aan de vooravond van deze eerste Mei. Doch daar vooral ligt de mislukking; wat er na de zeer groote woorden der syndicalisten gebeurde, viel nogal mee. De C.G.T. veroverde de achturendag niet en legde zich daar onder protest bij neer. En wat voor de tegenstanders een opluchting beteekende, moest, bij nadere overweging, bij de aanhangers een zekere katterigheid en toenemend wantrouwen tegen de leiding en de gevolgde methoden opwekken. De jaren tusschen Bourges en Amiens vormen een periode van verdere groei en toenemend krachtsbesef van de C.G.T. De revolutionaire leiders gevoelen zich volkomen zeker van zichzelf en van de juistheid van hun tactisch standpunt; hetzelfde geldt voor hun intellectueele geestverwanten van de Mouvement Socialiste. Er is nog geen spoor van aarzeling te bekennen, als enkele maanden na de groote Meibeweging het congres van Amiens bijeenkomt. 5 ) Al ontbreekt er in organisatorisch opzicht nog heel wat aan de C.G.T. — vele besluiten blijven onuitgevoerd; de contributies komen als altijd slecht binnen toch is zij in de handen van de bekwame secretaris Griffuelhes een eenheid en een macht, die de tegenstanders ontzag inboezemt. Het congres De gevolgen van de Meibeweging konden nog niet worden overzien en van Amiens zoo bood de revolutionaire taktiek de reformisten weinig punten van 1906 aanval. Amiens werd, zooals Thomas erkende, een groote overwinning voor de revolutionairen. s) Dit was mede te danken aan het vraagstuk, dat door de reformist Renard aan de orde werd gesteld, en dat in het middelpunt van het congres kwam te staan: de verhouding tot de politieke partij. Daar de groote meerderheid der reformisten in dezen dichter bij de revolutionairen dan bij Renard stond, konden de revolutionai1 ) Vgl. Louis II, bl. 13. — 2 ) Revue Syndicaliste, januari 1907, bl. 247; Compte R., Marseille, 1908, bl. 15. 3 ) Mouv. Soc., 15-7-1906, bl. 274. — *) Revue Syndicaliste, September 1906, bl. 115. — 5) Compte R., 9e congres de la C. G. T., Amiens 1906: Gedenkboek C. G. T., bl. 96 vlgd.; Pouget, le congres d'Amiens, Mouv. Soc., 15-1-1907, bl. 27 vigd. -- 6 ) A. Thomas, Notre tache, Revue Syndicaliste, November 1906, bl. 200.
140
ren een verpletterende zege behalen, die ook in het algemeen hun gezag moest versterken. Het standpunt van de consequente syndicalisten ten aanzien van de Dereformisten socialistische partij (en) is op bl. 94 vlgd. ontleed. Hier een enkel woord en de politiek over de denkbeelden van de groote meerderheid der reformisten, die inderdaad „politiek-neutraal" wilden zijn en zich daarom verzetten tegen de voorstelling, alsof de C.G.T. de „partij van de Arbeid" zou zijn of moeten worden. Zij verzetten zich, gesteund door een steeds grooter aantal revolutionairen (Niel!) , tegen wat zij de „anarchistische" bestrijding van parlementarisme en staat noemden. Zoo Guérard, de leider van het spoorwegpersoneel, die reeds in 1896 waarschuwde tegen de verdeeldheid brengende politiek en tegelijkertijd verklaarde, zelf wel politiek te zijn georganiseerd. 1 ) In 1901 schreef hij in de Voix du Peuple: „zich buiten de politiek houden wil niet zeggen, de politieke actie bestrijden. " 2 ) En later: „Ik meen, dat wij, overeenkomend, de politiek buiten de syndicats te houden, niet de anarchisten alleen het privilege kunnen toestaan, daar hun „politieke" opvattingen te propageeren." 3) Principieel neutraal is ook Keufer en met hem de geheele typografenfederatie. Hij noemt zich „collectiviste" en is voorstander van socialisatie, doch is niet bij de socialistische partij aangesloten. 4 ) Op de eerste C.G.T.-congressen is hij één van de vurigste verdedigers van het statutair verbod van samenwerking met politieke partijen; 5 ) natuurlijk is zijn argumentatie niet anti- parlementair, doch beroept hij zich slechts op het gevaar van verdeeldheid. Hij verzet zich steeds tegen de antimilitaristische actie der C.G.T., die volgens hem evenzeer een politiek karakter heeft. Hij wenscht de politiek op het tweede plan te houden, doch, waar het mogelijk is, wel degelijk van de steun van socialistische raads- en Kamerfracties gebruik te maken. e ) Tot deze groep behoort op den duur ook de oud-anarchist Niel. 7 ) Steeds scherper stelt hij zich tegenover de anarchistische neigingen der C.G.T.- leiding en hij accepteert voor deze campagne zelfs de gastvrijheid van het partijorgaan, de Humanité. s ) Hij spoort dan de arbeiders aan, buiten de syndicats aan de politieke strijd deel te nemen, daar de vakactie alleen volgens hem niet voldoende is. De geestelijke leider van deze richting is Albert Thomas. Soms schijnt Opvatting van hij, hoewel al jaren actief partijlid, niet ver van de syndicalistische Albert Tho mas opvattingen af te staan. De naam van de Revue Syndicaliste toelichtend schrijft hij: voor ons is „de vakactie de voornaamste, de essentieele actie der arbeidersklasse, omdat wij, zonder anti-parlementair te zijn, meenen, dat iedere andere vorm van proletarische strijd, ook de poli ondergeschikt moet zijn aan de vakbeweging, waar de funda--tiek, menteele klassentegenstelling zich het duidelijkst openbaart." 9 ) Vergelijkt men echter zijn zakelijke, kameraadschappelijke toon tegenover de politieke leiders met de hatelijkheden en insinuaties van Yvetot, ) Compte R., Tours, 1896, C. G. T., bi. 62. -- 2 ) 10-3-1901. ') Idem, 3-8-1902. — A. Keufer, l'Education syndicale, 1910, bi. 14. — 5 ) Compte R., Limoges, 1895, bi. 54; Jouhaux, t. a. p., bi. 94. -- 6) i'Education syndicale, bi. 7; Voix du Peuple, 9-8-1903; Revue Syndicaliste, 1-7-1908, bi. 64 vlgd. — 7) Vgl. zijn anti- parlementaire uitlating, Voix du Peuple, 16-12-1900. -- e) Humanité, 29-10-1908. -- 9) Revue Syndicaliste, Mei 1907. bi. 27; Vgl. idem, October 1907, bi. 130.
1 4)
--
141
Griffuelhes enz., dan blijkt duidelijk, dat hier twee scherp gescheiden gedachtenwerelden tegenover elkaar staan. Hij erkent, dat het bestaan van een krachtige socialistische partij afhankelijk is van een krachtige vakbeweging; 1 ) hij schrijft: „Het syndicat schijnt mij het beste orgaan voor de vorming van het proletariaat,.... omdat het aan de arbeidersklasse nieuwe zeden schenkt en haar van binnen uit hervormt;" 2 ) een merkwaardige toenadering tot het syndicalistische standpunt). Aan de andere kant verdedigt hij het goed recht der partijsocialisten om zich ook in de syndicats tegen de daar gevoerde anti-parlementaire propaganda te verdedigen en bestrijdt hij fel de opvatting, dat de C.G.T. een afzonderlijke „partij van de Arbeid" zou zijn. Zijn partijgenooten waarschuwt hij, de toenadering tot de C.G.T. niet te forceeren. 3 ) De toestand in Zoo verstandig was Renard niet, waardoor hij de door hem verdedigde de Nord zaak dezer toenadering te Amiens een ernstige klap bezorgde. In het departement du Nord, het centrum der textielindustrie, bestond een nauwe en vruchtbare samenwerking tusschen partij, vakbeweging en socialistische coöperaties. 4 ) Typeerend is, dat de textielarbeiders -organisaties vooral gegroeid waren in de strijd voor naleving van de arbeidswet van Millerand. 5 ) De syndicats ondervonden bij hun actie waardevolle steun van socialistische Kamerleden en gemeentebesturen. Toen Renard echter dezelfde taktiek in het textielgebied in de Vogezen trachtte in te voeren, leidde dit tot ondergang der syndicats, daar de arbeiders weigerden, in de verkiezingsstrijd de in politiek opzicht radicale fabrikanten, hun directe tegenstanders, te steunen. e) De motie- Op grond van hun gunstige ondervindingen vatten nu de textielarbeiders Renard het vermetele plan op, te Amiens de geheele C.G.T. tot een formeel bondgenootschap met de socialistische partij te brengen. Zij konden een zeer reëel nieuw argument in het geding brengen: in 1905 was de eenheid in het Fransche socialisme hersteld; het oude argument, dat contact met de socialistische beweging een oorzaak van verdeeldheid zou zijn, had hiermee aan kracht verloren. De ontwerp-resolutie, door de textielarbeidersfederatie in een voorafgaand congres vastgesteld en door Renard te Amiens ingediend, ging uit van het belang der sociale wetgeving ter versterking van de positie der arbeidersklasse in de klassenstrijd; de arbeiders, vervolgde het ontwerp, hebben er dus belang bij, voorstanders van sociale wetgeving in de wetgevende lichamen te brengen; die voorstanders vinden zij in de socialistische partij, waarmee de C.G.T. hiervoor moet samenwerken. Het slot van het ontwerp luidde: „Het C.G.T.-bestuur wordt uitgenoodigd, zich, zoo dikwijls de omstandigheden dat vereischen, te verstaan met de leiding der socialistische partij, ..... om de voornaamste hervormingen, die de arbeidersklasse eischt, tot stand te doen komen." 7 ) In een niet zeer handig artikel, aan de vooravond van het congres verschenen, lichtte Renard zijn voorstel toe. 8 ) Behalve ontelbare uitvallen tegen de revolutionairen lezen wij (
1 ) Idem, Sept. 1906, bi. 126 vlgd. — 2 ) Idem, November 1906, bi. 201. — 3) Idem, Sept. 1907, bl. 100 vlgd. en October 1907, bi. 123 vlgd. -- 4 ) Vgl. Artikel van G. Fréville over de situatie in Lille en omgeving, Revue Syndicaliste, Maart 1908, bi. 256 vlgd. — 5 ) Vgl. Paul Louis, Das französische Gewerkschaftswesen, Neue Zeit, 1905--1906, I, bi. 247. — e) G. Airelle, Le mouvement ouvrier dans les Vosges, Mouvement Soc., 15-3-1906, bi. 342 en Griffuelhes, Voyage révolutionnaire, bi. 18. — 7) Compte R., Amiens, 1906, bl. 136. ~ 8) Revue Syndicaliste, October 1906, bi. 148 vlgd.
142
daar: de vakbond spant zich alleen in voor directe verbeteringen — voor de strijd tegen het kapitalistisch stelsel is de socialistische partij aangewezen. Wij moeten de staatsmacht veroveren, om „de omvorming van privaatbezit in gemeenschapsbezit" te kunnen bewerkstelligen. Het is vaak voorgesteld, alsof het anti-politiek resultaat van Amiens de De oude toeuiting was van een nieuwe strooming in de C.G.T. Ten onrechte; om de stand gehandhaafd debatten te begrijpen, moet men er van uitgaan, dat de regel, zich af- zijdig te houden van de politiek, reeds jarenlang door de militants gehuldigd werd. Griffuelhes schrijft: ik deed te Amiens niet anders, dan de statu quo verdedigen. 1 ) Aanvaarding van Renard's voorstel had beteekend het radicaal breken met een taktiek, waarbij de C.G.T. voor -lopig zeer wel gevaren was. De congresrede van Renard was weer vooral een aanval op de revolutio- De debatten naire leiding. Wij, socialisten, mogen niet aan politiek doen. „Maar gij, wat doet gij, als gij tot de anti- kapitalistische algemeene staking besluit? Respecteert gij dan de opvattingen van de radicaal? Evenmin houdt gij rekening met een nationalistische overtuiging, als gij uw antipatriottische en anti-militaristische actie voert." 2 ) Dan wees hij op de Engelsche vakbeweging, die ook door de omstandigheden gedwongen was, zich in politieke banen te begeven. Keufer verdedigde de neutraliteit en wees daarom de resolutie- Renard af, doch zijn rede was één aanval op de revolutionairen, die volgens hem de neutraliteit steeds weer schonden. 3 ) Bij Broutchoux en Bousquet hoort men de consequent-syndicalistische toon: de C.G.T. is de ware „partij van de Arbeid" en op haar alleen moeten de arbeiders ook voor hun politieke actie vertrouwen. 4 ) Eveneens bij Latapie: men stelt het hier ten onrechte voor, alsof het een conflict tusschen socialisme en anarchisme is; „het syndicalisme is een nieuwe sociale theorie..., onafhankelijk zoowel van het socialisme als van het anarchisme." 5 ) De rede, waarin Niel een tusschenstandpunt verdedigde, was als altijd Niel knap en overtuigend. s ) Hij bestreed zoowel het hatelijk antiparlementarisme van een deel der militants, als het voorstel van Renard. „Als men een bondgenootschap met de socialistische partij aangaat beteekent dat of een onmiddellijke scheuring, of het provoceeren van de anarchisten tot een dan gerechtvaardigde anarchistische propaganda in de syndicats.....Wat zouden de socialisten er van zeggen, als hier een officieel bondgenootschap met de anarchisten werd voorgesteld ?.... (interruptie van Coupat: dat bestaat reeds feitelijk!) .... (Niel:) Als dat bestaat, betreur ik het, en ik zal al mijn krachten geven om aan die toestand een einde te maken." Als laatste spreker kwam Griffuelhes aan het woord. 7 ) Zijn rede was Griffuelhes een meesterstuk van congrestaktiek. Na het ongeëvenaard vinnig woordgevecht tusschen de felle antiparlementairen en de politiek-neutrale reformisten, wist hij deze twee groepen te vereenigen op een resolutie, die met 830 tegen 8 stemmen boven die van Renard werd verkozen. Zijn belangrijkste argument was een beroep op het verleden: wie kan ontkennen, vroeg hij, dat de C.G.T. eerst krachtig is geworden, nadat zij zich 1) l'Action syndicaliste, bl. 48..- Z) Compte R., bl. 135. Vgl. voor het volgende, Louis II, bl. 81 vlgd. -- 3 ) Compte R., bl. 154; zelfde geluid bij Coupat, bl. 163 vlgd. — 4) Idem, bl. 141 vlgd. — 5 ) Vgl. de bundel Syndicalisme et Socialisme, bl. 62. -') Compte R. bl. 143 vlgd. -- 7) Idem, bl. 166 vlgd.
143
in de periode-Millerand van alle contact met partijen en overheid had bevrijd? Strikte autonomie is de eerste levensvoorwaarde voor de C.G.T. 1 ) De .,charte' Deze resolutie van Griffuelhes is de befaamde „charte d'Amiens". Zij van Amiens bevestigt artikel 2 der statuten: „De C.G.T. vereenigt, los van elke politieke school, alle arbeiders, die strijd voeren voor de vernietiging der loonverhouding." In de dagelijksche vakstrijd streeft de C.G.T. naar „verhooging van het levenspeil der arbeiders door het verwerven van onmiddellijke verbeteringen, vermindering van de werktijd, verhooging van de loonen, enz."; tegelijkertijd strijdt de vakbeweging voor opheffing van het kapitalistisch stelsel. Alle arbeiders, „van welke politieke of philosophische overtuiging of richting ook," hooren thuis in de vakbeweging. De C.G.T. laat haar leden vrij om buiten de vakbeweging deel te nemen aan andere acties, doch noodigt hen uit, „de opvattingen, die zij daarbuiten aanhangen, niet in het syndicat te brengen." De vakorganisaties hebben zich niet te bemoeien met „partijen en sectes, die buiten haar en naast haar hun actie voor maatschappelijke veranderingen in alle vrijheid kunnen voeren." 2 ) Haar beteeke- Teveel heeft men in deze resolutie alleen gezien de afwijzing van de sanis menwerking met de socialistische partij. Natuurlijk juichen de revolutionairen over „hun" overwinning en Pouget stelt het in zijn nabeschouwing over het congres voor, alsof hij nooit iets anders gewild heeft, dan wat in de resolutie wordt uitgesproken. 3 ) Hij verzwijgt, dat er in de resolutie geen sprake is van antiparlementarisme; dat Griffuelhes, (waarschijnlijk om tactische redenen) elk woord heeft vermeden, dat voet kon geven aan de pretentie, dat de C.G.T. de eigenlijke „partij van de arbeid" was; dat het voeren van politieke actie buiten de syndicats nadrukkelijk wordt vrijgelaten. De charte van Amiens is neutraal, niet anti-politiek, en de eigenlijke overwinnaars zijn niet Pouget, Latapie, Bousquet c.s., al heeft men dit, ten gevolge van de omstandigheden, waaronder de resolutie tot stand kwam, vrijwel algemeen gemeend. De tekst van de resolutie, echter, nadert het dichtst tot het standpunt van Niel, Thomas, Keufer, c.s., en Thomas, te voorzichtig om zijn verzoeningswerk door triomfgejuich in de waagschaal te stellen, laat dat onmiddellijk na Amiens reeds fijntjes voelen. 4 ) Geen militant heeft het na 1906 gewaagd, de charte van Amiens te verloochenen. Dat was mogelijk, omdat de charte ruimte liet voor de voorzichtige, officieuse toenadering tot de socialistische partij, die wij in de laatste jaren voor de wereldoorlog zullen constateeren. De afkeer van Dat de verhouding tusschen socialistische partij en vakbeweging in Frankhet politiek re- rijk zooveel koeler was dan in de andere kapitalistische landen, was mede formisme
de schuld van het politiek socialisme zelf. In de eerste plaats moet hierbij natuurlijk gedacht worden aan de socialistische verdeeldheid. Maar er waren andere oorzaken, die ten gevolge hadden, dat na het herstel der partijeenheid in 1905 het wantrouwen jegens de politiek -- tot een syndicalistisch leerstuk geworden — maar niet in eens kon worden over') Vgl. Griffuelhes, 1'Action syndicaliste, bl. 49.
3)
Mouv. Soc., 15-1-1907, bl. 24 vlgd. bi. 199. 144
~
4
--
2 ) Compte R., bl. 170-171. — ) Revue Syndicaliste, November 1906,
wonnen. 1 ) Van even groote beteekenis was de uiterst reformistische taktiek der Fransche partij, die zich, om parlementaire redenen, telkens weer liet verleiden tot een houding, die voor het gros der arbeiders onbegrijpelijk moest zijn. Ik bedoel hiermede niet in de eerste plaats de deelname aan de regeering; Millerand's ministerschap is het eenige geval geweest, waarvoor de partij verantwoordelijk kon worden gesteld; Briand verliet de partij, toen hij in Maart 1906 een portefeuille in het ministerie-Sarrien aanvaardde; 2 ) Viviani. die met Briand deel uitmaakte van het tegen de C.G.T. scherp optredende ministerie -Clemenceau, (najaar 1906 tot zomer 1909) , 3 ) was reeds bij het tot stand komen van de eenheid in 1905 uitgetreden; wel trachtten enkele syndicalisten het optreden van deze „regeering der renegaten" tegen het politiek socialisme in het algemeen uit te buiten. ¢) Meer kwaad heeft gedaan de trouwe steun, door de socialistische Kamerleden aan het ministerie-Combes verleend. (Zomer 1902 tot Januari 1905.) 6 ) Zooals eens, om redenen van hoogere politiek, Waldeck Rousseau gesteund was bij de interpellatie over het zenden van troepen tegen de stakende mijnwerkers in Montceau- les~Mines, 6) zoo werd onder gelijke omstandigheden Com~ bes gesteund bij de Kamerdebatten over het militair optreden tegen de stakende landarbeiders in de Midi, 7 ) zoo stemde zelfs, omdat zij de positie der regeering bedreigd achtten, een aantal socialisten voor Combes bij de interpellatie over de gewelddadige sluiting van de Parijsche Bourse du Travail. En de antiparlementaire militants verzuimden niet, deze gebeurtenissen .— ik gaf slechts enkele voorbeelden uit een ge -helrks— uit te buiten. De syndicalisten redeneerden: wij houden ons buiten de politiek; nu moeten de politici zich ook buiten onze zaken houden. 8 ) Graag zouden zij een einde hebben gemaakt aan de gewoonte, dat bij een belangrijke staking onmiddellijk één of meer socialistische Kamerleden zich naar het terrein van de strijd begaven. 9 ) Doch de stakers konden deze invloedrijke hulp, vaak ook bemiddeling, te goed gebruiken. Talrijk waren de conflicten met de Petite République, omstreeks 1900 het voornaam~ ste orgaan van het socialisme, die zich het recht, om te zijner tijd besluiten en daden der C.G.T. te kritiseeren, niet liet ontzeggen. 10) In de hereenigde socialistische partij bestond over de tegenover de Het standpunt C.G.T. aan te nemen houding geen eenstemmigheid. De vroegere guesdis- der partij ten handhaafden hun oude theorie, dat de vakbeweging aan de politieke partij ondergeschikt behoorde te zijn ") Daartegenover stond een groep onder leiding van Jaurès en Vaillant, die bereid was aan de aanspraken op zelfstandigheid van de C.G.T. tegemoet te komen en ook op andere ') Vgl. J. Steiner, Neue Zeit, 1914--1915, I, bl. 329. Onbegrijpelijk is de opvatting van Louis, Neue Zeit, 1905-1906, I, bl. 250, dat door het herstel der partijeenheid de kloof tusschen partij en C. G. T. zou zijn verdiept. ~ 2 ) Seignobos, Lavisse, deel VIII, t. a. p., bl. 247. -- 3 ) Idem bl. 253. — 4) O.a. Compte R., Marseille, 1908, bl. 6; Mouv. Soc., 15-3-1909, bl. 163. — 5) Seignobos, t. a. p., bl. 226 vlgd. De groep -Jaurès was officieel in de „delegation des Bauches" vertegenwoordigd; de groep -Guesde steunde officieus, maar niet minder consequent. -- 6 ) De verontwaardiging daarover, Voix du Peuple, 3-2-1901. — 7 ) Mouv. Soc. 15-11-1904, bl. 191. -- 8 ) Zoo Besset, Compte R., Montpellier, 1902, bl. 90. °) Pouget, Mouv. Soc., 1-12-1901, bl. 672; Griffuelhes, Voyage Révolutionnaire, bl. 8. — 10 ) Voix du Peuple, 3-8-1902; 25-10-1903; Compte R., Montpellier, bl. 94 vlgd. ") Guesde's rede op het partijcongres te Limoges, afgedrukt bij Mermeix, .,Syndicalisme contre Socialisme ", bi. 237 vlgd. --
--
145
10
punten, zooals ten aanzien van de algemeene werkstaking, een eind met haar mede te gaan. Zij achtten verzoening tusschen partij en C.G.T. noodzakelijk en waren genegen, daarvoor de noodige offers te brengen. 1 ) Hun voortdurende pogingen tot toenadering, ondanks de felle en persoonlijke aanvallen, die zij van vooraanstaande leiders der C.G.T. te verduren hebben, doen denken aan de volhardende liefdesverklaringen van een steeds weer afgewezen minnaar. 2 ) Al die vriendelijkheden van de socialistische partij, schrijft Delesalle in 1909, zijn een gevolg van de vrees, die wij haar inboezemen; in haar hart wenscht zij onze ondergang. 3) Het partijcon- Kort na het C.G.T.- congres van Amiens besprak de socialistische partij gres van Limo- op haar congres van Limoges de verhouding tot de vakbeweging. 4 ) Het ges, 1906 is hier niet de plaats, om de debatten over deze kwestie op dit en de twee volgende congressen uitvoerig te ontleden. Met een korte karakteriseering van de reacties, die het syndicalisme bij de verschillende stroomingen in de Partij opriep, moet worden volstaan. Te Limoges brachten Renard en de zijnen namens de socialistische organisatie in de Nord een ontwerp -resolutie, dat het door hen te Amiens verdedigde standpunt scherp formuleerde. Ook hier leden zij, zij het als krachtige minderheid, de nederlaag tegenover een door Jaurès voorgestelde resolutie, die „gegeven de resolutie van het congres van Amiens, die de onafhankelijkheid van de vakbeweging ten opzichte van alle politieke partijen inhoudt en tegelijkertijd aan de vakbeweging een einddoel voorhoudt, dat het socialisme, als eenige politieke partij, erkent en nastreeft, uit dit laatste concludeerde, dat samenwerking tusschen de beide organisaties, „zonder ondergeschiktheid of wantrouwen" voor de hand lag, de „vakactie, daarbij inbegrepen de algemeene werkstaking," aanvaardde en de militants opriep om te ijveren voor het uit de weg ruimen van „ieder misverstand tusschen C.G.T. en socialistische partij. " Lagardelle gaf op dit besluit het volgend commentaar: „de socialistische partij heeft zich op haar eigen gebied gewonnen gegeven en de revolutionaire kracht van de vakbeweging erkend." 5) Nancy en De verhouding tusschen partij en vakbeweging was op de agenda van Stuttgart het Internationaal Socialistisch Congres van Stuttgart geplaatst en op het partijcongres van Nancy, 1907, moest de Fransche partij haar houding bepalen. Het syndicalistische standpunt werd hier verdedigd door Lagardelle, die steeds lid der partij gebleven was. Duidelijk bleek, hoe diep de kloof tusschen zijn kijk en die van Jaurès-Vaillant was; hij noemde de resolutie-Jaurès, in Limoges door de partij aangenomen, geheel onvoldoende — van waardeering voor de essentieele, nieuwe waarde van het syndicalisme, „het proletarisch socialisme ", bleek daarin volgens hem niets --, maar hij aanvaardde haar, omdat men meer van de socialistische partij niet kon verwachten. 6) Ook ditmaal behaalde zij —
Zie de als brochure uitgegeven rede van Jaurès op het partijcongres van Toulouse, 1908. Ten onrechte zegt Gottsched, t. a. p., bl. 7, dat Jaurès een „verbitterd tegenstander" van het syndicalisme was. Voor Vaillant, zijn rede op het partijcongres te Nancy, 1907, in de bundel „Le Parti Socialiste et la C. G. T.", bi. 51~72. Vgl. Sorel, Matériaux, t. a. p., bl. 248. ~ 2 ) Zie bijv. de broederlijke begroetingstelegram aan de C. G. T.- congressen, o.a. Compte R., Bourges, 1904, bl. 87. -- 3 ) Les-men Bourses du Travail, bi. 11. -- 4 ) Voor het congres en de tekst der resoluties, P. Louis, Histoire du Socialisme, bl. 320 vlgd. — 5 ) Le Socialisme ouvrier, bi. 205..— ") De rede1)
146
een kleine meerderheid. Te Stuttgart bevestigde de Internationale het minderheidsstandpunt van Guesde; 1) op de houding van de Fransche partij ten opzichte van de C.G.T. heeft dit besluit geen merkbare invloed gehad. In 1908, te Toulouse, werd de kwestie wederom uitvoerig besproken; zij was aanleiding tot een schitterend debat tusschen Jaurès en Lagardelle. 2 ) De partij formuleerde hier uitvoeriger haar instemming met de algemeene staking; zij aanvaardde deze „ter verdediging van bedreigde proletarische vrijheden en sociale hervormingen en voor iedere gezamenlijke actie van het georganiseerde proletariaat, die ten doel heeft de vernietiging van het kapitalisme." 3 ) In 1894 was de algemeene staking de wig geweest, die syndicats en politieke beweging van elkander gescheiden had; Jaurès en de zijnen wilden haar nu maken tot de brug over de in hun oogen fatale kloof. Toch was die kloof in de dagelijksche practijk van de klassenstrijd niet zoo diep, als de theoretische uitlatingen van syndicalistische zijde zouden doen vermoeden. Als de regeering, door militair geweld of op andere wijze, een staking dreigde te breken, als zij hun houding moesten bepalen, tegenover een aanhangig wetsontwerp en in tallooze andere gevallen konden de C.G.T.-leiders niet buiten het contact met en de steun van een politiek organisme. Reformisten als de mijnwerkers en de textielarbeiders, die hun eigen menschen in de socialistische Kamerfractie hadden, konden dit openlijk doen. De revolutionairen waren aangewezen op de achterdeur; ook zij werden, als de belangen van hun leden dat vereischten, in de wandelgangen van de Kamer aangetroffen. 4 ) Yvetot verdedigt deze taktiek openlijk. s) Zijn in theorie alle partijen voor de syndicalisten gelijk, in feite komen zij steeds om steun bij de socialisten terecht. Een vakfederatie aanvaardt voor haar congres dankbaar een door het socialistisch gemeentebestuur van Narbonne gratis verschafte vergaderruimte. 8 ) In de Voix du Peu lezen wij, direct onder een fel antiparlementair artikel, de raadge--ple ving aan de kiezers van Clichy, een socialistisch gemeentebestuur te kiezen, daar de meer behoudende gemeenteraad juist de subsidie voor de plaatselijke Bourse du Travail had geschrapt. 7 ) De door de Parijsche Bourse in het leven geroepen „juridische raad" werkt openlijk met de socialistische fractie samen. $) De socialistische burgemeester van Marseille krijgt zelfs van Pouget een complimentje voor zijn houding tijdens een bootwerkersstaking. 9 ) Als in 1901 de Parijsche Bourse door de politie gesloten wordt, wendt haar bestuur zich onmiddellijk tot de socialistische fractie, met het verzoek, een interpellatie aan te vragen. 10 ) Er zou een lange lijst te geven zijn van gevallen, dat socialistische Kamerleden, in overleg met syndicalistische militants, voor stakende arbeivoeringen van Lagardelle, Guesde en Vaillant zijn afgedrukt in de door Lagardelle uitgegeven bundel, „Le Parti Socialiste et la C. G. T.", 1908..— 1 ) Compte Rendu Analytique, (van congres Stuttgart), uitgegeven door het Intern. Social. Bureau, bl. 184 vlgd. en 352 vlgd. Vgl. P. J. Troelstra, „Branding", bi. 25--26. — 2 ) Zijn rede afgedrukt in Le Socialisme Ouvrier, bi. 358-400. — 3 ) Louis, t. a. p., bi. 324. — 4 ) Vgl.
Compte Rendu, Bourges, 1904, bi. 30 en R. Michels, t. a. p., bi. 340. -- 5) Mouvement Socialiste, 1-2-1905, bl. 192. — 6 ) Idem, 15-12-1904, bi. 273. — 7 ) 6-1-1901. — Mouvement Socialiste, 1-10-1901, bl. 416. — 9 ) Voix du Peuple, 24-3-1901, 10 ) Idem, 7-7-1901.
8)
147
Jaurès houdt vol
Contact met de partij onvermijdelijk
ders in de bres springen. i) Vóór en na Amiens waren deze onderhand betrekkingen vrij levendig. Na het optreden van het ministerie -sche najaar van 1906 en de daarmee gepaard gaande-Clemncauiht breuk tusschen de socialistische fractie en de radicale linkerzijde, kon de socialistische partij zich consequenter dan in vroeger jaren in alle voorkomende conflicten aan de zijde der arbeiders scharen.
Mouvement Socialiste, 1-12-1905. Franck vermeldt, dat de werkgevers zich hierover beklagen, t. a. p., bl. 402. 1)
148
HOOFDSTUK VII
DE THEORETICI: HUN LEER EN HUN INVLOED e syndicalistische theorie is voor de syndicalistische beweging zelf slechts van bijkomstige beteekenis geweest; daarom zal in dit hoofdstuk niet meer gegeven worden dan een korte samenvatting van de ideeën van Hubert Lagardelle, Georges Sorel en Edouard Berth. Daarbij zal op het geleidelijk duidelijker wordend verschil in standpunt tusschen Lagardelle, die veel meer dan de beide anderen de naam van „theoreticus van het syndicalisme" verdient eenerzijds, en Sorel-Berth anderzijds sterker de nadruk worden gelegd, dan in de bestaande studies over het syndicalisme is geschied. Van de oprichting in Januari 1899 tot de opheffing in Mei 1914 is Lagardelle de leider geweest van het tijdschrift „Le Mouvement Socialiste", een voortreffelijk geredigeerd tijdschrift, dat in de jaren vóór de wereldoorlog in de internationale arbeidersbeweging een positie had, die voor die van Kautsky's Neue Zeit niet onder deed. Daar is, eerst week voor week, later maand voor maand, het ontstaan en de ontwikkeling van de syndicalistische theorie te volgen. Januari 1899: de tijd van de eerste socialistische eenheidspoging van Jaurès; het doel van de Mouvement Socialiste is, blijkens de beginselverklaring, Jaurès te steunen; hij zal geen partij kiezen voor één der Fransche richtingen, openstaan voor allen. 1 ) Lagardelle verdedigt met warmte de houding van Jaurès in de Dreyfus- affaire; zeker, het is een strijd tusschen twee deelen der bourgeoisie, maar daarbij hebben de socialisten het democratische deel te steunen; „zij leven niet buiten de burgerlijke wereld en niets, van wat er in het kapitalisme geschiedt, is hun vreemd." 2 ) In de Affaire is het proletariaat gebleken „de onmisbare basis, de wachter van de democratie." 3) Dan aanvaardt Millerand een portefeuille in het ministerie Waldeck Rousseau; Lagardelle veroordeelt Millerand, doch verzet zich evenzeer tegen de felle bestrijding, die hij van guesdistische zijde ondervindt. 4) Vóór alles gaat hem het behoud van de juist bereikte socialistische eenheid. 6 ) Hij verwerpt de algemeene politiek van Millerand, doch aanvaardt dankbaar enkele van zijn practische maatregelen. s) Tegelijker~ tijd bepleit hij samenwerking van vakbeweging en politieke partij, die „elkaar aanvullen." 7 ) Met zorg houdt hij zich tusschen het „revolutionisme" van Guesde en het „opportunisme" van Millerand; „het aannemen van een intransigente houding behoort bij een periode van de socialistische beweging, die achter ons ligt." 8 ) Niet anders schrijven Sorel en zijn onafscheidelijke schildknaap Berth. Zij hebben zich sedert kort van het marxisme afgewend. Eind 1899
I)
Het werk der theoreticivoor
beweging van bijkomstige beteekenis
r-
--
1)
') 15-2-1899; bl. 160 vlgd. 3) 15-3-1899, bl. 296. )1-8-1899, bl. 129. 8) 15-4-1900, bl. 450. )1-1-1900, 15-4-1900, bl. 461.
15-1-1899; bl. 1 vigd.
*) 1-7-1899, bl. 2 vlgd. bl. 4.
-- 8)
—
—
—
—
—
—
149
De MouvementSocialiste
aanvankelijk achter jaurès
De socialistische eenheid vóór alles
Sorel en Berth als reformisten
juicht Sorel niet slechts Jaurès' houding in de Dreyfuszaak, maar ook Millerand's ministerschap toe, „het is de overgang van secte-geest naar politieke geest, van de abstracte speculatie naar het werkelijke leven." Het socialisme wordt nu gelukkig een politieke partij, die samenwerkt met anderen „om de wetgeving te verbeteren en de staat te besturen. " 1 ) Hij verwacht in deze jaren, dat de socialistische beweging door haar beslissend optreden in de Dreyfus-crisis zoo zeer aan prestige zal winnen, dat zij de kleinburgerlijke groepen zal meesleepen in de strijd voor het socialisme. 2 ) Tegenover Marx neemt hij de democratie in bescherming. 3) Nadrukkelijk betoogt hij, dat het socialisme van het geweld, (la violence), niets te verwachten heeft. 4 ) Het waren de afwikkeling van de Dreyfus -zaak, de practijk van de samenwerking met burgerlijke groepen van links en het geval-Millerand niet het minst, die hem in alle hier besproken kwesties tot een volkomen tegengesteld inzicht zouden brengen. 5) Sorel's stand- Tegelijkertijd, echter, vindt men in de Sorel van 1900 elementen, die punt om- met het bovenstaande moeilijk te rijmen zijn en zijn tijdelijk syndicalisstreeks 1900 tisch enthusiasme doen voorvoelen. In zijn reeds besproken studie uit 1897, „L'avenir socialiste des syndicats" 6 ) , toont hij groote bewondering voor de Engelsche vakbonden, die zonder hulp van politieke partijen, staat of intellectueelen, hun zaken zelf regelen. Zijn kritiek op de democratie, 7 ) de opvatting, dat de arbeiders eigen organen moeten scheppen om de functies van de staat over te nemen, 8 ) zijn wantrouwen tegen de intellectueelen als leiders van de arbeidersbeweging, 9 ) zelfs de theorie, dat een bewuste, georganiseerde minderheid het recht heeft de niet georganiseerde meerderheid te leiden 10), dit alles is, zij het in gematigde vorm en nog niet uitgewerkt, in „L'Avenir socialiste des syndicats" reeds aanwezig. Men vindt het terug in het in 1901 geschreven voorwoord bij Pelloutier's boek. il) Sorel zoekt zijn vaste punt reeds in de vakbeweging, doch eerst nog in de reformistische Engelsche vorm, waarin hij ook de mutuellistische instellingen en de samenwerking met de coöperaties prijst; de in Engeland door hooge contributies verkregen stabiliteit stelt hij de Fransche syndicats ten voorbeeld. 12) Later zou hij schrijven: in 1900 „was ik er nog verre van af te beseffen, waarheen mijn bestudeering der vakbeweging mij zou voeren. "Y 3 ) Vooral onder de invloed van Pelloutier wordt hij dan in de volgende jaren een steeds vuriger aanhanger van de Fransche, revolutionair syndicalistische vakactie en in zijn „Réflexions sur la violence" heeft hij voor de gematigde Engelsche taktiek nog slechts hoon over. 14) De omkeer bij In de eerste jaargangen van de Mouvement Socialiste toont ook Berth Berth zich een aanhanger van Millerand en het program van Saint Mandé. 15 „Oorspronkelijk een zuiver proletarische beweging, breidt het socialis)
— 2) 1 ) Herdrukt, Matériaux, t. a. p., bi. 177 vlgd. Blijkt idem, bi. 172-173. -- 3 ) Vgl. G. Pirou, G. Sorel, 1927, bi. 22. Sorel's eigen weergave van zijn toenmalig standpunt in een artikel uit 1910, Matériaux, bi. 262 vigd. ~ 4 ) Mouv. Soc., 15-3-1899. -- 5 ) Vgl. zijn studie: La Révolution dreyfusienne, 1909. — 1 ) Herdrukt, Matériaux, bi. 78 vlgd. — 7 ) t. a. p., bi. 88. -- 8 ) t. a. p., bi. 132. ') t. a. p., bl. 87 en passim. — 10 ) t. a. p., bl, 118 vlgd. — ") Histoire des Bourses, bi. 27 vlgd. --- 12 ) Artikel uit 1901, Matériaux, bi. 217 vlgd. — 13) Mouv. Soc., 15-4-1907, bi. 323. -- 14) Aldaar, bi. 174. Vgl. Pirou, bi. 27 vigd. In de Mouv. Soc. is Sorel's ontwikkeling niet te volgen, daar hij van 1902 tot 1905 niet aan het tijdschrift meewerkte. -- 15 ) 1-4-1899, bi. 373 vlgd. --
150
me zich in zijn groei over steeds breeder sociale groepen uit," schrijft hij. i) In 1900 publiceert hij een boek, Dialogues Socialistes, waarin hij het parlementair-reformistisch standpunt met kracht van argumenten, zij het in vrijwel onleesbare vorm, verdedigt; zelden is de dialoog -vorm door een schrijver op zoo onbeholpen wijze aangewend. Hij is hier op vrijwel alle gebied de antipode van de Berth van vier jaar later: hij kent aan de parlementaire actie opvoedende waarde toe, verdedigt de anticlericale politiek van het linksche blok, verwacht veel van tot de arbeidersbeweging gekomen intellectueelen, bewondert Jaurès, verheerlijkt de democratie, is vurig feminist, enz. 2) Reeds in 1902 blijkt de omkeer te zijn voltrokken; met dezelfde zekerheid verdedigt Berth dan de strijd tegen de staat, de superioriteit van de bewuste minderheid, de verwerpelijkheid van de democratie en van de socialistische partijpolitiek, en de alles overheerschende beteekenis van de algemeene werkstaking. 3) Bij Lagardelle is het een geleidelijke overgang van parlementair refor- en bij Lagardelle misme naar syndicalisme onder de indruk van de gebeurtenissen. Het eerst duikt de notie op, die voor Lagardelle het essentieele van het syndicalisme zal blijven: de groote waarde van de door de arbeidersklasse zelfstandig in de strijd geschapen organen, vooral de syndicats. 4 ) Voor hem zou het syndicalisme worden „le socialisme des institutions". In 1901 verzet hij zich scherp tegen de halfslachtige oplossing van de Dreyfus-zaak, (de amnestie), en leidt daaruit af, dat Jaurès en de zijnen „zich hebben laten verlammen door de ministerieele obsessie." 6 ) Men voelt, hoe hij door bestudeering van de politiek van Millerand tot de conclusie komt, dat het streven naar „sociale vrede" funest moet worden voor de arbeidersbeweging. e) Tegelijkertijd blijft hij nog aan een goede arbeidswetgeving waarde hechten. 7 ) Maar in plaats van voor samenwerking met burgerlijke democraten, pleit hij nu voor een zoo scherp mogelijk voeren van de klassenstrijd; $) het zou een ramp zijn, als humanitair socialisme voor revolutionair socialisme in de plaats kwam; de groote vraag is: „zal het socialisme worden opgeslokt door de democratie, of zal het, de democratie voor zijn eigen doeleinden gebruikend, zichzelf blijven." a) En verder, in het volgende nummer van zijn tijdschrift: „Het is noodzakelijk, dat de socialisten steeds weer de arbeiders voorhouden, dat ons doel niet is het veroveren van de administratieve en politieke organen van de burgerlijke maatschappij, maar het scheppen, naast en tegenover deze, van nieuwe, zuiver proletarische, organen." 10 ) Zeker, schrijft hij een maand later, op politiek gebied hebben proletariaat en kleine burgerij gelijke belangen, doch op economisch terrein staan zij onverzoenlijk tegenover elkaar, en dát is het belangrijkste. 1 ) Van de bourgeoisie kan het proletariaat niets overnemen; het zal „aan de wereld brengen een geheel van nieuwe opvattingen op economisch en geestelijk gebied, dat uitsluitend zijn eigen schepping is"; de proletarische democratie gebruikt de politieke democratie slechts 1)
1-1-1900, bl. 30. -- 2) Aldaar, bi. 36, 77, 104, 196, 241, 266, enz. — 3 ) Zie Mouv. Soc., 1-1-1902, bi. 10 vlgd.; 1-1-1903, bi. 1 vlgd.; 15-1-1904, bi. 31 vlgd.; 15-11-1904, bi. 136 vlgd. enz. - 4 ) Idem, 1-9-1900, bl. 308 vlgd. en vooral, 15-4-1902, bi. 675. — 5) Idem, 1-1-1901, bi. 6. -- 6 ) Idem, 15-7-1901, bi. 68 vlgd. — 7 ) Idem, 1-10-1901, bI. 430. -- 8) Idem, 1-1-1902, bi. 1 vlgd. — °) Idem, 1-4-1902, bi. 625 vlgd. -- 10) Idem, 15-4-1902, bl. 676. ") Idem, 10-5-1902, bl. 893 vlgd. --
151
om haar beter te kunnen vernietigen. 1 ) In de jaren 1902--1904 komen in het tijdschrift twee stroomingen aan het woord: de revolutionaire, guesdistische politici, die hier de partij van Jaurès bestrijden, ') en op dat speciale gebied door Lagardelle worden gesteund; en de syndicalistische militants, die over een steeds grooter deel van de Mouvement Socialiste de beschikking krijgen. De Mouve- Het hier gegeven overzicht van Lagardelle's ontwikkeling weerlegt vol mentSocialiste doende de gebruikelijke voorstelling, dat in 1904 een plotselinge omgeheet synth- keer in de richting g van de Mouvement Socialiste en zijn leidende redaccalistisch teur zou hebben plaats gehad. 3 ) Toen in October 1904 Lagardelle zijn inleiding schreef voor het register over de verschenen jaargangen van de Mouvement Socialiste en daar aankondigde, dat het tijdschrift voortaan geheel syndicalistisch zou zijn, sloot hij een geleidelijke ontwikkeling af, die drie en een half jaar te voren begonnen was. Nu erkende hij, dat de Dreyfuszaak en de daaraan verbonden samenwerking met de burgerlijke democraten het socialisme met de ondergang hadden bedreigd; nu verklaarde hij, dat ook de revolutionaire, guesdistische partij geen redding kon brengen, omdat zij niet voldoende de beteekenis zag van de „elementen van vernieuwing ", die de Fransche vakbeweging bood; nu gaf hij de formule, die telkens terug zou keeren: „het proletarisch socialisme". Hij schreef: „Het zijn de revolutionaire syndicalisten, die de arbeidersbeweging gered hebben van de regeeringsinmenging en haar haar eigen taak bewust hebben gemaakt.... Het werkelijke klassebewustzijn ontstaat alleen in de revolutionair gevoerde vakactie." 4 De medewer- In de volgende jaren zullen voornamelijk syndicalisten aan het tijdschrift kers aan het medewerken; Sorel en Berth; talrijke actieve militants uit de C.G.T., tijdschrift die monografieën over de congressen, de verschillende vakfederaties en belangrijke werkstakingen bijdragen. Naast de drie bekende theoretici treden hier voor Frankrijk Guieysse en, in later jaren, J. B. Sévérac op de voorgrond. Lagardelle stelt verschillende enquêtes in, waarvan vooral die over „de algemeene staking en het socialisme" en over „het begrip vaderland en de arbeidersklasse" een reeks antwoorden van blijvende beteekenis hebben opgeleverd. Aan de enquêtes verleenden ook aanhangers van andere richtingen uit Frankrijk en het buitenland hun medewerking. Van de verdere buitenlandsche medewerkers moeten in de eerste plaats de Italianen worden genoemd, Arturo Labriola, bewonderaar en vriend van Sorel en S. Panunzio. r» Ook Italië zag, kort na Frankrijk, een krachtige syndicalistische beweging ontstaan, wier leiders gaarne bij de Fransche geestverwanten in de leer gingen. Tevens werden artikelen opgenomen van Robert Michels, die vóór de oorlog met onbezweken zelfverzekerdheid in de internationale arbeidersbeweging de rol van de beste stuurman aan de wal heeft vervuld. 6) De Mouve- Omstreeks 1910 valt dan opnieuw een wijziging in het karakter van de ment Socialis- Mouvement Socialiste waar te nemen. Sorel en Berth zijn inmiddels )
te na
1910
1)
Idem, 31-5-1902, b1. 104 vlgd.
~
2 ) o.a. artikelen van Lafargue en Renaudel, 15-3-1903, ) o.a. Challaye, t. a. p., bi. 149. 4) Mouv. Soc., 1-10-1904, bi. 1 vlgd. 5 ) Mouv, Soc., 15-6-1905 enz. Panunzio is tegenwoordig één van de officieele theoretici van het fascisme: vgl. A. Labriola in „Die Gesellschaft ", Sept. 1931, bl. 215. B) Mouv. Soc., 1-4-1905, enz.
bi. 485 vlgd.
152
—
3
--
naar de uiterste rechterzijde omgezwaaid en Lagardelle, op wie het tijd schrift blijft drijven, is minder stellig in zijn syndicalistische uiteenzettingen dan enkele jaren tevoren. Steeds meer plaats wordt ingeruimd aan socialisten, die buiten het syndicalisme staan; de internationale socialistische beweging krijgt weer meer aandacht; de congressen der Fransche socialistische partij worden uitvoerig en op kameraadschap~ pelijke toon besproken. l) Een wijziging, die, zooals wij later zullen zien, aansluit bij de ontwikkeling van de C.G.T. zelf. December 1911 kondigt Lagardelle aan, dat de periode van de vorming der syndicalistische theorie is afgesloten, en dat de Mouvement Socialiste zich met de algemeene socialistische problemen zal gaan bezighouden. 2
)
Teleurgesteld door het parlementarisme, zoekend naar de mogelijkheid, het socialisme te vernieuwen, wenden de theoretici om de Mouvement Socialiste zich tot de syndicalistische vakbeweging, die in het tijdvak 1900--1904 haar beginselen geformuleerd en uitgewerkt heeft. Centraal wordt voor hen de idee van de algemeene staking, die reeds een tiental jaren tevoren de harten der georganiseerde arbeiders had veroverd. 3 „De tijd is wellicht niet ver af," schrijft Sorel in 1905, „dat men het socialisme niet beter zal kunnen definiëeren, dan als: de algemeene-staking-beweging." 4 ) Dit zal beteekenen, dat de arbeidersklasse definitief breekt met alle parlementair-politieke strijdmiddelen; het is de eenige manier, om de door schier alle socialisten noodzakelijk geachte „geleidelijke" vernietiging van het kapitalisme te bewerkstelligen; zij staat boven alle theorieën, omdat zij niet in de studeerkamer is bedacht, maar door de arbeiders in de loop van hun strijd is gevonden. Een jaar tevoren had Lagardelle geschreven: het socialisme, missend een actueele formuleering van het revolutionair beginsel, heeft deze gevonden in de algemeene staking. b) En later: de algemeene staking „is de zelfstandige daad van een tot volle rijpheid gekomen arbeidersklasse; zij is de sociale revolutie.... Zij is het beste middel voor de moreele opvoeding van de massa's," omdat zij haar leert, slechts op zichzelf te vertrouwen en van geen machten van buiten iets te verwachten. e) Berth schrijft, eveneens in 1904, dat in de algemeene staking „de geheele revolutionaire essentie van het socialisme" besloten ligt. ') Zoo is, schrijft hij elders, in de algemeene staking de oude catastrophe-theorie herleefd; doch het is nu niet meer een onontkoombare, buiten de menschelijke wil omgaande, economische ineenstorting, maar de soevereine, door de eigen wil opgeroepen daad der arbeiders, die, door hun arbeidsweigering, zich van de voortbrengingsmiddelen meester maken. 8) Lagardelle's opvatting van de algemeene staking wijkt niet wezenlijk van die der militants af. Het laatste bedrijf van de klassenstrijd is voor hem „een geweldige algemeene staking, ontketend door de voortbrengers, die tot een dergelijke hoogte van organisatie en bekwaamheid ge-
De algemeene werkstaking bij de theoretici
)
1 ) October 1910 bevat de Mouv. Soc. een artikel van Jaurès over het congres van Kopenhagen, enz. — s) Nouveaux problèmes. Dec. 1911, bi. 321 vlgd. - 3 ) Gottsched, t. a, p., bi. 174, tracht ten onrechte de algemeene staking als logische conclusie uit de andere syndicalistische opvattingen af te leiden; zij is door de theoretici aan de practijk ontleend. 4 ) Voor dit en het volgende: Mouv. Soc., 1-11-1905, bi. 268 vlgd. 5 ) Mouv. Soc., 15-5-1904, bi. 137. 6) Mouv. Soc., 15-12-1904, bi. 333 vlgd. 7 ) Idem, 15-4-1904, bi. 435. 8) Idem, 15-11-1904, bl. 121 vlgd.
——
_
— –.
153
Het geloof aan de algemeene staking als nieuwe vorm van de catastrophe-theorie
komen zijn, dat zij de leiding van de werkplaats kunnen overnemen.... In deze opvatting is de sociale omwenteling niet een sprong in het duister", maar de laatste schakel in een lange keten van economische opbouw. 1) Immers, voor Lagardelle zijn de eigen organen, door de arbeiders gevormd, de hoofdzaak. „Een klasse kan slechts tot volle ontplooi komen door middel van de organen, die zij opbouwt.... Er is niets-ing werkelijks in de wereld, dan de organen, (les institutions)." 2 ) Deze constructieve arbeid, nog binnen de kapitalistische wereld, plaatst het syndicalisme boven de politiek-revolutionaire ideeën; „een klasse, die zich geheel in beslag zou laten nemen door de droom van het toekomstig doel, zonder rekening te houden met de werkelijke beweging, zou terecht tot de nederlaag veroordeeld zijn "; in de loop van de vakstrijd breekt het proletariaat telkens een stukje van de kapitalistische macht en de kapitalistische ideologieën af: „het is deze opeenhooping van kleine omwentelingen, die eens de sociale omwenteling mogelijk maakt." 3 ) Zoo heeft het syndicalisme bovenal actueele waarde, is het de philosophie van de actie. 4 ) Het socialisme is een geleidelijke opbouw, welks dagelijksche voortgang onmiskenbaar is. Het oude socialistische probeem, hoe de practische actie met het revolutionair beginsel te vereenigen, is zoo opgelost. In het syndicalisme „daalt de revolutionaire geest uit de hemel af op de aarde, wordt vleesch, manifesteert zich in nieuwe organen, wordt één met het leven zel£." De arbeider behoeft geen diepzinnige theorieën te begrijpen, om de waarde van de algemeene staking te erkennen; door de ervaring, bij partieele stakingen opgedaan, is hij van zelf tot de idee gekomen, dat het algemeen maken van de arbeidsweigering het einde van de kapitalistische maatschappij moet beteekenen. 5) De beteekenis Lagardelle heeft nooit gezegd, dat de definitieve algemeene staking navan de alge- bij was. „Datum noch plan voor de proletarische revolutie kunnen wormeene staking den vastgesteld!" s) Aanvankelijk is het echter voor hem zeker, dat ligt in haar de revolutie eenmaal zal plaats hebben; de arbeidersklasse moet zich voorbereiding volgens hem de noodige macht en bekwaamheid verwerven, dan zal niets de algemeene staking kunnen stuiten. 7 ) Al spoedig wordt hij voorzichtiger en verlegt de geheele waarde van het algemeene-staking-beginsel naar het heden. „Ik weet niet," schrijft hij in het najaar van 1906, „of de toekomstmaatschappij werkelijkheid zal worden. Ik beken, dat dat mij niet kan schelen, als het leven van de menschen, die haar voorbereiden, slechts door die voorbereiding op een ander plan wordt gebracht." 8 ) En een jaar later: „Zelfs als de toekomstdroomen van het syndicalistisch socialisme nooit verwezenlijkt worden...., is het mij voldoende, als ik zie, dat het op dit moment de essentieele beschavingsfactor in de wereld is." 9 ) In 1909 blijkt een opkomend scepticisme ten opzichte van de beweging zelf: de ware proletarische organen bestaan meer in hope dan in werkelijkheid. 10 ) Een jaar later zegt hij, te moeten erkennen, dat het proletariaat nog verre van rijp is, 11 ) doch dat doet niet af aan de huidige waarde van de algemeene staking, die voor de arbeiIdem, 15-6-1908, bi. 435. — 2 ) Idem, 15-7-1909, bi. 11. — 3 ) Idem, bl. 14 vlgd. — Le Socialisme Ouvrier, bi. 268 vlgd., herdrukt artikel uit 1906. — 5) Le Socialisme Ouvrier, bl. 286 vlgd.: rede uit 1907. — 6 ) Idem, bi. 290. — 7 ) Mouv. Soc., 15-6-1904, bl. 140 vlgd. -- 8) Herdrukt, Le Socialisme Ouvrier, bi. 269. -- 9 ) Idem, bi. 292. — 10 ) Mouv. Soc., 15-7-1909, bi. 6. — H) Idem, Sept. 1910, bi. 159. 1)
4)
154
dersklasse het middel is geweest, om zich in alle opzichten van de kapitalistische organen en ideologieën te bevrijden. 1) De opvatting, dat de waarde van het geloof in de algemeene staking ligt in zijn opvoedende en bezielende kracht in het heden, is door Sorel uitgewerkt tot zijn theorie van de „mythe". Reeds in 1899 noemde hij Marx' catastrophe- theorie een, niet aan de werkelijkheid beantwoordend, „beeld, dat hij geschapen had om het bewustzijn (der arbeiders) te vormen." 2 ) Later zou hij voor zoo'n „beeld" de term „mythe" gebruiken. De algemeene staking is voor de syndicalistische arbeiders de „mythe", waarin zij gelooven, die hun strijdlust brandende houdt, hen moreel opheft, hun persoonlijk leven en hun dagelijksche vakstrijd een diepere zin geeft. De mythe is niet bedacht of logisch afgeleid; zij is ontstaan uit de wanhoop en de hoop der uitgebuite klasse. De vraag, of haar verwezenlijking zeker of zelfs maar mogelijk is, is van geen beteekenis; zij is de schepping en tegelijk de geestelijke steun van de strijdende massa nG, en daaraan ontleent zij haar bestaansrecht en haar waarde. In zijn hoofdwerk, de „Gedachten over het geweld ", schrijft Sorel: „de menschen, die deelnemen aan de groote sociale bewegingen, stellen zich hun toekomstige actie voor in de vorm van beelden van een strijd, waarin hun overwinning vaststaat "; de mythen. 3 ) De mythe is niet omschreven, niet practisch uitgewerkt; daarom is zij onkwetsbaar voor elke verstandelijke kritiek; men kan honderd maal „bewijzen ", dat de alge onuitvoerbaar is, het geloof der arbeiders in de mythe-menstakig blijft ongeschokt. De mythe is de antipode van de utopie, die wel verstandelijk uitgewerkt is; de utopie is niet, als de mythe, de onbewuste schepping van de massa, maar de bewuste, min of meer vernuftige constructie van een intellectueel, die door iedere bekwame kritiek verzwakt wordt. Het socialisme, vóór Marx een aaneenschakeling van onvruchtbare utopieën, is door deze niet gebracht „van utopie tot wetenschap ", (wat volgens Sorel nauwelijks een verbetering zou zijn), maar van utopie tot mythe, (zie zijn catastrophe- theorie) , 4 ) voortaan zal men niet meer zoeken vast te stellen, hoe de menschen hun toekomstig geluk precies zullen inrichten; het geheel is teruggebracht tot de revolutionaire opvoeding van het proletariaat." 6 ) En verder: „Geen mislukking kan meer iets tegen het socialisme bewijzen, sedert het een werk van voorbereiding geworden is." 6) Voor het op volle kracht brengen van de strijdlust der arbeiders, is het noodig het beeld te vinden, dat alle uitingen van de oorlog tusschen de klassen omvat; „de syndicalisten lossen dit probleem definitief op, door het geheele socialisme te concentreeren in het drama van de algemeene staking." °) Het is onmogelijk, langs wetenschappelijke weg iets aangaande de toekomst te weten te komen; toch kunnen wij niet handelen zonder bepaalde gedachten over die toekomst. De onmisbare toekomstvoorstelling wordt ons geschonken door de mythe, die zich „aan de geest opdringt met de kracht van de instincten" en „die het karakter
De ..mythe" van Sorel
Andere
my-
then
„
') Idem, Sept. 1911, bl. 178. — ') Herdrukt, Matériaux, bl. 189. Hij werkte deze ge-
in 1903 uit, Introduction à l'économie moderne, 2e druk, 1922, bl. 394 vlgd. — Réflexions sur Ia Violence, bl. 32 vlgd. 4) Voor Marx uitvoerig uitgewerkt in „La Décomposition du marxisme", 1907, bl. 58-59. — 5) Réflexions, bl. 48. -- 6 ) Idem, bl. 50. -- 7) Voor dit en het volgende: idem, bl. 173 vlgd.
dachte 3)
155
De algemeene staking de socialistische mythe
van volkomen werkelijkheid verleent aan de verwachtingen aangaande onze toekomstige daden." De eerste Christenen hadden hun mythe in het geloof aan de spoedige komst van de Christus; de Fransche Revolutie putte haar kracht uit de mythen, die haar eerste enthusiaste aanhangers verbreidden, al werd van hun verwachtingen niets verwezenlijkt, enz. De waarde van een mythe moet worden afgemeten naar haar invloed op het heden. Het geloof in de algemeene staking is de aangewezen mythe voor het socialistisch proletariaat, als het „aan het geheel van revolutionaire opvattingen een zekerheid en een kracht heeft verleend, die van geen ander denkbeeld hadden kunnen uitgaan." De Fransche vakbeweging bewijst dan, volgens Sorel, dat de algemeene staking is „de mythe, waarin het geheele socialisme besloten ligt." Zij heeft bovendien de verdienste, de definitieve breuk tusschen de parlementaire „socialistische" politici en de proletarische massa te bewerkstelligen. 1) Zij vernietigt elke hoop op tusschenkomst van de staat en brengt de arbeiders tot bestrijding van de staat. 2 ) In dit verband wijst Sorel de dictatuur van het proletariaat af. De mythe, tenslotte, behoedt de arbeiders voor opportunisme en compromissen. 3) Producenten- Onder de verheffende invloed van de mythe -- in en door de voorbeheerschappij reiding van de algemeene staking -- verkrijgen de syndicats hun groote moreele waarde. 4 ) De politiek beschouwt de mensch als burger, als verbruiker; als zoodanig zijn allen gelijk. In de syndicats krijgen de menschen hun plaats krachtens hun functie als voortbrengers; zij, die niet medewerken in de voortbrenging, vinden daar geen plaats en missen het recht, deel te hebben in de leiding der gemeenschap. Het syndicalisme is „de philosophie der voortbrengers "; niet de abstracte „burgers", maar de actieve „voortbrengers" zijn de eenheden, waaruit de maatschappij wordt opgebouwd. Alleen wie op de één of andere wijze bij het voortbrengingsproces in fabriek of werkplaats betrokken is, heeft het recht, zich voortbrenger te noemen. Voor Lagardelle is „de productiedaad de hoogste uiting van de menschelijke persoonlijkheid." 5 ) Omdat het proletariaat „de klasse der voortbrengers" is, moet het de leiding der maatschappij veroveren; onze leer, zegt Berth, is de rechtvaardiging van „het proletarisch imperialisme." s) In de klassenstrijd vormt de in haar syndicats vereenigde arbeidersklasse een nieuw recht, dat zij door middel van de algemeene staking aan de geheele maatschappij zal opleggen. 7 ) Geen van te De algemeene vorming van de bekwaamheid („capacité") der arbeivoren opge- ders in de syndicats, is de eenige voorbereiding, die de syndicalistische steld plan theoretici mogelijk achten. Het uitwerken van plannen is utopistisch; de omstandigheden zullen de weg wijzen en een van te voren opgesteld schema kan slechts hinderlijk zijn. 8 ) De enquéte over „de dag na de algemeene staking", door de militants uitgeschreven en met ijver beantwoord, moet Sorel een doorn in het oog zijn geweest. De syndicalis- Desondanks zijn ook in de geschriften der theoretici wel enkele algetische maat. meene aanduidingen van het karakter der syndicalistische maatschappij schappij 1) Réflexions, bl. 246. -- 2 ) Idem, bi. 250. -- 3 ) Berth, Mouv. Soc., 15-7-1908; bi. 63. — ') Vgl. Berth, idem, 15-1-1904, bi. 24. 5 ) Le Socialisme Ouvrier, bi. 285. — 8 ) Mouv. Soc., 15-7-1908, bi. 56. — 7) Sorel, Matériaux, bi. 101 vlgd., bl. 171 enz. — 8) Steeds weer is Sorel hierop teruggekomen, Matériaux, bi. 21 vlgd., bi. 65-'66, bi. 341; voorwoord Pelloutier, bi. 30; Introduction, bi. 391; Réflexions, bi. 368 vlgd.
156
te vinden. Zij willen een „industrieele republiek, waarin de werkplaats, de vereeniging van vrije en gelijke arbeiders, de maatschappelijke kern zal vormen, de fundamenteele maatschappelijke eenheid, waarvan alle andere organen afhankelijk zullen zijn" 1 ); een wereld „zonder meesters en zonder parasieten." 2 ) Niet de gemeenschap zal het eigendom hebben der productiemiddelen — dat moet volgens de syndicalisten leiden tot staatsslavernij 3 ) — maar de voortbrengers zelf zullen eigenaars zijn; ook bij de theoretici dus: de mijn aan de mijnwerkers. ') Geen anarchisme, maar een federalistische republiek van autonome productiegroepen. Alle maatschappelijke functies, zegt Sorel, zullen worden „teruggebracht tot het plan van de werkplaats, die ordelijk, zonder tijdverlies en zonder willekeur werkt." 6 ) De heerschende moraal zal een voortbrengersmoraal zijn; geen andere dan moreele dwang zal de menschen er toe brengen, zich geheel aan de voortbrenging te geven; de arbeidsvreugde, zoo ontstaan, zal een groote vermeerdering van het menschelijk geluk beteekenen. e) De arbeid in de werkplaats, (de theoretici gebruiken steeds het woord „atelier", nooit „usine") , zal beheerscht worden door twee beginselen: volledige vrijheid en collectieve verantwoordelijkheid. 7 ) ~ Er zij hier nog eens op gewezen, dat deze theorie volkomen aansluit bij het nog betrekkelijk gemoedelijk kleinbedrijf, doch absurd wordt, als men haar toepast op het industrieele grootbedrijf. In directe aansluiting aan hun beschouwingen over de algemeene staking hebben de theoretici het leerstuk van het proletarisch geweld ontwikkeld. Alleen de daad heeft voor hen waarde: de daad in de productie en de daad in de klassenstrijd. Ook hier nemen zij een onder de militants levende opvatting op, $) en werken die verder uit. Sorel's uitgangspunt is negatief: de politiek van sociale vrede en paaien van de arbeiders door de overheid werkt corrumpeerend; verburgerlijking is het grootste moreele gevaar, dat de arbeidersklasse bedreigt. Geen gedeeltelijke verzoening met het kapitalisme maar onverbiddelijke klassenstrijd. Zoo komt hij tot de opvatting, dat die strijd in zichzelf waarde heeft. 9 ) Slechts de strijd en het geweld, dat in die strijd wordt aangewend, kunnen de wereld van de decadentie redden, waarmede de degeneratie der bourgeoisie haar bedreigt. De kapitalistische klasse is slap en in plaats van in de klassenstrijd haar standpunt onverzwakt te handhaven, geeft zij de arbeiders, onder het mom van idealisme en humanitaire beginselen, telkens wat toe. Y 0 ) Een proletariaat, dat zich door de mooie frases liet verblinden, zou in strijdkracht verzwakken en ongeschikt worden, de reeds door Marx aangegeven „historische taak" te vervullen; slechts door het geloof in de algemeene staking, het scherp trekken van de grens tusschen de klassen, kan het proletariaat zijn eigen „oorlogsmentaliteit" en daarmede het moreele peil van de geheele maatschappij redden; 11 ) nu dreigen alle edele en moe1 ) Berth, Mouv. Soc., 1-8-1905, bl. 534. -- 2 ) Lagardelle, idem, 15-2-1907, bl. 109. -S) Vgl. Berth, idem, 15-1-1907, bi. 93 vlgd. -- 4 ) Vgl. Lagardelle, idem, 15-2-1908, bi. 464. ~ 5) Matériaux, bi. 70. -- 6) Vgl. Sorel, Introduction, bi. 216 vlgd. ~ 7) Vgl. Lagardelle Mouv. Soc., Maart 1911, bi. 163. -- 8 ) Zie bijv. Pouget in 1901, Voix du Peuple, 3-3-1901. — 9) Artikel uit 1905, herdrukt Matériaux, bi. 68 vlgd. — 10) Ré ,
flexions, bi. 109.
--
") Idem, bi. 114 vlgd.
157
Het proletarisch geweld
De opvoedende waarde van de strijd
dige karaktereigenschappen onder te gaan in „het democratisch moeras"; het proletarisch geweld „is het eenige middel, waarover de door de humanitaire theorieën afgestompte Europeesche naties beschikken, om haar oude energie terug te krijgen." 1 ) Bij een verovering van de staatsmacht onder leiding der politieke socialisten, zouden de schijnbare overwinnaars in werkelijkheid de knechten worden van de burgerlijke ideologieën en burgerlijke instellingen. 2 ) Geweld tegen- Het proletarisch geweld, betoogt Sorel verder, zal geen overeenkomst over machts- vertoonen met de wreedheden en machtswellust van de overwinnaars misbruik in de groote Revolutie. 3 ) Het zal zijn als het zooveel edeler oorlogsgeweld; „wat met de oorlog te maken heeft, voltrekt zich zonder haat, zonder wraakzucht; in de oorlog doodt men de overwonnenen niet." De syndicalisten misbruiken niet de staatsmacht om hun haatgevoelens te bevredigen; wat er bij stakingen aan geweld voorkomt, ontstaat juist uit de behoefte, de geheele staatsmacht, met haar politie, leger en andere brute machtsmiddelen, te vernietigen. 4 ) De revolutionaire alge werkstaking is gelijk te stellen met de edelste vormen van oorlog--men voering; het proletariaat streeft naar strijdersroem, waardig aan de grootheid van zijn historische taak; geen strijd is beter geschikt om de hoogste vormen van heldendom te doen herleven. 6 ) De machtsmiddelen van de staat kunnen, ook als zij in handen van zoogenaamde democraten zijn, slechts worden gebruikt ter onderdrukking; daartegenover staat het proletarisch geweld, dat niet onderdrukt, maar vrijheid brengt. 6 ) Marx heeft deze overwegende beteekenis van het de staat ondermijnend geweld niet gezien; het kan hem vergeven worden, omdat in zijn tijd de arbeiders nog niet het huidig geloof in de algemeene staking heb verworven, In geen enkel opzicht mag de vakbeweging de demo--ben cratische methoden navolgen; liever een zwakke, chaotische beweging, dan de democratische organisatie en daarmee de democratische lamlendigheid van de Engelsche of Duitsche vakbeweging. Het geweld als Ook Sorel wil zoo min mogelijk van wapens gebruik maken en hij wijst schepper van bloedvergieten af; maar van de slappe democratische, humanitaire opmoreele waar voedi n g 9^ , die de staat laatg even in zij j n scholen, wil hij niets weten. Hij den wil een verheerlijking van de strijd, zij het met zoo edel mogelijke wapenen; een zoo scherp mogelijke klassentegenstelling, zij het met onder tegenstanders. De „blatende kudde" van moder--lingeward ne moralisten heeft de menschen geleerd, dat elke vorm van geweld een terugval in barbarisme is; Sorel echter acht het openlijk geweld van de oorlog en van de onverzoenlijke klassenstrijd veel moreeler dan het gescharrel van eerzuchtige, op eigen eer en voordeel bedachte politici. De moraliteit wordt gediend door „een oorlogstoestand, waarin de menschen zich vrijwillig begeven." 7 ) In het proletariaat worden in de klassen. strijd de „meest verheffende gevoelens gewekt in overeenstemming met de grootsche strijd", die het heeft aangebonden. In de arbeiders, die de algemeene staking voorbereiden, wordt dezelfde geloovende en enthusiaste heldhaftigheid opgewekt, die de soldaten van de Revolutie-legers kenmerkte. 8 ) De arbeiders zijn niet meer pionnen op het politieke schaakbord; ieder voor zich voelt zich verantwoordelijk en spant zich 1 ) Réflexions, bi. 120. — 2 ) Idem, bi. 127. -- 3 ) Idem, bi. 135 vlgd. -- 4 ) Idem, bi. 161 vigd. — 5) Idem, bi. 249 vlgd. — 6) Idem, bi. 256~286. --- 7 ) bi. 319. — e) bi. 372 vlgd.
158
tot het uiterste in; het wordt „de geweldigste manifestatie van de persoonlijke kracht." 1 ) In de algemeene staking geen hoop op persoonlijk voordeel of op belooning, maar de werking van „de verborgen deugd, die de voortdurende vooruitgang van de wereld verzekert." 2 ) „In de tegenwoordige tijd is er slechts één kracht, die dat enthusiasme kan opwekken, zonder hetwelk moraal onbestaanbaar is: dat is de kracht, die uitgaat van de propaganda voor de algemeene staking." 3 ) En de conclusie van Sorel's boek over het geweld luidt: „Aan het geweld ontleent het socialisme de moreele waarden, waarmede het aan de moderne wereld het heil brengen zal." 4 ) Na het voorgaande is het niet noodig, de geweldtheorie van Berth afzonderlijk te ontleden. Hij volgt geheel Sorel, gebruikt veelal dezelfde termen en onderscheidt zich slechts hierin van zijn leermeester, dat hij duidelijker dan deze de nauwe verwantschap tusschen de leer van het geweld en de opvattingen van Proudhon aangeeft. 5 ) Evenmin als Lagardelle ooit de term „mythe" heeft gebruikt, heeft hij zich geheel aan de geweld-theorie van Sorel overgegeven. Hij blijft het aanwenden van geweld in de klassenstrijd verwerpen. a) Wel bevatten zijn geschriften vele verwante gedachten. Hij prijst het syndicalisme, omdat het de arbeiders een strijdlust geeft, die groeit bij ieder arbeidsconflict. Het proletariaat „moet zijn strijdkracht steeds bereid houden en nooit de lust aan avontuurlijke daden verliezen, die veroveraars kenmerkt. - Zoo gaat van het syndicalisme een verjonging van het socialisme uit. 7 ) Geen gemarchandeer meer, maar „de strijd met zijn gevaren en zijn overgave." 8 ) Nog in 1913 verwerpt hij alle „sociaal pacifisme" en betoogt, dat de maatschappelijke ontwikkeling vereischt, dat de klassen ongehinderd, met volle kracht, op elkaar botsen. a) Het is duidelijk, dat het humanitaire pacifisme voor de syndicalisten geheel onaanvaardbaar is. Toch moeten de theoretici het in de C.G.T. levend fel antimilitarisme in hun theorie een plaats geven. Voorop staan hier de aanvallen op het pacifisme der parlementaire socialisten. Volgens Berth is Jaurès ook als pacifist niet anders dan de woordvoerder van de bourgeoisie, wier pacifisme een uiting is van haar decadentie; „deze heeft elk gevoel voor recht en eer verloren, is bereid tot alle compromissen, tot alle laagheden." Y 0 ) Voor hen zijn de pogingen van Jaurès en de zijnen, hun internationale principes met vaderlandsliefde te ver niet anders dan huichelarij. 11 ) Het kapitalisme, dat slechts-enig, denkt aan geld verdienen, is volgens Lagardelle uit eigenbelang pacifistisch geworden; het behaalt liever gemakkelijke en voordeelige overwinningen in de koloniën; het wordt zelf steeds meer internationaal. 12 ) Het vaderland is voor de huidige bourgeoisie niet meer een ideaal, waarvoor het zich zoo noodig opoffert; het is slechts een onmisbaar middel bij het geld verdienen. 13) Aan oorlogsgevaar gelooven zij niet; Lagardelle voorspelt in 1906 een
Invloed van Proudhon
Verwante opvatting van Lagerdelle
Tegen humanitair pacifisme
Anti-militarisme als onderdeel van de ') bi. 376. -- 2 ) bi. 385. — 3 ) bi. 388. — 4 ) bl. 389. ~ 5) Van hem vooral .,La Guerre strijd tegen de et La Paix", Mouv. Soc., 15-1-1909, bi. 52. Verder voor Berth, idem, 15-11-1904, staat bi. 127 vlgd.; 15-2-1906, bi. 245 enz. — e) Mouv. Soc., Sept. 1912, bl. 164. -- 1) Voorwoord Syndicalisme et Socialisme, bi. 8. -- 8) Mouv, Soc. 15-6-1908, bi. 435. 9 ) Idem, Jan. 1913, bl. 27. -- 10 ) Idem, 15-1-1907, bi. 98. -- 11 ) Lagardelle, idem 15-71905, bl. 415 vlgd. en 15-6-1906, bi. 5 vlgd. -- 12) Aldaar, bi. 17 vlgd. — ^s) Idem, 15-10-1906, bi. 148 vlgd.
159
geleidelijk afnemen van de militaire lasten. l) Zij nemen de voorstelling van de militants over, dat de staat het leger onderhoudt om het bij stakingen en revolutiegevaar op de arbeiders te kunnen loslaten. Doch vooral moet men het antimilitarisme der theoretici zien als een onderdeel van hun streven naar vernietiging van de staat. 2 ) Het patriottisme veronderstelt de eenheid van de natie, ook boven de klassentegenstelling; daarom, en niet om zijn strijdlust, is het voor de syndicalisten onaanvaardbaar. 3) Voor het gemak vooropstellend, dat het tijdperk der nationale oorlogen is afgesloten, komen zij zonder moeite tot de conclusie, dat zij, de syndicalisten, de ware erfgenamen van de oorlogsgeest zijn. Berth zegt: „de tegenwoordige klassenstrijd is de historische plaatsvervanger van de nationale oorlogen." 4 ) De werkstaking is „de oorlog in economische vorm." 5) De kritiek op Het voorstaan van de zoo scherp mogelijke klassenstrijd leidt de syndide democratie calisten tot het afwijzen van de democratie, die volgens hen de strekking heeft, de klassentegenstellingen te verdoezelen en tegenover het moreele geweld, de immoreele halfslachtigheid vertegenwoordigt. Geen thema is in de syndicalistische litteratuur zoo uitgesponnen en steeds weer herhaald, als de kritiek op de democratie. Zij wordt principieel bestreden, omdat zij de politieke vorm voor de heerschappij der kapitalistische klasse is; zij wordt vooral aangevallen met aan de practijk ontleende argumenten, die haar immoreele, corrumpeerende werking moeDe politiek als ten bewijzen. Mèt de democratie worden de politieke partijen verworbederf pen en de staat, die haar op onderdrukking gerichte schepping is. Een politieke partij kan geen zuivere klasseorganisatie zijn, daar zij een beroep moet doen op de stemmen van personen uit alle klassen. Alleen de syndicats staan op een zuivere klassebasis. Berth zegt: het parlementaire stelsel sluit onherroepelijk in de ontkenning van de klassen~ strijd; zitting nemen in het parlement beteekent „medewerken aan de regeering der bourgeoisie." e) En elders: „In de vredige atmosfeer van een parlement..... veranderen de kreten van het proletariaat in vriendelijke redevoeringen." 7 ) Bovendien: in het parlementaire stelsel dragen de kiezers hun belangen op aan tusschenpersonen; dat is doodend voor de activiteit. 8 ) Berth drukt zich weer het scherpst uit: „vertegenwoordiging kan niet anders zijn dan verraad." 9 ) Daartegenover leert het syndicalisme de arbeiders, slechts op hun eigen kracht, op de directe actie te vertrouwen. 10 ) Is Berth de felste, Sorel is zeker de meest cynische van het drietal. „Politieke partijen," schrijft hij, „zijn vereenigingen, die zich ten doel stellen, de voordeelen te verwerven, die het bezit van de staatsmacht kan bieden, hetzij haar leiders gedreven worden door haat, hetzij zij materieel voordeel nastreven, hetzij zij hun machtsbegeerte willen bevredigen." Zij doen een beroep op de ontevreden massa, opdat deze hun „de staatsmacht, het voorwerp van hun begeerten, in handen speelt." Zijn zij aan de macht gekomen, dan moeten zij, om de steun der kiezers te behouden, deze door gunsten op kosten van 1 ) Idem, bl. 135. -- 2 ) Berth, idem, 15-4-1906, bl. 501. Sorel, Réflexions, bl. 162 en 3 ) Berth, Mouv. Soc., 15-5-1907, bl. 488. — 4 ) Mouv. Soc., 15-7-1905, bl. 282. 431. 5) Idem, 15-1-1909, bl. 53. Vgl. Lagardelle, idem, 15-7-1905, bl. 416. 6 ) Idem, 15-5-1907, bl. 488..— 7 ) Idem, 1-12-1904, bl. 221. 8 ) Idem, 15-7-1909, bl. 23. — 9 ) Idem, 15-10-1906, bl. 166. -- 10 ) Idem, Lagardelle, 15-7-1907, bl. 5. —
—
-'
—
160
de gemeenschap zoet houden. 1 ) Om te kunnen bewijzen, dat de democratie altijd tot partijcorruptie moet leiden, beweert hij, dat Amerika de zuiverste vorm van de democratie vertoont. 2 ) Het is hem onmogelijk, de woorden en daden der politici uit andere dan kleine en baatzuchtige motieven te verklaren. 3 ) Hij spaart geen scheldwoorden en verdacht vervalt op iedere bladzijde in een zoo klein mogelijke be--makinge strijding van personen. 4 ) Al het kwade van zijn eeuw vat hij samen in de term „de radicalen ", waaronder natuurlijk ook de parlementaire socialisten begrepen zijn. Het ergste vindt hij het indringen van politieke praktijken in de vakbeweging, langs de weg van de „sociale vrede", 6 ) die hij noemt, „de philosophie van de veinzende lafheid." s) In dit verband waarschuwt hij de vakbeweging voor mutuellistische instellingen en coöperaties, die alleen bij een zeer krachtige syndicalistische mentaliteit zuiver kunnen blijven. 7 ) Met bitterheid erkent hij, dat ook de syndicalistische arbeiders zich door algemeene politieke stroomingen, als het anticlericalisme, ja zelfs door de verkiezingsstrijd laten mee 8 ) Evenals de militants beschouwt hij het syndicalisme als een-slepn. politieke beweging; a) maar „de verovering van de politieke macht" bestaat voor hem in het scheppen van de eigen proletarische organen, die de staat zullen moeten verdringen, niet in het in bezit nemen en gebruiken van de staatsmacht. 10) Berth heeft steeds weer deze opvattingen van Sorel in eenigszins andere woorden herhaald. Het gevaar van verburgerlijking acht hij zeer dreigend; het syndicalisme wil voorkomen, dat wij „prolétaires bourgeois" krijgen, zooals wij „bourgeois gentilhommes" hebben gehad. 11 ) Het individu, schrijft hij, is uit de Katholieke kathedraal verlost, maar werd toen gevangen in een nieuwe kathedraal, „men bad er niet meer, men discussieerde en redevoerde.... de politicus leidde de dienst in plaats van de priester." 12 ) En later: „het abacadabra van de Rechten van de Mensch is een even duistere theologie als die van de katholieke kerk." 13) In de wereld van de parlementaire democratie overheerscht volgens hem de koehandel, „de list vervangt de eer, de letter van de wet het geweld, de vrede de oorlog en iedere dag worden de individuen kleiner, middelmatiger,.... omdat niets hen boven zichzelf uitheft." 14) Principieel is Lagardelle het met Sorel en Berth eens, maar hoe geheel Lagardelie is anders is zijn geluid; bij hem geen persoonlijke verdachtmakingen, maar gematigder de beginselkwestie alleen. Zijn zin voor het constructieve doet hem de in de syndicats ontstaande nieuwe organen bewonderen en de democratie verwerpen, omdat hij meent, dat deze niet meer in staat is, nieuwe waarden voort te brengen. 15 ) Het is er hem vooral om te doen, „het antagonisme te toonen tusschen de politiek en de economie, de partij en de klasse, de burger en de voortbrenger, de democratie en het socialisme;" en hij erkent in 1911, daarbij wel eens de nuances uit het oog te hebben verloren. 16 ) Om de arbeiders de noodzakelijkheid van het 1 ) Decomposition du marxisme, bl. 25~27. -- 2 ) Mouv. Soc., 15-7-1908, bi. 78. — 3 ) Zie bijv. het heele pamflet La Revolution dreyfusienne. ~ 4) Vgl. bijv. Réflexions, bi. 77, vlgd. _5) O.a., Matériaux, bi. 145 vlgd. _6) Revolution dreyfusienne, bi. 21. — 7 ) Mouv. Soc., 1-9-1905, bl. 10 vlgd. 8 ) Idem, 1-11-1905, bl. 277 en Matériaux, bi. 71 vlgd. — ') Idem, bi. 106. — 10 ) Idem, bi. 120 vlgd. ~ ' 1 ) Mouv. Soc., 15-5-1908, bi. 394. — 12 ) Idem, 15-1-1904, bl. 6 vlgd. ~ 13 ) Idem, 1-2-1905, bl. 206. ~ 14 ) Idem, 15-10-1906, bi. 180. 15 ) Idem, 15-6-1908, bi. 429 vlgd. ~ ") Le Socialisme Ouvrier, bi. XII--XIII. —
—
161 11
scheppen van eigen organen te toonen, moest hij zoo fel mogelijk het oude geloof in de scheppende macht van de staat bestrijden. 1) De ook onder de arbeiders levende Jacobijnsche traditie wilde hij voor goed uitbannen. 2 ) Proletarische politiek beteekent „het profiteeren van de hervormingen, die nuttig zijn voor de revolutionaire activiteit en het ver iedere gewelddadige of beschermende inmenging van de-werpnva staat." 3 ) De gevaren van de verslappende democratie bedreigen de arbeiders ook via de socialistische partij, omdat deze, ook al wil zij anders, als onderdeel van het parlementair systeem niet anders kán doen dan de klassenstrijd temperen. 4 ) De democratie Lagardelle onderscheidt zich van Sorel, waar hij aan de democratie haar als onmisbaar waarde voor het syndicalisme toekent. Zij is volgens hem een onmisoverd umsstabaar stadium in de ontwikkeling van het syndicalisme. Alleen in de democratie kan het proletariaat de grenzen van het parlementarisme leeren zien en zich de klassentegenstelling in al haar scherpte bewust maken. 5 ) Zoolang de democratie nog niet volgroeid is, is het onvermijdelijk, dat het proletariaat samen met groepen uit de burgerlijke klassen voor democratische rechten, bijv. voor het algemeen kiesrecht, strijdt. 6 ) Hij wil niet terug uit de democratie maar door de democratie heen; hij ziet het syndicalisme als een beweging „uit de democratie voortgekomen . " 7 ) De democratie, zegt hij elders, is „de voorwaarde voor het ontstaan van het syndicalisme;" zij is het tijdperk van de ontbinding van de staat. Haar voordeelen mogen negatief zijn, zij maken, dat zij verre te verkiezen is boven elke andere regeeringsvorm. 8 ) Tegen staats- De staat, bedoeld als orgaan van onderdrukking, is volgens de syndicabedrijven listen volkomen ongeschikt om als leider van bedrijven op te treden; naasting van particuliere bedrijven door de staat achten zij geen voor 9 ) En omdat hierdoor de staat, die vernietigd moet worden, -uitgan. juist versterkt wordt; èn omdat de staat op het gebied van de productie absoluut incompetent is. Y 0 ) Lagardelle eischt van de socialistische partij, dat zij haar invloed zal gebruiken om de leiding van de bestaande overheidsbedrijven geheel in handen te brengen van de personen, die in die bedrijven werkzaam zijn. Geen werkgever, betoogt hij, beperkt zoozeer de vrijheid van zijn arbeiders en maakt zich zoo aan willekeur schuldig als de staat. 11 ) De kenmerken van de staat zijn „incompetentie, onverantwoordelijkheid, verspilling, het scheppen van baantjes voor vriendjes, willekeur." Y2 ) Overheidsbedrijven beteekenen alleen dan een vooruitgang, als gewaarborgd is „de vrijheid en eigen verantwoordelijkheid der voortbrengers." 13) Van intellec- De drie theoretici zijn eenstemmig in hun veroordeeling van de „heertueelen is niets schappij der intellectueelen", die bij de democratie behoort. Het is een te verwachten maatschappelijke groep, die met theoretiseeren geld moet verdienen en dus aangewezen is op de exploitatie van de politiek. 14 ) Zij vervullen ') Idem, bl. VII. — 2) Le Socialisme Ouvrier, bi. 30. — 3 ) Idem, bi. 96. ~ 4) Idem, bl. 335.
) Syndicalisme et Socialisme, bi. 36 vlgd. — °) Mouv. Soc., 15-2-1907, bi. 106. — 7) Le Socialisme Ouvrier bi. XIV —XV. -- 8 ) Mouv. Soc., Febr. 1911, bl. 84. -- 9) Zie Sorel, Introduction, bi. 264 vlgd. Over wat hij wél wil als overgang naar het syndicalisme, idem, bi. 236 vlgd. en 349 vlgd. De leiding van het transportwezen, de banken, enz., van alles, wat hij het ,.economisch milieu" noemt, wil hij desnoods aan de tegenwoordige overheid in handen geven. -- 10) Lagardelle, Le Socialisme Ouv ier, bl. 389 vlgd. — 11 ) Mouv. Soc., Maart 1911, bl. 161 vlgd. -- 12 ) Idem, Sept. 1910, bl. 153. ~ 13 ) Idem, juli 1910, 5
,
bi. 73. — 14 ) Sorel, Réllexions, bl. 200 en 240; Décomposition, bl. 28 en passim, enz.
162
geen rol in het productieproces en moeten dus als parasieten worden beschouwd; in de politiek achten zij het hun taak, in naam van de massa te spreken en te denken, wat, als het aanvaard wordt, de spontaniteit en activiteit der massa doodt. Treden zij op in een arbeiderspartij, dan vervallen zij óf in reformistische, of in politiek-revolutionaire, (utopistische), uitersten. 1 ) Berth zou in 1913 een bundel oude artikelen uitgeven onder de titel: „De misdaden van de intellectueelen". Het syndicalistisch ideaal is de „dienende intellectueel ", die nooit eigen wil of eigen ideeën aan de arbeidersbeweging tracht op te leggen, maar de zichzelf wegcijferende tolk en verklaarder is van de beginselen, die de arbeiders zelf in hun strijd en hun organisaties vormen. Evenals de militants gelooven zij in de actieve minderheid, die de onbewuste massa zal meesleepen en uit haar naam moet spreken en handelen; een proletarische minderheid, natuurlijk, niet een uit de kapitalistische klasse gerecruteerde leidersgroep. Men heeft het wel genoemd een proletarische Uebermensch- theorie, en inderdaad wordt Nietzsche door Berth herhaaldelijk geciteerd. 2 ) Weinig „intellectueelen hebben zoo duidelijk hun minachting voor de massa getoond als Sorel en Berth! In de kleine, Fransche syndicats is het een élite, die de leiding heeft. 3) Sorel vergelijkt de taak van de kleine, veel geloof en opofferingsgezindheid vereischende syndicats in het socialisme, met de rol van de monniksorden in de kerk, die daar tegenover de compromissen -sluitende leiding de leer zuiver hielden. 4 ) Lagardelle betoogt eenvoudig, dat het democratisch meerderheidsprincipe voor de strijd onbruikbaar is; daar zijn het steeds de moedigsten, die voorop gaan en zich aan de slagen bloot stellen. 5 ) De leer van de bewuste minderheid noemt hij „het nieuwe politieke principe van het proletariaat." Hier geen overdragen van de verantwoordelijkheid aan in wezen vreemde vertegenwoordigers, maar een nauwe belangengemeenschap en een dagelijksch contact tusschen de minderheid en de door haar geleide massa. e) Lagardelle staat dicht genoeg bij de arbeiders om de betrekkelijke waarde van sociale wetten, die het levenspeil der arbeidersklasse verhoogen, te erkennen. 7 ) Hij blijft het anarchistisch antiparlementarisme bestrijden en wil niet anders dan „extra- parlementair" genoemd worden. 8) Zelfs reserveert hij voor de socialistische partij een eigen, zij het volkomen ondergeschikte, taak, 9) Zij moet de door de syndicats gestelde eischen in het parlement verdedigen, haar parlementaire invloed gebruiken om de macht van de vakbeweging te versterken en die van de staat te ondermijnen. Zij moet dus onvoorwaardelijk de leiding van de C.G.T. aanvaarden. 10 ) Hij had de moed, dit voor de partij weinig aantrekkelijk standpunt op de partijcongressen te gaan verdedigen. 11) Terwijl Sorel en Berth zijn doorgedraafd op de eens ingeslagen antidemocratische weg en zoo tijdelijk bij de Action Française terecht moesten komen, ontstaat bij Lagardelle omstreeks 1910 eenige aarzeling ten
De leidende élite
-
1 ) Lagardelle, Les intellectuels et le socialisme ouvrier. Mouv. Soc., 15-2-1907, 15-3-1907 en 15-4-1907. — 2) O.a., idem. 15-7-1908, bl. 52 vlgd. ~ 3) Berth, idem, 15-1-1904, bi. 8. — 1) Réfexions, bi. 428 vlgd. — 5 ) Le Soc. Ouvrier, bi. 60 en 344. — e) Mouv. Soc., Sept. 1911, bi. 182 vlgd. — 7) Idem, 15-12-1908, bi. 460. 8 ) Idem, 15-6-1908, b]. 432. — 9 ) Idem, 1-4-1905, bl. 497, Soc. Ouvrier, bi. 156 vlgd. ~ 10 ) Idem, bi. 166, 181, 191, 195. ") Zijn rede op het congres van Toulouse, 1908, herdrukt idem, bi. 358-400. --
163
Lagardelle en de socialistische partij
„Syndicalisation" van het politieke leven
gevolge van de instemming, die de kritiek op de parlementaire democrati e in de kringen van het groot- kapitaal heeft gevonden. Zóó was het niet bedoeld! Hij zegt dan, dat de Fransche democratie wel verandert en zich verbetert, maar niet verdwijnen zal. „Hoe men het ook wendt, altijd zal noodzakelijk blijven een minimum van politiek, van parlementarisme, van centraal staatsgezag." 1 ) Aan de andere kant kent hij het syndicalisme de eer toe, tot deze zuivering van de democratie de stoot te hebben gegeven. Niet alleen de socialistische partij, schrijft hij, ook de burgerlijke politici en kranten hebben de invloed van onze kritiek op de democratie ondergaan. Ja, hij meent een „syndicalisation" van het geheele publieke leven waar te nemen. Sluiten niet de wijnbouwers, de boeren en andere maatschappelijke groepen zich in speciale, op een bepaald concreet doel gerichte, organisaties aaneen om door druk van buiten af op de staat, door directe actie, hun doel te be-
reiken! 2)
Bewondering Het belang van de toeneming der productie, die zij als één van de gevolvoor een actief gen van het proletarisch geweld verwachten, weegt bij de theoretici kapitalisme
zeer zwaar. Productieve arbeid is voor hen het hoogste in het menschelijk leven. 3 ) De economische ontwikkeling kan hun nooit snel genoeg gaan. 4 ) De syndicalist vindt het kapitalisme het meest verachtelijk, als het slap is, conservatief, als het de nieuwe technische mogelijkheden niet gretig aangrijpt. 5 ) Voor het snel-groeiende, veroverende kapitalisme, zooals het zich vooral in Amerika heeft getoond, gevoelt Sorel de grootste bewondering. Na de algemeene staking zullen de syndicats zijn productiemiddelen en productiemethoden met dankbaarheid overnemen. 6 ) Door de scherpe directe actie dwingen de syndicalistische syndicats, het aandeel der arbeiders in de opbrengst van het arbeidsproduct verhoogend, de kapitalisten tot steeds hooger technische volmaking. 7 ) -Gelukkig het kapitalisme, dat tegenover zich een strijdbaar en veeleischend proletariaat vindt!" s) Ten deze deelen de militants de opvattingen der theoretici. Mannen als Pelloutier en Grif fuelhes hebben van het begin af het spontaan verzet der arbeiders tegen de invoering van arbeid besparende machines bestreden. 9 ) Grif fuelhes wordt niet moe, de Fransche werkgevers van gebrek aan ondernemersdurf te beschuldigen; „Wij willen Frankrijk actief, bloeiend, hard werkend, bezaaid met ondernemingen." 10 ) De latere secretaris der C.G.T., Jouhaux, zou dit thema overnemen. 11 ) Verschil van De theoretici achten het daarnaast van even groot belang, dat de arbeimeening over ders reeds nu eerbied voor de arbeid leeren en zich inspannen, hun de sabotage werk zoo goed mogelijk te doen. De klassenstrijd, immers, heeft voor hen vooral een moreele, opvoedende waarde, moet de arbeiders voor de leiding van de productie rijp maken. Y2 ) Daarom verzetten zij zich met ) Mouv. Soc., Dec. 1912, bi. 322 vlgd. en Jan. 1913, bi. 23 vlgd. — 2) Idem, Dec. 1910, bi. 345 vlgd.; Dec. 1911, bi. 322; Febr. 1912, bl. 145; Jan. 1913, bi. 18. — Bijv. Sorel, Introduction, bi. 131. — 4 ) Dezelfde, Mouv. Soc., 15-5-1907, bi. 481; Lagardelle, idem, Jan. 1910, bi. 48. -- 5) Berth, idem, 15-11-1903, bl. 328. — °) Idem, 1-11-1905, 276. -- 7) Lagardelle, idem, 15-12-1908, bl. 457. 8) Le Soc. Ouvrier, bl. 293. — 9) Pelloutier, t. a. p., bi. 257. Voor Griffuelhes, Mouv. Soc., 15-7-1908, bl. 30, 10) Idem, Juni 1910, bl. 341, jan. 1911, bi. 34 vlgd., Jan. 1912, bi. 30 vlgd. — 11 ) Vgl. idem Dec. 1912, bi. 391. -- 12 ) Sorel, voorwoord Peiloutier, bi. 65 enz. 164 1
3)
—
nadruk tegen de sabotage. l) Hier echter vinden zij Pouget en andere militants tegenover zich. Pouget toont niet alleen in de brochure, waarin hij het Taylor- stelsel bestrijdt, weinig eerbied voor de verhooging van de productiviteit van de arbeid, 2 ) hij predikt luide de sabotage; als hij, ten gevolge van de groei der vakbeweging, een afneming van de arbeidsproductiviteit in het bouwvak constateert, vervult hem dit met vreugde. 3 ) Van Sorel's verzet maakt hij zich met een spottend schouderophalen af. 4 ) Zooals Sorel, die gaarne anderen „utopisme" verwijt, de stelling heeft Hoe Sorel zich geponeerd, dat de periode der nationale oorlogen voorbij is, om het de ontwikkeling der acht anti- militarisme der C.G.T. met zijn geweldtheorie te kunnen rijmen, l g l ductiewenscht zoo heeft hij, om zijn op de werkplaats berekend ideaal voor de toekomst- productie te kunnen handhaven, een ontwikkelingswet van het kapitalisme uitgedacht, die volkomen in strijd is met de tastbare werke oude socialistische opvatting van de ontscholing der arbei--lijkhed.D ders hoort volgens hem bij het voor - kapitalisme; het syndicalisme, echter, past bij het volgroeide kapitalisme, waarin de geheel volmaakte machines alle mechanische arbeid van de mensch hebben overgenomen en nog slechts behoefte is aan zeer geschoolde arbeiders om de verfijnde machines te bedienen en te verzorgen. 6 ) Zoo zullen wij in zekere zin een terugkeer tot de arbeidsvreugde en de persoonlijke arbeid van het handwerk beleven; de arbeid zal tot het peil van de kunst worden opgeheven; een goede arbeider zal een „artiest" moeten zijn. e) Sorel meende de eerste teekenen van deze, door hem zoo zeer gewenschte, ontwikkeling waar te nemen; in werkelijkheid leefde hij aan het begin van de periode van de „loopende band". Op gelijke wijze bracht zijn verachting voor intellectueel werk hem tot de willekeurige voorspelling, dat verdere mechanisatie een belangrijke vermindering van het aandeel van ingenieurs en administratief personeel in de productie zou brengen; 7) ook in dezen zou vooral de rationalisatie van de laatste jaren juist het omgekeerde toonen.
De vraag, in welke verhouding de syndicalistische theorie staat tot Verhouding Marx en Proudhon, kan hier niet tot in onderdeelen worden beant- tot Marx woord; zij vereischt een studie op zichzelf. In het algemeen kan men zeggen: Sorel en de zijnen aanvaarden de historisch-materialistische geschiedenis- en maatschappijbeschouwing en passen haar, vaak met groote bekwaamheid, toe; s) dat Sorel de caricatuur, die Lafargue van het historisch materialisme gemaakt heeft, verwerpt, spreekt van zelf. s) De marxistische opvatting van de klassenstrijd, het geloof in de historische taak van het proletariaat en de voorbereiding van de sociale revolutie, hebben de syndicalisten als basis voor hun theorie genomen. Voorts hebben zij uit Marx' werk de argumenten voor hun strijd tegen de staat verzameld, die daar ongetwijfeld te vinden zijn. Y0 ) Zij eeren Marx vooral als socioloog, als de man, die voor het eerst het ware ka1) Sorel, Mouv, Soc., 1-11-1905, bi. 277, Lagardelle, idem, Sept. 1911, bi. 163. — 2) L'organisation du surmenage, passim. — 3 ) La C. G. T., bi. 63. -- 4) Le Sabotage, bi. 29. — S) Mouv. Soc., 15-3-1906, bi. 374 vlgd.; Introduction, bi. 69 vlgd. — 6) Matériaux, bi. 137. 7) Idem, bi. 96. -- 8) Bijv. idem, bi. 78 vigd. -- 9) La Décomposition du marxisme, bi. 6. 10) Idem, bi. 52 vlgd.; Lagardelle, Mouv. Soc. 15-3-1908, bi. 195 vlgd.; v. d. Goes v. Naters, t. a. p., bi. 37 vlgd.
165
rakter van de sociale bewegingen en de sociale botsingen heeft ontdekt en verklaard. 1) Daarentegen staan zij kritisch tegenover Marx' economische opvattingen, de waardeleer, 2 ) de concentratievoorspellingen, enz. Volgens hen komt het socialisme niet met fatale zekerheid, maar is zijn verwezenlijking afhankelijk van de activiteit en de rijpheid van de arbeidersklasse. 3 ) Zij verwijten Marx, niet voldoende aandacht te hebben geschonken aan de geestelijke opvoeding van het proletariaat en aan de moreele problemen in het algemeen. 4 ) De syndicalisten gaan bij voorkeur terug naar de oude Marx van het Communistisch Manifest en beroepen zich verder graag op Marx' brief over het Duitsche program van Gotha van 1875, waarin hij het Lassalleaansche vertrouwen in de staat hekelt. 5) Lagardelle schrijft: „het syndicalisme is in wezen volkomen marxistisch." e) De „nieuwe school", (n.l. de syndicalisten), schrijft Sorel, schrapte uit Marx' werk stuk voor stuk alle elementen, die, hetzij uit het utopisme, hetzij uit de politiek-revolutionaire jacobinistische traditie, — het „blanquisme" — daarin waren binnengedrongen. „Zij zuiverde zoo het traditioneele marxisme van alles, wat niet specifiek marxistisch was en wilde slechts behouden, wat volgens haar de kern van Marx' leer vormt." 7 ) En elders: „De nieuwe school voelt zich niet verplicht, ook de illusies, fouten en vergissingen te bewonderen van de man, die zooveel voor de vorming van de revolutionaire idee heeft gedaan; zij stelt zich tot taak, de elementen, die het werk van Marx ontsieren, te scheiden van de gedachten, die zijn eeuwige roem verzekeren." $) De syndicalisten waren overtuigd, dat de vernieuwing van het door de Duitschers tot een dogmatiek verlaagd marxisme van de revolutionaire Romaansche landen zou moeten uitgaan. 9 ) Lagardelle ziet in het marxisme vooral „een theorie van de actie en een Philosophie van de practijk." Y 0 ) De theorie was voor hen nooit meer dan een illustratie van de levende beweging; geen kader, waarbinnen het leven zou moeten worden gedrongen. 11) Sterke invloed Bestudeering van de syndicalistische theorie leert echter, dat de invloed van Proudhon van Proudhon belangrijk grooter is dan die van Marx. Bij Berth blijkt dat altijd; 12 ) Sorel zou het later toegeven, toen hij in 1919 zijn „Gedachten over het Geweld" noemde „een door Proudhon geïnspireerd boek ",Y 3 ) terwijl in dat boek de citaten van Marx veel talrijker zijn dan die van Proudhon. In zijn latere geschriften neemt Proudhon een steeds grooter plaats in. 14 ) Wij accepteeren, zegt Lagardelle, van Proudhon slechts die ideeën, die door de werkelijkheid bevestigd zijn, Y 5 ) maar zijn boeken zijn voor ons een onuitputtelijke bron van geestelijke rijkdom; buitenlanders zullen dat nooit kunnen begrijpen, omdat Proudhon zoo door en door Fransch is. 16 ) Kautsky kenschetst het syndicalisme t) Decomposition, bi. 35. ~ 2 ) Zoo Sorel, Matériaux, bi. 208. — ') Bijv. Lagardelle, Mouv. Soc., 15-7-1909, bl. 6 vlgd. ~ 4 ) Mouv. Soc., 15-1-1909, bl. 51; Matériaux, bl. 124 vlgd. — 5) O.a., idem, bi. 276. De brief was in 1894 in Fransche vertaling in de Revue d'Economie politique opgenomen. ~ 6) Mouv. Soc., 1-10-1905, bi. 259. — 7 ) Decomposition, bi. 63. 8 ) — Réflexions, bi. 266; geheel onjuist is dus de bewering van Em. Bourgeois, Cambridge Modern History, XII, bi. 128, dat het syndicalisme „vijandig tegenover het marxisme" staat. — o) Berth, Mouv. Soc., 1-3-1905, bl. 354. — 10) Le Soc. Ouvrier, bi. 346 vlgd. -- 11 ) Sorel, Mouv. Soc., 1-11-1905, bi. 272. -- 12 ) Idem, 15-5-1908, bl. 392; 15-1-1909, bi. 50 vlgd. ~ i 3) Appendix bij i 4 ) Introduction, bi. II; Matériaux, bi. 250. — 1 s) Mouv. de 4de druk, bi. 452. Soc., Juli 1912, bi. 138 vlgd. — 16 ) Mouv. Soc., Maart 1913, bi. 259 vlgd. --
166
als „de verandering van het Proudhonisme van het kleinburgerlijke in het proletarische, van het vreedzame in het revolutionaire." 1 ) Zoo moet het syndicalisme worden gezien als een combinatie van Marx en Proudhon; of liever een combinatie van bepaalde deelen van het marxisme met zorgvuldig uitgekozen elementen uit het zoo onsamenhangende oeuvre van Proudhon. Vooral Berth noemt de twee meesters graag in één adem en spreekt van het syndicalisme als van „marxistisch anarchisme ". 2 ) Verwijzingen naar Bakunin treft men vrijwel niet aan. In de periode van het grootste zelfvertrouwen noemden de syndicalisten zich „de nieuwe school". Later zouden zij deze term verwerpen, Berth, omdat de term hem te intellectualistisch klinkt; 3 ) Lagardelle, omdat hij geen andere theorie wil, dan „ideeën, die voortdurend herzien en verjongd worden." 4 ) Wat de syndicalistische theorie aan origineele elementen bevat, is over- Het eclectisch genomen van de militants der syndicalistische vakbeweging. De rest is karakter van de syndicaliszuiver eclectisch, hoe krachtig Sorel dit ook mag hebben ontkend. Sorel tische theorie en Berth stellen hun eigen opvattingen voorop en zoeken vervolgens, wat Marx, Proudhon en anderen ter staving van die opvattingen bieden. Na iedere verandering van standpunt verzekert Sorel, dat hij nu de „ware Marx" zal openbaren. 6 ) Bij Lagardelle, minder uitsluitend vervuld van eigen ideeën, is de roep, „terug naar Marx" oprechter. 6) Hij zoekt in Marx-Marx en niet in de eerste plaats de echo van de eigen stem. Tusschen Aan de ééne kant trekken de syndicalistische theoretici scherp de grens tusschen zichzelf en het vertrouwen in de staat van Lassalle, wiens ver staatssocialisen anarinvloed, naar hun opvatting, de socialistische partijen in alle-derflijk mechisme landen tot hun slaafsch geloof in de staatsmacht heeft gebracht. 7 ) Slechts bij Lagardelle blijkt, ondanks het theoretisch verschil, iets van de bij een Franschman zoo begrijpelijke waardeering voor de figuur van Lassalle. 8 ) Aan de andere kant leggen de syndicalisten sterk de nadruk op de verschillen, die hen van de anarchisten scheiden. Het anarchisme doet een beroep op alle menschen van goede wil en ontkent de klassen~ strijd. 9 ) De anarchisten, zegt Berth, zijn rationalistisch, gelooven in de heilzame kracht van de verstandelijke overreding; wij echter laten de opvoeding van de arbeiders aan de actie en aan de beweging zelf over. De anarchisten leggen de nadruk op de rechten van de mensch als verbruiker, wij op de taak van de arbeider als voortbrenger. 10 ) Zij nemen de individu als kern voor hun toekomststaat, de syndicalisten de voort waaraan de individu zich zal hebben te onderwer--brengsop, pen. 11 ) In de strijd tusschen de revisionisten om Bernstein en de orthodoxe Syndicalisme marxisten om Kautsky zijn de sympathieën van de syndicalistische theo- en revisionisme retici aan de zijde van de eersten. Bernstein, zegt Sorel, heeft tenminste een poging gedaan, het star en onvruchtbaar geworden marxisme tot het
') Neue Zeit, 1904-1905.1, bi. 481. — 2) Mouv. Soc., 15-5-1904, bi. 37; idem 1-5-1905, bi. 8. — 3 ) Idem, 15-5-1908, bi. 391. — 4 ) Idem, Dec. 1911, bi. 323. --- 5 ) Vgl. Matériaux, bi. 250. — ") Mouv. Soc. 15-3-1903, bi. 481. — 7 ) Sorel, idem, 15-4-1906,
bl. 476 vlgd. Berth, idem, 1-8-1905, bl. 527. -- s) Idem, Mei 1913, bl. 51. — 9 ) Le Soc. Ouvrier, bi. 336 vlgd. — 10 ) Berth, Mouv. Soc., 1-5-1905, bl. 5 vlgd. — 11 ) Vgl. Sorel, Réflexions, bi. 54 vlgd.; Lagardelle, Mouv. Soc., 15-6-1908, bi. 426.
167
leven terug te roepen. 1) Zijn uitspraak, dat de beteekenis van het einddoel bij die van de levende beweging in het niet valt, wordt door de syndicalisten gretig overgenomen. Zijn boek, waarin hij met de revolutionaire frase afrekende en uitsprak, volgens Sorel, wat de groote meerderheid der leiders van het Duitsche socialisme dacht, noemt deze een „daad van moed en eerlijkheid." 2 ) Natuurlijk verwerpen de syndicalisten de reformistische conclusies, waartoe Bernstein komt, maar zij nemen zijn methode over: de verjonging van het marxisme te bewerkstelligen door een terugkeer naar de realiteit, en de eenige realiteit, die voor hen geldt, is de syndicalistische beweging. 3 ) Zelfs vinden wij bij Sorel de onwaarschijnlijke bewering — en hier vergeet hij, als zoo dikwijls, de geheele practijk om zich door zijn theoretische speculaties te laten meesleepen -- dat Bernstein, als hij in Frankrijk had geleefd, syndicalist zou zijn geweest. 4 ) Wij, zeggen de syndicalisten, zijn de ware revisionisten, „de revisionisten van links." 5) Het buiten- In vergelijking met de „eerlijke" Bernstein, e) valt er dan van de doglandsch soda- matische Kautsky en de zijnen geen goed woord te zeggen. In plaats lisme in de ban van volgens de door Marx gegeven wetten zijn leer uit te werken en aan de veranderde omstandigheden aan te passen, hebben zij zich slaafs aan de letter van zijn leer vastgeklampt. 7 ) In de Neue Zeit bespeurt Berth de muffe geur van een oude, bijna geheel door de geloovigen verlaten, kapel. $) Tezamen met de „officieele" marxisten worden de socialistische partijleiders in binnen- en buitenland in de ban gedaan, die, verleid door Lassalle en misleid door de jacobinistische tradities, die van Frankrijk uit Europa hebben vergiftigd, allen in meerdere of mindere mate in een onproletarisch staatssocialisme zijn vervallen. 9 ) De Oostenrijksche partij is één van de meest verwaterde en verslapte; 10 ) Bebel is een klein kereltje, 11 ) en de geheele Duitsche beweging heeft haar revolutionair beginsel onder de centralistische bureaucratie begraven. Y 2 ) Berth kan zijn leedvermaak over een Duitsche verkiezingsnederlaag niet behoorlijk verbergen. 13 ) Aan zijn verachting voor de Belgische socialistische beweging, en in het bijzonder voor haar leider Vandervelde, moet Sorel te pas en te onpas uiting geven. Y 4 ) De bestrijding Wat Frankrijk betreft, concentreeren zich de aanvallen van Sorel en van laurès en Berth op de figuur en de persoon van Jaurès; (Lagardelle moet hier haar karakter worden uitgezonderd). Hier toonen zij zich van hun kleinste kant en dringt zich telkens het beeld op van kleine keffertjes, die van een veilige afstand tegen de strijdbare leeuw zitten te schetteren. Zelfs in het hoofdwerk van Sorel, de „Gedachten over het Geweld ", neemt de bestrijding van de parlementaire socialisten en van Jaurès in het bijzonder, meer dan de helft van de plaats in beslag. Nergens treft men bij hem of Berth ook maar een poging aan om het standpunt van hun tegenstanders te begrijpen. Laster en insinuaties zijn de wapenen, die in 1) Decomposition, bi. 12. — ') Réflexions, bi. 328. — 3 ) Berth, Mouv. Soc., 15-5-1907, bi. 490. — 4) Réflexions, bi. 206. — 5) Matériaux, bi. 286; Lagardelle, Mouv. Soc., 15-12-1909, bl. 393. — 6) Berth, idem, 15-3-1908, bl. 302. — 7) Sorel, Decomposition, bi. 8; Matériaux, bi. 21; Réflexions, bi. 369. — 8) Mouv. Soc., 15-5-1907, bl. 486. — 9 ) Bijv. Berth, idem, 15-3-1906, bi. 370. -- 1 °) Idem, 15-11-1904, bl. 190. — 11 ) Sorel, idem, 15-2-1906. bi. 196. ~ 12 ) Berth, idem, 1-11-1905, bi. 376. -- 13 ) idem, 15-5-1907. bi. 482. — 14) o.a. Réflexions, bi. 67 en 228.
168
deze strijd worden gebruikt. Diepte van inzicht is Jaurès vreemd; i) zijn geheele bekwaamheid is terug te brengen tot de boeren-slimheid van een veekooper. 2) Zijn prestige berust op het vertrouwen van de bour3) geoisie, dat hij elke revolutionaire beweging wel zal weten te smoren. demago„oratorisch, philanthropisch, Het socialisme van Jaurès is gisch."') De welsprekendheid van Jaurès hindert hen blijkbaar zoo, dat Berth er een geheel hoonend artikel aan wijdt. 5 ) Telkens laat Sorel voelen, dat Jaurès zich laat leiden door bankiers, speciaal Joodsche bankiers; het geheim van zijn standpunt ligt in zijn contact met „dreyfusards van de Beurs" en „socialistische gravinnen." e) Sorel twijfelt aan de zuiverheid van de motieven, die Jaurès in de Dreyfuszaak dreven en geeft te verstaan, dat hij zich bij de halfslachtige oplossing dezer zaak zou hebben neergelegd in ruil voor finantieele steun voor zijn krant. 7 ) Het zou niet moeilijk zijn, nog bladzijden te vullen met voorbeelden van deze minderwaardige bestrijding, die de figuur van Jaurès ongerept laat, maar die van Sorel zelf onherstelbaar schendt. De meest positieve zijde van de syndicalistische theorie is de nadruk, die Sorel moralist gelegd wordt op de moraal. Dit is het element in Sorel's theorie, dat bij de verschillende wisselingen van standpunt onveranderd blijft. Het is vooral de moreele werking, die hij in het proletarisch geweld zoekt; het is ook op moreele gronden, dat hij de democratische methoden verwerpt. Van eerbied voor de productie en voor de eigen arbeid in het bijzonder verwacht hij moreele verheffing voor de persoonlijkheid van de arbeider. Zijn uitspraak van 1898, „het socialisme is een kwestie van moraal ", zou hij trouw blijven. $) Beschouwt men Sorel als moralist, beter misschien als boetprediker, dan is hij het best te waardeeren. Ook Lagardelle hecht groote beteekenis aan de waarde van het voorbeeld, dat de strijders voor het socialisme in hun persoonlijk leven geven. 9) Het syndicalisme wil vóór alles de arbeiders de gelegenheid geven, de waarde van hun menschelijke persoonlijkheid te beseffen. 10) Bij Sorel valt de nadruk vooral op de zuiverheid der sexueele verhou- Verwerping ding; ten deze sluiten Berth en hij zich geheel bij Proudhon aan; ook van de emancipatoü`der volgens hen hoort de vrouw in het gezin en daar alleen; een harmonisch familieleven is de onmisbare basis voor een gezonde toestand van de maatschappij. 11 ) Het democratisch feminisme wordt door de syndicalisten als „immoreel" verworpen. Dat de vrouw uit haar huis is gehaald en in het productieproces is ingelijfd, is één van de grootste zonden van het kapitalisme. Y2 ) „ De wereld kan slechts rechtvaardiger worden, naar zij kuischer wordt", schrijft Sorel. 13 ) Niemand heeft zich meer dan-mate hij ongerust gemaakt over de daling van het geboortecijfer in Frankrijk. Y4 ) Nog één citaat van Sorel: „Gelukkig de man, die een vrouw gevonden heeft, toegewijd, energiek en trotsch op haar liefde, die hem zijn jeugd doet behouden, zijn geest voor vervlakking behoedt, hem her) Sorel, Introduction, bi. 6 vlgd. en 42 vlgd. — ') Réflexions, bi. 106 vlgd. — Idem, bi. 103. -- 4 ) Matériaux, bi. 284. — 5 ) Mouv. Soc., 1-12-1904 en 15-12-1904. °)Idem, 1-11-1905, bl. 267; Matériaux, bi. 151, enz. _') Révolution dreyfusienne, bi. 22 en 48. — 8) Matériaux, bi. 170. — 9 ) Mouv. Soc., 1-9-1900, bl. 306. Vgl. Soc. Ouvrier, bi. 294. — 10 ) Idem, bi. 310. Vgl. Griffuelhes, Voyage révolutionnaire, bi. 58 vlgd. — U) Sorel, Matériaux, bi. 296, bi. 386 enz. — 12 ) Berth, Mouv. Soc., 15-1-1909, bi. 54 vigd. — 13 ) Matériaux, bi. 199. — 14) Idem, bi. 227. 1 3)
169
innert aan de verplichtingen van zijn taak, en hem, een enkele maal, zijn genie openbaart." 1 ) Alleen als Sorel over de vrouw spreekt, een enkele maal met schroom over zijn eigen vrouw, weet hij ons te ontroeren. De militants Doch nergens is Sorel verder verwijderd van de militants der C.G.T. op een ander dan op dit gebied, waar hij het meest zichzelf is. Ik zeg hiermede niets standpunt van hun persoonlijk leven, dat zeker niet minder is dan dat van de gemiddelde mensch uit andere kringen, maar ik bedoel hun opvattingen. Over het algemeen is hun toekomstideaal de volkomen vrijheid van de sexueele verhouding. 2 ) Voor het tegenwoordige prijzen zij het neomalthusianisme aan; van beperking van het kindertal verwachten zij ver ellende, waaraan groote arbeidersgezinnen ten prooi-mindergva zijn, en vermindering van de werkloosheid. 3 ) In de Voix du Peuple wordt voortdurend propaganda voor het neo- malthusianisme gemaakt, vooral door Sieurin. Kinderen voortbrengen, schrijft hij, beteekent „het verschaffen van arbeidsvleesch, kanonnenvleesch en pleizier-vleesch" aan de kapitalisten. 4) Voor zoover de syndicats zich tegen vrouwenarbeid pogen te verzetten, is het om de concurrentie van deze goedkoopere arbeidskrachten op de arbeidsmarkt tegen te gaan. De typografen, die niet alleen trachten in hun collectief contract de vrouwenarbeid te verbieden, maar ook weigeren, vrouwen in hun syndicats toe te laten, zijn om deze „onsocialistische" houding steeds hevig aangevallen. 5 ) In de andere syndicats worden de vrouwen gaarne als gelijkwaardige leden opgenomen. e) De artikelen van vrouwelijke medewerksters in de Voix du Peuple zijn volkomen in feministische toon. 7 ) De vakvereenigingscongressen eischen voor de werkende vrouw gelijke rechten en gelijk loon. 8) Slechts de resolutie van het congres van Rennes, 1898, nadert op enkele punten de syndicalistische theoretici: zij spreekt uit, dat in principe de vrouw in het gezin hoort en eischt, naast gelijkheid van loon voor vrouwelijke arbeidskrachten, het beëindigen van vrouwenarbeid in bepaalde bedrijven, als in de café's, waar hij een „oorzaak van demoralisatie" kan worden. 9) Tegen staats - Meer in overeenstemming met de opvattingen der militants, verweronderwijs pen de theoretici het of ficieele onderwijs van de burgerlijke staat. Waar zij in hun opvatting der sociale revolutie zoo sterk de nadruk leggen op de voor-opvoeding der arbeiders in syndicalistische geest, is het hun onverdragelijk, dat de burgerlijk-democratische vooroordeelen de arbeiderskinderen in de school worden ingegoten. De syndicalisten, die het rationalisme verfoeien en geen waardeering hebben voor intellectueele arbeid, kunnen zich niet bij het bestaande onderwijs neerleggen, dat van alle arbeiders semi-intellectueelen wil maken. De klassieke opvoeding en de invloed der 18de eeuwsche Verlichting worden door Sorel gelijkelijk bestreden, YO) en Berth hoont het „burgerlijk" ideaal van Jaurès, die de klassieke oudheid voor de arbeiders toegankelijk wil maken. "T )
1 ) Mouv. Soc., 15-6-1907, bl. 513; vgl. idem, 1-9-1901, bl. 257. --- 2 ) Vgl. Pirou, t. a. p., bl. 37. -- 3 ) Bijv. Mouv. Soc., Nov. 1912, bl. 302. -- 4 ) Voix du Peuple, 27-12-1903. -- 5 ) Mouv. Soc., 15-12-1899, bl. 724; Co. Rendu, C.G.T., Rennes, 1898, bl. 179 vlgd. Bourges, 1904, bl. 115. — 6 ) Mouv. Soc., 15-10-1909, artikel over vrouwenarbeid. — 7 ) o.a., 23-12-1900. -- 8) Co. Rendu, Bourses, 1893, bl. 36, enz. Louis, II, bl. 62. — 9 ) Gedenkboek C. G. T., bl. 66. — 16 ) Introduction, bl. 20 vigd. — 11) Mouv. Soc., 15-12-1904, bi. 312 vigd.
170
De steun, door de parlementaire socialisten aan de anticlericale politiek van het ministerie -Combes verleend, achten zij in strijd met het proletarisch socialisme. 1) Inderdaad kunnen zij zich bij hun bestrijding van de „neutrale" — dat is, volgens hen, democratisch - intellectualistische — staatsschool, zoowel op Marx als op Proudhon met het volste recht be-
roepen. 2 ) Door het tegenwoordig onderwijs, betoogt Sorel, wordt de kinderen Opvoedingtot overschatting van de wetenschap en daardoor minachting voor handen - voortbrenger arbeid bijgebracht. Zoo ondermijnt men de arbeidsvreugde, zoo „maakt men de banden los, die de arbeider aan zijn vak verbinden." 3 ) Om de arbeider eerbied voor de voortbrenging bij te brengen hechten de syndicalisten groote waarde aan goed vakonderwijs. 4 ) In het algemeen verwachten zij de „syndicalistische opvoeding" vooral van de syndicats en de klassenstrijd zelf. 5 ) Maar daarnaast duikt in de vakbeweging al vroeg het plan op, eigen syndicalistische scholen naast de overheidsscholen te stichten; een plan, dat bij de theoretici warme instemming vindt. e ) Hier zal de aanstaande voortbrengers niet kennis maar kunnen moeten worden bijgebracht; de opvoeding zal er uitsluitend op de productie gericht zijn. 7 ) Op het laatste congres van de Fédération des Bourses, dat hij leidde, Parijs, 1900, stelde Pelloutier voor, in principe te besluiten, dat de Bourses scholen zouden stichten, die onder de contrble van de syndicats zouden staan. Zijn voorstel vond bij de af gevaar staatsschool vooral als een instituut voor „chauvinistische-digen, propaganda" zagen, algeheele instemming. 8 ) Dat de materieele middelen ontbraken om dit plan uit te voeren, behoeft nauwelijks te worden vermeld, maar het teekent het standpunt van de militants. De Boursesconferentie van 1908 handhaafde het principe, doch besloot zich te beperken tot een meer bescheiden opzet: de Bourses zouden cursussen organiseeren, waar stelselmatig het „gif" van het staatsonderwijs zou worden geneutraliseerd. 9) Het congres van 1910 werkte deze plannen verder uit, doch tot uitvoering zijn zij voor de oorlog niet gekomen.
Na dit korte overzicht van de syndicalistische theorie een enkel woord De evolutie over de figuren der theoretici. Sorel, aanvankelijk ingenieur bij de wa- van Sorel en Berth terstaat, heeft pas na zijn veertigste jaar zijn eerste artikel over een sociaal vraagstuk gepubliceerd. Y 0 ) In 1892 nam hij zijn ontslag om zich geheel aan zijn studies te kunnen wijden en betrok een eenzaam huis, waar hij, na de vroege dood van zijn vrouw, in steeds grooter afzondering leefde. Meer bewogen dan de ontwikkeling van zijn uiterlijke omstandigheden is die van zijn denkbeelden. Aanvankelijk is hij, zooals reeds vermeld is, orthodox marxist; omstreeks 1898 wendt hij zich van het marxisme af en steunt Jaurès en de reformistische politiek in het alt) Idem, 15-4-1906, bi. 498. — 2 ) Idem, 12-4-1902, bi. 773. Deze opvatting bij Sorel reeds in 1897, Matériaux, bl. 89 vigd. Zij is uitvoerig uitgewerkt door Paul Louis, Contre l'état, bi. 71 vlgd. - 3) Introduction, bi. 72. — ') Vgl. de enquête over „de crisis in de vakopleiding ", in de jaargang 1908 van de Mouv. Soc. — 5 ) Berth, Mouv. Soc., 15-6-1906, bi. 182. Hetzelfde bij de militants van beide richtingen: Pouget, la C. G. T., bi. 8; Keufer, l'Education syndicale, passim. 6) Sorel, Matériaux, bi. 135 vlgd.; Lagardelle, Mouv. Soc., 15-12-1908, bi. 466. — 7 ) Vgl. Le Soc. Ouvrier, bi. 27 vlgd. en Laurin, Mouv. Soc. 15-1-1909, bi. 40 vlgd. — 8 ) Compte Rendu, bi. 105 vlgd. -- ') Idem, Marseille, bl. 311 vlgd. -- ^ 0 ) Ook voor het volgende de studie van de Sorel sympathiek gezinde Gaétan Pirou: Georges Sorel.
171
gemeen. Enkele jaren later hebben wij hem gevonden als leider van de „nieuwe school", de syndicalistische, die de in de C.G.T. geleidelijk gegroeide denkbeelden met enthusiasme heeft omhelsd. Niet slechts bij deze evoluties, doch ook bij de volgende, de meest dramatische, heeft hij in Berth een blind bewonderend volgeling. Toenadering In 1910 namelijk wenden zij beiden zich van het syndicalisme af en tot de Action zoeken aansluiting bij uiterst rechts, bij de royalisten van de Action Française Française. 1) En toch, is deze overgang zoo'n radicale bekeering als zij op het eerste gezicht lijkt? Sloten Sorel en Berth ook vóór 1910 met hun kritiek op de „immoreele" democratie, op de parlementire socialisten, op het gecentraliseerde Duitsche type van vakorganisatie en vooral met hun verachting voor de domme massa en met hun verheerlijking van het geweld niet nauw bij de Action Française, bij het latere fascisme, aan? Bernstein zag goed, toen hij in 1906 schreef: wat Sorel over het parlementarisme schrijft „kon even goed in iedere conservatieve krant staan." 2 ) Antisemiet was Sorel reeds in zijn syndicalistische periode; uitvallen tegen de Joodsche bankiers, die de democratische republiek zouden beheerschen, treft men herhaaldelijk bij hem aan. 3 ) De pogingen tot toenadering schijnen van de Action Française, met name van Valois, te zijn uitgegaan. Deze werd bij zijn eerste poging door theoretici en militants eenstemmig afgewezen; Sorel herinnerde hem aan de Commune van 1871, toen de in meerderheid monarchistische Nationale Vergadering duizenden arbeiders had laten vermoorden.') Op den duur echter wendde hij zich tot de kring van de Action Française, waar zijn werk bewonderende belangstelling vond. Valois schreef zijn „La Révolution sociale ou le roi" en „La Monarchie et la classe ouvrière", waarin hij de antidemocratische vakbeweging naar het royalisme trachtte te trekken. 6 ) In 1910 werd een stuk van Paul Bourget opgevoerd, „La Barricade", waarin ideeën van Sorel waren verwerkt. Sorel en Berth werkten mede aan het rechtsche tijdschrift La Revue critique des Idées et des Livres en in 1910 werd het plan gepubliceerd voor de uitgave van La Cité Française, een nieuw tijdschrift, in welks redactie Valois naast Sorel en Berth zou zitting hebben. Het is nooit verschenen, maar de voorbereidende brochure is geheel nationalistisch. Merkwaardig is, dat Sorel-Berth en de royalisten elkander vonden in hun gemeenschappelijke bewondering voor Proudhon; °) in 1914 zette ook Berth zijn naam onder een oproep voor herstel der erfelijke monarchie . Sorel- Berthen In zijn syndicalistische periode had Sorel grooter verwachtingen van het fascisme Italië dan van Frankrijk. 7 ) In de Italiaansche arbeidersbeweging vond hij inderdaad meer lezers en meer waardeering dan in Frankrijk. En deze Italiaansche volgelingen hebben, zij het twaalf jaar later, de door Sorel in 1910 gewezen weg betreden: zij hebben zich aangesloten bij het fascisme, zij vormen een aanzienlijk deel van de kern van dat fascisme. 8 ) Mussolini zelf erkent gaarne Sorel als één van zijn leermeesters. 1 ) Vgl. Berth, Les Méfaits des Intellectuels, bl. 8 vlgd. — 2 ) Sozialist. Monatshefte, Aug. 1906, bl. 638. — 3) Matériaux, bl. 114; Mouv. Soc., 15-2-1906, enz. -- 4) Lagardelle, idem, Oct. 1910, b). 240. — 5) Michels, t. a. p., bl. 5; Weill, t. a. p. bl. 408. °) Zij werkten samen in .,Le Cercle Proudhon ". — 7 ) Matériaux, bl. 74. --. 8) Bijv. Lanzillo, Olivetti en S. Panunzio; Michels, Sozialismus und Fascismus in Italien, bi. 312 en het artikel van de zijn verleden trouw gebleven syndicalist Arturo Labriola, Die
172
Opmerkelijk is, dat het verband tusschen het fascisme en Sorel zich bepaalt tot Sorel's negatieve ideeën. De kritiek op de democratie, op de socialistische arbeidersbeweging, op het idealistisch, humanitair pacifisme, zij, en zij alleen, is door de fascisten overgenomen. Het positieve in het fascisme, als de groote macht van de staat en de afhankelijke positie, waarin deze de vakbeweging brengt, is geheel met Sorel's opvattingen in strijd. De fascisten vergeten deze tegenstrijdigheid gemakkelijk, en niet ten onrechte, daar in Sorel's werk het negatieve volkomen overheerscht. Wij keeren tot Sorel en Berth terug, wier dwaaltocht bij de Action Française geen einde vond. De oorlog brengt Sorel opnieuw in het geweer tegen de democratische frases, waarmede de geallieerden hun oorlogsdoeleinden bekleeden. In 1918 vindt hij dan zijn vaste punt in Sovjet- Rusland. l) Berth, in 1914 monarchist, schrijft in 1921: „De socialisten, die het vaandel van Moscou niet volgen, moeten beschouwd worden als verraders." 2 ) Als bewonderaar van de Russische dictatuur is Sorel, de bestrijder van alle staatsgezag, de verdediger van het burgerlijk huisgezin, in 1922 gestorven. Vroeg genoeg, om het boek van Alexandra Kollontay niet meer te behoeven lezen en de film „Bed en Sofa" niet meer te behoeven zien. Berth zou in 1926 ook tegenover het communisme weer een kritische houding aannemen. 3) Sorel is — wie hem gekend hebben, verzekeren het eenstemmig — een voortreffelijk en onbaatzuchtig mensch geweest. Hij moet ook een warm hart hebben gehad, dat in zijn geschriften echter niet tot uiting komt. Daar toont hij zich meer spitsvondig, dan origineel, meer afstootend dan overtuigend. In zijn polemiek — en hij heeft vrijwel nooit anders dan in polemische toon geschreven -- is hij onuitstaanbaar en tegenover de tegenpartij in de hoogste mate onbillijk. Zijn oeuvre bestaat vrijwel geheel uit boekbesprekingen en inleidingen, die met het besproken werk slechts in verwijderd verband staan. Ook in zijn hoofdwerk, de Gedachten over het Geweld, heeft hij geen overzichtelijke samenvatting van zijn opvattingen gegeven. Hij is een man van een ongelooflijk uitgebreide philosophische, theologische, juridische en niet in de laatste plaats historische belezenheid, maar men heeft vaak de indruk, dat die uitgebreide kennis hem meer bezwaart dan baat. Het gebrek aan samenhang in zijn werk heeft hij zelf gevoeld; hij zegt, dat het hem voldoende is, als hij zijn lezers aan het denken brengt, 4 ) maar hij vergeet, dat hij hen door zijn overdaad van uitwijdingen en buiten het eigenlijke onderwerp omgaande beschouwingen in de eerste plaats vermoeit. Sorel haat en mijdt de „immoreele" grootestad; Parijs bezocht hij zoo min mogelijk. Herhaaldelijk spoort hij zijn lezers aan, vooral hun aandacht te richten op het platte land en de in de landbouw heerschende arbeidsmethoden. 6 ) Is er dan iets in hem te ontdekken van de vitaliteit van de boer? Neen; het is weer uitsluitend negatief; hij mist evenzeer de elementaire verbondenheid met de landbouw van Proudhon, als de onverwoestbare eenheid met de oer- krachten der natuur van Jaurès. Hij is Gesellschaft, Sept. 1931, bl. 215 vlgd. — 1 ) Zie het in 1918 geschreven Voorwoord bij de 2de druk van de Matériaux, bl. 53 en het in 1919 geschreven artikel „Voor Lenin", Reflexions, 6de druk, bl. 437 vlgd. — 2 ) Voorwoord bij Max Ascoli, G. Sorel, bl. 10. -- 3) Inleiding bij de 2de druk van de Méfaits, bl. 37 vlgd. — 4) Réflexions, bl. 6 vlgd. -- 5) Matériaux, bl. 233, 390, enz.
173
Hun laatste station: Het Bolsjewisme
De figuur van Sorel
Een negatieve geest
slechts een „intellectueel" r in de slechtste beteekenis, die hij en zijn volgelingen ooit aan dat woord hebben gehecht. Een pessimist, die in zijn medemenschen alleen het slechte en kleine wil zien. Een zoekende ziel, die, steeds weer „teleurgesteld" van de ééne maatschappelijke strooming naar de andere zwenkt. Nergens gaat er van zijn werk bezieling uit; hij is een kamergeleerde, die dweept met „beweging" en „activiteit", doch de actieve beweging steeds weer kritiseert, zonder de kracht te vinden, zich er in te werpen. Het bovenstaande moet, naar mijn meening, ook voor Berth gelden, voor zoover deze figuur — die altijd in de schaduw van zijn meester gebleven is —, uit zijn geschriften kan worden beoordeeld. Kritische geesten, die, door de aard van hun geschriften, wel de theoretici der reactie moesten worden. De socialistische arbeidersbeweging heeft aan hen niets te danken. Lagardelle Hoe geheel anders is de figuur van Lagardelle. Een helder, beheerscht en boeiend schrijver.') Wie de vijftien jaargangen van de Mouvement Socialiste doorwerkt moet getroffen worden door de bekwaamheid, waarmede Lagardelle dit tijdschrift in zijn verschillende stadiën heeft geredigeerd. Onder zijn constructieve leiding wordt het tijdschrift, waaraan theoretici en militants naast elkaar medewerken, een eenheid, terwijl toch in zeer sterke mate aan tegenstanders gelegenheid wordt gegeven, hun standpunt te verdedigen. Lagardelle heeft ongetwijfeld onder de invloed van Sorel gestaan; toch is hij steeds zichzelf gebleven, ook in de jaren van hun samenwerking. Alleen in Lagardelle is het syndicalistisch ideaal van de „dienende intellectueel" vleesch geworden; nooit heeft hij getracht, de militants te beïnvloeden in een richting, die niet de hunne was. Mijn artikelen, zegt hij, zijn niet meer dan de echo van wat er in de vakbeweging leeft. 2 ) Wel is hij, behalve verklaarder en verdediger van de syndicalistische ideeën, de eerlijke criticus geweest, die de militants op de vingers tikte, als zij zichzelf ontrouw dreigden te worden. De ook in geestelijk opzicht onbaatzuchtige figuur van Lagardelle staat voor mij veel hooger dan de door de faam zoo veel meer begunstigde Sorel en Berth. Door de laatsten zijn velen op een dwaalspoor geleid, die in hun ontboezemingen het wezen van het levende syndicalisme hebben gezocht. Doch wie het syndicalisme wil begrijpen kan niet buiten de studies van Lagardelle, die, zichzelf op de achter grond houdend, de beweging en haar ontwikkeling met liefde èn scherpte heeft ontleed. Tegen 1914 blijft Lagardelle vereenzaamd achter; zijn theoretische medewerkers hebben hem de rug toegewend; de beweging zelf ontwikkelt zich in een richting, die hij niet kan volgen, doch waartegen hij zich niet wil verzetten. Mei 1914 verschijnt de Mouvement Socialiste voor het laatst; het blad heeft zijn werk gedaan. Lagardelle trekt zich terug in zijn vaderstad Toulouse en zal voortaan op de achtergrond blijven. Lagardelle is op zijn best, als hij het vertrek van zijn medewerkers Sorel en Berth naar de royalisten bespreekt. „Het was verre van ons te vermoeden, dat onze kritiek op de democratie tot een pleidooi voor de monarchie kon worden gemaakt." 3 ) En later: „Het is monstrueus, te spre1 ) Zie bijv. zijn ontroerende beschouwing bij de dood van Wilhelm Liebknecht, Mouv. Soc., 1-3-1900 en zijn fel, doch waardig artikel over Briand, als deze minister is geworden, idem, 15-4-1907. — ') Mouv. Soc., Februari 1912, bl. 134. 3 Idem, Oct.1910, bl. 239. --
174
)
ken van een gemeenschappelijke actie van syndicalisten en monarchisten. Dat is beneden de waardigheid zoowel van hen als van ons. De meest elementaire eischen van geestelijke eerlijkheid verbieden een dergelijke dubbelzinnigheid." i) Toen Sorel en Berth zich van het syndicalisme afwendden, is niet alleen geen enkele militant uit de C.G.T. hen gevolgd, doch er is geen aanwijzing, dat deze stap in de C.G.T. zelf ook maar eenige indruk heeft gemaakt. Wij vinden hier reeds een belangrijke aanwijzing voor de beantwoording van de laatste vraag, die in dit hoofdstuk moet worden behandeld: hoe groot was de invloed van Sorel op de militants? Het antwoord moet luiden: een dergelijke invloed heeft niet bestaan. 2 ) Men zal zeggen: de syndicalistische theoretici zelf hebben het zoo gewild; zij wilden niet anders doen dan commentaar geven op de verschijnselen van het maatschappelijk leven. Maar het merkwaardige is, dat juist van Lagardelle, die de eenige is geweest, die zich aan deze stelregel heeft gehouden, invloed op de militants is uitgegaan. Zij kenden hem, lazen hem, vertrouwden hem, raadpleegden hem. Sorel was voor hen een vreemde; het gebouw van de C.G.T. heeft hij nooit betreden. Wat de verantwoordelijkheid beteekent, die ieder leider, ook van de kleinste organisatie, heeft te dragen, heeft Sorel nooit bevroed. Vraagt men een oudere militant naar Sorel, dan zal hij zich veelal zijn naam nauwelijks herinneren. Het is onbegrijpelijk, hoe een scherpzinnig kenner van de arbeidersbeweging als Sombart op het idee is gekomen, het syndicalisme „Sorelismus" te noemen. Deze benaming is reeds chrono onhoudbaar. Omstreeks 1902, toen Sorel zijn eerste syndicalisti--logisch sche artikelen publiceerde, waren in de syndicats de syndicalistische opvattingen reeds volkomen volgroeid. De gemiddelde militant was bovendien weinig geneigd, naar de beschouwingen van een theoreticus te luisteren. Voor hem gold het woord van Pelloutier: „De vakbeweging lacht om de theorie en haar empirisme.... is meer waard dan alle systemen van de wereld, die geen langer leven hebben en niet meer waarheid bevatten dan de voorspellingen van een almanak." 3) In dit hoofdstuk zijn verschillende concrete verschilpunten tusschen de theoretici en de militants genoemd: ik herinner aan de sabotage, het nieuw-malthusianisme, enz. Wij zullen zien, dat ook ten aanzien van het militarisme een wezenlijk verschil in standpunt bestaat. Teekenend is ook, dat de traditie van de groote Revolutie, die door de theoretici als „jacobinistisch" verworpen wordt, 4 ) bij de militants sterk blijkt te leven. 6 ) Men kan zeggen, dat de geheele mentaliteit, de levenshouding der militants, tegenovergesteld was aan die der theoretici. Voor de arbeiders was de algemeene staking geen mythe maar een realiteit; zij bezigden het „proletarisch geweld", als zij meenden, er niet buiten te kunnen, doch de beschouwingen over de moreele waarde van het strijdmiddel lieten hen koud. Bij velen van hen ging de strijd niet alleen om een materieel-betere, maar ook om een rechtvaardiger maatschappij, doch niettemin waren de moreele overwegingen van Sorel hun vreemd. Als deze, in navolging van Proudhon, de armoede verheerlijkt, 6 ) spreekt ') Idem, Jan. 1911, bl. 52. Vgl. Jan. 1912, bl. 65 vlgd.; Juli 1912, bl. 101 vlgd. — Vgl. Pirou, t. a. p., bl. 37 vlgd. , 3) Motiv. Soc., 1-1-1899, bl. 560. 4 ) Bijv. Sorel, Introduction, bl. 341; Réflexions, bl. 137 vlgd. — 5) Voix du Peuple, 14-4-1901, 1-5-1902; Compte Rendu Montpellier, 1902, bl. 206, enz. — e) Matériaux, bl. 294. 2)
--
175
Geen invloed
van Sorel op de militants
De kloof tusschen de theorie en de syndicalistische practijk
hij voor de arbeider, die de armoede aan den lijve ondervindt, een onverstaanbare taal. Het kan onbegrijpelijk schijnen. dat Sorel, die jaren van zijn leven geheel onbaatzuchtig aan de arbeidersbeweging heeft gegeven, in die beweging niet de minste weerklank heeft gevonden. Het is, dunkt mij, niet beter te verklaren dan door Sorel te vergelijken met de fascineerendmeesleepende figuur van Lassalle, van wie Quack zegt: „Hij is sterk gewapend met de uitrusting der wetenschap, maar draagt dat pantser. het zware harnas, zoo licht alsof het een veer was." i) Bij Sorel daarentegen wordt de wetenschap tot onverteerbare geleerdheid. Hij mist het profetisch element, dat voor een volksleider onmisbaar is.
1)
De Socialisten. V. bl. 195.
176
HOOFDSTUK VIII
CRISISJAREN, 1906.1910 et congres van Amiens, zegt Lagardelle, „sluit de periode van theoretische vorming van het syndicalisme af." 1 ) Ik voeg daaraan toe: het beteekent tevens het einde van de ongeschokte opgang van het syndicalisme. Er treedt een kentering in, die nog meer de overwegende invloed van de syndicalistische opvattingen dan de macht van de C.G.T. als vakcentrale aantast. Voor de reformisten komt na 1906 de tijd om hun kritiek op de syndicalistische taktiek met aan de practijk ontleende argumenten te staven. Nadat bij de 1 Mei-beweging van 1906 de C.G.T. geheel Frankrijk in angstige spanning had gebracht, ging de regeering tot de tegenaanval over. Zoodra een aanleiding zich voordeed, werden de leiders gearresteerd; het hardhandig optreden van militairen bij stakingen werd een vaste gewoonte. Daartegenover bleek het meerendeel der militants niet de vereischte vaste taktiek te kunnen vinden: steeds grooter en dreigen~ der woorden, die veelal op niets uitliepen. Nu komt het er op aan, schreef Albert Thomas in Mei 1907, te toonen, dat onze vakbeweging innerlijke kracht bezit; en voor zoover die te kort schiet, moeten wij haar versterken. „Het gevaar voor de vakbeweging komt niet van buiten; het komt van binnen uit. Het ligt in het onophoudelijke politieke optreden, (tegen de regeering) , dat het proletariaat moet afmatten." 2 ) Enkele maanden later waarschuwde Grif fuelhes, de onverdacht-revolutionaire secretaris der C.G.T., voor „overbodige gewelddaden ", en, voegde hij daaraan toe, het moet nu maar eens gezegd, al zal niet iedereen het prettig vinden, „onze actie zal er slechts bij winnen, als wij meer voorzichtigheid betrachten." 3 ) In het algemeen toonden de leiders neiging, zuiniger te worden met stakingen. 4) Wat niet wil zeggen, dat in de jaren 1906-1908 niet talrijke groote stakingen uitbraken; maar zij waren een gevolg van het initiatief der betrokkenen zelf en niet, zooals die omtrent 1 Mei 1906, grootendeels door de C.G.T.-leiding uitgelokt. In Maart 1907 staakten de arbeiders van het Parijsche electriciteitsbedrijf; soldaten kregen opdracht, hen te vervangen; April, Parijs was weer door militairen bezet naar aanleiding van de staking in de voedingsbedrijven, bakkers enz., om naleving van de wet op de wekelijksche rustdag af te dwingen. De 1 Meidemonstratie der C.G.T. te Parijs leidde tot een bloedige botsing met de troepen. Tegelijkertijd bootwerkersstaking in Nantes, waar de gewapende macht eveneens slachtoffers maakte. Yvetot, door de C.G.T. naar het terrein van de strijd afgevaardigd, spoorde de soldaten tot dienstweigering aan en werd tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. 5 ) In April 1908 kwam hij weer vrij, tegelijk met drie andere leden van het hoofdbestuur 1 ) Mouvement Socialiste, 1-12-1905. — 2 ) Alb. Thomas, Plus de force, Revue Syndicaliste, Mei 1907 bi. 4. -- 3 ) Met instemming geciteerd door Thomas, ibidem, Febr. 1908, bi. 228. 4 ) Louis, II, bi. 26 en 98. 5) Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bi. 525.
~
~
177 12
Algemeen karakter der periode
Niet tegen de staatsmacht opgewassen
Smeulende burgeroorlog
der C.G.T., die om dergelijke redenen veroordeeld waren.') Als protest tegen deze arrestaties, die de noodige verontwaardiging hadden gewekt, werd aan de vooravond van het feest van de 14de Juli 1907 Parijs in opschudding gebracht. Steeds feller werd de toon van de elkaar snel opvolgende manifesten der C.G.T.-leiding. 2 ) Juli gaf twee gevallen van bloedige stakersbestrijding, die in de herinnering van de Fransche arbeiders zijn blijven voortleven: de bootwerkersstaking in Narbonne en de staking in de schoenenfabrieken in Raon-1'Etape. Zoowel in dit plaatsje in de Vogezen, als in de havenstad aan de Middel vakbeweging de indruk, dat op bevel van de cen--landscheZ, trale regeering zoo fel werd opgetreden. De Revue Syndicaliste nam over de gebeurtenissen te Raon-1'Etappe het relaas op van een ooggetuige, een buitenstaander, volgens wie de straatgevechten geprovoceerd waren. 3 ) De slachtoffers te Narbonne werden door de C.G.T. herdacht in een manifest, getiteld „moordenaarsregeering", dat het geheele C.G.T.bestuur een gerechtelijke vervolging bezorgde. Het kabinet Clemenceau nam reeds maatregelen om tot ontbinding der C.G.T. over te gaan, toen dit proces tegen de verwachting met vrijspraak eindigde. 4 ) De arbeiders gevoelden het zoo, dat de regeering haar macht in dienst van de patroons stelde en een stelselmatige actie tegen de vakbeweging voerde. Het is begrijpelijk, dat één der C.G.T.- manifesten in dit verband van een smeulende „burgeroorlog" spreekt. 5 ) Onder de arbeiders heerschte verontwaardiging en drang tot verzet, maar de leiding was onzeker; van de groote zelfverzekerdheid, die in de periode vóór 1 Mei 1906 haar optreden kenmerkte, was weinig overgebleven. De botsing te De crisis bereikte haar hoogtepunt in de zomer van 1908. Te DraveilVilleneuve- Vigneux, bij Corbeil, waren de grondwerkers in staking; de patroons Saint-Georges wisten van elders onderkruipers te doen aanvoeren, die alles behalve vriendelijk werden ontvangen. Er deden zich enkele betrekkelijk onbelangrijke incidenten voor, die eindigden met een bloedbad. Dit was het eerste bedrijf; de leiding der C.G.T., de stemming en wenschen der regeering kennend, deed alles om te voorkomen, dat de begrafenis der slachtoffers het tooneel van nieuwe gevechten zou worden en zij was voornemens, aan deze gebeurtenissen geen nieuwe actie vast te knoopen. Toen is in de Parijsche vakbeweging het plan opgedoken, gezamenlijk naar Draveil te trekken om op het terrein van het conflict zelf een protestmeeting te houden. Van wie was dit plan afkomstig? Niet van Griffuelhes, die er zich met alle kracht tegen heeft verzet, noch van één van zijn medebestuurders. Latere schrijvers bevestigen de opvatting, die reeds alle afgevaardigden te Marseille zonder onderscheid van richting huldigden, dat de Parijsche arbeiders in de val van een provocatie zijn geloopen; in dit verband noemen zij een zekere Métivier, die zich sedert kort als de revolutionairste onder de revolutionairen had voorgedaan. Wie eenigszins op de hoogte is met de Fransche politiemethoden, kan in de gebeurtenissen van 30 Juli slechts de bevestiging dezer 1) Yvetot, Les Bourses du Travail en France, Mouvement Social., 15-2-1909, bl. 152. — 2) Voor dit en het volgende, Compte Rendu, Xe congres de la C. G. T., Marseille, 1908, bl. 7 vlgd. -- 3 ) M. Legendre, La Tragedie de Raon-l'Etape, Revue Syndicaliste, Aug. 1907, bl. 90 vlgd. -- 4) Vgl. Alb. Thomas, Tactique Confédérale, ibidem, Febr. 1908, bl. 227 vlgd. Ten onrechte leest men bij Louis, II, t.a.p., bl. 92, dat het manifest „moordenaarsregeering" van Mei 1908 is. 5 ) Compte rendu, Marseille, bi. 9.
178
opvatting vinden: de Parijsche bouwvakarbeiders staken die dag en begeven zich in massa naar Draveil; ondanks de groote voorzichtigheid van Griffuelhes en andere leiders, die het gevaar beseffen, hebben voortdurend kleine botsingen met de politie plaats. Op de terugweg van Draveil naar het station Villeneuve-Saint-Georges zien de Parijsche betoogers zich door de begeleidende dragonders in een smalle straat gedrongen, waar zij weldra andere troepen tegenover zich vinden. Het is niet mogelijk, uit krantenberichten van de twee partijen op te maken, van welke zijde de vijandelijkheden toen begonnen zijn; zeker is, dat er op de dichtopeengepakte massa betoogers, die voor- noch achteruit kon, van twee kanten is geschoten, waarbij verschillende dooden zijn gevallen. Vraag nu, na bijna vijf en twintig jaar, een ouder Parijsch arbeider naar Villeneuve-Saint-Georges; gij zult een verontwaardigd verhaal hooren. Men kan de vaak overdreven-felle uitingen der Fransche arbeidersbeweging niet begrijpen, als men niet de „rücksichtslose" gewelddadigheid kent, waarmee de gewapende macht steeds weer tegen haar optrad. Wat was begrijpelijker, dan dat de Parijsche arbeiders, na het bekend Geen algeworden van dit straatgevecht, aan de algemeene staking dachten als meene staking eenig mogelijk antwoord? Een poging, haar uit te roepen, werd door enkele lagere instanties gedaan, doch „algemeen" was zij geenszins. De regeering had, na de eerste berichten uit Villeneuve, 24 leiders der vakbeweging, waaronder Griffuelhes, Yvetot en Pouget, laten arresteeren; de C.G.T. was als een schip zonder stuur en de beweging zakte in enkele dagen in elkaar. Niet ten onrechte moest Pouget later in de Voix du Peuple klagen, dat de arbeiders niet genoeg zelfbewustzijn hadden gehad, om uit zichzelf op te treden en als gewone reformisten hadden gewacht op de order van hun hoofdbestuur, die uitbleef, omdat dat hoofdbestuur intusschen onschadelijk was gemaakt. Van rechts werd op het ministerie-Clemenceau sterke aandrang uitgeoefend, om nu de C.G.T. te ontbinden. Minister Viviani verklaarde echter in de Kamer, dat de regeering in ontbinding geen heil zag, daar de georganiseerde arbeiders in dat geval wel een andere vorm van samenwerking zouden vinden. 1 )
Terwijl de leiders nog in de gevangenis waren en iedereen in opwinding Congres van verkeerde over wat er wel en wat er niet was gebeurd, kwam in Octo~ Marseille,1908 ber 1908 in Marseille het tiende congres der C.G.T. bijeen. Eén van de mannen der uiterste linkervleugel, Luquet, secretaris van de federatie der kappersbedienden, nam het secretariaat waar en verdedigde hier het beleid van het bestuur. In plaats van in de gegeven omstandigheden naar buiten een indruk van kracht te maken, verviel dit congres in extrahatelijke en persoonlijke harrewarrerijen. Wel werd herhaaldelijk beweerd, dat de onderdrukkingsmaatregelen de C.G.T. juist ten goede ') Voor deze gebeurtenissen: Alb. Thomas, Draveil-Vigneux, Revue Syndicaliste. 1-7-1908, bl. 49 vlgd.; H. Leduc, Encore du sang, ibidem, 15-8-1908, bl. 97 vlgd.; Louis, II, t. a. p., bi. 24 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bl. 579 en 585 vlgd. Compte Rendu, Marseille, passim; Jouhaux, t. a. p., bi. 177; vgl. A. Boudet, la 21e section du Livre, Mouvem. Socialiste, 15-10-1908, bl. 296 vlgd.
179
waren gekomen, 1 ) maar wie het verslag dezer debatten doorleest, ziet, dat het omgekeerde het geval was. Een jaarverslag kon niet worden uitgebracht, daar de notulenboeken en andere gegevens in beslag genomen waren. Een zakelijke bespreking der meeningsverschillen bleek onmogelijk, daar een deel van het congres ieder woord tegen de revolutionaire taktiek als verraad aan de opgesloten kameraden opvatte. In deze sfeer kreeg het optreden van Renard, die de debatten van Amiens heropende en betoogde, dat de door de meerderheid gevolgde taktiek tot moordpartijen moest leiden, het karakter van een provocatie. Men verweet hem, door zijn kritiek op de leiding de regeering materiaal in handen te spelen; tegen het eind van het congres zag men in iedere tegenstander een agent van de regeering. Toch kwam de raad tot grooter voorzichtigheid ook van een onverdacht revolutionair als Latapie: „Ik behoor tot hen, die voortaan zullen weigeren, de arbeiders naar het abattoir of de slachtbank te voeren." 2 ) De revolutio- Veel meer dan op één van de vorige congressen, waar Griffuelhes de Heiren triom- leiding had en hield, voerden hier de anarchisten de boventoon. Zoo feeren moest de poging van Thomas, een toenadering tusschen de twee richtingen tot stand te brengen op de basis van het vele, dat de twee stroomingen gemeen hadden, mislukken. Kort te voren had Niel, oud-anarchist, een artikel geschreven in de Humanité, „naar het centrum ", waarin hij betoogde, dat er èn van links èn van rechts een sterke stroom naar het centrum en naar verzoening was waar te nemen. In andere omstandigheden hadden velen hem en Thomas willen volgen; nu was dat onmogelijk, en werd Niel, toen hij op de tribune kwam, begroet met de uitroep: „Hij is een werktuig van de regeering." 3 ) In zijn nabeschouwing over het congres erkent Thomas, zijn gewoonte getrouw, onomwonden de volkomen nederlaag van de reformisten: „vele reformisten hebben Marseille met een beklemd gemoed verlaten "; zal het niet toch op splitsing uitloopen? Wij kunnen niet blijvend dulden, dat wij als een minderwaardig soort kameraden worden beschouwd en „bloot staan aan de meest perfide beschuldigingen." 4) Het congres verwierp weer met groote meerderheid de evenredige vertegenwoordiging; 5 ) het nam, onder de indruk van Villeneuve, een zeer felle resolutie tegen het militarisme aan ^- „van oordeel, dat het stakingsrecht een wassen neus is, zoolang de soldaten in plaats van de stakers aan het werk gaan en bereid zijn de arbeiders te vermoorden, besluit het congres.... de jonge mannen te overtuigen...., dat zij bij de conflicten tusschen kapitaal en arbeid de plicht hebben, hun wapens niet tegen hun broeders, de arbeiders, te gebruiken." 6 ) Ten slotte werd besloten, in het jaar tusschen de tweejaarlijksche congressen een administratieve conferentie van de beide secties der C.G.T. te houden ter behandeling van de dringende zaken. 7 ) van Het geciteerde artikel van Thomas eindigde met een nieuwe oproep, Griffuelhes met de wederzijdsche beschuldigingen en provocaties op te houden en
Aftreden
1 ) Voor dit congres het geciteerde Compte Rendu; A. Thomas, Après le congrès, Revue Syndicaliste, 1-11-1908, bi. 186 vlgd.; E. Lafont, Le congres syndical de Marseille, Mouv, Socialiste, 15-11-1908, bi. 386 vigd.; Challaye, t. a. p., bi. 133; Louis, II, bi. 86 vlgd. -- 2 ) Compte rendu, bi. 50. — 3) Idem, bi. 169. --- 4) t. a. p., bi. 188. 5) Compte rendu, bi. 292. — °) Compte Rendu, bi. 213. -- 7) Idem, bi. 228.
180
van de C.G.T. een moreele eenheid te maken. Intusschen geraakte de C.G.T. in een crisis, die haar tijdelijk met de ondergang bedreigde. De algemeen secretaris, Griffuelhes, was niet alleen een zeer bekwaam, maar ook een onkreukbaar en zelfopofferend man. Toch werd hij in Februari 1909 gedwongen zijn ontslag te nemen, ten gevolge van het beleedigend wantrouwen, dat hij ontmoette. Het ging om de in ander verband uitvoerig te bespreken kwestie van het eigen gebouw, dat de C.G.T., na uit de Parijsche Bourse te zijn verdreven, door zijn bemiddeling verkregen had; men beschuldigde hem ervan, daarbij zich zelf te hebben bevoordeeld. Hij verdedigde zich voorloopig niet, maar ging. Bij de stemming over een opvolger liet Niel zich als „verzoeningsman" Het secretaricandidaat stellen tegenover de door de revolutionaire bouwvakarbeiders aat van Niel gestelde Nicolet; met één stem meerderheid werd Niel gekozen. Hij had de stemmen der reformisten gekregen benevens die van enkele revolutionaire federaties, die zijn poging, de eenheid op een „centrum "-program te verwezenlijken, wilden steunen.') Zou hij, die de vader der organisatorische eenheid was, ook de moreele eenheid kunnen brengen? Het resultaat was bedroevend; zijn verkiezing was het sein voor een nieuw oplaaien der richtingstwisten, met ongekende felheid. De revolutionairen traden hem als vijanden tegemoet; hij ondervond van hun kant een verlammende tegenwerking. Zij beschouwden hem, waarschijnlijk ten onrechte, als een geheel onbekwame veelprater. 2 ) Zij vergaven hem niet, dat hij, de oud-anarchist, nu in enkele punten ^- lang niet op alle — het reformistisch standpunt verdedigde. 3 ) Had deze Niel niet in 1903 in de Voix du Peuple geschreven, dat de reformisten de fatale „twistappel" in de C.G.T. wierpen; dat zij „gelen" waren? 4 ) Merrheim, overigens een heldere kerel, zegt, dat Niel op zijn plaats zit als werktuig der regeering, al wil hij desnoods aannemen, dat Niel dat niet beseft. 5) Zoo was Niel volkomen op de steun der reformisten aangewezen, die echter zeer wel inzagen van dit succesje, dat niet in overeenstemming was met hun invloed in de C.G.T., weinig pleizier te zullen beleven. Het artikel, waarin Thomas de verkiezing van Niel besprak, was koel en voorzichtig. 6 ) Hij noemde de stemming op zichzelf een uiting van „grondige verwarring "; zijn eenige hoop op een slagen van Niel's eenheidsstreven bouwde hij op de sterke behoefte aan consolidatie, die in de grootendeels buiten de twisten staande massa der georganiseerden leefde. Als goed tacticus wachtte hij zich ervoor. Niel bij de reformisten in te lijven. Dit belette niet, dat de revolutionaire campagne tegen Niel onverzwakt Niel tot heen werd voortgezet. Als hij, algemeen secretaris der C.G.T., een artikel gaan gedwongen schreef voor het officieel orgaan, de Voix du Peuple, werd het telkens weer geplaatst met een hatelijk, denigreerend antwoord van Yvetot of één der andere „zuiveren" eronder. Toen er, naar aanleiding van een staking der postbeambten, om een algemeene staking werd geroepen, 1 ) Jos. Steiner, Die Organisationskrise der franz. Gewerkschaften, Neue Zeit,1908---1909, II, bi. 15. — 2 ) Merrheim, La crise syndicaliste, Mouvement Soc., 15-12-1909, bi. 296 vlgd.; vgl. verdedigingsrede van Niel op het congres van Toulouse en de daarop gevolgde debatten, compte rendu, bi. 205 vlgd. — 3) Lenoir, La crise syndicaliste, Mouv. Soc., Sept. 1910, bi.119. — 4) Voix du Peuple, 26-4-1903. — 5 ) t. a. p., bi. 297. -e) Revue Syndicaliste, 1-2-1909, bi. 281.
181
had hij de moed, in een rede te Lens openlijk uit te spreken, dat bij de zwakte van de Fransche vakbeweging een algemeene staking een dwaasheid zou zijn. Reeds voordien had hij zijn ontslagbrief gereed. Het kwam nu tot een handgemeen in de hoofdbestuursvergadering tusschen hem en Yvetot en Niel verdween na drie maanden secretaris te zijn geweest, de C.G.T. vrijwel in staat van ontbinding achterlatend. 1 ) Jouhaux tot Het was duidelijk, dat de revolutionairen zijn opvolger moesten leveren; secretaris bij de verkiezing onthielden de reformisten zich van stemming. Het was gekozen voor de C.G.T. van onschatbare waarde, dat de revolutionairen op dit kritieke moment de man in hun midden vonden, die werkelijk een leiders beste zin van het woord en zich in staat toonde om op-figurwasnde de grondslag van de beginselen van de revolutionaire meerderheid, de C.G.T. te consolideeren. Een taak, het zij hier direct gezegd, die jaren zou vorderen, waarin de C.G.T. nog vrijwel krachteloos zou zijn. Het was een nog jonge man, Léon Jouhaux, de leider van de sterke organisatie van de arbeiders in de luciferfabrieken, een figuur, die tot op dat oogenblik niet op de voorgrond was gekomen. Met hem ging de C.G.T. een nuchterder tijdperk in van bezinning, van zelf kritiek, van moeizame versterking der organisatie; een periode, waarin de onvermengde syndicalistische woorden een steeds dunner laagje schijnen, dat zorgvuldig over de voortdurend meer reformistische practijk blijft uitgespreid. Eerste teeke- Eén van de kenmerken van deze verandering is, dat zij voorloopig naar nen van ken- buiten niet blijkt, terwijl ook in de C.G.T. slechts weinigen beseffen, tering het geg aande is. Pouget et schrift met aplomb in zijn brochure over de wat erde loof in syndicalistische C.G.T., dat de reformisten naar links zwenken en dat hun school uitmethoden ge- sterft. 2 ) Paul Louis, in die dagen een groot bewonderaar van het synschokt dicalisme, schrijft in 1910, dat het syndicalisme meer en meer de overhand krijgt. 3 ) Maar Lagardelle ziet scherper; in Juli 1909 schrijft hij, dat de syndicalistische beweging op een dood punt is gekomen. 4 ) In Januari van dat jaar had Thomas in één van zijn steeds knappe beschouwingen geschreven: „De revolutionairen hebben op het gebied der theorie niet meer de zekerheid, die zij op het congres van Amiens bezaten.- 5) De „syndics- In December 1909 opende Lagardelle in de Mouvement Socialiste een listischecrisis" enquête onder de „militants" over de syndicalistische crisis; de antwoorden vormen een kostbare bron voor de kennis van de geestesgesteldheid der C.G.T. op dat oogenblik. Allereerst blijkt, zooals boven reeds is aangeduid, dat de revolutionairen zich zelf niet bewust zijn van de verandering, die bezig is zich te voltrekken. e ) Jouhaux had in de Voix du Peuple geschreven: laten wij de richtingstrijd als geëindigd beschouwen; in een zoo groote beweging als de C.G.T., met een zoo veelzijdige taak, is er plaats voor de beide methoden van vakactie. De wensch naar het einde der verlammende, inwendige twisten spreekt ook uit de artikelen in de Mouvement Socialiste, maar de schrijvers van de beide richtingen werken tegelijkertijd die verzoening tegen door aan de tegenpartij de volle schuld voor de crisis te geven. ;
') Merrheim, t. a. p., bl. 297.
-- 2 )
Pouget, La C. G. T., bl. 39. -- a) Paul Louis, Le Syn— 4 ) Lagardelle in zijn chronique, Mouv. Socialiste, 15-7-1909, bl. 80. -- 5 ) Revue Syndicaliste, 15-1-1909, bl. 266. — 6 ) Artikelen over La crise syndicaliste, Mouv. Socialiste, Dec. 1909—Sept. 1910. Vgl. Moreau, t. a. p., bl. 186.
dicalisme contre l'Etat, 1910, bl. 3.
182
Daar is allereerst Yvetot, die beweert: er is in het geheel geen crisis; het gepraat erover is een relletje van de reformisten, die op deze wijze trachten hun standje te redden. Na hun nederlaag te Amiens hebben zij hun intriges voortgezet, wat „bewezen" is door de verkiezing van de verrader Niel. Volgens Merrheim zijn Briand en Viviani, nu minister geworden, er in geslaagd, een aantal oud-anarchistische vakbondleiders aan zich te binden en hen voor hun manoeuvres in de C.G.T. te gebruiken. De reformisten hebben de kwestie van het eigen gebouw aangegrepen, om hun bekwaamste tegenstander, Griffuelhes, eruit te werken — wij zullen zien, dat deze beschuldiging niet ongerechtvaardigd lijkt. Het gevaar voor omkooperij, dat ons op het oogenblik bedreigt, zal pas wijken, als de Bourses, die nog steeds voor een groot deel van officieele subsidies afhankelijk zijn, zich daarvan vrij maken. Lenoir, eveneens een revolutionair, betoogt, dat het voortdurend getwist tusschen de twee richtingen de massa der aangeslotenen in verwarring heeft gebracht. Vervolgens vervalt hij in een scheldpartij op de reformisten, die aan één banket hebben willen aanzitten met de ministers, die de C.G.T. vervolgen; die een ridderorde hebben geaccepteerd, enz. De Revue Syndicaliste noemt hij „een orgaan van polemiek en beleediging der gematigde reformisten." Keufer betoogt, dat de mentaliteit der revolutionairen zoodanig is, dat alle hoop op een verzoening moet worden opgegeven. Als hij de oorzaken van de crisis opsomt, noemt hij stuk voor stuk de beginselen van het syndicalisme: het geloof aan de algemeene staking, de actie tegen het leger en tegen de democratie, het ontbreken van evenredige vertegenwoordiging, enz. Merkwaardig is zijn uitval tegen de „maatschappelijk mislukte intellectueelen" — bedoeld zijn Sorel c.s. — waar de „anarchistische" meerderheid der „militants" achter aan loopt. Het belangrijkst is het artikel van Klemzynski, die tot het centrum blijkt te behooren. Eén van de groote fouten is volgens hem het vasthouden aan lage contributies, en, daarmee samenhangend, de slechte betaling en het totaal onvoldoend aantal der bezoldigde bestuurders. Zoo ontstaat een wanverhouding tusschen de geweldige maatschappelijke functie der C.G.T. en haar onvoldoende materieele kracht. Op het congres van 1910 hoort men de weerklank van dit artikel. 1 ) De jaren 1908-1910 zijn gevuld met een groot aantal arbeidsconflic- Talrijke stakingen ten, die weer hetzelfde beeld vertoonen: straatgevechten met de mili- taire macht, arrestaties, processen, ontslagen, waar het personen in dienst der overheid betreft, bij groote aantallen tegelijk. Het is niet noodig, daarvan hier nog meer voorbeelden te geven; ik noem slechts de twee stakingen der postbeambten van Maart en Mei 1909, die van de zeelieden in dezelfde maand en de werkelijk vrijwel geslaagde steun door middel van boycot van Spaansche goederen aan de actie, die door de Spaansche arbeidersbeweging tegen de veroordeeling van de anarchist Ferrer werd gevoerd (October 1909.) 2) Op het congres van de Bourses- federatie van 1901 was besloten, dat, De ontwikketerwille van grooter onafhankelijkheid van de overheid, alle Bourses ling der Bourses du Travail
1)
Compte Rendu, lie congrès de la C.G.T., Toulouse, 1910, bi. 44. -- 2) Louis, II, bi. 28, bi. 39 vlgd. en bi. 93 vlgd.; Compte Rendu, Toulouse, bi. 5 vlgd. en bi. 44 en Monbruneau, La grève des postes, Mouv. Socialiste 15-4-1909.
183
1) zich zouden reorganiseeren tot plaatselijke raden van syndicats. In Parijs was het eerst duidelijk de scheiding voltrokken tusschen het aan een door de regeering opgesteld reglement onderworpen Bourse-gebouw, en de plaatselijke raad, die, zoo mogelijk, van dat gebouw zooveel mogelijk profijt trekt en die in het dagelijksch spraakgebruik eveneens Bourse wordt genoemd. 2 ) In 1905 stelde Klemzynski, die als leider van een regionale raad van syndicats, verspreid over een aantal plaatsen, die niet voor een eigen Bourse in aanmerking kwamen, veel succes had gehad, voor, in de Bourses- sectie der C.G.T. ook dergelijke raden toe te laten. 3 ) De zwakheid der Bourses in kleine plaatsen bewoog de aan het congres van 1906 verbonden conferentie der Bourses- sectie, aan deze aandrang gehoor te geven. 4 ) Tegenover Yvetot, die het voorstel verdedigde, opperde Niel het bezwaar, dat men nu naast plaatselijke ook regionale raden zou krijgen, wier onderlinge verhouding niet was geregeld; hij vreesde nog grooter organisatorische verwarring. Slechts met kleine meerderheid besloot men de sectie open te stellen voor de regionale en departementale raden, niet vermoedend, dat deze in enkele jaren de plaatselijke raden geheel op de achtergrond zouden dringen. Yvetot zag in dit invoegen van een nieuwe instantie tusschen syndicats en C.G.T.-bestuur een bevorderen van decentralisatie; hetzelfde betoogde zijn nauwere geestverwant Delesalle, toen hij in 1909 de snelle toename van het aantal departementale raden constateerde. 5 ) De jaarverslagen van 1908 en 1910 memoreeren deze ontwikkeling met voldoening. s) De Bourses Terwijl Yvetot nog in 1909 met sympathie over de departementale raverdrongen den spreekt, 7 ) vinden wij al in het najaar van 1906 de waarschuwing door de devan de secretaris van de Bourse van Saint Quentin, die vreest, dat de partementa- zullen verrin d 9 en. 8 ) Pas op de d plaatselijke nieuwe raden de d P j k Bourses zuen le raden conferentie van 1910 bemerkt Yvetot met schrik, welke richting de ontwikkeling neemt; dan bestrijdt hij fel een voorstel, alle Bourses door ge raden te vervangen met een ietwat sentimenteel beroep op-westlijk het verleden der Bourses. 9 ) Hij laat de conferentie zijner sectie een resolutie aannemen, die de wensch uitspreekt, „dat de plaatselijke raden niet opgeofferd worden en zich vrij zullen kunnen bewegen binnen de nieuwe lichamen," die „voorloopig" worden geduld. io ) Toen in 1912 het congres van Le Havre bijeen kwam, had de practijk zoo duidelijk de grootere werfkracht van de departementale raden bewezen, dat men besloot, voortaan slechts deze lichamen in de Boursessectie toe te laten. `1 ) De op het congres volgende conferentie van de Bourses- sectie besloot de plaatselijke raden te laten voortbestaan in de vorm van „intersyndicale comitees". 12 ) De uitvoering van het besluit leidde tot veel wrijving; in tal van plaatsen weigerden de Bourses met een beroep op het federalisme, zich aan de departementale raden te on-
') Vgl. Delesalle, t. a. p., bi. 42. -- 2) Jouhaux, t. a. p., bi. 116 vlgd. -- 3) Yvetot, La 2e conférence des Bourses, Mouv. Socialiste, 15-5-1907, bi. 442 vlgd. — 4 ) Teekenend is het bericht in de Voix du Peuple van 20-7-1903, dat er zich te Givors een Bourse heeft gevormd uit twee syndicats, die zich bij de Bourses-sectie aansluit. -- 5 ) Delesalle, t. a. p., bi. 45. -- 6) Compte rendu, 1908, bi. 42, idem, 1910, bi. 58. — 7 ) Yvetot, Les Bourses de France, Mouv. Socialiste, 15-2-1909, bi. 155. -- 8) A. Nicolas, Fédérations départementales et Bourses, Revue Syndicaliste, Oct. 1906, bi. 173 vlgd. -- 9 ) J. B. Sévérac, La conférence des Bourses et des unions, Mouv. Socialiste, Juli 1910, bi. 130 vigd. — 1 o) Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bi. 115. ") Idem, bi. 125. — ") Idem, bi. 127. Voor de werkwijze dier organen, Louis II, bi. 68. --
184
derschikken. Op de administratieve conferentie van 1913 zeide Luquet, behoorend tot de „oude garde", die de glorietijd der Bourses had gekend, dat het besluit van 1912 te niet moest worden gedaan; de Bourses zullen zeker ten onder gaan, betoogde hij, al was het alleen, omdat de syndicats, die nu aan de departementale raad moeten contribueeren, niet ook geld voor een plaatselijke organisatie zullen over hebben. Jouhaux, handhaving van het besluit vragend en verkrijgend, verzoende de oppositie, door met vuur te spreken over de grootsche rol der Bourses, een rol, die zij nu voortaan tezamen met de departementale raden zouden voortzetten. 1 ) In werkelijkheid was de positie der Bourses na 1902 geleidelijk ver zuiver syndicalistische actie tegen de particuliere bureaux-zwakt.Inde voor arbeidsbemiddeling in 1903 waren het nog de Bourses, die de grootste activiteit ontwikkelden. 2 ) In later jaren blijven zij bij stakingen gewichtige diensten bewijzen, doch de leiding komt in handen der vakfederaties. De Seilhac noemt de Bourse „de societeit van de arbeider ", maar hij drukt zich later juister uit, als hij zegt, dat zij „een centrum van verzet" is.3 ) In zijn „Histoire des Bourses" betoogt Pelloutier uitvoerig, wat de beteekenis van deze origineele organisatie-vorm kan zijn. Juist omdat zij arbeiders uit meer dan één vak omvatten, kunnen zij vakegoïsme vermijden en zijn zij aangewezen, om haar leden van hun groote revolutionaire taak bewust, en voor die taak geschikt te maken. 4) Kenmerkend is zijn klacht over het te groote ledental der Parijsche Bourse, dat tengevolge heeft, dat zij minder dan een kleine Bourse in de provincie is „een kleine, fel-brandende haard van activiteit." 5) In 1905 schrijft Berth, dat de Fransche vakbeweging daarom superieur is boven die van andere landen, omdat in Frankrijk de Bourses het karakter der geheele beweging bepalen. 6 ) Ook Paul Louis kent in zijn in 1906 verschenen boek aan de Bourses een door geen andere organisatievorm te overtreffen beteekenis toe. De Bourse is „de meest hechte operatiebasis, die voor de proletariërs denkbaar is." „Zij heeft vooral de mentaliteit der Fransche arbeidersklasse gevormd, die mentaliteit, die men in andere landen, behalve misschien in Italië, slechts flauwer en zwakker terugvindt. Zij heeft honderdduizenden menschen aan het vakegoïsme ontrukt." 7 ) De in 1909 verschenen brochure van Delesalle, die jarenlang naast Yvetot had gewerkt, is één lofzang op de Bourses, waarin voor hem en vele anderen het communistisch toekomstideaal reeds binnen het kapitalisme verwerkelijkt wordt. 8 ) Nog in 1912 tracht Yvetot het voor te stellen, alsof er sedert de dagen van Pelloutier eigi.nlijk niets veranderd is; in de Bourses en departementale raden ligt „de toekomst van de vakbeweging "; ieder moet zich „buigen voor hun beteekenis en hun onbetwistbaar nut." 9) Toch was de achteruitgang der Bourses voor een deel aan Yvetot te wijten. Zijn altijd hatelijke en wantrouwende toon stootte velen af; zoo hooren wij op het congres van Bourges van syndicats van typografen, die weigerden zich bij een Bourse aan te sluiten, omdat zij geen deel wilVerslag dezer conferentie, Mouv. Socialiste, Juli 1913, bl. 110 vlgd.
— 2 ) Dele bi. 39. — -1) L. de Seilhac, Les Bourses du Travail, 1906, bl. 7 en bi.-sale,t.p 82. — 4 ) t. a, p., bi. 202. — fi) Idem, bi. 194. -- e) Mouv. Socialiste, 15-7-1905, bi. 426. — 7) Mouvement Syndical, bi. 207 vlgd. — e) t. a. p., bi. 16 en passim. — 9) Fédérilisme syndicale, Bataille Syndicaliste, 16-8-1912. 1)
185
Het oorspronkelijk overwicht der Bourses typisch voor het syndicalisme
Haar verminderende beteekenis
den uitmaken van een organisatie, waar zij dagelijks werden uitgescholden. 1) Steeds meer gaf Yvetot zijn aandacht aan antimilitaristische propaganda, waarbij de practische arbeid voor de gewone vakactie in het gedrang moest komen. Keufer hoonde: wat is er nu eigenlijk terecht gekomen van de groote rol, die Pelloutier aan de Bourses had toegedacht ? 2 ) Om de rivaliteit, die onder de steeds meer achteruit gedrongen Bourses- leiders veld won, te bezweren, sprak de administratieve conferentie van 1913 in een resolutie uit, „dat er geen meerderwaardig organisatievorm boven de andere, omdat zij beiden-heidsvané duidelijk onderscheiden functies hebben." 3 ) Tegen 1914 hoort men steeds vaker de wensch uiten, dat het eenheidswerk, dat in Montpellier slechts ten halve was voltooid, zal worden voortgezet door de twee vrijwel autonome secties, die de C.G.T. vormen, te doen samensmelten; het sprak vanzelf, dat in dat geval de doorslaggevende invloed aan de vakfederaties zou komen. 4 ) Deze laatste stap is pas na de oorlog gezet. Als centra van revolutionair verzet trokken de Bourses in dagen van spanning het eerst de aandacht van politie en militairen. De Bourse in Parijs werd periodiek met geweld ontruimd; 5 ) was de storm bedaard, dan trokken de syndicats er weer in en namen weer bezit van hun bureaux en vergaderlokalen. Ten gevolge van zoo'n botsing met de politie zag de Parijsche Bourse zich in 1905 de haar door Millerand verleende zelfstandigheid in een nieuw reglement ontnomen. e) Na die tijd werd de band tusschen de bij de Bourses-sectie aangesloten plaatselijke raad en het Boursegebouw steeds losser. 7 ) Pelloutier's Hier moet nog een enkel woord gezegd over Pelloutier's plan, de arplan voor re- beidsbemiddeling van geheel Frankrijk in handen van de Bourses-fedegeling der arratie te brengen. Dit plan scheen tijdelijk te zullen worden uitgevoerd beidsbemiddeling met regeeringssteun, en Pelloutier heeft, toen het om deze practische
kwestie ging, het subsidie niet versmaad. $) De minister, die dit subsidie toestond, was Millerand en met spijt moet worden geconstateerd, dat zelfs een man als Pelloutier kleingeestig genoeg is, om in de talrijke bladzijden, die hij aan de zaak wijdt, te spreken van „de minister", maar zijn lezers niet mede te deelen, dat die minister de om zijn verraad aan de arbeiders geminachte Millerand was. Na de beëindiging van de werken aan de wereldtentoonstelling in het najaar van 1899 zat de regeering met duizenden vrijgekomen werkkrachten, waarvoor in Parijs alleen geen werk te vinden was. Met dit argument kreeg Millerand toestemming van de Kamer voor een subsidie van 5000 francs aan de Fédération des Bourses. 9 ) Pelloutier, die dit werk vol vuur had aangevat, werd weldra door een fatale ziekte aangetast. De plaatsingsdienst, zoo had hij gehoopt, zou de gevolgen van de economische crisissen kunnen verlichten ") Eén jaar
1)
Compte rendu, bi. 124. — 2 ) Keufer, La crise syndicaliste, Mouv. Socialiste, April 1910, bi. 269. — ') Gedenkboek C. G. T., bi. 130. — 4 ) o.a.: Lauche, Revue Syndicaliste, 1-10-1908, bi. 18; Liochon, geciteerd Mouv. Socialiste, juli 1911, bi. 131. — 5 ) Beschrijving van zoo'n ontruiming, Voix du Peuple, 3-7-1901. Gedenkboek C. G. T., bi. 575. °) Franck, t. a. p., bi. 42. — 7 ) Vgl. Desplanques, La campagne contre la Bourse de Paris, Mouv. Socialiste, 15-7-1905, bi. 372 vlgd. — 8) Pelloutier's plan: t. a. p., bl. 158 vlgd. en 300 vlgd. — °) Mouv. Socialiste, 15-6-1900, bi. 707. — 10 ) Pelloutier, t. a. p., bi. 174.
186
heeft de dienst gefunctioneerd. Weill zegt, dat hij in belangrijke mate tot het voorkomen van werkloosheid in dat jaar heeft bijgedragen. 1 ) Het Bourses- congres van 1901 toonde zich minder tevreden. 2 ) In totaal waren 490 arbeiders aan een betrekking geholpen. De regeering, die blijkbaar in de opvolger van Pelloutier weinig vertrouwen stelde, had juist het subsidie tot op 1000 francs verminderd. Tevergeefs trachtte Yvetot nu van de Bourses zelf finantieele steun te verkrijgen. Toen in 1902 het oorspronkelijk subsidie werd hersteld, gaf men zich over aan debatten en polemieken over de vraag, of dat regeeringsgeld kon worden aanvaard, maar het hoofdbestuur moest de wekelijks uit de provincie gevraagde gegevens ontberen. 3 ) Op volgende congressen en conferenties werd de discussie op hetzelfde punt opgevat; Yvetot uitte zijn gewone klachten over gebrek aan medewerking, doch men kwam niets verder. Delesalle heeft later medegedeeld, dat het Bourses-bestuur tenslotte een wekelijksche lijst over de stand van de arbeidsmarkt opmaak~ te, die slechts diende om de schijn te redden en zoo het belangrijk regeeringssubsidie te behouden, dat voor propagandistische doeleinden werd gebruikt. 4 ) In 1906, eindelijk, trok de regeering het subsidie in, wat onmiddellijk de opheffing van de plaatsingsdienst ten gevolge had. 5 ) Ook over de altijd weer mislukkende algemeene regeling van de onder- Het viaticum steuning voor rondtrekkende werkzoekenden zou een uitvoerige lijdens~ geschiedenis te geven zijn. De extra- contributie voor deze zaak, waartoe de Bourses op haar congressen besluiten, wordt niet betaald; B) het eene congres besluit, dat alle syndicats verplicht zijn, aan de organisatie van het viaticum deel te nemen; 7 ) een ander congres is gedwongen, dit te herroepen om zich tot vrijwillige deelnemers te bepalen. 8 ) Delesalle, die dit échec tracht te verbergen, drukt dat zoo uit: „door voortdurende studie trachten de Bourses, steunend op de ondervinding, iedere keer weer de inrichting van het „viaticum" te verbeteren." e) Ondanks alle studie komt het benoodigde geld niet binnen, terwijl er, voor zoover een enkele Bourse er geld voor ter beschikking stelt, door het gebrek aan organisatie veel misbruik van wordt gemaakt. Y0 ) Dit bewijs van organisatorische onmacht was voor de Bourses des te pijnlijker, daar verschillende vakfederaties er wel in geslaagd waren, de zaak behoorlijk te regelen. 11 ) In 1908 is men gedwongen, de hulp van de sectie der vakfederaties in te roepen. Y2 ) Het vervolg der historie blijft eentonig: de C.G.T. ontwerpt op de administratieve conferentie van 1909 een plan, dat aan de betrokken organisaties ter beoordeeling wordt gestuurd. Y3 ) Op de conferentie van 1911 zijn nog niet genoeg antwoorden ingekomen om tot een beslissing over te gaan. Y4 ) Eerst het congres van 1912 besluit tot de contributieverhooging, die noodig is voor een afdoende regeling. Y6 ) In 1914 1 ) t. a. p., bi. 350. — 2 ) Compte Rendu, bi. 16 vlgd. — 3 ) Compte rendu Boursescongres 1902, bi. 122 vlgd. — 4 ) Delesalle, Les Bourses et leurs difcultés actuelles, Mouv. Social. 15-3-1908, bi. 165 vigd. — s) Compte Rendu, Amiens 1906, bi. 51. ~ 6 ) Yvetot over de conférence der Bourses van 1909, Mouv. Socialiste, Sept. 1910, bi. 136; enz. Voor Pelloutier's plan, t. a. p., bi. 148 vlgd. — 7 ) Yvetot, Mouv. Socialiste, 1-11-1901, bi. 545; compte rendu Amiens, 1906, bi. 235; enz. — 8) Mouv. Socialiste, 15-5-1907, bi. 442. — 9 ) t. a. p., bi. 24. — 11 ) Franck, t. a. p., bi. 82. -11 ) o.a. de typografen, Sévérac, t. a. p., bi. 110; de leerbewerkers, Mouv. Socialiste, 15-7-1908, bi. 33; de metaalbewerkers, Louis II, bi. 60 enz. — 12) Gedenkboek C.G.T., bi. 106. — i3) Idem, bi. 108. — 14) Idem, bi. 118. — 's Idem bi. 126.
187
begon deze dienst juist eenigszins te loopen, toen de oorlog uitbrak. De juridische Meer succes hadden de Bourses met de juridische commissies voor het commissies
verleenen van gratis rechtskundige bijstand aan de leden. De bekwame secretaris van de Parijsche commissie, Quillent, publiceerde belangrijke gevallen in de Voix du Peuple ter voorlichting van de adviseurs in de provincie. 1 ) Propaganda Van nog grooter belang was de door Pelloutier in zijn Histoire des onder de land- Bourses uitvoerig ontworpen propagandistische actie onder zeelieden arbeiders en landarbeiders. 2 ) De weldra zeer krachtige zeeliedenfederatie had haar ontstaan aan de speciale propaganda der Bourses in de havensteden door middel van „zeeliedentehuizen" te danken. 3 ) De Bourse van Nantes, aanvankelijk onder leiding van Pelloutier werkend, kon reeds in 1895 op resultaten van haar actie onder de landarbeiders wijzen. 4 ) In 1901 meldde de Voix du Peuple, dat de Bourse van Bourges een club van fietspropagandisten had opgericht voor de propaganda op het platte land. 5 ) In Mei 1902 kon het blad mededeelen, dat, dank zij het werk van die Bourse, een flinke federatie van houthakkers in het leven was geroepen. e) De organisatie onder de arbeiders in de wijnbouw in ZuidFrankrijk ging van de Bourses van Narbonne en Carcassonne uit. 7 ) De zwakte der Van de talrijke stakingen der landarbeiders in 1904 en volgende jaren landarbeiders- maakte de C.G.T. gebruik om haar invloed onder hen te versterken. syndicats Daar deze beweging ook in haar sterkste jaren tot enkele uiteengelegen gebieden beperkt bleef, vereenigden de syndicats der landarbeiders zich in gewestelijke federaties, die zich in 1905, na herhaalde aandrang der C.G.T.-leiding, in een los landelijk verband aaneensloten. 8 ) Van deze „federatie der landbouw" ging de organisatie in andere landbouwgebieden uit, waar de syndicats echter meestal niet meer dan een kortstondig leven hadden; zoo de landarbeiders in het departement Seine-et-Marne; s ) de arbeiders werkzaam bij het winnen van hars in de Landes, 10) en de tuinlieden in de Parijsche banlieu. 11 ) De verspreid wonende landarbeiders, veelal tevens bewerkers van een eigen lap grond, vormden een zeer moeilijk te organiseeren materiaal; de contributies waren bij hen lager dan bij één andere categorie — de federatie ontving per maand 1 centime per betalend lid —; tot de aanstelling van een vast, bezoldigd organisator hebben de landarbeiders het daardoor nooit kunnen brengen. 12 ) Bovendien leefde onder de Fransche landbouwbevolking, voor zoover zij niet de leiding der Kerk volgde, een zeer sterke republikeinsch- democratische traditie, die veroorzaakte, dat zij veel tijd en aandacht aan de politiek besteedde en weinig ontvankelijk was voor de antiparlementaire propaganda van het syndicalisme. 13) In 1904 hadden de syndicats in de wijnbouw in het Zuiden belangrijke successen behaald. Na dat jaar trad een crisis in het bedrijf in, die de ') Co. Rendu, Bourses, 1901, bi. 88; idem, Amiens, 1906, bl. 43; J. Uhry, Le Conseil judiciaire, Mouv. Soc., 1-10-1901, bi. 414 vlgd. — 2 ) t. a. p., bi. 204 vlgd., 214 vlgd. en 303. — 3 ) Franck, t. a. p., bi. 156; vgl. Delesalle, t. a. p., bi. 32. — 4 ) Co. Rendu, Limoges, 1895, bi. 28. -- 5 ) 6-1-1901. — 6 ) 25-5-1902. — 7 ) P. Ader, L'organisation rurale dans le midi viticole, Mouv. Soc., 15-12-1904, bi. 266 vlgd. — 8 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 307 vlgd.; Sévérac, t, a. p., bi. 33; vgl. Voix du Peuple, 10-1-1904; Grif bi. 31; artikel van J. Bled, Mouv. Soc., 15-6-1907, bi. 545 vlgd.-fuelhs,Voyagrév. — 9 ) Dezelfde, idem, 15-2-1907, bi. 161 vigd. 70 ) Griffuelhes, idem, 15-6-1907, bi. 493 vigd. — ' 1 ) Vgl. 1. Delmas, idem, Nov. 1912, bI. 302 vlgd. — 12) Geciteerd artikel. P. Ader, bi. 278. — ") Vgl. Sévérac, Mouv. soc. 15-3-1907, bi. 275 vlgd. —
188
volgende jaren steeds ernstiger werd en de vakbeweging ineen deed storten. Toen in 1907 de wijnboeren in hun rumoerige, demonstratieve actie ingrijpen van de regeering eischten, kregen zij de landarbeiders en hun syndicats mede, die hun revolutionair, anti-kapitalistisch standpunt van de vorige jaren vergeten schenen. Blijvende invloed heeft de C.G.T. zich onder hen niet kunnen verwerven. 1 ) Terwijl de landarbeidersfederatie in 1904 tijdelijk een ledental van 15.000 bereikte, was het in 1908 tot 3360 gedaald, 2 ) om tot de oorlog op die hoogte te blijven. Grooter stabiliteit had de organisatie der houthakkers in het departement van de Cher. Zij hadden de werkgevers genoopt, het werk in zijn geheel aan de syndicats op te dragen, die daarvoor een zoo hoog mogelijke prijs bedongen en zelf onder hun leden de arbeid verdeelden. Daarmede bestond voor de houthakkers feitelijk het verplicht lidmaatschap van de revolutionaire syndicats. Zij waren sterk genoeg om zonder werkstaking de inwilliging hunner eischen af te dwingen. Opmerkelijk is, dat deze federatie zich sterk interesseerde voor de technische problemen van het bedrijf en herhaaldelijk van de regeering maatregelen tegen het stelselloos vernietigen van de bosschen wist te verkrijgen. 3 ) Wat de activiteit der Bourses betreft, moet nog vermeld worden, dat een dertigtal een eigen orgaan bezat. 4 ) Voorts organiseerden zij vakcursussen, cursussen voor algemeene ontwikkeling en bibliotheken. Er was één punt, waarop Yvetot niet principieel -syndicalistisch was, tot zijn spijt niet kón zijn: de subsidies, door de gemeentebesturen aan de Bourses verleend en door deze aanvaard. In naam waren zij slechts bestemd voor onderhoud van het gebouw; in werkelijkheid dienden zij meestentijds ook voor de bestrijding van de kosten der propaganda en agitatie. Deze ongezonde toestand was het onvermijdelijk gevolg van de lage contributie der Fransche vakbeweging. b) Met het opportunistische argument, dat een goed-functioneerende Bourse nu eenmaal veel geld noodig heeft, had Pelloutier het vragen van subsidie verdedigd en aangeraden. 6 ) Terwijl aanvankelijk vrijwel alle Bourses met gemeentegeld werkten, zagen steeds meer Bourses zich door het vervallen der subsidies gedwongen, naar eigen middelen om te zien. Niet slechts te Parijs, ook te Nantes 7 ) en elders was de Bourse door de gemeente gebouwd; die te Parijs kostte de gemeente 3 millioen francs. 8 ) In 1911 ontvingen 40 Bourses geen en 103 Bourses wel subsidie. (Hierbij zijn ook de „gele" en andere niet bij de C.G.T. aangesloten Bourses gerekend.) 9 ) In 1914 gaven nog 86 gemeenten subsidie, terwijl andere Bourses, en vaak ook dezelfde, door het departementaal bestuur finantieel werden gesteund. Te Parijs gaf het gemeentebestuur jaarlijks 137.000 francs, waarvan nog een belangrijk deel bij de „roode" syndicats terecht kwam. 10) De Bourse van Ivry, die zich om principieele redenen op eigen initiatief ') Griffuelhes, Voyage, bi. 32; P. Grosz, Die Weinkrise und die Landarbeitergewerkschaften im Languedoc, Neue Zeit, 1906 1907, II, bi. 329 vlgd. z) Mouv. Soc., 15-10-1908, bi. 268. ~ 3 ) Artikel van Mauger, idem, 15-11-1904, bi. 158 vlgd. en 1-12-1904, bi. 230 vigd. en artikelen van J. Bernet, idem, 15-11-1906, bi. 274 vlgd., 15-2-1908, bi. 126 vlgd. en 15-12-1908, bi. 401 vlgd. Griffuelhes, Voyage, bi. 33' 34. — 4) Delesalle, t. a. p., bi. 34. — 5 ) Herhaaldelijk klaagt Yvetot over geldgebrek; o.a. Mouv. Soc., 15-2-1909, bi. 156. — 6 ) t. a. p., bi. 137 vigd. — 7 ) Gedenkboek C.G.T., bi. 552; Delesalle, t. a. p., bi. 46. — s) de Seilhac, t. a. p., bi. 12. — ') Idem. bi. 150. — 10 ) Louis, II, bi. 52. -
--
-
189
De organisatie der houthak kers
De Bourses en de gemeente subsidies
van de subsidie los maakt, vormt een uitzondering. 1) Meestal gaat het zoo, dat een gemeenteraad naar aanleiding van bepaalde incidenten, of bij verschuiving der meerderheid na een verkiezing, plotseling het geld inhoudt. Het ligt voor de hand, dat in zoon geval de geheele organisatie althans tijdelijk in elkaar moet zakken. 2 ) In December 1903 verliest de Bourse van Clermont Ferrand haar subsidie na een woelige staking van het trampersoneel. 3 ) In Calais is het zelfs een socialistische burgemeester, die het subsidie intrekt. 4 ) Telkens bevat de Voix du Peuple oproepen tot steun aan een Bourse, die plotseling zonder geld zit. ó) In enkele gevallen slagen de arbeiders er in, uit eigen middelen een nieuw gebouw te verwerven; zoo te Rennes en te Fougè in de laatste plaats bouwen de bouwvakarbeiders de Bourse in-res; hun vrije tijd op. 6) Vergeefsche Het grootste nadeel van de subsidieering was, dat zij de Bourses herpogingen tot haaldelijk noopte, uit angst, het geld te zullen verliezen, ondanks alle verbetering revolutionaire theorie de gemeentebesturen naar de oogen te zien. Daarom deden de verantwoordelijke leiders van 1902 af pogingen, op een andere manier aan geld te komen; wat niet gemakkelijk viel, daar het voor de hand liggende middel, contributieverhooging, voorloopig uitgesloten was. In 1902 verklaarde Yvetot zich daartegen, „omdat ik meen, dat men geen vliegen vangt met azijn." 7 ) Telkens keert het vraagstuk op de congressen terug. $) Bij het lezen dezer debatten komt de gedachte op: hoe veel sneller zouden de minder revolutionaire vakbonden in andere landen zich van deze overheidsvoogdij hebben weten vrij te maken! Eindelijk, in 1910, besluit de conferentie der Bourses- sectie, dat de syndicats, op grond van het beginsel, dat de arbeiders zichzelf hebben te bevrijden, zoo spoedig mogelijk tot de oprichting van consumptie moeten overgaan, om uit haar opbrengst onafhankelijke-coöperatis Bourses te bekostigen. e) Dat deze methode vrucht kon dragen, hadden de syndicats te Saint Claude bewezen. 10 ) Uit de boven gegeven cijfers blijkt, dat de uitvoering van dit besluit in 1914 nog op zich liet wachten. Merkwaardigerwijze waren het in de eerste plaats de reformisten, die er op aandrongen, dat de Bourses zich van de subsidies zouden vrij maken. In 1901 had Guérard daarom het, tijdelijk, vervallen van het Parijsche subsidie met vreugde begroet: „laten wij arm, maar vrij zijn!" il) Pouget maakt zich in zijn brochure van 1909 heel makkelijk van het vraagstuk af. Hij doet een aanval op „democratische" gemeentebesturen, die, na eerst met geld getracht te hebben de syndicats te koopen en tam te houden, nu zij zien, dat dit hun „nooit" zal lukken, uit wraak de subsidies inhouden. Volgt deze onjuiste algemeenheid: de Bourses „hebben begrepen, welke gevaren deze voogdij meebracht en zij hebben middelen gevonden, zich daarvan te bevrijden." Welke die middelen zijn, vermeldt hij niet. 12) ') Compte Rendu. Amiens, 1906, bi. 43. — 2) Voorbeelden bij Louis, II, bi. 27. — 3 ) Voix du Peuple, 13-12-1903. — 4) Compte Rendu, Toulouse 1910, bi. 55. — 5) Voix du Peuple, 2-6-1901 enz. — 6) Gedenkboek C. G. T., bl. 505 vlgd. — 7 ) Yvetot over congres van Algiers, Mouv. Socialiste, 15-12-1902, bi. 2292. — °) Comptes rendus Algiers, 1902, bi. 56 vlgd en 82; Montpellier, 1902, bi. 115 en 128; Amiens, 1906, bi. 236 vlgd. °) Gedenkboek C. G. T., bi. 115. -- 10) Idem, bi. 514. — ^) Voix du Peuple, 13-1-1901. 12 ) t. a. p., bi. 14 vlgd. 190
Het was vooral Delesalle, die zich bij de tegenspraak tusschen de sub- Delesalle over sidies en de syndicalistische beginselen niet kon neerleggen, en voort- de subsidies durend de zaak aan de orde stelde. Zoo noodig trad hij daarbij ook tegen zijn vriend Yvetot op. 1 ) In zijn brochure van 1909 erkent hij „een malaise, veroorzaakt door het subventionisme"; 2 ) nog verder gaat hij in een artikel in de Mouvement Socialiste over de moeilijkheden van de Bourses. Hij geeft daar voorbeelden van zeer on-syndicalistische voorzichtigheid uit angst voor gemeenteraad en kiezers. Schaamt gij u niet, zegt hij tot zijn oude vrienden uit de Bourses- federatie, dat gij deze toestand duldt, terwijl Griffuelhes er wel in geslaagd is, voor de C.G.T. een eigen gebouw te verwerven? 3 )
Over dit gebouw, het „Huis der Federaties ", dat Griffuelhes gekocht Griffuelhes en had, toen de C.G.T. in 1905 door de politie uit de Parijsche Bourse was het „Huis der verdreven, heeft zich een conflict ontwikkeld, dat tot het aftreden van Federaties" Griffuelhes in Februari 1909 leidde. Het vormt één van de onverkwikkelijkste episodes in de geschiedenis van het Fransche syndicalisme. Weer moet het ontbreken van behoorlijke contributies als de eigenlijke oorzaak van deze moeilijkheden worden aangewezen. De C.G.T. staat met haar geheele organisatie op straat; heeft geld noch crediet; wil de in wezen wankele organisatie niet ineen storten, dan moet er snel gehandeld worden. Griffuelhes gaat naar een vermogend vriend, die, onder de invloed van Sorel, sympathiek tegenover het syndicalisme staat, en krijgt van hem het geld, om een aan de eischen beantwoordend gebouw in de Rue Grange aux Belles te koopen. De gever moet één voorwaarde stellen: over de bron van het geld mag niet worden gesproken; behalve Griffuelhes weet slechts Pouget ervan. Om de verhuis- en inrichtingskosten te dekken staan Griffuelhes en andere bestuurders een deel van hun salaris af. In een zeer kritiek moment van haar bestaan is op deze wijze de C.G.T. gered. 4 Lévy, de penningmeester der C.G.T., gaat kort hierna voor maanden Griffuelhes in de gevangenis. Griffuelhes moet nu naast zijn andere werk ook het ontmoet wangeld beheeren en doet dat slordig. Lévy komt terug en vraagt verant- trouwen en laster woording, die hij niet voldoende krijgt. Hij vraagt, waar het geld voor het Huis der Federaties vandaan gekomen is; hij ontvangt geen antwoord. Hij gevoelt wantrouwen .-- en acht zich gepasseerd, daar hij klaarblijkelijk buiten alles gehouden wordt en begint een campagne tegen Griffuelhes, waarbij geen laster wordt gespaard. Spoedig mompelt men, dat Griffuelhes zich heeft laten omkoopen; de revolutionairen ruiken verraad; de reformisten grijpen de gelegenheid aan, om van hun sterke tegenstander Griffuelhes af te komen. De zaak komt in een bestuursvergadering; Griffuelhes weigert, op de gestelde vragen te antwoorden en neemt zijn ontslag. Intusschen heeft hij tegenover de geldgever zekere verplichtingen op zich genomen, die hij per se wil nakomen. Als het gebouw schuldvrij is, wil hij het aan de C.G.T. aanbieden, maar tot die tijd staat het op naam )
r-
') Vgl. Yvetot over de Bourses- conferentie van 1906, Mouv. Socialiste 15-5-1907, bl. 443. 2 ) t. a. p., bl. 47. 3 ) Mouv. socialiste 15-3-1908, bl. 161 vlgd. 4 ) Lagardelle, La formation du syndicalisme en France, Mouv. Socialiste, Februari 1912, bl. 143. Uitvoerig overzicht der zaak in de debatten te Toulouse, 1910, Compte Rendu, bl. 81- 179. —
—
-
191
van „de maatschappij Griffuelhes en Cie." Deze regeling is uit psychologisch oogpunt een ernstige fout. De groote meerderheid der militants is van dergelijk particulier optreden niet gediend. Het „Huis der Federaties" behoort het eigendom van de C.G.T. te zijn. Griffuelhes doet ten deze stellige beloften voor „later", maar ook op dit punt weigert hij, om dezelfde reden, tekst en uitleg. Het is wel begrijpelijk, dat het eens gezaaide wantrouwen hier nieuw voedsel vindt. Dan komen er nog moeilijkheden bij over de door Griffuelhes aan het Huis der Federaties verbonden eigen drukkerij, waarover hij voortdurend conflicten heeft met de reformistische typografenorganisatie. De boulevardpers maakte zich van de zaak meester en trachtte haar te gebruiken, om de C.G.T. in discrediet te brengen. Bij Franck vindt men de weerklank van de daar gegeven lezing. l) Op de conferentie van de Bourses-sectie van 1909 bleek er onder de Bourses in de provincie zoo'n opwinding te bestaan over het geval, dat men het, ondanks verzet van Yvetot, die liever „zaken" wou doen, in behandeling nam. 2 ). Veel wijzer werden de afgevaardigden niet, want Griffuelhes weigerde te komen; hij zweeg nog steeds. Ook een aantal van zijn oude vrienden begon aan zijn eerlijkheid te twijfelen. Oplossing van In Toulouse, 1910, verscheen Grif fuelhes wel; hij had van de geldgever het conflict in verlof gekregen, alles mede te deelen. Zelf drong hij op een openlijke 1910 bespreking en een uitvoerig onderzoek aan. 3 ) Jouhaux sloot zich bij zijn aandrang aan; deze kwestie, die de C.G.T. anderhalf jaar had ver moest worden afgedaan: „Wij leven in een atmosfeer van dub--lamd, belzinnigheid en wantrouwen." Onder rumoer en met wantrouwen begroet nam Griffuelhes het woord voor zijn verdediging; toen hij het spreekgestoelte verliet ontving hij een grootsche ovatie; niemand sprak meer van de beschuldigingen. Met 1025~65 stemmen en 303 (reformistische ) onthoudingen nam het congres een resolutie aan, waarin het vaststelde „dat alleen het belang van de C.G.T. en van het georganiseerde proletariaat kameraad Griffuelhes bij zijn optreden heeft bezield" en hem zijn volle vertrouwen uitsprak. 4 ) Verder besloot het congres, met instemming van Griffuelhes, dat voortaan het _Huis der Federaties" onder controle der C.G.T. zou staan. 6 Congres van Toen dit congres deze zaak had beëindigd en de reeds besproken naheToulouse, schouwingen over het interimbestuur van Niel, met alles, wat er aan 1910 vast zat, had afgedaan, bleef er voor ander werk weinig tijd over. Over het algemeen maakt het dezelfde indruk als dat van Marseille in 1908. Naar de terminologie der resoluties te oordeelen hebben de revolutionairen nog onbetwist de leiding. Van de verandering in meer gematigde richting, die toch reeds had ingezet, was aan de oppervlakte nog vrijwel niets te bespeuren. s) Als een grappenmaker voorstelt, het bureau van het congres samen te stellen uit Niel en de reformisten Renard en Coupat, breekt een gelach en gejuich los, als hoon voor de betrokkenen bedoeld! 7 ) Het woord „reformist", zegt Niel, is een gewoon scheldwoord )
1 ) t. a. p., bl. 280. _) Yvetot over die conferentie, Mouv. Socialiste, Juni 1910, bi. 370 en Sept. 1910, bi. 140. 3 ) Compte rendu, bi. 79. 4 ) Compte Rendu, bi. 175. — 6 ) Naast het Compte Rendu, Gedenkboek C.G.T., bi. 110 vlgd.; 5 ) Idem, bi. 179. Rappoport, Die franz. Arbeiterkonföderation, Neue Zeit, 1910-1911, bi 141. Geheel ten onrechte zegt Estey, t. a. p., bi. 202, dat de besluiten van Toulouse in reformistische richting gaan. 7 ) Compte rendu, bi. 76. --
—
—
—
192
—
geworden. 1 ) Het is haast onbegrijpelijk, dat de reformisten dit alles telkens weer duldden en de C.G.T. niet de rug toe keerden. Dat dit niet gebeurde, moet vooral aan de invloed van Albert Thomas worden toegeschreven, terwijl, van de andere kant, van nu af aan ook Jouhaux zijn best doet, de C.G.T. langzamerhand voor de reformisten bewoonbaar te maken. Toen op 1 December 1900 het eerste nummer van het weekblad La Het weekblad Voix du Peuple verscheen, was het de bedoeling, het zoo spoedig mo- ..La Voix du Peuplé' gelijk in een dagblad om te zetten. 2 ) Het blad zal een tribune zijn, schreef de redactie aan de aanvang, „waar de arbeiders in alle openhartigheid hun klachten kunnen uitspreken, hun woede kunnen uiten, hun eischen en hun revolutionaire verwachtingen kunnen formuleeren." Het zal zijn „een krant voor het volk en, — wat nog meer zegt -- door het volk." De abonnementsprijs zou vijf francs per jaar bedragen en men rekende er vast op, dat althans alle bij de C.G.T. aangesloten syndicats een abonnement zouden nemen. In 1902 moest Pouget, de leider van het blad, met verontwaardiging vaststellen, dat van de 3600 aangesloten syndicats, zich slechts 650 hadden geabonneerd. 3) Het eerste jaar leverde een groot tekort; in 1902 was dat vrijwel overwonnen; het aantal abonnés bedroeg toen 1600. 4 ) In 1906 was dat aangegroeid tot 2350; in 1910 tot 2600. De oplaag bleef ruim 6000. 5) Met 1 Mei verscheen een propagandanummer, met een oplaag van ruim 60.000 exemplaren, waarin in de eerste jaren teekeningen van Steinlen werden opgenomen. Dergelijke nummers, met fel-antimilitaristische artikelen, kwamen jaarlijks uit op de dag van opkomst van de nieuwe lichting. s ) Deze laatste nummers brachten de bestuurders herhaal, delijk in botsing met de justitie; dan werd de krant in beslag genomen, waardoor voor weken de organisatie in de war was. 7 ) Door de geringe belangstelling, — vele Bourses en vakfederaties hadden eigen organen, waarvoor zij zich in de eerste plaats inspanden, — kon van omzetting in een dagblad geen sprake zijn. Toen in 1901 een reeds geheel voorbereide poging, om door een loterij het kapitaal voor een dagblad te krijgen, door de justitie met geweld was verijdeld, was de C.G.T. gedwongen, van de plannen in die richting af te zien. 8) Het weekblad bevatte in de eerste plaats algemeen-tactische beschouwingen van „militants". Voorts vindt men er beschrijvingen van stakingen; berichten over onbillijke behandeling van arbeiders in zeer gekruide termen; een rubriek over het inwendig leven der vak-organisaties, met aankondigingen van vergaderingen enz. Herhaaldelijk nam de redactie een aanloopje, om meer en geregelder nieuws over de buiten -landsche vakbeweging te geven, 9 ) doch daar kwam nooit veel van. Pouget heeft zeker gelijk, als hij zegt, dat de invloed van de Voix du Peuple veel grooter is, dan men uit haar abonnementental zou afleiden. Y0 ) De leiders in en buiten Parijs, de redacteuren van de vak- en Bourse-bladen, zij staken bij de Voix du Peuple hun licht op. Pouget ') Idem, bi. 223. — 2 ) Voix du Peuple, 1-12-1900. _3) Compte rendu Montpellier, bi. 81. — 4) Idem, bi. 79. — 5) Compte rendu, Amiens, 1906, bi. 62; idem, Toulouse, 1 910, bi. 115. -- 6 ) Idem, Marseille, bi. 60. —' 7 ) Idem, Amiens, bi. 61; idem, Marseille, bi. 60. — 8) Plan: Voix du Peuple, 13-1-1901; beschrijving van de inbeslagneming van de stukken, idem, 16-2-1902. — °) bijv. 4-5-1902. -- 10 ) La C. G.T., bi. 32. 193 13
acht het blad ook van groot belang voor de vorming van de syndicalistische beginselen: „vóór de stichting van de Voix du Peuple bleef de syndicalistische theorie vaag, bij gebrek aan mogelijkheid, zich te concretiseeren in een orgaan en zich te vormen in het vuur van discussies." 1 ) De Bataille Voor vele lezers bood het blad van die discussies teveel; aanvankelijk Syndicaliste bracht het artikelen van alle richtingen; tegen 1906 kwam het vrijwel uitsluitend in handen van revolutionairen. De reformisten maakten zich toen veelal van het blad los en hun syndicats weigerden, zich te abonneeren. 2 ) De administratieve conferentie van 1911 besloot definitief, dat de Voix du Peuple een weekblad zou blijven. 3 ) 27 April van dat jaar was het eerste nummer verschenen van een syndicalistisch dagblad onder redactie van Griffuelhes, de „Bataille Syndicaliste", waarvoor deze weer persoonlijk de middelen had weten te vinden. Hij had de volle medewerking van Jouhaux, die een dergelijk officieus C.G.T.dagblad de meest wenschelijke vorm achtte. 4 ) De bouwvak-federatie steunde met 25.000 francs per jaar — wij zijn in de periode, dat eindelijk hooger contributies worden geheven —i 6 ) talrijke federaties en syndicats namen aandeelen in het blad. s) Het blad verscheen met het devies: „Met het proletariaat, altijd en overal, wat er geheure." 7 ) Leest men een jaargang door, dan blijken inhoud en toon ongeveer met die van de Voix du Peuple overeen te stemmen. De „Bataille" was bedoeld als een on-politieke tegenhanger van Jaurès' Humanité, die onder de Parijsche arbeiders steeds populairder werd, doch kon het peil van haar concurrente lang niet bereiken. Andere orga- De richtingstrijd met zijn voortdurend gepolemiseer riep verschillende nen periodieken in het leven. De ontwikkeling van het belangrijkste tijdschrift, de Mouvement Socialiste, is reeds besproken. Van de reformistische Revue Syndicaliste is eveneens melding gemaakt; zij stond, evenals de Mouvement Socialiste, voor beide richtingen open, doch bevatte voornamelijk bijdragen van de geestverwanten van Albert Thomas. De enquêtes over actueele onderwerpen, door beide tijdschriften georganiseerd, vormen één van de beste bronnen voor de geschiedenis van de Fransche vakbeweging. In Januari 1909 bevatte de Revue een noodkreet van Thomas; er bleken slechts 515 abonnés te zijn; met zijn vader en zijn vrouw had hij drie jaar lang zonder eenige belooning voor redactie, administratie enz, gezorgd; nu was er een groot tekort. 8 ) Dat de knap-geredigeerde Revue de sympathie vond, die zij verdiende, bleek uit Thomas' bericht van veertien dagen later: het benoodigde geld was hem van verschillende kanten aangeboden. 9 ) In 1910 moest het tijd -schrift desondanks worden opgeheven. Sedert Januari 1908 verscheen een revolutionair strijdorgaan, de „Action directe", verzorgd door dezelfde personen, die in de Voix du Peu aan het woord waren. Anderhalf jaar later werd het opgevolgd door-ple
—
1)
--
Compte rendu, Montpellier, 1902, bl. 86. 2) Idem, Bourges, bl. 97 enz. 3 ) Sé4 ) Gedenkboek C. G.T., vérac over die conferentie, Mouv. Social., Juli 1911, bl. 131. bl. 674. 5 ) R. Claes, le 4e congrès de la Fédér. du Bátiment, Mouv. Socialiste, Mei 1912, bl. 189. — °) Bijv. de sous-agents van de P. T. T., Mouv. Socialiste, Juli 1912, 1 ) Bataille Syndicaliste, 27-4-1911. — s) Revue syndicaliste, 1-1-1909, bl. bi. 136. 9 ) Idem, 15-1-1909. bl. 265. 249 vlgd.
~
—
194
—
—
„La Vie Ouvrière". In October 1909 kwamen de reformisten daar tegenover met „1'Action Ouvrière". 1) De onverzoenlijke en „autoritaire” 2 ) houding van Clemenceau als Minister van Binnenlandsche Zaken bracht een conflict tot uitbarsting, dat reeds lange tijd broeide; het betrof de positie en de rechten van het personeel in overheidsdienst, waarvan het lagere postpersoneel en de onderwijzers zich het meest roerden. Nooit was definitief uitgemaakt, of deze groepen al dan niet het recht hadden, van de wet op de vakvereenigingen van 1884 gebruik te maken. Reeds in 1887 stichtten de Parijsche gemeentewerklieden syndicats, wier wettigheid eerst officieel werd ontkend, maar die vervolgens feitelijk werden erkend, daar het gemeentebestuur met hen als met dé vertegenwoordigers van het personeel onderhandelde. 3 ) Verder werd door regeeringen met linksche signatuur de vakbeweging van de arbeiders in de aan de staat toebehoorende industrieën geduld; de sigarenmakers gaven hier het voorbeeld; de arbeiders in de lucifersfabrieken volgden weldra en zouden één van de sterkste vakfederaties vormen. In het begin van de 20ste eeuw sloten deze federaties zich bij de C.G.T. aan, zonder daarover door de regeering te worden lastig gevallen. Moeilijker was reeds de positie van de arbeiders der marinewerven en van het spoorweg- en postpersoneel, aan wie, omdat zij werkzaam waren in een „publieke dienst", het stakingsrecht werd ontzegd. Het spoorwegpersoneel, ook dat van de „réseau d'Etat", vormde al vroeg syndicats, die werden geduld; bij het postpersoneel was daarvan vooreerst geen sprake. Deze categorie en de in vrijwel gelijke positie verkeerende onderwijzers namen tegen 1900 hun toevlucht tot minder agressieve vereenigingsvormen. Zij stichtten „Associations amicales" of „Fraternelles", wier statuten zich nadrukkelijk van die van gewone syndicats onderscheidden, doch die, als het te pas kwam, wel degelijk bij de overheid voor de belangen harer leden opkwamen. Verband tusschen deze over het algemeen gematigd democratische, op zijn hoogst reformistisch- socialistische, vereenigingen en de C.G.T. bestond er niet. Tijdens het ministerschap van Millerand werden deze organisaties officieel door de overheid begunstigd en in 1901 kwam een wettelijke regeling en erkenning harer positie tot stand. Tot zoover was er van een eigenlijk conflict nog geen sprake. De zaak werd anders, toen de syndicalistische ideeën, die in de jaren 1903-1906 een groote aantrekkingskracht hadden, ook ingang vonden bij postpersoneel en onderwijzers. Het was vooral de kritiek op de democratische staat en zijn inrichting, die bij deze groepen, die niet alleen goeds van de „staat-patroon" ondervonden, ingang vond. Het was diezelfde openlijk vijandige houding van de C.G.T. tegenover de staat, die het de regeeringen heel moeilijk maakte, haar personeel toe te staan, syndicats te vormen en zich bij de Bourses en de C.G.T. aan te sluiten. De nieuwe richting kwam tot uiting in voorstellen, om de bestaande „amicales" in syndicats om te zetten, die voorloopig nog slechts in enkele steden bij de ') Humbert, t. a. p., bi. 64 vlgd. — 2) Deze m.i. juiste kenschetsing is van Seignobos, Lavisse deel VIII, bi. 265. — 3 ) Artikel van Larminier, Mouv. Soc., 1-3-1905, bi. 316 vlgd. Ook voor het volgende: Uhry, idem, 11-1-1902, bi. 68 vlgd.; Sévérac, t.a.p.. bi. 35 vlgd.; Martin Saint-Leon, t. a. p.. bl. 700 vlgd.; Louis II, bl. 33 vlgd. 195
De positie van het overheidspersoneel
Maatregelen ten deze van Millerand
Syndicalistische infiltratie
onderwijzers een meerderheid vonden. Het was het begin van een felle strijd in deze organisaties tusschen „wettelijken" en syndicalisten, die in de meeste gevallen met splitsing eindigde. 1 ) Is het over- In het voorjaar van 1905 publiceerde de Mouvement Socialiste een drieheidspersoneel tal artikelen, waarin van syndicalistisch standpunt de lauwheid van voor het elaakt. Beaubois, zelf werkzaam werd postpersoneel personeel en onderwijzers di dgelaakt. dicalisme toegankelijk? bij de post, waarschuwde: men maakt van de postmannen nooit syndicalisten; zij mogen slecht betaald worden en onder het arbitrair karakter van de staat hebben te lijden, hun vaste positie maakt hen ongeschikt voor klassenstrijders. Nergens is het kleinburgerlijk reformisme zoo sterk doorgedrongen, als bij deze groepen; zij zweren bij Jaurès. Als er ten koste van de gemeenschap nieuwe baantjes geschapen worden, werken zij van harte mee. Toetreding van deze lieden tot de C.G.T. zou slechts de reformistische richting versterken. 2 ) Twee maanden later herhaalde de postman Monbruneau de waarschuwing van Beaubois. 3 ) Een dergelijk betoog leverde de onderwijzer Laurain. Voor zoover de onderwijzers socialist zijn, zijn zij „jaurèsistes"; eigenlijk bekommeren zij zich om niet veel anders dan om hun materieele belangen. Het besluit van het Bourses-congres van 1902, de onderwijzers tot de Bourses toe te laten, noemt hij zeer gevaarlijk voor het ware, proletarische syndicalisme, waarbij hij zich beroept op de kritiek op de intellectueelen van Sorel; (in tegenstelling tot de arbeiders-militants heeft deze onderwijzer Sorel wèl gelezen.) 4 ) Maar Lagardelle heeft een juiste kijk op de toekomst, als hij deze twijfelaars antwoordt: laat de postmannen en de onderwijzers in de C.G.T. komen; de omstandigheden zullen hen revolutionair maken en in tegenstelling tot de „staat-patroon" brengen 5 ) Beweging on- Reeds in het einde van hetzelfde jaar kreeg hij gelijk. In de zomervader postperso- cantie van 1905 was te Parijs de postdienst in de war geloopen; de reneel en onderpersoneel, dat nu, verontwaargeering g aan het P eeringaf hiervan de schuld wijzers digd, in beweging kwam; zijn woordvoerders hekelden de fouten in de organisatie en het teveel aan hoogere naast een tekort aan lagere ambtenaren. 6) Tegelijkertijd nam de gisting in onderwijzerskringen toe door het harde optreden van de regeering tegen een te Parijs gesticht onderwijzerssyndicat. Het syndicat publiceerde een manifest, dat vrijwel syndicalistisch klinkt: de geheele leiding van het onderwijs werd opgeëischt voor het onderwijzend personeel. 7 ) Het conflict bracht ook andere groepen van staatsambtenaren in beweging voor de verovering van het recht van vakvereeniging, waarvoor een speciaal comité werd gesticht. De C.G.T. steunde de actie; talrijke protestvergaderingen werden gehouden en de onderwijzers publiceerden een nieuw, fel antikapitalistisch manifest, waarin zij o.a. zeiden: „Voor ons is de staat een patroon als een ander." s) Intusschen was Clemenceau minister van Binnenlandsche Zaken geworden en nam het conflict steeds scherper vormen aan. Dezelfde Beaubois, die kort tevoren het postpersoneel hopeloos reformistisch had genoemd, geloofde nu aan de mogelijkheid van 1) Verg. maandelijksch overzicht Revue Syndicaliste, April 1909, bl. 373 vlgd. — 4 ) Idem, 1-3-1905, bl. 3 ) 15-6-1905, bl. 273 vlgd. 2) 1-4-1905, bl, 429 vlgd. 298 vlgd. en 15-4-1905, bl. 529 vlgd. — 5 ) Idem, 15-7-1905, bl. 209. — 6 ) Beaubois, La crise postale, idem, 1-8-1905, bl. 502 vlgd. — 7 ) Laurin, idem, 15-2-1906, bl. 180 vlgd. — 8) Sévérac, t. a. p., bl. 42. Compte Rendu, Amiens, 1906, bl. 9. --
196
—
een algemeene staking in het bedrijf.') Meegesleept door de groote agitatie voor 1 Mei 1906 ging op 11 April van dat jaar het gedeelte der Parijsche brievenbestellers, dat een syndicat gevormd had, in staking. Daar echter de andere categorieën niet tot meedoen waren te bewegen, was de staking reeds na enkele dagen verloren; niet minder dan drie honderd stakers werden door de regeering ontslagen. 2 ) In dezelfde maand besloten de onderwijzers in principe tot aansluiting bij de C.G.T. De tegenstelling, die jarenlang tusschen het „bevoorrechte" overheidspersoneel en de arbeiders in de particuliere bedrijven had bestaan, was weggevallen en op het congres van Amiens verklaarde de C.G.T. zich met het overheidspersoneel solidair. De regeering, die de staking als „een daad van insubordinatie" had be- Conflicten in 1907 handeld, wilde van de door haar gewekte verontwaardiging bij het rechtspositie van het overheidsgroote publiek gebruik maken, om de personeel definitief te regelen in die geest, dat het onder geen omstandigheden het stakingsrecht zou bezitten en organisatorisch contact met de Bourses en de C.G.T. verboden zou zijn; aan de andere kant zou aan enkele oude grieven van het personeel tegen de onbeperkte macht van onverantwoordelijke departementsambtenaren in vragen van bevordering e.d. een eind worden gemaakt. 3 ) Het eerste deel van het voorstel vond in het radicale deel van haar parlementaire meerderheid zooveel verzet, dat het niet is afgehandeld. Tot 1914 zou ieder kabinet de regeling van het „statut des fonctionnaires" in zijn regeeringsprogram hebben, zonder er echter ooit ernst mee te maken. 4 ) De publicatie van het voorstel-Clemenceau in Maart 1907 bracht de organisaties van de verschillende categorieën van overheidspersoneel weer tot tijdelijke samenwerking; zij gaven een manifest uit, waarin zij verklaarden: ons recht, syndicats te vormen, zullen wij met alle middelen verdedigen; wij willen geen agenten van het onderdrukkend staatsgezag zijn, maar gewone arbeiders en als zoodanig behandeld worden; juist voor ons is het dubbel noodig, ons ter verdediging van onze positie te vereenigen, omdat de macht van de staat-patroon, die wij tegenover ons vinden, nog versterkt wordt door de machtsmiddelen, die de staat uit hoofde van zijn politieke functie bezit; in hem zijn „de willekeur van de staat en de economische macht van de werkgever vereenigd." 6 Niet alleen om de vechtlustige toon moet dit manifest syndicalistisch Het karakter worden genoemd; geheel in overeenstemming met de in de C.G.T. heer- der actie schende denkbeelden is ook de kritiek op de staat als zoodanig, op zijn gebrek aan deskundigheid en aan geschiktheid, om als leider van bedrijven op te treden. Wij verdedigen, zegt het manifest, de belangen van de voortbrenging. Wat de opvoeding betreft, zegt de aan de onderwijzers gewijde passage, willen wij in plaats van het huidige abstracte „encyclopaedische" onderwijs stellen „practisch, concreet onderwijs, beantwoordend aan de werkelijke behoefte van de voortbrengers...., want de handenarbeid, vroeger verdrukt, uitgeplunderd en veracht, moet het ideaal van de toekomst worden, het beginsel van alle deugd, het cement van de nieuwe wereld." De zorg voor het zoo goed mogelijk functionee)
) Mouv. Soc., 15-2-1906, bI. 17. 2) Uitvoerig over deze staking. Monbruneau, idem, 15-6-1906, bi. 147 vlgd. 3 ) Zie het geheel hieraan gewijde nummer van de Revue Syndicaliste, Dec. 1907. 4) Vgl. Lagardelle, Mouv. Soc., Jan. 1913, bi. 18. 5 ) Afgedrukt, idem, 15-4-1907, bl. 314 vlgd. 1
—
—
—
—
197
ren van de dienst vindt men in de publicaties van de syndicats van postpersoneel steeds terug. Met een beroep op de in hun eigen dienst opgedane ervaringen concludeeren zij, dat de staat niet anders dan incompetent voor de leiding van welke tak van bedrijf ook kan zijn. 1 Verdere ont- Op het manifest van Maart 1907 volgde het onvermijdelijk ontslag der wikkeling van onderteekenaars, waaronder enkele onderwijzers. Toch nam Briand, de ondervet)minister van Onderwijs 1 in het ministerie-Clemenceau, over het algemeen g emeen een verzoenende houding aan en hij wist te bereiken, dat weldra de groote meerderheid der onderwijzers zich van de C.G.T. afkeerde. Dit geldt niet alleen voor de oude Amicales maar ook voor de syndicats, die oogluikend werden geduld, nu zij aan het besluit, zich bij de C.G.T. aan te sluiten, geen uitvoering gaven. Pas in 1912 kwamen de onderwijzers opnieuw in conflict met de regeering door hun openlijke on--syndicat dersteuning van de antimilitaristische actie der C.G.T. en van de syn- Onder het postpersoneel daarentegen bleef de syndicalistische stroodicats van ming groeien. De weigering der regeering, de syndicats te erkennen, en postbeambten concrete grieven tegen de willekeur van enkele superieuren deden in Maart 1909 een tweede staking onder het lager postpersoneel uitbreken, die ditmaal alle groepen omvatte. In Parijs en in de groote provinciesteden lag de dienst geheel stil. In de Kamer liet minister Barthou, momenteel machteloos, verzoenende woorden hooren en de staking eindigde na tien dagen met een schijnbare overwinning, die in de kringen van het overheidspersoneel groot enthusiasme en een gevaarlijke overschatting van de eigen kracht veroorzaakte. 2 Zoodra de regeering haar handen vrij had bereidde zij zorgvuldig haar tegenaanval voor. Tegen de stakers van Maart werden eind April disciplinaire maatregelen genomen; bij kleine groepjes werden zij geschorst of ontslagen, terwijl de regeering tegelijkertijd maatregelen trof, om bij een nieuwe staking de dienst met militair personeel te verzekeren. De derde poststaking, die onder deze omstandigheden niet kón uitblijven, brak 12 Mei 1909 uit en eindigde na enkele dagen met een volkomen nederlaag; honderden ontslagen volgden. Over de vergeefsche poging der C.G.T. om met een algemeene staking de postmenschen te steunen, is reeds gesproken. Het postpersoneel was verslagen, doch bleek niet getemd. Het volgend jaar sloten zijn syndicats zich bij de C.G.T. aan en het latente conflict met de regeering over het recht van staking en aansluiting bij de C.G.T. was in 1914 nog onopgelost. 3 )
)
)
1 ) Vgl. Mouv. Soc., 15-1-1909, bi. 16 vlgd. en 15-4-1909, bi. 241 vlgd. — ') Artikelen van Monbruneau, idem, 15-3-1909, bi. 161 vlgd. en 15-4-1909, bi. 253 vlgd.; Revue Syndicaliste, April 1909, bi. 313 vlgd. 3) Co. Rendu, Toulouse, 1910, bi. 6 vlgd.; Bataille Syndicaliste, 20-4-1911; Mouv. Soc., Juli 1912, bi. 133 vlgd. en Met 1913, bi. 360 vlgd. —
198
HOOFDSTUK IX.
OP VASTER BODEM 1910-1914 nder de debatten van het congres van Toulouse, 1910, hoort men reeds het rommelen van de dreigende spoorwegstaking, waartegen Briand, minister-president van Juli 1909 tot Maart 1911, scherpe tegenmaatregelen voorbereidde. Er vielen harde woorden over de „renegaat ". 1 ) De dag, waarop het congres gesloten werd, brak de staking uit. Het Syndicat National van de „cheminots" had van 1891 tot 1909 onder leiding gestaan van Guérard. 2 ) Hoewel het met talrijke concurreerende organisaties te kampen had gehad, was het toch dé vakbond van het spoorwegpersoneel geworden. Van 11.000 leden in 1891 was het in 1894 gestegen tot 55.000, toen het groote conflict met de regeering over het vereenigingsrecht van het spoorwegpersoneel uitbrak. De Minister van Openbare Werken, Jonnart, die onder het motief, dat de wet van 1884 niet op het spoorwegpersoneel van toepassing was, aan enkele arbeiders op het staatsnet verlof tot het bijwonen van het congres van het Syndicat National had geweigerd, werd daarover door de socialisten geïnterpelleerd. Daar de meerderheid der Kamer het standpunt van Jonnart wraakte, leidde deze interpellatie tot het aftreden van het ministerie-Casimir-Perier. 3 ) In 1896 nam de Senaat een voorstel van minister Trarieux aan, waarbij aan het spoorwegpersoneel en andere overheidsarbeiders het stakingsrecht en het recht tot het vormen van syndicats volgens de wet van 1884 werd ontzegd. Het National Syndicat ontketende tegen dit wetsontwerp een geweldige actie, die sterk genoeg was om te voorkomen, dat de Kamer het in behandeling nam. Guérard bereidde een spoorwegstaking voor en kondigde, voor het geval het ontwerp wet zou worden, stelselmatige sabotage aan. 4 ) In 1896 was het ledental tot 73.000 gestegen; Guérard zond aan alle bij de C.G.T. en de Fédération des Bourses aangesloten syndicats een vragenlijst om van hen te vernemen, of en onder welke voorwaarden zij bereid waren door een algemeene staking het vereenigingsrecht der cheminots te helpen verdedigen. Dit systeem was bij de toenmalige primitieve staat der Fransche organisaties weinig deugdelijk en toen men in 1898 de som van de ingekomen antwoorden wilde opmaken, bleek ook onder het spoorwegpersoneel zelf het stakingsvuur aanmerkelijk bekoeld. 6 ) Bij de door de bouwvakarbeiders te Parijs uitgelokte algemeene staking van de herfst van dat jaar was het vooral de lakschheid van het Syndicat National, die tot een spoedige mislukking leidde. Van dit oogenblik af kwam de cheminots-organisatie in gematigder hanen; Guérard hebben wij reeds als een centrum-man leeren kennen. Zoo
O
1 ) Compte Rendu, bl. 3 en 43. ') Ook voor het volgende: Gedenkboek C. G. T., bl. 347 vlgd.; artikelen van Le Guennic, Mouv. Soc., 15-2-1909, bi. 93 vlgd.; 15-3-1909, bi. 216, 15-5-1909, bi. 676 vlgd. 3 ) Vgl. Seignobos, Lavisse deel VIII bl. 178. 4) Gompte R., Limoges, 1895, bl. 110 vlgd. 5 ) Idem, Rennes, C. G. T., 1898, bl. 75 vlgd. en 334 vlgd. —
—
—
—
199
De organisatie van het spoorwegpersoneel
Strijd voor het vereenigingsrecht
De periodeGuérard
bleef hij zitting houden in de Conseil Superieur du Travail, ook nadat de C.G.T. zich had teruggetrokken. 1 ) Het ledental was na 1898 ach bedroeg in 1907 na een nieuwe stijging 52.000. In dat-teruiglopn jaar werd het Syndicat National door Clemenceau in de Kamer aangehaald als een voorbeeld van bezadigdheid. 2 ) Intusschen had zich een revolutionaire oppositie geopenbaard onder leiding van Le Guennic, die Guérard het leven zuur maakte, 3 ) en, toen zij niet langs de gewone weg de meerderheid kon verwerven, met de steun van anarchistische organen een lastercampagne tegen Guérard op touw zette. Op een buitengewoon congres van het Syndicat National, 1909, werden de beschuldigingen onderzocht en geheel zonder grond bevonden; doch Guérard trad verbitterd af en de leiding kwam in revolutionaire handen. De Spoorweg- Het nieuwe bestuur ontketende een geweldige agitatie voor loonsverstaking van hooging; de eisch was een minimumloon van 5 francs per dag. Opnieuw 1910 werd een spoorwegstaking voorbereid; het ledental steeg in enkele maanden tot 90.000. Het congres van April 1910 besloot nog eenmaal een delegatie met de eischen naar de regeering en de compagnieën te sturen; zou het antwoord niet voldoende zijn, dan: spoorwegstaking. Het antwoord was onvoldoende, maar het bestuur voorvoelde de nederlaag en weifelde. Toen brak, de 1Ode October 1910, een spontane staking uit onder de arbeiders van de Compagnie du Nord te Parijs en het bestuur was door zijn vroegere verklaringen gedwongen, de staking over alle spoorwegarbeiders uit te breiden. De C.G.T. zag zich op haar beurt genoopt, zich, zij het tegen haar zin, achter de cheminots te plaatsen. 4 ) De nederlaag Nog dezelfde dag stelde Briand zijn zorgvuldig voorbereide tegenactie in werking. Hij liet 15.000 gereed liggende mobilisatie-bevelen aan cheminots verzenden, die zoo onder militair recht werden gesteld en, als zij aan de staking deelnamen, volgens dat recht voor dienstweigering zouden worden gestraft. Het geheele stakingscomité werd onmiddellijk gearresteerd, wat de verwarring onder de cheminots, die door het onverwachte uitbreken van de staking toch reeds groot was, ten top voerde. De staking, die de eerste dag verre van algemeen was, vertoonde na de arrestaties eenige uitbreiding, om na enkele dagen geheel te verloopen. In de wanhoopsstrijd van de laatste dagen bedienden de cheminots zich van het sabotagewapen: treinen werden tot stilstand gebracht, telegraafdraden doorgesneden, enz. De regeering behaalde een volledige overwinning. 3000 cheminots werden ontslagen. De socialisten en een deel der radicalen openden na enkele maanden een campagne om de wederindienststelling van deze slachtoffers te ver weigering van Briand vond instemming bij de rechterzijde,-krijgen;d maar bracht hem met een deel van zijn meerderheid in conflict. 6 ) In de loop van 1911 werden op het staatsnet de ontslagenen geleidelijk weer teruggenomen; de particuliere maatschappijen bleven weigeren te voldoen aan de herhaalde aandrang van regeering en parlement, dit voorbeeld te volgen. 6) Verzwakking Na de verloren staking liep het ledental van het Syndicat National tevan de organisatie
Zie bl. 87 vlgd. — 2 ) Geciteerd Sorel, Réflexions, bl. 223. — 3 ) Compte R., Marseille, 1908, bl. 204 vigd. — 4 ) Louis II, bl. 22 vlgd. en 31 vlgd.; L. de Seilhac, La grève des cheminots, brochure, 1911. — 5) Seignobos, t. a. p., bl. 277. — ") Vgl. Bataille Syndicaliste, 27-4-1911 vigd. 1)
200
rug tot 20.000; de leiding bleef in handen van mannen, die de ontwikkeling van de leiding der C.G.T. volgden, doch een extra-revolutionaire minderheid — grootendeels samengesteld uit de slachtoffers van 1910 ~ lokte een splitsing uit en stichtte een tegenorganisatie, de Fédération de la voie ferrée. De C.G.T. trachtte tevergeefs te bemiddelen en door de onderlinge strijd zakte het ledental eind 1911 tot beneden de 15.000. Toen de oorlog uitbrak was het gestegen tot 27.000 leden. In samenwerking met de C.G.T. voerde het Syndicat National een actie voor nationalisatie van de particuliere spoorwegnetten. Natuurlijk deden zij daarbij de oude syndicalistische bezwaren tegen de overheidsbedrijven duidelijk uitkomen, doch zij bepleitten de nationalisatie als een overgangsvorm naar de syndicalistische inrichting van het spoorwegbedrijf en eischten als eerste stap in die richting reeds binnen het kapitalisme: le. alle Fransche spoorwegen worden gebracht onder het beheer van een autonoom lichaam; 2e. aan het personeel wordt medezeggenschap verleend in de leiding van het bedrijf; 3e. ver verbruikers, een soort reizigers -raden, zullen even--tegnwordis eens deel hebben in de leiding van het spoorwegbedrijf. 1 ) Deze eischen, die een merkwaardige overeenstemming vertoonen met de na-oorlog socialisatieplannen der sociaal~democratie, zijn teekenend voor de-sche geheele politiek der C.G.T. in deze jaren: zonder de grondbeginselen van het syndicalisme op te geven, houdt men steeds meer rekening met de vraag, wat nog binnen het kapitalisme practisch verwezenlijkt kan worden. Nadat Briand de spoorwegstaking bedwongen had, diende de „vader van de algemeene werkstaking" een wetsontwerp in, dat, als het wet geworden was, niet alleen aan het spoorwegpersoneel het stakingsrecht zou hebben ontnomen, maar ook de C.G.T. zelf een deel van haar bewegingsvrijheid zou hebben doen verliezen. Zijn ministerie kwam tijdig ten val, zoodat het wetsontwerp nooit in behandeling is gekomen. 2) Het had, van syndicalistisch standpunt, voor de hand gelegen, de che~ minots, die het geheele staatsapparaat tegenover zich vonden, door een zoo ver mogelijk uit te breiden algemeene staking te steunen. Er is over gepraat, maar er is niets van gekomen; een enkel aanloopje tot solidariteitsstaking in de provincie; daar bleef het bij. Deze gang van zaken is een gevolg van het steeds meer op de achtergrond raken van de algemeene staking in deze jaren, al wordt daarom officieel, in resoluties e.d., de idee niet verlaten of gewijzigd. Maar het aantal teleurstellingen, met de algemeene staking opgedaan, was zoo groot geworden, dat de militants de definitieve, revolutionaire algemeene staking slechts in de toekomst, bij beter organisatie enz., voor mogelijk hielden. Betrekkelijk succes kon slechts worden bereikt met een „algemeene staking" in één stad; in enkele groote provinciesteden is de •algemeenheid" wel tijdelijk verwezenlijkt. 3 ) In 1898 had het een oogenblik geschenen, dat het uur voor de alge gekomen was. 200 arbeiders, werkzaam bij de aanleg van-menstakig de ondergrondsche spoorweg, gingen in staking en sleepten in enkele ') Mouv. Soc., April 1912, bi. 321 vlgd.; Mei 1913, bl. 352 vlgd.; September 1913, bl. 243 vlgd. — 2 ) Louis, II, bi. 33. 3 ) Zoo Marseille, 1901, Voix du Peuple, 31-3-1901 enz. Narbonne, ter ondersteuning van de landarbeiders; Mouv. Soc. 15-3-1905, bi. 138 vlgd., enz. —
201
Voor de nationalisatie der spoorwegen
De algemeene staking naar de toekomst
verschoven
De mislukking in 1898
dagen de bouwvakarbeiders en aangrenzende groepen mee in een solidariteitsbeweging, zoodat weldra tienduizenden in staking waren. 1 ) Om de staking tot een algemeene te maken, rekende men vooral op de cheminots, die zich nog kort te voren met groote meerderheid voor de algemeene staking hadden uitgesproken en bezig waren haar tot het steunen van eigen eischen voor te bereiden. Guérard, die haar had willen uitroepen, bevond zich buiten Parijs en de tweede secretaris, Lagailse, tegenstander van de algemeene staking, hield de zaak sleepende, zoodat de regeering de noodige maatregelen kon nemen. Toen hij eindelijk door zijn bestuur gedwongen werd, ook voor de cheminots het stakingsparool uit te geven, werd de minister van binnenlandsche zaken door een altijd onbekend gebleven verrader nauwkeurig op de hoogte gebracht, zoodat hij de brieven aan de syndicats in de provincie, die het stakingsbevel bevatten, kon laten onderscheppen en de geheele staking, ten gevolge van het ontbreken van orders van de centrale leiding, met een zielig fiasco eindigde. Andere voor- Over de Mei-beweging van 1906 is uitvoerig gesproken; als algemeene beelden staking was zij een mislukking. Hetzelfde geldt voor de pogingen, haar uit te roepen naar aanleiding van de incidenten in Villeneuve-SaintGeorges, 1908, en de tweede poststaking, in Mei 1909. 2 ) De militants trokken uit deze en dergelijke ondervindingen de conclusie: voor de laatste strijd zijn ook de georganiseerde arbeiders nog niet gereed. 3 ) In Mei 1913 schrijft Lenoir in zijn vakblad: de oude syndicalistische theorie van de algemeene staking is juist en moet gehandhaafd blijven, maar „wij zijn uitmuntend in de theorie, doch machteloos in de practijk.... Redeloos schermen met de algemeene staking is een vergissing en een dwaasheid. Het gebruik van dit kolossale en gecompliceerde wapen is afhankelijk van de werkelijke kracht der vakbeweging. " 4 ) Na de oorlog zouden, onder de invloed van Jouhaux, de opvattingen zich in die geest wijzigen, dat de algemeene staking niet meer als de revolutie zelf werd beschouwd. 5) Het ouder- Het grootste succes behaalde de C.G.T. in deze jaren met een actie van domspensioen zuiver negatieve aard. Bij haar verzet tegen de wet op het ouderdomspensioen van 5 April 1910, waarbij zij tegenover de socialistische partij stond, kreeg de C.G.T. de arbeiders mee. s ) Daar de zaak sedert 1891 in het parlement aanhangig was, had de vakbeweging alle gelegenheid gehad, haar standpunt te bepalen. In 1897 eischte de C.G.T. een pensioen voor oude arbeiders, waarvoor het geld moest worden bijeengebracht door bijdragen van werkgevers en staat. 7 ) Het volgend jaar stelde de C.G.T. een ontwerp-wet op de ouderdomsvoorziening vast; 8 ) de staat zou de ouderdomsvoorziening voor eigen rekening nemen; het pensioen zou minstens 1000 francs per jaar bedragen en op vijf en vijftig-jarige leeftijd ingaan. In 1901 scheen de regeering ernst met de ') Le Guennic, Les employés de chemin de fer., Mouv. Soc., 15-5-1909, bi. 376 vlgd. Compte R., Parijs 1900, bi. 23 vlgd. — 2 ) Zie bi. 178 en bi. 181. — ') Klemczynski, Mouv. Soc., 15-12-1909; bi. 300; Lenoir, idem, Maart 1913, bi. 236; Nicolet, idem, September 1913, bl. 242. — 4 ) Geciteerd, Mouv. Soc., Mei 1913, bi. 372 vlgd. — ") Vgl. M. Leroy, t. a. p., bi. 6 en 89; Jouhaux, t. a. p., bi. 171; en vooral Dr. M. v. d. Goes v. Naters, Het staatsbeeld der sociaal-democratie, bi. 132 vlgd. — e) A. Zévaès, Le Parti Socialiste de 1904 à 1923, bi. 35 vlgd. — 7 ) Compte Rendu, C. G. T., Toulouse, 1897. bi. 172. — 8) Gegeven Gedenkboek C. G. T., bi. 69 vlgd. Íílm►,
zaak te willen maken; een wetsontwerp, regelende het ouderdomspensioen, werd door de Kamer goedgekeurd. l) Intusschen had het antiparlementarisme der vakbeweging zich toegespitst. In plaats van met beredeneerde tegenvoorstellen kwam de C.G.T., — en vooral de Bourses- federatie -- nu met een scherpe bestrijding van het regeeringsvoorstel. Wij eischen, verklaarde het congres van Lyon, staatspensioen op vijf en vijftig-jarige leeftijd, en wij eischen, dat het spoedig zal worden ingevoerd. 2 ) De Senaat stuurde aan de syndicats een vragenlijst, om hun meening over het wetsontwerp te hooren; zij ontving van bijna allen een gelijk, grof-afwijzend antwoord. 3 ) De Voix du Peuple bond de strijd tegen het wetsontwerp aan, 4 ) dat intusschen in de archieven van de Senaat insluimerde. Het was, schrijft Merrheim, vermalen in de parlementaire „woordenmolen". 5) Toen in 1909 het wetsontwerp zijn definitieve vorm scheen te hebben Strijd tegen de gevonden, opende de C.G.T. een nieuwe campagne; revolutionairen en wet van 1910 reformisten verklaarden eenstemmig, dat de voorgestelde regeling onaanvaardbaar was. e) Het verzet concentreerde zich op drie punten: de te hooge leeftijd, waarop het pensioen inging, (65 jaar); de premiebetaling door de arbeiders, (ook van werkgevers en staat werden bijdragen gevraagd); de fondsvorming, waarin velen vooral zagen het scheppen van een nieuwe „staatsdienst" met van het geld der toch reeds uitgebuite arbeiders betaalde hooge salarissen. 7 ) Jaurès, Sembat en andere socialisten verdedigden het wetsontwerp, hoewel zij de bezwaren onderschreven, als het meeste, dat in de gegeven politieke verhoudingen van de Senaat was los te krijgen. Doch de C.G.T. bleef onverzettelijk. In Februari 1910 gaf zij een manifest uit, „Het bedrog met het arbeiderspensioen"; tegelijkertijd belegde zij een aantal meetings, waar bleek, dat de actie insloeg. Toen desniettegenstaande de wet door de Senaat werd goedgekeurd en uitgevaardigd, had het C.G.T.-congres van Toulouse, October 1910, opnieuw zijn houding te bepalen. Het teekent de meer bezonnen periode, waarin de C.G.T. zich bevond, dat dit congres zich niet onverzoenlijk toonde. Na een aantal ouderwetsche, felle redevoeringen, (Bousquet!), werd een resolutie aangenomen, (opgesteld door Jou meer zorg was geredigeerd en minder groote woorden-haux),diemt bevatte, dan in vroeger jaren gewoonte was. 8 ) De resolutie riep de arbeiders op om de uitvoering van de wet te verhinderen, „zoolang zij niet zoodanig is gewijzigd, dat zij aan de arbeiders een behoorlijk ouderdomspensioen verzekert op minder gevorderde leeftijd "; (belangrijk is, dat geen cijfers worden genoemd!) ; de resolutie liet doorschemeren, dat zoowel over de fondsvorming als over de premiebetaling door de arbeiders, met de C.G.T. te praten zou zijn. Zoo kreeg de campagne een nieuw doel: het boycotten van de wet. Te- Deboycotvan gen 1 Juli 1911, de datum, waarop de wet in werking zou treden, ont- de wet — ') Tekst, Mouv. Soc., 15-8-1901, bi. 241 vlgd. — 2 ) Gedenkboek C.G.T., bi. 81 vlgd.; vgl. Pelloutier, t. a. p., bi. 330 vlgd. — ') Compte Rendu, Marseille, 1908, bi. 4. — 4) o.a. 20-7-1903. — 5 ) Mouv. Soc., Januari 1910, bi. 29. — 6 ) Het boven geciteerde artikel van Merrheim: Sévérac, t. a. p., bi. 259 vlgd.; Revue Syndicaliste, Februari 1909, bi. 305. — 7 ) Zie Luquet, Mouv. Soc., Maart 1910, bi. 161 vlgd. — $) Compte R., Toulouse, 1910, bl. 16 vlgd.; bi. 257 vlgd.; bi. 294.
wikkelde de C.G.T. een geweldige agitatie.") De arbeiders werden opgeroepen om zich, zoo mogelijk in overleg met hun werkgevers, desnoods door middel van staking, tegen de premiebetaling te verzetten. De C.G.T. bleek niet boven haar kracht te hebben gegrepen; het parool werd zoo goed opgevolgd, dat toepassing van de wet practisch onmogelijk bleek. Onder de indruk van de campagne bracht het parlement enkele wijzigingen in de wet aan: o.a. werd de leeftijd, waarop het pensioen zou ingaan, tot zestig jaar verlaagd. Doch nu de arbeiders eens tegen de premiebetaling in het geweer waren geroepen, kon de C.G.T. op dit punt, dat ongewijzigd bleef, niet meer terug. De administratieve conferentie van 1911 besloot, dat de boycot zou worden gehandhaafd, zoolang van de arbeiders een premie werd gevraagd. 2 ) Het kostte Jouhaux daar eenige moeite, de onstuimigen te kalmeeren, die, overmoedig geworden door het behaalde succes, de algemeene staking tegen deze wet wilden proclameeren. De meerderheid der militants ging in 1911 op dergelijke voorstellen niet meer in. Liever toonden en gebruikten zij de macht, die de C.G.T. wél had. De boycot werd voortgezet en de uitvoering van de wet onmogelijk gemaakt. Toenadering Wat in de jaren 1910~1914 vooral opvalt, is de voorzichtige toenadetot de partij ring tot de socialistische partij. Tijdens de spoorwegstaking van 1910 had de C.G.T. de volledige, actieve steun gehad van Jaurès en de socialistische Kamerfractie; even kon het schijnen, alsof wantrouwen jegens de politici nooit had bestaan. Steeds meer vakbondbestuurders sloten zich bij de socialistische partij aan, die na 1906 de hechtheid van haar eenheid had bewezen. De „syndicalistes" vormen naast „jaurèsistes" en „guesdistes" één van de belangrijke stroomingen binnen het partijverband. 3 ) De aanvallen van syndicalistische zijde op de zoogenaamd „linksche" regeeringen bleven even fel, 4 ) maar het was na 1906 niet meer mogelijk, de socialistische partij met de burgerlijke linkerzijde te identificeeren. De partij bleef in de oppositie en behaalde bij de verkiezingen van 1910 een flinke overwinning door los van de radicale groepen op te treden. 5 ) De Mouvement Socialiste nam, te beginnen met 1911, weer vriendelijk gestelde beschouwingen over de partijcongressen op. 6 ) Groote moei- Toch is de verhouding tusschen vakbeweging en partij nog geheel anlijkheden te ders dan in Duitschland. Tijdens de Agadir-crisis van 1911 belegde de overwinnen C.G.T. een vredesmeeting in de Wagram -zaal, waarvoor medewerking van de partij werd afgewezen. Men kreeg toen de eigenaardige figuur, dat naast de vertegenwoordiger van de freie Gewerkschaften, ook Molkenbuhr op uitdrukkelijk verlangen van de Duitsche vakbeweging als spreker optrad namens de Duitsche socialistische partij, terwijl de Fransche partij was buitengesloten; de Nederlandsche spreker was de syndicalist Kolthek. ?) Naar aanleiding van de Balkanoorlog in 1912 wilde de C.G.T. opnieuw een internationale vredesbetooging organiseeren, doch nu weigerden de Duitschers en Oostenrijkers te komen, als niet ook de Fransche partij werd uitgenoodigd. De C.G.T. van haar ') Bataille Syndicaliste, 29-4-1911 enz. — 2 ) Gedenkboek C.G.T., bi. 117; J. B. Sévérac, La Conférence des Bourses et des Fédérations, Mouvement Socialiste, Juli 1911, bl. 125 vlgd. 3) Vgl. Mouv. Soc., Dec. 1911, bl. 367. - 4) Artikel Jouhaux, Bataille Syndicaliste, 29-4-1911. — 5) Seignobos, Lavisse, deel VIII, bl. 273 vlgd. — 6 ) Mei 1911, bl. 348 vigd., enz. — 7 ) Gedenkboek C. G. T., bi. 128.
kant liet zich niet overreden, deel te nemen aan de internationale actie in aansluiting aan het socialistisch vredescongres van Bazel van dat jaar en belegde geheel op eigen gelegenheid te Parijs een anti-oorlogscongres. 1 ) De massa der Parijsche arbeiders echter toonde duidelijk meer belangstelling voor de vredesactie der partij, een omstandigheid, die de meer tegemoetkomende houding der C.G.T.- leiders in de volgende jaren zeker heeft beïnvloed. De drang naar nauwer samenwerking kwam vooral van onder op. Hoe weinig de C.G.T.-militants nog van de partij konden verdragen bleek in hetzelfde jaar naar aanleiding van de kritiek, door twee socialisten in de Kamer op de strijdmethoden der C.G.T. geoefend.') Het ging vooral om de sabotage en het gebruiken van geweld tegen onder partijcongres van Lyon trachtte Jaurès in een magis--kruipes.Oht trale rede zijn in gevaar gebracht verzoeningswerk te redden. Hij verwierp met nadruk alle gewelddaden, maar kritiseerde tevens scherp het optreden der beide Kamerleden als onnoodig en in strijd met de klasse~ solidariteit. Hij prees de zorg voor het verhoogen van de arbeidsproductiviteit bij Griffuelhes en andere militants en het krachtig revolutionair, antikapitalistisch instinct van de C.G.T. Nooit, zoo eindigde hij, mogen wij in tegenstelling komen met deze eigenschap der syndicats, die „het edelste element in onze vakorganisaties" is. Het congres nam een motie aan, waarin het zich van de woorden der beide Kamerleden los maakte, maar hen niet uitdrukkelijk veroordeelde. 3 ) Dit was de C.G.T.leiders niet genoeg; in de Bataille Syndicaliste publiceerden Jouhaux, Griffuelhes en anderen een manifest, waarin zij verklaarden de a-politieke „Charte van Amiens" onverzwakt te zullen handhaven. Zij eischten „volkomen onafhankelijkheid ten opzichte van partijen en secten en absolute vrijheid in de keuze van de middelen, die de arbeidersklasse in haar vakactie wil gebruiken." Fel zouden zij zich blijven verzetten tegen het drijven van lieden, „die belust zijn, de vakbeweging te verleiden of in te palmen." 4) Van een reformistische richting, optredend als min of meer georgani^ seerd geheel, merkt men in deze jaren weinig meer. 5 ) De toestand is deze, dat de geheele revolutionaire meerderheid, het eene deel sneller en het andere deel langzamer, door de omstandigheden gedwongen, in reformistische richting zwenkt. Eckstein ziet goed, als hij in 1912 voorspelt, dat niet de Fransche vakbeweging, maar de syndicalistische richting haar dood tegemoet gaat, al is dit misschien wat te sterk gezegd. s) Naar buiten uit zich dit proces vooral in scherpe zelfkritiek; men blijft schrijven over de „syndicalistische crisis". In de Bataille Syndicaliste verklaren een aantal leiders, waaronder Jouhaux en Griffuelhes: na 1906 „is geen belangrijke vooruitgang bereikt, geen volgehouden agitatie heeft meer het vuur en het enthusiasme van die dagen gekend." Zij zoeken de oorzaak hierin, dat men „voor de georganiseerde actie der syndicats in de plaats wilde stellen persoonlijke daden, uitgevoerd ') Sévérac, t. a. p., bi. 277. — 2 ) Zie boos artikel hierover van P. Dormoy. Mouv. Soc., lan. 1912, bl. 37 vlgd. — 3 ) Mouv. Soc., Maart 1912, bi. 239 vlgd. ; Louis, Histoire du Socialisme, bi. 329. 4 ) Bataille Syndicaliste, 22-8-1912; Griffuelhes was in deze jaren weer secretaris van de federatie der lederbewerkers. -- 6) Vgl. Mouv. Soc., Maart 1913, bi. 265. ~ 6 ) Inleiding Louis, bi. 89, —
In reformistische richting
Nogmaals „de
syndicalistische crisis"
in een theatrale pose." 1 ) Dus: de anarchisten zijn de schuldigen. Van Lagardelle kan men in de Mouvement Socialiste dergelijke uitlatingen lezen. Hij schrijft de crisis toe aan „te gemakkelijk behaalde successen." 2 ) En later: „De tijd is voorbij, dat het proletarisch syndicalisme alleen het historisch moment vulde. De periode van de overwinning der beginselen heeft plaats gemaakt voor de meer bescheiden periode van hun practische uitvoering. Het syndicalisme, dat zich, om zichzelf te worden, met geweld van de omringende wereld heeft losgemaakt, is uit zijn eenzaamheid afgedaald en heeft zich weer gemengd onder de menigte der sociale stroomingen." 3 ) Doch niet ten onrechte constateert hij, dat de openlijke zelfkritiek, die aan alle kanten wordt gehoord, een bewijs is van de innerlijke kracht der C.G.T. 4) Congres van Het congres van Le Hávre, 1912, vertoont een wezenlijk ander beeld Le Hávre, dan vorige congressen. Kracht, meer besef ook van de kracht van de 1912 tegenstander, organisatorische rijpheid (hooger contributies!) , een andere toon tegenover de partij en de buitenlandsche vakbeweging, meer werk en minder persoonlijk-hatelijke debatten. 6 ) De congressen van Marseille en Toulouse hadden de achturendag als eisch gehandhaafd, doch de aangesloten federaties vrij gelaten, dit doel overeenkomstig de bijzondere omstandigheden in haar bedrijven, al dan niet in etapes na te streven. e ) De administratieve conferentie van 1911 week nog verder van het besluit van Bourges af en besloot de achturendag wel als principieele eisch te handhaven, maar alle aandacht te concentreeren op de verovering van de vrije Zaterdagmiddag, de „Engelsche Zaterdag". 7 ) De actie voor deze eisch werd te Le Havre uitvoerig besproken; typisch is, dat een vertegenwoordiger van de typografen als rapporteur over dit hoofdpunt optrad. Nog merkwaardiger is de vergelijking van dit bezonnen plan voor een betrekkelijk bescheiden doel met het besluit van Bourges van 1904, waar de C.G.T. de achturendag eischte en tevens plechtig verklaarde, dat deze op 1 Mei 1906 goedschiks of kwaadschiks zou ingaan. Samenwer- Toch, het moet nog eens worden herhaald: het was onder leiding van king met de Jouhaux en een steeds grooter aantal bekwame medewerkers als Merrpartij weer afheim een geleidelijke overgang naar een meer gematigde taktiek. Een gewezen bruuske breuk met het verleden was onmogelijk, zou waarschijnlijk een scheuring ten gevolge hebben gehad. De terminologie van redevoeringen en besluiten bleef syndicalistisch. De textielarbeider Renard, die zoo dom was, de verhouding tot de partij als „kwestie" ter sprake te brengen, leed met zijn voorstel, een openlijk bondgenootschap aan te gaan, een even verpletterende nederlaag als te Amiens; het werd met 1057 tegen 35 stemmen verworpen na door Griffuelhes en anderen met de oude argumenten bestreden te zijn. Men moet uit deze stemmencijfers geen verkeerde conclusies trekken; een aantal groote vakfederaties, die nu voor „Amiens" stemden, omdat zij als vakbeweging los van de partij wilden blijven, werden geleid door partij -socialisten, die ') 20-8-1912. — 2 ) Sept. 1911, bi. 161. _3) Dec. 1911, bi. 321. _4) Dec. 1912, bi. 161 vigd. 5)
Compte R., 12e congres de la C.G.T.; Gedenkboek C.G.T., bi. 119 vlgd.; Louis II, bi. 89 vigd.; G. Lévy, Le congrès du Havre, Mouv. Soc., Nov. 1912, bi. 267 vlgd.; Rappoport, Das Gewerkschaftskongress von Havre, Neue Zeit, 1912-1913, I, bi. 22 vlgd. — 0 ) Compte R., 1908, bi. 232; idem, 1910, bi. 298. — 7 ) Sévérac, t. a. p., bi. 237; Gedenkboek C.G.T., bi. 117.
206
in steeds nauwer contact met de Kamerfractie werkten. 1) Een belangrijk onderdeel van de actie voor de Engelsche Zaterdag was de indiening van een in overleg met het C.G.T.- bestuur opgesteld wetsontwerp door Vaillant! 2 ) Dat was in 1906 ondenkbaar geweest. In een nabeschouwing over het congres betoogde Lévy, dat de verwerping van het voorstel-Renard geen vijandige uitspraak tegen de socialistische partij beteekende. Indien dit wel zoo was geweest, — deze redeneering is teekenend! ~ zou het groote aantal aanwezige partij -socialisten immers nooit tegen hebben gestemd? 3 ) Lévy verklaarde aan het slot van zijn beschouwing: de C.G.T. wordt geleid door de oude beginselen, maar voor de vroegere onstuimigheid is bedachtzaamheid in de plaats getreden. In de jaren voor 1914 heeft de C.G.T. nooit een ledenstatistiek bijgehouden. Het is uiterst moeilijk, een eenigszins juiste opgave van het ledental te vinden. De cijfers, die hier en daar gegeven worden, zijn zoo uiteenloopend, dat ook niet met „ongeveer" kan worden volstaan. Pelloutier, ongetwijfeld één van de zorgvuldigste organisatie -leiders, vermeldt voor 1900 een aantal van 250.000 aangeslotenen bij de Federation des Bourses. In hetzelfde jaar vind ik voor de C.G.T. — wij zijn nog voor de samenvoeging van 1902 — een getal van 107.000. 4 ) Voor de Federation, later Section, des Bourses, is dit het laatste cijfer, dat gegeven is. De cijfers, die later op de congressen der C.G.T. worden medegedeeld, gelden uitsluitend voor de Section des Federations. Het is van belang, dit vast te houden, omdat er tot 1912 belangrijke syndicats zijn, die, wel bij een Bourse aangesloten, weigeren aan de „dubbele verplichting" te voldoen, en dus buiten een vakfederatie blijven. Het werkelijke aantal aangeslotenen bij de C.G.T. is dus steeds aan hooger dan het opgegeven cijfer. Bovendien zijn de cijfers-merklij voor de sectie der federaties zelf te laag; zij worden n.l. berekend naar het aantal leden, waarvoor de federaties hebben betaald; vooral in de eerste jaren van de C.G.T. waren die betalingen veel te laag. 6 ) Daarnaast hebben wij de om verschillende redenen zeer onbetrauwbare opgaven van de losse syndicats — hier is vaak bluf in het spel — aan de samenstellers van het officieel „jaarboek der vakbeweging ", uitgegeven door het ministerie van Handel, die aanmerkelijk hooger zijn. s) Ook deze cijfers gelden uitsluitend voor syndicats, die aan de „dubbele verplichting" hebben voldaan. 7 ) Voor 1901 geeft het jaarboek op voor de sectie der federaties: 149.963 leden; voor 1902: 164.598 leden; voor 1905 (het volgende opgegeven aantal), 347.062 leden. Dan houdt de lijst op, daar de revolutionaire syndicats in 1906 besluiten, geen gegevens meer aan een „officieele" publicatie te verstrekken; het jaarboek is dan, met ons, op de gebrekkige gegevens op de congressen aangewezen. Volgens deze opgaven had de sectie der federaties — dus niet de 1 ) J. Steiner over het congres van Le Havre, Neue Zeit als boven, bl. 332. — 2 ) Motiv. Soc., Maart 1913, bl. 249 vlgd. — ') Geciteerd artikel, bl. 269. — 4 ) Pelloutier, t. a. p., bl. 160; Motiv. Socialiste, 1-1-1900, bl. 49. — 5 ) vgl. Pouget, La C.G.T., bl. 34. — 6) J. Steiner, Die Gewerkschaftsbewegung in Frankreich, Neue Zeit, 1905-1906, I, bl. 463. — 7 ) Deze bij Moreau, t. a. p., bi. 266.
207
Het ledental der C. G. T.
Onzekerheid hieromtrent
C.G.T. in haar geheel, zooals ongeveer alle schrijvers over dit onderwerp meenen -- in 1904 158.000 leden. l) Vergelijkt men dit cijfer met de ruim 100.000 van 1900, dan is daarmede de opmerking van Grif fuelhes in Juni 1904, dat in de laatste jaren het ledental vrijwel niet gestegen zou zijn, niet in overeenstemming. 2 ) In Amiens, 1906, is het ledental gestegen tot 204.000. 3) Bij vergelijking van deze cijfers met de door het jaarboek van 1905 opgegeven 347.062 leden, blijkt het enorme verschil tusschen de beide opgaven-series. Wij weten, waarom de cijfers van het jaarboek te hoog, die van de congresverslagen te laag zijn, maar er is geen middel, het juiste aantal vast te stellen. 1908, Marseille, wordt gesteld in het congresverslag op 294.398 leden. 4 ) Wonderlijk is, dat de C.G.T. in hetzelfde jaar aan het internationaal vakbureau een ledental van 380.000 opgeeft. 5 ) Pouget, het cijfer voor de sectie der federaties van 1908 besprekend, gaat nog veel verder. 6 ) Hij schat het aantal leden van de Bourses- sectie op 400.000 en leidt daaruit af, dat de C.G.T. „minstens" 500.000 leden heeft; dit cijfer is zeker sterk geflatteerd. Op het congres van Toulouse, 1910, wordt een aantal van 355.000 leden opgegeven. 7 ) In de jaren 1910~1912 zou de groei slechts gering zijn geweest: in Le Havre geeft men het cijfer van 370.000 leden. Op het socialistisch congres van Lyon, voorjaar 1912, had Dor als spreker namens de syndicalisten optrad, berekend, dat het-moy,die ledental der C.G.T. 455.000 bedroeg. 8 ) Sévérac, die over het algemeen goed is ingelicht, zegt: in Le Havre zijn een 400.000 leden opgegeven, waarvoor is betaald, dan zijn het er zeker 600.000 in werkelijkheid; twee bladzijden verder berekent hij zelfs, dat alleen de sectie der federaties 687.463 aangeslotenen telt. s) Voegt men hier ten slotte aan toe, dat de C.G.T. in 1913 aan het internationaal secretariaat — waaraan zij moet betalen! ~ een aantal van 387.000 opgeeft, dan beseft men, dat op dit gebied geen andere mogelijkheid bestaat dan het weergeven van enkele cijfers, waarbij men conclusies achterwege moet laten. 10 ) Louis deelt mede, dat van de loontrekkenden in Frankrijk buiten de landbouw, in 1910 22 % is georganiseerd. Y 1 ) Daarvan was toen, berekend naar het lage cijfer van de C.G.T. zelf, ruim één derde bij haar aangesloten. Schijnen deze percentages niet hoog, de syndicalisten troosten zich met hun theorie van de actieve minderheid, de kerntroep, die op het kritieke moment het geheele proletariaat zal meesleepen. Deverhouding De Fransche syndicalisten waren aanvankelijk, in overeenstemming met tot buitenland- hun beginselen, warme voorstanders van een eigen internationale aansche vakcen- eensluiting der vakbeweging. Toen in 1901 een aantal gedelegeerden trales
van Fransche syndicats te Londen een anti~oorlogsmeeting bijwoonden, was Pouget verrukt: de Voix du Peuple was gevuld met uitvoerige verslagen; Pouget zag in die samenwerking de kiem van een „internationale vakorganisatie op economische basis." 12 ) Maar: het moest natuurlijk
') Compte Rendu, Bourges, bi. 20. — 2 ) Mouv. Socialiste, 15-6-1904, bi. 156. -- 3) Compte rendu, Amiens, bi. 26. -- 4 ) Co. Rendu, Marseille, bi. 34. — 5 ) J. Steiner, Die 6e internationale Gewerkschaftskonferenz, Neue Zeit, 1908-1909, II, bl. 897. — 6 ) t. a. p. bl. 35. — 7 ) Compte Rendu, bl. 33. — s) Geciteerd, Mouv, Socialiste, Juni 1912, bl. 32. — 9 ) t. a. p., bl. 315 en 317. 10) Moreau geeft op bi. 258 een grafische voorstelling van het ledental der C. G. T. van 1900-1912, die mij volkomen willekeurig lijkt. ") Louis, Contre l'Etat, t. a. p., bl. 185. — 1 ') Geciteerd Mouv. Socialiste, 15-7-1901, bl. 113. --
208
een Internationale op syndicalistische basis zijn, en dat ging, gegeven de richting der Duitsche en Engelsche vakbeweging, niet vlot. In de jaren vóór 1908, de glorietijd van het syndicalisme, zijn de Franschen vol vertrouwen, eens hun richting, speciaal hun antagonisme tegenover de politieke partijen, in de internationale vakbeweging te zullen doen zegevieren. Eerst na 1908 zullen zij zich er onder voortdurend protest bij neerleggen, met de andersgerichte landelijke centralen uit het buitenland samen te werken. 1 ) In 1901 kwam op een congres van Scandinavische vakcentrales te Kopenhagen een internationaal secretariaat tot stand. Het zou zich slechts bezig houden met organisatorische kwesties; algemeene vraagstukken zouden aan de congressen van de socialistische Internationale worden overgelaten. Frankrijk was te Kopenhagen nog niet vertegenwoordigd. In Stuttgart, in 1902, was Grif fuelhes aanwezig. Daar traden Griffuelhes en de Hollandsche syndicalist van Erkel naast elkaar op met een protest tegen het uitschakelen van de algemeene vraagstukken; zij vroegen, tevergeefs, internationale congressen in plaats van simpele conferenties, bezocht door enkele leden van de hoofdbesturen der landelijke centrales. De taak van het internationaal vaksecretariaat zou, volgens besluit van Stuttgart, o.a, omvatten: het samenstellen van een internationale statistiek, het organiseeren van internationale steun bij stakingen, het uitwisselen van gegevens over de stand der sociale wetgeving in de verschillende landen. In 1903 had een bijeenkomst plaats te Dublin. Daar deden zich enkele onverkwikkelijke incidenten voor ten gevolge van de slechte regeling van de ontvangst en huisvesting der buitenlandsche gedelegeerden en de weinige égards, die de Engelschen voor hun gasten toonden. Grif vroeg zich bitter af: heeft de C.G.T. daarvoor zooveel geld uit-fuelhs te geven, dat ik hier een paar Engelsche reformisten hoor praten en dan zonder iets te hebben gedaan naar huis reis? Aan het eind der bijeenkomst slaagden de Engelschen er in, de fout te herstellen, en toen Grif na terugkeer in de Mouvement Socialiste over de conferentie-fuelhs schreef, verklaarde hij wel, ontevreden te zijn over de te nauwe basis, waarop het internationaal verband was gesteld, maar uit zijn toon was allerminst af te leiden, dat het weldra tot ernstige conflicten zou komen 2 ) Dan volgen de meest onverzoenlijke jaren van het Fransche syndicalisme. Men moet zich voorstellen, hoe een antiparlementair man als Grif fuelhes reageert op de volgende ondervinding: in 1905 reist hij naar Berlijn om met Legien, de leider van de Freie Gewerkschaften, te overleggen over een gemeenschappelijke actie tegen het oorlogsgevaar. Legien ontvangt hem in de Rijksdag en antwoordt: ik zal er eens met Bebel over praten, die is toch in de buurt. Tenslotte komt hij terug met de boodschap: mede in verband met de Duitsche wetgeving, die ons met ontbinding bedreigt, als wij ons op anti- militaristisch terrein wagen, is het het best, de zaak aan de socialistische partijen over te laten. Grif -fuelhswa woedend. Aan de twistcorrespondentie, die aan de internationale conferentie te ') Voor het volgende: J. Sassenbach, 25 Jahre internationaler Gewerkschaftsbewegung, 1925; Louis II, t, a. p., bi. 102 vlgd.; Gedenkboek C. G. T., t. a. p., bl. 651 vigd. — 1-9-1903, bl. 71 vlgd.
2)
209
14
Hetinternationaal vakvereenigingssecretariaat
Conferentie te
Stuttgart,1902
Te Dublin,
1903
Principieele verschillen
Amsterdam van 1905 voorafgaat, ligt een diepgaand principieel verschil ten grondslag. 1 ) De Franschen vragen, de antimilitaristische actie en de algemeene werkstaking, de twee punten, die op dat oogenblik in Frankrijk in het middelpunt van een opgewonden belangstelling staan, op de agenda voor Amsterdam te plaatsen. Legien weigert; bovendien raadpleegt hij de aangesloten vakcentrales, die het in groote meerder~ heid met hem eens zijn. Deze gang van zaken is onvereenigbaar met de syndicalistische opvatting van federalistische organisatie: ieder lid behoort, volgens hen, in een organisatie een punt ter sprake te kunnen De Franschen brengen, dat hij van belang acht. De Franschen blijven weg uit Amstertrekken zich dam; zij bedanken niet voor de internationale organisatie, maar houden terug wel hun contributie in; dat is voor de C.G.T., die bij iedere internationale steunactie met een miserabel klein sommetje voor den dag komt, tevens van practisch belang. In Amiens, 1906, kwamen de reformisten tegen deze houding op; Keu verdedigde met vuur de internationale betrekkingen, waarvoor men-fer een offer moest over hebben. Griffuelhes haalde nu met bitterheid zijn grieven over de gang van zaken te Dublin op. 2 ) Het congres nam een motie aan, waarin de houding van Griffuelhes geheel werd goedgekeurd. 3 ) Pouget juichte in een artikel in de Mouvement Socialiste dit besluit toe. 4 ) Volgens hem beteekende de vakinternationale niets. In 1903 waren de Franschen met een drietalig rapport over de algemeene staking naar Dublin gegaan; de Engelschen hadden het niet eens gelezen, omdat hun geheele aandacht in beslag genomen was door de rennen om de Gordon-Bennett. Het andere standpunt werd herhaalde~ lijk en met kracht verdedigd in de Revue Syndicaliste. De reformisten hoopten op versterking van hun positie in Frankrijk door steun van de buitenlandsche geestverwanten. Thomas betoogde, dat de persoonlijke gevoeligheid van Griffuelhes in deze zaak een te groote rol speelde. b) Toen de internationale conferentie van Christiania, waar Frankrijk om dezelfde redenen ontbrak, niet de minste toenadering toonde, betreurde hij het, dat de koppigheid van Legien even groot bleek, als die van Griffuelhes; ook op internationaal gebied dus trachtte hij bemiddelend op te treden. Hij zette uitvoerig uiteen, dat de buitenlanders niet van de C.G.T. konden eischen, dat deze zich even innig met de socialistische partij verbond als zij. 6) Plannen tot Het congres van Amiens had het C.G.T.-bestuur opgedragen, om, als een syndica- Legien bij zijn weigering zou volharden, „in directe verbinding te treden listische In- met de bij het internationaal secretariaat aangesloten vakcentrales over ternationale het hoofd van de internationale secretaris heen." In aanmerking kwam vooral het Hollandsche N.A.S. en toen er in 1907 door Frankrijk werkelijk pogingen tot stichting van een Internationale op syndicalistisch standpunt werden gedaan, noopte dit het internationaal secretariaat tot meer voorzichtigheid. De Franschen Het Fransche congres van 1908 wijdde aan de internationale betrekkinbinden in gen uitvoerige besprekingen. Hier was het vooral Niel, die voor een onvoorwaardelijk herstel dier betrekkingen opkwam. 7 ) Hij kreeg steun 1 ) Gegeven, Compte rendu, Amiens, 1906, bl. 6 vlgd. — 2 ) Idem, bi. 96 vlgd. — 3 ) Compte R., bi. 98. — 4 ) 15-10-1906, bi. 33 vlgd. — 5 ) Juni, 1906, bi. 42. — ") October, 1907, bi. 127 vlgd. — 7 ) Compte rendu, Marseille, bi. 60 vlgd. en bi. 154 vlgd.; vgl. artikel Lafont over Marseille. Mouv. Socialiste, 15-11-1908, bl. 388.
210
van enkele vooraanstaande revolutionairen. Men wees er op, dat de internationale beroepssecretariaten zonder wrijving werkten; dat moest dus ook voor de vakcentrales mogelijk zijn. Luquet, één van de sprekers van de andere partij, was enkele jaren ten achter, toen hij beweerde, dat de Franschen de steun hadden van het grootste deel van het Nederlandsche proletariaat. Laten wij nog een paar jaar wachten, zeide hij, dan staan alle vakcentrales op syndicalistisch standpunt. Bij de stemming stonden twee resoluties tegenover elkaar; één van Niel, die er eerst tegen protesteerde, dat het internationaal secretariaat zich had veroorloofd, de C.G.T. een stand je te geven over haar a-politiek standpunt, doch vervolgens uitsprak, dat de C.G.T. weer actief aan het secretariaat zou meewerken en zou pogen haar opvattingen te doen zegevieren. En één van Merrheim, die eveneens het steile standpunt van Amiens los liet en hernieuwde medewerking van de C.G.T. afhankelijk stelde van de bereidheid van het secretariaat, om op de volgende conferentie de vraag aan de orde te stellen, of een internationaal vakcongres ter behandeling van het anti- militarisme en de algemeene werkstaking al dan niet wenschelijk was. Ook Merrheim had dus water in zijn syndicalistische wijn gedaan. De laatste resolutie werd met 722 tegen 444 stemmen aangenomen. Toen in Februari 1908 Niel het secretariaat der C.G.T. overnam, maak- Het contact te Legien snel van de gelegenheid gebruik, om met hem tot overeen- hersteld stemming te komen. Men besloot, in Augustus van dat jaar een internationale conferentie te Parijs bijeen te roepen. Toen deze datum daar was, had Niel intusschen voor Jouhaux moeten plaats maken, doch dat belette niet, dat er over de vroegere ruzie weinig werd nagepleit. Feller waren de debatten over het boven vermelde Fransche voorstel tot het beleggen van een internationaal vak- congres. Het werd behalve door Jou ook door Yvetot verdedigd, en, om de Franschen niet te zeer voor-haux het hoofd te stooten, tenslotte tot de volgende conferentie verdaagd. 1 In de Mouvement Socialiste schreef Griffuelhes, zich met de verzoening niet te kunnen vereenigen. Volgens hem trokken de buitenlanders het zich zeer aan, toen de Franschen afzijdig bleven, doch dezen hadden bij het bestaan van het internationaal secretariaat geen enkel belang. 2 ) Door de meerderheid der C.G.T., echter, werd de herwonnen vriendschap met vreugde begroet. Op het congres van Toulouse waren Sassenbach voor de Duitschers en Appleton voor de Engelschen aanwezig en werden hartelijk ontvangen. 3 Op de internationale conferentie van 1911, te Boedapest, verdedigde De Fransche Jouhaux vergeefs toelating van de syndicalistische I.W.W. als de opvatting afgewezen Amerikaansche tak der internationale vakbeweging. Met op één na algemeene stemmen verklaarde de conferentie zich voor de American Federation of Labour, onder leiding van Gompers. Het debat over het Fransche voorstel, een internationaal congres ter behandeling van het antimilitarisme enz. te beleggen, werd wederom verdaagd. 4 ) In 1913, te Zurich, onderging het, na wederom uitvoerig besproken te zijn, hetzelfde lot. Ook hier valt dus in de houding der C.G.T. op te merken de )
)
1 ) Vgl. J. Steiner, Die 6e internationale Gewerkschaftskonferenz, Neue Zeit, 1908 —1909, II, bl. 901; Compte Rendu, Toulouse, bl. 26 vlgd. 2 ) Februari 1910, bi. 82 vlgd. 3 ) Compte rendu, bl. 3. 4 ) Vgl. Claes, La 7e conférence synd. intern., Mouv. Soc., Sept. 1911, bl. 195 vlgd. —
—
—
211
met vasthouden aan de oude principes gepaard gaande grooter bezadigdheid, die wij reeds op het congres van Le Havre hebben geconstateerd. er in jaarverslag is uitgebracht. Over het algemeen kan worden vastgesteld, dat de langzame ontwikkeling der voorafgaande jaren zich voortzet. Ook nu treft in de eerste plaats de haast luidruchtige zelfkritiek; het onderwerp „syndicalistische crisis" blijft aan de orde. Over de loop van het ledental blijkt ontevredenheid: tegen duizend nieuwe leden bedanken duizend andere. 1 ) Merrheim zegt in de Bataille Syndicaliste: „onze actie moet meer zijn dan holle frases, aaneengeregen voor een meeting." 2 ) Griffuelhes klaagt over de „deplorabele geestesgesteldheid" in de vakbeweging. De vraag, of iemand al dan niet vrijmetselaar is, vraagt de meeste aandacht. „De syndicalistische idee heeft aan kracht en leven ingeboet." 3 ) Lenoir, van de metaalbewerkers, schrijft: tien jaar syndicalisme zijn uitgeloopen op „chaotische onmacht." Hij ziet in de syndicats: „systematische dadeloosheid van de een, heftige theoretische activiteit van de ander, twee krachten, die op elkaar stooten, elkaar absorbeeren, zich uitputten in een stroom van woorden en een stortvloed van formules." Wij hebben te veel aan die formules gehecht; het gescherm met het woord „revolutionair" moet uit zijn. Ook de voortdurende verandering van onze hoofdeischen is funest; het schijnt wel, of wij de achturendag geheel vergeten hebben. 4 ) De federatie van kappersbedienden, de bond van de hyper- revolutionair Luquet, verkeert in staat van ontbinding, gevolg van „de onvoldoende aandacht, die aan de zuivere vakeischen is besteed." 6 ) Nicolet, van de bouwvakarbeiders, klaagt over het verlammende wantrouwen, dat de bestuurders alom ontmoeten. 6) De moeilijke Hoe ver dit kan gaan, toonen de ondervindingen van Merrheim. Hij is positie der een syndicalist, maar tegelijk een bekwaam en realistisch vakbondleider, leiders een man, die de geleidelijke ontwikkeling van het syndicalisme naar de Duitsche practijk verpersoonlijkt. Daarom stuit hij op wantrouwen bij de oude revolutionaire elementen in zijn federatie, die der metaalbewerkers. Om van hem af te komen, dienen zij op het federatiecongres van 1913 het voorstel in, dat bezoldigde bestuurders niet herkiesbaar zullen zijn. 7 ) Merrheim bestrijdt het voorstel als een uiting van het aan het anarchisme ontleende wantrouwen, dat alle organisatiewerk onmogelijk maakt. Hij herinnert eraan, dat de Parijsche Bourse lange tijd niemand bereid heeft kunnen vinden, om de post van secretaris te aanvaarden, daar niemand zich aan het onvermijdelijk wantrouwen wilde blootstellen. Met groote meerderheid wordt het dwaze voorstel verworpen. Maar daarmede is de zaak niet uit. Het Parijsche syndicat, waarvan de campagne is uitgegaan, royeert Merrheim met het argument, dat de vrijgestelden in werkelijkheid veel meer verdienen, dan officieel wordt opgegeven. Het komt zoover, dat een metaalbewerker naar het
Voortgezette Voor de jaren 1912--1914 ontbreekt een belangrijke bron, daar zelf kritiek 1914 geen congres kon worden gehouden en er bijgevolg geen
') J. Steiner, Syndikalistische Wandlungen, Neue Zeit, 1913-1914, I, bi. 87. —
2)
Bataille Syndicaliste, 28-1-1913. — 3 ) Idem, 23-1-1913. — 4 ) Mouvement Socialiste, 1913, bi. 234 vlgd. — 5) Idem, November 1913, bl. 388. — e) Idem, Sept. 1913, bi. 241. — 7 ) Idem, Sept. 1913, bi. 223. Maart
212
bureau van Merrheim gaat met een geladen revolver om hem neer te schieten. Hij is afwezig.') Toch zou het onjuist zijn, uit dit alles af te leiden, dat de syndicalistische vakbeweging bezig was te gronde te gaan. Men heeft hier te doen met uitingen van een groeiproces, dat, indien het in 1914 niet onderbroken was, tot zeer vruchtbare resultaten had kunnen leiden. De toenadering tot de socialistische partij wordt steeds duidelijker. In Augustus 1913 verklaren Jouhaux en andere militants in een manifest, dat zij trouw blijven aan de Charte van Amiens, maar zij eischen tevens het recht op om, in overleg met de leden, te taktiek der C.G.T. te wijzigen. „Volgens ons zou een beweging, die zich, zonder rekening te houden met de veranderingen, die om haar heen plaats grijpen, zou vastklampen aan een onwrikbaar standpunt, een beweging zonder leven, zonder invloed, zonder toekomst zijn." Dit is een waarheid, die niet wordt uitgesproken, als niet belangrijke veranderingen zich aan het voltrekken zijn. 2 De zomer van dit jaar brengt namelijk de eerste gemeenschappelijke actie van partij en vakbeweging, die tegen het wetsontwerp ter verlenging van de militaire diensttijd tot drie jaar. Dit gemeenschappelijk optreden is te merkwaardiger, omdat oorspronkelijk het pacifisme van de partij en het antimilitarisme van de C.G.T. een zeer verschillend karakter hadden getoond. Het syndicalistisch antimilitarisme ging in felheid tot het uiterste en richtte zich tegen het leger als machtsmiddel van de staat, en, althans in theorie, niet in de eerste plaats tegen het leger als oorlogsinstrument. Reeds het C.G.T.- congres van 1898 nam een resolutie voor afschaffing van het militarisme aan; de argumentatie was geheel van economische aard: oorlog beteekent vernietiging van productiekrachten; ook de oorlogsvoorbereiding beteekent een geweldige kapitaalverspilling; de voor, steller der resolutie was de typograaf Hamelin. 3 ) Twee jaar later, te Parijs, werd het militarisme van een andere zijde aangevallen; nu was de argumentatie deze, dat actie onder de soldaten noodig was, omdat zij bij arbeidsconflicten tegen de stakers werden gebruikt. Door vergaderingen, geschriften en kleine geschenken in geld zouden de arbeidersjongens in het leger aan hun klasseverplichtingen worden herinnerd; de Bourses kregen opdracht, met de syndiqués, die in haar stad in garnizoen lagen, in contact te treden. Om de kosten van deze speciale actie te bestrijden werd een extra-contributie van een stuiver per maand ingesteld: de „sou du soldat". 4) De Voix du Peuple gaf bij het vertrek van de nieuwe lichting ieder jaar een fel antimilitaristisch nummer; 6 „Het vaderland is een fictie", schreef Niel daar in 1902; het leger, dat wij steeds weer tegenover ons vinden, „wij zullen het ondermijnen." De kolommen van het blad stonden wekelijks open voor de klachten der gemobiliseerde kameraden. Yvetot, die zich als oud-anarchist in geen tak van vakvereenigingswerk zoo thuis voelde als in het antimilitarisme, schreef zijn brochure, „Le Manuel du Soldat", die zeker een eereplaats verdient onder de geschriften van zuiver opruiende aard. Hij was zeer trotsch op het auteurschap van dit hol-pathetisch en oppervlakkig ge-
De veranderde houding toegegeven
)
)
l) Idem, jan. 1914, bi. 121 vlgd. 2 ) Bataille Syndicaliste, 27-8-1913. 3 ) Compte R., Rennes, bi. 378. 4 ) Idem, Parijs, 1900, bl. 194. 5 ) Eind Januari van ieder jaar. —
—
—
—
213
Samenwerking met de partij tegen de ver-
lenging van de diensttijd
Het anti-militarisme der C.G.T.
schrift, dat in honderdduizenden exemplaren over Frankrijk is verspreid en de schrijver ettelijke maanden gevangenisstraf heeft gekost. De legerleiding verbood de militairen, de Bourses te bezoeken en vele Bourses verloren de gemeentelijke ondersteuning ten gevolge van de antimilitaristische propaganda. Op het congres Op het congres van 1904 klinken reeds van reformistische zijde waarvan 1904 schuwingen, dat de C.G.T. hier op de verkeerde weg is. 1 ) Een vakbeweging doet dwaas, als zij haar energie en geld verspilt aan een anarchistische actie tegen het leger, die bovendien tallooze niet-anarchistische arbeiders van aansluiting bij de syndicats terughoudt. De resolutie van dit congres houdt zich bezig met de Russisch-Japansche oorlog, die zij beschouwt als een middel der betrokken regeeringen om de aandacht van de rechtmatige eischen der arbeiders af te leiden. 2) Op het congres Het congres van Amiens, 1906, valt in de periode, dat de antimilitarisvan 1906 tische actie op haar felst is. Voor Yvetot is het vanzelfsprekend, dat bij een oorlogsverklaring alle arbeiders zullen weigeren te vechten. Het congres besluit „de antimilitaristische en antipatriottische propaganda" met verdubbelde kracht voort te zetten. 3 ) Toch maken hier reeds verschillende revolutionairen zich van Yvetot los, o.a. Merrheim en Latapie, naar wier oordeel het bestaan der C.G.T. niet voor deze, zij het belangrijke, bijzaak in de waagschaal mag worden gesteld. 4 ) Op het congres Dit verzet was in 1908 aanmerkelijk sterker geworden. Vóór het convan 1908 gres van Toulouse voerde de Revue Syndicaliste een campagne tegen de bespreking van een „politieke kwestie" als het antimilitarisme. Zij waarschuwde: over dit punt leven onder de georganiseerde arbeiders zeer uiteenloopende opvattingen; wij ondermijnen door deze actie meer de C.G.T. dan het leger. 5 ) Te Toulouse bleek, dat er inderdaad groote meeningsverschillen in de C.G.T. bestonden; de resolutie, die een kleine meerderheid meekreeg, was scherp, maar niet zóó scherp, als Yvetot had gewild; zij sprak de verwachting uit, dat de arbeiders op een oorlogsverklaring zouden antwoorden met de revolutionaire algemeene staking. Het tegenvoorstel der gematigde vleugel betoogde, dat alleen van een krachtige internationale aaneensluiting tusschen de vakcentrales der verschillende landen vermindering van het oorlogsgevaar te verwachten was; in kritieke momenten zouden deze een gezamenlijke „agitatie" moeten ontketenen; „het antwoord op de vraag, wat er gebeuren moet, indien hierdoor de oorlogsverklaring niet kan worden voorkomen, ligt buiten de competentie van de vakbeweging;" van een algemeene staking, verklaarde Niel tegenover Jouhaux, die hier nog het extremistische standpunt verdedigde, komt, gezien de mentaliteit van de meerderheid van het proletariaat, toch niets terecht. De minderheid wilde vooral de nadruk leggen op het ongeschikt maken van het leger om tegen stakers op te treden; dat, immers, was een punt, waarover de arbeiders van verschillende politieke richting het eens konden zijn. 6) De enquéte Om inzicht te krijgen in het karakter van het syndicalistisch antimiliover het anti- tarisme, moeten naast deze congresdebatten de antwoorden der milimilitarisme tants worden nagegaan op de in 1905 door de Mouvement Socialiste ) Compte R., Bourges, bi. 130. — 2 ) Idem, bi. 231. — 3) Idem, Amiens, bi. 175. ) Vgl. Mouv. Soc., 15-1-1907, bi. 51. — 5) October 1908, Guérard, Niel, die ook ten deze veranderd is, en Keufer, bi. 145 vlgd. en 176 vlgd. — 6) Compte R., Toulouse, bi. 176-215; Mouv. Soc., 15-11-1908, bi. 394 vlgd. 1
— 4
214
ingestelde enquéte. 1 ) Aanvankelijk viel de geheele nadruk op de binnenlandsche, onderdrukkende functie van het leger; en de feiten droegen er toe bij, deze kijk op de zaak bij de arbeiders te versterken. Vrijwel iedere staking van eenige omvang leidde tot bloedige botsingen met de militaire macht en herhaaldelijk trachtte de regeering, stakers door soldaten te vervangen, (zoo bij de staking der arbeiders in het Parijsche electriciteitsbedrijf in 1907 en bij de spoorwegstaking in 1910). Pouget schreef in de Voix du Peuple: de jonge arbeiders worden alleen in de kazernes gebracht „voor de bescherming van de rijken"; 2 ) dit zou „de eenige taak" van het leger zijn. 3 ) In deze gedachtengang beteekende de door de C.G.T. voor te bereiden algemeene dienstweigering der jonge arbeiders het einde van het kapitalisme. 4 ) Maar met het toenemende oorlogsgevaar wordt de aandacht der militants meer en meer op de internationale beteekenis van het leger gericht. Dan verschijnt, als aanvulling van het anti-militarisme, de antipatriottische propaganda op het tooneel. De militants blijven het „sentimenteel" humanitair pacifisme, dat zij bij een deel der burgerij en bij de parlementaire socialisten aantreffen, als verachtelijk verwerpen; Jouhaux laat zich door zijn oorlogsindrukken op een dwaalspoor leiden, als hij later schrijft: ons antimilitarisme was in de eerste plaats het verzet van het „menschelijk gevoel" tegen de ellende van de oorlog. 6 ) Nu is het betoog dit: met het vaderland der bezitters heeft de arbeider niets te maken; het „vaderland" is voor ons de verpersoonlijking van alle onrecht en ellende, die wij in het kapitalisme moeten ondergaan. Met de twisten tusschen de kapitalisten in de verschillende landen hebben wij niets te maken en ter verdediging van een land, dat ons in de misère laat zitten, laten wij ons niet in de dood jagen. Het vaderland van de arbeider is zijn klasse; eerst als alle overgeleverde nationale gevoelens uit de arbeidersklasse zullen zijn uitgebrand, zal zij rijp zijn voor de eindstrijd voor het socialisme. 6) Tenslotte blijft klinken het argument, dat wij in de resolutie van 1898 hebben gehoord: oorlog en oorlogsvoorbereiding vergrooten onze armoede; onmetelijke productiekrachten worden hierdoor in vredestijd verspild, in oorlogstijd op nog grooter schaal vernietigd. Het merkwaardige is, dat bij de extremisten weldra de strijd tegen het oorlogsgevaar overweegt, terwijl de gematigde syndicalisten en reformisten zich tot de strijd tegen het leger als kapitalistisch dwangmiddel bij economische conflicten willen beperken. Beide opvattingen verschillen aanmerkelijk van de geweld-leer van Sorel. Nooit wordt door de militants het geweld in de klassenstrijd op één lijn gesteld met het oorlogsgeweld; zij vechten, zeker, en vechten fel, maar van een theoretische verheerlijking van de „oorlogsgeest" is bij hen geen spoor te vinden. Veel eerder en juister dan de theoretici zien de militants het naderend oorlogsgevaar; reeds in 1905, tijdens de Marokko-crisis, geeft het revolutionaire C.G.T.-bestuur een manifest uit: „De arbeidersklasse wil het behoud van de vrede tot elke prijs." 7 ) Als in 1911 en volgende jaren de last van de toenemende internationale spanning steeds zwaarder ') Mouv. Soc., Aug.—Oct., 1905. — _) 10-2-1901. -- 3 ) Lotelingennummer, Jan. 1902. — 4 ) Mouv. Soc., Aug. 1905, bi. 438 enz. — 5 ) t. a. p., bi. 181. — 6 ) Mouv. Soc., Aug. 1905, bI. 440, 443, enz. — 7 ) Compte R., Amiens, 1906, bi. 8. 215
Verschillende opvattingen
Activiteit bij dreigend oorlogsgevaar
gaat drukken, geven de reformisten hun oude bezwaren op ~ Albert Thomas had ten deze van het begin af dichter bij de revolutionairen gestaan 1 ) — en wat dan verder de C.G.T. nog mag verdeelen, in de agitatie tegen het groeiend militarisme is zij één. Ondanks de vroegerbeleden principes nemen nu naast de klasse-argumenten de algemeen menschelijke bezwaren tegen de wreedheden van de oorlog in manifesten en redevoeringen een steeds grooter plaats in. 2 ) Ook hierdoor werd de samenwerking ten deze met de partij, die de klasse- argumenten nooit verwaarloosd had, gemakkelijker. Bovendien waren de beide lichamen het eens ten aanzien van de middelen, waarmede het oorlogsgevaar bestreden moest worden. Het vredescongres der C.G.T. van November 1912 besloot tot de algemeene staking in geval van oorlog; de arbeiders zouden, zoodra de oorlogstoestand was afgekondigd, zich in de Bourses of op andere van te voren vastgestelde plaatsen vereenigen om de laatste voorbereidingen voor het verzet tegen het mobilisatiebevel te treffen; als wij moeten kiezen, verklaarde het congres, tusschen volkeren~ oorlog of burgeroorlog, kiezen wij de laatste. 3 ) In dezelfde maand sprak een congres van de socialistische partij zich, voor het geval de re. geerders het tot oorlog zouden laten komen, voor de algemeene werk opstand uit. 4) -stakinged De actie in Zoo was het onvermijdelijk, dat deze twee lichamen, tusschen welke 1913 omtrent beteekenis en middelen der te voeren antimilitaristische actie geen verschil meer bestond, die voor een steeds grooter deel dezelfde arbeiders tot leden hadden, in 1913 tegen het plan der regeering, de militaire diensttijd tot drie jaren te verlengen, gezamenlijk optrokken. Terwijl de C.G.T. in 1912 nog geweigerd had, met de partij een meeting tegen het oorlogsgevaar te beleggen, organiseerden de twee organisaties in het voorjaar van 1913 gezamenlijke manifestaties tegen het aanhangig wetsontwerp. De politieke vragen beheerschten aller gedachten en sleepten ook de arbeiders mede; het C.G.T.-bestuur was gedwongen te volgen. 5 ) De Bataille Syndicaliste en de Humanité bevatten gelijkluidende oproepen en manifesten aan de Parijsche arbeidersbevolking. Eind Mei, enkele dagen na een grootsche betooging op de Pré Saint Gervais, kwam het in verschillende garnizoenen tot relletjes, waarvoor de regeering de C.G.T. verantwoordelijk stelde. Een twintigtal militants werd in Parijs en in de provincie gearresteerd, stuk~ ken en archieven der C.G.T. werden in beslag genomen — zij zijn, zooals in Frankrijk blijkbaar gebruikelijk is, sedert verdwenen — en de regeering-Barthou deelde mede, de ontbinding der C.G.T. te overwegen en een wetsontwerp in voorbereiding te hebben, waardoor de bewegingsvrijheid van de C.G.T., federaties en Bourses sterk zou worden beperkt; e) tot behandeling van het wetsontwerp is het evenals vorige malen niet gekomen. Een vergelijking van de houding der C.G.T. tegenover deze dreiging met die van 1908 in een dergelijk geval toont, dat de leiding in bezadigder en bekwamer handen is. De toon der protest-manifesten is krachtig en vastberaden, maar alles wordt verme~ 1 ) Vgl. Revue Syndicaliste, Oct. 1906, bl. 168. — ') Syndicalistische klacht daarover: Bataille Syndicaliste, 20-8-1912. — 3) Gedenkboek C.G.T., bl. 128 —129. — 4 ) Mouv. Soc., Dec. 1912, bl. 334. — 5 ) Ook voor het volgende, Seignobos, t. a. p., bl. 25-26; Mouv. Soc., Maart 1913 en volgende maanden. — ") Louis, II, bl. 23 en 25-26.
216
den, wat de Kamermeerderheid tot onderdrukkingsmaatregelen zou kunnen provoceeren; met verontwaardiging wijst de C.G.T. de beschul af, de soldaten ooit tot muiterij te hebben aangespoord; dit be--dign teekent een verloochening van Yvetot's Manuel du Soldat, waarin met zooveel woorden werd aangeraden, op de officieren te schieten. Op de administratieve conferentie van Juli 1913 eischen de extremisti- Weer geen alsche elementen, het door de regeering aangekondigde wetsontwerp te- gemeene staking gen de C.G.T. met de algemeene staking te beantwoorden. De ontwikkeling in de C.G.T. is nu zoover voortgeschreden, dat Jouhaux en Merrheim de meerderheid der militants achter zich hebben, als zij dit voorstel als onzinnig verwerpen. Wat wij te doen hebben, zeggen zij, is de nieuwe kaders gereed te maken, opdat de organisatie, als zij of ficieel ontbonden wordt, onder andere naam zonder storing verder kan functioneeren. De conferentie roept de arbeidersklasse op, „met al het vuur, waarover zij beschikt, de voortschrijding van de militaristische geest te bestrijden, die in strijd is met de groei der beschaving en met de verlossing van het proletariaat." 1 De actie van partij en C.G.T. kon de tot stand koming van de dienst- De wereldoorlog tijd van drie jaar niet verhinderen. Toch was zij van groote waarde voor de innerlijke consolidatie der C.G.T. en voor de toenadering tot de socialistische partij. De samenwerking van beide lichamen in de laatste dagen vóór het uitbreken van de wereldoorlog scheen geheel vanzelfsprekend; zij was er niet minder vruchteloos om. Op beider congressen van de laatste jaren was besloten, een oorlogsverklaring met de algemeene staking te beantwoorden; waarom deze besluiten onuitgevoerd moesten blijven, kan hier niet uitvoerig worden nagegaan. Jouhaux ontmoette eind Juli 1914 te Brussel Legien en bracht van dit gesprek de overtuiging mede, dat de Duitsche vakbeweging niet tot een gezamenlijke uiterste actie tegen de oorlog bereid was; de C.G.T. had hierin een voldoende verontschuldiging voor de overtreding der congresbesluiten. ) Na de 2de Augustus stelde Jouhaux zich en zijn organisatie ge beschikking van de regeering; tot het einde van de oorlog zou-heltr deze minstens even zeker op de loyaliteit van de syndicalistische vakbeweging, als op die van de socialistische partij kunnen rekenen. Zou de C.G.T. anders hebben kunnen handelen, als de berichten uit Duitschland gunstig hadden geluid? Het antwoord op deze vraag kan niet anders dan ontkennend luiden; evenals de socialistische partijen moest de C.G.T. wel worden meegesleept door de nationalistische opwinding, waarin de massa der arbeiders voor andere klassen niet onderdeed. Ook in de doorsnee-syndicalist sluimerde de Fransche patriot. Is deze, in de jaren vóór 1914, niet reeds somtijds te herkennen in de zelfverzekerde hooghartigheid der syndicalisten tegenover de buitenlandsche vakbeweging? Het syndicalisme heet „de Fransche methode"; ligt er niet, onbewust, een element van nationalisme in de onschokbare overtuiging van een man als Grif fuelhes, dat deze „Fransche" methode, hoe zij zich ook mag ontwikkelen, hoe ook haar resultaten mogen zijn, verre superieur is boven de „Duitsche"? )
') Gedenkboek C.G.T., bl. 132. — _) Idem, bl. 133 vlgd.
217
Organisatori- In de kentering van het syndicalisme in de periode 1910--1914 moeten sche verande- twee elementen onderscheiden worden: de organisatorische veranderinringen voor gen, — verhooging der contributies, ook bij vrijwel alle aangesloten fe1914
deraties, 1 ) meer centralisatie, voorzorgsmaatregelen tegen het spontaan uitbreken van stakingen, die geen succes beloven; hierbij moet genoemd worden de toenemende twijfel aan de doelmatigheid van de algemeene werkstaking — en in de tweede plaats de toenadering tot de socialistische partij. De eerste ontwikkeling zou zich ook na de wereldoorlog gestadig voortzetten. Het eigenlijke syndicalisme was reeds vóór 1914 dood; wie, als Pouget en Delesalle, niet geneigd waren, zich bij het nieuwe beleid aan te sluiten, geraakten op de achtergrond. Teekenend is, dat de uitgave van de Mouvement Socialiste in Mei 1914 moest worden gestaakt. Voorzoover deze overgang naar meer bezonnenheid en grooter verantwoordelijkheidsgevoel het werk was van personen, moet de eer vooral worden toegekend aan Jouhaux. Ondanks zijn afkeer voor „politiek" is hij een geboren politicus. Na de vurige wekkers van de eerste periode is hij de bouwer, die het aangebrachte materiaal schift en verwerkt. Reeds in deze tijd voelt men in hem de origineele, scheppende staatsman, die hij zich na de oorlog zal toonen. Jouhaux en Wat de toenadering tot de partij betreft, deze was het werk van twee laurés mannen, die elkaar waardeerden en elkanders moeilijkheden verstonden: Jouhaux aan het hoofd der C.G.T.; Jaurès aan het hoofd der partij. Op het partijcongres van Amiens, Januari 1914, kon Jaurès verklaren: „De periode van het systematisch wantrouwen tusschen socialistische beweging en vakbeweging nadert haar einde." 2 ) Hij oogstte hier de vrucht van het volhardend streven, waaraan hij zich jaren lang zonder zich ooit gekrenkt te toonen over het wantrouwen en wanbegrip, De toenade- dat hij in de syndicalistische beweging ontmoette, had gewijd. Echter: ring niet vol- deze band schijnt na de oorlog weer veel losser te zijn geworden. Daar tooid na 1918 weldra de communisten de leiding der partij in handen schenen te krijgen — de communisten, die in Rusland en elders bewezen, de onafhankelijkheid der vakbeweging niet te willen ontzien — gebood de voorzichtigheid Jouhaux en de zijnen, zich op de stellingen van „Amiens" terug te trekken en opnieuw het contact met politieke partijen zooveel mogelijk te vermijden. De terugkeer van de C.G.T. naar het a-politieke standpunt beteekent de terugkeer van een weg, die de C.G.T. in 1913-1914 welbewust had betreden.
De syndicalis- In de vorige hoofdstukken is herhaaldelijk sprake geweest van ontsla-
tische vakbe-
gen na een verloren staking, van arrestaties en gevangenisstraf, van groote offers dooden en gewonden bij botsingen met de gewapende macht. De gegeven voorbeelden zouden met vele tientallen kunnen worden vermeerderd. Er was moed voor noodig om met deze voorbeelden voor oogen telkens opnieuw de strijd te beginnen. Het syndicalisme vroeg ten deze van de arbeiders veel meer dan een reformistische strijdmethode, daar door het ontbreken van finantieele middelen elke staking ellende beteekende en er geen mogelijkheid bestond, na een staking de ontslagenen ook maar eenigszins te steunen.
wegin
B) Vgl.
J. Steiner, Syndikalistische Wandlungen, Neue Zeit 1913-1914, I. bl. 88. —
') Geciteerd, Motiv. Soc., Jan. 1914, bl. 76.
218
Daarnaast moeten genoemd worden de offers aan tijd en energie, die de vakorganisatie altijd van de arbeiders vraagt. Ongetwijfeld is het in de eerste plaats het verlangen naar beter arbeidsvoorwaarden en een hooger levenspeil, dat de arbeider in zijn syndicat brengt. Maar het zal altijd gemakkelijker en voordeeliger blijven, zich niet te organiseeren en de strijd aan anderen over te laten; de ongeorganiseerde deelt bij een overwinning in de voordeelen en ontgaat bij een nederlaag de nadeelen. Zoo bevat dus ieder syndicat reeds in zeker zin een elite: personen, die durf hebben en die verder zien dan het meest directe eigenbelang. Geen beschrijvingen, geen reeksen van cijfers en feiten, zullen ooit een buitenstaander kunnen duidelijk maken, welk een som van persoonlijke offers in de vakactie door de massa der ongenoemden wordt gebracht. De arbeider, die zich bij een syndicalistisch syndicat aansloot, vond daar geen verzekeringsfondsen; hij aanvaardde de strijd met al zijn risico's zonder veel kans op onmiddellijk voordeel. Hij leerde er, zich te laten leiden door overwegingen van kameraadschap en solidariteit. Wat natuurlijk niet wil zeggen, dat het menschelijke egoïsme en de zorg voor het persoonlijk belang -- het „vooruitkomen in de wereld" —, die het kapitalisme alle menschen als hoogste wijsheid voorhoudt, bij de leden der C.G.T. op slag zouden zijn uitgeroeid. Voor velen echter beteekende de aansluiting bij een syndicat het uitkomen boven een leven, waarin alleen plaats was voor materieele zorgen en materieel genot; hun leven kreeg nu zin, daar hun geest althans iets vatte van de historische beteekenis van hun strijd voor een rechtvaardiger maatschappelijke orde. Wij mogen dus zeker spreken van de opvoedende waarde van het syn- De opvoedendicalisme. De militants hebben dit element van het organisatiewerk de waarde sterk op de voorgrond geplaatst; voor zoover hun beperkte middelen het toestonden, hebben zij getracht het door middel van cursussen en artikelen in de vakpers aan te vullen. Steeds weer sporen zij de arbeiders aan, in hun ontspanning niet het Parijsche pleizierleven na te bootsen en zich van laffe genietingen te onthouden. Volkomen ongegrond lijkt mij de bewering van Sombart, die van het syndicalisme zegt: „Slechts bij een zoo decadent volkje als de Parijzenaars kon een dergelijke theorie ontstaan." 1 Blinkt de syndicalistische beweging uit door haar strijdkracht en de be- Gebrek aan teekenis, die zij aan de moreele opvoeding der leden hecht, 2 ) er zijn stabiliteit schaduwzijden, die aan deze vorm van vakstrijd speciaal eigen schijnen. Herhaaldelijk moest ik reeds wijzen op het funeste gebrek aan stabiliteit. Voor een direct doel, — voor verbetering der arbeidsvoorwaarden en vooral voor het herstel van een onrechtvaardigheid, — werpt de Fransche arbeider zich zonder aarzeling in de strijd en zet daarbij met een vloek en een grap zijn bestaanszekerheid en, zoo noodig, zijn leven op het spel. Maar de strijd moet niet te lang duren; het enthusiasme is gauw bekoeld en de dappere humor van de eerste dagen verandert in bitterheid, die zich maar al te vaak tegen de eigen leiders richt. In tijden van rust is de Fransche arbeider onverschillig, bespreekt in het )
') W. Sombart, Der Proletarische Sozialismus, deel I, bi. 417; dat deze opmerking evenmin voor de theoretici kan gelden, is op bi. 169 voldoende aangetoond. 2 ) Ook de vakbeweging in andere landen besteedt veel aandacht aan de ontwikkeling van de leden, maar het is daar meer dan bij de syndicalisten verstandelijke opvoeding, het bijbrengen van kennis. —
219
café op de hoek vraagstukken van hooge politiek en haalt verachtelijk zijn schouders op, als men van hem het „kleine werk" vraagt, dat onontbeerlijk is voor het in stand houden van een krachtige organisatie. Steedsvatbaar In de tweede plaats moet worden erkend, dat de Fransche syndicalistivoor wan- sche arbeider zeer toegankelijk is voor wantrouwen en laster tegenover trouwen zijn kameraden en zijn leiders. Door dit steeds opduikend wantrouwen wordt de opvoedende waarde van de syndicalistische beweging ten deele te niet gedaan. Vermeld is, hoe Griffuelhes op onverkwikkelijke wijze tot aftreden werd genoopt; hoe de eerlijkheid van Niel in twijfel werd getrokken, toen hij zich in reformistische richting ontwikkelde; hoe Guérard, na een lange staat van zware en slecht-beloonde dienst, ten gevolge van een lastercampagne zich terugtrok uit de cheminotsfederatie; hoe een Parijsche fronde Merrheim, de onvervangbare secretaris van de metaalbewerkersfederatie, wilde wegwerken, „omdat hij wel meer zou opstrijken dan hij beweerde ", enz. Lagardelle, die ver dat dit wantrouwen, volgens hem een gevolg van de democra--wachte, tie, van de syndicats verre zou blijven, i) zou worden teleurgesteld; de syndicalist Lenoir erkent deze misstand onomwonden. 2 ) Telkens duiken op de congressen van de C.G.T. en de vakfederaties voorstellen op, die bedoelen, de bezoldigden na een van te voren vastgesteld aantal dienstjaren tot aftreden te dwingen. 3 Wij willen hiermede doen uitkomen," schrijft één van de voorstellers, „dat in de arbeidersbeweging geen man onmisbaar is." 4 ) Er was bij de herhaaldelijk voorkomende arrestaties der leiders, ook zonder een dergelijke onpractische bepaling in de C.G.T.-statuten op te nemen, gelegenheid te over geweest, dit bewijs te leveren. In dergelijke gevallen bleek echter maar al te duidelijk, hoe volkomen een slecht georganiseerd lichaam, als de C.G.T. vóór ± 1912 was, van enkele leiders afhankelijk is. Een verontschuldigende verklaring van het wantrouwen is slechts te vinden in de talrijke gevallen, dat „camarades", die zich dan veelal uiterst revolutionair toonden, op het kritieke moment zich ontpopten als politiespionnen. 6 ) Aan deze stemming tegenover de zelfgekozen leiders moet het ook worden toegeschreven, dat zelfs bij de eenigszins verbeterde finantieele toestand van de laatste jaren voor de wereldoorlog, de salarissen van de bezoldigde bestuurders zoo ver beneden een redelijk minimum bleven; (Jouhaux ontving f 1500.--- per jaar!) Dagen en dagen werd de energie der enkele bezoldigden door kleine persoonlijke kwesties en door de verdediging tegen fantastische aanvallen op hun beleid ~ speciaal op hun finantieel beleid — in beslag genomen. Dat het in deze omstandigheden meermalen onmogelijk was, de geschikte man voor de weinig aanlokkelijke functie te vinden, ligt voor de hand. De bezoldigde Het ambt van bezoldigd bestuurder, onder alle omstandigheden een bestuurders zeer zware werkkring, stelde in het syndicalisme, waar de noodzakelijke hulpmiddelen ontbraken, aan de persoon, die het aandurfde, haast bovenmenschelijke eischen. Altijd in touw, ook 's avonds; veelal op reis; geen tijd voor het gezin en weinig gelegenheid voor de aanvullende studie, waaraan deze mannen, die alleen de lagere school hadden afge)
„
1 ) Mouv. Soc., 7-6-1902, bl. 1086. — ') Idem, Maart 1913, bl. 235. — a) Compte R., Marseille, 1908, bl. 218; Toulouse, 1910, bl. 345, enz. Vgl. Mouv. Soc., Jan. 1913, bi. 117. 4 ) Revue Syndicaliste, Oct. 1908, bi. 163. 5 ) Louis, Mouv. Syndical, bl. 32, tracht een m.i. mislukte verdediging van het wantrouwen te geven. —
220
—
loopen, zoo dringend behoefte hadden; telkens gesteld voor belangrijke beslissingen, waarvan het wel en wee van honderden afhing. 1 Wie in de Voix du Peuple en de Mouvement Socialiste het verhaal van werkstakingen en conflicten leest, moet onder de indruk komen van hun onbreekbare energie en persoonlijke moed; dat openlijk, of bedektelijk in de nacht, het leven van de militant bedreigd werd, was bij de Fransche verhoudingen geen uitzondering. 2 Zeker, er waren ook onder de syndicalistische militants eerzuchtigen en ijdele veelpraters; (ik geloof niet onbillijk te zijn, als ik Yvetot hieronder reken, al bezat hij een groote mate van persoonlijke moed.) Meer dan in reformistische bonden, waar aan het leiderschap het beheer van groote fondsen verbonden is, werd bij de keuze der syndicalistische bezoldigden alle aandacht geschonken aan welsprekendheid en revolutionair vuur. 3 ) Maar over het algemeen mag worden gezegd, dat de militants leefden naar het door Pelloutier in zijn prachtig leven gegeven voorbeeld, dat hij zelf aldus mocht omschrijven: „Vrij van alle eerzucht, ons geheele kunnen gevend, steeds bereid ons leven op het spel te zetten op ieder gevechtsterrein, en, na de politie te hebben afgeranseld en de militaire macht te hebben getart, zonder ophef terugkeerend naar onze onopvallende, maar vruchtbare taak in de syndicats." 4 ) Reserve moet hier slechts worden gemaakt ten aanzien van de vechtpartijen met politie en leger, die typisch zijn voor de oud-anarchist Pelloutier. De op hem volgende leidersgeneratie heeft deze ongelijke strijd tusschen gewapenden en ongewapenden zooveel mogelijk vermeden. Ook door tegenstanders, die de beweging kennen, als Challaye en Mermeix, is toegegeven, dat onder de syndicalistische militants de onbaatzuchtigste figuren werden gevonden. 5 Pouget neemt onder deze leiders een aparte plaats in; hij was in de Pouget jaren vóór het optreden van Jouhaux de machtigste man in de C.G.T.; het achturenbesluit van Bourges was zijn werk. Welsprekend en een vlot schrijver, gezegend met een zekere diplomatieke vaardigheid, was hij de geachte en gevreesde aanvoerder. Zijn afkomst uit de bourgeoisie was zelfs in de C.G.T. geen bezwaar, daar hij de oprechtheid van zijn revolutionaire principes metterdaad had bewezen; hij had meegevochten in de Commune en in zijn anarchistische periode herhaaldelijk met de justitie en de gevangenis kennis gemaakt. 6 Meer nog dan Pouget is Delesalle altijd de anarchist gebleven; in de lei- Delesalle ding van de Section des Bourses bleef hij wat in de schaduw van Yvetot, maar hij was in karakter en bekwaamheid zeker de meerdere.Vriend van Sorel was hij de eenige van de militants, die sterk door de syndica-
)
)
)
)
— 2)
1 ) Vgl. de beschrijving van het leven van een militant, Revue Syndicaliste, Jan. 1909, Vgl. Mouv. Soc., 1-12-1905, bI. 438, Merrheim bij de staking te bi. 268 vigd. Longwy. 3 ) Vgl. Michels, Soziologie, t. a. p., bi. 288. 4 ) Geciteerd bij Sorel, Decomposition, bi. 62. 5) Challaye, t. a. p., bi. 66; Mermeix, t.a.p., bi. 231. Franck's beschuldigingen van persoonlijke verrijking moeten als ongerechtvaardigde beweringen van een kwaadaardig tegenstander worden afgewezen; t. a. p., bi. 60 en 283. — Zijn eigen levensbeschrijving, Almanach du Père Peinard. 1894-an 102, (!), bi. 32 vigd. Vgl. voor verschillende leiders A. Pawlowski, la C.G.T., bi. 97 vigd. Hij was
_
—
—
6)
journalist, die de beweging goed had gevolgd, maar men moet met zijn persoonlijke en partijdige indrukken voorzichtig zijn en niet, zooals Moreau, t.a.p., bi. 254, blijkbaar doet, hem klakkeloos naschrijven.
een
221
listische theoretici werd beïnvloed; daardoor en door zijn aangeboren intransigentie was hij tenslotte niet geschikt voor een leidende functie in een groote beweging, die onherroepelijk de bereidheid tot compromissen vereischt. Bij het onverzoenlijk woord hoorde volgens hem de even onverzoenlijke daad. Een onpractisch man, maar het zuiverste voorbeeld van de onbaatzuchtige en onverzoenlijke syndicalistische militant. Merrheim Dat de gaafheid van karakter en de oprechtheid van de syndicalistische overtuiging vereenigd konden worden met de eischen van het verantwoordelijk leiderschap toont de figuur van Merrheim. Ik had reeds gelegenheid op de bekwaamheid van deze secretaris der metaalbewerkersfederatie te wijzen; wie het wezen van het syndicalisme in de bronnen zoekt, zal van weinig figuren een zoo zuivere, krachtige indruk ontvangen, als van Merrheim. Altijd bereid zich bij de eischen der werkelijkheid aan te passen, zonder ooit „opportunist" te worden in de slechte zin van het woord; een harde werker, die zich ondanks de handicap van zijn proletariërsopvoeding volkomen op de hoogte had gesteld van de economische beteekenis van de metaalindustrie. Door het leven van deze militant loopt één rechte lijn; in alle omstandigheden blijft hij de realistische syndicalist: als hij vóór de oorlog Jouhaux steunt; als hij in de oorlogsjaren weigert de „godsvrede "-politiek van de C.G.T.- leiding te volgen en de belangrijkste figuur in de Fransche delegatie naar Zimmerwald is; als hij na 1918 steeds zichzelf blijvend, zich niet door het communisme laat meesleepen en vooraan staat bij het zware werk, de C.G.T. uit de crisis, door de communistische splitsing veroorzaakt, te redden. Griffuelhes De leiderskwaliteiten van Griffuelhes, zijn moed en onbaatzuchtigheid, mogen uit de voorgaande hoofdstukken zijn gebleken. Was hij ijdel? Zeker kon hij slecht tegen kritiek en voelde zich gauw op zijn teenen getrapt. In zijn artikelen toont hij een breede geest met belangstelling voor alle vraagstukken, waarmede zijn positie de vroegere lederbewerker in aanraking brengt, maar zij blijven stroef en toonen een gemis aan helderheid. Het is, alsof de economische problemen, waarmede hij zich als verantwoordelijk leider moet bezighouden, hem altijd té zwaar zijn. De algemeene wetenschappelijke ontwikkeling van Merrheim of Jouhaux heeft hij nooit kunnen verwerven. Niel Veel sterker geldt dit voor de niet heel vaste figuur van Niel. Deze kellner uit Montpellier heeft zich een zeer bekwaam organisator getoond; men herinnert zich, dat de eenheid van C.G.T. en Fédération des Bourses in de eerste plaats zijn werk was. Toch was hij verre van populair, had zelfs in latere jaren opvallend weinig invloed; mede een gevolg, waarschijnlijk, van zijn ongenietbaar-langdradige welsprekend~ heid, waaraan ieder C.G.T.-congres weer moest gelooven. Zijn boekje, „Deux principes de la vie sociale", is van een kinderlijk-onbeholpen geleerderigheid. Jouhaux En dan, een hoofd boven alle anderen uit, Jouhaux, dé leider. Ik had reeds gelegenheid mijn oordeel over zijn figuur te geven en bepaal mij er hier dus toe vast te stellen, dat de positie van „le général" ondanks de vele vijanden, die hij zich door zijn weinig zachtaardig optreden tegenover tegenstanders heeft gemaakt, in de crisissen van de oorlog en 222
de jaren na 1918 ongeschokt is gebleven. De persoon van Jouhaux vertegenwoordigt na 1910 de C.G.T. en haar ontwikkeling. 1 )
De uitvoerige beantwoording van de vraag, welke waarde het syndicalisme voor de socialistische arbeidersbeweging in het algemeen heeft, valt buiten het kader van deze studie. Dat de losse organisatievorm of de wilde strijdmethoden nog ooit uit vrije verkiezing zullen worden nagevolgd, lijkt mij ondenkbaar; zij behooren typisch bij het jeugdstadium van de arbeidersbeweging en mogen als een overwonnen standpunt worden beschouwd. Maar het syndicalisme, zooals het vóór de wereld~ oorlog in Frankrijk optrad, bevat een voor geen gevaren terugdeinzende strijdlust en een zuiver revolutionair instinct, die de arbeidersbeweging niet zal kunnen verliezen, zonder voor haar historische taak ongeschikt te worden. Bovendien: er zijn onderdeelen van de syndicalistische opvatting van de klassenstrijd, die hun weg in de internationale socialistische beweging hebben gevonden; het verleggen van het accent van de strijd voor de toekomst-alleen op constructief socialistische arbeid, reeds binnen het kapitalisme; --- al wordt dat constructief werk niet geheel in dezelfde richting gezocht; en de toenemende twijfel aan de socialistische bruikbaarheid van de burgerlijke staat en van het parlementaire stelsel in het bijzonder; — men vergelijke bijv. de politieke zijde van de socialisatie-ontwerpen, die na de oorlog door de sociaaldemocratie zijn uitgewerkt en Troelstra's beschouwingen over „het po systeem" der sociaal-democratie; hierbij moet echter worden op--litek gemerkt, dat Troelstra en zij, die aan zijn zijde staan, niet zoozeer onder de invloed van syndicalistische geschriften, als wel door de eigen ondervindingen tot dit standpunt zijn gekomen. Misschien wil men hieraan toevoegen de andere vragen op de achtergrond dringende beteekenis, die in de laatste tijd ook buiten het syndicalisme aan de „moreele rijpheid" van de arbeidersklasse voor het socialisme wordt gehecht, doch ik betwijfel, of dit wel een blijvend en meer dan een speciaal -Hollandsch verschijnsel is. De directe gevolgen van het syndicalisme voor het Fransche proletariaat zijn ongetwijfeld weinig bevredigend geweest. Het heeft, minder dan mogelijk ware geweest, bijgedragen tot de verheffing van zijn levenspeil; het heeft zijn eenheid en zijn macht gebroken en door zijn overdaad van revolutionaire frases velen geschikt gemaakt om na 1918 tijdelijk de lokroep van Moscou te volgen. Maar het vormt in een weinig industrieel land als Frankrijk een onvermijdelijk overgangsstadium en in ruimer verband beschouwd, zal men het de negatieve waarde moeten toekennen, de Fransche arbeiders te hebben doen ondervinden, hoe het niet moet, — en de positieve waarde, door zijn opwekking van solidariteit, offervaardigheid en strijdlust meer doeltreffende socialistische strijd -methodn te hebben voorbereid.
1 ) Ten aanzien van Jouhaux toont Pawlowski in zijn boekje van 1910, hoe voorzichtig men met het overnemen van zijn oordeel moet zijn; hij schrijft, bl. 108, dat Jouhaux onontwikkeld is, (in ieder geval had hij dan de gave, dit gebrek, dat de gewezen fabrieksarbeider niet mag worden aangerekend, te herstellen), dat hij een slecht spreker is en dat hij wel spoedig door een betere kracht zal worden vervangen 1
223
De blijvende beteekenis van het syndicalisme voor de in-
ternationale arbeidersbeweging
en voor het Fransche proletariaat
INHOUD Bladz.
.
7
Hoofdstuk I. Waarom is Frankrijk het land van het syndicalisme?
11
Voorwoord . .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Omschrijving van het begrip syndicalisme — Het woord „syndicalisme" ~ De term „militants" -- Verklaring van het ontstaan van het Fransche syndicalisme — Lagardelle --- Berth — Mevrouw Roland Holst — Sombart — Gottsched r-- Eckstein — Adolf Braun — Overwegend kleinburgerlijk karakter — De proef op de som ~ Het bedrijfstype, dat in een stad overheerscht, bepaalt het karakter der arbeidersbeweging ~ Het overwicht van de landbouw — Het eigenaardig karakter der Fransche democratie -- De politiek der socialistische partij — De splitsingen in de socialistische partij -- De revolutionaire traditie.
Hoofdstuk H. Vóór en na de Commune . . . . . . . . . 21 De revanchedroom van het proletariaat r- De Communelegende -- Tijdelijke stilte — De mutualités , De résistances — Wettelijke belemmeringen — De Februarirevolutie — Het tweede keizerrijk — Tentoonstelling te Londen — Het Engelsche voorbeeld — Uitbreiding van het stakingsrecht -- Manifest der 60 — De term „chambre syndicale" -- Arbeiderseischen in 1867 — Meer vrijheid van beweging — Stakingen in 1869 — Verband met de Eerste Internationale? — Internationale steun — Stijgende invloed der Internationale — Onderdrukking na de Commune — Barberet en zijn richting — Verandering 1873-1876 ~ Toenemende radicaliseering — Eerste arbeiderscongres, 1876 -- Het is antisocialistisch — Productiecoöperaties ~ Vrijheid van beweging geëischt — Wat verwacht men van de syndicats? ~ Het socialisme na de Commune — Terugkeer van Guesde — Congres van Lyon, 1878 ~ Sterke socialistische minderheid -- Arbeiderscandidaten — Guesde's proces ~ Congres van Marseille, 1879 ~ Stichting socialistische partij — Waardeering van de vakbeweging — Invloed van Guesde -- Het karakter van het congres .— Onder de voogdij van Guesde ~ Afnemende invloed van Barberet — De marxistische propaganda — Het congres van Le Hávre, 1880 ~ Splitsing tusschen guesdisten en barberetisten ~ Stand van de vakbeweging — Groei; ook vóór 1884 — De blanquisten ~ Splitsingen in Guesde's partij — De splitsing werkt door in de vakbeweging ~ De wet van 1884 — Inhoud van de wet ~ De bedoeling van Waldeck Rousseau — Wantrouwen bij de syndicats -- De beteekenis van de wet van 1884.
Hoofdstuk III. De zegetocht van de algemeene werkstaking;
1884-1894
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
45
Congres van Lyon, 1886 — Socialistische meerderheid r- De eerste vakcentrale Revolutionaire besluiten .— De organisatie der vakcentrale — Voorloopige mislukking — In de schaduw van de Parti Ouvrier -- Voor het eerst: de algemeene werkstaking ~ Geen duidelijk te onderscheiden ontwikkelingsfasen ~ De Bourses du Travail -- Verandering van beteekenis van de naam „Bourse du Travail" — Doel van de Parijsche Bourse — Uitbreiding over het land — Geringe groei van het socialisme — De Boulanger-crisis — De twee internationale congressen van 1889 ~ De guesdisten tegen de algemeene staking — De Indépendants r- De possibilisten — Afscheiding van de allemanisten — Hun verwantschap met het syndicalisme ~ Vóór de algemeene staking — Congres van Marseille, 1892 ~ De algemeene staking aanvaard — De oorzaak van haar populariteit — De Fédération des Bourses — Haard van syndicalistische ideeën — Groei der vakbeweging -- Poging, de leiding in de vakbeweging te grijpen — De Parijsche Bourse gesloten .-- Moeilijkheden over de wet van 1884 — Voorbereiding van de eenheid in de vakbeweging ~ Socialistisch verkiezingssucces, 1893 -- De guesdisten verliezen hun aanhang in de vakbeweging — Het guesdistisch congres van 1894 tegen de algemeene staking — Vakvereenigingscongres van Nantes, 1894 — Meerderheid voor de algemeene staking -- Einde van de guesdistische vakcentrale — De leiding aan de Fédération des Bourses ~ De algemeene staking en haar beteekenis — De oorspronkelijke opvatting — Een vreedzaam strijdmiddel? — De voorbereiding — Wijzigingen in de opvattingen -- Terugkeer tot de oude opvatting — De directe actie ~ Stakingen als revolutionaire gymnastiek — De
225
algemeene staking als logische slotsom van het proletarisch verzet ~ Geen hulp van buiten ~ De algemeene staking in plaats van de verovering der politieke macht ~ Opvoeding tot algemeene staking — Wanneer de revolutionaire algemeene staking? ~ De gedecentraliseerde revolutie ~ De arbeiders nemen de productie in handen ~ De nieuwe wereld groeit in de oude — De syndicalistische maatschappij — Het toekomstbeeld van Pelloutier --- Enquête over de „lendemain de la grève générale" ~ Uit de antwoorden op de enquéte ~ De voedselvoorziening ~ „De mijn aan de mijnwerkers" of socialisatie? ~ De productiecoöperaties ~ De Verrerie Ouvrière -- Voor de arbeiders is de algemeene staking een reëel begrip — Wisselende opvattingen over de partieele stakingen -- De reformisten tegen de algemeene staking — Standpunt der sociaal-democratie.
Hoofdstuk IV. De breuk met de socialistische partijen. Het antiparlementarisme; 1895--1901 . . . . . . . . . . . . 70 De anarchisten — Geen direct verband met het besluit van Nantes ~ De anarchisten in de syndicats — Pelloutier en de Bourses ~ Pelloutier als tacticus — Congres van Limoges, 1895 ~ Gebrek aan belangstelling — Stichting van de C.G.T. — De statuten -- Wrijving met de Fédération des Bourses ~ Pelloutier's propaganda ~ Bourses-congres van 1896 — Bestaan der C.G.T. bedreigd — C.G.T.-congres van 1896 ^- Bourses-congres van 1897 — Pelloutier tegen de C.G.T. — C.G.T: congres, 1897 -- De sabotage -- Boycot als overgang naar sabotage ~ Gewelddadige sabotage -- Het „marque syndicale" -- De boycot in de practijk r- Propaganda voor sabotage -- De sabotage der kappersbedienden — Men tracht alleen de werkgevers te treffen — Pouget over de sabotage — De Fransche vakbeweging te zwak voor lijdelijk verzet ~ Ht syndicalisme in wording ~ Sorel over de toekomst der syndicats -- Toenemende moeilijkheden tusschen de C.G.T. en de Federation des Bourses r- Het organisatorisch contact verbroken ~ Verhouding tot de politiek ~ Het socialisme na 1893 ~ Het program van Saint Mandé -- Internationaal congres van Londen — De Dreyfus-zaak — Een begin van eenheid -- De pogingen van Jaurès -- De syndicats en de eenheidspogingen ~ Het geval-Millerand .- Het werk van Millerand — Wantrouwen bij de vakbeweging — Het antiparlementarisme -- Ontwerpstakingswet — Fel verzet in de vakbeweging .- Congres van Lyon, 1901 — Tegen de Conseil Superieur du Travail — Griffuelhes' argumentatie -- De bewuste minderheid — Het belang van het ledental — Tegen de democratie ^- De staatsvorm is de syndicalisten niet onverschillig — Geen officieel proletariaat — De trage wetgeving -- De Arbeidswet-Millerand — Sociale wetten onvoldoende nageleefd — De conclusie van de arbeiders -- Antiparlementaire propaganda van Pelloutier ~ Invloed van Bakunin? ~ Van Proudhon? .- De syndicalistische theorie geen logisch systeem — Antiparlementarisme aanvankelijk niet principieel — Steeds scherper antiparlementair — Formuleering van het antiparlementarisme — Argumenten van Griffuelhes ~ Meerderheid der C.G.T. antiparlementair ~ Tegenstrijdigheden -- Het syndicalisme zelf een politieke beweging .- Geen afwijzen van sociale wetten ~ Directe verbeteringen gaarne aanvaard -- De tegenstrijdigheid is onvermijdelijk.
Hoofdstuk V. Eenheid en groei; 1901-1903 . . . . . . . 99 Over het doode punt heen — Stichting van de Voix du Peuple ~ Sorel over de C.G.T. — Verandering in de verhouding tusschen C.G.T. en Federation des Bourses r Pelloutier's figuur ,-- De grondvester van het syndicalisme -- Zijn leven — Pel als leider -- Zijn overschatting van de Bourses — Zijn practische zin — Hij-loutier ontmoet wantrouwen -- Vergelijking met Domela Nieuwenhuis ^- Yvetot opvolger van Pelloutier — De eenheidscampagne van Niel ~ De C.G.T. voor de eenheid De Bourses-federatie geeft toe — Teleurstelling bij Yvetot — Congres van Montpellier, 1902 -- De nieuwe statuten -- Federalistische organisatie — De typografen en anderen centralistisch — Pelloutier's federalisme ~ In hoeverre werkelijk federalistisch? r- Overwegende invloed van Parijs — Waarborgen tegen onberaden stakingen r Gebrek aan stabiliteit -- Verwarring op de congressen ~ Mutuellistische instellingen ~ Verzekering tegen werkloosheid .- De contributie slecht betaald — Budget der C.G.T. -- Pogingen tot verbetering — Hoogte der contributies — Lage contributies principieel verdedigd — Wijziging in deze opvatting — De vrijgestelden — Uitkeeringen bij staking — De soupes communistes -- De uittocht der kinderen — Steunlijsten — Andere steunbronnen ~ Verbruikscoöperaties ~ Het syndicalistisch standpunt ten deze ~ Geen eenstemmigheid -- Organisatie naar vakken of naar be-
226
drijven ~ Geen direct verband met de beginselen — Het standpunt der C.G.T. Moeilijkheden der fédérations d'industries — Bouwvakarbeiders en metaalbewerkers Opgang na Montpellier — De mijnwerkers — De „gele" vakbonden ~ De staking in Montceau -- De uitgestelde „algemeene staking" der mijnwerkers ~ Nederlaag in Montceau — De mijnwerkersstaking van 1902 — Splitsing in de mijnwerkersbond — Ledental der mijnwerkersfederatie.
Hoofdstuk VI. Bourges en Amiens; 1903~1906 . . . . . . 123 Actie tegen de particuliere bureaux voor arbeidsbemiddeling — Verzet tegen die bureaux -- Hun aandeel in de arbeidsbemiddeling ~ Vroegere actie ~ Geen hulp van het parlement — Nieuwe actie voorbereid ~ De Kamer geeft toe ~ De nieuwe wet Het hoogtepunt der actie ~ Mislukte staking — Het compromis — De resultaten r Het syndicalisme volgroeid -- Organisatorische moeilijkheden r Groei der vakbeweging ~ De strijd tusschen revolutionairen en reformisten ~ De evenredige vertegenwoordiging — De syndicalistische bezwaren ~ Scherpte der discussies -- Sterkteverhouding der richtingen — De Revue Syndicaliste — Het verschil tusschen revolutionairen en reformisten De directe actie ~ De algemeene staking — Waardeering der sociale wetgeving ~ De staat en zijn organen — Antimilitarisme ~ Organisatorische verschilpunten — Vele punten van overeenstemming r De tegenstelling verscherpt — Zelfoverschatting — Verkorting van arbeidstijd — Het acht-uren-besluit van Bourges .— De bedoeling van het besluit — Pouget retireert r De grootsche campagne ~ Propaganda voor de achturendag ~ Resultaten der agitatie ~ Fouten der organisatie ~ Aarzeling kort voor 1 Mei 1906 -- Regeeringsmaatregelen — Toenadering tot de socialistische partij -- De materieele resultaten .— De staking in Hennebont — De syndicalisten als leiders — De overwinning geproclameerd r- Reformistische kritiek ~ De wekelijksche rustdag -- De financiering der actie — Toch: een mislukking — Het congres van Amiens, 1906 -- De reformisten en de politiek — Opvatting van Albert Thomas ~ De toestand in de Nord -- De motie-Renard — De oude toestand gehandhaafd ~ De debatten ~ Niel — Griffuelhes — De „charte" van Amiens — Haar beteekenis ~ De afkeer van het politiek reformisme ~ Het standpunt der partij — Het partijcongres van Limoges, 1906 ~ Nancy en Stuttgart — Jaurès houdt vol — Contact met de partij onvermijdelijk.
Hoofdstuk VII. De theoretici; hun leer en hun invloed . . . . 149 Het werk der theoretici voor de beweging van bijkomstige beteekenis ~ De Mouvement Socialiste aanvankelijk achter Jaurès — Sorel en Berth als reformisten ~ Sorel's standpunt omstreeks 1900 ~ De omkeer bij Berth ~ en bij Lagardelle — De Mouvement Socialiste geheel syndicalistisch ~ De medewerkers van het tijdschrift — De Mouvement Socialiste na 1910 ~ De algemeene werkstaking bij de theoretici .— Het geloof aan de algemeen staking als nieuwe vorm van de catastrophe-theorie — De beteekenis van de algemeene staking ligt in haar voorbereiding — De „mythe" van Sorel — Andere mythen ~ De algemeene staking de socialistische mythe — Producentenheerschappij ~ Geen van te voren opgesteld plan — De syndicalistische maatschappij — Het proletarisch geweld -- De opvoedende waarde van de strijd -- Geweld tegenover machtsmisbruik ~ Het geweld,als schepper van moreele waarden Invloed van Proudhon ~ Verwante opvattingen van Lagardelle r- Tegen humanitair pacifisme ~ Antimilitarisme als onderdeel van de strijd tegen de staat ~ De kritiek op de democratie ~ De politiek als bederf — Lagardelle is gematigder ~ De democratie als onmisbaar overgangsstadium ~ Tegen staatsbedrijven ~ Van intellectueelen is niets te verwachten ~ De leidende élite — Lagardelle en de socialistische partij — „Syndicalisation" van het politieke leven r Bewondering voor een actief kapitalisme ~ Verschil van meening over de sabotage ~ Hoe Sorel zich de ontwikkeling der productie wenscht ~ Verhouding tot Marx -- Sterke invloed van Proudhon -- Het eclectisch karakter van de syndicalistische theorie — Tusschen staatssocialisme en anarchisme ~ Syndicalisme en revisionisme ~ Het buitenlandsch socialisme in de ban — De bestrijding van Jaurès en haar karakter r Sorel moralist ~ Verwerping van de emancipatie der vrouw — De militants op een ander standpunt ~ Tegen staatsonderwijs r- Opvoeding tot voortbrenger ~ De evolutie van Sorel en Berth ~ Toenadering tot de Action Française ~ Sorel-Berth en het fascisme ~ Hun laatste station: het bolsjewisme ~ De figuur van Sorel ~ Een negatieve geest -- Lagardelle — Geen invloed van Sorel op de militants ~ De kloof tusschen de theorie en de syndicalistische practijk.
227
Hoofdstuk VIII. Crisisjaren; 1906-1910 . . . . . . . . 177 Algemeen karakter der periode -- Niet tegen de staatsmacht opgewassen ~ Smeulende burgeroorlog — De botsing te Villeneuve-Saint-Georges — Geen algemeene staking — Congres van Marseille, 1908 — De revolutionairen triomfeeren — Aftreden van Griffuelhes — Het secretariaat van Niel — Niel tot heengaan gedwongen — Jouhaux tot secretaris gekozen — Eerste teekenen van kentering: het geloof in de syndicalistische methoden geschokt — De „syndicalistische crisis' — Talrijke stakingen — De ontwikkeling der Bourses du Travail — De Bourses verdrongen door de departementale raden ~ Het oorspronkelijk overwicht der Bourses typisch voor het syndicalisme — Haar verminderde beteekenis -- Pelloutier's plan voor regeling der arbeidsbemiddeling -- Het viaticum ~ De juridische commissies .— Propaganda onder de landarbeiders — De zwakte der landarbeiderssyndicats ~ De organisatie der houthakkers r De Bourses en gemeentesubsidie — Vergeefsche pogingen tot verbetering ~ Delesalle over de subsidies --- Griffuelhes en het „Huis der Federaties" — Griffuelhes ontmoet wantrouwen en laster — Oplossing van het conflict in 1910 — Congres van Toulouse, 1910 — Het weekblad „La Voix du Peuple" — De Bataille Syndicaliste — Andere organen — De positie van het overheidspersoneel — Maatregelen ten deze van Millerand .— Syndicalistische infiltratie r Is het overheidspersoneel voor het syndicalisme toegankelijk ? -- Beweging onder postpersoneel en onderwijzers ~ Conflicten in 1907 — Het karakter der actie — Verdere ontwikkeling van de onderwijzerssyndicats — en van de syndicats van postbeambten.
Hoofdstuk IX. Op vaster bodem; 1910-1914 . . . . . . 199 De organisatie van het spoorwegpersoneel ~ Strijd voor het vereenigingsrecht -- De periode-Guérard -- De spoorwegstaking van 1910 -- De nederlaag — Verzwakking van de organisatie — Voor de nationalisatie der spoorwegen r- De algemeene staking naar de toekomst verschoven — De mislukking in 1898 — Andere voorbeelden — Het ouderdomspensioen — Strijd tegen de wet van 1910 -- De boycot van de wet — Toenadering tot de partij -- Groote moeilijkheden te overwinnen — In reformistische richting -- Nogmaals: de „syndicalistische crisis" — Congres van Le Hávre, 1912 — Samenwerking met de partij weer afgewezen ~ Het ledental der C.G.T. -- Onzekerheid hieromtrent — De verhouding tot buitenlandsche vakcentrales — Het internationaal vakvereenigingssecretariaat -- Conferentie te Stuttgart, 1902 — Te Dublin, 1903 — Principieele verschillen -- De Franschen trekken zich terug Plannen voor een syndicalistische Internationale — De Franschen binden in ~ Het Voortgezette zelfkritiek contact hersteld De Fransche opvatting afgewezen De moeilijke positie der leiders ~ De veranderde houding toegegeven — Samenwerking met de partij tegen de verlenging van de diensttijd — Het antimilitarisme der C.G.T. — Op het congres van 1904 ~ Op het congres van 1906 r- Op het congres van 1908 — De enquête over het antimilitarisme -- Verschillende opvattingen — Activiteit bij dreigend oorlogsgevaar ~ De actie in 1913 — Weer geen algemeene staking — De wereldoorlog — Organisatorische veranderingen vóór 1914 ~ Jouhaux en Jaurès — De toenadering niet voltooid r- De syndicalistische vakbeweging vraagt groote offers — De opvoedende waarde -- Gebrek aan stabiliteit — Steeds vatbaar voor wantrouwen -- De bezoldigde bestuurders — Pouget .— Delesalle ~ Merrheim — Griffuelhes — Niel — Jouhaux ~ De blijvende beteekenis van het syndicalisme voor de internationale arbeidersbeweging ~ en voor het Fransche proletariaat. —
228
r-