pagina 1 van 7
Printversie tekst generiek OpMaat -
Publicatie
FW: fiscaal Tijdschrift Vermogen
Jaargang
14
Publicatiedatum
01-03-2013
Afleveringnummer
3
Artikelnummer
15
Titel
Het niet nagekomen periodiek verrekenbeding
Auteurs
Prof. mr. A.H.N. Stollenwerck Hoogleraar Estate Plannina VU Amsterdam, raadsheer in het Gerechtshof Den Haag
Samenvatting
Het periodiek verrekenbedïng heeft tot veel rechtspraak en uitvoerige beschouwingen en disputen in de literatuur geleid. Het gaat dan in het bijzonder om het niet nagekomen periodiek verrekenbeding. De problematiek die het niet nagekomen periodiek verrekenbeding kan opleveren, is voor sommigen aanleiding het periodiek verrekenbeding te mijden en derhalve het maken daarvan te ontraden. De wettelijke regeling van de verrekenbedingen het periodiek en het finaal verrekenbeding stamt van 1 september 2002. Op die datum traden art. 1:136 tot en met 143 BW in werking. Daarvoor werd het verrekenbeding al vaak opgenomen in huweljkse voorwaarden en had de Hoge Raad al een aanzienlijk aantal belangrijke arresten gewezen over in het bijzonder het niet nagekomen periodiek verrekenbeding.
-
.
-
-
-
Rubriek
-
Artikel
FW 201 3(3) 15 Het niet nagekomen periodiek verrekenbeding
nagekomen nïet Het verrekenbeding
periodiek
Het periodiek verrekenbeding heeft tot veel rechtspraak en uitvoerige beschouwingen en disputen in de literatuur geleid. Het gaat dan in het bijzonder om het niet nagekomen periodiek verrekenbeding. De problematiek die het niet nagekomen periodiek verrekenbeding kan opleveren, is voor sommigen aanleiding het periodiek verrekenbeding te mijden en derhalve het maken daarvan te ontraden. De wettelijke regeling van de verrekenbedingen het periodiek en het finaal verrekenbeding stamt van 1 september 2002. Op die datum traden art. 1:136 tot en met 143 BW in werking.[noot: 1] Daarvoor werd het verrekenbeding al vaak opgenomen in hzrn’etjkse voorwaarden en had de Hoge Raad al een aanzienlijk aantal belangrijke arresten gewezen over in het bijzonder het niet nagekomen periodiek verrekenbeding. -
-
-
-
De wettelijke regeling van de verrekenbedingen is nagenoeg een codificatie van de door de Hoge Raad gegeven beslissingen. Wie had gehoopt dat door de wettelijke regeling het periodiek verrekenbeding in rustig vaarwater zou komen, is van een koude kermis thuisgekomen. Aan de rechter werd en wordt vele malen een beslissing gevraagd over de rechtsgevolgen van een niet nagekomen periodiek verrekenbeding. v In dit artikel bespreek ik in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad van 8juni 2012.[noot:2J Dit is een van de vele richtingbepalende arresten van de Hoge Raad waarin ons hoogste rechtscollege steeds meet klaarheid brengt in de problematiek rond het niet nagekomen periodiek verrekenbeding. In de inmiddels aanzienlijke reeks van arresten inzake het niet nagekomen periodiek verrekenbeding heeft de Hoge Raad diverse piketpaaltjes geslagen en in ieder de geval de feitenrechter handvatten gegeven om tot een beslissing te kunnen komen. Het
http://opmaatvoorhetnotariaat. sdu.nl/nbonline/show/generiek/full.d... 12-12-2014
Printversie tekst generiek OpMaat -
pagina 2 van 7
notariaat kan uit deze arresten de bouwstenen voor het periodiek verrekenbeding in de huweljkse voorwaarden halen en de advocaat kan uit deze arresten de (on)mogelijkheden voor zijn cliënt distilleren. Ook in het in dit artikel te bespreken arrest heeft de Hoge Raad een voor de rechtspraktijk belangrijke uitspraak gedaan. Voordat ik het arrest bespreek, zal ik eerst een korte schets geven van de mijns inziens relevante aspecten van het (periodiek) verrekenbeding, die ook merendeels in dit arrest aan de orde waren.
1. Algemeen 1. 1. Inkomsten en vermogen De verrekenbedingen kunnen betrekking hebben op de verrekening van inkomsten of van vermogen. Niet zelden wordt in de huwelijkse voorwaarden een periodiek verrekenbeding gecombineerd met een finaal verrekenbeding. Het periodiek verrekenbeding houdt dan de verplichting tot verrekening van inkomsten in en het finaal verrekenbeding van vermogen. Periodieke verrekening van vermogen komt incidenteel voor. De wet gebruikt in art. 1:132 e.v. 3W de begrippen inkomsten en vermogen zonder die nader te omschrijven. De echtgenoten moeten in samenspraak met de notaris zelf inhoud aan die beide begrippen geven. Het kan niet genoeg worden benadrukt dat het van groot belang is dat in de huwelijkse voorwaarden deze begrippen zorgvuldig en nauwkeurig worden omschreven. De echtgenoten moeten preciseren op welke inkomstenbron de periodieke verrekening betrekking heeft en vooral op welke inkomstenbron uitdrukkelijk niet. Onduidelijke invulling van de begrippen inkomsten en vermogen brengt met zich dat de rechter moet gaan uitleggen en hij zal dat doen aan de hand van de Haviltex-maatstaf.[noot:3] De rechter zal uitleggen aan de hand van de omstandigheden van het geval en daarbij ook gewicht toekennen aan hetgeen de notaris de echtgenoten heeft meegedeeld en heeft voorgelicht over de inhoud en strekking van de in de huweljkse voorwaarden gebruikte inkomsten- en vermogensbegrippen.[noot:4J Het gebruik van fiscale begrippen zoals inkomsten als bedoeld in de Wet IB 2001 of het voor de bepaling van de inkomsten zo veel mogelijk aansluiten bij de begrippen van de Rijksbelastingwetgeving zijn af te raden. De rechter zal dan voor de uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf moeten aanhaken bij de fiscale wetgeving en de rechtspraak ter zake. Het gevolg kan dan zijn dat fictieve inkomsten in de verrekening worden betrokken en inkomsten zoals dividend juist niet. [noot:5] De uitleg van deze begrippen is overigens voorbehouden aan de feitenrechter en indien de feitenrechter heeft uitgelegd overeenkomstig hetgeen hij uit de bedoeling van partijen heeft afgeleid, zal de Hoge Raad het cassatieberoep, dat die uitleg bestrijdt, verwerpen. 1.2. Ondernemingswinsten Het periodieke verrekenbeding kan de verrekening van ondernemingswinsten omvatten. Dat moet uit de huweljkse voorwaarden blijken. Uitleg van het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding kan leiden tot de conclusie dat impliciet is overeengekomen dat ondememingswinsten worden verrekend.[noot:6J Zo kan ondememingsvermogen ook in de verrekening worden betrokken. Bij de verrekening van ondernemingswinsten moet worden onderscheiden tussen de uitgekeerde winsten en de winsten die niet zijn uitgekeerd maar hadden kunnen worden uitgekeerd, de zogenoemde ‘opgepotte winsten’. Daarvan kan sprake zijn bij de onderneming van de natuurlijke persoon (zoals eenmanszaak, maatschap, vennootschap onder firma) of van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschap. Dit onderscheid is in het bijzonder van belang voor de niet nagekomen periodieke verrekenbedingen, zoals hierna zal blijken. 1.3. BeleggingsÏeer In de aanzientijke reeks van arresten met betrekking tot het niet nagekomen periodiek verrekenbeding stelt de Hoge Raad iedere keer voorop, dat volgens de toepasselijke wettelijke regeling en vaste rechtspraak van de Hoge Raad een periodiek verrekenbeding er naar zijn aard toe strekt dat periodiek wordt verrekend hetgeen van de inkomsten van partijen wordt bespaard, waarna ieder der echtgenoten vervolgens in staat is zijn aandeel in de besparingen, door belegging, te besteden aan vorming en vermeerdering van het eigen vermogen. Laten partijen tijdens het huwelijk deling van de overgespaarde inkomsten achterwege, dan moet daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billjkheid, mede in verband met de aard van het verrekenbeding, het gevolg worden verbonden dat partijen bij het einde van het huwelijk alsnog
hup ://opmaatvoorhetnotariaat. sdu.nl/nbonline/show/generiek!full.d... 12-12-2014
pagina 3 van 7
Printversie tekst generiek - OpMaat
tot verrekening overgaan en dat in deze verrekening ook wordt betrokken de vermogensvermeerdering die is ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten is bespaard maar ongedeeld is gebleven. Met andere woorden, de verrekenplichtige echtgenoot belegt de overgespaarde niet gedeelde inkomsten mede ten behoeve van de verrekengerechtigde echtgenoot. De beleggingsleer die de wetgever thans heeft vastgelegd in art. 1:87 3W heeft de Hoge Raad al vele jaren geleden ontwikkeld voor het (periodiek) verrekenbeding.[noot:7]
2. Rechtsgevolgen verrekenbeding
van
het niet nakomen
van
het periodiek
In art. 1:141 3W - dat enkel op de periodieke verrekenbedingen van toepassing is - worden de rechtsgevolgen van het niet nagekomen verrekenbeding geregeld. Lid 1 bepaalt: ‘Indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwetjkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, blijft de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand en strekt deze zich uit over het saldo, ontstaan door belegging en herbetegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede de vruchten daarvan.” Het nagekomen periodiek verrekenbeding wordt dan omgezet in een finaal verrekenbeding. Doorgaans wordt daaruit - mijns inziens ten onrechte - geconcludeerd, dat er dan moet worden afgerekend alsof partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Dat staat er echter niet. Finaal moet hier naar mijn mening worden verstaan als eenmalig en definitief. Wat dan het te verrekenen vermogen is, daar is lid 1 in het voetspoor van de Hoge Raad[noot:8J duidelijk over, namelijk het saldo van de belegde en herbelegde overgespaarde maar niet gedeelde inkomsten of (incidenteel) vermogen.[noot:9J Dat is echter niet hetzelfde als een finaal verrekenbeding dat een alsof-beding is. Dan wordt alles verrekend. Bij een omgezet periodiek verrekenbeding kan dat het geval zijn door de werking van het bewijsvermoeden van lid 3, maar dat hoeft niet. Ik verklaar mij nader. Omdat de bedongen periodieke verrekening in een aanzienlijk aantal gevallen achterwege blijft gedurende de goede huweljkse jaren en het vaststellen van het in lid 1 omschreven saldo daarna doorgaans niet mogelijk is vanwege ontoereikende gegevens, heeft de wetgever in lid 3 van art. 1:14 1 3W een bewijsvermoeden opgenomen. Dat luidt - voor zover hier van belang als volgt: “Indien bij het einde van het huwelijk aan een bij hztweljkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, wordt het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billjkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voorivloeit. (...)“ Ook deze wettelijke bepaling is een codificatie van de door de Hoge Raad gegeven bewijsregel in zijn arrest van 26 oktober 200 l.[noot:lOJ Uit lid 3 volgt al dat voorhuweljks vermogen in beginsel niet in de verrekening wordt betrokken. Eenvoudigweg omdat het geen belegging of herbelegging kan zijn van tijdens het huwelijk overgespaarde maar niet gedeelde inkomsten. Iets anders is indien overgespaarde niet gedeelde inkomsten worden gebruikt om een voorhuweljks goed, bijvoorbeeld een woning, te verbeteren of te verbouwen. De waarde van het goed zelf wordt dan niet in de verrekening betrokken, maar wel de waardestijging die kan worden toegerekend aan de vooromschreven belegging.[noot:11J Het komt er echter op aan dat de echtgenoot die stelt dat er sprake is van voorhuweljks vermogen dat niet in de verrekening kan worden betrokken ook slaagt in het bewijs dat er inderdaad sprake is van voorhuweljks vermogen. Slaagt dat bewijs niet, dan wordt de facto verrekend alsof er verbintenisrechteljk sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. Uiteraard vallen onder uitsluitingsclausule verkregen goederen ook buiten de verrekening. De tenzij-clausule van lid 3 biedt een verzachting van het bewijsvermoeden van dat lid. Uitgekeerde ondernemingswinsten vallen onder het bereik van de leden 1 en 3 indien het inkomstenbegrip in de huweljkse voorwaarden zo ruim is geformuleerd dat ondernemingswinsten daaronder vallen. De aard en omvang van de verrekenplicht omvatten dan de verrekening van de uitgekeerde ondernemingswinsten en de (her)belegging daarvan. Soms bestaat het misverstand dat winsten die beschikbaar zijn gesteld aan de ondernemer die deze vervolgens in de onderneming laat als werkkapitaal (o.i.d.) niet als uitgekeerde winsten
http ://opmaatvoorhetnotariaat. sdu.nl/nbonline/show/generiek!full.d... 12-12-2014
pagina 4 van 7
Printversie tekst generiek OpMaat -
kunnen worden aangemerkt. Het gaat er echter om of er sprake is van winst die in de 13-heffing wordt betrokken. Als de ondernemer een deel van de uitgekeerde winst toevoegt aan het kapitaal van de onderneming, dan is dat belegging en voor zover die winst in de verrekening had moeten worden betrokken, is het een (her)belegging van overgespaarde niet gedeelde inkomsten. [noot: 12] Niet uitgekeerde ondernemingswinsten opgepotte winsten kunnen ook in de verrekening worden betrokken. Men moet daarbij onderscheiden tussen de VPB-onderneming (art. 1:141 lid 4 BW) en de IB-onderneming (art. 1:141 lid 5 3W). Voor beide gevallen is vereist dat in de huweljkse voorwaarden de verrekening van ondernemingswinsten is overeengekomen (zie par. 1.2). -
-
Wanneer het gaat om een onderneming die niet op eigen naam van de verrekenplichtige echtgenoot wordt gedreven zoals een bv of nv stelt lid 4 als aanvullende eis dat die echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen. -
-
Niet uitgekeerde winsten (opgepotte winsten) worden verrekend voor zover in het maatschappelijk verkeer als redelijk wordt beschouwd. In het arrest Visserijbedrijf heeft de Hoge Raad aangegeven hoe deze beperking van de omvang van de verrekening moet worden verstaan, “maar dat de eisen van redelijkheid en billjkheid in het onderhavige geval ook meebrengen dat de vrouw uit dien hoofde niet meer krijgt (naast vergoeding van de andere activa) dan hetgeen de man met behulp van het bedrjfsvermogen kan financieren”.[noot:13J De echtgenoot die wil voorkomen dat niet uitgekeerde ondernemingswinsten in de verrekening worden betrokken, zal in de huweljkse voorwaarden uitdrukkelijk moeten bepalen dat ondernemingswinsten van verrekening zijn uitgesloten.
3. HR 8juni 2012 3. 1. De casus Man en vrouw zijn in 1981 met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. Voor zover hier van belang houden de huweljkse voorwaarden een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen in en een periodiek verrekenbeding. Dat verrekenbeding luidt voor zover hier van belang als volgt: -
-
‘Na verloop van ieder kalenderjaar zullen de echtgenoten v66r één mei daaropvolgend vaststellen en sam envoegen hetgeen van ieders inkomsten, zo uit arbeid zo uit vermogen in het afgelopen jaar niet behoefde te worden aangewend ter bestrijding van de in Artikel 3 bedoelde kosten en belastingen, en dit overschot bij heifte delen.” Op 17januari 1986 richt de man een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op. De man is enig bestuurder en aandeelhouder van deze bv. Deze bv is een personal holding van de man en de man neemt door deze personal holding voor 50% deel in een tussenholding die via weer een tussenholding deelneemt in diverse werkmaatschappijen. Voor de oprichting van zijn personal holding stort de man op de aandelen (40 stuks) f 35.000. Deze veertig aandelen zijn op 31 december 2007 blijkens de aangifte 13 van de man € 3.076.448 waard. De vrouw dient op 4 mei 2009 een verzoekschrift echtscheiding in met als nevenvoorzieningen: vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en huweljksvermogensrechteljke afwikkeling (verrekening) overeenkomstig de huweljkse voorwaarden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de waarde van de veertig aandelen van de man tot het te verrekenen vermogen behoren en dat er in de holding opgepotte winsten zijn die in de verrekening moeten worden betrokken. De man voert gemotiveerd verweer en beroept zich onder meer op het slot van art. 1:141 lid 3: de tenzij-clausule. Volgens de man moet het bewijsvermoeden van art. 1:141 lid 3 terzijde worden gesteld op grond van lid 3: “tenzij uit de eisen van redelijkheid en billjkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit”. Hij voert daarvoor aan dat de waardestijging van de aandelen vooral is te danken aan zijn ondernemerskwaliteiten en die van zijn zakenpartner. Bovendien stelt hij dat het niet de strekking is van de huweljkse voorwaarden dat de waarde van de aandelen volledig in de verrekening wordt betrokken. Het huwelijk is op 13 juni 2010 ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het staat vast dat de echtgenoten het periodiek verrekenbeding nooit zijn nagekomen.
http ://opmaatvoorhetnotariaat. sdu.nl/nbonline/show/generiek/full.d... 12-12-2014
Printversie tekst generiek
-
OpMaat
pagina 5 van 7
3.2. De rechtbank De rechtbank komt tot het oordeel dat de aandelen met overgespaarde niet gedeelde inkomsten zijn verkregen en dat de waarde van de aandelen geheel in de verrekening moet worden betrokken. Voor het vaststellen van de waarde van de aandelen overweegt de rechtbank de benoeming van een deskundige. Iedere verdere beslissing wordt in het dictum aangehouden. Op verzoek van partijen stelt de rechtbank de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep open en de man gaat in appel. 3.3. Het hof Het hof overweegt dat hetgeen de man heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat art. 1:141 lid 3 BW buiten toepassing moet worden gelaten. De man moet tegenbewijs leveren en aannemelijk maken dat de volstorting van de aandelen niet is betaald uit overgespaard inkomen. De man slaagt niet in dat bewijs en het hof komt tot de slotsom dat de waarde van de aandelen geheel in de verrekening moet worden betrokken. Naar het oordeel van het hof is deze uitkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vrouw tijdens het huwelijk de zorg voor het gezin met opgroeiende kinderen op zich heeft genomen. De mogelijkheid van tussentijds cassatieberoep tegen deze beslissing wordt door het hof opengesteld. De man stelt beroep in cassatie in. De vrouw verzoekt de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen. 3.4. De Hoge Raad Ook in dit arrest stelt de Hoge Raad voorop waar een periodiek verrekenbeding toe strekt (zie par. 1.3) en stelt vast dat het hof toepassing heeft gegeven aan deze beleggingsleer. “Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat voor de beantwoording van de vraag of de waarde van de aandelen in de holding op de voet van art. 1:141 verrekend moet worden, bepalend is of de volstorting van die aandelen is gefinancierd door aanwending van inkomen of vermogen dat verrekend had moeten worden. Het hofheeft, mede met toepassing van het in art. 1:141 lid 3 neergelegde bewijsvermoeden, vastgesteld dat de belegging in 1986 is gefinancierd uit overgespaarde en niet met de vrottw verrekende arbeidsinkomsten van de man. De klacht dat het hof heeft miskend dat het verrekenbeding (althans volgens de stelling van de man) geen winsten uit onderneming omvat, kan reeds hierom niet tot cassatie leiden, nu immers de financiering van de aandelen volgens de vaststelling van het hof heeft plaatsgevonden uit de overgespaarde inkomsten van de man.” Het beroep van de man op de tenzij-clausule van art. 1:141 lid 3 BW wordt door de Hoge Raad verworpen: “De omstandigheid dat de na 1986 opgetreden waardestijging van de aandelen, naar de man heeft aangevoerd, voornamelijk is teweeg gebracht door de arbeidsinspanning en ondernemerskwaliteiten van de man zelf (en van zijn zakenpartner), geeft geen aanleiding om het in art. 1:141 lid 3 neergelegde bewijsvermoeden met een beroep op de “tenzij-clausule” buiten toepassing te laten. Het bewijsvermoeden heeft immers slechts betrekking op de vraag of de aandelen al dan niet gefinancierd zijn uit hetgeen verrekend had moeten worden. De zojuist genoemde omstandigheid geeft evenmin grond om slechts een gedeelte van de waarde(stijging) van de aandelen voor verrekening in aanmerking te nemen. De waardestijging komt immers in beginsel toe aan degene(n) die in de aandetenheeft (hebben) belegd; dat is hier niet alleen de man als rechthebbende op de aandelen, maar krachtens het verrekenbeding en de beleggingsleer ook de vrouw, nu de aandelen zijn gefinancierd uit inkomsten die met haar verrekend hadden moeten worden.” Het betreft een duidelijke uitspraak van de Hoge Raad, waarbij de door dit college ontwikkelde beleggingsleer strikt wordt toegepast. Omdat de waarde van de aandelen geheel moet worden verrekend, komt de Hoge Raad niet toe aan de stelling van de vrouw dat de opgepotte winsten moeten worden verrekend. De opgepotte winsten voor zover aanwezig bepalen immers mede de waarde van de aandelen en zijn in die waarde verdisconteerd. Het hiervoor omschreven verrekenbeding van partijen omvat echter niet de verrekening van de ondernemingswinsten. Als de aandelen deels met ander inkomen of vermogen zouden zijn verkregen dan met overgespaarde niet gedeeld(e) inkomsten of vermogen bijvoorbeeld onder uitsluitingsclausule verkregen vermogen of vruchten daarvan zou de stelling van de vrouw -
-
-
-
http ://opmaatvoorhetnotariaat. sdu.nl/nbonline/show/generiek/full.d... 12-12-2014
Printversie tekst generiek OpMaat -
pagina 6 van 7
relevant zijn geweest. De vraag is of zij daarmee succes zou hebben gehad nu het onderhavige verrekenbeding geen verrekening van ondernemingswinsten omvat. Ik zou menen van niet.
4. Slotsom Met dit arrest heeft de Hoge Raad verder klaarheid gebracht in de problematiek van het nietnagekomen periodiek verrekenbeding. Het is voor de rechtspraktijk nu duidelijk dat de Hoge Raad de beleggingsieer niet alleen consequent maar ook strikt toepast. Beleggen is beleggen en de waardestijging komt in beginsel toe aan de (mede)belegger ( de verrekengerechtigde echtgenoot), ongeacht door welke factoren die waardestijging mede is veroorzaakt. Naar ik meen zou de (advies)praktijk bij rechtshandelingen als de onderhavige niet alleen de eventuele huweljkse voorwaarden van de verkrjger in ogenschouw moeten nemen, maar vooral ook de kas stromen in beeld moeten brengen waarmee de verkrjging zoals van aandelen, onroerend goed, enzovoort wordt gefinancierd, zodat in de advisering de gevolgen van financiering uit overgespaarde niet gedeelde inkomsten kunnen worden betrokken en bezien kan worden of verrekening op het tijdstip van de financiering[noot:14J wellicht aanbeveling verdient. Het bezien van de kasstromen van de financiering is door de inwerkingtreding van art. 1:87 3W alleen maar noodzakeljker geworden. Indien de man na 1januari 2012 de aandelen zou hebben verkregen met privégelden van de vrouw, dan zou de vrouw als vergoedingsvordering recht hebben op de gehele waarde van de aandelen en niet op de helft. [1] Zie voor een uitvoerige studie van het verrekenbeding L.H.M. Zonnenberg, Het verrekenbeding (diss. Open Universiteit), 2012. [2]
UN BV9605, JPF 2012, 103 m.nt. B.E. Reinhartz en NJ2012, 365. [3] HR 2$ november 2003, UN AK3697, HR 6 oktober 2006, UN AX$$47 en HR 19 januari 2007, UN AZI 106. [4] HR4 mei 2007, UN BA1564. [5] Zie bijvoorbeeld HR 3 september 2010, UN BM6O$5. [6] Conclusie A-G Wissink tot HR 3 september 2010, UN BM6O$5 en de daar aangehaalde Kamerstukken II 2000-2001, 27 554, nr. 3, p. 17 (MvT). [7] Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad, maar twee arresten van de Hoge Raad, beide van 2 maart 2001, N]2001, 583 (Slot/Ceelen of aannemersbedrijf) en NJ2001, 584 (Visserijbedrijf), zijn daar mooie voorbeelden van. [8] In het arrest Bal-Keller van 3 oktober 1997, RvdW 1997, 187 had de Hoge Raad de zogeheten ‘drietrapsraket’ van art. 1:141 lid 3 BW al gecreëerd, namelijk dat bij een niet nagekomen periodiek verrekenbeding verrekend moeten worden de nog aanwezige overgespaarde inkomsten (trap 1), de (her)belegging daarvan (trap 2) en de vruchten van de beleggingen (trap 3). Aldus ook B.E. Reinhartz in haar lezenswaardige noot bij dit arrest in JPF 2012, 103. [9]
http://opmaatvoorhetnotariaat. sdu.nl/nbonline/show/generiek!full.d... 12-12-2014
Printversie tekst generiek OpMaat -
pagina 7 van 7
Indien een (her)belegging verlies heeft opgeleverd, zal die vermogensvermindering ook ten laste van de verrekengerechtigde echtgenoot komen. De wet spreekt immers over het verrekenen van het saldo van de belegging en herbelegging, zodat moet worden uitgegaan van de waarde op de peildatum van art. 1:142 BW. Aldus ook Klaassen-Luijten-Meijer, Hzrn’etjksverinogensrecht (2005), nr. 641. [10] UN ZC3695;NJ 2002,93; daarover nader A-G mr. F.f. Langemeijer in zijn conclusie tot HR $ juni 2012, UN BV9605. Zie ook HR 2 september 2005, UN AT4537, HR 28 april 2006, UN AV0043 en HR 25 april 200$, UN BB7043.
[11] Zie HR 10juli 2009, NJ2009, 377. [121 Zie voor een dergelijke casus HR 8januari 2010, UN BKI61$. [131 HR 2 maart 2001, UN AB0382, NJ2001, 584. [14] HR 10 juli 2009, UN 314387: het gaat om het tijdstip van de financiering en niet van de verkrjging.
hUp ://opmaatvoorhetnotariaat.sdu.nl/nbonline/show/generiek!full.d... 12-12-2014