HET PALMB.OUTEN OADAVERTJE TE APELDOORN.
Bij een d~r schilderachtigste plekjes van het aan natuurschoon zoo rijke Apeldoorn, op d.a t punt waar ontzagg'elijke woudreuzen naar alle zijden in . breede lanen uitloopen en het witgekalkte koninkl~ike paleis door de stammen heen komt gluren, daar, in een der bovenzalen van het station 't Loo, bewaart het museum Felua zIjn schatten. Groot is de verzameling nog niet. Toch is er gedurende zijn tienjarig bestaan reeds het een en ander bijeengebracht: voor werpen uit de steenperiode, steenen beitels, hamers . en speerpunten; uit den lateren Romeinschen tijd: . ijzeren, 'koperen of aarden potten; afbeeldingen van Apeldoorn en 't Loo zooals zij waren in vroeger dagen; herinneringen aan de vorstelijke familie; antieke kleedingstukken enz., dergelijke voorwerpen vormen het hoofdbestanddeel der verzameling. Wellicht zijt gij bij uw bezoek, zonder . veel belangstelling aan deze dingen voorbijgegaan, toen opeens uwe aandacht . getrokken werd door : een eikenhouten doos die veel overeenkomst vertoont Dlet de griffeldoos van een schoolgaand kind en er ook ongeveer de grootte van heeft. Bij nadere bezichtiging blijkt het voorwerp bedoeld te zijn als nabootsing van een doodkist. Wat mag dat wezen? Gij leest als toelichting op de daarbij gevoegde kaart: "Palmhouten cadavertje, gelijk het vroeger bij . de samenkolllsten der 001\
2 legianten in gebruik was". G~j schuift het deksel, blijkbaar opzettelijk, om de werkelijkheid na te bootsen, ruw bewerkt en half bevestigd als ware het reeds gedeeltelijk vergaan~ ter zijde, en gij bemerkt in dit doodkistje een geraamte van het lnenschelijk lichaam, zeer fijn uit palmhout gesneden, ter lengte van ongeveer 20 centimeter. Bij de Oollegianten in gebruik? Zouden ook zij dan van die voorwerpen gekend hebben, welke in allerlei lagere en hoogere g'odsdienstvormen voorkomr.n en dienen om bepaalde gewaarwordingen op te wekken en de gedachten op een zeker punt te vestigen. Daartoe dient immers het kruis, dat althans in ontwikkelde Roomsche kringen zijn beteekenis van toovermiddel, van amulet of talisman, wel zal hebben verluren. Daartoe dient het ook ,i n sommige Protestantsche kringen. Daartoe dienen ook de teekenen waarmede de monniken zich in hunne cel gaarne omringen: een doodshoofd, ' doodsbeenderen, een zandlooper en dergelijke, alle herinne- ringen aan vergankelijkheid en dood. Ook bij de vrijm,etselarij is een dergelijke sYlnboliek uitermate geliefd. Is het niet van algemeene bekendheid hoe de aanstaande broeder die als lid zal toetreden, voor den aanvang der plechtigheid, alleen gelaten wordt in een vertrek vaak bedekt met zwarte draperiën waarop doodshoofden zijn afgebeeld? of staat daar ook niet in zijne nabijheid eene geopende doodkist? Wordt ook van de oude Egyptenaren niet verhaald dat zij bij 'hunne gastmalen, eveneens een geopende doodkist in de feestzaal plaatsten? Deze doodssymbolen dienen natuurlijk om den mensch toe te roepen: "re8pice finem" (denk aan het einde) of "memento mori" (gedenk te sterven). Tot zulk soort van voorwerpen zal dan ook dit palmhouten cadavertje bij de Qollegianten behoord hebben. Hunne eigenaardige vrooInheid verbiedt ons niet dat aan te nemen. Er is in de godsdienstige opvattingen van deze
•
I
. I
I
buitenkerkelijke vromen der 17-18e eeuw, iets zeer oorspronkelijks. Zij hëbben genoeg van . platgetreden paden. Zij zoeken frissche denkbeelden, ongewone verhoudingen, nieuwe ge bruiken. Zij wenden zich af van kerkelijke bijeenkomsten en komen in eigen huis te samen. Niet een kerkelijk geordende -spreker laat zich hooren, maar ieder die zich daartoe opgewekt gevoelt, ieder over wien de geest komt. Dikwerf gebeurt dat geheel onvoorbereid zoodat men begint waar men eindigen 'en eindigt waar · men beginnen moet. Het Avondmaal stellen zij ook voor Roomschen open. In een tijd .waar de staatskerk nog heerschende is, verkondigen zij de idee 'van godsdienstige vrijheid en van tot het uiterste toe volgehouden verdraagzaamheid. Hier en daar voeren zij weinig bekende godsdienstige gebruiken in, zooals de voetwassching en den d?op der volwassenen bij onderdolnpeling. Zoo gaa~ zij . geheel ' en al hun eigen, oorspronkelijken weg. Zij ge: yoelen veel voor het nieuwe en ongewone en het rondgaan van zulk een cadavertje bij de samenkomsten zal voor hen het aan . . trekkelijke van ·het bijzondere, in groote mate hebben bezeten. Het is waar da~ hunne vroomheid weinig. s~ntimenteel is en zich niet .vooral bezighoudt met het graf en de dingen aan _gindsche zijde ervan. · Zij zijn nuchter g·enoeg. Hunne bijeenkomsten hebben niet zelden geen ander doel dan de bespreking van godsdienstige en zedelijke vraagstukken en de bevordering van bijbelkennis. Ook ontaarden deze soms in een dispuutcollege, waardoor de onderlinge stichting weinig wordt bevorderd. De godsdienstzin van de Collegianten draagt in 't algemeen den stempel van nuchterheid. Maar toch zijn er. onder hen ook stroomingen van vrome, piëtistische gemoedsstemming. Het aandoenlijk gevoel waarvoor het vertoon van zulk een cadavèrtje groote aantrek'":' . kelijkheid moet bezeten· hebben, laat zich soms gelden . ..:..-. Men kan m. i. niet zeggen dat de eigenaardige gods-
·4 dienstzin der Oollegianten ons verbiedt het gebruik van een dergelijk voörwerp bij hen aan te- nernen. Het is echter opvallend genoeg dat geen geschiedschrij ver die zich met de Oollegianten heeft beziggehouden; er iets yan vermeldt. Zou, waar zij ons in den steek laten, de persoon die het cadavertje aan het museum ten geschenke gaf, misschien- nadere inlichtingen kunnen geven? -Het is de heer P. E. H. LEENDER'l'Z, thans nog te Apeldoorn woonachtig. De beminnelijke oude heer stond lnij, toen ik hem voor dat -doel -een bezoek bracht, vriendelijk te woord. H~j verhaalde -mij dat het kistje jaren lang in bezit van zijne .familie was geweest. Omtrent he~ gebruik bestond een mondelinge traditie, welke h~i van zijnen -\Tader vernomen had, die het weder van den zijnen had en zoo eenige geslachten terug. Toen de heer LRENDERTZ besloot het kistje aan het museum -FeZua ten ' geschenke te geven, had hij de mondelinge overlevering eindelijk v~stgelegd in enkele zinsneden, waarvan de volgende voor ons van belang zijn: "De leden van dat genootschap (der Oollegianten) waren alzoo bekende vrome lieden, waarvan sommige in het bezit waren van een uit palmhout gesneden cadaver, zooals bijgaand, hetwelk geslo~ ten was in een kistje, in den vorm van een doodkist, hetgeen bij vroolijke bijeenkomsten, wel eens werd getoond. Ik ben van een en ander in het bezit gekomen door mijnen vader wiens voorvaderen tot het genootschap der Oollegianten behoorden". Het ontgaat - den aandachtigen lezer niet dat deze oorkonde eigenlijk iets anders verklaard dan het bijschrift op het Museum, dat toch ook op niets anders steunt dan op mededeelingen van den heer LEENDERTZ zelf. Het bijschrift op het Museum schijnt meer te doelen op de samenkomsten der Oollegianten waar het cadavertje rond zou gegaan zijn tot verhooging der onderlinge stichting; de oorkonde van den
5 heer LEENDERTZ meer op bijeenzijn in den familiekring, waar het juist als b~i de gastmalen der oude Egyptenaren, dienst zou gedaan hebben om al te lu~druchtige en lichtzinnige vroolijkheid tegen te gaan. Bij nadere navraag bleek het mij toch dat bij uitsluiting moet gedacht worden aan de salnenkomsten waar de Collegianten als Collegianten tot een godsdienstig doel bijeen waren, en dat het woord" vroolijk" eigenl~jk geschrapt diende te worden. . Meer dan qit kon de grijsaard mij niet mededeelen. Het bezoek had dus weinig licht gegeven. Zouden bekende geschiedschrijvers die de Collegianten van vroeger evengoed kennen als hunne vrienden van heden, J?ij misschien, nu hunne boeken zwijgen, persoonlijk kunnen inlichten? Ik wendde mij tot den Heer J. C. _VAN SLEE, Hervormd predikant te Deventer. Hij antwoordde mij dat hem van een dergelijke practijk bij de Oollegianten niets- bekend was en hij voegde er aan toe: "Ten overvloede heb ik omtrent het gebruik van zulk een ,~memento mori" nog een onderzoek ingesteld.in 't geen ik op de Bibliotheek (A~henaeum-Bibliotheek te Deventer) .had, dat daarover iets zou kunnen bevatten. Maar ik vond niets, noch in de 'JOude Tijd" (1869-1874, 6 dIn.), noch in ,de "Navorscher", noch bij Schotel in zijne diverse werken over zeden en gebruiken bij onze vaderen, noch bij ter Gouw in diens geschriften". Als die 't niet weet, weet niemand het in Nederland, dacht ik bij dit antwoord van den geleerden onderzoeker en heb mijne navragen bij andere geschiedkenners gestaakt. Voor zoover ik het kan inzien, is er geen reden om aan de traditie dat sommige Oollegianten zulke cadavertjes bezaten en gebruikten, waarde te ontzeggen. Wanneer men maar den nadruk legt op bet woord "sommige". Het is niet goed denkpaar dat het rondgaan 'van een cadavertje
6 bij de samenkomsten een algemeen aangenomen en overal toegepast .ge'b ruik was. Allicht ware ons of althans den Heer Y AN SLEE, daarvan !ets bekend geworden. Maar waarom zou het niet hier en daar zij het dan ook bij uitzondering, zijn voorgekomen? Mogelijk bewaart een museum of een familie nog een dergel~jk mystiek-plastisch voorwerp als ik beschreef. Kan ieruand mij hierover misschien nadere inlichtingen verschaffen? Gaarne maak ik deze d-an nader bekend zij het in de Doopsgezinde Bijdragen van het volgend jaar, ' zij het in de Zondag8bode. Zij kunnen licht werpen op een merkwaardig gebruik bij althans sommige ·Collegianten en ons hunnen eigenaardigen godsdienstzin nader doen leeren kennen. A peldo or n.
E. M.
TEN GATE.