Pagina |1
Marscompagnieën in Afrika
HET REGIMENT DER GIDSEN IN DE KATANGESE SECESSIE Gebaseerd op Les Guides dans la Secession – Katanga 1960-1963, van Guy Devresse. Vertaling en bewerking: Hoedt Eddy
Deel 9 / 10 - SLOT Tijdens de woelige periode van de onafhankelijkheid van Congo, werden de eenheden Para-Commando versterkt met diverse, wat men noemde: Mars-compagnieën. Deze bestonden uit vrijwilligers uit diverse nietparacommando eenheden, die de taak van onze Rode en Groene Mutsen moesten verlichten, zodat deze in andere meer dringende regio’s konden ingezet worden. Ook deze eenheden verrichten er, op 6.000 kilometer van hun vaderland, meer dan verdienstelijk werk en dit mag hier zeker ook even vermeld worden. Deze mars-compagnieën bestonden onder andere uit Ardeense Jagers, uit manschappen van het Bataljon Bevrijding, uit Cyclisten en ook uit manschappen van het 1ste Regiment Gidsen. Het zijn deze laatste troepen die we hier specifiek zullen volgen in de reconstructie van wat als “Katangese Secessieoorlog” de geschiedenis zal ingaan. Terwijl de Belgische troepen, na de onafhankelijkheid van Congo en onder druk van de UNO, het Congolese grondgebied moeten verlaten, vinden deze eenheden onderdak in de afgescheiden Katangese provincie, waar Tshombe de plak zwaait.
Onze vroegere kolonie in betere dagen. Hier een foto uit 1959.
Pagina |2
EPILOOG. Relaas van Jacques Saquet
E
en impressie: Samen met Georges LAENEN, zijn we van wacht in het hoofdkwartier van Generaal GEYSEN, dat gevestigd was aan de Elisabethlaan. En…eindelijk, beginnen LAENEN, DUBOIS en ikzelf aan de job waarvoor we hier zijn. Alle drie zijn we aangeduid om als radio-operator op het hoofdkwartier (HQ) te fungeren. Terwijl ik daar in dienst ben, ben ik getuige van een heftige woordenwisseling tussen generaal Geysen en de kolonel van de basis van Kamina. Deze laatste wil tegen de eisen van de UNO-troepen in gaan. Het was namelijk zo, dat Dezen hadden zich bij hun aankomst in Kamina namelijk volledig ontplooid en stelden zich autoritair op, teneinde tegen elke mogelijke aanvallen te kunnen ageren. Generaal Geysen moet al zijn overtuigingskracht gebruiken om de kolonel van zijn aanvalsplan te doen afzien. Bij de parade die later doorging naar aanleiding van het vertrek van het 1ste Eskadron der Gidsen, heeft men ons naar het Belgische Consulaat overgeplaatst en burgerkledij bezorgd, alsook een huis op de Leopold II-laan. Ik heb dus aan de parade van het 1ste Gidsen deelgenomen, maar dan wel in burgerkledij. 1. Het Belgische Consulaat in Elisabethstad : Natuurlijk is deze nieuwe situatie met wat erbij komt kijken totaal anders dan het kazerneleven dat ik tot nu toe heb meegemaakt: ‘patattenjascorvees’ e.d. Samen met Laenen ben ik 24uur op 24 van dienst om de verbinding met onze troepen in Kamina (BAKA) en Usumbura (US Army) te onderhouden. We beschikken over één bed in het radiolokaal en logeren voor de rest in het consulaat. De telexverbinding wordt in stand gehouden door 1ste sergeant Joke VERHAEGEN die in Hotel Leopold II logeert, net naast het consulaat gelegen (op de hoek van de avenue Kasaï en de l’Etoile). Kerstmis 1960 vieren Laenen en ikzelf vóór onze ‘MBLE’1 gezeten. In januari 1961 moet Laenen vertrekken, aan zijn termijncontract met het Belgische leger komt een einde. Van dan af kom ik er alleen voor te staan wat de permanentie betreft om het radiocontact te onderhouden. Mijn taak berust op twee maal per dag contact opnemen met BAKA en de Amerikaanse basis van Usumbura. Eerste contact om 10.00uur, tweede om 15.00uur. Tussenin beluister ik de radiofrequentie die gebruikt wordt door de Katangese Gendarmes. Kleine anekdote: op een bepaalde frequentie roept een huurling zijn HQ’s op om hen te melden dat zijn compagnie net 16 rebellenkadavers heeft ontdekt. Ze hadden geprobeerd een hoogspanningspyloon omver te trekken…door een kabel op de hoogspanningslijn te werpen… Zo passeren mijn dagen. Om me van eten te kunnen voorzien en me voldoende te kunnen wassen krijg ik toelating om een kamer te huren in Hotel de l’Yser op de avenue Tabora gelegen. Met uitzondering van een deftige WC zijn er op het consulaat namelijk geen voldoende sanitaire voorzieningen beschikbaar om zich te wassen, etc. En wat meer is: de kledij waarover ik beschik ter vervanging van mijn militair uniform der 1ste Gidsen bestaat
1
Hoge frequentie radio.
Pagina |3 uit niets anders dan… één broek en één hemd. Wat na een zekere tijd voor de nodige hygiënische gevolgen zorgt, dat kunt u zich indenken… Ondanks al deze tekortkomingen is het een leven van zalig niets doen… Ik geraak platzak, het Hotel de l’Yser verleent me krediet tot op een dag, intussen vier maanden later, dat de patron zich begint vragen te stellen. Eindelijk ontvang ik een betalingsorder van Graaf Harold d’Aspremont Lynden, zodat ik over een beetje geld kan beschikken. Maar op dat moment wordt ik als een ‘Katangese Gendarme’ beschouwd… Om de tijd te doden, slenter ik door de drankgelegenheden van Elisabethstad en sympathiseer ik met de huurlingen die in verlof zijn. Deze sympathie eindigt in het stelen van een wagen die eigendom is van de UNO. We gebruiken volgende tactiek : terwijl een groep huurlingen, ik incluis, de Zweedse soldaten dronken voeren, steelt een andere groep hun wagen. Deze wordt onmiddellijk naar een industrieterrein gebracht waar een Belgische ondernemer de wagen in de kleuren van het Katangese leger herspuit. Dit gaat zo enige tijd door, tot ik me vragen begint te stellen… 2. Ontmoeting met luitenant Legrelle : Per toeval loop ik op de avenue Kasaï luitenant Legrelle in uniform tegen het lijf. Die is verwonderd over mijn aanwezigheid daar. Ik leg hem uit dat ik hier niet ben weggegaan sinds mijn aankomst met het 1ste Gidsen in Congo. Hij is blijkbaar niet op de hoogte gebracht dat er twee soldaten van de Staf zijn achtergebleven in Elisabethstad. Deze ontmoeting grijpt enige dagen eerder plaats, voor hij door UNO-soldaten wordt gedood. 3. Eerste UNO-oorlog (september 1961) : Ik heb net een glas gedronken in een nabij gelegen ‘bistrots’ niet ver van de Place de la Poste. Het is 23.00u als ik naar het consulaat terugkeer, met ‘net iets té veel op’. Het bed bevindt zich in het radiolokaal en dit lokaal overspant de volledige linkerkant van het postkantoor. Om 04.00u ’s morgens schiet ik wakker door een schot dat uit de richting van de beneden verdieping van het gebouw komt. Voorzichtig en nog slaapdronken, nog bevangen door de alcohol, buig ik me over de balustrade die links uitzicht biedt op het UNO-hospitaal (in wezen het Hotel Belle Vue), in het midden op de linkerkant van het postkantoor en rechts op de avenue Kasaï (waar zich de slagerij l’Élakat bevindt). Ierse UNO-soldaten nemen ‘blanke Katangese gendarmen’ gevangen.
Beneden bevindt er zich een UNO-stelling die het postkantoor onder vuur neemt. Ik stel vast dat het schieten van overal komt. Het postkantoor blijkt door de UNO te zijn omsingeld. De Katangezen in het gebouw vuren voorzichtig terug. Een Katangese soldaat springt uit een venster op een afdak dat de brievenbussen overspant terwijl de UNO-soldaten op hem blijven vuren. Ik zie het spoor lichtkogels die hem volgt… De Katangees loopt en springt van afdak op afdak, terwijl de kogelregen zijn traject volgt. Hij springt naar beneden in de laan, maar op dat moment beletten de gebouwen van de l’Élakat me het zicht. Ik hoop voor hem dat hij er levend is uitgekomen.
Pagina |4 Kolonel Vandewalle vervoegt me samen met een ander officier (ze logeren beiden op de 3de etage van het gebouw waar ik zit) en we zijn eerstelijnsgetuige van de inname van het postkantoor door de UNO-troepen. Mijn radiolokaal is een zeef geworden; mijn bed is bedekt met stukken afgeschoten gips van de muren. De kamer is net een ‘stuk gruyèrekaas’ door de inpakt van de massaal ingeslagen kogels. De volgende morgen: beroering in Elisabethstad. We vernemen de afslachting van de Katangese soldaten die zich in het postkantoor bevonden. Er is een volkstoeloop van zwarten en blanken, die de schade komen aanschouwen. Op dat moment, ik bevind me ter hoogte van het Élakat-gebouw, komt er een jeep met Katangese soldaten aangereden die uit de richting van het station komt. Vlak voor mijn ogen worden ze in de rug afgemaakt door schoten komende vanuit het UNO-hospitaal, dat gemarkeerd is met de tekens van het Rode Kruis. Ik ben hierover formeel: op dat moment begaan de UNO-troepen hier een oorlogsmisdaad. Getuigenissen op dat vlak zijn er genoeg. Een groot aantal personen, zwart of blank, kunnen dit trouwens beamen. In de namiddag leun ik, samen met nog personeel van het consulaat, op de ballustrade van het gebouw. Plots worden we met een ‘rafal’ uit een mitrailleur dat ons gebouw onder vuur neemt verplicht om ons plat aan de grond te doen plakken. Vanaf dat moment rest er ons geen enkel respijt meer: de UNO schiet op alles wat beweegt. Die nacht daarop slapen we in de gang van het consulaat terwijl er zonder ophouden wordt geschoten op de gebouwen die rond het postkantoor liggen. Het consulaat is ernstig beschadigd, gelukkig vallen er hier geen slachtoffers. Na enkele dagen treed er terug een relatieve kalmte in. De Katangezen, door huurlingen geholpen en onder bevel van Belgische militairen, hebben de wat men ‘Eerste Katangese Oorlog’ noemt, gewonnen. President Tshombe stemt met bepaalde UNO-voorwaarden in om tot een staakt het vuren te komen. Het zal zijn ondergang worden: de UNO krijgt hierdoor de kans om zijn troepen te versterken. Vanaf dat ogenblik doorzie ik de ongelooflijke hypocrisie van onze Belgische regering. Kolonel Vandewalle was verantwoordelijk voor de Belgische technische bijstand aan Katanga en Consul-generaal Créner ontving telexen van minister Paul Henri Spaak. De telexen vanuit de Belgische legerleiding aan de consul gericht werden nooit overgemaakt, maar van alles wat betrekking had op het consulaat werd er een kopie aan de kolonel overgemaakt. We zijn toch militairen, of niet…? 4. Mijn uitwijzing door de UNO uit Katanga : Op een morgen verneem ik van de consul, dat de UNO-autoriteiten mijn vertrek eisen. Om 15.00uur neem ik samen met verschillende huurlingen de trein richting Rhodesië, met bestemming N’dola. De consul heeft me een omslag gegeven die ik aan de Belgische consul in N’dola moet overmaken. De omslag is niet dichtgeplakt, ik heb uiteraard gekeken wat er inzat: drie boeken, drie dezelfde. Het waren de witboeken van Katanga. Daarin wordt, gesteund door diverse foto’s, de door de rebellen begane wreedheden belicht…
Pagina |5
EINDE © Hoedt Eddy, 2012