Het Peri Pascha van Melito van Sardes Hieronder geef ik een Nederlandse vertaling van een 2e eeuwse tekst die in zekere zin is te beschouwen als een paaspreek. Daarmee is het een van de oudste preken die we tot onze beschikking hebben. Een aantal aspecten maakt deze preek naar mijn overtuiging nog steeds de moeite waard. Ik doel dan op de wijze waarop in de vroege kerk Pasen gevierd werd in relatie tot het Joodse pesach; daamee in samenhang het – helaas- virulente anti-judaïsme van de tekst, vervolgens de omgang met wat wij het Oude Testament noemen en tenslotte de ´christologie´, hoe er over de persoon van Christus gesproken wordt. In deze inleiding zal ik iets van deze zaken belichten, het geheel laat ik vooraf gaan door enkele historische opmerkingen rond de persoon van Melito. Ik hoop dat een en ander het lezen van de preek vergemakkelijkt. Historische plaatsbepaling In 1966 verscheen de eerste kritische tekstuitgave van een aan Melito van Sardis toegeschreven werk met als titel: Peri Pascha (PP). In de loop van de twintigste eeuw is na een aantal vondsten de complete Griekse tekst langzaam gereconstrueerd.1 Opvallend is de krachtige retorische stijl die grote verwantschap vertoont met bepaalde hellenistische teksten afkomstig uit Klein-Azië uit de 2e eeuw. Van meet af aan ontstond er discussie over de vraag of de tekst inderdaad van de hand is van Melito van Sardis, een schrijver van wie tot op dat moment behalve een aantal fragmenten geen enkele tekst was overgeleverd. Eusebius geeft in zijn kerkgeschiedenis een opsomming van een aantal werken van Melito, die overigens allen verloren zijn gegaan. Bovendien citeert hij vrij uitvoering uit een aan keizer Marcus Aurelius gericht apologie van Melito. Hij weet daarnaast te melden dat Melito naar Palestina reisde om zich aldaar te laten informeren over de omvang en de juiste volgorde van de boeken van het Oude Testament, tevens zou Melito ook een soort verzameling hebben aangelegd van samenvattingen van teksten uit het Oude Testament.2 Melito wordt echter nog op een andere plaats in de kerkgeschiedenis van Eusebius genoemd. In de loop van de 2e eeuw bleek er onenigheid over de vraag wanneer het paasfeest moest worden gevierd. In Klein-Azië was het gewoonte Pasen te vieren op de avond van de 14e op de 15e Nissan, dus gelijktijdig met het Joodse pesach. Vanwege de 14e Nissan spreekt men van een quartodecimaanse paaspraktijk. De Romeinse bisschop Viktor streefde naar een eenvormig gebruik: naar zijn overtuiging moest Pasen gevierd worden op een zondag, de dag van de opstanding. Zo was het gebruikelijk in het overgrote deel van de christenheid. Eusebius citeert een brief van de hand van de Klein-Aziatische bisschop Polycrates, die krachtig pleit voor de quartodecimaanse praktijk. In die brief wordt ook Melito genoemd als een van de bisschoppen die staan in die traditie, en die onlangs is gestorven en in afwachting van de opstanding begraven ligt in 1
De bedoelde uitgave is die van O.Perler,in de Sources chrétiennes: Meliton de Sardes. Sur la Paque. Paris 1966. Vgl. verder de kritische uitgave van S.G.Hall, Melito of Sardis On Pascha and Fragments. Oxford 1979. Dat is de momenteel beste uitgave van de tekst, de verklarende noten van Perler blijven echter zeer de moeite waard. Er bestaat een Nederlandse vertaling van de tekst van ruim 30 jaar geleden. Inmiddels is de kennis van Melito enorm toegenomen, vandaar dat ik een geheel nieuwe vertaling aanlever. Voor de vertaling: C. van der Waal, Het Pascha van onze Verlossing. De Schriftverklaring in de Paaspreek van Melito van Sardes als weerspiegeling van de confrontatie tussen kerk en synagoge in de tweede eeuw. Franeker 1979. 2
Eusebius (HE IV,26) citeert uit de inleiding van Melito zelf, geschreven bij dat boek met samenvattingen daarin gebruikt Melito ook het woord Oude Testament (ta tès palaias diatèkès biblia). Als de weergave juist is, dan is dit de oudste plaats waar het begrip Oude Testament voorkomt.
1
Sardis. Het is duidelijk dat Polycrates Melito beschouwt als een van de zijnen die met hem en heel Klein-Azië pasen viert op de 14e dag. De opmerking van Polycrates dat hij hierin de overlevering van zijn volksgenoten volgt (kata paradosin toon suggenoon) heeft aanleiding gegeven tot nogal wat discussie. Sterwart-Sykes is ervan overtuigd dat hieruit blijkt dat Polycrates en de zijnen en dus Melito van Joodse komaf waren.3 Hij beroept zich op Paulus die in Romeinen 9,3 met hetzelfde woord spreekt over zijn Joodse volksgenoten. De argumenten van Stewart-Sykes zijn zeker het overwegen waard, maar sluitend zijn ze niet. Een Joodse komaf van Melito zou wel een verklaring kunnen bieden voor de kennis van het Joodse pesach die hier en daar in PP blijkt, we komen daarop terug. De meeste van de gevonden papyri schrijven de tekst die ze aanduiden als Peri Pascha toe aan Melito. Dat zegt niet alles want in de oudheid werden teksten vaker toegeschreven aan min of meer bekende persoonlijkheden. Melito was een belangrijke ´orthodoxe´ bisschop uit de vroege periode en kwam dus zeker in aanmerking als een mogelijke auteur. Dat neemt niet weg dat de handschriften tamelijk eenduidig zijn, bovendien is er een onmiskenbare overeenkomst tussen de wijze van citeren van Jesaja 53,7 in Peri Pascha en in één van de aan Melito toegeschreven fragmenten.4 De verdere omgang met het Oude Testament, de wijze van exegetiseren en de christologie passen uitstekend bij een auteur als Melito en verraden in ieder geval een 2e eeuwse achtergrond. Eusebius noemt bovendien onder de werken van Melito een werk ´over pascha in twee delen´. De nu gevonden tekst bestaat inderdaad uit twee hoofddelen en draagt dezelfde titel. Probleem is echter dat Eusebius ook beweert een citaat uit het begin van het werk te geven. Helaas bevindt dat citaat zich niet aan het begin van het nu teruggevonden werk. Het zou kunnen dat Eusebius een ander werk van Melito kende, of dat hij citeert uit een verloren gegane inleiding; of dat - geheel anders - dit citaat een argument is om het auteurschap van Melito van onze tekst te betwijfelen.5 Ik ga er in het onderstaande vanuit dat PP inderdaad van de hand van Melito is en moet worden gedateerd rond 1706. In de loop van de inleiding zal ik waar mogelijk de argumenten daarvoor nog onderstrepen. Tot slot nog een enkele opmerking over het soort tekst dat PP is. In het voorafgaande heb ik gesproken over een paaspreek. Helaas weten we weinig over de opbouw van de eredienst in de eerste eeuwen, toen de vroegchristelijke gemeente nog veelal in een soort van huiskerken bij elkaar kwam. Justinus Martyr geeft in zijn Apologie (rond 155 ) een korte beschrijving van de bijeenkomsten in zijn (huis)gemeente in Rome, waaruit blijkt dat men bij elkaar kwam, voorlas uit de profetische geschriften (OT?), gedenkschriften van de apostelen (evangelie?), eucharistie vierde en 3
A. Stewart-Sykes, The Lamb´s High Feast. Melito, Peri Pascha and the quartodeciman paschal Liturgy. Leiden 1998. Zie ook zijn: On Pascha. Melito of Sardis. New York 2001. Hierin geeft hij een goed leesbare Engelse vertaling van de tekst. 4
Het citaat staat in PP64 en fragment 10.
5
De kwestie is ingewikkeld. De overgrote meerderheid van de onderzoekers vindt de argumenten voor het auteurschap van Melito overtuigend. Anders: L.H. Cohick, The Peri Pascha attributed to Melito of Sardis. Setting, Purpose and Sources. Brown University 2000. Bespreking van haar argumentatie zou hier te ver voeren, maar naar mijn overtuiging is Cohick te argwanend. Een tekst die overduidelijk uit de 2e eeuw stamt, met kennis van Joodse gebruiken uit die periode, met een Bijbelgebruik dat overeenstemt met dat van Melito’s fragmenten, geschreven in een Aziatische stijl, toegeschreven aan Melito, zou misschien toch wel eens van Melito kunnen zijn. 6
Zie de editie van Hall XIX-XXI.
2
dat er gesproken werd voor zolang als dat voor wenselijke gehouden werd.7 We weten ook weinig van de vroegchristelijke prediking. Nog onduidelijker is hoe dat op de feestdag bij uitstek, Pasen ging. Zonder twijfel is PP een weergave van een rond Pasen uitgesproken tekst. Het is mogelijk dat we temaken hebben met een later uitgewerkt stenografisch verslag, of dat de auteur zelf een nadere uitwerking heeft gemaakt. Zeker is dat de tekst op een directe wijze ‘hoorders’ aanspreekt, in die zin is het niet onjuist te spreken van een preek. Het Grieks van PP is retorisch zeer doordacht, maar dat wil niet zeggen dat het niet gaat om een oorspronkelijk gesproken tekst. De oudheid was veel meer een orale cultuur, waarin retorica en taalbeheersing hoog in aanzien stonden. De taal van Melito past in die cultuur en is zelfs nauwkeuriger te bepalen als een soort van kunstproza stammend uit de 2e eeuw. Deze retorische stijl is goed voorstelbaar in het Klein-Azië van die tijd.8 Als ik in het vervolg spreek van een paaspreek moet wel duidelijk zijn, dat de vraag open blijft staan in welke setting een tekst als deze werd uitgesproken. In ieder geval hoeven we niet meteen te denken aan kerkdiensten zoals we die in de verdere ontwikkeling van de kerk hebben leren kennen. De vraag naar het moment waarop PP is uitgesproken en hoe ‘de preek’ functioneerde in de gemeente van Melito hangt nauw samen met de quartodecimaanse paaspraktijk, een korte bespreking daarvan is hier op zijn plaats. Pesach en Pasen, de quartodecimanen De preek begint met een verwijzing naar het boek Exodus , dat is voorgelezen. Uit het vervolg blijkt dat het gaat om Exodus 12, het gedeelte dat momenteel nog in vele kerken op Witte Donderdag gelezen wordt. De prediker stelt daarna het geheimenis van pascha centraal. Dat geheimenis omvat zowel het paaslam dat In Egypte geslacht werd en de redding betekent van het Joodse volk, als Christus het paaslam wiens dood de redding betekent voor de volkerenfamilie. Het geheimenis is dus oud en nieuw. Nadere bestudering maakt duidelijk dat PP in twee delen uiteen valt (1-45 en 46-105). Het eerste deel is een soort hervertelling van Exodus 12 met uitgesproken dramatische, theatrale beschrijvingen van het lot dat Egypte treft, afgesloten met een hermeneutische verantwoording van de manier waarop Melito het oudtestamentische verhaal benadert. Het tweede deel schildert vervolgens de menselijke (verloren) staat, die het nodig maakte dat Christus kwam ter verlossing. Dit gedeelte bevat een aantal overeenkomsten met de zogenaamde Haggada, de liturgie van de Joodse cederviering. Op de 14e nissan gedenkt het Jodendom in min of meer huiselijke kring de uittocht uit Egypte met een maaltijd vol symboliek. Tijdens de maaltijd vertelt een van de aanwezigen, meestal de heer des huizes, het paasverhaal, daarbij een aantal vaste onderdelen volgend volgens de Haggada.9 Historisch 7
Justinus, Apologie, 67. Voor de situatie in Rome, P. Lampe, From Paul tot Valentinus Christians at Rome in the First two centuries. Minneapolis 2003.Hierin een schitterende bespreking van de diversiteit in vroege gemeenten te Rome. 8
Over het Grieks van Melito is veel geschreven. Vgl. voor een overzicht, Stewart-Sykes, The Lamb, passim; mooi blijft T. Halton, “Stylistic Device in Melito, Peri Pascha” Kyriakon FS J. Quasten, Münster 1970 (249-255). De term kunstproza is van E. Norden, Die Antike Kunstprosa vom 6. Jahrhundert v. Chr. Bis in die Zeit der Renaissance. Leipzig 1923. 9
Toegankelijke versie met Nederlandse vertaling: R.C. Musaph- Andriese en E. van Voolen, Haggada. Het Pesachverhaal. 2e dr. Baarn 1995. Voor de historische vragen: B.M. Bokser, The Origins of the Ceder. Berkeley 1984.
3
gezien is één van de grote vragen wanneer deze cederviering is ontstaan en in hoeverre al tijdens de periode van de 2e tempel een thuisviering gestalte had gekregen. Het Nieuwe Testament zelf is één van de belangrijke getuigen voor een dergelijk gebruik, immers Jezus lijkt met zijn leerlingen aan te sluiten bij deze gewoonte. Zeker na de verwoesting van de tempel is de cederviering uitgegroeid tot één van de belangrijkste feesten. PP getuigt van bekendheid met dit feest en is in die zin zelfs van belang voor de zoektocht naar de oorsprong van de cederviering. Het gegeven dat Polycrates vermeldt dat Melito behoorde tot de quartodecimanen is niet onbelangrijk. De quartodecimanen vierden hun paasviering immers op dezelfde dag als Joden het pesach. Uit allerlei onderzoek naar de quartodecimaanse viering blijkt dat de viering in de avond gehouden werd en dat er gevast werd tot aan die avond. Rond middernacht werden brandende fakkels met licht binnengedragen en de maaltijd van de Heer werd gevierd waarbij de opgestane Heer nadrukkelijk als aanwezig in de viering werd ervaren.10 Naar alle waarschijnlijkheid werd er gezongen en in ieder geval werd er verteld, verkondigd, gepreekt. PP is zo´n ´preek´. In hoeverre de kenmerken van de quartodecimaanse paasviering ook van toepassing zijn voor de overige vroegkerkelijke paasvieringen is zaak van discussie. Hoe dat ook zij in de kring van de quartodecimanen was sprake van een nachtelijke viering waarin de lijdende Christus centraal stond, maar deze viering eindigde met de komst van de opgestane Heer. Afgaande op de schaarse informatie moet er een soort van historisch drama zijn geschilderd waarin de geslachte Christus uiteindelijk verschijnt als de Levende, die het leven van gemeenschap vernieuwt. Het feit dat de viering gehouden werd op de 14e nissan suggereert een inhoudelijk verband met de Ceder. Inderdaad blijkt de tekst van PP overeenkomsten te vertonen met de Haggada. Opvallend is dat die overeenkomsten allemaal te vinden zijn in het 2e deel van PP. Dit heeft geleid tot de hypothese dat PP als een twee-eenheid moet worden beschouwd. Het 2e deel (vanaf PP 46) is een soort van christelijke Haggada, het eerste deel moet een andere functie hebben gehad. Wie de tekst van de bestaande Haggada legt naast het 2e deel van PP stuit op een aantal overeenkomsten. Ik noem de belangrijkste.11 In de eerste plaats volgt de inhoudelijke structuur van PP geheel de voorgeschreven opbouw van de Haggadah.12 Het verhaal moet beginnen met de ellende en eindigen met de heerlijkheid, een opbouw die volledig terugkeert in de preek van Melito. Volgens Rabbi Gamaliel moeten de volgende drie zaken minimaal aan de orde komen: het pesachoffer, de matsa en het bittere kruid. Dat is duidelijk het geval. Meest in het oog springt de overeenkomst tussen PP 68: `Hij is het die ons redde van slavernij naar vrijheid, van duisternis naar licht, van dictatuur naar eeuwig koningschap´ en Pesachim 10,5: `Hij redde ons van slavernij naar vrijheid, van 10
Voor de oudere literatuur: B. Lohse, Das Passafest der Quartodecimaner. Gutersloh 1953, en W. Huber, Passa und Ostern. Berlin 1969. Verder H.J. Auf der Maur, “De Paaspreek van Meliton van Sardes. Joodse wortels – christelijke herinterpretatie- anti-Joodse polemiek” L.A.R. Bakker & H.P.M. Goddijn, ed., Joden en Christenen. Baarn 1985 (64-80); S.G. Wilson, `Passover, Easter and Anti-Judaism: Melito of Sardis and Others` in J. Neusner and E.S. Frerichs, ed., To See Ourselves as Others See Us: Christians, Jews, `` Others`` in Late Antiquity. Chicago 1985 (337-356);G. Rouwhorst, `The quartodeciman Passover and the Jewish Pesach` Questions Liturgiques 77 (1996) 152-173. Een belangrijke bron voor de quartodecimaanse paasviering is een – ten onrechte – aan Hippolytus toegeschreven paaspreek uitgegeven door P. Nautin: Homélies Pascales I. Une Homélie inspirée du Traité sur la Paque d’Hippolyte. Paris 1950. 11
Vgl. S.G. Hall, “Melito in the Light of the Passover Haggadah” Journal of Theological Studies n.s. 22 (1971) 2946 en Stewart-Sykes, The Lamb, 60-66. 12
Die voorgeschreven structuur is te vinden in Misjna Pesachim, 10,4 en 5.
4
ellende naar vreugde, van verdriet naar feest, van duisternis naar het licht, van dictatuur naar verlossing`. Er lijkt bijna geen twijfel mogelijk dat Melito hier gebruik maakt van de hem bekende pesach-traditie.13 Twee andere overeenkomsten roepen meer vragen op. Bijna aan het slot van de ceder-maaltijd wordt gezocht naar het grootste deel van de middelste matsa, deze wordt aangeduid met het woord Afikoman: `kinderen stelen het, zodat het nagerecht eerst moet worden losgekocht´.14 De betekenis van het woord Afikoman is raadselachtig. Het is goed mogelijk om aan een Griekse oorsprong te denken. In PP 66 en 86 wordt Christus aangeduid als ´degene die komt` in het Grieks: Afikomenos. Als het woord Afikoman inderdaad teruggaat op het Grieks dan lijkt het oorspronkelijk een messiaanse betekenis te hebben, de matsa die teruggevonden wordt symboliseert de komst van de messias. In PP staat die komst van de messias in ieder geval centraal. In de huidige vorm van de Haggada wordt een opsomming gegeven van weldaden die God aan Israël heeft gedaan. Deze reeks wordt steeds onderbroken door de uitdrukking: Dajenoe, (vert. dan was het ons al genoeg geweest), PP 87-89 geeft ook een opsomming van weldaden die God aan Israël heeft gedaan, maar steeds blijkt dat Israël die weldaden niet op waarde heeft geschat. Werner spreekt van een parodie op het Dajenoe, dat gaat misschien wat ver, maar er zijn toch zeker overeenkomsten.15 Werner meent ook dat de tekst van Melito de oudst aanwijsbare bron is voor de zogenaamde improperia, de verwijten die Israël gemaakt worden in de latere liturgie van Goede Vrijdag, in Nederland bekend als het beklag Gods. Ook hiervoor geldt dat Werners associaties moeilijk aantoonbaar zijn, bovendien staat vast dat de improperia gebaseerd zijn op een Byzantijnse bron. Dat neemt niet weg dat er inhoudelijk duidelijke verwantschap is tussen de tekst van Melito en de latere liturgische verwijten.16 Het is goed voorstelbaar dat het 2e deel van PP is uitgesproken nadat het licht – rond middernacht- in de ruimte was binnengebracht en de maaltijd werd gevierd. We hebben dan inderdaad te maken met een christelijke haggada, waarbij de aanwezigen wordt verkondigd dat de mensheid vanuit het donker en de ellende van haar gevallen staat door de komst, het lijden en de dood van Christus deel krijgt aan de verlossing. De levende Heer is ten slotte zelf aanwezig om de gemeenschap te laten delen in zijn leven. Kenmerkend is dat Melito in zijn preek beelden en teksten uit de Joodse viering heeft gebruikt en ze voorziet van een nieuwe betekenis. Het eerste deel van PP zou in deze theorie vóór de binnenkomst van het licht gefunctioneerd hebben als een herinnering aan de nacht in Egypte, die tevens beeld is voor de nacht waarin de verloren mensheid zich bevindt, tenzij ze gered wordt door het paschalam. De tekst wordt typologisch geduid als beeld voor de mensheid die uittrekt uit de gevangenschap en verlost wordt door het lam. Het eerste deel is meer verankerd in de christelijke traditie en staat bol van de retoriek. Exodus 12 werd 13
Het verst gaat Auf der Maur, Paaspreek, 73, die het zelfs heeft over ´citeren´.
14
Musaph-Andriesse, Haggada, 43.
15
E. Werner, `Melito of Sardes, the First Poet of Deicide` . Hebrew Union College Annual 37 (1966) 191-210. Het is duidelijk dat de huidige vorm van het Dajenoe stamt uit de Middeleeuwen, maar zoals vaker bij teksten uit de Joodse traditie schuilen er achter schiftelijke bronnen veel oudere mondelinge overleveringen. Dat maakt teksten uit de Joodse traditie vaak zo lastig te dateren. Cohick, The Peri Pascha, is één van de auteurs die kiest voor een rigide datering van de Joodse bronnen met als gevolg dat ze praktisch geen enkel bewijs ziet voor verwantschap tussen PP en de Haggada. 16
Stewart-Sykes, The Lamb, 60, wijst elk verband categorisch van de hand, maar is misschien iets te zeker van zijn zaak.
5
en wordt in de Joodse traditie niet gelezen met pesach.17 De veronderstelling van Hall en Stewart-Sykes is dat PP gezien moet worden als een twee-eenheid. Deze hypothese lijkt me juist. Het eerste deel is een present stellen van de heilsgeschiedenis in een sterk retorisch gekleurde toespraak tot de gemeenschap die vastend en biddend is samengekomen. Het tweede deel is een liturgische verkondiging tijdens de gezamenlijke maaltijd, een christelijke haggada. Melito´s anti-judaïsme Het is voor de huidige lezer, levend na Auschwitz, bijzonder schrijnend te moeten vaststellen dat een tekst die zo geïnspireerd is door kennis van de Joodse traditie tevens een felle aanklacht bevat tegen ´Israël´ om in de termen van Melito te blijven.18 PP 72-99 bevat een scherpe uithaal naar Israël dat zijn eigen Heer heeft vermoord: `jij hebt je Heer gedood in het midden van Jeruzalem`(93). Culminatie van de beschuldigingen is dat Israël God heeft vermoord: `De heerser is gekleineerd, God is vermoord. De koning van Israël is door de hand van Israël vernietigd` (96). De uitdrukking Godsmoordenaars zou voor het Joodse volk in de loop van de Europese geschiedenis nog een zeer sinistere klank krijgen, Melito is voor zover nu bekend de eerste auteur die dit verwijt zo formuleert. Uiteraard leidt dat tot de vraag hoe dit verwijt is te verstaan vanuit het geheel van de preek en hoe het zich verhoudt tot Melito´s omgeving en de rest van de vroegchristelijke literatuur. Bij de beoordeling van deze vraag heeft de archeologische vondst van een synagoge-complex te Sardis een grote rol gespeeld. Bij de opgravingen van het antieke Sardis kwam een enorm complex aan het licht dat bij nader onderzoek een synagoge bleek te zijn, die tot in de 7e eeuw lijkt te zijn gebruikt. Het gebouw als geheel kon plaats bieden aan wel duizend mensen, wat aanleiding heeft gegeven tot speculaties over de grootte van de Joodse gemeenschap. De omvang van de christelijke gemeente stak daar schril bij af, de gevonden kerken zijn beduidend kleiner.19 Conclusie: Melito´s felle uithaal is te begrijpen vanuit de specifieke situatie in Sardis waar een kleine christelijke gemeenschap moest opboksen tegen een grote Joodse concurrent. Inmiddels is duidelijk geworden dat het complex pas in de periode van na Melito als synagoge is gaan dienen, conclusies over de Joodse gemeenschap ten tijde van Melito zijn er dus niet in directe zin aan te verbinden. Feit blijft wel dat Sardis gedurende eeuwen een forse Joodse gemeenschap heeft gekend wat de kennis die Melito heeft van diverse gebruiken rond pascha zou kunnen verklaren. Het is de vraag in hoeverre de aanwezigheid van een (al of niet bloeiende) Joodse gemeenschap ook een verklaring biedt voor Melito´s anti-judaïsme. Allereerst is het goed enigszins helderheid te verschaffen over de terminologie. Het is onder 17
Hall, Melito in the Light of te Passover, wijst erop dat Exodus 12 wel op een sjabbat voorafgaande aan pesach werd gelezen. 18
PP spreekt consequent over Israël en nergens over Joden. De literatuur over Melito´s anti-judaïsme is enorm. Inleidend en de oudere literatuur besprekend is A. Stewart-Sykes, `Melito´s anti-judaism` Journal of Early Christian Studies 5 (1997) 271-283; verder Wilson, Passover. Voor een algemeen overzicht van het vroegchristelijke ant-judaisme is onmisbaar H. Schreckenberg, Die christlichen Adversus-Judaeos Texte und ihr literarisches und historisches Umfeld (1.-11. Jh.) Frankfurt 4. Aufl. 1999. 19
Een overzicht van het archeologische onderzoek te Sardis is te vinden in: G.M.A. Hanfman ed., Sardis from prehistoric to Roman Times. Results of the Archaeological Exploration of Sardis 1958-1975. Cambridge 1983. De inscripties van Sardis zijn gepubliceerd in: J. H. Kroll. `The Greek Inscriptions of the Sardis Synagogue`. Harvard Theological Review, 94 (2001) 5-127. Vgl. ook P.R. Trebilco, Jewish Communities in Asia Minor. Cambridge 1991.
6
godsdiensthistorici en theologen gebruikelijk geworden om een onderscheid te maken tussen antijudaïsme en antisemitisme. Onder anti-judaïsme verstaan we een afkeer van de Joodse religie, die zich maar al te vaak uit in haat tegen vertegenwoordigers van die religie. Anti-judaïsme is meestal het gevolg van het superieur achten van het eigen normen- en waarden systeem. Anti-semitisme is haat ten opzichte van het Joodse volk of ras, waarbij vaak allerlei bizarre en door niemand waargenomen daden worden verondersteld (bv rituele moord op kinderen, of seksuele uitspattingen). Anti-judaïsme en antisemitisme zijn geen christelijke uitvindingen, maar het is wel duidelijk dat het (vroege) christendom een uiterst moeizame relatie had tot het vroege Jodendom, immers de kerk is ontstaan uit Israël en beroept zich op Israëls God. Von der Dunk spreekt treffend van het motief van een omgekeerde vadermoord en van een vader-zoon-relatie met alle denkbare associaties.20 In de eerste eeuwen van onze jaartelling waren Jodendom en christendom bovendien in zekere zin concurrenten op dezelfde levensbeschouwelijke markt. Het Jodendom was een door de Romeinen erkende religio licita, oftewel een godsdienst van de voorvaderen, die in het conservatie Rome bovendien de glans bezat van hoge ouderdom. Daardoor bezat het vroege Jodendom met haar exclusieve monotheïsme en haar hoge moraal een zekere aantrekkingskracht op de omringende cultuur. Een en ander blijkt behalve uit de literatuur, te denken valt aan de ´Godvrezenden´ die ook uit het Nieuwe Testament bekend zijn, ook uit de archeologische vondsten, die met name in Klein-Azie aan het licht zijn gekomen en bewijzen dat vele niet-Joden betrokken waren bij Joodse gemeenschappen.21 Het vroege Jodendom was een factor van betekenis in de Romeinse samenleving, al was de verhouding blijkens de opstand van rond 70 in Palestina, die van 115 in Alexandrië en die rond 135 van Bar Kochba in grote delen van het rijk bij vlagen uiterst gespannen. Het vroege christendom was daarentegen niet meer dan een sekte, een van de dominante cultuur afwijkende en nieuwe beweging. Vroegchristelijke auteurs doen hun uiterste best enerzijds de ouderdom van hun religie aannemelijk te maken en anderzijds het unieke van hun God te onderstrepen. Het antijudaïsme van Melito moet vanuit deze uiterst moeizame positie worden verstaan. Een vergelijking met belangrijke andere 2e eeuwse auteurs als Justinus en Irenaeus kan ons een beter inzicht verschaffen. Justinus was afkomstig uit Palestina maar actief in Rome waar hij een Apologie van het christelijk geloof schreef gericht aan de keizer. Zijn grootste werk is echter een dialoog met de 20
Vgl. voor de vroege kerk het werk van Schreckenberg, christlichen Adversus Judaeos Texte, verder het standaardwerk van K.H Rengstorf & S. von Kortzfleisch, Kirche und Synagoge. Stuttgart 1968. Voor de bredere achtergrond van het verschijnsel in het Romeinse Rijk: Fik Meijer, Vreemd Volk. Amsterdam 2007; algemener: H. von der Dunk, Voorbij de verboden Drempel. De Shoah in ons geschiedenisbeeld. Amsterdam 1990 (citaat p46). Dat anti-semitisme in engere zin (als haat tegen het ras) pas een uitvinding is van na de Verlichting wordt met name door Joodse auteurs onderstreept, zie Chaim Potok, Wanderings.History of the Jews. New York 1978. 21
Marcel Simon, Verus Israël Étude sur les Relations entre Chrétiens et Juifs dans l´empire Romain (135-425). 2e impr. Paris 1968 (oorspronkelijk 1948). was de eerste die wees op het missionaire karakter van het vroege Jodendom. Zijn onderzoek is gevolgd door talloze publicaties, waarbij wel moet worden aangetekend dat heel moeilijk te bewijzen is in hoeverre het vroege Jodendom nu werkelijk bewust missionair was, iets dat in het licht van het latere rabbijnse Jodendom verrassend is. Voor het archeologische bewijs: Zie Trebilco, Jewisch Communities, op p152-166 gaat hij uitgebreid in op de betekenis van de aanduiding Godvrezend in de archeologische vondsten. Hij toont overtuigend aan dat het meestal gaat om niet-Joodse sympathisanten van de Joodse gemeenschap, ook voor Sardis is dat op zijn minst waarschijnlijk. Een foto van één van de inscripties met theosebés (Godvrezend)in Sardis is te vinden in Hanfmann, Sardis, fig.254. Vgl. ook de vele publicaties van P. van der Horst oa: `De synagoge van Sardis en haar inscripties`, in: Joden in de Grieks-Romeinse wereld. Zoetermeer 2003 (40-49) en `Juden und Christen in Aphrodisias im Licht ihrer Beziehungen in anderen Stâdten Kleinasiens` In: Juden und Christen in der Antike. Kampen 1990 (125-142).
7
Jood Trypho. Het gaat om een gefingeerde dialoog tussen een Jood en christen over de centrale positie van Christus in de heilsgeschiedenis en in de schriften.22 Stelselmatig wordt in deze dialoog duidelijk dat de kerk Israël is: `wij zijn het ware Israël naar de Geest, wij zijn het volk van Jakob` (11,4). Terugkerend is ook het verwijt dat Trypho en de zijnen hun eigen schriften niet begrijpen, zodat Justinus kan zeggen: `jullie schriften, of beter niet die van jullie, maar die van ons`(29). Naar de overtuiging van Justinus hebben de Joden hun eigen schrift ook bewust vervalst door bepaalde passages weg te laten, die uitdrukkelijk getuigen van Christus.23 De Dialoog is geen echt gesprek en lijkt vooral ten doel te hebben de eigen achterban te overtuigen van de waarheid dat Christus al in de profetische geschriften voortdurend is aangekondigd en dat zijn komst nu een nieuwe realiteit voor de mensheid betekent.24 Het oude Israël is door halsstarrigheid verblind voor die waarheid, maar de kerk komt in de plaats van dit Israël. Deze vervangingstheologie leidt bij Justinus niet tot een veroordeling van Joden als moordenaars van God, wel ziet hij de verwoesting van Jeruzalem als een straf van God voor het ongeloof van het Joodse volk. De uit Smyrna, niet zo ver van Sardis gelegen, afkomstige Irenaeus, later actief in Lyon en Vienne, is de eerste christelijke schrijver van wie we een min of systematische uiteenzetting van het christelijk geloof bezitten. In zijn tegen gnostische stromingen gerichte hoofdwerk dat meestal geciteerd wordt naar de Latijnse titel Adversus Haereses (Tegen de Ketterijen) geeft hij in de laatste drie boeken een uiteenzetting van het christelijk geloof.25 Uit het werk blijkt geen grote bekendheid met het Jodendom. De theologie van Irenaeus beweegt zich binnen een heilshistorisch kader. Het is dezelfde God die vanaf de schepping, via Noach, Abraham en het volk Israël zijn eigen mens reddend nabij is. In het laatst der tijden heeft Hij zich met de mens verbonden in Jezus Christus. In deze heilsgeschiedenis neemt Israël een aparte plaats in, maar wat Irenaeus het Jodendom met name verwijt is dat het geen kennis heeft van de Zoon van God, die in Israëls eigen schriften wordt aangekondigd: `Daarom hebben de Joden zich van God verwijderd, want zij hebben zijn Woord niet aangenomen, maar menen dat ze God door de Vader zelf, zonder Woord, dat is zonder Zoon kunnen kennen` (AH IV,7,4). Gevolg is dat de Joden hun eigen schrift niet meer verstaan. Het onbegrip van de Joden komt tot uiting in de terechtstelling van Jezus, zij hebben de Heer omgebracht. Irenaeus spreekt van interfectores Domini, moordenaars van de Heer.26 Het Jodendom is voor Irenaeus vooral historisch belangrijk met de komst van Christus lijkt zijn rol uitgespeeld. Israëls God daarentegen is 22
Justinus spreekt consequent over ‘de schriften’ of ‘de schrift’ en doelt daarmee op wat wij het Oude Testament noemen, tenminste volgens de Septuaginta, die hij als geïnspireerd beschouwt zie Dialoog 71-72. Er bestaat geen goede recente Nederlandse vertaling van de Dialoog. Vgl. Tessa Rajak, `Talking at Trypho: Christian Apologetic as Anti-Judaism in Justin´s Dialogue with Trypho the Jew` M. Edwards et al ed., Apologetics in the Roman Empire. Oxford 1999 (59-80). 23
Dit betreft een heftig bediscussieerd gedeelte (Dial. 84) waaruit blijkt dat Justinus passages uit het Oude Testament had leren kennen via de christelijk traditie, zonder te beseffen dat juist die christelijke traditie afweek van de tekst van de Septuaginta, zie ook Dialoog 71-72. 24
Dat neemt niet weg dat het waarschijnlijk is dat Justinus wel degelijk dit soort gesprekken heeft gevoerd. Zijn weergave van een aantal opmerkingen van Trypho en zijn kennis van Joodse exegese getuigen van een behoorlijke kennis van het Jodendom van zijn dagen. Vgl. W.A. Shotwell, The Biblical Exegesis of Justin Martyr. London 1965. 25
Ook van dit werk bestaat geen goede Nederlandse vertaling, wel een recente Duitse in de serie Fontes Christiani: Irenäus von Lyon, Adversus Haereses. Gegen die Häresien. Freiburg 1993-2001. Zie voor Irenaeus verder P.L.Wansink, Irenaeus en het Oude Testament, Zoetermeer 2000.
8
voor Irenaeus dezelfde als de Vader van Jezus Christus. 27 Tegen de achtergrond van Justinus en Irenaeus is het anti-judaïsme van Melito naar mijn overtuiging het best te plaatsen. Zeker, Melito is feller en afwijzender. Hij richt zich in zijn preek ook direct tot (denkbeeldige?) Joodse gesprekpartners. Een gesproken tekst leent zich ook beter voor dit soort retoriek. Het lijkt me niet nodig om aan te nemen dat Melito Joods was (hoewel het goed mogelijk is) om zijn houding te verklaren. Hij past binnen de theologie van de 2e eeuw, zijn toon is feller en zijn argumentatie scherp. Het moment van de preek, de cederavond, en de stijl kunnen daarbij een rol hebben gespeeld. Dat hij goed op de hoogte was met het Jodendom van zijn dagen lijkt me onloochenbaar. Afsluitend neem ik als voorbeeld de passage uit PP 80 waar de wijze van vieren van de cedermaaltijd door Israël afgezet wordt tegen de weg van Christus: `Jij was feest aan het vieren, terwijl hij verhongerde; jij dronk wijn en at brood, hij azijn en gal; jouw gezicht straalde opgewekt, hij was terneergeslagen; jij was uitgelaten, hij was ineengekrompen; jij was aan het zingen, hij werd veroordeeld; jij was aan het aansporen, hij werd vastgenageld; jij was aan het dansen, hij werd begraven; jij was aan het aanliggen op een zachte bank, hij in een graf en een kist`. De hier geconstrueerde tegenstelling tussen Israël en haar Heer beschuldigt het Israël ten tijde van het Nieuwe Testament. Maar tegelijk klinkt er kennis in door van de cederviering. Met name het dansen is een element dat in het Nieuwe Testament ontbreekt. Melito blijkt op de hoogte van gebruiken buiten de Bijbelse traditie om.28 Het is de vraag in hoeverre de retoriek van Melito slechts gericht is op een literair Jodendom, of dat hij met zijn uithaal naar Israël wel degelijk het levende Jodendom op het oog heeft. De zogenaamde adversus Judaeos literatuur uit de eerste eeuwen lijkt vooral een interne discussie, dus voor christenen onderling, maar juist in het geval van Melito is enige aarzeling op zijn plaats. PP is ongetwijfeld bedoeld voor een christelijk publiek, maar het is niet onwaarschijnlijk dat de aanwijsbare sentimenten wel degelijk hun oorsprong hebben in Melito´s eigen ervaringen met het Jodendom.29 26
AH, III, 12,6; IV,28,3 en IV,36,1. Het is opvallend dat dit verwijt in IV,28,3 door Irenaeus overgenomen wordt uit de mond van een door hem geciteerde oudste, afkomstig uit Klein-Azië, de geografische omgeving van Melito. 27
Dit is uiteraard van groot belang in zijn strijd met Marcion en de gnostici, die naar zijn overtuiging een deling aanbrengen in God, of domweg een tweede God leren. Voor Irenaeus en de Joden, vgl. Irenaeus en het Oude Testament, 118—125. 28
Het is mogelijk dat hij deze kennis heeft opgedaan via de eerdere christelijke traditie, in het geval van de dans is vooral te wijzen op de Handelingen van Johannes, ook een 2e eeuws geschrift uit Klein-Azië. Waarschijnlijker is echter dat Melito´s kennis gebaseerd is op ervaring. Zie daarvoor W.C. van Unnik, `The Dance of Jesus in the Acts of John` Vigiliae Christianae 18 (1964) 1-5. Op p4: `The author did not invent it himself, but derived it from existing practice`. 29
Hiermee neem ik afstand van de visie van Cohick, The Peri Pascha. Haar argumentatie overtuigt niet. Met name het consequente gebruik van Israël door Melito, zou nog wel eens meer met de 2e eeuwse werkelijkheid in Klein-Azië te maken kunnen hebben dan Cohick lief is. Uit archeologische vondsten van de Bar Kochba opstand blijkt dat Israël steeds de favoriet aanduiding van de Joodse gemeenschap zelf is. Op de munten wordt Bar Kochba steeds aangeduid als de Prins van Israël. Zie M. Goodman, Rome and Jerusalem The Clash of Ancient Civilizations. London 2007 (p488-491). De mededeling in PP 96:`De koning van Israël is door de hand van Israël vernietigd`, die afwijkt van mededeling in het lijdensevangelie, is zo historisch goed te plaatsen.
9
Schriftgebruik In de preek wordt op een aantal plaatsen duidelijk geciteerd uit het Oude Testament, bovendien maakt de hervertelling van het paschaverhaal gebruik van Exodus en ook verder in depreek zijn verwijzingen naar Bijbelgedeelten te vinden. Hoe kwam een auteur als Melito aan zijn kennis van de Bijbeltekst en hoe had hij toegang tot Bijbelteksten? Te gemakkelijk wordt er in nogal wat publicaties vanuit gegaan dat vroegchristelijke schrijvers als een soort moderne auteurs al bladerend en zoekend hun Bijbelteksten opzochten. Het verhaal ligt iets gecompliceerder.30 In het Romeinse Rijk was een enorme industrie rond het uitgeven van handschriften ontstaan. Een handschrift was weliswaar kostbaar, maar toch niet onbetaalbaar. Teksten werden bewust ´uitgegeven´ doordat kopiisten in groepsverband bepaalde teksten overschreven. Rijke auteurs hadden zelf schrijvers en kopiisten in dienst. Overigens was van het armere deel van de bevolking, natuurlijk het grootste deel, analfabeet. De schattingen over het aantal analfabeten lopen uiteen, maar het is aannemelijk dat hooguit een vijfde van de bevolking kon lezen. Dat percentage ligt nog altijd behoorlijk veel hoger dan in de Middeleeuwen. De tweede eeuw markeert de overgang van het gebruik van de boekrol naar de veel handzamere codex, een `boek` van papyrusbladeren die aan elkaar geplakt werden. De codex was ook goedkoper. Vooral de vroegchristelijke auteurs zijn in een vroeg stadium gebruik gaan maken van de codex, zozeer dat je tot op zekere hoogte het boek als een christelijke uitvinding kunt bezien. Toch was ook het bezit van een codex, laat staan een bibliotheekje een redelijk kostbare zaak. Dit had tot gevolg dat er veel meer teksten uit het hoofd werden geleerd. Voor persoonlijk gebruik hadden veel schrijvers wel de beschikking over wastabletten, die functioneerden als een soort kladblok, maar aantekeningen maken was een lastige en arbeidsintensieve zaak. De vroegchristelijke praktijk laat zich op grond van het voorafgaande enigszins reconstrueren. De rijkere auteurs zullen zelf de beschikking hebben gehad over teksten en soms zelfs gelegenheid hebben gehad boeken te laten ´uitgeven´. Uit de derde eeuw is Origenes een mooi voorbeeld. Hij had een rijke mecenas die hem in staat stelde boeken te schrijven, maar hem ook verzocht bepaalde thema´s aan te snijden. Met Augustinus staat het er in zijn jongere jaren net zo voor. Naast individueel boekenbezit staat echter het collectieve bezit, dat in kerkelijke gemeenten van enige omvang mag worden verondersteld.31 Voor liturgisch en zeker ook catechetisch gebruik konden leidinggevenden in de gemeente beschikken over zo´n verzameling teksten. Als Melito inderdaad bisschop was, zoals Eusebius vermeldt, had hij toegang tot de bibliotheek van zijn gemeente. Vervolgens blijft de vraag welke boeken zich dan in zo´n bibliotheek bevonden. Voor de eerste twee eeuwen zijn dat in eerste instantie de belangrijkste boeken van het Oude Testament, uiteraard in de Griekse vertaling, de Septuaginta. Irenaeus, tijdgenoot van Melito maakt duidelijk dat hij die vertaling als gezaghebbend en geïnspireerd beschouwt. Neemt niet weg dat er enige discussie was over de vraag welke boeken nu precies gezaghebbend waren. Melito is daar zelf het levende bewijs voor. Volgens Eusebius reisde hij immers af naar Palestina om daar van Joodse bewoners duidelijkheid te verkrijgen over de juiste volgorde van de gezaghebbende boeken. Niet genoemd in dit verhaal en ook niet geciteerd in de preek zijn de boeken uit het Nieuwe Testament. Pas in de loop van de 2e eeuw wordt steeds duidelijker dat ook evangelieteksten en de brieven van Paulus 30
Zie voor het volgende H.Y. Gamble, Books and Readers in the Early Church. New Haven/London 1995.
31
Voor Rome, Zie Lampe, From Paul to Valentinus.
10
gezaghebbend zijn in de gemeente. Melito is wat dat betreft nog een overgangsfiguur. Hij haalt in zijn preek één uitspraak van Jezus aan, uitgerekend die uitspraak is ons niet bekend.32 Wie het Bijbelgebruik van de vroegchristelijk auteurs en dat van Melito onderzoekt stuit op eigenaardigheden die alleen vanuit het voorafgaande zijn te verklaren. In de eerste plaats wijken praktisch alle citaten af van de standaardtekst van de Septuaginta, zoals die in de kritische uitgaven is te vinden.33 Dat kan te maken hebben met het gebruik van verschillende handschriften en teksttradities. Sommige auteurs citeren dezelfde tekst verschillend, waarbij aantoonbaar is dat gebruik is gemaakt van afwijkende, bestaande, tekstvarianten. Maar een schrijver kan natuurlijk ook zelf ´fout´ citeren. In het oudere onderzoek werd er bijna vanzelfsprekend vanuit gegaan dat vroegkerkelijke auteurs uit het geheugen citeerden en dus fouten maakten. Probleem is dat waar die fouten letterlijk overeenkomen met door andere auteurs gegeven citaten een individuele vergissing wel erg toevallig is. Daar komt bij dat in diverse teksten dezelfde combinaties van Bijbelteksten voorkomen. Soms gaat het daarbij ook nog om mengcitaten, dus om uit verschillende Bijbelteksten tot één nieuwe tekst samengevoegde citaten. Er waren ook teksten in omloop die in onze bestaande handschriften in het geheel niet voorkomen. De best mogelijke verklaring voor dit alles is dat veel vroegchristelijke schrijvers gebruik hebben gemaakt van bestaande verzamelingen teksten. Daarbij kan gedacht worden aan verzamelingen die door enkelingen waren aangelegd (volgens Eusebius heeft Melito dat ook gedaan) en werden doorgegeven, bijvoorbeeld in het catechetisch onderricht. Sommige auteurs zullen ook teksten van elkaar hebben gekend en gebruikt en het is zeker ook zo dat schrijvers soms zelf aantekeningen maakten, dan wel uit het ´geheugen´ citeerden. Conclusie is dat voor elke auteur afzonderlijk moet worden onderzocht in welke traditie hij staat en van welke bronnen hij eventueel gebruik heeft gemaakt. Tegelijkertijd is het grovere totaalbeeld praktisch altijd hetzelfde: er is gebruik gemaakt van bestaande christelijke bronnen en van de belangrijkere Bijbelboeken is vaak aannemelijk te maken dat auteurs ze zelf hebben bestudeerd. In de loop van de derde eeuw groeit het aantal kerkleden en de rijkdom van de kerk zodanig dat voor steeds meer schrijvers zelfstandige Bijbelstudie aantoonbaar is.34 PP past helemaal in dit beeld. Er is een tamelijk vrije, op een parafrase lijkende weergave van Exodus 12, het gedeelte dat net gelezen was en dus aanwezig in de gemeente. In PP 61 wordt een aantal citaten achter elkaar gegeven met de volgende inleiding: `Het geheimenis van de Heer is verkondigd door de profetische stem`, volgen citaten van Mozes (Deut 28,26), David (Ps 2,1-3), Jeremia (Jer 11,19) en Jesaja (Jes 53,7-8). Allemaal met grotere of kleinere afwijkingen van de Septuaginta, allemaal ook in gebruik bij andere vroegkerkelijke schrijvers met onderling ook weer verschillen en overeenkomsten. De rij citaten wordt afgesloten met de mededeling: `Nog vele andere dingen zijn door vele profeten verkondigd over het geheimenis van het pascha: dat is Christus`. In PP 72 volgt 32
Zie PP 101, een deel van het citaat is afkomstig uit Jesaja 50,8. Uitgerekend in wat volgt is Christus sprekend aanwezig in de preek. We bevinden ons in het slotgedeelte waarin Hij ´eschatologisch´ aanwezig is in de gemeente, daardoor is volstrekt onduidelijk waar het citaat eindigt. 33
Hier begint overigens meteen het eerste probleem. Het onderzoek naar het ontstaan van de Septuaginta maakt steeds duidelijker dat er misschien wel nooit een geaccepteerde oervorm heeft bestaan, zelfs niet van de Thora, zie M. Hengel & A.M. Schwemer, Die Septuaginta zwischen Judentum und Christentum. Tübingen 1994. 34
Het voorbeeld is Origenes, die met zijn gigantische project van de Hexapla geprobeerd heeft `de´ tekst van de Septuaginta vast te stellen. Dit plan laat tevens zien dat de christelijke gemeenschap steeds meer de overgang aan het maken was naar die van een religie van het boek.
11
een mengcitaat van Ps 35,12, Jer 11,19 en Jes 3,9-10, ook weer met overeenkomsten en verschillen ten opzichte van eerdere christelijke schrijvers.35 Ook dit citaat wordt toegepast op Christus. Melito´s exegese is niet toevallig zoals zijn theologie in hoge mate op Christus gericht. Zijn Bijbeluitleg is overwegend typologisch, de tekst bevat ´typen´ van Christus, of van de kerk. Met deze vorm van uitleg staat Melito opnieuw volledig binnen de christelijke traditie van zijn tijd. Uiteraard heeft hij – voor zover uit de preek op te maken – zijn eigen aanpak. Naar mijn overtuiging kenmerkt die zich door een zekere gevoeligheid voor de historische ontwikkeling van schepping naar verlossing. In die ontwikkeling geeft hij een ruime plaats aan de zondeval waarbij de situatie van de mensheid geïllustreerd wordt aan de hand van farao en Egypte. Israël is het schaalmodel van de kerk en Christus is al aanwezig in patriarchen en profeten.36 Zeer opmerkelijk is dat Melito een soort hermeneutische verantwoording geeft van zijn wijze van exegetiseren in PP 34-45.37 Hij trekt een parallel met de wereld van de architectuur of de kunst, waarin een schets of een schaalmodel wordt gemaakt van het te maken werk. De schets is noodzakelijk maar verliest zijn waarde als het echte werk is voltooid. De conclusie lezen we in PP 43: `Op dezelfde manier waarop de voorafbeelding leeg is geworden en haar beeld aan de echte waarheid heeft overgedragen, en de vergelijking tot voltooiing is gekomen, aan het licht gebracht door de uitleg, werd de wet vervuld toen het evangelie aan het licht kwam en het volk van betekenis ontdaan toen de kerk verscheen. De voorafbeelding verloor zijn kracht toen de Heer werd geopenbaard en nu is, wat eens waardevol was, waardeloos nu de werkelijk waardevolle zaken zijn geopenbaard`. Christus vormt voor Melito begin- en eindpunt van zijn Bijbeluitleg.
Christologie Het is niet verwonderlijk dat in een quartodecimaanse paashomilie lijden en opstanding van Jezus Christus centraal staan. Toch krijg je de indruk dat door de theologie van Melito de betekenis van het werk van Christus ook in een andere context doorslaggevend zou zijn geweest. Zijn geloof staat en valt met God die zich in Christus het lot van de mens heeft aangetrokken. Voor hem is Christus God en Gods grote heilbrengende daad is de menswording, de incarnatie. Daarmee is Melito een vertegenwoordiger van die theologische stroming uit de 2e eeuw die met verve vasthoudt aan de ene God die in Christus het heil brengt:38 Tegen de achtergrond speelt ongetwijfeld het debat dat de 2e eeuwse kerk dreigde te verscheuren: dat met Marcion en de gnostici. Kort samengevat komt de 35
Voor een overzicht van alle citaten en verwijzingen: Cohick, The Peri Pascha, 89-91.Meer inhoudelijk: H.M. Knapp, `Melito´s use of Scripture in Peri Pascha second century typology´. Vigiliae Christianae 54 (2000) 343374. 36
Met zijn ´heilshistorische´ typologie staat Melito in een lijn van exegetiseren die vooral ook aanwijsbaar is bij Irenaeus. 37
Het belang van dit stuk werd al snel onderkend, zie: Jean Daniélou, `Figure et événement chez Méliton de Sardes` in: Neotestamentica et Patristica FS Oscar Cullmann Leiden 1962 (282-292); Knapp, Melito´s Use, 368370. Hoewel deze hermeneutische verantwoording uniek is voor Melito bevat toch ook de aan Hippolytus toegeschreven anonieme paaspreek een soort verantwoording van de leeswijze: In Sanctam Pascham 6,2. 38
J.N.D. Kelly, Early Christian Doctrines, 5th impr. London 1977 (119) spreekt over `a twofold conviction, passionately held, of the oneness of God and the full deity of Christ`, die overtuiging ziet hij wijd verspreid in de 2e eeuw.
12
positie van Marcion hierop neer: een consequente benadering van het Oude Testament als een tekst van een godheid die eigenlijk niet deugt, geeft hem de mogelijkheid de God van Jezus Christus daar tegenover te presenteren als de God van de absolute liefde. Een liefde die overigens vooral niet lichamelijk, niet aards, maar geestelijk van karakter is.39 De positie van de diverse gnostische groeperingen is moeilijker weer te geven.40 Bij de gnosis gaat het om een geheime kennis van de verborgen waarheid dat de geestelijke kern van de mens afkomstig is van de hoogste God. De materiële werkelijkheid is afkomstig van lagere godheden. Christus openbaart ons deze kennis die tevens verlossing betekent. In het debat met Marcion en de gnostici gaat het dus zowel om de ene God die schepper en verlosser is als om de incarnatie: de werkelijke mensheid van God in Christus. Het aardse leven, schepping en geschiedenis vormen een groot thema van het debat. De specifieke accenten van de christologie van Melito zijn ongetwijfeld het best te begrijpen vanuit deze achtergrond. Kenmerkend voor Melito is de inzet die hij geeft als hij in PP 46 het tweede deel van de homilie begint: `leer waarom de Heer aanwezig is op aarde om zich te kleden met degene die het lijden ondergaat en hem mee te nemen naar de hoogste hemelen`. De komst van Christus brengt de mensheid, die zich in ellende bevindt, heil. In PP 56 horen we: `het beeld van de Vader lag verlaten`, daarom werd het geheimenis van het pascha vervuld. Het is God zelf die zich het lot van de mensheid aantrekt. Het onderscheid tussen God de Vader en de Zoon, zoals dat later veel nauwkeuriger wordt uitgewerkt is bij Melito niet altijd even scherp. Men spreekt in de dogmengeschiedenis van modalisme als dat onderscheid helemaal verdwijnt en de Goddelijke kracht bijna gelijk werkt in Vader en Zoon. Melito is inderdaad door sommigen gezien als een modalist.41 Dat lijkt me niet juist omdat hij wel degelijk onderscheidt tussen Vader en Zoon. Wel is het zo dat hij past in die vroegkerkelijke theologie die voor alles duidelijk wil hebben dat Jezus God is, zodat de menswording het grote wonder van het christelijk geloof is. Terecht stellen nogal wat dogmenhistorici dat ´mainstream christianity´ in de 2e eeuw in wezen naar een modalistische christologie neigde.42 Dat is zeker niet alleen te verklaren door een antignostische en antimarcionitische tendens, het zit ook in de vroegchristelijke theologie zelf: Christus is God. De spanning die in deze theologie ontstaat tussen God en mens in Christus is het geheim waaruit de kerk leeft en heeft alles te maken met het geheimenis van pascha waar Melito zo vol van is. Overigens was er wel sprake van een zekere ´planning´ van Godswege. Ik kies bewust voor het woord planning want enkele theologen uit de 2e eeuw spreken met liefde over een goddelijke economie, een goddelijk plan (Grieks oikonomia).43 Dit woord ontbreekt bij Melito maar in PP 57 lezen we wel dat God van te voren ´plande´: `Eerst bereidde (pro-oikonomeo) de Heer zijn eigen lijden voor in 39
Zie de nieuwe synthese van het werk van Marcion van S. Moll, The Arch-Heretic Marcion. Tübingen 2010. Moll maakt duidelijk dat het door velen als kenmerkend beschouwde onderscheid tussen een rechtvaardige God en de God van Jezus Christus teveel eer geeft aan de God van het Oude Testament, het is nog maar de vraag hoe rechtvaardig die in de ogen van Marcion was. 40
Vgl, voor het Nederlandse taalgebied nu de voortreffelijke inleiding van R. van den Broek, Gnosis in de oudheid Nag Hammadi in context. Amsterdam 2010. 41
Zo bv Wilson, Passover, 346 en 348.
42
Vgl. de genoemde inleiding van Kelly; zie ook A.Grillmeier, Christ in Christian Tradition From the Apostolic Age to Chalcedon. London 1965 (met een goed stuk over Melito, p111-114).Het is overigens vermeldenswaard dat Noetus, de modalist die door Hippolytus wordt bestreden afkomstig was uit Smyrna, niet ver van Sardis. 43
Voor zover aantoonbaar is Ignatius de eerste, vooral Irenaeus gebruikt het woord.
13
patriarchen, profeten en het gehele volk, hij zette zijn stempel op hen door wet en profeten. Want iets dat mooi en groots zal zijn, wordt lang van te voren voorbereid (pro-oikonomeo). Zodat het geloofwaardig is als het er eenmaal is, omdat het lang van te voren voorzien werd. Zo is ook het geheimenis van de Heer dat lang van te voren aangeduid werd en zichtbaar was in de voorafschaduwing nu geloofwaardig omdat het tot voltooiing is gekomen, hoewel het door de mensheid als nieuw wordt beschouwd` (56/57). Het moge duidelijk zijn, dat zo ook de typologie onderdeel wordt van een goddelijke economie. De betekenis van Israël en het Oude Testament worden zo schijnbaar moeiteloos zeker gesteld, hoewel hierboven al gebleken is dat de prijs voor deze historische plaats van Israël helaas hoog is. Uiteindelijk is het een betekenis van voorbijgaande aard. Of dat in een heilshistorisch denkende theologie ten diepste anders kan is een systematischtheologische vraag van de eerste orde. Voor Melito is het dezelfde God die schepper is van Hemel en aarde, die in Christus de dood overwint. In Christus ondergaat God zelf het lijden van de mensheid, waardoor Hij afrekent met de dood, zoals we kunnen lezen in PP 66: `Hij is degene die van de hemelen komt naar de aarde vanwege de lijdende mens, terwijl hij zichzelf met hem bekleedt door een maagdelijke moederschoot. Zo wordt hij mens. Hij nam het lijden van de lijdende mens op zich, door het lichaam dat in staat was te lijden. Zo nam hij het lijden af van het vlees en doodde hij, door de Geest die niet kan sterven, de dood, de mensendoder`. Enerzijds sterft hij dus als alle mensen, maar omdat Hij God is, Geest die niet kan sterven, overwint hij de dood. Van groot belang is dat daarmee de dood ook voor de mensheid verslagen is. De theologie van Melito biedt met recht een kosmisch drama. Melito schuwt daarbij de poëtische tegenstellingen niet: `Hij die de aarde ophing, hangt; hij die de hemelen vastmaakte, is vast geslagen, Hij die alle dingen een vaste plaats gaf, is vastgemaakt aan een boom. De heerser is gekleineerd, God is vermoord` (96). Terecht kan men in dit verband spreken van een theopaschitisme van de kant van Melito: God lijdt.44 Een theologie die misschien actueler is dan menigeen midden vorige eeuw dacht. Anders dan de gnostici beseffen theologen als Melito en Ireaeus dat God oog heeft voor de misère van het menselijk leven. Bij Melito volgt een grootse apotheose in de opstanding van de Heer. Één van de opvallendste aspecten van de paashomilie is dat de prediker Christus sprekend invoert. Hij zelf is als de opgestane Heer aanwezig te midden van zijn gemeente: `Ik ben het zegt Christus. Ik ben het die de dood ontbind en die de vijand versla en die de Hades onder de voet loop en die de machtige bind en die de mens wegleid naar de hoogste hemelen. Ik ben het zegt Christus. Kom dus alle mensenfamilies besmet met zonden en ontvang vergeving van zonden. Want ik ben jullie vergeving, ik ben het pascha van de verlossing, ik ben het lam dat voor jullie geslacht werd, ik ben jullie losgeld, ik ben jullie leven, ik ben jullie licht, ik ben jullie verlossing, ik ben jullie opstanding, ik ben jullie koning. Ik doe jullie opstaan met mijn rechter hand, ik voer jullie omhoog naar de hoogste hemelen, daar zal ik jullie die vader der eeuwen tonen` (102-3).45 De levende Heer is te midden van de zijnen en brengt ze thuis. De overwinning op de dood heeft grote consequenties voor de gemeente. Zo betrekt Melito in zijn paaspreek kruis en opstanding nauw op elkaar. Dit is een christologie die volledig recht wil doen aan God en mens in Christus, zonder dat te doordenken in de terminologie 44
Men verwarre theopaschitisme niet met patripassianisme, dat is de overtuiging dat de Vader heeft geleden. In die visie vindt er inderdaad een vermenging plaats tussen Vader en Zoon, zoals dat bij een werkelijk modalisme denkbaar is. 45
Deze `ik ben` woorden doen natuurlijk sterk denken aan het Johannes-evangelie en vormen één van de vele argumenten om te veronderstellen dat Melito beïnvloed is door het milieu rond de 4e evangelist.
14
van de latere kerk. Maar één ding is duidelijk voor Melito is Christus `de alpha en de omega, het begin en het einde´ (PP 105).
Paaspreek Hieronder volgt de vertaling van Peri Pascha. In principe is gekozen voor een vrij letterlijke vertaling, maar ik heb wel geprobeerd een goed lopende Nederlandse tekst te geven. Wie een wetenschappelijke vertaling wil raadplegen verwijs in naar de edities van Hall en Perler. Om het lezen te vergemakkelijken heb ik een indeling gemaakt, cursief geef ik vooraf een korte weergave van de inhoud die volgt. Inleiding (1-10) In deze met vele antithesen vormgegeven inleiding maakt Melito meteen duidelijk waar het in zijn homilie om gaat: het geheimenis van pascha. Dat geheimenis is in Christus werkelijkheid geworden, maar al van oudsher kenbaar gemaakt in Israëls weg door de geschiedenis. Het is dus oud en nieuw, eeuwig en tijdelijk (1-10). (1) De schrift is voorgelezen: het Hebreeuwse boek Exodus46. De woorden van het geheimenis hebben duidelijk geklonken. Hoe het schaap werd geslacht en hoe het volk werd gered. Hoe farao door het geheimenis werd gegeseld. (2) Begrijp daarom, geliefden,hoe het is: nieuw en oud, eeuwig en tijdelijk, vergankelijk en onvergankelijk, sterfelijk en onsterfelijk, dit geheimenis van het pascha.47 (3) Oud naar de wet, nieuw naar het woord, tijdelijk naar de voorafbeelding,48 eeuwig op grond van de genade, vergankelijk op grond van het geslachte schaap, onvergankelijk op grond van de levende
46
De tekst zou kunnen suggereren dat het boek Exodus in het Hebreeuws werd voorgelezen. Er zijn zelfs auteurs die dit aannemelijk achten. De kennis van het Hebreeuws was echter zelfs in een Joodse gemeenschap als die te Sardis gering, laat staan dat er in een christelijke gemeenschap Hebreeuws werd gelezen. De enige vroegchristelijke auteurs waarvan enige kennis van het Hebreeuws mag worden verondersteld, Origenes en Hieronymus, claimen beiden hun kennis op eigen verzoek bij Joodse tijdgenoten in Palestina te hebben opgedaan. 47
Ik heb ervoor gekozen het woord pascha onvertaald te laten, op deze manier komt het verband tussen het Joodse pesach en het christelijke Pasen het best tot uitdrukking. 48
Hier valt voor het eerst het woord typos, dat een centrale rol speelt in de tekst. De typologische exegese is voor Melito leidend in zijn interpretatie van de werkelijkheid, het geheimenis van pascha is steeds een verwijzing naar Christus. Ik heb geprobeerd het woord typos en de verwante werkwoordsvormen steeds met voorafbeelding of een werkwoordsvorm waarin dat woord voorkomt weer te geven.
15
Heer, sterfelijk vanwege het begraven zijn in de aarde, onsterfelijk vanwege de opstanding uit de doden. (4) Oud is de wet, nieuw is het woord, tijdelijk is de voorafbeelding, eeuwig is de genade, vergankelijk is het schaap, onvergankelijk is de Heer, niet vermorzeld als een lam, maar opgewekt als God. Want als een schaap werd hij naar de slacht geleid (Jes.53,7), maar hij was geen schaap en als een lam was hij sprakeloos (Jes 53.7), maar hij was geen lam. Want de voorafbeelding was er, maar de waarheid is gevonden. (5) Want in plaats van het lam was er de zoon, en in plaats van het schaap de mens, en in de mens heeft Christus alles omvat. (6) Dus: het slachten van het schaap, en het plechtige verspreiden van het bloed en de schriftelijke wet hebben gereikt tot Christus Jezus. Vanwege hem is alles in de oude wet geschied, echter beter in het nieuwe woord. (7) Want de wet is woord geworden en het oude nieuw, uitgaande van Sion en Jeruzalem (Jes. 2,3),en het gebod genade, en de voorafbeelding waarheid, en het lam zoon, en het schaap mens, en de mens God. (8 ) Want als zoon geboren en als lam geleid, als schaap geslacht en als mens begraven is hij opgestaan uit de doden als God, naar zijn natuur God en mens.49 (9) Hij is alle dingen. Wet naar hij oordeelt, woord naar hij onderricht, genade naar hij redt, vader naar hij verwekt,50 zoon naar hij geboren wordt, schaap naar hij lijdt, mens naar hij begraven wordt, God naar hij is opgewekt. (10) Deze is Jezus Christus, aan hem de eer tot in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Het geheimenis van het pascha zoals verhaald in Exodus wordt door Melito herverteld en plastisch voor ogen gesteld (11-33)51 (11) Dit is het geheimenis van het pascha, zoals het in de wet is geschreven en zoals het zojuist is voorgelezen. Ik zal de woorden van de schrift uiteenzetten, hoe God Mozes in Egypte beval toen hij farao wilde geselen en Israël wilde bevrijden van geseling door de hand van Mozes.
49
Opvallend is dat Eusebius een anonieme bron aanhaalt die Melito en Irenaeus ziet als kampioenen van de orthodoxie, die Christus beschouwden als God en mens: `Wie kent niet de boeken van Irenaeus en Melito en de anderen waarin Christus wordt verkondigd als God en mens`? Zie HE V,28,5 Vgl. Knapp, Melito´s use, 352. 50
Vader naar hij verwekt. Wie bekend is met de latere orthodoxie herkent de taal die gebruikt wordt voor God de Vader, die de Zoon verwekt. Vanuit die latere terminologie bezien is dit een merkwaardige uitspraak. Vanuit Melito´s verdere christologie ligt het eerder voor de hand dat Christus de gelovigen als nakomelingen ´verwekt ´, zie G.Rache, ` À propos du Christ Père dans l´homélie pascale de Méliotn de Sardes` RSR 50 (1962) 400-405. 51
Melito spreekt van de diegeme (PP 46) de uiteenzetting, een technische term bekend uit het schoolonderricht in de retorica, zie de opmerkingen van Stewart-Sykes, The Lamb,74.
16
(12) Kijk, zegt hij, je zal een vlekkeloos en onberispelijk lam nemen en tegen de avond zal je het slachten met de zonen van Israël en in de nacht zal je het haastig eten en je zal er geen been van breken (vgl. Ex. 12,5,6,11,10). (13) Zo, zegt hij, zul je doen: In één nacht zul je het in familie- en stamverband eten, je lendenen omgord en je staf in je hand, want het is een pascha van de Heer een eeuwige gedachtenis voor de zonen van Israël (vgl. Ex. 12). (14) Strijk het bloed, dat je van het schaap hebt genomen op de voordeuren van je huizen, breng het aan op de posten van de ingang: het teken van het bloed om de engel af te schrikken. Want zie, ik zal Egypte slaan en in één nacht zal ik mens en dier kinderloos maken (vgl. Ex.12). (15) Toen markeerde Mozes de deuren van de huizen, ter bescherming van het volk en tot afschrikking van de engel, nadat hij het schaap geslacht had en in de nacht het geheimenis met de zonen van Israël had volbracht. (16) Wanneer het schaap is geslacht en het pascha gegeten, het geheimenis is vervuld en het volk verheugd en Israël gemarkeerd, dan komt de engel om Egypte te slaan: de niet ingewijde in het geheimenis, die niet deelheeft aan het pascha, die niet is gemarkeerd met het bloed, die niet is beschermde door de Geest, de vijand, de ongelovige. In één nacht sloeg hij (sc. de engel) toe en maakte kinderloos. (17) Want de engel ging rond om Israël en zag de markering met het bloed van het lam, ging naar Egypte en brak de hardnekkigheid van farao door verdriet. Hij kleedde hem niet in een grauw gewaad, noch in gescheurde kleren, maar hij verscheurde heel Egypte in jammerklacht om haar eerstgeborenen.52 (18) Want heel Egypte was in pijn en verdriet, in tranen en gejammer en kwam tot Farao vol geweeklaag, niet alleen in haar uiterlijke gestalte, maar ook in haar ziel. Niet alleen de kleren die ze droeg waren verscheurd, maar ook haar zachte borsten. (19) Het was een vreemd schouwspel om te zien: hier mensen die zichzelf sloegen, daar mensen aan het jammeren en middenin farao: vol verdriet, zittend in zak en as, omgeven door haast tastbare duisternis als een kleed van rouw, Egypte om zich geslagen als een rouwgewaad. (20) Want Egypte omringde farao als een rouwgewaad, zo was het kledingstuk geweven voor het tirannieke lichaam, met zo’n kledingsstuk kleedde de engel van de gerechtigheid onbuigzame farao. Diep verdriet en tastbare duisternis, een ongekende kinderloosheid: het verlies van haar eerstgeborenen. (21) Want snel en onverzadigbaar was de dood van de eerstgeborenen en er was een vreemde trofee te zien voor degenen die dood vielen in een moment. De val van hen die daar lagen werd het voedsel van de dood.53 52
Het beeld dat opgeroepen wordt is dat het jammerende en klagende Egypte het rouwkleed is dat farao omgeeft. 53
Lastig te vertalen. Allereerst is onduidelijk wat bedoeld is met de trofee: farao in rouw? Het woord trofee wordt door Justinus (Apologie 55,3) gebruikt om het kruis van aan te duiden. Ziende op het kruis worden christenen gered, zoals het Joodse volk dat zag op de verhoogde slang van Mozes (Numeri 21,4-9). Deze
17
(22) Wanneer je luistert verwonder je over een vreemde ramp, want al deze dingen hielden de Egyptenaren in hun greep: een lange nacht, tastbare duisternis, dood die om zich heen grijpt, een engel die wegvaagt en de Hades die hun eerstgeborenen opslurpt. (23) Maar het vreemdste en meest beangstigende moet je nog horen: in de tastbare duisternis verborg zich een ongrijpbare dood en de ongelukkige Egyptenaren tastten rond in de duisternis terwijl de dood zocht en greep naar de eerstgeborenen van de Egyptenaren op bevel van de engel. (24) Als iemand de duisternis greep werd hij weggeleid door de dood. Een eerstgeborene die een donker lichaam in zijn handen nam slaakte, verschrikt tot in zijn ziel, een jammerlijke en angstige kreet: wat houdt mijn hand vast? Voor wie siddert mijn ziel? Wie is de duistere die heel mijn lichaam omvat? Als het mijn vader is: help mij; Als het mijn moeder is, troost mij; als het mijn broer is spreek me moed in; als het mijn vriend is, steun me; als het mijn vijand is, ga weg want ik ben eerstgeborene. (25) Voordat de eerstgeborene zweeg greep het grote zwijgen hem: Jij bent mijn eerstgeborene. Ik ben jouw bestemming, het zwijgen van de dood. (26) Een andere eerstgeborene die de gijzeling van de eerstgeborenen opmerkte verloochende zichzelf om maar niet vreselijk te sterven: ik ben geen eerstgeborene, ik werd als derde geboren. Maar hij die niet voor leugen vatbaar is greep de eerstgeborene, die voorover viel en zweeg. In één klap ging heel de eerstgeboren vrucht van de Egyptenaren ten onder: de eerstverwekte, de eerstgeborene, de gewenste, de geliefde werd verpletterd op de aarde. Niet alleen de eerstgeborene van mensen maar ook van het stomme vee. (27) Geloei werd gehoord op de velden, van dieren die hun zogelingen bejammerden, de koe en het jonge kalf, het paard en het veulen en de overige dieren die jongen dragen met opgezwollen tepels beklaagden bitter en vol erbarmen hun eerstgeborenen. (28) Er was geweeklaag en gehuil over de ondergang van mensen, over de eerstgeboren doden. Heel Egypte stonk naar onbegraven lichamen. (29) Het was een vreselijk schouwspel om te zien: de moeders van Egypte met hun haar verward, de vaders geestelijk verward. Vreselijk geklaag in de Egyptische taal: Door een ongelukkig lot zijn wij op één klap kinderloos gemaakt van onze eerstgeboren vrucht. Ze sloegen hun borsten, ze sloegen een ritme met hun handen op de dans van de doden. (30) Zo was de ramp die Egypte in haar greep hield en haar plotseling kinderloos maakte. Maar Israël werd beschermd door het slachten van het schaap en werd verlicht door het vergieten van het bloed de dood van het schaap werd een vestingwal voor het volk. (31) O vreemd en onuitsprekelijk geheimenis: het slachten van het schaap werd Israëls redding en de dood van het schaap werd het leven van het volk en het bloed dwong het respect af van de engel. (32) Zeg mij, engel, wat won jouw respect? De slacht van het schaap of het leven van de Heer, de dood van het schaap of de voorafbeelding van de Heer, het bloed van het schaap of de Geest van de Heer? vreemde trofee brengt echter slechts de dood. Het tweede deel is het Grieks een woordspel (trope en trofe).
18
(33) Het is duidelijk dat je respect werd gewonnen toen je het geheimenis van de Heer in het schaap zag, het leven van de Heer in de slacht van het schaap, de voorafbeelding van de Heer in de dood van het schaap. Daarom sloeg je Israël niet, maar maakte je alleen Egypte kinderloos.
Verantwoording van de typologische benadering van het geheimenis van pascha (34-45) (34) Wat is dit vreemde geheimenis: Egypte werd geslagen ten ondergang, Israël bewaard tot redding? Hoort wat de kracht is van het geheimenis. (35) Wat wordt gezegd en gedaan, geliefden, is niets zonder vergelijking en zonder schets. Want alles wat gedaan en gezegd wordt is gekoppeld aan een analogie, wat gezegd wordt aan een vergelijking, wat gedaan wordt aan een voorafschaduwing; opdat wat gedaan is verduidelijkt wordt door de voorafschaduwing, zoals wat gezegd is aan het licht komt in de vergelijking. (36) Dat is ook wat gebeurt bij een schaalmodel: het is niet het eindresultaat, maar door het beeld dat als voorafschaduwing functioneert, wordt dat wat zal zijn zichtbaar gemaakt. Daarom wordt een schets gemaakt van wat zal zijn, van was, of van klei, of van hout, opdat wat zal gaan ontstaan, groter in lengte en sterker in kracht en schoon van vorm en rijk in zijn constructie, door de kleine en vergankelijke schets zichtbaar wordt gemaakt. (37) Maar wanneer eenmaal dat waarvan het een voorafbeelding is, is verschenen, dan is dat wat eens het beeld droeg van wat zou komen, als nutteloos verdwenen. Het heeft plaatsgemaakt voor wat in waarheid het beeld daarvan is. Wat eens waardevol was, is nu waardeloos omdat wat werkelijk waardevol is, nu is verschenen. (38) Want er is voor elk een eigen tijd; een tijd voor de voorafbeelding, een tijd voor het materiaal, een tijd voor de waarheid. Als je de voorafbeelding maakt heb je die nodig, omdat je daarin het beeld kan zien dat komt. Je sleept het materiaal aan voor het model en je hebt dat nodig, vanwege dat wat erin aanwezig is. Je komt tot het eindresultaat: dat alleen heb je nodig, dat alleen is waar je van houdt. Want daarin alleen zie je de voorafbeelding, en het materiaal en de waarheid. (39) Dus, zoals met de vergankelijke voorbeelden, zo ook met de onvergankelijke zaken; zoals met de aardse zaken, zo ook met de hemelse zaken. Want het heil en de waarheid van de Heer werden voorafgebeeld in het volk en de leerstellingen van het evangelie werden van tevoren verkondigd in de wet. (40) Het volk was dus een voorafbeelding, als een soort schets en de wet was het schrijven van een gelijkenis. Het evangelie is de uiteenzetting en de vervulling van de wet, de kerk is de schatkamer van de waarheid.54 (41) De voorafbeelding was dus waardevol vóór de verschijning van de waarheid en de vergelijking wekte bewondering voor de uitleg. Dus het volk was waardevol voordat de kerk er was en de wet bewonderenswaardig voordat het evangelie het licht zag. 54
Dat de kerk een schatkamer is van de waarheid lijkt niet direct een conclusie uit het voorafgaande. Melito gebruikt een zeldzaam woord, er lijkt overeenkomst met het gedachtegoed van Irenaeus, (AH III,4,1 en III,38,1 (depositorium) helaas ontbreekt daar het Griekse origineel.
19
(42) Toen de kerk er eenmaal was en het evangelie op de voorgrond was getreden, werd de voorafbeelding leeg en droeg zijn kracht over aan de waarheid. De wet werd vervuld en droeg zijn kracht over aan het evangelie. (43) Op dezelfde manier waarop de voorafbeelding leeg is geworden en haar beeld aan de echte waarheid heeft overgedragen, en de vergelijking tot voltooiing is gekomen aan het licht gebracht door de uitleg, werd de wet vervuld toen het evangelie aan het licht kwam en het volk van betekenis ontdaan toen de kerk verscheen.55 De voorafbeelding verloor zijn kracht toen de Heer werd geopenbaard en nu is, wat eens waardevol was, waardeloos nu de werkelijk waardevolle zaken zijn geopenbaard. (44) ooit was het slachten van het schaap waardevol, nu is het waardeloos vanwege het leven van de Heer. Ooit was de dood van het schaap waardevol, nu is die waardeloos vanwege het heil van de Heer. Het bloed van het schaap was waardevol, maar is nu waardeloos vanwege de Geest van de Heer. Het stemloze lam was waardevol, maar is nu waardeloos vanwege de onberispelijke zoon. De tempel hier beneden was waardevol, maar is nu waardeloos vanwege Christus van boven. (45) Het Jeruzalem hier beneden was waardevol, maar is nu waardeloos vanwege het Jeruzalem van boven. De beperkte erfgenaam was waardevol, maar is nu waardeloos vanwege de ruime genade. Want de heerlijkheid van God is niet gevestigd op één plaats of een smalle strook land. Maar zijn genade wordt uitgegoten over al de uitersten van de bewoonde wereld; daar heeft de almachtige God zich een woning gemaakt door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is voor altijd. Amen.
De diepere betekenis van pascha. Waarom was de komst van de Heer nodig? De situatie van de mens (46-56) (46) Jullie hebben nu de uiteenzetting over de voorafbeelding en wat er mee overeenstemt gehoord. Hoort nu ook de bevestiging van het geheimenis. Wat is het pascha? Het ontleent zijn naam aan waar het mee overeenstemt, van lijden (pathein) komt het woord lijden ondergaan (paschein).56 Leer dus wie degene is die het lijden ondergaat en wie degene is die meelijdt met degene die het lijden ondergaat. En leer waarom de Heer aanwezig is op aarde om zich te kleden met de gene die het lijden ondergaat en hem mee te nemen naar de hoogste hemelen. (47) Toen God in het begin hemel en aarde en alles wat daarin is gemaakt had door zijn woord, vormde Hij de mens uit de aarde en gaf hem zijn eigen adem mee. Hij plaatste hem in het paradijs in het oosten in Eden om daar gelukzalig te zijn. Hij gaf hem zijn wet door dit gebod: Van al de bomen mogen jullie vrijelijk eten, maar van de boom van het kennen van goed en kwaad, mogen jullie niet eten. Op de dag dat je daarvan zal eten, zul je zeker sterven. (Vgl. Genesis 1-3)
55
De implicatie van Melito´s consequent doorgevoerde hermeneutiek voor Israël is duidelijk: de kerk heeft haar plaats ingenomen. 56
De onjuiste etymologie die suggereert het Aramese woord pascha verwant zou zijn met het Griekse woord paschein is niet van Melito afkomstig maar was verspreid in het vroege christendom (zie de opmerkingen van Hall ter plaatse). Het gebruik van deze etymologie onderstreept overigens eens te meer het gebrek aan basale kennis van het Hebreeuws
20
(48) Maar de mens was van nature geschikt om goed en kwaad in zich op te nemen, zoals een kluit aarde van beide kanten ingezaaid kan worden. Hij ontving de vijandige en graaigrage raadgever en door te nemen van de boom overtrad hij het gebod en was ongehoorzaam aan God. Hij werd dus uitgeworpen op deze aarde als in een gevangenis voor veroordeelden. (49) Deze mens werd vruchtbaar en leefde lang, maar doordat hij van de boom geproefd had was hij vernietigd en overgeleverd aan de aarde. Hij liet aan zijn kinderen een erfenis achter en wel deze erfenis: geen reinheid, maar vunzigheid, geen overgankelijkheid, maar vergankelijkheid, geen eervol bestaan, maar oneervol, geen vrijheid maar slavernij, geen koningschap maar tirannie, geen leven maar dood, geen redding maar teloorgang. (50) De teloorgang van de mensen op aarde werd vreemd en angstaanjagend, want al deze dingen overvielen hen: ze kwamen in de greep van dwangmatige zonde en werden meegesleept naar het gebied van de begeerten waar ze werden verstikt door onverzadigbare lust, door overspel, door vunzigheid, door losbandigheid, door hebzucht, door moorden, door bloedvergieten, door dwangmatige misdaad en dwangmatige wetteloosheid. (51) Want een vader trok het zwaard tegen zijn zoon en een zoon sloeg zijn handen aan zijn vader en stak schandelijk de borsten die hem koesterden. Een broer doodde zijn broeder,de gastheer bracht zijn gast schade toe en vriend vermoordde vriend en de ene mens slachtte de andere mens af met een tirannieke rechterhand. Dus allen werden moordenaars van mensen, van hun vaders, kinderen, broeders, iedereen op aarde. (52) Het ondenkbare en allerergste gebeurde op aarde: een moeder vergreep zich aan het vlees dat zij had voortgebracht, ze vergreep zich aan wie ze de borst had gegeven, ze begroef in haar buik de vrucht van haar buik; de ongelukkige moeder werd een afschrikwekkend graf, door het kind dat ze had gedragen niet te kozen maar op te slokken. (53) Nog veel meer dat vreemd, angstaanjagend en verbijsterend is vond plaats onder de mensen; een vader sliep met zijn kind, een zoon met zijn moeder, een broer met zijn zus, man met man en ieder hinnikte naar de vrouw van zijn naaste (Jeremia 5,8). (54) De zonde verheugde zich over dit alles in nauwe samenwerking met de dood. Zij wees de zielen van de mensen de weg en maakte de lichamen van de doden tot voedsel voor zichzelf. In elke ziel plaatste de zonde een merkteken en degenen in wie ze het teken geplaatst had waren tot de dood gedoemd. (55) Alle vlees viel ten prooi aan de zonde en elk lichaam aan de dood. Elke ziel werd uit zijn lichamelijke woning gedreven en wat genomen was uit aarde viel terug aan de aarde. Wat een geschenk van God was, werd opgesloten in de Hades en wat een prachtige harmonie vormde werd ontbonden, het mooie lichaam uiteengescheurd. (56) Want de mens werd verdeeld door de dood, een ongekend ongeluk en gevangenschap omgaven hem, hij werd als krijgsgevangene weggevoerd onder de schaduwen van de dood: het beeld van de
21
vader lag verlaten.57 Om deze reden is het geheimenis van het pascha vervuld in het lichaam van de Heer.
De komst van de Heer in het menselijk lichaam als noodzakelijk antwoord op de misère van de mens (57-65). (57) Eerst bereidde de Heer zijn eigen lijden voor in patriarchen, profeten en het gehele volk, hij zette zijn stempel op hen door wet en profeten. Want iets dat mooi en groots zal zijn, wordt lang van te voren voorbereid. Zodat het geloofwaardig is als het er eenmaal is, omdat het lang van te voren voorzien werd. (58) Zo is ook het geheimenis van de Heer dat lang van te voren aangeduid werd en zichtbaar was in de voorafschaduwing nu geloofwaardig omdat het tot voltooiing is gekomen, hoewel het door de mensheid als nieuw wordt beschouwd. Want het geheimenis van de Heer is nieuw en oud. Oud naar de wet, nieuw naar de genade. Maar als je goed kijkt naar de voorafbeelding met behulp van de uitkomst dan zie je hem. (59) Dus, als je het geheimenis van de Heer wilt zien: kijk naar Abel die net zo werd vermoord, naar Izaak die net zo werd gebonden,58 naar Jozef die net zo werd verkocht, naar Mozes die net zo werd uitgezet,59 naar David die net zo werd vervolgd, naar de profeten die net zo leden vanwege Christus. (60) Kijk ook naar het schaap dat in het land Egypte werd geslacht en dat Egypte sloeg en Israël redde door zijn bloed. (61) Het geheimenis van de Heer is verkondigd door de profetische stem; want Mozes zegt tot het volk: Dag en nacht zullen jullie je leven voor je ogen zien hangen, maar jullie zullen geen geloof hebben in het leven van jullie (Vgl. Deuteronomium 28,66).60 57
Bedoeld: de mens geschapen naar Gods beeld verliest dit beeld. De negatieve schildering van de menselijke staat is zeker niet alleen ontleend aan de uitleg van het Genesisverhaal in Joodse en christelijke kring. In de hellenistische wereld was het ook gebruikelijk om na een gouden begintijd waarin de mensen bijna als goden leefden een verval van de mensheid te schilderen in de meest donkere keuren. Vgl. daarvoor Stewart-Sykes, On Pascha, 51 die verwijst naar ps. Anarcharsis. 58
Het woordgebruik van Melito verraadt hier bekendheid met de Joodse traditie waarin gesproken wordt over de akedat jitzchak, de binding van Izaak. In een aantal fragmenten, toegeschreven aan Melito, staat Genesis 22 en de binding van Izaak centraal. 59
Denkt Melito aan de uitzetting van Mozes uit Egypte na de moord op de Egyptenaar? Deze typologie komt zelden voor in de 2e en 3e eeuwse teksten. Vgl. O. Perler, ‘Typlogie des Leidens in Melitons PERI PASCHA’, Kyriakon. Münster 1970 (256-265). 60
De nu volgende verzameling citaten uit het OT heeft Melito naar alle waarschijnlijkheid ontleend aan al bestaande verzamelingen van anderen. Het is natuurlijk mogelijk dat hij citeerde uit eigen samenvattingen, waarvan aannemelijk is dat auteurs uit de oudheid die maakten en waarvan Eusebius beweert dat Melito het in ieder geval gedaan heeft. Probleem is dat de geciteerde teksten verschillen van de bestaande uitgaven van de Septuaginta en dat ze overeenkomsten en ook weer verschillen vertonen met andere vroegchristelijke teksten. Voor een uitgebreid onderzoek: Cohick, The Peri Pascha, 104-136, die tot de conclusie komt dat de schrijver gebruik heeft gemaakt van derivative-biblical sources. Dat kunnen mondelinge of schriftelijke verzamelingen
22
(62) En David zegt: Waarom briesen de naties en smeden de volken ijdele plannen, waarom staan de koningen der aarde op en spannen de heersers samen tegen de Heer en zijn gezalfde (psalm 2,1-2)? (63) En Jeremia: Ik ben als een onschuldig lam, weggebracht om te worden geslacht. Zij beraamden slechte dingen tegen mij zeggend: Kom laten wij hout op zijn brood leggen en hem wegvagen uit het land der levenden, zijn naam zal niemand zich meer herinneren. (Jeremia 11,19) (64) En Jesaja: Als een schaap wordt hij naar de slacht geleid, als een lam dat stom is voor zijn scheerders, deze deed zijn mond niet open; wie zal zijn afkomst verhalen? (Jesaja 53,7-8) (65) Nog vele andere dingen zijn door vele profeten verkondigd over het geheimenis van het pascha: dat is Christus, aan hem zij de glorie tot in eeuwigheid. Amen.
De komst van de Heer en zijn reddende werk (66-105). In dat gedeelte een lange passage waarin blijkt dat Israël verantwoordelijk gesteld wordt voor de dood van de Heer (72-99). (66) Hij is degene die van de hemelen komt naar de aarde vanwege de lijdende mens,61 terwijl hij zichzelf met hem bekleedt door een maagdelijke moederschoot. Zo wordt hij mens. Hij nam het lijden van de lijdende mens op zich, door het lichaam dat in staat was te lijden. Zo nam hij het lijden af van het vlees en doodde hij, door de Geest die niet kan sterven, de dood, de mensendoder. (67) Want Hijzelf, weggeleid als een lam en geslacht als een schaap verloste ons van de slavendienst aan de wereld, zoals hij ons verloste uit het land Egypte en van de slavernij van de Duivel, als uit de hand van farao. Hij verzegelde62 onze zielen met zijn eigen Geest en de ledematen van ons lichaam met zijn eigen bloed. (68) Hij is het die de dood met schaamte bekleedde en de duivel deed weeklagen zoals Mozes de farao. Hij is het die de wetteloosheid sloeg en de ongerechtigheid kinderloos maakte zoals Mozes Egypte. Hij is het die ons redde van slavernij naar vrijheid, van duisternis naar licht, van dictatuur naar eeuwig koningschap, die ons maakte tot een nieuw priesterschap en een eeuwig uitverkoren volk. (69) Hij is het pascha van onze verlossing. Hij is het die in velen, veel verdragen heeft. Hij is het die in Abel vermoord werd, in Izaak gebonden, in Jacob tot vreemdeling gemaakt, in Jozef verkocht, in Mozes uitgezet, in het lam geslacht, in David vervolgd, in de profeten onteerd.
met testimonia geweest zijn, maar een schrijver als Melito kan teksten op allerlei manieren hebben leren kennen. Het ligt echter niet voor de hand dat een 2e eeuwse auteur als een soort moderne geleerde allerlei tekstuitgaven naast zich had liggen. Voor een uitgebreid onderzoek naar het bijbelgebruik van vroegchristelijke auteurs zie mijn: Irenaeus en het Oude Testament. Het is overigens opvallend dat Melito zich bij de gegeven verzameling citaten nauwelijks lijkt te bekommeren om de inhoud, maar veel meer geïnteresseerd is om een aantal verschillende profetische stemmen te laten horen. 61
Hier gebruikt Melito opnieuw een vorm van paschein. Het hele gedeelte is sterk gekleurd door de parallellie tussen het Exodus verhaal en Christus: immers beide vormen het geheim van pascha. 62
Hier wordt hetzelfde woord gebruikt als in de hervertelling van het Exodusverhaal, daar vertaald met het ´markeren´ van het bloed.
23
(70) Hij is het die in een maagd vlees is geworden, die gehangen werd aan het hout, die begraven werd in de aarde, die is opgewekt uit de doden, die werd opgenomen in de hoogste hemelen. (71) Hij is het lam dat geslacht werd. Hij is het lam dat stom was. Hij is het die geboren werd uit de prachtige Maria.63 Hij is het die genomen werd uit de kudde en geleid naar de slacht, gedood in de avond, begraven in de nacht, die aan het hout niet werd gebroken en in de aarde niet werd ontbonden, die opstond uit de dood en de mens deed opstaan uit het graf van hier beneden. (72) Hij is het die is vermoord. Een waar is hij vermoord? In het midden van Jeruzalem.64 Door wie? Door Israël. Waarom? Omdat Hij hun lammen genas en hun melaatsen rein maakte, hun blinden licht in de ogen gaf en hun doden deed opstaan; daarom stierf hij. Waar geschreven staat in wet en profeten: Zij hebben mij kwaad in plaats van goed gegeven en kinderloosheid in ruil voor mijn ziel, toen ze kwaad tegen mij beraamden en zeiden: Laten wij de rechtvaardige vastbinden, want hij is onbruikbaar voor ons (Vgl. Psalm 35, 12, Jeremia 11,19 en Jesaja 3,10).65 (73) Wat een vreemde wandaad heb je begaan Israël! Je hebt hem onteerd die jou eer bracht; je hebt hem van glorie beroofd, die jou glorie bracht; je hebt hem verloochend die jou erkende; je hebt hem ontkend die jou kenbaar maakte en je hebt hem gedood die jou het leven gaf.66 (74) Wat heb je gedaan Israël? Staat er niet ten aan zien van jou geschreven: Je zult geen onschuldig bloed vergieten opdat je geen slechte dood zult sterven (Vgl Jeremia 7,6; 22,3)? Ik heb inderdaad de Heer gedood zegt Israël. Waarom? Omdat Hij moest sterven. Je dwaalt Israël als je zo subtiel redeneert aangaande de slacht van de Heer.67 (75) Hij moest lijden, maar niet door jou; Hij moest onteerd worden, maar niet door jou; Hij moest geoordeeld worden, maar niet door jou; Hij moest gehangen worden, maar niet door jou en jouw rechterhand. (76) Dit is de kreet, Israël, die je tot God had moeten slaken: Heerser, als uw zoon dan moet lijden naar uw wil, laat hem dan lijden, maar niet door mij; laat hem lijden door vreemdelingen; laat hem geoordeeld worden door onbesnedenen; laat hem vastgenageld worden door een tirannieke rechterhand, maar niet door mij.
63
Letterlijk staat er: Maria ´schoon als een ooilam´.
64
Deze mededeling heeft aanleiding gegeven tot speculaties of Melito (al of niet tijdens zijn reis naar Jeruzalem) kennis had gemaakt met een overlevering over de plaats waar Jezus werd gekruisigd. Overtuigender lijkt me de parallel met de farao die te midden van zijn volk lijdt, anders geformuleerd: de locatie is eerder retorisch van belang dan historisch gefundeerd. 65
Een mengcitaat, dat er opnieuw op wijst dat Melito gebruik heeft gemaakt van bestaande tradities, Vgl Cohick, The Peri Pascha, 133-136. 66
Opeens wordt Israël hier rechtstreeks aangesproken. Een van de grote vragen in het onderzoek is of dit een retorische stijlfiguur alleen is, of dat Melito ook Joodse tijdgenoten op het oog heeft. 67
Deze redenering lijkt eerder ingegeven door het NT, dan te zijn gebaseerd op een werkelijke tegenwerping van de kant van ´Israël´.
24
(77) Maar, Israël, die kreet heb je niet tot God geslaakt; je hebt je ook niet zuiver gemaakt tegenover je heerser,68 noch heb je zijn werken gerespecteerd. (78) Een verdorde hand die weer hersteld werd met het lichaam dwong geen respect bij je af. Evenmin de ogen van invaliden die door zijn hand geopend werden; noch wankele lichamen weer sterk gemaakt door zijn stem. Zelfs het volslagen ongehoorde teken dwong geen respect bij je af: een dode die na vier dagen werd opgewekt uit het graf. (79) Jij wierp dit alles terzijde en stortte je op de slacht van de Heer, je bereidde voor hem scherpe nagels en valse getuigenissen; touwen en zweepslagen, azijn en gal, het zwaard en verdrukking als tegen een moorddadige rover. Je gaf zweepslagen op zijn lichaam en doornen op zijn hoofd. Je bond zijn lieve handen, die jou gevormd hebben uit aarde, vast en zijn lieve mond, die jou gevoed heeft met leven , voedde jij met gal. Je doodde je Heer op het grote feest.69 (80) Jij was feest aan het vieren, terwijl hij verhongerde; jij dronk wijn en at brood, hij azijn en gal; jouw gezicht straalde opgewekt, hij was terneergeslagen; jij was uitgelaten, hij was ineengekrompen; jij was aan het zingen, hij werd veroordeeld; jij was aan het aansporen, hij werd vastgenageld; jij was aan het dansen, hij werd begraven; jij was aan het aanliggen op een zachte bank, hij in een graf en een kist.70 (81) O wetteloos Israël, wat is dit voor een ongekende wandaad die je tot stand hebt gebracht,? Je hebt je Heer gestort in een ongekend lijden; jouw heerser, jouw schepper, jouw maker, die je eer heeft gegeven, die je Israël heeft genoemd. (82) Maar jij bent niet Israël bevonden, want je zag God niet en je erkende de Heer niet.71 Jij wist niet, Israël, dat Hij de eerstgeborene van God is, die geboren werd voor de morgenster, die het licht kleur gaf, die de dag van licht voorzag, die de duisternis verdeelde, die het eerste begin vaststelde, die de aarde ophing, die de afgrond begrensde, die het uitspansel uitspreidde, die de wereld opsierde, die de sterren aan de hemel hun plek gaf, die de lichten van licht voorzag, die de engelen in de hemel maakte en de tronen daar hun plek gaf, die de mens op aarde vormde. (83) Hij was het die jou uitverkozen heeft en je leidde, van Adam tot Noach, van Noach tot Abraham, van Abraham tot Isaak en Jakob en de twaalf patriarchen.
68
Dit is mogelijk een verwijzing naar Pilatus, die wel zijn handen wast, zie de opmerkingen van Perler in zijn editie, die verwijst naar het apokriefe evangelie van Petrus. 69
Uiteraard wordt hier gedoeld op pesach, Melito volgt de traditie van het evangelie van Johannes waarin Jezus sterft op het moment dat de paaslammeren geslacht worden. De kwestie is ingewikkeld zie vooral StewratSykes, The lamb, passim. 70
De tegenstelling tussen het uitbundig gevierde Joodse pesachfeest en het lijden van de Heer wordt scherp geschilderd. Opvallend is de verwijzing naar het dansen van Israël. Dit kan Melito niet gebaseerd hebben op de tekst van het NT, dit is een van die plaatsen waar kennis van de viering bij zijn Joodse tijdgenoten bij Melito verondersteld moet worden, zie de inleiding. 71
Dit is een toespeling op een bestaande etymologie. Israël zou betekenen ´hij die God ziet´.
25
(84) Hij was het die je leidde naar Egypte en over je waakte en je daar onderhield; Hij was het die je van licht voorzag in een kolom en je beschutting gaf in een wolk, die de Rode Zee spleet en je er doorheen voerde en je vijand vernietigde. (85) Hij is het die je manna gaf uit de hemel, die je te drinken gaf uit een rots, die je de wet gaf op Horeb, die je het land deed beërven, die je de profeten zond, die jouw koningen verwekte. (86) Hij is het die naar je toegekomen is, die je lijdende volksgenoten genas en je doden deed opstaan. Hij is het die jij hebt getart, hij is het ten opzichte van wie jij je goddeloos hebt opgesteld, hij is het ten opzichte van wie jij je hebt misdragen, hij is het die jij hebt gedood, hij is het die je financieel hebt uitgebuit, toen je van hem de twee drachmen als hoofdgeld vroeg.72 (87) Ondankbaar Israël, kom treed met mij in het gericht ten aanzien van je ondankbaarheid. Op hoeveel schat je het dat je door hem geleid bent? Op hoeveel schat je de verkiezing van je vaderen? Op hoeveel schat je het uitgeleide naar Egypte, dat je daar onderhouden werd door de schone Jozef? (88) Op hoeveel schat je de tien plagen? Op hoeveel schat je de nachtelijke vuurkolom en de wolk overdag en de doortocht door de Rode Zee? Op hoeveel schat je de gave van het manna uit de hemel en het water uit de rots en de gave van de wet op Horeb; en het beërven van het land en de gaven die je daar gekregen hebt? (89) Op hoeveel schat je dat hij je lijdende volksgenoten heeft genezen terwijl hij hier was? Waardeer het herstel van de verdorde hand aan het lichaam voor mij. (90) Waardeer voor mij dat hij mensen blind vanaf hun geboorte, door zijn stem, het licht heeft gegeven. Waardeer voor mij dat hij doden die al in het graf lagen vier dagen later heeft opgewekt. Onschatbaar zijn de gaven van hem aan jou. Jij beschouwde ze als waardeloos, toen je hem je dank betaalde. Je gaf hem ondankbaarheid in ruil terug; kwaad in plaats van goed, onderdrukking in plaats van blijdschap, dood in plaats van leven. Hierom is het dat jij moest sterven. (91) En verder: wanneer een koning van de volken door vijanden gevangen wordt genomen, wordt voor hem een oorlog ontketend, wordt voor hem een verdedigingswal open gebroken, wordt voor hem een stad platgeslagen, wordt voor hem een losprijs betaald, worden voor hem gezanten uitgezonden, ofwel opdat hij levend wordt teruggekregen, ofwel opdat hij dood kan worden begraven. (92) Jij gaf echter een tegenovergesteld oordeel aan je Heer: Hem die de heidenen aanbaden, de onbesnedenen bewonderden en de vreemdelingen vereerden, over wie Pilatus zijn handen in onschuld waste, heb jij gedood op het grote feest. (93) Daarom is het feest van de ongezuurde broden bitter voor jou, zoals er staat geschreven: Je zult ongezuurde broden eten met bittere kruiden (Exodus 12,8). Bitter zijn voor jou de nagels die je hebt gescherpt, bitter is voor jou de tong die je geprikkeld hebt, bitter voor jou de valse getuigen die je hebt geïnstrueerd, bitter voor jou de touwen die hebt klaargemaakt, bitter voor jou de slagen die 72
Dit gedeelte is allerminst helder. De gegeven vertaling gaat uit van een verwijzing naar Matteus 17, 24-27, waar aan Petrus gevraagd wordt of Jezus het belastinggeld voor de tempel (een twee-drachmenstuk) betaalt. Thuisgekomen vraagt Jezus hem ernaar en stuurt hem uit om een vis te vangen met een vier-drachmenstuk, oftewel genoeg belasting voor beiden.
26
hebt toegebracht, bitter voor jou Judas die je hebt ingehuurd, bitter voor jou Herodes die je hebt gevolgd, bitter voor jou Kaiafas aan wie je hebt gehoorzaamd, bitter voor jou de gal die je hebt klaar gemaakt, bitter voor jou de azijn die je hebt vervaardigd, bitter voor jou de doornen die je hebt gevlochten, bitter voor jou de handen die je hebt bebloed: jij hebt je Heer gedood in het midden van Jeruzalem. (94) Hoor alle volkeren families en zie: Een ongehoorde moord heeft plaats gevonden in het midden van Jeruzalem, in de stad van de wet, in de stad van de Hebreeën, in stad van de profeten, in de stad die beschouwd wordt als rechtvaardig. Wie is er vermoord? Wie is de moordenaar? Ik voel me beschaamd om het te zeggen en verplicht om het te vertellen. Want als de moord in de nacht had plaatsgevonden, of als hij was geslacht op een afgelegen plaats was een zwijgen bruikbaar geweest. Nu echter is midden op straat, middenin de stad, midden op de dag voor iedereen zichtbaar een onrechtmatige moord op een rechtvaardige gepleegd. (95) Zo is hij ten toon gespreid aan een hoge boom. Een inscriptie was bevestigd om te laten zien wie er was vermoord.73 Wie is dit? Om het te zeggen is moeilijk, maar om het niet te zeggen is erger. Maar, luister bevend naar hem die de aarde deed beven. (96) Hij die de aarde ophing, hangt; hij die de hemelen vastmaakte, is vast geslagen, Hij die alle dingen een vaste plaats gaf, is vastgemaakt aan een boom. De heerser is gekleineerd, God is vermoord.74 De koning van Israël is door de hand van Israël vernietigd. (97) Wat een ongehoorde moord, wat een ongehoorde misdaad. De heerser is onherkenbaar geworden door zijn naakte lichaam, hem is zelfs geen kledingsstuk vergund om hem aan het zicht te onttrekken. Daarom wendden de lichtgevende sterren zich af en veranderde de dag in nacht, opdat het naakt geworden lichaam aan de boom verborgen zou blijven, terwijl de ogen van de mensheid verduisterd werden, niet het lichaam van de Heer. (98) Want, toen het volk niet beefde, beefde de aarde, toen het volk niet huiverde, huiverden de hemelen, toen het volk zijn kleren niet scheurde, scheurde de engel zijn kleren, toen het volk niet schreeuwde, bulderde de Heer vanuit de hemel en de Allerhoogste maakte stem (Vgl Psalm 18,14). (99) Daarom Israël: Je huiverde niet voor de Heer, dus heb je gehuiverd omringd door vijanden; je vreesde niet voor de Heer [ …]75 ; je klaagde niet over de Heer, dus klaagde je over je eerstgeborenen; je scheurde je kleren niet toen je Heer hing, dus scheurde je ze vanwege degenen die vermoord waren; jij liet de Heer in de steek, dus werd je niet door hem gevonden; je hebt de Heer niet aangenomen, dus ontfermde hij zich niet over jou; jij verpletterde de Heer, dus verpletterde hij jou op de grond; jij lag dood, hij werd opgewekt uit de doden en steeg op naar de hoogste hemelen.
73
Het woord titlos is opnieuw een bevestiging van de invloed van het Johannesevangelie op de tekst.
74
Voor zover bekend voor het eerst in de geschiedenis wordt hier Israël verweten Godsmoordenaars te zijn. Dit verwijt zou een lange en dramatische geschiedenis hebben, zie de inleiding. 75
Gezien de antithetische opbouw ontbreekt hier een tekstfragment, je zou een zinsnede verwacht in de trant van: dus vrees je nu voor jezelf.
27
(100) Toen de Heer zich gekleed had met de mens en leed vanwege de lijdende, en gebonden werd vanwege die vast gegrepen was, en geoordeeld vanwege de veroordeelde en begraven vanwege de begravene, (101) stond hij op uit de doden en slaakte deze kreet: Wie wil mij veroordelen? Laat hij opstaan tegen mij (Jesaja 50,8). Ik liet de veroordeelde vrij, ik bracht de dode tot leven, ik doe de begravene opstaan. Wie durft mij tegen te spreken?76 (102) Ik ben het zegt Christus. Ik ben het die de dood ontbind en die de vijand versla en die de Hades onder de voet loop en die de machtige bind en die de mens wegleid naar de hoogste hemelen. Ik ben het zegt Christus. (103) Kom dus alle mensenfamilies besmet met zonden en ontvang vergeving van zonden. Want ik ben jullie vergeving, ik ben het pascha van de verlossing, ik ben het lam dat voor jullie geslacht werd, ik ben jullie losgeld, ik ben jullie leven, ik ben jullie licht, ik ben jullie verlossing, ik ben jullie opstanding, ik ben jullie koning. Ik doe jullie opstaan met mijn rechter hand, ik voer jullie omhoog naar de hoogste hemelen, daar zal ik jullie die vader der eeuwen tonen. (104) Hij is het die hemel en aarde gemaakt heeft en de mens vormde in het begin, die is aangekondigd door wet en profeten, die is vlees geworden van een maagd, die opgehangen werd aan een boom, die begraven werd in de aarde, die werd opgewekt van de doden en opsteeg naar de hoogste hemelen, die gezeten is aan de rechterhand van de vader, die de macht heeft om iedereen te verlossen, door wie de vader zijn daden deed van het begin tot in de eeuwen. (105) Hij is de alfa en de omega, hij is het begin en het einde – het begin onverklaarbaar en het einde onbegrijpelijk - hij is de Christus, hij is de koning, hij is Jezus, hij is de leider, hij is de Heer, hij is degene die opstond uit de doden, die gezeten is aan de rechterhand van de vader, hij draagt de vader en wordt door de vader gedragen, aan hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in eeuwigheid. Amen.
76
Hier lijkt Melito te verwijzen naar een overigens onbekende traditie waarin Jezus deze woorden sprak. Het is ook mogelijk dat hij zelf onbewust een fout maakt naar aanleiding van de hem blijkbaar bekende Jesaja-tekst. Cohick, The Peri Pascha, 144 gaat misschien iets te vanzelfsprekend uit van het laatste.
28