Erasmus Universiteit Rotterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Kadernota onderzoek
Onderzoekbeleid institutioneel De faculteit heeft haar onderzoek met ingang van 1 januari 2005 institutioneel op een nieuwe leest geschoeid (zie http://www.frg.eur.nl/onderzoek/onderzoekers/SOKnota.pdf)). De directe aanleiding daartoe was de beslissing de onderzoeksfinanciering niet langer afhankelijk te laten zijn van de onderwijsfinanciering (de eerste betrof een opslagpercentage bovenop het geldbedrag dat op basis van onderwijs was toegekend), maar voortaan zelfstandig te beoordelen. Met deze wijziging werd het noodzakelijk een ander stelsel van verantwoordelijkheden te introduceren. Dit stelsel is op 1 januari 2005 van start gegaan. De (op zelfstandige grondslag berekende) financiële gevolgen treden op 1 januari 2007 in werking. De periode 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 dient te worden gezien als een overgangsperiode. Het stelsel ziet er als volgt uit. Er zijn vier onderzoeksprogramma’s met ieder een programmaleider, te weten: 1. Lex Mercatoria, programmaleider: prof. mr. K.F. Haak 2. Rechtspleging, programmaleider: prof. mr. N.J.H. Huls 3. Rechten van de Mens (onderzoekschool Rechten van de Mens), programmaleider: prof. mr. R.de Lange 4. Veiligheid (onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid), programmaleider: prof. mr. R.V. De Mulder, MBA Deze programmaleiders zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het onder hen vallende onderzoek. Tezamen vormen zij de commissie van programmaleiders (CvP) die tweemaandelijks onder voorzitterschap van de onderzoeksdecaan bijeenkomt. Iedere programmaleider beschikt over een jaarlijks toe te kennen budget. De hoogte daarvan hangt af van het aantal onderzoeks-fte’s binnen het desbetreffende programma (pro rata verdeling van een jaarlijks bedrag dat op facultair niveau wordt vastgesteld). De opdracht van de programmaleiders luidt, bij de externe onderzoeksbeoordeling in 2008 een 4 of een 5 met hun onderzoeksprogramma te scoren. De programmaleiders staan, met andere woorden, voor kwaliteit en qua thematiek herkenbaarheid van het programmatisch verrichte onderzoek.
1
Niet iedereen met een onderzoeksaanstelling binnen de faculteit wordt tot één van de onderzoeksprogramma’s toegelaten. Dat vindt alleen plaats als aan twee voorwaarden is voldaan (http://www.frg.eur.nl/onderzoek/onderzoekers/SOKnota.pdf en. http://www.frg.eur.nl/onderzoek/onderzoekers/spoorboekje.pdf): 1. De betrokken medewerker heeft de Sanderskwalificatie (SK) gehaald; 2. Een programmaleider heeft met de toelating van deze medewerker tot zijn onderzoeksprogramma ingestemd. De programmaleider heeft het recht een deelnemer van zijn programma niet verder toe te laten, indien aantoonbaar de afgesproken norm (bij herhaling) niet wordt gehaald. Iedere programmaleider maakt aan het begin van ieder kalenderjaar met iedere deelnemer van zijn programma afspraken over de wetenschappelijke input van dat jaar ten behoeve van het programma. Het volgende jaar wordt het afgelopen jaar geëvalueerd en worden voor het dan lopende jaar opnieuw afspraken gemaakt, et cetera. Als aan de twee genoemde voorwaarden is voldaan, wordt het aanstellingsdeel van de medewerker dat op het onderzoek betrekking heeft (met ingang van 1 januari 2007: 0,4 fte bij een voltijdse aanstelling) facultair gefinancierd. Het sectiehoofd (ca. twintig in totaal) speelt in dit verband een belangrijke rol als intermediair tussen de individuele medewerker en de programmaleider. Er zal op sectieniveau naar oplossingen moeten worden gezocht als blijkt dat niet alle onderzoeksruimte wordt gefinancierd. Het bestuur ontwikkelt in dit opzicht flankerend personeelsbeleid (http://www.frg.eur.nl/onderzoek/onderzoekers/Flankerend beleid.pdf). Het faculteitsbestuur rapporteert jaarlijks aan de faculteitsraad of programmaleiders verzoeken tot toelating tot een programma hebben afgewezen. Ter beantwoording van de vraag of een facultaire werker met een onderzoeksaanstelling de SK verwerft, wordt tweejaarlijks een zogenoemde SK-ronde gehouden (http://www.frg.eur.nl/onderzoek/SK-ronde/). Deze ronde omvat een periode van drie kalenderjaren. De eerste SK-ronde (zonder enige financiële consequenties) die einde 2004 en begin 2005 zijn beslag heeft genomen, had betrekking op de jaren 2001, 2002 en 2003. De tweede SK-ronde (1e officiële SK-ronde met financiële consequenties) vindt begin 2007 plaats en heeft betrekking op de jaren 2004, 2005 en 2006. De derde SK-ronde zal begin 2009 plaatsvinden en heeft betrekking op de jaren 2006, 2007 en 2008. Eén onderzoeksjaar zal dus altijd op twee rondes betrekking hebben. Of iemand de SK verwerft, hangt vanzelfsprekend van de onderzoeksoutput af. Daarin speelt de wetenschappelijke publicatie een cruciale rol. In het kader van de eerste twee SK-rondes zal ter beoordeling van de vraag of iemand de norm heeft gehaald, worden getoetst of er bij volledige aanstelling per jaar gemiddeld ten minste drie wetenschappelijke publicaties zijn gerealiseerd. Dat betekent dus dat per referteperiode van drie jaar in totaal negen wetenschappelijke publicaties moeten zijn gerealiseerd. In het kader van de SK-operatie heeft het dagelijks bestuur onderzoek (DB-OZ) de JOB ingesteld (Jury Onderzoeksbeoordeling). De JOB onderzoekt het portfolio van iedere medewerker met een onderzoeksaanstelling en adviseert het DB-OZ over de al dan niet toekenning van de SK. Het DB-OZ besluit uiteindelijk over de SK-toekenning, daarbij
2
rekening houdend met overige omstandigheden van het geval, zoals de uitoefening van een veelomvattende bestuurstaak of periodes van langdurige arbeidsongeschiktheid (capaciteitsbepaling onderwijs- en onderzoekstaak, zie: http://www.frg.eur.nl/onderzoek/SK-ronde/Toekenning onderzoektijd.html) Met ingang 1 januari 2007 geldt een meer verfijnd puntenstelsel, ter vervanging van de norm dat er bij een fulltime aanstelling gemiddeld tenminste drie wetenschappelijke publicaties per jaar dienen te worden gerealiseerd. Deze herziening van het puntensysteem treedt op 1 januari 2007 in werking; in de beoordelingsronde van begin 2009 (over de jaren 2006-2007-2008) zal dit verfijnde puntensysteem voor het eerst worden toegepast. (http://www.frg.eur.nl/onderzoek/onderzoekers/Bewaking kwaliteit juridisch onderzoek.html). In organogram ziet het voorafgaande er als volgt uit:
Missie Faculteit (o.a. http://www.frg.eur.nl/onderzoek/onderzoekers/Ontwikkelingsplan 2006-2008.pdf) Het wetenschappelijk onderzoek berust op twee pijlers. In de eerste plaats wordt monodisciplinair rechtswetenschappelijk onderzoek verricht dat zowel zelfstandige output genereert als de voedingsbron is voor het wetenschappelijk onderwijs. In de tweede plaats wordt op deze basis multidisciplinair onderzoek verricht naar wetenschappelijk vruchtbare en maatschappelijk relevante thema’s, zoals veiligheid, gezondheid, toezicht, rechtspleging, en bedrijvigheid en transport. In dit toponderzoek wil de faculteit excelleren en wil zij op structurele basis investeren in mensen en middelen.
3
Multidisciplinair onderzoek is echter niet denkbaar zonder wortels in degelijk monodisciplinair onderzoek; beide soorten onderzoek moeten dan ook een plaats hebben in de faculteit. Het mono-disciplinaire onderzoek vindt een basis in de secties, en zal doorgaans worden gepubliceerd in de vakbladen, bundels et cetera. Het multidisciplinaire onderzoek vloeit daaruit voort en vindt plaats in sectieoverstijgende onderzoekprogramma’s, zoals de bestaande programma’s Rechtspleging, Lex Mercatoria, Rechten van de Mens en Maatschappelijke Veiligheid. Het facultaire onderzoek is zoveel mogelijk geconcentreerd in het verband van onderzoekscholen, in het bijzonder de onderzoekscholen Maatschappelijke Veiligheid en Rechten van de Mens. Het concrete doel is om voor ieder afzonderlijk onderzoeksprogramma in 2008 ten minste een vier te scoren op een schaal van 5. De bestaande facultaire onderzoeksprogramma’s bieden goede mogelijkheden voor multidisciplinaire samenwerking. Dit gegeven gecombineerd met de inhoudelijke keuzes bij andere faculteiten en de keuzes en randvoorwaarden van het College van Bestuur voor aanvullende financiering (bijv. via MTI) leidt tot de keuze voor het exploreren van de mogelijkheid te komen tot samenwerking op het thema ‘Toezicht en Compliance’. Investeringen in nu nog ontbrekende gebieden die zorgen voor synergie tussen vakgebieden en onderzoeksprogramma’s maken het mogelijk meer rendement (multidisciplinaire samenwerking) te halen uit de bestaande onderzoekprogramma’s van de faculteit. In dit verband kan worden gewezen op het hiervoor genoemde puntenstelsel, op basis waarvan het realiseren van een multidisciplinair wetenschappelijke publicatie in een (inter-)nationaal tijdschrift meer punten oplevert dan een wetenschappelijke publicatie van mono-disciplinaire aard.
Internationaal onderzoekprofiel Naast de multidisciplinaire component richt het facultaire onderzoek zich op de verdere ontwikkeling van een internationaal onderzoeksprofiel. Gekozen wordt voor een benadering die geënt is op een geleidelijke uitbouw van bestaande contacten en netwerken in het buitenland. Basis vormen de gekozen thema’s van de vier onderzoeksprogramma’s die ieder voor zich uit hun aard een grensoverschrijdend karakter hebben. Tevens zal de internationale component in het juridische onderzoek verdere aandacht krijgen door middel van het beleggen van congressen waar buitenlandse sprekers en auteurs bij betrokken zijn. Voorts wordt het publiceren in internationale reviews gestimuleerd. In dit verband kan worden gewezen op het hiervoor genoemde puntenstelsel, op basis waarvan het realiseren van een wetenschappelijke publicatie in een internationaal (refereed) tijdschrift meer punten oplevert dan een wetenschappelijke publicatie die aan onze landsgrenzen gebonden is.
4
Teneinde de mogelijkheid van internationaal publiceren te bevorderen, heeft de faculteit met ingang van 1 januari 2006 de Erasmus Law Review opgericht, een peer reviewed tijdschrift met als hoofdredacteur de Rotterdamse hoogleraar internationaal publiekrecht prof. mr. E. Hey. Onderzoekbevorderende activiteiten Met ingang van 1 januari 2005 is de zogenoemde ‘academische agenda’ in de faculteit ingevoerd, die beoogt bij te dragen aan een verhoogde kwaliteit van het juridische onderzoek aan onze faculteit. Tevens wil deze academische agenda bij alle medewerkers in de faculteit duidelijk maken dat het verrichten van wetenschappelijk onderzoek ook een activiteit is die mede samen met anderen wordt vormgegeven; de onderlinge samenwerking wordt daarmee bevorderd. Deze agenda is gekoppeld aan de onderzoeksprogramma’s en leidt ertoe dat ieder kalenderjaar de volgende onderzoeksbevorderende activiteiten worden geïnitieerd: • de instelling van een jaarlijkse wisselleerstoel, per toerbeurt op voordracht van een programmaleider te bezetten (de eerste is bezet door de voormalige rechter van het EHRM en thans raadsheer in de Hoge Raad mw. prof. mr. W. Thomassen); • invoering van de ‘winterlezing’, waarbij de programmaleiders van de onderzoeksprogramma’s afwisselend een wetenschapper uitnodigen tot het houden van een rede voor primair de facultaire gemeenschap; • tweemaal per jaar een grootschalig congres.
Vraagpunten gaande het proces De start van de nieuwe onderzoeksorganisatie, zoals deze met ingang van 1 januari 2007 in volle omvang in werking is getreden, is in het jaar 2001 gemaakt. Sindsdien zijn over die nieuwe organisatie vele individuele (inofficiële) gesprekken in de faculteit gevoerd, stond het onderwerp ieder half jaar op de agenda van het hooglerarenberaad, werd de faculteitsraad ter advisering en instemming bij het besluitvormingsproces betrokken en werd het door decaan en directeur bij hun bezoek aan de individuele secties in 2004/2005 besproken. Nieuwe inzichten zijn gerezen en kinderziektes overwonnen. Enkele vragen bleken niet eenvoudig te beantwoorden. De twee belangrijkste zijn de volgende. Vraag 1: welk deel van de onderzoeksaanstelling (0,4 bij een voltijdse aanstelling) moet qua output (van het aantal wetenschappelijke publicaties, van het aantal punten) in de onderzoeksprogramma’s worden ingebracht? Moeten alle publicaties/punten op het thema van het onderzoeksprogramma betrekking hebben, of mag in onderzoekstijd ook nog worden gepubliceerd over belangrijke thema’s in het betreffende vakgebied, die niet onder een programma zijn te scharen? Voorop moet worden gesteld dat een 1-op-1 situatie voor de faculteit belangrijk is. Hoe meer wetenschappelijke publicaties de kern van het onderzoeksprogramma raken, des te groter is de kans op een hoge score in de externe visitatie en daarmee veiligstelling van de financiering van het eerstegeldstroomonderzoek. Daarmee is de hele faculteit gebaat. Aan de andere kant kan
5
niet worden ontkend dat het voor de faculteit evident belangrijk is dat haar medewerkers meedoen aan het actuele wetenschappelijke debat over onderwerpen die het betreffende vakgebied raken. Soms doet zich dit spanningsveld niet voor, namelijk wanneer de publicaties naar aanleiding van het actuele debat onder de vlag van het programma kan worden gebracht. Soms is de spanning tussen de twee heel groot. Meestal zal de werkelijkheid ergens tussen deze twee uitersten liggen. Omdat niet precies kan worden gezegd wat de juiste verhouding is, moet maatwerk worden geleverd. Omdat het bestuur het van groot belang vindt dat publicaties binnen de onderzoekprogramma’s worden gerealiseerd, wordt dit in de puntentelling tot uitdrukking gebracht. Het puntentotaal wordt dus mede beïnvloed door het thema waarover de wetenschappelijke publicatie gaat. Vraag 2: welke plaats hebben recent gepromoveerde medewerkers in de onderzoeksorganisatie? Deze onderzoekers bogen immers doorgaans niet op een uitgebreide lijst van publicaties en moeten – na hun promotie – vaak een nieuwe onderzoekslijn opstarten. Een gerealiseerde promotie moet tot een waardering leiden (toekenning SK), maar de voorwaarden zijn in feite niet vervuld. Reeds bij de eerste nietofficiële SK-ronde met ingang van 1 januari 2005 diende zich dit punt aan. Destijds is daarom de voorwaardelijke SK voorgesteld en ingevoerd. Voorwaardelijk omdat de onderzoeker zich de komende SK-periode zal moeten waarmaken: dan zal wél aan de bestaande outputnormen moeten worden voldaan. De gedachte is dat deze voorwaardelijke SK wordt toegekend zodra de promotie is gerealiseerd. Naarmate een promotie meer of minder dicht bij het tijdstip ligt dat een nieuwe SK-ronde zal plaatsvinden, zal per casus worden besloten welke de periode van de voorwaardelijke SK zal omvatten. Overigens heeft een voorwaardelijke SK hetzelfde effect als een ‘reguliere’ SK. Toekomst In de eerste plaats zullen de huidige onderzoeksprogramma’s de komende jaren verder moeten worden bestendigd en uitgebouwd in het licht van de aankomende externe landelijke visitatie in het jaar 2008. De huidige vier zullen hun kracht moeten bewijzen. Het gaat hier niet om een statische maar dynamische activiteit. Uitdagender onderzoeksprogramma’s zullen worden toegelaten, zo mogelijk ten koste van bestaande. De organisatie moet zodanig worden vormgegeven dat het onderzoek verder tot bloei kan komen. Goede op de individuele medewerker afgestemde planning en een in dat opzicht heldere, vooraf kenbare taakvervulling horen daarbij. In de tweede plaats zal het beleid ter verwerving van tweedegeldstroomonderzoek (met name via NWO) beter gestalte moeten krijgen. Ook aan het verkrijgen van EU-subsidies zal verdere uitwerking moeten worden gegeven. Door een grotere focus te leggen op de tweede geldstroom kunnen bovendien extra gelden worden gegenereerd voor onderzoek, waardoor de reputatie van de organisatie verstevigd kan worden. Voorts denkt het bestuur aan een systeem om talent op een gestructureerde wijze in elke fase van zijn/haar loopbaan op de universiteit te herkennen, ontwikkelingsmogelijkheden te bieden, aan de faculteit te binden, te belonen en verder te begeleiden naar een volgende fase. Dit systeem van talentmanagement heeft in de wandelgang de naam Jeugdopleiding gekregen. Dit talent hoeft overigens niet uitsluitend uit ‘eigen kweek’ te komen. Vooral
6
uit de fase ‘promovendi’ of ‘junior onderzoeker’ kan talent van buiten instromen. (http://www.frg.eur.nl/onderzoek/onderzoekers/Jeugdopleiding.pdf).
Rotterdam, maart 2007.
7