Bataven in Noord-Frankrijk? Ad Maas, Leende Op holle boomstammen kwam een deel van de bevolking van Hessen de Rijn afzakken. Deze mensen, Chatten, genaamd- vestigden zich in de Betuwe. Later werd hun gebied uitgebreid tot en met (een deel van) de provincie Noord-Brabant. In december 2010 wierp de archeoloog Jan Vredenberg 1 naar eigen zeggen een nieuw licht op de relaties tussen Eburonen en Bataven. Kernkwestie was de vraag of de Eburonen in het rivierengebied al of niet geleidelijk verdrongen werden door de Bataven. Muntvondsten zouden dat kunnen aantonen. Wellicht moeten we het gebied van de Bataven ruimer zien dan alleen het expliciete huidige rivierengebied. De Bataven bewoonden waarschijnlijk een omvangrijker gebied. Ook een deel van het huidige Noord-Brabant werd door hen bevolkt. Hun aanwezigheid viel samen met de bloeiperiode van het Romeinse rijk in het toenmalige Nederland. In die tijd was dit grondgebied dichtbevolkt en moeten er heel wat inheemse wegen gelegen hebben die uiteraard aansloten op de diverse soorten Romeinse wegen. Als we archeologisch onderzoek serieus nemen dan wordt gelogenstraft 2 dat er in de eerste drie eeuwen n.Chr. sprake zou zijn van een relatief leeg gebied. Het huidige Nederland was toen wat groter, was wat droger en nogal druk en dynamisch. De Holle Boomstammen van Albert Delahaye sloegen echter niet op de stroomafwaarts varende Chatten maar op historici die niet inzagen dat de Bataven volgens hem helemaal niet in het latere Nederland gevestigd waren, maar in NoordwestFrankrijk, namelijk het land van Béthune e.o. en de plaats Noyon die het ware Noviomagus van de Bataven en Romeinen geweest was. Deze visie is in het artikel 'De Romeinse routes in de Lage Landen' 3 van Ruud van Veen onderuitgehaald, en misschien moeten we wel zeggen: de genadeslag toegebracht. Maar daarmee is niet gezegd dat er in Noordwest-Frankrijk geen Bataafse bevolking een thuisland had. Historische informatie
Plinius spreekt in zijn encyclopedie Naturalis Historia twee maal over de Bataven, zelfs over de nobilissima Batavorum insula. Al eerder had Caesar dat eiland genoemd en geografisch aangeduid, maar er is nu toch wel een algemene opvatting dat deze opmerking naderhand is ingevoegd in de De Bello Gallico (waarvan we pas een kopie hebben van circa 1000 n.Chr.), bijvoorbeeld door iemand die de encyclopedie van Plinius kende. In het boek De Bataven. Verhalen van een verdwenen volk 4 wordt dan ook terecht gesteld: … Caesars De Bello Gallico 4.10.1-2 moet als bron voor de vroegste geschiedenis van de Bataven geëlimineerd worden. Zij zouden op een eiland wonen daar waar de Maas en de Waal bij elkaar komen, 80 Romeinse mijlen van de rivier. De toenmalige kopiist was er in elk geval van overtuigd dat we te maken hadden met het gebied van de Betuwe. Op Tacitus kunnen we misschien meer staat maken. De Bataven zouden oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van de Chatten, maar na een conflict waren ze daarvan afgesplitst. Vervolgens vestigden zij zich in de Rijndelta. Rond 12 v.Chr. werden zij door de Romeinen onder Drusus onderworpen en daarna bondgenoten van het Romeinse Rijk en ze waren vrijgesteld van belastingen Oppidum Batavorum
In die tijd wordt Oppidum Batavorum, een van de voorlopers van het huidige Nijmegen, de hoofdstad van (voor) de Bataven. Ik citeer deze keer (vooral ook voor onze jongere lezers) een Engelse vertaling van zijn bevindingen: "The Batavians, while they dwelt on the other side of the Rhine, formed a part of the tribe of the Chatti. Driven out by a domestic revolution, they took possession of an uninhabited district on the extremity of the coast of Gaul, and also of a neighbouring island, surrounded by the ocean in front, and by the river Rhine in the rear and on either side. Not weakened by the power of Rome or by alliance with a people stronger than themselves, they furnished to the Empire nothing but men and arms. They had had a long training in the German wars, and they had gained further renown in Britain, to which country their cohorts had been transferred, commanded, according to ancient custom, by the noblest men in the nation. They had also at home a select body of cavalry, who practised with special devotion the art of swimming, so that they could stem the stream of the Rhine with their arms and horses, without breaking the order of their squadrons." Als je dit in het Engels leest, dan klinkt het nog mooier.
De opstand
In 69 na Christus leidt Julius Civilis de Bataafse Opstand tegen de Romeinen. Deze opstand is op verschillende manieren in politiek opzicht uitgelegd. In het eerste deel van de Geschiedenis van Nijmegen5 wordt benadrukt dat de opstand algemeen niet wordt gezien als een soort onafhankelijkheidsoorlog, maar veel meer als een poging om een herstel van de antiqua societas, het oude bondgenootschap, af te dwingen op de oude voorwaarden. Met behulp van de Friezen en de Caninefaten behaalden de Bataven allerlei overwinningen. Een hele reeks Romeinse forten langs de Rijn werd in korte tijd verwoest. Het jaar daarop keerden de kansen. De opstand eindigde in 70 met de nederlaag van de Bataven. Al jaren speelt door mijn hoofd de gedachte om een studie te maken van de Bataafse en de Joodse opstand en te zoeken naar mogelijke overeenkomsten. Verdwijnen uit de geschiedenis / geschiedschrijving?
In tal van publicaties leest men (ongeveer) de volgende slotsom: Na de derde eeuw werden de Bataven niet meer genoemd, vermoedelijk zijn zij tijdens de Grote Volksverhuizing 'opgegaan' in stammen als de Franken en de Friezen, hoewel ook wel geopperd wordt dat zij met de Romeinen naar het zuiden zijn getrokken. Hun gebied komt in handen van de Salische Franken. Van deze visie kunnen we zeggen dat de Bataven na die tijd nog wel in diverse bronnen worden genoemd, vooral als een herinnering of vorm van geschiedschrijving maar ook als werkelijk bestaande groep. Bataven zijn natuurlijk vaak buiten het Nederlandse rivierengebied gesignaleerd, vrijwel steeds in samenhang met het Romeinse leger. In Brittannië waren ze actief en bij Langres lagen Bataafse cohorten. In Bataven. Verhalen van een verdwenen volk 2 worden nog andere bronnen vermeld naast Caesar, Plinius en Tacitus (Historiae, Germania en Annales). Cassius Dio meldde bijvoorbeeld dat Drusus in een actie tegen de Sigambri het eiland der Bataven passeerde. Nu naar teksten die de periode na circa 260/279 n.Chr. betreffen. De naam 'Batavia' wordt genoemd in diverse lofredevoeringen (panegyrici) uit de derde en vierde eeuw. Constantinus, de vader van Constantijn de Grote, zou onder andere in Batavia (waar ook Franken gevestigd zijn) orde op zaken gesteld hebben, de Peutinger-kaart meldt de Patabus, Passau heette in de Notitia Dignitatum Castra Batava. Zosimus (vijfde eeuw) kijkt terug op een Batavia dat door Salische Franken in bezit is genomen. Eigenlijk verdwijnen de Bataven uit de vroege geschiedschrijving met de val van het West-Romeinse rijk. In de tweede helft van de derde eeuw is er iets ingrijpends gebeurd met de Bataven in het Midden-Nederlandse Batavia. Epigrafische informatie
Epigrafische informatie wordt vaak opgegraven en heeft daardoor een archeologisch karakater maar de informatie op zichzelf is schriftelijk, dus te beschouwen als 'historische' documentatie. De epigrafie in verband met de Bataven is helder in kaart gebracht door Ton Derks.2 De epigrafische bronnen zijn relatief talrijk en divers, constateert Derks, en in tijd en ruimte sterk uiteenlopend. Ze bestaan in hoofdzaak uit monumentale inscripties op grafmonumenten en wijgeschenken van steen of brons, verder uit een soort overeenkomsten op duurzaam materiaal, en uit aanduidingen op voorhanden zijnd materiaal, zoals stempels en graffiti. Erg bekend zijn de Vindolandatabletten met daarop allerlei alledaagse teksten. Ook in Rome zijn vooral 'Bataafse' grafmonumenten tevoorschijn gekomen. Derks neemt in zijn inventarisatie 75 stukken op van met naam bekende Bataven, 15 van bestuurders in het gebied van de Bataven en 14 van personen met een naam die op een Bataafse herkomst wijst. De vindplaatsen zijn vaak vermeld. Een stuk of 15 in Midden-Nederland, de overgrote meerderheid in Rome of op andere plaatsen buiten Nederland, maar geen in Frankrijk, laat staan in Noordwest-Frankrijk. Hier zijn epigrafische bronnen in verband met de Cananefaten niet bij betrokken. Een archeologische excursie op het eiland van de Bataven
Juist het archeologisch onderzoek toont aan dat het epigrafische materiaal dat in Midden-Nederland gevonden is, vrijwel het enige materiaal is dat schriftelijke bronnen kan bevestigen. Dit materiaal kan echter niet gebruikt worden om te beweren dat Bataven in het huidige Nederland niet gevestigd waren. Wat levert het archeologisch onderzoek op? Louis Swinkels constateert in een overzicht van de archeologie 2 in verband met Bataven in Nederland dat er wel veel aanwijzingen zijn gevonden voor bewoning in de periode van 50 v.Chr. tot 250 n.Chr., zeg maar drie eeuwen, maar dat daarin vrijwel geen materiaal te vinden is dat Bataven herkenbaar maakt. De hoofdzaken van zijn schets lopen we nu na.
De bekende archeoloog Jan Hendrik Holwerda achtte het bewezen dat de Bataven en andere Germaanse volkeren, zoals de Friezen en Caninefaten, niet lang voor het begin van de jaartelling vanuit Hessen naar Nederland waren gekomen, dit volgens hem op grond van overeenkomsten in aardewerk. Ook was hij ervan overtuigd dat bij Nijmegen een Bataafse burcht gelegen had. Hij kreeg voor beide visies weinig steun bij collega's. Voor een boek waarin hij zijn studie van de Bataven samenvatte kon hij geen uitgever vinden. Een trieste gang van zaken. Na de Tweede Wereldoorlog zette P. Modderman het onderzoek in het veronderstelde Batavengebied voort, vooral vanuit de mogelijkheden van bodemkartering. De woongronden bleken alle gekoppeld aan de stroomruggen van de oude rivierlopen en de oeverwallen van de bestaande rivieren. Een belangrijke fase in het onderzoek werd ingeluid door het onderzoek van J. Bogaers in het zwaar door oorlogshandelingen getroffen Elst: onder overblijfselen van een kerkgebouw en de voorgangers daarvan werden de resten gevonden van twee tempels uit de Romeinse tijd. Bogaers visie werd vanaf circa 1955 in brede kring bekend en dat is nu nog merkbaar. In zijn studie nam archeoloog Bogaers juist als uitgangspunt de berichten bij antieke schrijvers en teksten van bewaard gebleven inscripties voor de interpretatie van het archeologisch onderzoek. Strikt archeologisch gezien was er nog weinig te melden over de cultuur en identiteit van de Bataven. Rond 1980 kwamen er nieuwe archeologische initiatieven tot ontwikkeling. Veel onderzoek en discussie over opgravingen in Nijmegen (Batavodurum, Oppidum Batavodurum, Noviomagus, Ulpia Noviomagus) en grootschalige opgravingen op 'het Bataafse platteland' (Druten, Oss, Wijk bij Duurstede, Hatert en Empel). De archeologen Nico Roymans en Wijnand van der Sanden zagen grote overeenkomsten tussen gevonden munten in zandwinningen langs de Maas tussen Rossum en Lith en munten die in Hessen gevonden waren en werden. De munten werden Keltisch genoemd en deze onderzoekers slaagden erin of leken erin te slagen een groep zilveren exemplaren als 'Bataafs' te identificeren. Naderhand werd deze ontdekking hier en daar wel betwijfeld maar ze lijkt tot nu toe stand te houden. Ook door Willem Willems werd belangrijk onderzoek verricht. Hij inventariseerde alle archeologische vondsten en vindplaatsen in het hele oostelijke rivierengebied uit de periode 250 v.Chr. tot 750 n.Chr. Het gebied bleek al vóór de komst van de Bataven dichtbevolkt geweest te zijn en een daadwerkelijke vestiging van nieuwe inwoners was nergens aantoonbaar, behalve dan via de genoemde verzameling munten. Het bestuursdistrict van de Bataven reikte ook ten zuiden van de Maas en omvatte kennelijk vijf deeldistricten: Elst, Wijchen, Cuijk, Halder en Rossum. Hij kwam tot een bevolkingsaantal van 40.000 mensen. Halverwege de derde eeuw n.Chr. eindigde de groei van het aantal nederzettingen. J. Bloemers zag het Bataafse gebied nog groter en maakte duidelijk dat Oppidum Batavorum niet gezien moest worden als stad van de Bataven maar als stad in het gebied van de Bataven. Bij zowel Willems en Bloemers ging het zonder twijfel om aantoonbare feiten over nederzettingen en bevolking, maar de criteria om van Bataven te kunnen spreken waren niet overtuigend. Roymans sloot op deze bevindingen aan met de volgende optie: pas uit de vermenging van een aristocratische groep nieuwkomers uit de Duitse landstreek Hessen met de autochtone bevolking zou, mede in interactie met de Romeinen, een nieuwe etnische (?) groep zijn ontstaan. De Romeinen noemden die groep Bataven. Nico Roymans en Ton Derks plaatsten de tempel van Empel volledig in een inheemse context waaraan de Bataafse god Hercules Mugusanus werd verbonden. De tempel zou vooral gediend hebben voor Bataven die van hun militaire loopbaan in het Romeinse leger afscheid namen. Er werden ook enkele Magusanus-vondsten gedaan, maar dat is in een veel groter gebied ook het geval. De Bataven werden gezien als een krijgshaftig volk (van veeboeren), maar juist tegen die interpretatie protesteerde de archeologe Carol van Driel-Murray. Zij zag en ziet de Bataven niet als trotse krijgers die een gewaardeerde plaats veroverden in het Romeinse rijk, maar veel meer als slachtoffers van een imperialistische politiek. Je (familie) werd pas Bataaf door een loopbaan in het leger. Swinkels komt tot de volgende conclusie: "Afgezien van de Bataafse munten en de inscripties met directe verwijzingen naar een Bataafse wereld zijn tot nu toe geen specifiek Bataafse bodemvondsten, bijvoorbeeld bepaalde huis- of aardewerkvormen, bekend". Misschien moeten we dus stellen dat de mensen die Bataaf genoemd konden worden vaak behoorden tot een inheemse bevolking Je kon Bataaf gemaakt worden. Op grond van voornamelijk historische
informatie nemen we aan dat Bataven woonden op en om het Insula Batavorum, waar halverwege de derde eeuw de omstandigheden ingrijpend veranderden. Noordwest-Frankrijk
We kunnen nadenken over de vraag wat dat "opgaan" van Bataven kan betekenen. Een verplaatsing naar het zuiden al of niet in het spoor van de Romeinen is niet in tegenspraak met dat 'opgaan'. Opgaan kan juist inhouden dat ze met Romeinen op bepaalde wijze zuidwaarts trokken. Op basis van Panegeryciteksten is dat al wel eerder geopperd en betoogd. Ook is mogelijk dat op bepaalde plaatsen in het rivierengebied Bataven achterbleven, een moeilijke periode overwonnen en toen politiek samengingen met (Salische) Franken die zich ook naar het zuiden verplaatsten. De veranderde situatie halverwege de derde eeuw n.Chr. kun je aan van alles en nog wat toeschrijven, maar het staat buiten twijfel dat ook vernatting van regio's een belangrijke factor geweest moet zijn, of men dat een transgressie wil noemen of niet. De historische kwestie is of duurzame bewoning op bepaalde plaatsen mogelijk bleef. De betreffende groep Franken kreeg klaarblijkelijk een taak toevertrouwd in de bewaking van waterwegen in het rivierengebied, was tijdelijk in Taxandria gevestigd, trok door dat gebied heen, en kwam via de Romeinse weg TongerenBavay-Boulogne in Noordwest-Frankrijk terecht. Meestal wordt gedacht aan Salische Franken. Het is een aannemelijke veronderstelling om ervan uit te gaan dat Bataven in die beweging en verhuizing of in het spoor daarvan zijn meegegaan. In dit verband is het interessant om hier aandacht te schenken aan een artikel van A. Wouters dat in 1996 gepubliceerd werd in het tijdschrift Naamkunde.7 Ik laat hier de taalkundige en toponymische overwegingen achterwege, behalve dan dat het gaat om een interlineaire glosse bij een passage in de Historiae (circa 417 n.Chr.) van Orosius. Er staat uuatanan bij het woord Batavosque in een passage over Brittannië. De tekst van het handschrift dateert uit de elfde eeuw en is geschreven in de Sint Bertijnsabdij in St. Omer; de genoemde glosse is in een andere hand geschreven. Wouters betoogt – en hij is niet de eerste- dat hier de locatie Watten is bedoeld, de plaats waar nu nog de indrukwekkende ruïne van een abdij te zien is met uitzicht over een imponerende vlakte (het Almere, volgens Delahaye). Orosius noemt de stammen op het vasteland tegenover Brittannië van zuid naar noord: Morini, Menapii en Batavi. Hun gebieden ziet hij kennelijk ten zuiden van Brittannië, wat op een oude kartering kan wijzen. Als uuatanan voor Watten staat, is Batavos het zevende toponiem uit deze streken, zegt Wouters. Wat Watten betreft zijn twee bronnen informatief: Chronica monasterii Watinensis en Miraculum sancti Donatiani. De anonieme auteurs van deze documenten leggen op basis van overgeleverde geschiedschrijving een verband tussen Watten en Bataven. Wattenaren zijn Bataven of ze stammen van deze groep af. Er was daar een kolonie van Bataven, volgens het wonderverhaal. In beide bronnen worden Menapii verdeeld in Caleti (Cassel?) en Batavi, maar er zijn geen andere vroege bronnen die dat bevestigen. Er is dus een verband tussen mirakel en kroniek enerzijds en de uuatanan-glosse anderzijds, maar daarmee weten we nog niet wat dat verband is. Er zijn allerlei jongere bronnen die Watten in verband brengen met Batavi en Colonia Batavorum, maar die bronnen zijn na-vertellingen en voegen niets toe. Interessant is wel dat Malbrancq in zijn De Morinis II (1647) de relatie Watten – Batavi verwerpt. Het gaat niet om Batavi, stelt hij, maar om Batani: de burcht Batana kreeg later de naam Watana, aldus Malbrancq. (Bij hem staat Watten als Vaganum op een kaart, en dat is dan weer een heel ander verhaal. Hij gaat ervan uit dat de burcht van Watten door Caesar is gesticht, net als die van Cassel.) Alles overwegende komt Wouters tot de conclusie dat een 'eeuwenoude en eeuwenlange traditie' zijn belangrijkste argument is voor de stelling dat de uuantanan-glosse een attestatie voor Watten is, en dat de koppeling aan Bataven dus houdbaar is. We moeten hier terug in herinnering roepen een taalkundige discussie over de mogelijke relatie tussen Watten, Guatinum, Watavi en Batavi, die opgenomen werd in SEMafoor 6 tussen Ruud van Veen en wijlen Hans den Besten. Hoewel de argumenten van Van Veen om taalkundige/toponymische benaderingen optimaal kritisch te bekijken tot nadenken stemmen, werd een deel van deze discussie tot nu toe in het voordeel beslist van de hoogleraar taalkunde Den Besten. Den Besten laat zien dat vanuit klankwetten een overgang van Hessen naar Chatti mogelijk is, maar een overgang van Chatti naar Katten niet. Hij zegt ook dat een overgang van Patabus naar Batabus en Batavus niet onmogelijk is maar een overgang naar Watavus, Watabus en Watavi naar Batavus en Batavi wel. Als we de p van Patabus beschouwen als een afschrijffout voor b, dan zou je Patabus kunnen opvatten als Fluvius Patabus
(Batabus), dat wil zeggen: de Batavische rivier. Maar nu de kwestie 'uuatanan-Bataven'. We kunnen vanuit het woord uuatanan (Watanan of Watten) volgens Den Besten niet bij Batavi uitkomen (volgens Ruud van Veen wel) en op dit punt is de benadering van Hans den Besten onderbouwd met veel kennis van zaken; in taalkundig opzicht mogen we gerust overhellen naar zijn visie. Maar …. hoe zit het met het omgekeerde? Batavi hebben hun naam niet gekregen via uuatanan (Wattana, Wattene) maar omgekeerd: Watten is ontsprongen aan Batavi (Bataven). Dat kan taalkundig wel: Liber werd bijvoorbeeld livre. Als we aannemen dat Bataven in Noordwest-Frankrijk terechtkwamen, ook een kolonie stichtten in/nabij Watten, dan is het juist aannemelijk dat Watavi volgde uit Batavi. Eerst Bataven dan Wataven en vervolgens Watten. De deur staat natuurlijk open voor commentaar op deze constructie. Mijn conclusie in verband met de mogelijke relatie van Bataven en Watten is deze: er is geen overtuigend bewijs, maar een aannemelijke hypothese. De discussie tussen Hans den Besten en Ruud van Veen doet geen afbreuk aan deze hypothese, integendeel: ze is zo op te vatten dat de hypothese erdoor ondersteund wordt. _____________________________________________ 1
Vredenberg, A.J. ,'De muntschat van Amby. Nieuw licht op de relaties tussen Eburonen en Bataven' in: Archeobrief december 2010 2 Wayenberg, K. 'Romeinse wegen in Nederland' in: SEMafoor 12-3 p.24-25 3 Veen, R. van, 'De Romeinse routes in de Lage Landen' in: SEMafoor 12-3 (2011) 4 Besten, H. den 'Hoe je niet Bataven vindt: taalkundige opmerkingen' in: SEMafoor 2-4 p. 12 5 Willems, W. & J. Haalebos, 'Civitasvorming en de opstand van de Bataven', in: Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, deel 1, Nijmegen 2005 p. 47 6 Veen, R. van 'Twee Antwerpens' in: SEMafoor 11-1 p.25-26 Besten, H. Antwerpen: plaatsnaamkunde volgens Ruud van Veen in: SEMafoor 11-2 p.35-36 7 Wouters, A. 'Bataven in Watten? Een nieuwe kijk op de elfde-eeuwse uuatanan-glosse', Naamkunde 28, nr. 1-2 (1996)
_____________________________ POGGIO BRACCIOLINI 1380-1459 Deze professionele handschriftenjager was ook erg goed in het kopiëren van oude manuscripten. Hij leverde kwaliteit maar ook kwantiteit (tempo). Dat vak had hij geleerd in Florence bij Niccolo Niccoli en Coluccio Salutati. Vanwege zijn competenties werd hij in 1404 secretaris van de paus, een functie die hij bijna 50 jaar uitoefende, hoewel hij geen priester was. Hij had ook minstens zeven kinderen van wie er vier als 'echt' erkend werden. Theologische kwesties interesseerden hem amper, maar het ontdekken van oude manuscripten des te meer. Hij schreef ook eigen studies, bijvoorbeeld over de Verbranding van Hieronymus in Praag en een Geschiedenis van Florence. Ook zijn er honderden brieven van hem bewaard gebleven. Van zijn werkgever (de pausen die hij diende) kreeg hij toestemming om kloosters te bezoeken, vooral gedurende concilies die erg lang duurden, en dan wou je er regelmatig wel eens tussenuit. Vooral ook omdat je op de informele bijeenkomsten (symposia) tijdens zo'n concilie nogal eens interessante wetenswaardigheden hoorde. Die informele bijeenkomsten werden vaak gemotiveerder bezocht dan de zittingen van het concilie. Poggio blijkt heel wat bij elkaar gevonden te hebben in kloosters in het huidige Zwitserland, Duitsland en Frankrijk. Namelijk werken van onder meer de volgend auteurs: Marcellinus Ammianus, Pedanius Asconius, Titus Calpurnius, Flavius Caper, Marcus Tullius Cicero, Lucius Columella, Eutychius, Pompeius Festus, Valerius Flaccus, Frontinus, Germanicus, Lactantius, Titus Livius, Lucretius, Marcus Manilius, Julius Firmicus Maternus, Marcellus Nonius, Arbiter Pretonius, Plautus, Plinius de Oudere, Priscian, Probus, Qiuntillian, Servius, Italicus Silvius, Publius Status, Tacitus, Tertullianus, Vegetius, Virtuvius … Let op: hij vond niet de antieke geschriften maar de manuscripten die geschreven waren in een 'Karolingische minuscel', die tot in de twaalfde eeuw gebruikt werd, dus een kopie. Deze kopieën kunnen in de tiende - twaalfde eeuw vervaardigd zijn. Poggio paste in de rij van de grote jagers en verzamelaars: Petrarca († 1374), Boccacio († 1375), Coluccio Salutati (1331-1406); na circa 1400 groeide de belangstelling voor Byzantijnse manuscripten. Je zou met enig gevoel voor nationalisme kunnen beweren dat Duitse monniken 'Karolingisch' kopieerden en dat eeuwen later Italianen hun werk hervonden hebben. Dit kopieerwerk bewijst niet het bestaan van een historische Karolingische periode, maar wel een fase (tiende - twaalfde eeuw) waarin op deze wijze gewerkt kon worden. Het meest omstreden is de originaliteit en het hervinden van Tacitus' Germania. In het werk van de humanisten speelde levensechte imitatio een belangrijke rol: lettertypes, bladspiegel en versieringen kon men feilloos namaken. Dat was kunst, geen vervalsing.
Alternatieve hypothesen? Rinus Boidin , Breda Het artikel van Ad Maas in SEMafoor 12-3 van augustus 2011 gaat over Aquis: Aken/Aachen of Aques/Asq? Daarin analyseert Ad Maas de boeken van A. Hausman en van P.J. Rietbergen. Ad gaat mee in hun redenering en vindt ook dat de stad Aachen de juiste plaats is van Auques Grana. Hij vindt mijn hypothese, dat Aken in Noord-Frankrijk zou liggen, onder de maat omdat ik de materie niet goed zou beheersen. Een hypothese is een, als voorlopige waarheid aangenomen, maar nog te bewijzen veronderstelling inzake beargumenteerde gissing ten aanzien van de wetenschappelijke verklaring van enig verschijnsel.1 In deze discussie zijn beide redeneringen over de ligging, Aquis-Aken-Aachen of Aques-Asq dus beargumenteerde gissingen. Ad vindt ze alleen niet gelijkwaardig omdat er te weinig argumentatie (waarschijnlijk te weinig geschreven bronnen) onder mijn gissing zit. Zijn argumenten staan in het genoemde artikel en de argumenten die ik voor Aken, geïnterpreteerd als Asq, heb aangevoerd staan in mijn boek De Mythe. Mijn argumenten zijn daarbij de volgende: Aques moet in het Midden-Frankische Rijk van de keizer liggen bij de verdeling van Verdun 843.2 In die 'partage' is het rijk van keizer Lotharius een smalle strook land van de zee in het noorden tot Italië in het zuiden.3 Daarbij moet men de zuid-oriëntatie van de Grieken, de Romeinen en de middeleeuwers aanhouden, in SEMafoor-kringen door Delahaye overigens ten onrechte bekend geworden als west-oriëntatie.4 Die oriëntatie wordt aangegeven door Google-Maps als men een lijn trekt tussen Zutkerque en Nortkerque, want die richting geeft exact de antieke Noord-Zuidas aan van vóór 1500, een as met een richting die 64 booggraden tegen de klok is gericht ten opzichte van onze magnetische Noord-Zuidas. De zee in deze mededeling is Het Kanaal, want de Noordzee bestond nog niet in de negende eeuw.3 Die smalle strook land die men beschreef ligt met haar oostkant tegen de Schelde aan, want Valenciennes werd in de verdeling van Verdun namelijk de grensstad tussen het Midden- en Oost-Frankische Rijk.4 Dat wil dus zeggen dat Aques in dat geval ten westen van de rivier de Schelde zou moeten liggen, en dus het huidige Aachen in het Oost-Frankische Rijk. Daarbij moet men zich eindelijk eens goed realiseren dat het dal van de Moezel in de verdeling van Verdun nog niet meedeed, het maakte immers geen deel uit van Francia, want het werd pas in 865 door Lotharius II veroverd voor Francia. Die Lotharius, die zijn naam gaf aan Lotharingen, was de zoon van Lodewijk de Duitser.5 Na die verovering wordt Lotharingen apart vernoemd in het verdrag van Meerssen in 870, en wel in een speciale bijlage van dat verdrag tussen West- en Oost-Francia. In dat verdrag ging het kasteel Aques van de keizer over naar het Oost-Frankische Rijk en bleef daar ook als centrum functioneren waar hun koningen werden gekroond tot het eind van het eerste millennium. Er zijn in de achtste en negende eeuw grote delen van West-Europa die niet bij Francia horen. Die gebieden moesten dus nog veroverd worden en Lotharingen is daar slechts een voorbeeld van! West-Vlaanderen werd in 850 veroverd, het huidige België met de Belgische Ardennen, Duitsland met de Eifel en daarin Echternach werd pas laat in de negende eeuw aan Oost-Francia toegevoegd.5. Dus is het werkelijk onmogelijk om op die basis Aachen als hoofdstad van Francia te duiden aan het begin van de negende eeuw. In de tekst van de verdeling van Meerssen staat voor alle duidelijkheid ook nog eens dat het Oost-Frankische Rijk zich uitstrekt: entre Frise et Suisse , maar nergens wordt Aachen of de landstreek daaromheen, de stad van de grote keizer Karel, daarbij apart vermeld .3 Met Frise in die tekst bedoelt men duidelijk Frans-Vlaanderen, het oorspronkelijke land van de 'Comtes de Frise'.6 Vanaf de verovering van West-Vlaanderen in het midden negende eeuw worden die graven daarna met hun adjectief 'le Freson' aangeduid, van Baudouin I 'op den arm van IJzer' tot Baudouin IX 'van Constantinopel'.7 Zelfs Robert I heette 'Le Freson' en het College te Cassel is nog steeds naar deze Vlaams-Hollandse graaf vernoemd. Vanaf 850, toen West-Vlaanderen werd veroverd door de schoonzoon van Charles 'le Chauve', Baudouin I, reikte het Oost-Frankische Rijk geografisch niet meer tot aan de zee in het noorden, maar strekte zich uit vanaf Frise, omdat het land tegen de zee nu eenmaal toekwam aan de Franse koning.6 Even terzijde, die Franse koning gaf volgens Melis Stoke (waarschijnlijk in de buurt van Cassel) een stuk land in Friese aan heer Dirk en noemde het 'Hollande. 2
De grenzen van Frise met het Duitse keizerrijk zijn de Sincfal en de Fli, het Zwin en de Leie, dus moet Aques ten Oosten van die rivier hebben gelegen. Omdat we hierboven al gezien hebben dat de oost-grens, met het Oost-Frankische Rijk bij de verdeling van Verdun, ter hoogte van de Schelde lag, moet Aken dus gezocht worden in het frame tussen de Leie en de Schelde, en wel in het Dietssprekende gebied. Dat is nu mijn hypothese en die is niet alternatief, want het enige alternatief is Aachen in Duitsland, maar dat kan volgens mij echt niet meer. Als een echte historicus, liefst met een beetje academische achtergrond, de uitdaging wil aangaan dan kan hij Asq voor Aken vrij eenvoudig bewijzen. Het is echter niet aan mij als een soort onderzoeksjournalist om een sluitend bewijs te leveren. In principe stel ik alleen maar vragen. Beste Ad, dat je van mij zegt dat ik in de lijn van Delahaye werk is dat een enorm compliment. Ik had als notoir dyslect zoveel eer niet verwacht. De woordkunst waarover de voormalige archivaris beschikte zal ik nooit kunnen evenaren en daarom probeer ik hem ook niet na te doen. Ik kan echter wel een ander kunstje, dat verband houdt met logica en beeldvorming. Op die manier kom ik in een aantal dingen toch tot dezelfde conclusie als wijlen Albert Delahaye. Wat is daar mis mee? Wat al die moderne Duitse teksten over Aachen mogen zeggen ten spijt, de Engelse Wikipedia kan er geen Frankische stad van maken. De afgelopen tien jaar is Aachen helemaal opgegraven en ze kunnen er geen archeologie uit de achtste of negende eeuw vinden en kennelijk is het recente boek van Heribert Illig het daar helemaal mee eens. ________________________________________________________________
1
Kruyskamp, C: van Dale, Grootwoordenboek der Nederlandse taal, M. Nijhoff. 8e druk 1961 Boidin, M.P. De Mythe Trichis Rrotterdam 2010 3 Riché, P Les Carolingiens Hachette 1983 4 Platelle, H: Histoire de Valenciennes Presse univ. de Lille 5 Delsalle, P. Histoire 'Bourguignonne' et Franche Comté. 2006. http://gilles.maillet.free.fr/histoire/genealogie_bourgogne/menu_bourgogne.htm 6 Boidin, M.P. Bonifatius of de Schone Schijn van Dokkum, 2011, Trichis Rotterdam 2011 7 Witte, E. Geschiedenis van Vlaanderen Ed. Historische getuigen Brussel 1983 2
Het bewijzen van hypothesen Ad Maas, Leende De reactie van Rinus Boidin wordt door mij zeer op prijs gesteld. Dat past immers precies bij de doelstelling van SEM. Nu de kern van de zaak. Er zijn veel bronnen (van latere datum) die aan de periode van de vroege middeleeuwen kunnen worden toegeschreven. Rinus gebruikt er een paar. Met die bronnen bewijzen dat een gebeurtenis vast en zeker dan en dan, daar en daar gelokaliseerd moet worden, bijvoorbeeld dat niet Aken is bedoeld maar Asq, is niet eenvoudig. Als we de gebeurtenissen die in bepaalde soorten bronnen staan geloven en ook de vastgestelde data accepteren, dan is er een zeer ingewikkeld vraagstuk, namelijk: waar moeten we vele vermelde gebeurtenissen (750-950) plaatsen tijdens en na de tijd van Karel de Grote. Ik hou de vraag eenvoudig, want je kunt de vraagstelling uitbreiden naar Merovingers en Pippiniden. Anders gezegd: hoe lagen de machtsverhoudingen, aanspraken en werkelijke beheersing van bepaalde gebieden? Ook in Haussmann en Rietbergen kan Rinus Boidin tientallen 'bronnen' vinden aan de hand waarvan hij zijn hypothese kan onderbouwen. De vraag is: was er voor de verdragen van Verdun en van Meerssen een oostelijk deel van het Frankische rijk waar ook Aken en Paderborn in lagen? Volgens mij is dat niet onaannemelijk en Rinus bestrijdt dat. We krijgen hier (weer) te maken met de veronderstelling dat Germania en Frisia alleen gelegen kunnen hebben in het huidige Frans-Vlaanderen. Mijn visie: daar natuurlijk ook, maar niet alleen daar. Gelooft Rinus dat Karel de Grote in Rome geweest is en in het huidige Italië een rol speelde? Als dat aangenomen wordt, is dan de veronderstelling dat Aken en Paderborn voor hem te ver weg lagen, realistisch? Hoe leest Rinus eigenlijk zijn eigen citaat: "entre Frise en Suisse'?" Staat hier nu dat Aken een vergissing is en Asq niet? Enige toelichting op de mededeling dat de Noordzee nog niet in de negende eeuwen bestond, is ook interessant. Wel een kanaal maar toen geen Noordzee? "Wat al die moderne Duitse teksten over Aachen mogen zeggen ten spijt, de Engelse Wikipedia kan er geen Frankische stad van maken", stelt Rinus. Het gaat echter om teksten die even oud genoemd kunnen worden als de twee verdragen die Rinus hanteert, en de Engelse Wikipedia zegt helemaal niet dat Aken geen Frankische stad kan zijn, en dat doen de door Rinus geciteerde historici (P. Riché en E. Witte) ook niet. Verder is het ook de moeite waard om te bespreken dat de Ottonen van de eerste helft van de tiende eeuw) Karel op de verkeerde plaats zochten, volgens Rinus, maar wel met instemming van de benedictijnen en de paus. Aan plaatsnaamkunde in verband met Aken-namen kunnen we beter niet beginnen: een oeverloos terrein van nutteloze discussie. Wel de moeite waard is de mogelijkheid van archeologische bevestiging. Wat valt er te zeggen van archeologisch onderzoek in Asq of de voorspelling daarvan? Rinus Boidin heeft zeker gelijk dat de vroegmiddeleeuwse archeologie van Aken een probleem is. Maar dat is geen specifiek probleem voor Aken en is een algemeen probleem dat voor veel steden geldt. Ik heb 26 locaties met een 'Karolingische traditie' in kaart gebracht en overal kun je stevige vragen stellen in verband met afwezigheid van vondsten uit de betreffende periode of naar de datering van wat gevonden is en aan die periode is toegekend. Maar uit een chronologieprobleem kan niet afgeleid worden dat alle daaraan inherente geschiedenis dus onmogelijk is. Heribert Illig hecht erg aan de hypothese van 297 jaren fantoomtijd, maar dat is niet hetzelfde als fantoom-geschiedenis. De hypothese van Illig slaat natuurlijk evengoed op Asq. Als Aken volgens hem in die jaren 'niet bestond', dan Asq ook niet. Maar het chronologievraagstuk is een zeer ingewikkeld vraagstuk apart.
Diets Normandië? Luc Vanbrabant, Oekene Vanaf het einde van de derde eeuw na Christus tot de val van het Romeinse Rijk in de vijfde eeuw, lijdt Het Kanaal onder Frankische, Saksische en barbaarse invallen. In de Merovingische en Karolingische tijd behoren deze gebieden tot Neustrië, het westelijke deel van het Frankische keizerrijk, tegen de Marche de Bretagne. De crisis in de negende eeuwse Karolingische staat stimuleert de opkomst van grote veranderingen. De geboorte van Normandië in 911 rond Rouen en HoogNormandië leidde tot de vorming van het hertogdom van Normandië. In het hertogdom van Normandië woonde toen een bevolking samengesteld uit mensen van voornamelijk Gallo-Romeinse, Saksische en Frankische oorsprong.1 In de titel gebruik ik het woord Diets,2 want hoe ver was de taal van de Saksen, de Franken en de Friezen in die tijd gelijkend of verschillend? Kan men dan al spreken van aparte talen? De verschillen zijn miniem, de gelijkenissen groot. En de aanwezige families woonden er blijkbaar verspreid door elkaar. Veel plaatsnamen hebben een structuur waar een Germaans woord deel van uitmaakt. Volgens mij is dat Germaans woord meestal heel wat duidelijker vanuit het Diets dan vanuit een (soms vergezochte) Scandinavische uitleg. Om volksetymologie te vermijden, besteedde ik vooral aandacht aan de oudste schrijfwijzen en hun betekenis. En daarin vind ik de Dietse uitleg veel dichter staan bij de oudste vermeldingen van de plaatsnamen dan de zogezegde Noorse of Scandinavische. Dat er Noorse invloed was, wil ik niet tegenspreken. Maar had die wel zon grote invloed als wordt beweerd? • Zijn de Noor(d)mannen (van Normandië) dezelfde groep als de binnenvallende Vikings, of woonden die daar al? Soms spreekt men van Vikings, soms van Noor(t)mannen. • Wat te doen met de Danis ? Plaatsen wij ze ook eerder als een autochtone bevolkingsgroep (zoals Joël Vandemaele dat beschrijft in zijn boeken en in SEMafoor ) of kwam dat volk zich daar in die tijd vestigen? De Deense invloed op het Engels zou wel eens vanuit Normandische hoek kunnen komen. Misschien is Deneland wel de oude naam van Normandië in de tijd dat de taal er nog West-Germaans was. • Hebben de Vikings belangrijke sporen nagelaten? Toch niet meer dan in Vlaanderen als ik er de teksten op nalees. Men moet op heel wat plaatsen in Normandië besluiten dat de archeologische vondsten van de Vikingen schaars zijn. De Normandische Vikings zijn pas heel wat later in de geschiedenis van Normandië uitvergroot geworden omdat men dat dan pas belangrijk of interessant vond.3 • Hoeveel mensen woonden er in het hoge noorden? Kunnen die met zovelen afgekomen zijn? Zelfs nu is er daar geen grote bevolkingsdichtheid in vergelijking met hier in West-Europa. Was dat toen ook zo? Bestaan er nog Nederlandstalige (Vlaamstalige / Frankische...) archiefstukken in Frankrijk die niet bestudeerd werden? Misschien wordt het tijd om de archieven in Frankrijk grondiger te benaderen. Het doet me denken aan een uitspraak van Cyriel Moeyaert, een autoriteit op het gebied van kennis van het Vlaams in Frans-Vlaanderen. Hij merkt op dat vele archieven in Frankrijk, die in het Diets geschreven zijn dikwijls het opschrift onleesbaar meekregen.4 Het meeste werd dan ook zonder gevolg geklasseerd. Misschien zijn hier nog archeologische schatten te vinden. Als we kijken naar de patroniemen die zogezegd teruggaan op een Noorse (Scandinavische) of Angelsaksische naam, kunnen we dikwijls andere, meer gelijkende oplossingen suggereren die verwijzen naar namen die bij ons bestonden, of namen die, gelijkend met onze taal, iets te maken hebben met aardrijkskunde (uitzicht, reliëf, gewassen, klimaat, kwaliteit van de grond...) Hieronder som ik de meest voorkomende suffixen en prefixen die in Normandië te vinden zijn op.
-ville-toponiemen In Frankrijk (met inbegrip van Normandië) komen veel elementen met –court (boerderij met een binnenplaats), -ville (boerderij later dorp) en –mesnil (eigendom) overeen met de Frankische en andere Germaanse nederzettingen (in Normandië). Dat is waarschijnlijk de reden waarom de woordvolgorde Germaans is: bijvoeglijk naamwoord, soortnaam of naam van de eigenaar + Romaans element, bijvoorbeeld: nieuw dorp Neuville, Bodards boerderij Bourville (Bodardi villa 715), Herulfs boerderij Harcourt (Normannus de Herolcurt 1030-1035), Addas eigendom Attemesnil (Ademesnil 1260), enz. • Kolis boerderij (Colleville) wordt als Noors Koli, zwart als kool, uitgelegd. Kan ook Diets zijn in die betekenis. • Sotis boerderij (Sotteville) Sotte-, uitgelegd als Scandinavisch Soti, maar kan ook Diets Sote soet (zwart als roet) zijn. • Thorfridr boerderij (Touffreville), Thoris boerderij(Tourville), Thorolds boerderij (Trouville) worden uitgelegd als Noors Thorfridr, Tori, Thor, en Thorvaldr, maar kunnen ook Diets zijn met Thorfried en Thor. Torhout stond in Vlaanderen al vermeld in 743 (met een vermaarde abdij). • Grimr boerderij (Grainville), uitgelegd via Noorse naam Grimr, kan ook Diets grim, masker/grimmig betekenen. • Brito, Brita of Britis boerderij (Bretteville) Boerderij van de Brit. In de Normandische toponymie zijn dit soort namen het meest voorkomend: Tot twintig procent van de Normandische gemeenten eindigen met -ville. Komt -ville wel van het Latijnse villa? Johan Winkler beweert dat het afkomstig is van het Germaans wiler waar het op sommige plaatsen ook tot -villiers is ontwikkeld.5 In Duitsland werd dat -weiler. Toponiemen: Rappoltsweiler (Ribeauville), Guebwiller (F), Wilderen (B), Wylre (NL)... -bosc / Bosc- toponiemen Ook -bosc / Bosc- bos, is typisch Normandisch. Het komt overeen met het Franse woord bois, dat nooit werd gebruikt op deze manier. Ondanks het feit dat het woord Bosc bestaat in het Occitaans , is de aanwezigheid in de zuidelijke Franse toponymie zeer beperkt. -bosc/Bosc- kan ook uitgelegd worden als ons Dietse Bosch, boske, bos. Bestaande toponiemen: Bos, Bosbeek, Bosberg, Bosdorp, Bosduin, Bosgat, Boshoek, Boskant, Boskouter (B) Den Bosch, Het Bosch, Boschdorp, Boschdijk, Boscheind, Boschhoek, Boschhof, Boschkant, Boschkapelle, Boschmolen, Boseind, Boshoek, Boshoven, Boshuizen, Boskamp, Bosschenhuizen, Bosscherheide, Bosscherveld, Bossenkampen (NL). • •
Auberbosc met Auber- uitgelegd als Noors Osbjorn (Asebeer), kan ook uitgelegd worden met het Diets Albert/Albrecht. Net als Bosc-Roger, Bosc-Renoult, Bosc-Robert, Bosc-Guérard / Bosguérard (Frans: Bois-Gérard) mogelijk verwijzen naar een Dietse Rogier, Reinout (Reginwald), Robrecht of Gerard (Gerhard).
-bec toponiemen Houlbec (Holbec twaalfde eeuw), Foulbec (Folebec 1066, cf. Fulbeck GB, Fulebec elfde eeuw), Caudebec (Caldebec 1025, cf. Caldbeck GB, Caldebeck 1060), enz. worden vanuit het Engels vertaald naar hollow beck, dirty beck of cold beck maar kunnen dat even goed vanuit het Nederlands: Holbeek, Vuilbeek, Vulebeek, Koudebeek: • Veel plaatsnamen in Vlaanderen en Nederland eindigen met -beke en -beek: Beek, Rozebeke, Meulebeke, Hollebeke, Zillebeke, Dilbeek, Hilvarenbeek, Linkebeek...(B) Beek, Laarbeek, Noorbeek...(NL). In oudere spelling: Klabbeek (*Gladbeek, Glatbeki, Clabecq, Glabbec), Heienbeek ( Heiebec), Holsbeke(*Hulsbeke, Hulisbeki, Hulsebec), Lombeek (Lumbec). Moerbeke (Morbec),... • Veel plaatsnamen in Vlaanderen en Nederland dragen het toponiem Hol: Hol, Hole, Holeinde, Hollaken, Holland, Holborn, Hollebeek, Hollebeke, Holleke, Hollemeers, Hollevoorde... (B) De Hole, Holeind, Holendrecht, Holevoet, Holhuizen, t Holland, Den Holland, Hollander, Hollanderbroek, Hollandscheveld, Hollandsdiep, De Hollebald, Hollebalg, Hollebergen, Hollenberg, Hollestelle, Hollevoeterbrug, De Holleward (NL) • Veel plaatsnamen in Vlaanderen en Nederland dragen het toponiem vuil (Oudnederlands: fūl) : Vuilkop ( van fūlkōp *Vuilkoop Vulecope), Vulelake ( van fūllaka *Vuillaak), Vuilenbos, Vuilepan, Vuile, Vuilpan, Vuilpanne, Vuilvoordeke (B) Vuilendam Vuilpan Vuilvoetswade (NL)
•
Veel plaatsnamen in Vlaanderen en Nederland dragen het toponiem –caude-, calde- (koude): Kouborre, Koudeborn, Koudekeuken, Koudekot, Koudenaarde, Koudenberg (B) Koudekerk aan de Rijn, Koudekerke, Koudenburg, Koudenhoek, Koudenhoven, Koudhoorn (NL)
--bre(c)q-, -bre(c)que, bricque- toponiemen De bre(c)q-, -bre(c)que, soms bricque- worden geduid als het Oud-Noors brekka (Engels slope, incline, hill). In het Oud-Nederlands is er bricke of brycke: breek, breke, brik, breuk, breuke (breek breken): Een breuk in het landschap, brok, stuk. B.v Breke (veldnaam te Schoondijke) Breukelen Breukelen-Nijenrode, Breukelen-Sint Pieter, Breukeleveen, De Brekken (NL) Denk ook aan de oorsprong van Brooklyn (USA)! Houllebrecque (Saint-Aubin-de-Crétot), Brecqhou en Briquedalle kunnen dus ook als Hollebreuke, Breukhoge, (Breukhoeve?) Breukedal geïnterpreteerd worden... -cher-, -quier toponiemen -Cher-, -quier van Oud-Noors kjarr, in het Engels marsh, swamp : Villequier (Villequier, Villechier twaalfde eeuw) of , Orcher (Aurichier twaalfde eeuw) . Kan het van keer (bocht, wending) komen zoals in Keerbergen (oude spelling Chierberghe)? -escalle, -écal- toponiemen -Escalle, -écal- zoals in Écalgrain, Brecquécal, Écalles-Alix (Escales, einde twaalfde eeuw), VillersÉcalles (Escalis twaalfde eeuw), Estouteville-Écalles (Scalis, einde twaalfde eeuw). cf. GB, Scales worden verklaard vanuit het Engels shelter en vanuit het Oud-Noors skali (Oud-Engels scale). Kan ook vanuit het Nederlands (Diets) vertaald worden: *skala scale schaal schelp (met betekenis van bescherming) of skūl, scul (schuilplaats). Een mooi voorbeeld is Escalles in Frans-Vlaanderen waarvan de Oudnederlandse naam Skale is... -fleur toponiemen -Fleur zoals in Honfleur (Hunefleth 1025, Hunefloth 1062), Barfleur (Barbefleth, Barbeflueth twaalfde eeuw), Harfleur, Vittefleur, Crémanfleur, Vicqfleur, la Gerfleur (stroom) worden verklaard als flod (> flood) of fleot (> fleet) In het Engels run of water, river going into the sea. Alternatieve verklaring uit het Oudnederlands is vloed vloet fluot (stroom, watermassa, rivier) en vliet (watergang), zodat het volgende mogelijk wordt: Hunevloed Barbevloed Heroldvloed Wittevloed Wijkvloed Werevloed. T: Haringvliet. -gard, -yard, -garden toponiemen -gard, -yard, -garden zouden van het Oud-Noors garðr afkomstig zijn. Auppegard (Appelgart 1160, Alpegard twaalfde eeuw), Épégard (Alpegard 1199, met æppel apple. Cf. Applegarth GB, Appelgard 1160), Figar(d), (met fiskr Engels fish), le Boullangard, enz, -gaard is echter ook al een zeer Oudnederlands woord met vormen als gardo en garde en vindt men terug in toponiemen als GrootBijgaarden (B) Wijtgaard (NL). Waarom dan niet gewoon Appelgaard,Visgaard en Bollegaard (bolle = boomtronk, denk aan bolwerk), moderne vertalingen die nu nog dichter bij het origineel staan dan het Oudnoors)? -ham toponiemen -ham zoals in Ouistreham, Étréham (ostar, easter), le Ham, Huppain, Surrain, Hemevez. Oosterham Ham zou van het Engelse home komen. Het Nederlandse taalgebied bevat echter vele –ham, ham- (hamma, ham, hamme: landtong in een overstromingsgebied, een meander) of –hem (heim, ghem, gem, haima, em: woning, erf, heem, dorp) toponiemen : Hambruok (*Hambroek, Hambreucq), Batsaham (*Batsham, Bachant) en Hamel (F), Hamme, Berinkham ( *Beringham), Engilham (*Engelham), Evursham (*Eversham, Eversam) en Kraianham (*Kraaienham, Kraainem) (B), Hemwurth (*Hamwoerd, Hemert) en *Beltweriham (*Belterham, Beltrum) (NL)... -tot toponiemen -Tot,-tot: eigendom, huis van (wikimanche: évoque une habitation, une masure, une ferme, et plus généralement a le sens de «chez», le lieu où habite quelquun ). Als dat bij kan betekenen, bestaan er in het Oudnederlands met te, bij als plaatsbepaling: tuothi ,to, tothiti ,tote, tot. (Daarbij betekent toeft,van toeven, ook verblijft. Vroeger plaatste men als algemene regel tot voor een plaatsnaam. (Hij woonde tot Izegem). Er zijn meer dan 300 plaatsen eindigend met -tot in Normandië. Komt officieel van het Oudnoors topt (Engels-Toft, Deens-Toft).
Het kan worden gecombineerd met de naam van een man, bij voorbeeld: Yvetot, Routot, Martintot of Létantot, gecombineerd met respectievelijk Yvo (Germaanse), Hrólfr (Noors), Martin (Romaans) of Lestan (
Hubba, Ubba, Ubbe/ Ubbo dux Fresonum, Ubbi, Ubbi de Fries – Þorgils: Durghis – Þorsteinn: Turstein, Durstenus, Thurnesten.9 Conclusie Ik meen te mogen vaststellen dat de geschiedenis van de Lage Landen zich wellicht nog een stuk zuidelijker afspeelde dan algemeen aangenomen wordt. Moeten wij in Normandië op zoek gaan naar hoofdstukken van onze vroege geschiedenis? Onthoud wel dat dit artikel maar een eerste richting wil geven. Het kan en moet worden aangevuld of verbeterd. Misschien kan ook opgezocht worden welke andere links te vinden zijn met Normandië en Vlaanderen. Ik denk hierbij ook aan de familienamen, aan de vele uitgeweken Vlamingen die gronden hadden in Normandië, aan de Vlamingen die meestreden met Willem de Veroveraar, aan de geschiedenis van onze Frankische Roland, aan de Vlaamse lijnen binnen de Normandische adel, aan een herziene uitleg van het tapijt van Bayeux, enz. Horen Noor(t)mannen, Pikardiërs, Arteziërs, Friezen, Danis en die van de Henegouw hier niet samen thuis? Laten we eindigen met nog een aantal laatste beschouwingen: • Caen: van het Saksisch *Gatehem (Cadon 1021-1025 Cathim 1026 Cadomo 1032 Cadum, Cathum elfde-twaalfde eeuw. Cathum Cahom Cahem Kaem, Cahem, Caem, Chaem, Caam, Caan Came, Cane, Kan, Kame, Cam, Cathem, Catheim). Vanaf de vijftiende eeuw Cadomus of Caën. Misschien ook van Ka, kade, cae, caeye zoals in Cadzand (kadasant *Kadezand) Kaaie, Kadijk (kaedijck, kaeydijck,caedijc, caeydijc) • Dieppe (Deppae 1015-1029), Dieppa (1030): Diepe, Diep zoals in Diepenbeek (B) , Diepenheim Diepenveen (NL) Zie ook Dieppedalle. • Englesqueville / Anglesqueville: Engelse boerderij? Engelse op zijn West-Vlaams: Engelske • Le Havre (Havene, Haffen, Le Hable): Havere,8 Have, Haven • Rouen (Ratomagos Rotomagos Rodomo Rodom,Rothom Roüan … Een Arabisch reiziger (Ibrahim ibn Yaqub) uit de 10de eeuw spreekt van Rudhûm waar men een zalm salmûn en een gans gânsh noemt. Sprak het volk daar Diets? Het Duitse Radheim heeft volgende historische varianten: Rôdem Rodeheim Roden Rode Roeden Raden Rodau Rodheym. Bij ons vindt men vaak het toponiem Rode, Rhode, Rooi, Rooie, Roede Rade (van rotha): gerooide" grond, open plek. (Verwantschap met de oude landmaat roede?) Ook Mont Saint-Michel is een interessant geval. De oudste naam is Tumba (850) (grafheuvel). De oudste attestatie van Tomba in Vlaanderen is 726: Tombeek (tumbabeki ? *Tombebeek ? 726) - Tomt ( tumbothu *Tombede, 970) - Tomme. Bij een bezoek aan de abdij vroeg de gids zich af waarom de Mont SaintMichel vrijwel de enige plaats was in Frankrijk die Sint-Michiel als patroon heeft, terwijl er in Vlaanderen heel veel parochies een Sint-Michiel als patroonengel hebben! Ten slotte nog deze afsluiter die in SEMafoor wat extra aandacht verdient: Evreux, Civitas Eburovicensis, voormalig Mediolanum. Zaten hier Eburonen in de buurt? ________________________________________ 1
bronnen: http://en.wikipedia.org/wiki/Norman_Toponymy http://fr.wikipedia.org/wiki/Toponymie_normande http://www.wikimanche.fr 2 Diets klinkt bij sommigen wat ongemakkelijk, maar ik kan mij geen ander hyperoniem indenken voor alle WestGermaanse varianten samen. 3 Barthélémy Ch., Histoire de la Normandie ancienne et moderne. (1858) Citaat: Bovendien zijn van alle volken die worden geciteerd als emigranten uit Scandinavië, er slechts twee of drie waarvan de oorsprong zeker is. 4 Tijdschrift Vlaanderen aprilnummer 2011 5 Johan Winkler, Studiën der Nederlandsche namenkunde 1900 6 Uitgewerkte lijsten, kunnen via de SEMafoorwsite geraadpleegd worden. De Belgische toponiemen werden vooral opgezocht in de Topografische Atlas België (Lannoo 2002). De Nederlandse komen vooral van: http://www.genver.nl/ Het ware ook interessant om de Noord-Franse namen op te zoeken die hier bij passen. 7 Durendal (het zwaard van Roland) betekent in het West-Vlaams nog altijd een sterke kerel die voor niets terugdeinst. 8 Gebruikt in een Vlaams strijdlied: Frontlied 1918 (componist Simons) 9 Zie de webpagina: http://www.keesn.nl/nordic/list_nl.htm