UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010
HET ONTWIKKELEN EN TESTEN VAN EEN ELEARNINGMODULE OMTRENT VENEUZE ULCERA
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde Door Leen Vandevoorde Promotor: Prof. Dr. Tom Defloor Co-promotor: Lic. Ann Van Hecke
Abstract Probleemstelling: De behandeling en preventie van een recidief van een veneus ulcus is pas effectief als geboden zorgen en leefstijladvies adequaat zijn. Onderzoek toont aan dat bij deze patiënten vaak geen compressietherapie wordt toepast en geen leefstijladvies wordt geven omwille van kennisgebrek. E-learning is een methode om educatie te geven aan studenten/verpleegkundigen. Doel: Deze scriptie had tot doel het onderdeel veneus ulcus in het digitaal kennisbestand wondzorg te updaten, een toetsmodule met feedback te ontwikkelen en de effectiviteit van een e-learningmodule te testen. Methode: De update werd inhoudelijk gevalideerd. Validiteit van de toetsmodule werd bepaald in een dubbele Delphi-procedure. Effectiviteit van de e-learningmodule werd getest in een pre posttest design door een Gepaarde T-test. De invloed van variabelen op het kennisniveau werd nagegaan aan de hand van een Independent Sample T-test en een Anova test. Resultaten: Negenentwintig kennisvragen en 4 integratievragen werden als valide beschouwd. Geslacht, praktijkervaring en zelfingeschatte kennis waren bepalend voor het kennisniveau op de pretest. Er was een significant verschil tussen de scores in de pre- en posttest (p < 0,001), dit voor de kennisthema‟s diagnose, behandeling en kwaliteit van leven en preventie van een recidief. De volgorde van kennis- en integratievragen had geen impact op de scores op de integratievragen. Conclusie: Een valide toetsmodule met feedback werd ontwikkeld alsook een effectieve e-learningmodule.
I
Inhoudstabel Abstract ............................................................................................. I Inhoudstabel..................................................................................... II Woord vooraf ................................................................................. III Inleiding ............................................................................................. 1 Hoofdstuk 1: Literatuuroverzicht ................................................... 6 1. Inleiding ...................................................................................... 6 2. Ontwikkelingsproces .................................................................. 7 2.1 Voorbereiding ..................................................................... 8 2.2 Ontwikkeling....................................................................... 9 2.3 Evaluatie en implementatie ............................................... 13 2.4 Onderhoud......................................................................... 13 3. Impact ....................................................................................... 13 3.1 Leerkracht ......................................................................... 13 3.2 Organisatie ........................................................................ 14 3.3 Student .............................................................................. 14 4. Besluit ....................................................................................... 17 Hoofdstuk 2: onderzoeksmethode en resultaten .......................... 19 1. Doelstelling ............................................................................... 19 2. Opbouw van de masterproef ..................................................... 19 2.1 Updateproces ..................................................................... 19 2.2 Ontwikkelen toetsmodule ................................................. 27 2.3 Testen effectiviteit e-learningmodule ............................... 34 Hoofdstuk 3: Conclusie .................................................................. 48 1. Discussie ................................................................................... 48 2. Limitaties .................................................................................. 52 3. Aanbevelingen .......................................................................... 53 4. Besluit ....................................................................................... 54 Lijst van figuren ............................................................................. 55 Lijst van tabellen ............................................................................ 56 Literatuurlijst ................................................................................. 57 Bijlagen ............................................................................................ 69
II
Woord vooraf Bij het tot stand komen van deze scriptie kreeg ik de hulp van heel wat mensen. Ik zou van dit voorwoord gebruik willen maken om hen te bedanken. Ik wil mijn promotor Prof. Dr. T. Defloor en mijn copromotor Mevr. A. Van Hecke bedanken voor de begeleiding, deskundige adviezen en het kritisch nalezen van mijn scriptie. Dank aan alle experten die deelnamen aan de Delphi - procedure of aan de inhoudelijke validatie van de update. Dank ook aan Mevr. I. Devreese voor de hulp bij de ontwikkeling van de e-learningmodule. Tevens wil ik mijn dank betuigen aan de onderwijsinstellingen Icdien Roeselare, HBOV Brugge, Katho Roeselare, Katho Kortrijk, KHBO Brugge en HoWest Brugge die hun toestemming gaven om de e-learningmodule bij hun studenten te testen. Uiteraard wil ik alle studenten die aan dit onderzoek participeerden, oprecht bedanken. Zonder hen kon deze studie niet gerealiseerd worden.
Leen Vandevoorde
III
Inleiding Heel wat mensen worden geconfronteerd met veneuze ulcera. Uit cijfers blijkt dat ongeveer één procent van de Westerse bevolking geconfronteerd wordt met een veneus ulcus (Bergan et al., 2006; Briggs & Closs, 2003; Heit et al.; 2001; Wissing & Unosson, 1999). Dit type ulcus wordt omschreven als een huiddefect aan het onderbeen, veroorzaakt door onderliggende chronische veneuze insufficiëntie (Flour, 2004). Chronische veneuze insufficiëntie ontstaat door een verhoogde veneuze druk (Daeley, 2005; Holloway, 2005). Omwille van een onvoldoende werking van de kuitspierpomp en/of het onvoldoende sluiten van de veneuze kleppen, ontstaat er een terugvloei van bloed naar het capillaire vaatbed (Flour, 2004; Paquette & Falanga, 2002; Simon, Dix & McCollum, 2004). Dit geeft aanleiding tot veneuze hypertensie met oedeem tot gevolg (Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie, 2005; Westerhof, 1990). Uiteindelijk kan een veneus ulcus ontstaan (Dealey, 2005; Flour, 2004; Grey, Harding & Enoch, 2006; Simon, Dix & McCollum, 2004). Veneuze ulcera hebben een grote invloed op de budgetten van de gezondheidszorg omwille van hun chronisch recidiverend karakter (Heit et al., 2001; Lees & Lambert, 1992). Uit een studie van Bergan et al. (2006) blijkt dat het gemiddeld negen maanden duurt vooraleer een ulcus volledig is genezen. Twintig procent van de ulcera genezen niet binnen de twee jaar en 66 procent van de patiënten wordt geconfronteerd met episodes van recidieven van ulcera tot meer dan vijf jaar na het eerste ulcus. Volgens Peters (1998) spenderen thuisverpleegkundigen 25 tot 50% van hun tijd aan het behandelen van chronische ulcera. Veneuze ulcera hebben een belangrijke invloed op de kwaliteit van leven van de patiënt. Patiënten worden geconfronteerd met pijn, verminderde mobiliteit, slaapstoornissen en wondgerelateerde problemen zoals een doordrenkt verband en een onaangename geur (Herber, Schnepp & Rieger, 2007). Pijn wordt echter vaak miskend ondanks zijn fysieke, psychische en sociale gevolgen (Briggs & 1
Flemming, 2007; Heinen et al., 2004; Herber et al., 2007). Gevoelens van depressie en hopeloosheid worden gerapporteerd. Het ulcus beïnvloedt ook vaak het zelfbeeld van de patiënt en veroorzaakt sociale isolatie en eenzaamheid. (Briggs & Flemming, 2007; Herber et al., 2007; Persoon et al., 2004) Om de genezing van een veneus ulcus te bevorderen is een effectieve behandeling noodzakelijk. In deze behandeling staat compressietherapie centraal (Cullum, Nelson, Fletcher & Scheldon, 2001; Falanga, 1997). Compressietherapie versnelt het genezingsproces (Cullum et al., 2001; Fletcher, Cullum & Scheldon, 1997; NVDV, 2005; Royal College of Nursing, 2006; Stacey, Hoskin, Vandongen & Pearce, 2001) en helpt recidieven voorkomen (Daeley, 2005; NVDV, 2005; Martin et al., 2006; Nelson, Bell-Syer & Cullum, 2001; RCN, 2006). Naast compressietherapie is ook het uitvoeren van voet- en beenoefeningen en het hoog leggen van de benen belangrijk in de behandeling en preventie van veneuze ulcera (Brooks, 2004; Daeley, 2005; Heinen, van Achterberg, Sholte op Reimer, van de Kerkhof & de Laat, 2004; Kunimoto et al., 2001). De behandeling en preventie van een recidief zijn echter pas effectief als de geboden zorg en leefstijladvies adequaat zijn en als de patiënt therapietrouw is. Het geven van adequate zorg en leefstijladvies blijkt uit verschillende studies een probleem te zijn. Uit een Belgische studie blijkt dat compressietherapie slechts bij 58,7% van de patiënten met veneuze ulcera werd toegepast (Van Hecke et al., 2009). Ongeveer 51% van de verpleegkundigen rapporteren leefstijladvies te hebben gegeven aan de patiënt gedurende twee weken (Van Hecke et al., 2009). Internationale literatuur bevestigt dit. Lorimer, Harrison, Graham, Friedberg & Davies (2003) rapporteerden dat slechts bij 42% van de patiënten met veneuze ulcera compressietherapie werd toegepast. Bij 48% van de patiënten werd een enkel/arm-index berekend vooraleer de compressietherapie werd opgestart. Slechts 3% van de patiënten kreeg instructies over het hoog leggen van de benen en geen enkele patiënt kreeg informatie omtrent het belang van compressietherapie. 2
Inadequate zorg en leefstijladvies worden veroorzaakt door een onvoldoende kennis van verpleegkundigen (Graham, Harrison, Moffat & Franks, 2001; Haram, Ribu & Rustoen, 2003). In een studie van Graham et al. (2001) in Canada rapporteerden 39% van de thuisverpleegkundigen baat te hebben aan meer educatie omtrent veneuze ulcera. De studie van Haram et al. (2003) bevestigt dit. Zestig procent van de verpleegkundigen verklaart onvoldoende kennis te hebben omtrent wondbehandeling, 27% rapporteerden genoeg kennis te hebben en 13% uitte onzeker te zijn of hun kennis voldoende was. Volgens Haram et al. (2003) bevinden de kennistekorten zich ook op volgende domeinen: verschillende types ulcera, compressietherapie, wondgenezing, preventie en wetenschappelijk onderzoek. Andere studies bevestigen dit. Verpleegkundigen hebben onvoldoende bekwaamheid en kennis met betrekking tot compressietherapie, leefstijladvies, patiënteneducatie en management van veneuze ulcera (Ameen, Coll, & Peeters, 2005; Graham, Harrison, Moffat, & Franks, 2001; Van Hecke et al., 2009). Verpleegkundigen verwerven hun kennis hoofdzakelijk van andere collega‟s en vanuit de praktijk, dit is niet evidence based (Haram et al., 2003; Lorimer et al., 2003). Naast adequate zorg en leefstijladvies heeft ook therapietrouw een belangrijke invloed op de genezingstijd van het ulcus en het voorkomen van recidieven (Erickson et al., 1995; Harper, Ruckley, Gibson, Brown & Prescott, 1999; Mayberry, Moneta, Taylor & Porter, 1991). Uit de studie van Jull et al. (2004) blijkt dat bij 129 patiënten, slechts 52% van de patiënten hun compressiewindels dagelijks aandeden de eerste zes maanden nadat hun ulcus was genezen. Zestien procent deed hun compressiewindels meestal aan en vijf procent deed ze slechts occasioneel aan. Tweeëntwintig procent van de patiënten deden nooit compressiewindels aan na het genezen van hun ulcus. Raju, Hollis & Neglen (2007) bevestigen dit. Uit hun studie blijkt dat slechts 37% van de patiënten met chronische veneuze insufficiëntie hun compressiewindels dagelijks of meestal aandeden. Drieënzestig procent deed de compressiewindels niet aan. Ook therapietrouw bij het uitvoeren van voet- en beenoefeningen en het hoger leggen van de benen is een probleem. In de studie van 3
Heinen, van de Rooij, Uden, Evers & van Achterberg (2007) wandelt slecht 13% van de patiënten gedurende vijf dagen per week 30 minuten. Vijfendertig procent van de patiënten doen voet- en beenoefeningen voor de onderste ledematen. Johnson (1995) rapporteerde dat 80% van de oudere patiënten met veneuze ulcera hun benen niet hoog leggen tijdens het zitten. De redenen voor therapieontrouw zijn divers (Van Hecke et al., 2009). Patiënten rapporteren moeilijkheden te ondervinden om compressiewindels aan te doen. Ze worden vaak geconfronteerd met huidproblemen, pijn en discomfort. Patiënten verwoorden gebrekkig, tegenstrijdig en niet specifiek leefstijladvies te krijgen, alsook onrealistische instructies. Ook volgens verpleegkundigen is therapieontrouw te wijten aan pijn, discomfort, gebrek aan motivatie en kennis van de patiënt. Volgens hen wordt therapieontrouw eveneens beïnvloed door organisatorische factoren zoals inadequaat personeel, inadequate bronnen en het type zorgsetting. Het krijgen van adequaat leefstijladvies en educatie is van belang om medewerking en therapietrouw te bevorderen (Aerts en Nevelsteen, 1999; Flour, 2004; Hulsbosch, 1993). Zoals eerder aangegeven wordt inadequate zorg, tegenstrijdig en niet specifiek leefstijladvies en onrealistische instructies veroorzaakt door een onvoldoende kennis van verpleegkundigen (Graham, Harrison, Moffat & Franks, 2001; Haram, Ribu & Rustoen, 2003). Educatie is van belang om het kennisniveau van verpleegkundigen te bevorderen. Dit kan op verschillende manieren gedaan worden met e-learning als een mogelijkheid. E-learning of elektronisch leren wordt omschreven als een manier van leren die ondersteund en bevorderd wordt door het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (JISC, 2001). Leeractiviteiten worden aangeboden via een met een netwerk (vb. Internet) verbonden computer. Elektronisch leren vormt zo een modern communicatiemiddel tussen verpleegkundige/student, lesgever en expert (Glen & Moule, 2006). Een voorbeeld van zo‟n toepassing voor elektronisch leren is het digitaal kennisbestand wondzorg. Het digitaal kennisbestand werd in 2007 ontwikkeld door de Universiteit Gent in samenwerking met het Universitair Ziekenhuis 4
Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent en Hogeschool WestVlaanderen. Het doel was een wetenschappelijk kennisbestand betreffende chronische wondzorg te ontwikkelen dat toegankelijk was voor zowel studenten als gezondheidswerkers. Naast wetenschappelijke kennis zijn ook specifieke leerdoelstellingen en zelftoetsen geïntegreerd in Digiwond. Het digitaal kennisbestand wondzorg bevat algemene informatie over chronische wonden en meer specifieke informatie over decubitus, diabetische voet, arterieel ulcus en veneus ulcus. (Beeckman, D., Courtens, A., Beele, H., Derese, A., & Defloor, T., 2007) Deze scriptie met als titel ‘Het ontwikkelen en testen van een elearningmodule omtrent veneuze ulcera’ is opgebouwd uit drie fasen. Een eerste fase heeft tot doel de informatie in het digitaal kennisbestand wondzorg over veneuze ulcera te updaten. In een tweede fase wordt een toetsmodule met feedback ontwikkeld. De derde fase heeft tot doel de invloed van karakteristieken van de steekproef op het kennisniveau van studenten in kaart te brengen en de effectiviteit van de e-learningmodule te testen aan de hand van een pre- posttest design. In deze fase wordt ook nagegaan wat de impact is van de volgorde van kennis- en integratievragen op de scores van studenten op de integratievragen. Deze scriptie start met een literatuuroverzicht omtrent e-learning. Hierin worden de voorwaarden voor het ontwikkelen van een elearningmodule besproken op basis van het ontwikkelingsproces. Vervolgens wordt de impact van e-learning toegelicht. Na de literatuurstudie worden de drie fasen van deze scriptie besproken: het updateproces, het ontwikkelen van een toetsmodule en het testen van de effectiviteit van de e-learningmodule. Per fase worden de methode en resultaten toegelicht. Er wordt afgesloten met een discussie en een algemeen besluit. Kritische bedenkingen, limitaties en aanbevelingen voor verder onderzoek en de praktijk worden besproken. 5
Hoofdstuk 1: Literatuuroverzicht 1. Inleiding E-learning of elektronisch leren wordt gedefinieerd als een manier van leren dat ondersteund en bevorderd wordt door het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (JISC, 2001). Vanuit de literatuur zijn er heel wat synoniemen voor de term e-learning: webbased learning, Internet-based training, advanced distributed learning, web-based instruction, online learning en open/flexible learning (Kahn, 2001). Glen en Moule (2006) omschrijven e-learning ook als: internet education, IT learning en web-based education. In de huidige maatschappij is het klassieke leerparadigma waarin de instructies van een leerkracht centraal staan verschoven naar een leerparadigma met de student als hoofdfocus (Della Corte, Mura & Petrino, 2005; Jönsson, 2005). In dit paradigma wordt de student gestimuleerd tot actief leren, kritisch denken en zelfstandig en evidence based leren (Cook & Dupras, 2004). Deze factoren zijn samen met de integratie van feedbackmogelijkheden kenmerkend voor een e-learningmodule (Cook & Dupras, 2004; McKimm, 2008). Heel wat informatiewebsites voldoen echter niet aan dit leerparadigma en behoren dan ook niet tot het domein van elearning. Uit een onderzoek van Allur, Fatima & Joseph (2002) blijkt dat slechts 17% van de medische informatiewebsites het huidige leerparadigma toepassen en actief leren stimuleren. In deze literatuurstudie wordt eerst het ontwikkelingsproces van een e-learningmodule besproken. Vervolgens wordt de impact van elearning toegelicht. Artikels werden gezocht via de elektronische databanken Pubmed, Invert en The Cochrane Collaboration. De gebruikte zoektermen en combinaties worden weergegeven in tabel 1.
6
OR
Tabel 1: Zoektermen literatuurstudie AND E-learning Development Eduction distance Impact Learning distance Results Internet education Outcomes Internet based training Consequences Web-based learning Effect Web-based instruction Web-based education
Enkel Nederlands- of Engelstalige publicaties vanaf 1998 waarvan de „full text‟ elekronisch of via de Biomedische Bibliotheek van de Universiteit van Gent beschikbaar was, werden geïncludeerd. Artikels over „health promotion strategies and interventions‟ werden weerhouden omdat dit topic niet tot het doel van deze literatuurstudie behoorde. De zoekstrategie leverde 146 resultaten op. Vierenvijftig artikels werden geselecteerd op basis van titel en abstract. Via de sneeuwbalmethode werden bijkomend 10 artikels gevonden. Eenenvijftig artikels werden opgenomen in deze literatuurstudie. Het boek van Glen & Moule (2006) werd bekomen vanuit de afdeling Verplegingswetenschap van de Universiteit Gent.
2. Ontwikkelingsproces In dit thema komt aan bod hoe een effectieve e-learningmodule ontwikkeld kan worden. Dit wordt toegelicht op basis van de verschillende stappen in het ontwikkelingproces van een elearningmodule: voorbereiding, ontwikkeling, evaluatie en implementatie en behoud van de module (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006). Deze fasen worden hieronder besproken.
7
2.1 Voorbereiding In de voorbereidende fase worden de noden en doelstellingen van een e-learningmodule bepaald (Berke & Wiseman, 2004; Cook & Dupras; 2004). Hierbij moet rekening gehouden worden met de beschikbare middelen van de organisatie en de student, alsook met mogelijke barrières. De beschikbare middelen en mogelijke barrières worden hieronder toegelicht. 2.1.1
Middelen
Een inventarisatie moet opgesteld worden van de technische middelen beschikbaar binnen de organisatie. Deze middelen dragen bij tot het realiseren van de doelstellingen van het project. (Berke & Wiseman, 2004; Cook & Dupras; 2004; Glen & Moule, 2006) Softwareprogramma‟s voor de ontwikkeling van e-learningmodules kunnen reeds binnen de organisatie voor handen zijn. Indien niet, dan kan de projectgroep de ontwikkeling uitbesteden aan een specialist op voorwaarde dat er voldoende multidisciplinair overleg is en dat een duidelijke tijdslijn wordt opgesteld (Koller, Frankenfield & Sarley, 2000; Minasian-Batmanian, 2002). Glen & Moule (2006) adviseren na te gaan of studenten beschikken over een computer, vlotte toegang hebben tot het Internet en of zij reeds geparticipeerd hebben in een e-learningmodule. Uit verschillende studies blijkt dat de effectiviteit van een elearningmodule bepaald wordt door de hardware en software alsook door de snelheid en stabiliteit van de toegang tot het internet (Cuellar, 2002, Herrin, 2001; Olinda, 2001; Ribbons, 1998; Soon, Sook, Jung & Im 2000). 2.1.2
Barrières
Volgens Cook & Dupras (2004) moeten barrières gedetecteerd worden in de voorbereidende fase. Mogelijke barrières binnen de organisatie zijn tijdsgebrek, onvoldoende vaardigheden om een elearningmodule te ontwikkelen en gebrek aan communicatie (Childs, Blenkinsopp, Hall & Walton, 2005). Bij de student kunnen 8
weerstand tegenover e-learning, tijdsgebrek, gebrek aan motivatie, beperkte computerkennis en beperkte toegang tot het internet als barrières optreden (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006; McKimm, 2008). Jongere studenten, met meer ervaring in het gebruik van het Internet, zullen zich comfortabeler voelen met elearning, dan oudere studenten (McKimm, 2008). Het aanbieden van computerlessen, begeleiding en ondersteuning kan deze barrière verminderen. Volgens Koller et al. (2000) en Berke & Wiseman (2004) moet de motivatie van studenten, directie en stafpersoneel van de organisatie worden nagegaan. Een e-learningmodule zal niet effectief zijn indien er geen efficiënte toegang is tot het Internet (Rosenberg, 2001; Sanderson, 2001). Een student die beschikt over smallband internet zal zich ergeren aan het traag openen van grote fotobestanden of het slecht afspelen van videomateriaal (Glen & Moule, 2006).
2.2 Ontwikkeling Het design van een e-learningmodule is bepalend voor de houding van studenten tegenover e-learning (Arbaugh, 2002; Glen & Moule, 2006; Pituch & Lee, 2006). Uit verschillende studies blijkt dat een nuttige en gebruiksvriendelijke module een positief effect heeft op de leerervaringen en tevredenheid van studenten (Arbaugh, 2002; Arbaugh & Duray, 2002; Pituch & Lee, 2006). Dit verhoogt bovendien de kans op het gebruik van e-learning in de toekomst (Arbaugh & Duray, 2002). Volgens Cook & Dupras (2004) bestaan heel wat informatiewebsites louter uit tekst. Dit is echter onvoldoende om te kunnen spreken van e-learning (McKimm, 2008). Bij de ontwikkeling van een elearningmodule gaat de aandacht uit naar het stimuleren van actief leren door het gebruik van multimedia, hyperlinks, communicatie via het Internet en door het geven van feedback (Glen & Moule, 2006; McKimm, 2008). Deze worden hieronder besproken en aandachtspunten voor het design van een e-learningmodule worden toegelicht. 9
2.2.1
Multimedia
Het integreren van multimedia in de module verhoogt de tevredenheid van studenten (Bell, Fonarow, Hays & Mangione, 2000; Grundman, Wigton & Nickol, 2000; Ludlow & Platin, 2000). Een tekst wordt attractiever gemaakt door deze te combineren met geluid, video, foto‟s en animaties. Belangrijke informatie in een tekst kan geaccentueerd worden door bepaalde woorden in een ander tekstformaat of in een andere kleur te plaatsen (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006). Er mag echter niet overdreven worden met multimedia. Een te drukke webpagina vermindert de aandacht van de studenten (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006). Rosenberg (2001) merkt op dat het integreren van multimedia extra waarde kan toevoegen aan een elearningmodule, maar het toevoegen van multimedia aan een slechte e-learningmodule zal de kwaliteit van deze module niet verbeteren. Cook & Dupras (2004) en Glen & Moule (2006) adviseren enkele aandachtpunten bij het gebruik van multimedia in een elearningmodule. Zo stellen zij dat multimedia enkel mag gebruikt worden indien deze gelinkt is aan de inhoud van de module. Het moet een student ondersteunen in het begrijpen van een bepaalde lesmaterie. Bij het gebruik van multimedia moet er bovendien steeds rekening gehouden worden met auteursrechten. De downloadsnelheid van de internetaansluiting zal de kwaliteit van multimedia bepalen (McKimm, 2008). Cook & Dupras (2004) merken op dat de downloadsnelheid verhoogd kan worden door de bestandsgrootte van een document te verkleinen, op voorwaarde dat dit de kwaliteit van het document niet ernstig beïnvloedt. 2.2.2
Hyperlinks
Via het toevoegen van hyperlinks in een e-learningmodule worden studenten doorverwezen naar webpagina‟s met extra informatie over een bepaald onderwerp. Cook & Dupras (2004) en Glen & Moule (2006) merken hierbij op dat deze functie best alleen gebruikt wordt waar echt nodig. Het is niet de bedoeling dat een tekst in een elearningmodule een aaneensluiting is van hyperlinks. 10
2.2.3
Communicatie via het Internet
Het gebruik van e-learning vereist communicatie via het Internet (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006; McKimm, 2008; Rosenberg, 2001; Sanderson, 2001). Vaak zitten studenten met vragen die ze op één of andere manier aan een lesgever/instructor moeten kunnen stellen. De belangrijkste methodes om te communiceren via het Internet zijn: E-mail: De lesgever/instructor kan bereikt worden door het versturen van een e-mail. Deze mail kan worden beantwoord als de lesgever hier tijd voor heeft. De student zal op respons moeten wachten. Dit wordt benoemd met de term asynchrone communicatie (Cook & Dupras, 2004; Rosenberg, 2001; Welsh, Wanber, Brown & Simmering, 2003). Discussiefora: Op de website van de e-learningmodule kan een student een vraag achterlaten aan de instructor. De lesgever beantwoordt deze op de website zelf. De student zal ook hier op respons moeten wachten. Vragen die op een fora gesteld worden, kunnen niet enkel door de lesgever, maar ook door anderen beantwoord worden. Bovendien krijgt iedereen vraag en antwoord te zien, zodanig dat de lesgever niet steeds met dezelfde vragen geconfronteerd wordt. Discussiefora zijn eveneens een voorbeeld van asynchrone communicatie (Cook & Durpas, 2004; Glen & Moule, 2006). Chatboxen: Communicatie via chatboxen gebeurt synchroon. Het gaat hier in principe om een live gesprek (Cook & Dupras, 2004; Rosenberg, 2001; Welsh et al., 2003). Een vraag kan onmiddellijk beantwoord worden. Een vereiste is dat een lesgever/instructor steeds beschikbaar is. Dit is in de praktijk niet altijd haalbaar (Glen & Moule, 2006). 2.2.4
Feedback
Feedback, zelfbeoordeling en reflectie spelen een belangrijke rol in het leerproces van de student (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006, Krug, 2000; McKimm, 2008; Sanderson, 2002). De student 11
wordt gestimuleerd om door zelfbeoordeling en reflectie de kennis verworven in de e-learningmodule te reproduceren. Dit wordt aangemoedigd door het integreren van kennistoetsen in de elearningmodule. Deze toetsen kunnen geïntegreerd zijn na nieuwe informatie, na elk hoofdstuk of op het einde van de module. Het is cruciaal dat deze kennistoetsen voorzien zijn van feedback zodat de student weet waarom een gegeven antwoord juist of fout is (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006). Communicatie van feedback via het Internet kan synchroon of asynchroon verlopen (Rosenberg, 2001; Welsh et al., 2003). De student moet de mogelijkheid hebben rechtstreeks contact op te nemen met de lesgever. Dit contact stimuleert niet alleen het actief leren, maar heeft ook een sociale functie (Concannon, Flynn & Campbell, 2005; Cook & Dupras, 2004). 2.2.5
Design
Uit verschillende studies blijkt dat het vaak een misvatting is te denken dat studenten uit zichzelf zullen participeren in een elearningmodule (Baumlin, Bessette, Lewis & Richardson, 2000; Cahill, Cook, Sithers, Edwards & Jenkins, 2002; Hallgren, Parkhurst, Monson & Crewe, 2002). De student dient gestimuleerd te worden tot actief leren door het aantrekkelijk maken van een elearningmodule (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006, Ruiz et al., 2006). Het is belangrijk om een efficiënt webdesign te hanteren (Jha & Duffy, 2002). Dit kan gerealiseerd worden door items op de site hiërarchisch te ordenen (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006; Jha & Duffy, 2002). De belangrijkste items moeten zich bovenaan de pagina bevinden. Volgens Cook & Durpas (2004) en Glen & Moule (2006) moet een webpagina consistent zijn: op elke pagina moet bijvoorbeeld de naam van de site op dezelfde plaats en op dezelfde manier worden weergegeven. Elke pagina moet bovendien voorzien zijn van duidelijke titels en een navigatiebar. Een link naar de hoofdpagina en een zoek- en helpfunctie dient aanwezig te zijn. De gebruiker moet altijd weten waar hij of zij zich bevindt op de website en alles op de site moet gemakkelijk terug te 12
vinden zijn. Een slecht ontworpen e-learningmodule is niet alleen onaantrekkelijk, maar ook verwarrend voor de student (Krug, 2000).
2.3 Evaluatie en implementatie Zowel tijdens als na het ontwikkelingsproces dient een elearningmodule op regelmatige tijdstippen geëvalueerd worden. Na evaluatie moet de module getest worden in een pilootfase alvorens de module te implementeren (Morrison, 2003). Het is belangrijk na te gaan of de vooropgestelde doelen bereikt worden en hoeveel tijd de studenten nodig hebben om de module te doorlopen. Volgens Cook en Dupras (2004) mag er niet vergeten worden dat studenten de module toch binnen een welbepaalde tijd doorlopen moeten hebben (Cook en Dupras, 2004).
2.4 Onderhoud Na implementatie moet de module verder onderhouden worden. Er moet nagegaan worden of alle hyperlinks nog werken, technische problemen moeten gedetecteerd en opgelost worden en de inhoud van de module moet regelmatig worden geüpdatet. (Berke & Wiseman, 2004; Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006; Jha, 2002)
3. Impact E-learning brengt veranderingen met zich mee voor zowel student, leerkracht, als de organisatie (Della Corte, Mura & Petrino, 2005; Jönsson, 2005). Hieronder wordt de impact van e-learning op de leerkracht en de organisatie besproken. Student gerelateerde outcomes worden vervolgens toegelicht.
3.1 Leerkracht Door e-learning verschuift de rol van de leerkracht van het klassieke lesgeven, naar het begeleiden en ondersteunen van studenten in hun zelfstudie (Della Corte, Mura & Petrino, 2005; Jönsson, 2005). Bij 13
de ontwikkeling van een e-learningmodule moet een leerkracht zich engageren in een actief proces om het lesgeven te herbedenken en om academische prioriteiten te herordenen (Glen en Moule, 2006). Zij krijgen de mogelijkheid om op een interactieve wijze kwaliteitsvolle educatie voor studenten/zorgverleners aan te bieden (Wilkinson et al., 2004).
3.2 Organisatie E-learning leidt tot een betere kennisoverdracht (Ruiz, Mintzer & Leipzig, 2006). Informatie is door e-learning toegankelijker en gemakkelijker te verspreiden (Rosenberg, 2001; Sit, Chung, Chow & Wong, 2005). Via e-learning is gespecialiseerde kennis ook gemakkelijker te standaardiseren (Ruiz et al., 2006). Educatoren kunnen vlugger de inhoud van een module herwerken. Uit een studie van Chu en Chan (1998) blijkt dat een elektronische versie van een cursus gemakkelijker up te daten is dan een geprinte versie. Doordat een e-learningmodule op elk moment beschikbaar is, moeten organisaties zich geen zorgen maken over enerzijds het aanstellen van een leerkracht en anderzijds de beschikbaarheid van een klaslokaal (Glen & Moule, 2006). Hierdoor is er een hogere productiviteit met minder kosten (Berke & Wiseman 2004; Sit et al., 2004). Uit een studie van Ruiz et al. (2006) blijkt dat e-learning 50% minder kost dan de traditionele klassikale lessen.
3.3 Student De impact van e-learning op de student wordt besproken aan de hand van volgende outcomes: verantwoordelijkheid, tevredenheid, flexibiliteit, interactie, computerervaring, verpleegkundig handelen en het kennisniveau van de student/verpleegkundige. 3.3.1
Verantwoordelijkheid
Het ontstaan van e-learningprogramma‟s zorgt ervoor dat studenten de mogelijkheid hebben hun eigen leerfrequentie, leertempo, 14
studietijd, studieplaats en medium te bepalen om de eigen leerdoelen te bereiken (Kenny, 2002; Ruiz et al., 2006; Ward et al., 2001). Dit vereist de nodige zelfdiscipline (Glen en Moule, 2006). Sit et al. (2005) voerde een studie uit bij 198 studenten. Hieruit blijkt dat meer dan 80% van de studenten aangaf meer verantwoordelijkheid te leren opnemen door e-learning. 3.3.2
Tevredenheid
Uit verschillende studies omtrent e-learning blijkt dat er een hoge tevredenheid is bij studenten over een elektronische leermodule (Collins, 2000; Hong, Lai & Holton, 2003; Motiwalla & Tello, 2000; Oliver & Omari, 2001; Swan et al., 2000). Uit een review van Wilkinson, While & Roberts (2009) en een studie van Sit et al. (2005) blijkt dat deze tevredenheid afhankelijk is van volgende factoren: comfort, vertrouwen om moeilijke taken aan te kunnen, makkelijk begrijpen van concepten, verantwoordelijkheid kunnen opnemen voor het eigen leren, beschikbaarheid van supplementaire face-to-face interactie, interactiviteit en multimedia. Comfort komt in deze studies naar voor als de belangrijkste factor voor tevredenheid, de grootste hinderpaal is het gebrek aan face-to-face interactie. Volgens Hong et al. (2003) is er meer motivatie en tevredenheid bij studenten die actieve steun zoeken bij de instructor en medestudenten en bij studenten die steun ondervinden vanuit hun sociale omgeving. 3.3.3
Flexibiliteit
Volgens Motiwalla & Tello (2000) appreciëren studenten e-learning omwille van de flexibiliteit die zij krijgen om een les te volgen. De studies van Hong et al. (2003), Sit el al. (2005) en Wegner, Holloway & Gordon (1999) bevestigen dit. In de studie van Wegner et al. (2003) rapporteerden 21% van de studenten het zich niet moeten verplaatsen en de flexibele studie-uren, als groot voordeel van elearning.
15
3.3.4
Interactie
Uit een studie van Motiwalla & Tello (2000) blijkt dat ongeveer 67% van de studenten rapporteren dat communicatie via de computer de interactie tussen student en instructor bevordert. Een studie van Hiltz (1999) bevestigd dit. Hieruit blijkt dat 71% van de studenten het gevoel hadden dat asynchrone communicatie via e-learning aanleiding gaf tot een beter contact met hun professor. Zevenenveertig procent van de studenten rapporteren dat ook de interactie tussen studenten onderling vergemakkelijkt wordt (Motiwalla & Tello, 2000). 3.3.5
Computerervaring
Uit de studies van Duggan, Hess, Morgan, Sooyeon & Wilson (2001) en Wishart & Ward (2002) blijkt dat studenten die door e-learning controle hebben over hun leerproces, positievere attitudes hebben tegenover computers. Uit de studie van Hong et al. (2003) blijkt dat oudere studenten om succesvol te zijn in e-learning, voldoende technologisch aangelegd moeten zijn of iemand in hun onmiddellijke omgeving moeten kennen die goed kan omgaan met deze technologie. Volgens Wilkinson et al. (2009) leidt een praktische ervaring met computers tot minder angst. In een studie van Concannon et al. (2005) bleek dat slechts 14% van de studenten beperkte ervaring hadden met computers, 1% procent had geen ervaring. Geen enkele deelnemer rapporteerde moeilijkheden te ondervinden met het openen van de website, het maken van online testen en het participeren in focusgroepen. Concannon et al. (2005) concludeerden dat computertraining niet noodzakelijk is, ook al hebben sommige studenten geen voorkennis omtrent computers. 3.3.6
Verpleegkundig handelen en kennisniveau
Uit een studie van Beeckman, Schoonhoven, Boucqué, Van Maele & Defloor (2007) blijkt dat studenten verpleegkunde door e-learning decubitusletsels beter konden classificeren. Zij konden ook beter een onderscheid maken tussen vocht- en decubitusletsels. Bij 16
verpleegkundigen in deze studie werd er geen verschil gevonden in classificatievaardigheden tussen e-learning en een traditionele les. Atack (2003) deed een studie naar de impact van e-learning op het verpleegkundig handelen. In deze studie participeerden verpleegkundigen in een e-learningmodule omtrent „Health Care Relationships‟. In deze module werden verpleegkundigen kennis bij gebracht over case management, communicatie en leidinggevende vaardigheden. Dit had tot doel de patiëntenzorg in het ganse ziekenhuis beter te kunnen coördineren. In deze studie ondergingen verpleegkundigen door e-learning een rolverandering. Patiënten kwamen tijdens een ziekenhuisopname vlugger in contact met de sociale dienst. Verpleegkundigen gingen hierbij zelf na wat de mogelijkheden van de patiënt waren en hoe hun thuissituatie eruitzag, in plaats van dit over te laten aan een ontslagcoördinator. Door de module hadden verpleegkundigen meer kennis over „health care relationships‟ en deze kennis deelden zij met patiënten. Verpleegkundigen rapporteerden meer onderzoeksartikels te lezen en deze ook beter te begrijpen. Deze artikels werden gebruikt om hun managers te overtuigen om de huidige praktijk te wijzigen. Door e-learning wordt kennis beter geïntegreerd, met hogere scores tot gevolg (Clark, 2002; Ruiz et al., 2006). Dit wordt bevestigd door een studie van Valenta, Therriault, Dieter & Mrtek (2001). Uit deze studie blijkt dat studenten via e-learning beter scoren dan studenten in een traditionele klas. Studenten verwerven vlugger kennis, vaardigheden en attitudes in vergelijking met het traditionele lesgeven (Ruiz et al., 2006).
4. Besluit Een effectieve e-learningmodule stimuleert de student tot actief leren, kritisch denken en zelfstandig en evidence based leren. Door elearning ontwikkelen studenten meer verantwoordelijkheid en kennis. Uit de literatuurstudie blijkt dat e-learning een invloed heeft op de interactie met medestudenten en instructor alsook op de attitude tegenover computers. Er is een hoge tevredenheid omtrent elearning omwille van de flexibiliteit van dit medium. 17
Uit verschillende studies blijkt dat de kennis van verpleegkundigen over veneuze ulcera vaak onvoldoende is (Graham, Harrison, Moffat & Franks, 2001; Haram, Ribu & Rustoen, 2003). Verpleegkundigen worden geconfronteerd met snel wijzigende wetenschappelijke inzichten en zijn hierdoor genoodzaakt om zich continu bij te scholen (Eng, 2001; Kenny, 2000). Levenslang leren is essentieel om professioneel competent te blijven (Gopee, 2000). Veel verpleegkundigen hebben een gezin en een variërend uurrooster waardoor levenslang leren een uitdaging wordt (Atack, 2003). Elearning wordt omwille van zijn flexibiliteit aangewend om de kennis van verpleegkundigen te verruimen (Bolwell, 1993; Glen & Moule, 2006). Steeds meer e-learningprogramma‟s worden ontwikkeld binnen de gezondheidszorg en de opleiding verpleegkunde (Bolwell, 1993, Field, 2002). Uit een studie van Arbaugh & Duray (2002) en Wu, Tsai, Chen & Wu (2006) blijkt dat e-learning een groei ratio heeft 35,7%.
18
Hoofdstuk 2: onderzoeksmethode en resultaten 1. Doelstelling Deze scriptie heeft drie doelstellingen. Als eerste werd de informatie in het digitaal kennisbestand wondzorg over veneuze ulcera geüpdatet. Een toetsmodule met feedback werd ontwikkeld. Vervolgens werd de effectiviteit van de e-learningmodule getest. In de effectiviteitstudie werd eveneens nagegaan wat de invloed is van de karakteristieken van de steekproef op het kennisniveau van studenten en wat de impact is van de volgorde van kennis- en integratievragen op de scores van studenten op de integratievragen.
2. Opbouw van de masterproef De masterproef is opgebouwd aan de hand van drie fasen: het updateproces, het ontwikkelen van een toetsmodule en het testen van de effectiviteit van de e-learningmodule. Telkens komen hierbij de methodologie en resultaten aan bod.
2.1 Updateproces Het digitaal kennisbestand wondzorg (Digiwond) bevat informatie over decubitus, diabetische voet, arterieel ulcus en veneus ulcus (Beeckman, D., Courtens, A., Beele, H., Derese, A. & Defloor, T., 2007). De website Digiwond is sinds 2007 online en is gebaseerd op literatuur tot en met 2006. Het onderdeel veneus ulcus werd in het kader van deze masterproef geüpdatet. Dit onderdeel bestaat uit vier topics: pathofysiologie, diagnose, behandeling en kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus. De topics pijn en kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus kwamen in het oorspronkelijke kennisbestand onvoldoende aan bod. Relevante kennis over deze twee topics werd geïntegreerd in de module.
19
2.1.1
Methodologie
Om de inhoud van de module veneus ulcus te updaten werden de elektronische databanken Pubmed, Invert en The Cochrane Collaboration doorzocht. Aanvullend werd literatuur opgezocht via Google Scholar en de databanken Aleph en MeerCat van de Universiteit Gent. Wetenschappelijke literatuur werd ook bekomen vanuit de afdeling Verplegingswetenschap van de Universiteit Gent. Voor de update van de topics pathofysiologie, diagnose en behandeling kwamen enkel artikels in aanmerking die gepubliceerd zijn vanaf 2006 tot nu. Voor de topics pijn en kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus kwamen artikels in aanmerking die gepubliceerd zijn vanaf 1998. Volgende MeSH-Terms en aanverwante begrippen van venous ulcer werden gebruikt: venous leg ulcer, varicose ulcer, venous hypertension ulcer en venous stasis ulcer. Deze werden gecombineerd met de trefwoorden pathology, diagnosis, therapy, treatment, management, pain, compression therapy, impact, quality of life, prevention, recurrence or adherence. De combinatie van deze zoektermen is weergegeven in tabel 2. Tabel 2: zoektermen literatuurstudie updateproces AND
OR
Venous ulcer Venous leg ucer Venous hypertension ulcer Venous stasis ulcer
Pathology Diagnosis Therapy Treatment Management Pain Compression therapy Impact Quality of life Prevention Recurrence Adherence
20
Volgende inclusiecriteria werden gehanteerd: enkel Engels- of Nederlandstalige artikels, gepubliceerd vanaf 2006 voor de topics pathofysiologie, diagnose en behandeling, gepubliceerd vanaf 1998 voor de topics pijn en kwaliteit van leven en preventie van een recidief. De bekomen literatuur werd beoordeeld op basis van relevantie. Titels en abstracten van reviews en atrikels die niet handelden over veneuze ulcera en één van de vier hoofdthema‟s (pathofysiologie, diagnose, behandeling, kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus) werden geëxcludeerd. Eenendertig artikels werden grondig gelezen en 18 nieuwe publicaties werden gebruikt in het updateproces (zie tabel 3). Bij deze 18 publicaties werden ook referenties uit het oorspronkelijk kennisbestand opgenomen. Deze referenties werden behouden omdat er voor sommige topics geen nieuwe wetenschappelijke kennis voorhanden was. Uiteindelijk werden 69 artikels, reviews en richtlijnen gebruikt voor de inhoud van de e-learningmodule (zie bijlage 1). De inhoudelijke validatie gebeurde door een expert ulcus cruris.
21
Tabel 3: Aantal nieuwe publicaties voor het updateproces per topic 1 Patho. Diagnose Behandeling Kwaliteit van leven en Algemene Pijn preventie van behandeling behandeling een recidief Grey, Briggs, Robson, Herber, Abadi, 2007 2006 2007 2006 2007 Brooks, 2004 Robson, Royal Krasner, Finlayson, 2006 College 1998 2009 Royal of Nursing, Heinen, 2007 College 2006 Herber, 2007 of Jull, 2002 Nursing, Kan, 2001 2006 Nederlandse Hartstichting, 2004 Padberg, 2004 Persoon, 2004 Peters, 1998 Royal College of Nursing, 2006 Yang, 1999 2.1.2
Resultaten
De inhoud van de thema‟s pathofysiologie, diagnose en behandeling (uitgezonderd het subthema pijnbehandeling) werd grotendeels behouden door het ontbreken van nieuwe wetenschappelijke informatie. Slechts vier nieuwe publicaties werden toegevoegd aan deze thema‟s (zie tabel 3). Deze hoofdstukken werden hoofdzakelijk tekstueel aangepast en extra informatie werd voorzien o.a. over: - Capillaire filtratiedruk - Enkel/arm index: norm en betrouwbaarheid 1
Pathofysiologie
22
-
-
Compressiewindels: o werk- en rustdruk o waarom elastische windels ‟s nachts verwijderen? o wanneer wassen en vervangen? Hoogstand van de benen in rustperiodes: werkingsmechanisme en aandachtspunten Lokale wondzorg: impact van antiseptica en antibiotica
Het subthema pijnbehandeling en het hoofdstuk kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus komen uitgebreider aan bod in de update. Uit verschillende studies blijkt dat pijn bij veneuze ulcera vaak wordt miskend en bovendien een belangrijke invloed heeft op de kwaliteit van leven van de patiënt (Briggs en Flemming, 2007; Heinen, van Achterberg, Sholte op Reimer, van de Kerkhof & de Laat, 2004; Herber, Schnepp, Rieger, 2007, Valencia, Falabella, Kirsner & Eaglstein, 2001). In de update worden de fysieke, psychische en sociale gevolgen van pijn en de verschillende soorten pijn besproken. Er wordt uitgelegd hoe een goed pijnmanagement bereikt kan worden. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen een niet farmacologische aanpak en een farmacologische aanpak met integratie van de pijnladder van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WGO). In het hoofdstuk kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus wordt in een eerste gedeelte aandacht geschonken aan de kwaliteit van leven van een patiënt met een veneus ulcus. Hierin komt de impact van een veneus ulcus op het fysiek functioneren en sociaal leven van de patiënt aan bod. Het tweede deel gaat dieper in op het belang van preventie. Bij preventie wordt in een eerste thema compressietherapie als nabehandeling besproken. De verschillende drukklassen van compressiewindels en de voor- en nadelen van compressietherapie worden verduidelijkt. Praktische tips voor het aanbrengen van compressiewindels worden gegeven. In een derde deel wordt stilgestaan bij de educatie van de patiënt en leefstijladvies. Dit laatste deel spitst zich hoofdzakelijk toe op het belang en de werking van voet- en beenoefeningen, aangevuld met aandachtspunten. 23
De foto‟s in het oorspronkelijk kennisbestand zijn behouden en aangevuld met nieuw fotomateriaal van het elasticiteitsverschil tussen korte en lange rekwindels, het hoogleggen van de benen in rust, het correct afrollen van de voeten tijdens het stappen, het correct uitvoeren van voet- en beenoefeningen en van hulpmiddelen voor het aanbrengen van compressiewindels. Resultaten van de inhoudelijke validatie worden hierna weergegeven. In het topic pathofysiologie werd aangegeven dat chronisch veneuze insufficiëntie veroorzaakt wordt door het falen van zowel het oppervlakkig veneus systeem, als het perforerende en diep veneus systeem. Volgens de expert is er vaak een combinatie van deze drie factoren, maar ze moeten niet altijd samen aanwezig zijn om te kunnen spreken van chronisch veneuze insufficiëntie. Oorzaken van oppervlakkige spataders werden toegevoegd en er werd een onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire klepinsufficiëntie. In de update werd vermeld dat acuut oedeem het gevolg is van een overbelasting van de lymfevaten. Uit de validatie blijkt dat acuut oedeem eerder ontstaat door interne of infectieuze oorzaak dan door veneuze problematiek. Bij de uitleg van capillaire filtratiedruk werd benadrukt dat het hierbij gaat om een verhouding van de hoeveelheid vloeistoffen en opgeloste stoffen die opgenomen zijn in het bloedvat ten opzichte van de hoeveelheid vloeistoffen en opgeloste stoffen die het bloedvat verlaten. In het topic diagnose werd aangegeven dat een gebrekkige mobiliteit en een slechte voedingstoestand kunnen voorkomen in de medische voorgeschiedenis van de patiënt. Uit de inhoudelijke validatie blijkt dat deze twee factoren niet differentiërend zijn voor een veneus ulcus. In de update werd weergegeven dat er aan de patiënt moet gevraagd worden of er enige vorm van lokale therapie wordt toegepast. De expert raadde aan hierbij te vermelden dat patiënten een verhoogde sensitiviteit kunnen hebben tegenover deze middelen. Bij lipodermatosclerose werd toegevoegd dat er soms al een ulcus is vooraleer er lipodermatosclerose is. In het oorspronkelijk kennisbestand werd veneuze ulcera onderverdeeld in drie stadia (Sibbald, Orsted & Noseworthy, 2005). Uit de validatie blijkt dat 24
deze indeling niet algemeen aanvaard is. Deze onderverdeling werd verwijderd uit de update en de internationale CEAP-classificatie werd in de plaats toegelicht. In het hoofdstuk behandeling werd eerst het subthema lokale wondzorg besproken, gevolgd door compressietherapie. Op aanraden van de expert werden deze thema‟s omgewisseld zodat compressietherapie als eerste aan bod komt. De informatie over compressietherapie startte met praktische tips en aandachtspunten gevolgd door de werkwijze. De praktische tips, aandachtspunten en werkwijze werden in de eindversie van de update verwerkt tot één geheel. In de update werd vermeld dat korte rek windels aanvankelijk twee maal per week vervangen dienen te worden. Wanneer het oedeem voldoende is afgenomen, is slechts 1 wissel per week aangewezen. Uit de validatie blijkt dat dit in de praktijk niet steeds haalbaar is. De vochtigheidsgraad van het ulcus en de frequentie van verbandwissel van het primaire verband zullen bepalen wanneer de compressiewindels vervangen dienen te worden. Het subthema lokale wondzorg werd ingekort. Dit item komt ook aan bod in de andere hoofdstukken van het digitaal kennisbestand (bijv. decubitus en arterieel ulcus). In de module is enkel specifieke informatie over de behandeling van veneuze ulcera terug te vinden. In het subthema pijn werd benadrukt dat pijn bij compressietherapie gezien moet worden als een waarschuwing dat er een arteriële factor kan zijn. De expert merkte op dat een farmacologische therapie tegelijkertijd moet opgestart worden met een niet farmacologische aanpak. In de WGO pijnladder wordt gesteld dat krachtige opioïden enkel gecombineerd mogen worden met niet-opioïde analgetica van niveau 1. Uit de validatie blijkt dat er een uitzondering wordt gemaakt bij maligne wonden in een palliatieve context door pleisters met morfine te combineren. In het subthema chirurgische behandeling werd aanvankelijk vermeld dat laserbehandeling, elektromagnetische therapie en elektrische stimulatie geen invloed hebben op de genezing van een veneus ulcus. De expert merkte op dat dit niet hoort onder chirurgische behandeling. Dit stuk werd verwijderd uit de update. 25
In het topic kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus werden enkele wondgerelateerde problemen vermeld. Hier werd aan toegevoegd dat schaamte een resulterend gevoel is van deze wondgerelateerde problemen. In de update werd het belang van communicatie bij therapieontrouw benadrukt. Het is essentieel na te gaan wat de patiënt tegenhoudt om therapietrouw te zijn, om zo therapieontrouw te kunnen ombuigen naar therapietrouw. In de update werden voor- en nadelen van elastische windels besproken. Uit de validatie bleken dit bijna allemaal voor- en nadelen te zijn van compressiewindels in zijn totaliteit. Er werd aangehaald dat patiënten het aangetaste lidmaat best zo veel mogelijk in elevatie houden tijdens rustperiodes. De expert merkte op dat dit niet haalbaar is bij gemengde ulcera. De resultaten van het validatieproces werden verwerkt in de update. De definitieve versie werd omgezet in een e-learningmodule aan de hand van het softwareprogramma authoring tool Lectora® (Trivantis®, Cincinatti, OH, USA). Het uitzicht en de inhoud van de webpagina is weergegeven in figuur 1.
Figuur 1: Uitzicht en inhoud webpagina 26
De e-learningmodule vangt aan met de doelstellingen van de module. Na het studeren van de e-learningmodule moeten studenten kunnen: - een omschrijving geven van de pathofysiologie van veneuze insufficiëntie; - een omschrijving geven van de diagnostiek van veneuze ulcera; - de oorzaken van een veneus ulcus identificeren; - aanbevelingen formuleren voor de wondbehandeling van een veneus ulcus; - een omschrijving geven van de klinische aspecten van een veneus ulcus; - een omschrijving geven van het belang en de principes van compressietherapie; - een compressief verband correct aanleggen en de keuze voor een specifiek type kunnen verantwoorden; - instructies met betrekking tot leefstijl en nazorg verwoorden; - principes met betrekking tot de preventie van een veneus ulcus omschrijven; - individueel aangepaste adviezen formuleren aan de patiënt met betrekking tot preventieve maatregelen. Vervolgens komen de vier topics aan bod. Op het einde van de module is de referentielijst van de e-learningmodule weergegeven (bijlage 1).
2.2 Ontwikkelen toetsmodule In een tweede fase werd een toetsmodule met feedback ontwikkeld. Methodologie en resultaten worden hieronder beschreven. 2.2.1
Methodologie
Rekening houdend met de doelstellingen en leerdoelen van de elearningmodule, werd een toetsmodule met feedback ontwikkeld. Er werden kennis- en integratievragen geformuleerd. De kennisvragen werden opgesteld per topic. Bij de integratievragen dient kennis uit de verschillende topics geïntegreerd te worden. In figuur 2 is 27
weergegeven ontwikkeld.
hoeveel
kennis-
en
integratievragen
werden
Toetsmodule
34 kennisvragen
Pathofysiologie 5 vragen
Diagnose 10 vragen
5 integratievragen
Behandeling 10 vragen
Kwaliteit van leven, preventie recidief 9 vragen
Figuur 2: Aantal kennisvragen per topic en integratievragen Er werden hoofdzakelijk meerkeuzevragen ontwikkeld. Door het gebruik van meerkeuzevragen is het mogelijk de kennis van een grote groep studenten te evalueren (Roediger & Marsh, 2005; Williams, 2006). Meerkeuzevragen zijn objectief en de afname en correctie van meerkeuzevragen neemt relatief weinig tijd in beslag (Marsh, Roediger, Bjork, & Bjork, 2007; Roediger & Marsh, 2005). Bovendien is het mogelijk om via meerkeuzevragen het analytisch redeneervermogen en de probleemoplossende vaardigheden van de studenten te bevragen zoals met open vragen (Bridgeman & Rock, 1993; Barnett-Foster & Nagy, 1996). Ter afwisseling werden de meerkeuzevragen aangevuld met enkele stellingen, invulvragen, ordeningsvragen en matchingvragen. De integratievragen vertrekken vanuit een casuïstiek en hebben tot doel de studenten te stimuleren tot kritisch denken, interpreteren en het toepassen van de verworven kennis (Sabbe, Van de Poele, De Cock, 2007). De inhoudsvaliditeit van de vragen werd beoordeeld in een Delphi procedure. Volgens Polit & Beck (2006) is inhoudsvaliditeit cruciaal voor kennistoetsen. Inhoudsvaliditeit wordt gedefinieerd als de mate waarin het instrument het te meten inhoudsgebied op een adequate 28
wijze dekt. De 39 vragen (kennisvragen + integratievragen) werden door experts beoordeeld. Acht experts waren in de Delphi - procedure betrokken en hadden allemaal uitgebreide kennis over ulcus cruris, aangevuld met pedagogische en/of wetenschappelijke deskundigheid. Twee experts hadden een PhD titel, vier experts hadden een licentie en twee experts waren praktijklectoren. In de eerste delphironde beoordeelden de experts de kennisvragen, integratievragen en feedback aan de hand van volgende criteria: - De vraag is helder en eenduidig geformuleerd - De antwoordopties (en feedback) zijn helder en eenduidig geformuleerd - Ik ga akkoord met het aangegeven juist antwoord De experts werden gevraagd aan te duiden indien ze akkoord of niet akkoord waren met deze criteria. Zij hadden ook de mogelijkheid opmerkingen of suggesties te geven. Vragen waarbij geen consensus was bereikt werden aangepast en teruggekoppeld aan de experts in een tweede ronde. Vragen waarbij na de tweede ronde nog geen consensus was bereikt werden geëlimineerd uit de toetsmodule. De methode van Lynn (1986) werd gebuikt om de mate van inhoudsvaliditeit te bepalen (zie tabel 4). Volgens Lynn is de inhoudsvaliditeit afhankelijk van de verhouding tussen het aantal experts die de vraag en de antwoordopties als helder en eenduidig beoordelen en alsook akkoord gaan met het aangegeven juist antwoord ten opzichte van het totaal aantal experts die deelnemen in de Delphi - procedure.
29
Tabel 4: Aantal experts van wie goedkeuring noodzakelijk is voor inhoudsvaliditeit (p <0.05) Aantal experts die het item of instrument als Lynn inhoudsvalide beschouwen (1986)
Aantal experts
2
3
4
5
6
7
8
9
2
1.00
3
0.67
1.00
4
0.50
0.75
1.00
5
0.40
0.60
0.80
1.00
6
0.33
0.50
0.67
0.83
1.00
7
0.29
0.43
0.57
0.71
0.86
1.00
8
0.25
0.38
0.50
0.63
0.75
0.88
1.00
9
0.22
0.33
0.44
0.56
0.67
0.78
0.89
1.00
10
0.20
0.30
0.40
0.50
0.60
0.70
0.80
0.90
10
1.00
Volgens Lynn (1986) dienen in deze Delphi - procedure zeven van de acht experts akkoord te zijn vooraleer een vraag als valide kan worden beschouwd en opgenomen kan worden in de toetsmodule. De mate van inhoudsvaliditeit van een vraag wordt uitgedrukt aan de hand van de Content Validity Index (CVI). Voor het berekenen van de CVI wordt een verhouding gemaakt tussen het aantal experts die akkoord gaan ten opzichte van het totaal aantal experts. De norm die Lynn vooropstelt is een CVI = 0.83. Deze norm diende bereikt te worden voor de drie vooropgestelde criteria. (Lynn, 1986) 2.2.2
Resultaten
Eén expert beoordeelde de vragen van de topics diagnose en kwaliteit van leven en preventie van een recidief niet. Bij deze vragen moeten er volgens Lynn zes van de zeven experts consensus bereiken om alsook deze vragen als valide te kunnen beschouwen. In tabel 5 is de inhoudsvaliteit van de kennis en -integratievragen na de eerste delphironde weergegeven. Per vraag wordt weergegeven in welke mate de experts akkoord gaan met de vooropgestelde criteria. De CVI is toegevoegd aan deze tabel. 30
Tabel 5: Inhoudsvaliditeit m.b.t. helderheid, eenduidigheid van vraag en antwoordopties, en correctheid van het aangegeven juist antwoord na eerste delphironde. Helderheid en eenduidigheid van vraag Niet akkoord
Pathofysiologie Vrg 1 2/8 Vrg 2 1/8 Vrg 3 2/8 Vrg 4 1/8 Vrg 5 0/8 Diagnose Vrg 6 0/7 Vrg 7 1/7 Vrg 8 0/7 Vrg 9 0/7 Vrg 10 1/7 Vrg 11 0/7 Vrg 12 0/7 Vrg 13 0/7 Vrg 14 0/7 Vrg 15 0/7 Behandeling Vrg 16 1/8 Vrg 17 3/8 Vrg 18 2/8 Vrg 19 2/8 Vrg 20 0/8 Vrg 21 2/8 Vrg 22 1/8 Vrg 23 0/8 Vrg 24 2/8 Vrg 25 0/8
2
Helderheid en eenduidigheid van antwoordopties
Akkoord met het aangegeven juist antwoord
CVI
Akkoord
Niet akkoord
Akkoord
Niet akkoord
Akkoord
6/8 7/8 6/8 7/8 8/8
1/8 1/8 0/8 1/8 1/8
7/8 7/8 8/8 7/8 7/8
2/8 1/8 1/8 1/8 1/8
6/8 7/8 7/8 7/8 7/8
0.752 0.88 0.75 0.88 0.88
7/7 6/7 7/7 7/7 6/7 7/7 7/7 7/7 7/7 7/7
2/7 1/7 0/7 2/7 0/7 0/7 1/7 0/7 0/7 0/7
5/7 6/7 7/7 5/7 7/7 7/7 6/7 7/7 7/7 7/7
0/7 1/7 0/7 0/7 0/7 0/7 0/7 0/7 0/7 0/7
7/7 6/7 7/7 7/7 7/7 7/7 7/7 7/7 7/7 7/7
0.71 0.86 1.00 0.71 0.86 1.00 0.86 1.00 1.00 1.00
7/8 5/8 6/8 6/8 8/8 6/8 7/8 8/8 6/8 8/8
0/8 4/8 2/8 2/8 1/8 2/8 0/8 0/8 1/8 0/8
8/8 4/8 6/8 6/8 7/8 6/8 8/8 8/8 7/8 8/8
1/8 4/8 2/8 3/8 0/8 2/8 0/8 0/8 1/8 0/8
7/8 4/8 6/8 5/8 8/8 6/8 8/8 8/8 7/8 8/8
0.88 0.50 0.75 0.63 0.88 0.75 0.88 1.00 0.75 1.00
CVI‟s < 0.83 zijn onderlijnd
31
Helderheid en eenduidigheid van vraag Niet akkoord
Akkoord
Helderheid en eenduidigheid van antwoordopties Niet akkoord
Akkoord
Akkoord met het aangegeven juist antwoord Niet akkoord
Akkoord
Kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus Vrg 26 1/7 6/7 3/7 4/7 0/7 7/7 Vrg 27 0/7 7/7 0/7 7/7 1/7 6/7 Vrg 28 0/7 7/7 1/7 6/7 0/7 7/7 Vrg 29 2/7 5/7 3/7 4/7 2/7 5/7 Vrg 30 1/7 6/7 0/7 7/7 0/7 7/7 Vrg 31 2/7 5/7 1/7 6/7 0/7 7/7 Vrg 32 0/7 7/7 1/7 6/7 1/7 6/7 Vrg 33 1/7 6/7 1/7 6/7 0/7 7/7 Vrg 34 0/7 7/7 0/7 7/7 0/7 7/7 Integratie Vrg 35 0/8 8/8 0/8 8/8 1/8 7/8 Vrg 36 2/8 6/8 0/8 8/8 1/8 7/8 Vrg 37 0/8 8/8 1/8 7/8 0/8 8/8 Vrg 38 2/8 6/8 3/8 5/8 2/8 6/8 Vrg 39 2/8 6/8 3/8 5/8 1/8 7/8
CVI 0.57 0.86 0.86 0.57 0.86 0.71 0.86 0.86 1.00 0.88 0.75 0.88 0.63 0.63
Na de eerste delphironde hadden vierentwintig vragen een CVI > 0.83. Deze werden als valide beschouwd en opgenomen in de toetsmodule. Bij sommige vragen met een CVI > 0.83 gaven experts opmerkingen betreffende kleine tekstuele aanpassingen. Deze vragen werden toch als valide beschouwd. Deze tekstuele aanpassingen werden niet teruggekoppeld naar de experts in een tweede delphironde. Vier van de 24 vragen (vraag 4, 30, 35 en 37) hadden een CVI > 0.83 en werden toch teruggekoppeld in een tweede delphironde. Bij deze vragen formuleerden experts opmerkingen die leidden tot grondige wijzigingen van de vraag of tot nieuwe antwoordopties. Vijftien vragen hadden een CVI < 0.83. Negen van deze vragen werden aangepast op basis van de mening van experts en teruggekoppeld in een tweede delphironde. Eén van deze negen vragen werd herwerkt tot twee vragen. Vier vragen (vraag 3, 6, 9 en 31) werden niet teruggekoppeld omdat het kleine tekstuele 32
aanpassingen betrof. Twee vragen werden na de eerste delphironde geëlimineerd omwille van te grote onenigheid tussen de experts. Veertien vragen werden beoordeeld door de experts in een tweede delphironde. In tabel 6 is de inhoudsvaliteit van de kennis- en integratievragen na de tweede delphironde weergegeven. De CVI van een vraag is toegevoegd aan deze tabel alsook de CVI van de oorspronkelijke vraag na de eerste delphironde. Tabel 6: Inhoudsvaliditeit m.b.t. helderheid, eenduidigheid van vraag en antwoordopties, en correctheid van het aangegeven juist antwoord na tweede delphironde. Helderheid en eenduidigheid van vraag Niet akkoord
Akkoord
Helderheid en eenduidigheid van antwoordopties Niet akkoord
Akkoord
Akkoord met het aangegeven juist antwoord Niet akkoord
Akkoord
2° CVI
1° CVI
Pathofysiologie Vrg 1 Vrg 4
2/7 0/7
5/7 7/7
0/7 1/7
7/7 6/7
1/7 0/7
6/7 7/7
0.71 0.86
0.75 0.88
5/6 7/7 7/7
1/6 0/7 3/7
5/6 7/7 4/7
0/6 0/7 1/7
6/6 7/7 6/7
0.83 1.00 0.57
0.50 0.63 0.75
Behandeling Vrg 17 Vrg 19 Vrg 21
1/6 0/7 0/7
Kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus Vag 26 Vrg 29 Vrg 30
0/7 0/7 1/7
7/7 7/7 6/7
0/7 1/7 0/7
7/7 6/7 7/7
0/7 0/7 0/7
7/7 7/7 7/7
1.00 0.86 0.86
0.57 0.57 0.86
6/7 5/7 7/7 7/7 7/7 6/7
1/7 3/7 1/7 0/7 0/7 1/7
6/7 4/7 6/7 7/7 7/7 6/7
1/7 1/7 1/7 1/7 1/7 0/7
6/7 6/7 6/7 6/7 6/7 7/7
0.86 0.57 0.86 0.86 0.86 0.86
0.88 0.75 0.88 0.63 0.63 0.63
Integratie Vrg 35 Vrg 36 Vrg 37 Vrg 38 V 39/1 V 39/2
1/7 2/7 0/7 0/7 0/7 1/7
Na de tweede delphironde hadden 11 vragen een CVI > 0.83. Deze vragen werden als valide beschouwd en opgenomen in de toetsmodule. Eén integratievraag (vraag 35) had een CVI = 0.86 en werd toch niet opgenomen in de toets op aanraden van twee experts. Zes van de zeven experts gingen akkoord bij deze vraag, maar twee experts gaven de opmerking dat de casuïstiek de vraag zeer inconsistent was. Drie vragen hadden een CVI < 0.83 en werden 33
geëlimineerd uit de module. In totaal werden 10 vragen na de tweede delphironde als valide beschouwd. In totaal werden 29 kennisvragen en vier integratievragen als valide beoordeeld. De toetsmodule met feedback is weergegeven in bijlage 2.
2.3 Testen effectiviteit e-learningmodule In de laatste fase van dit onderzoek werd de effectiviteit van de elearningmodule getest. De methodologie en resultaten van deze effectiviteitstudie worden hieronder besproken.
2.3.1
Methodologie
De methodologie van deze fase begint met een omschrijving van de steekproef. Vervolgens komt het design en de gevolgde procedure aan bod. De dataverzameling en de gehanteerde data-analyses worden besproken. 2.3.1.1 Steekproef Deelnemers in dit onderzoek werden geselecteerd op basis van convenience sampling. Acht scholen die de opleiding tot bachelor in de verpleegkunde of gediplomeerd verpleegkunde aanbieden werden uitgenodigd deel te nemen in deze studie. Twee scholen wensten niet mee te werken. Enkel derdejaarsstudenten optie algemene verpleegkunde of ziekenhuisverpleegkunde en optie geriatrie werden geïncludeerd in deze studie omdat deze studenten het meest geconfronteerd kunnen worden met patiënten met veneuze ulcera. 2.3.1.2 Design De effectiviteit van de e-learningmodule werd getest aan de hand van een pre- posttest design (Polit en Beck, 2006). Via dit design is het mogelijk om het effect van een experimentele interventie, in dit 34
geval een e-learningmodule, na te gaan. De pre- en posttest werd ontwikkeld op basis van de vragen van de toetsmodule (4.2). 2.3.1.3 Procedure Baseline werd de leeftijd van de studenten, het geslacht, de opleiding, stage-ervaring en de ervaring met veneuze ulcera in de opleiding bevraagd (bijlage 3). Bij stage-ervaring werd gevraagd hoeveel stages de studenten reeds achter de rug hadden en of zij reeds een patiënt verzorgd hadden met veneuze ulcera. Bij de ervaring met veneuze ulcera in de opleiding rapporteerden de studenten of zij eerder in de opleiding les gekregen hadden omtrent veneuze ulcera, hoeveel lesuren, hoe lang het geleden was dat ze deze les hadden gekregen en hoe ze zelf hun kennis omtrent veneuze ulcera inschatten. De invloed van deze demografische variabelen op de kennis van studenten werd in deze studie nagegaan. In de pretest werden de kennisvragen van de toetsmodule, alsook de integratievragen, ad random opgedeeld in twee groepen en in willekeurige volgorde geplaatst. Bij beide vragenlijsten werd de volgorde van de kennis- en integratievragen omgewisseld. Dit had tot doel na te gaan of studenten beter scoren op de integratievragen als ze eerst de kennisvragen hebben doorlopen. In de pretest werden dus vier vragenlijsten gebruikt: - Pretest A1: kennis + integratie - Pretest A2: integratie + kennis - Pretest B1: kennis + integratie - Pretest B2: integratie + kennis Per klas werden de vragenlijsten geordend zodanig dat vier studenten op een rij niet dezelfde vragenlijst konden hebben. De eerste student diende pretest A1 in te vullen, de tweede student pretest B1, de derde student pretest A2 en de vierde student pretest B2. Bij de vijfde student werd terug gestart met pretest A1. Na het invullen van de pretest kregen studenten maximum vier dagen de tijd om de toetsmodule te doorlopen. De studenten kregen een 35
begeleidende brief mee naar huis met duidelijke instructies om de website te vinden (bijlage 4). Daarna werden de studenten gevraagd een posttest in te vullen. De posttest bevatte alle kennis- en integratievragen van de toetsmodule. Ook in de posttest werd nagegaan of studenten beter scoorden op de integratievragen als ze eerst de kennisvragen invulden. De ene helft van de studenten diende in de posttest eerst de kennisvragen in te vullen, de andere helft eerst de integratievragen. 2.3.1.4 Dataverzameling Het onderzoek vond plaats in West-Vlaanderen tussen september en november 2009. Zowel de pre- als posttest werden schriftelijk in klas afgenomen. 2.3.1.5 Data-analyse De data-analyse werd uitgevoerd met behulp van SPSS 16.0 (SPSS Inc., Chicago, IL, USA). Frequentietabellen werden berekend om karakteristieken van de populatie in kaart te brengen zoals opleiding, geslacht, stage-ervaring, ervaring met veneuze ulcera in de opleiding en hun zelfingeschatte kennis omtrent veneuze ulcera. De gemiddelde scores en standaarddeviaties werden berekend voor preen posttest, alsook voor de verschillende topics afzonderlijk, de kennis- en integratievragen. Met behulp van Independent Sample Ttesten en Anova‟s werd nagegaan of er een significant verschil was in de scores op de pretest afhankelijk van de karakteristieken van de populatie. De Independent Sampled T-test werd ook gebruikt om na te gaan of studenten beter scoren op de integratievragen als ze eerst de kennisvragen hebben ingevuld. De effectiviteit van de elearningmodule werd nagegaan aan de hand van een Gepaarde T-test. Via deze test is het mogelijk om de score van de studenten met elkaar te vergelijken en zo na te gaan of er een significant verschil is tussen de pre- en posttest (De Bourdeaudhuij, 2006). Een Independent Sample T-test werd uitgevoerd om na te gaan of er een 36
significant verschil is tussen de pre- en posttest afhankelijk van het geslacht en de opleiding van de participanten. 2.3.2
Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de pre- en posttest geanalyseerd. In een eerste deel worden de demografische variabelen van de populatie weergegeven. Vervolgens wordt nagegaan wat de invloed is van deze variabelen op de kennis van studenten. De effectiviteit van de e-learningmodule wordt getest, gevolgd door een analyse van de invloed van e-learning op de verschillende kennisthema‟s. Tot slot wordt nagegaan of studenten beter scoren op de integratievragen indien ze eerst de kennisvragen hebben ingevuld. De variabelen in deze test zijn normaal verdeeld. De resultaten werden geanalyseerd aan de hand van parametrische testen. 2.3.2.1 Demografie In deze studie participeerden 145 derdejaarsstudenten verpleegkunde. Karakteristieken van de onderzoekspopulatie zijn weergegeven in tabel 7. Negenentwintig studenten volgden de opleiding „Gediplomeerd verpleegkunde‟, 116 studenten de opleiding „Bachelor in de verpleegkunde‟. Er namen 36 mannen en 109 vrouwen deel aan dit onderzoek. Tachtig procent van de studenten had minder dan 30 weken stage gelopen. Ongeveer 43% van de studenten had tijdens hun stage een patiënt met veneuze ulcera verzorgd. Tweeënnegentig procent van de studenten had reeds les gekregen over veneuze ulcera. Achtenzestig procent rapporteerde minder dan drie uur les gekregen te hebben over dit onderwerp, bij 32% bestond de les uit meer dan drie uur. Ongeveer 60% van de studenten rapporteerden beperkte kennis te hebben over veneuze ulcera, 36,4% matige kennis en 3,9% gaf aan uitgebreide kennis te hebben.
37
Tabel 7: Karakteristieken onderzoekspopulatie. Karakteristieken Aantal Opleiding(n = 145) Gediplomeerd verpleegkunde optie algemene 29 (20%) verpleegkunde Bachelor in de verpleegkunde optie algemene 101 (69,7%) verpleegkunde Bachelor in de verpleegkunde optie geriatrie 15 (10,3%) Geslacht (n = 145) Mannen Vrouwen
36 (24,8%) 109 (75,2%)
Stage (n = 145) Minder dan 30 weken Meer dan 30 weken Patiënt met veneuze ulcera verzorgd Geen patiënt met veneuze ulcera verzorgd
116 (80%) 29 (20%) 63 (43,4%) 82 (56,6%)
Ervaring in opleiding Les (n = 145) Geen les over veneuze ulcera Les over veneuze ulcera Aantal lesuren (n = 118) Minder dan 3 uur Meer dan 3 uur Situering les in opleiding (n = 118) Eerste jaar opleiding Tweede jaar opleiding Laatste jaar opleiding Ingeschatte kennis (n = 129) Beperkt Matig Uitgebreid
12 (8,3%) 133 (91,7%) 80 (67,8%) 38 (32,2%) 1 (0,8%) 85 (72%) 32 (27,2%)
77 (59,7%) 47 (36,4%) 5 (3,9%)
38
2.3.2.2 Invloed karakteristieken populatie op kennis De invloed van enkele demografische karakteristieken op de gemiddelde score van studenten in de pretest, is weergegeven in tabel 8. Studenten behaalden een gemiddelde score van 48,6% (sd = 11,93) op de pretest. De gemiddelde score van mannen was significant hoger dan de gemiddelde score van vrouwen (p = 0,001). Mannen scoorden gemiddeld 54%, vrouwen gemiddeld 46,8%. Er is een tendens tot significantie in de gemiddelde score op de pretest naargelang het al dan niet verzorgd hebben van een patiënt met veneuze ulcera (p = 0,051). Studenten die reeds een patiënt verzorgd hadden met veneuze ulcera, hadden een hogere gemiddelde score op de pretest (50,4%) dan studenten die geen patiënten met veneuze ulcera hadden verzorgd (47,2%). Aan de hand van een Anova werd nagegaan of studenten beter scoorden op de pretest afhankelijk van hun ingeschatte kennis over veneuze ulcera. De Levene‟s test was niet significant (p = 0,765). Hieruit bleek dat de varianties in voldoende mate gelijk waren om een F-toets uit te voeren. Er zijn significante verschillen in de gemiddelde score op de pretest afhankelijk van de ingeschatte kennis van studenten (F-toets = 6,710; p = 0,002). Uit de Tukey HSD posthoc test blijkt dat studenten die hun kennis beperkt inschatten een significant lagere score behalen dan studenten die hun kennis matig inschatten (p = 0,015) en dan studenten die hun kennis uitgebreid inschatten (p = 0,019). Er is geen significant verschil tussen studenten die hun kennis matig inschatten en studenten die hun kennis uitgebreid inschatten (p = 0,257). Studenten die hun kennis beperkt inschatten, hebben een gemiddelde score van 46,2%. Studenten die hun kennis matig inschatten, scoorden gemiddeld 52,4% en studenten die kun kennis uitgebreid inschatten scoorden 61,2%.
39
Tabel 8: Subanalyses demografische variabelen pretest (Independent Sample T-test) Vergelijking Studenten van het vrouwelijk geslacht (A) versus studenten van het mannelijk geslacht (B)
Gemiddelde score pretest en standaarddeviatie Groep A Groep B 46,8% 54% (sd = 11,63) (sd = 11,37)
twaarde
df3
significantie
3,22
143
p = 0,0014
Studenten die nog geen patiënt met veneuze ulcera verzorgd hadden (A) versus studenten die reeds een patiënt met veneuze ulcera verzorgd hadden (B)
47,2% (sd = 10,37)
50,4% (sd = 13,57)
-1,645
143
p = 0,0515
Studenten „Gediplomeerd verpleegkunde‟ (A) versus studenten „Bachelor in de verpleegkunde‟ (B)
49,9% (sd = 12,04)
48,3% (sd = 11,94)
0,643
143
p = 0,260
3
Degree of freedom / vrijheidsgraden Significante resultaten (p ≤ 0,05) zijn in het vet gedrukt 5 Resultaten met een tendens tot significantie (p ≤ 0,10) zijn onderlijnd 4
40
Vergelijking Studenten die minder dan 30 weken stage hadden doorlopen (A) versus studenten die meer dan 30 weken stage hadden doorlopen (B)
Gemiddelde score pretest en standaarddeviatie Groep A Groep B 48,3% 49,9% (sd = 11,94) (sd = 12,04)
twaarde
df
significantie
-0,643
143
p = 0,260
Studenten die nog geen les gekregen hadden over veneuze ulcera (A) versus studenten die wel al les gekregen hadden over veneuze ulcera (B)
45,8% (sd = 11,39)
48,8% (sd = 11,99)
-0,843
143
p = 0,200
Studenten die minder dan drie uur les hadden gekregen (A) versus studenten die meer dan drie uur les hadden gekregen (B)
49,3% (sd = 12,36)
48,8% (sd = 11,02)
0,227
116
p = 0,410
Studenten die les gekregen hadden in het tweede jaar van de opleiding (A) versus studenten die les gekregen hadden in laatste jaar van de opleiding (B)
49,3% (sd = 11,31)
49,4% (sd = 13,35)
0,057
115
p = 0,477
41
Studenten in de opleiding „Bachelor in de verpleegkunde‟ scoorden niet significant beter dan studenten in de opleiding „Gediplomeerd verpleegkunde‟ (p = 0,260). Er is geen significant verschil tussen de gemiddelde scores op de pretest van studenten die meer dan 30 weken stage doorlopen hadden en studenten die minder dan 30 weken stage doorlopen hadden (p = 0,260). Studenten die reeds les gekregen hadden over veneuze ulcera scoorden niet hoger dan studenten die nog geen les gekregen hadden over veneuze ulcera (p = 0,200). Studenten die meer dan drie uur les gevolgd hadden over het topic veneuze ulcera scoorden ook niet hoger op de pretest dan studenten die minder dan drie uur les gevolgd hadden (p = 0,410). Er was geen significant verschil tussen studenten die in het huidige academiejaar les hadden gekregen over veneuze ulcera en studenten die in het tweede jaar van de opleiding deze les hadden gekregen (p = 0,477). De kennistoets bestaat uit vragen in verband met de verschillende thema‟s van de e-learningmodule. In de pretest zijn de kennistekorten het grootst voor de thema‟s behandeling (40,8%) en kwaliteit van leven en preventie van een recidief (46,9%). Studenten scoren gemiddeld 57,1% op het thema pathofysiologie en 59,1% op het thema diagnose. Opgesplitst naar kennis- en integratievragen zien we dat studenten een gemiddelde score van 49,7% (sd = 13,74) behaalden op de kennisvragen van de pretest, op de integratievragen hadden zij een gemiddelde score van 40% (sd = 36,61). Uit tabel 9 blijkt er een significant verschil te zijn tussen de scores op de kennisvragen van mannen en vrouwen (t = 2,304; p = 0,011). Er is geen verschil tussen de scores van mannen en vrouwen op de integratievragen (t = 0,893; p = 0,187). Er is geen significant verschil tussen de scores op de kennisvragen (t = 0,485; p = 0,314) en integratievragen (t = 0,739; p = 0,214) van studenten in de opleiding „Gediplomeerd verpleegkunde‟ en studenten in de opleiding „Bachelor in de verpleegkunde‟. Analoge resultaten werden gevonden voor studenten die meer of minder dan 30 weken stage doorlopen hadden en voor studenten die al dan niet les gekregen hadden over veneuze ulcera. 42
Tabel 9: Subanalyses kennis- en integratievragen pretest (Independent Sample T-test) Vergelijking Mannen (A) versus vrouwen (B)
Studenten Gediplomeerd verpleegkunde (A) versus studenten Bachelor in de verpleegkunde (B)
Gemiddelde score pretest en standaarddeviatie Kennisvragen Groep A Groep B 54,3% 48,3% (sd = 12,36) (sd = 13,90) Integratievragen Groep A Groep B 44,4% 38,5% (sd = 33,33) (sd = 37,66) Kennisvragen Groep A Groep B 50,9% 49,5% (sd = 13,31) (sd = 13,89) Integratievragen Groep A Groep B 44,8% 38,8% (sd = 38,60) (sd = 36,17)
Studenten die nog geen patiënt met veneuze ulcera verzorgd hadden (A) versus studenten die reeds een patiënt met veneuze ulcera verzorgd hadden (B)
Kennisvragen Groep A Groep B 48,6% 51,2% (sd = 11,88) (sd = 15,83) Integratievragen Groep A Groep B 39,0% 41,3% (sd = 35,16) (sd = 38,67)
Studenten die minder dan 30 weken stage hadden doorlopen (A) versus studenten die meer dan 30 weken stage hadden doorlopen (B)
Kennisvragen Groep A Groep B 49,5% 50,9% (sd = 13,89) (sd = 13,31) Integratievragen Groep A Groep B 38,8% 44,8% (sd = 36,17) (sd = 38,60)
twaarde
df
significantie
2,304
143
p = 0,011
0,893
143
p = 0,187
0,485
143
p = 0,314
0,739
143
p = 0,214
-1,062
143
p = 0,145
-0,365
143
p = 0,358
-0, 485
143
p = 0,314
-0,793
143
p = 0,214
43
Vergelijking Studenten die nog geen les gekregen hadden over veneuze ulcera (A) versus studenten die wel al les gekregen hadden over veneuze ulcera (B)
Gemiddelde score pretest en standaarddeviatie Kennisvragen Groep A Groep B 48,7% 49,8% (sd = 14,59) (sd = 13,72) Integratievragen Groep A Groep B 33,3% 40,6% (sd = 32,57) (sd = 37,0)
twaarde
df
significantie
-0,262
143
p = 0,396
-0,657
143
p = 0,256
Er was een rand significant verschil in de scores op de kennisvragen van studenten die reeds een patiënt met veneuze ulcera verzorgd hadden versus studenten die nog geen patiënt met veneuze ulcera verzorgd hadden (p = 0,145). Er was geen verschil in de scores voor de integratievragen (p = 0,358). 2.3.2.3 Effectiviteit e-learningmodule Uit de gepaarde T-test blijkt er een significant verband (p < 0,001) te zijn tussen de pre- en posttest. Studenten hebben een significant hogere score op de posttest in vergelijking met de pretest (t = -8,203; df = 144, p < 0,001). De resultaten van deze gepaarde T-test zijn weergeven in tabel 10. In de pretest hadden studenten een gemiddelde score van 48,6% (sd = 11,93). Na het doornemen van de e-learningmodule scoorden studenten gemiddeld 57,2% (sd = 12,20). Deze significant hogere score op de posttest is geldig voor zowel de kennisvragen (t = -5,898; df = 144; p = < 0,001), als voor de integratievragen (t = -2,323; df = 144; p = 0,011). Studenten behaalden op de kennisvragen van de posttest een gemiddelde score van 57,1% (sd = 12,91) in vergelijking met 49,7% (sd= 13,74) voor de pretest. Op de integratievragen hadden zij in de posttest een gemiddelde score van 47,9% (sd = 26,92) ten opzichte van 40% (sd = 36,61) in de pretest.
44
Tabel 10: Gepaarde T-test Pretest - Posttest Kennis Pre - Post Integratie Pre - Post
t-waarde -8,203 -5,898 -2,323
df 144 144 144
Sig. (2-tailed) < 0,001 < 0,001 0,011
Een Independent Sample T-test werd uitgevoerd om na te gaan of er een significant verschil is tussen de pre- en posttest afhankelijk van het geslacht en de opleiding van de participanten. Hiervoor werd het verschil tussen de score op de pretest en posttest berekend. Uit deze analyse blijkt dat er een significant verschil is tussen geslacht en effect e-learning (t = -2,097; df = 143; p = 0,019). Vrouwen scoorden door e-learning gemiddeld 9,9% (sd = 12,38) hoger op de posttest in vergelijking met de pretest, mannen gemiddeld slechts 4,8% (sd = 13,07). Er is geen significant verschil tussen de pre- en posttest voor de opleiding tot „Gediplomeerd verpleegkunde‟ of „Bachelor in de verpleegkunde‟ (t = 0,256; df = 143; p = 0,399). 2.3.2.4 Invloed e-learning op kennisthema‟s De kennistoets bestond uit vragen in verband met de verschillende thema‟s van de e-learningmodule. De scores van studenten op deze thema‟s in de pre- en posttest werden met elkaar vergeleken aan de hand van een gepaarde T-test. Uit deze analyse blijkt dat studenten een significant hogere score behaalden voor de topics diagnose (t = 2,574; df = 144; p = 0,005), behandeling (t = -4,617; df = 144; p < 0,001) en kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus (t = -3,020; df = 144; p = 0,001). Er was geen significant verschil tussen de pre- en posttest voor het topic pathofysiologie (t = -0,993; df = 144; p = 0,161). De graad van significantie van de verschillende thema‟s en de gemiddelde scores per thema in de preen posttest zijn weergegeven in tabel 11.
45
Tabel 11: Gepaarde T-test per thema e-learningmodule Thema Pathofysiologie Diagnose Behandeling Kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus
Score pretest 57,1% (sd = 33,37) 59,1 % (sd = 21,87) 40,8 % (sd = 24,58) 46,9 % (sd = 25,89)
Score posttest 60,0% (sd = 22,53) 64,2% (sd = 19,64) 51,7% (sd = 20,56) 54,3% (sd = 18,91)
t-waarde
df
significantie
-0,993
144
p = 0,161
2,574
144
p = 0,005
-4,617
144
p < 0,001
-3,020
144
p = 0,001
2.3.2.5 Volgorde vragen toetsmodule Zowel in de pretest als in de posttest werd de volgorde van de kennis- en integratievragen aangepast. De ene helft van de studenten diende eerst de kennisvragen in te vullen, gevolgd door de integratievragen. De andere helft diende eerst de integratievragen en vervolgens de kennisvragen in te vullen. Hierdoor was het mogelijk na te gaan of studenten beter scoorden op de integratievragen nadat ze eerst de kennisvragen hadden ingevuld. Uit tabel 12 blijkt dat studenten die in de pretest eerst de kennisvragen invulden niet significant hoger scoorden op de integratievragen, dan studenten die eerst de integratievragen invulden (p = 0,309). Studenten die eerst de kennisvragen invulden scoorden op de integratievragen gemiddeld 41,4% (sd = 35,01). Studenten die eerst de integratievragen invulden hadden een gemiddelde score van 38,4% (sd = 38,49) op de integratievragen. Dit werd bevestigd in de posttest. Ook hier was er geen significant verschil in de score op de integratievragen tussen studenten die eerst de kennisvragen of eerst de integratievragen ingevuld hadden (p = 0,105). Studenten die in de posttest eerst de kennisvragen invulden scoorden op de integratievragen gemiddeld 50,7% (sd = 28,36). Studenten die eerst de integratievragen invulden hadden een gemiddelde score van 45,1% (sd = 25,22) op deze integratievragen. 46
Tabel 12: Subanalyses integratievragen (Independent Sample T-test) Vergelijking Studenten die in de pretest eerst de kennisvragen invulden (A) versus studenten die studenten die in de pretest eerst de ntegratievragen invulden (B) Studenten die in de posttest eerst de kennisvragen invulden (A) versus studenten die studenten die in de posttest eerst de ntegratievragen invulden (B)
Gemiddelde score en standaarddeviatie Groep A Groep B 41,4% 38,4% (sd = 35,01) (sd = 38,49)
50,7% (sd = 28,36)
45,1% (sd = 25,22)
twaarde
df
significantie
0,498
143
p = 0,309
1,256
143
p = 0,105
47
Hoofdstuk 3: Conclusie 1. Discussie In het kader van deze scriptie werd de informatie in het digitaal kennisbestand over veneuze ulcura geüpdatet. Op basis van deze update werd een toetsmodule ontwikkeld die gevalideerd werd in een dubbele Delphi - procedure. Deze toetsmodule werd gebruikt om de effectiviteit van de e-learningmodule te testen. In de inhoudelijke validatie stelde de expert voor het thema pijnbehandeling te verwijderen uit de update, omdat dit in grote lijnen geldt voor alle types ulcera. Een mogelijkheid was om het thema pijn als een apart hoofdstuk te voorzien in de kennisbestand chronische wondzorg. Dit thema werd toch behouden binnen het thema veneus ulcus, aangezien uit verschillende studies blijkt dat pijn bij veneuze ulcera vaak wordt miskend (Briggs, 2007; Heinen, 2004; Herber, 2007; Valencia et al., 2001). De toetsmodule werd gevalideerd in een dubbele Delphi - procedure. Vierendertig kennisvragen en vijf integratievragen werden onderworpen aan acht experts. Vier kennisvragen bereikten in de eerste delphironde een CVI (0,83-1,00) die voldeed aan de norm die Lynn (1986) vooropstelt. Desondanks werden deze vragen teruggekoppeld in een tweede delphironde. Experts formuleerden opmerkingen die leidden tot grondige wijzigingen van deze vragen of tot nieuwe antwoordopties. Vier vragen hadden na de eerste delphironde een CVI < 0,83 en werden niet teruggekoppeld aan de experten omdat het kleine tekstuele aanpassingen betrof. Eén vraag had na de tweede delphironde een CVI = 0,86 en werd niet opgenomen in de toetsmodule omdat twee experts de casuïstiek van de integratievraag als inconsistent beoordeelden. Negenentwintig kennisvragen en vier integratievragen werden opgenomen in de toetsmodule. In de pre- en posttest kregen studenten in vraag 7 (matchingvraag) de opdracht vier juiste kenmerken van een veneus ulcus te verbinden met een kader „kenmerken van een veneus ulcus‟. Enkele studenten 48
losten deze vraag verkeerd op door de aangegeven kenmerken met elkaar te verbinden. Hieruit blijkt dat de vraag niet helder en eenduidig was voor de participanten, ondanks dat experten deze vraag in de Delphi-procedure als valide beoordeelden. De e-learningmodule bleek effectief te zijn. Er was een significant verschil tussen de pre- en posttest (p < 0,001). Desondanks scoorden studenten gemiddeld slechts 8,6% hoger op de posttest in vergelijking met de pretest. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan de tijd die studenten besteed hebben aan het doornemen van de elearningmodule. Volgens Cook & Dupras (2004) is tijdsgebrek een barrière van e-learning. In twee scholen hadden studenten tijdens de datacollectie partiële toetsen, waardoor de website mogelijks vluchtig bekeken werd. Het klein scoreverschil tussen pre- en posttest kan toe te schrijven zijn aan enerzijds de leervaardigheden van studenten. De ene student zal meer kennis verwerven door het bijwonen van een klassikale les, de andere student onthoudt meer kennis door het zelfstandig doornemen van een zelfstudiepakket of e-learningmodule. Anderzijds is het mogelijk dat studenten onvoldoende verantwoordelijkheid opnamen voor hun leerproces. Volgens Glen & Moule (2006) moeten studenten de nodige zelfdiscipline hebben, om zelf verantwoordelijkheid voor hun leerproces te kunnen opnemen. Het design van de e-learningmodule kan mede verantwoordelijk zijn voor het klein scoreverschil tussen pre- en posttest. Uit de literatuurstudie blijkt dat het design van een module een effect heeft op de leerervaringen en tevredenheid van studenten (Arbaugh, 2002; Arbaugh & Duray, 2002; Pituch & Lee, 2006). Een e-learningmodule moet de student stimuleren tot actief leren door het gebruik van multimedia, hyperlinks en feedback (Glen & Moule, 2006: McKimm, 2008). De e-learningmodule veneus ulcus werd aantrekkelijker gemaakt door kernpunten in de tekst te accentueren. Vierendertig foto‟s zijn toegevoegd aan de module, deze zijn gelinkt aan de inhoud van de 49
module. In totaal zijn er 23 hyperlinks aanwezig. In de module veneus ulcus zijn er twee pagina‟s waar er drie hyperlinks in één webpagina zitten, drie pagina‟s bevatten twee hyperlinks. Drie hyperlinks op één webpagina maakt de webpagina te druk en onoverzichtelijk voor de student. Een tekst van een e-learningmodule mag geen aaneensluiting zijn van hyperlinks (Glen & Moule, 2006). Hyperlinks openen in een nieuwe webpagina, hierdoor gaat de oorspronkelijke webpagina met de e-learningmodule niet verloren bij het sluiten van de link. Drie hyperlinks zijn hier een uitzondering op. Deze hyperlinks vervangen de oorspronkelijke webpagina. Studenten dienden in de menubalk naar „vorige‟ te gaan om verder te kunnen gaan met de module. Indien studenten deze hyperlinks afsloten dienden zij de volledige module opnieuw op te starten. Dit veroorzaakte mogelijks frustratie en ontevredenheid bij de studenten, met demotivering en een invloed op het effect van de elearningmodule tot gevolg. In deze studie werd een toetsmodule met feedback ontwikkeld. Deze toetsmodule werd niet geïntegreerd in de e-learningmodule, maar werd gebruikt om de effectiviteit van de e-learningmodule te testen. Feedback, zelfbeoordeling en reflectie kunnen aangemoedigd worden door het integreren van een toets in de e-learningmodule (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006; McKimm, 2008). Het niet integreren van de toets in de module veneus ulcus beïnvloedt het leerproces van de student (Cook & Dupras, 2004; Glen & Moule, 2006; Krug, 2000; McKimm, 2008; Sanderson, 2002). Uit de analyses bleek dat mannen significant hoger scoorden op de pretest dan vrouwen (p = 0,001). Mannen scoorden gemiddeld 54% en vrouwen 46,8%. Het is niet duidelijk of dit verschil specifiek toe te schrijven is aan het geslacht. Mogelijks was er tussen de geslachten een verschil in vooropleiding van de studenten (ASO, TSO of BSO), dit werd echter niet bevraagd in deze studie. Wanneer we het geslacht van de participanten linken aan het effect van de e-learningmodule, dan bleek dat e-learning significant meer effect had bij vrouwen dan bij mannen (p = 0,019). Dit is mogelijks 50
toe te schrijven aan de lage scores van vrouwen op de pretest. Mannen en vrouwen scoorden ongeveer evenveel op de posttest. Mannen scoorden op de posttest gemiddeld 58,8% en vrouwen 56,7%. Te verwachten was dat studenten die reeds les gekregen hadden over veneuze ulcera of die reeds een patiënt met veneuze ulcera hadden verzorgd, meer kennis zouden hebben over veneuze ulcera dan respectievelijk studenten die nog geen ervaring hadden met veneuze ulcera. Uit deze studie blijkt dit vermoeden niet juist te zijn. Bijna alle studenten hadden tijdens de opleiding les gekregen over veneuze ulcera (91,7%). Deze lessen bleken weinig tot geen effect te hebben op de scores van studenten. Studenten die reeds les gekregen hadden scoorden niet significant beter dan studenten die nog geen les gekregen hadden (p = 0,200). Er was geen verschil tussen studenten die meer dan 30 weken stage achter de rug hadden en studenten die minder dan 30 weken stage doorlopen hadden (p = 0,260). Er was een tendens tot significantie voor studenten die reeds een patiënt met veneuze ulcera hadden verzorgd ten opzichte van studenten die dit nog niet hadden gedaan (p = 0,051). Hieruit blijkt dat studenten de kennis die aangeboden wordt in een les slechts voor een beperkt deel onthouden. Ervaring met patiënten met veneuze ulcera draagt bij tot het onthouden van kennis. Op basis van de verschillende thema‟s in de e-learningmodule werden kennisvragen ontwikkeld. Studenten scoorden het minst voor de topics behandeling en kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus. Dit wordt bevestigd vanuit de studie van Haram et al. (2003) bij verpleegkundigen. In deze studie verklaart 60% van de verpleegkundigen onvoldoende kennis te hebben omtrent wondbehandeling en preventie van een recidief van een ulcus. Door de e-learningmodule behaalden studenten een significant hogere score voor de thema‟s diagnose, behandeling en kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus. E-learning had echter geen effect op het thema pathofysiologie. Het thema 51
pathofysiologie is mogelijks te complex om via e-learning aan studenten uit te leggen. Studenten kunnen meer baat hebben aan een traditionele les om het ontstaansmechanisme van een veneus ulcus te begrijpen. Een traditionele les laat hen toe onmiddellijk verduidelijking te vragen aan de lesgever indien zij iets niet begrijpen. In de test werd de volgorde van de kennis- en integratievragen aangepast. De ene helft van de studenten diende eerste de kennisvragen in te vullen en vervolgens de integratievragen. De andere helft van de studenten dienden eerste de integratievragen in te vullen gevolgd door de kennisvragen. Integratievragen hebben tot doel de studenten te stimuleren tot kritisch denken, interpreteren en het toepassen van de verworven kennis. Mogelijks verwerven studenten kennis in de pretest door het invullen van de kennisvragen, waardoor studenten hoger scoren op de integratievragen. Uit de analyses blijkt dat er geen significant verband is tussen de volgorde van de kennis- en integratievragen en de score van studenten op de integratievragen.
2. Limitaties Bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten dient rekening gehouden te worden met een aantal beperkingen. Aan de hand van een pre- posttest design werd de effectiviteit van de elearningmodule nagegaan. Een RCT-design met een experimentele groep en een controle groep heeft de voorkeur (Polit & Beck, 2006). Een pre-posttest heeft tot nadeel dat variabelen die niet opgenomen zijn in de test, in de tijd tussen de pre - en posttest een invloed kunnen hebben op de interventie. In deze test werd niet nagegaan of studenten in de periode tussen de pre- en posttest problemen hadden met hun computer of geen vlotte toegang hadden tot het Internet. De e-learningmodule werd slechts door één expert ulcus cruris inhoudelijk gevalideerd. De module werd door de afdeling Verplegingswetenschap van de Universiteit Gent ontwikkeld aan de hand van het softwareprogramma authoring tool Lectora® 52
(Trivantis®, Cincinatti, OH, USA). De opbouw van de website werd echter niet beoordeeld door experten. Dit werd wel gedaan bij de ontwikkeling van het oorspronkelijk kennisbestand chronische wondzorg. Studenten dienden enkele demografische variabelen in te vullen bij de aanvang van de pretest. Hierin werd echter niet gevraagd naar de vooropleiding van studenten. De vooropleiding van studenten verklaart mogelijks het significant verschil in de gemiddelde score van mannen en vrouwen in de pretest. In deze studie was er geen significant verschil tussen studenten in de opleiding „Gediplomeerd verpleegkunde‟ en studenten in de opleiding „Bachelor in de verpleegkunde‟. Deze bevinding moet met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden omdat slechts 29 studenten in de opleiding „Gediplomeerd verpleegkunde‟ deelnamen aan deze studie in vergelijking met 116 studenten in de opleiding „Bachelor in de verpleegkunde‟. Er werd niet nagegaan of studenten daadwerkelijk de website bekeken hadden en hoeveel tijd zij hieraan besteed hadden.
3. Aanbevelingen In deze studie werd een toetsmodule met feedback ontwikkeld. Deze toetsmodule werd niet geïntegreerd in de e-learningmodule, maar werd gebruikt om de effectiviteit van de e-learningmodule te testen. Het is aanbevolen deze toetsmodule met feedback te integreren in de e-learningmodule. Communicatie kan in deze e-learningmodule enkel verwezenlijkt worden via email. Het inbouwen van een discussieforum in de module kan een meerwaarde zijn. Studenten hebben via discussiefora de mogelijkheid een vraag te stellen aan de instructor of aan medestudenten. Vragen van andere studenten kunnen eveneens bekeken worden. Het is aanbevolen dat de instructor de discussiefora opvolgt zodat nagegaan wordt of studenten correcte informatie uitwisselen. Er dient alsook nagegaan te worden of de communicatie gerelateerd is aan de elearningmodule. 53
In deze studie kregen studenten geen begeleiding tijdens het doornemen van de e-learningmodule. In verder onderzoek zou nagegaan kunnen worden of e-learning meer effect heeft indien studenten begeleiding krijgen tijdens het doornemen van de elearningmodule. Het is aanbevolen om in verder onderzoek na te gaan wat de impact is van de vooropleiding van studenten op hun kennisniveau. De e-learningmodule werd getest bij studenten in de opleiding verpleegkunde. Het is aanbevolen om deze module ook te testen bij verpleegkundigen. Een aantal scholen waren tevreden over de e-learningmodule. De module zou kunnen bijdragen tot het lespakket omtrent veneuze ulcera. De toetsmodule zelf kan gebruikt worden na een les om de kennis van studenten te evalueren. De e-learningmodule kan eventueel gebruikt worden om het kennisniveau van verpleegkundigen over veneuze ulcera te verhogen. Tot slot dient rekening gehouden te worden met het tijdsgebonden karakter van de e-learningmodule. De module dient regelmatig aangepast en geherevalueerd te worden zodat de module up to date blijft.
4. Besluit Het onderdeel veneus ulcus van het digitaal kennisbestand wondzorg werd geüpdatet. Een valide toetsmodule met feedback bestaande uit 29 kennisvragen en 4 integratievragen werd aan de hand van een dubbele Delphi - procedure ontwikkeld. De e-learningmodule bleek effectief te zijn. Dit voor de thema‟s diagnose, behandeling en kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus.
54
Lijst van figuren Figuur 1: Uitzicht en inhoud webpagina
26
Figuur 2: Aantal kennisvragen per topic en integratievragen
28
55
Lijst van tabellen Tabel 1: Zoektermen literatuurstudie
7
Tabel 2: Zoektermen literatuurstudie updateproces
20
Tabel 3: Aantal nieuwe publicaties voor het updateproces per topic 22 Tabel 4: Aantal experts van wie goedkeuring noodzakelijk is voor inhoudsvaliditeit (p < 0.05) 30 Tabel 5: Inhoudsvaliditeit m.b.t. helderheid, eenduidigheid van vraag en antwoordopties, en correctheid van het aangegeven juist antwoord na eerste delphironde 31 Tabel 6: Inhoudsvaliditeit m.b.t. helderheid, eenduidigheid van vraag en antwoordopties, en correctheid van het aangegeven juist antwoord na tweede delphironde 33 Tabel 7: Karakteristieken onderzoekspopulatie
38
Tabel 8: Subanalyses demografische variabelen pretest (Independent Sample T-test) 40 Tabel 9: Subanalyses kennis(Independent Sample T-test)
en
integratievragen
pretest 43
Tabel 10: Gepaarde T-test
45
Tabel 11: Gepaarde T-test per thema e-learningmodule
46
Tabel 12: Subanalyses integratievragen (Independent Sample test)
T47
56
Literatuurlijst Aerts, A. & Nevelsteen, D. (1999). Ulcus cruris. In A. Aerts & D. Nevelsteen (Eds.), Specifieke wondzorg 1 (pp. 75 - 94). Utrecht: De Tijdstroom. Allur, P., Fatima, K. & Joseph, R. (2002) Medical teaching websites: do they reflect the learning paradigm? Medical Teaching, 24, 422424. Ameen, J., Coll, A.M. & Peeters, M. (2005). Impact of tele-advice on community nurses‟ knowledge of venous leg ulcer care. Journal of Advanced Nursing, 50(6), 583-594. Arbaugh, J. B. (2002). Managing the on-line classroom: a study of technological and behavioral characteristics of web-based MBA courses. Journal of High Technology Management Research, 13, 203–223. Arbaugh, J. B. & Duray, R. (2002). Technological and structural characteristics, student learning and satisfaction with web-based courses – An exploratory study of two on-line MBA programs. Management Learning, 33(3), 331–347. Atack, L. (2003) Becoming a web-based learner: registered nurses‟ experiences. Journal of Advanced Nursing, 44(3), 289-297. Baumlin, K.M., Bessette, M.J., Lewis, C. & Richardson, L.D. (2000) EMCyberschool: An evaluation of computer-assisted instruction on the Internet. Academic Emergency Medicine, 7, 959-962. Beeckman, D., Schoonhoven, L., Boucqué, H., Van Maele, G. & Defloor, T. (2007) Pressure ulcers: e-learning tot improve classification by nurses and nursing students. Journal of Clinical Nursing, 17, 1697-1707.
57
Bell, D.S., Fonarow, G.C., Hays, R.D. & Mangione, C.M. (2000) Self-study from web-based and printed guideline materials: a randomized, controlled trial among resident physicians. Annals of Internal Medicine, 132, 938-946. Bergan, J.J., Schmid-Schönbein, G.W., Coleridge Smith, P.D., Nicolaides, A.N., Boisseau, M.R. & Eklof, B. (2006) Chronic venous disease. The New England Journal of Medicine, 355(5), 488-498. Berke, W.J. & Wiseman, T.L. (2004) The e-learning answer. Critical Care Nurse, 24(2), 80-85. Bond, M. & McGavin, D. (1996) North Derbyshire leg ulcer survey. Journal of Tissue Viability, 6, 46–52. Briggs, M. & Closs, S.J. (2003). The prevalence of leg ulceration: a review of the literature. European Wound Management Association Journal, 3, 14–20. Briggs, M., Flemming, K. (2007). Living with leg ulceration: a synthesis of qualitative research. Journal of Advanced Nursing, 59(4), 319-328. Brooks, J. (2004). Nurse-led education sets out to improve patient concordance and prevent recurrence of leg ulcers. Journal of Wound Care, 13(3), 111-116. Cahill, D., Cook, J., Sithers, A., Edwards, J. & Jenkins, J. (2002) Evaluation of an online postgraduate education programme. Medical Teaching, 24, 425-428. Childs, S., Blenkinsopp, E., Hall, A. & Walton, G. (2005) Effective e-learning for health professionals and students - barriers and their solutions. A systematic review of the literature - findings from the HeXL project. Health Information and Libraries Journal, 22(2), 2032. 58
Clark, D. (2002) Psychological myths in e-learning, Medical Teaching, 24, 598-604. Collins, M. (2000) Comparing Web, correspondence and lecture versions of a second-year non-major biology course. British Journal of Educational Technology, 31(2), 21-27. Concannon, F., Flynn, A. & Campbell, M. (2005) What campusbased students think about the quality and benefits of e-learning. British Journal of Educational Technology, 36, 501-512. Cook, D.A. & Dupras, D.M. (2004) A practical guide to developing effective web-based learning. Journal of General Internal Medicine, 19, 689-707. Cuellar, N. (2002) Tips to increase success for teaching online: communication. CIN Plus, 5(1), 3–6. Cullum, N., Nelson, E.A., Fletcher, A.W. & Sheldon, T.A. (2001) Compression for venous leg ulcers. In Cochrane Database of Systematic Reviews The Cochrane Library, issue 4, doi:10.1002/ 14651858.CD 000265. Dealey, C. (2005). The care of wounds: a guide for nurses. Third edition. Oxford: Blackwell Publishing. Della Corte, F., La Mura, F., Petrino, R. (2005). E- learning as educational tool in emergency and disaster medicine teaching. Minerva Anestesiology, 71, 181-195. Duggan, A., Hess, B., Morgan, D., Sooyeon, K. & Wilson, K. (2001) Measuring students attitudes towards educational use of the Internet. Journal of Educational Computing Research, 25(3), 267-281. Eng, T.R. (2001) The eHealth Landscape: A Terrain Map of Emerging Information and Communication Technologies in Health 59
and Health Care. The Robert Wood Johnson Foundation, Princeton, NJ, USA. Erickson, C.A., Lanza, D.J., Karp, D.L., Edwards, J.W., Seabrook, G.R., Cambria, R.A., Freischlag, J.A. & Towne, J.B. (1995) Healing of venous ulcers in an ambulatory care program: the roles of chronic venous insufficiency and patient compliance. Journal of Vascular Surgery 22, 629–636. Falanga, V. (1997). Venous ulceration: assessment, classification and management. In D. Krasner, D. Kane (Eds.), Chronic Wound Care, second edition. (pp. 165-171). Wayne, PA: HMP Communications. Field, T. (2002) Internet-based education for enrolled nurses: could it be effective? Australian Journal of Advanced Nursing, 19, 33–37. Fletcher, A., Cullum, N., Sheldon, T.A. (1997). A systematic review of compression treatment for venous leg ulcers. British Medical Journal, 315(7108), 576-80. Flour, M. (2004). Ulcus cruris. In Wit-Gele Kruis Vlaanderen & K. De Vliegher (Eds.), Handboek wondzorg (pp. 149 - 170). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. Glen, S. & Moule, P. (2006). E-learning in Nursing. Palgrave Macmillan, New York. Gopee, N. (2000) Self-assessment and the concept of the lifelong learning nurse. British Journal of Nursing, 9, 724–730. Graham, I.D., Harrison, M.B., Moffat, C., & Franks, P. (2001). Leg ulcer care: Nursing attitudes and knowledge. The Canadian Nurse, 97(3), 19-24. Grey, J.E., Harding, K.G. & Enoch S. (2006) Venous and arterial leg ulcers. British Medical Journal, 332, 347- 350. 60
Grundman, J., Wigton, R. & Nickol, D. (2000) A controlled trial of an interactive, web-based virtual reality program for teaching physical diagnosis skills to medical students. Academic Medicine, 75, S47-S49. Hallgren, R.C., Parkhurst, P.E., Monson, C.L. & Crewe, N.M. (2002) An interactive, web-based tool for learning anatomic landmarks, Academic Medicine, 77, 263-265. Haram, R., Ribu, E. & Rustoen, T. (2003). The views of district nurses on their level of knowledge about the treatment of leg and foot ulcers. Journal of Wound, Ostomy and Continence Nurses, 30, 25-32. Harper, D.R., Ruckley, C.V., Gibson, B., Brown, D. & Prescott, R.J. (1999) Randomised Trial of Two Grades of Compression Stockings in the Prevention of Venous Ulcer Recurrence – 5 year Outcomes. Venous Forum 16 April 1999, Weetwood Hall, Leeds. Harrison, M.B., Graham, I.D., Friedberg, E., Lorimer, K. & Vandevelde-Coke, S. (2001) Regional planning study. Assessing the population with leg and foot ulcers. Canadian Nurse, 97, 18–23. Heinen, M.M., van Achterberg, T., Sholte op Reimer, W., van de Kerkhof, P.C.M., de Laat, E. (2004). Venous leg ulcer patients: a review of the literature on lifestyle and pain-related interventions. Journal of Clinical Nursing, 13, 355-366. Heinen, M.M., van de Rooij, M.J., Uden, C.J., Evers, A.W. & van Achterberg, T. (2007) Physical activity and adherence to compression therapy in patients with venous leg ulcers. Archives of Dermatology, 143, 1283–1288. Heit, J.A., Rooke, T.W., Silverstein, M.D., Mohr, D.N., Lohse, C.M., Petterson, T.M. et al. (2001). Trends in the incidence of venous stasis syndrome and venous ulcer: a 25-year population-based study. Journal of Vascular Surgery, 33, 1022–1027. 61
Herber, O.R., Schnepp, W., Rieger, M.A. (2007) A systematic review on the impact of leg ulceration on patients‟ quality of life. Health and Quality of Life Outcomes, 5:44., doi:10.1186/1477-75255-44. Herrin, D. (2001) E-learning directions for nurses in executive practice. Journal of Nursing Administration, 31(1), 5–6. Hiltz, S.R. (2001) Impacts of college-level courses via asynchronous learning networks: some preliminary results. Journal of Asynchronous Learning Networks, 1(2) Holloway, A. (2005). Venous ulcers: Pathofysiologie and Epidemiology. In A. Falabella, S. Kirsner (Eds.), Wound Healing. (pp.103-110). Broken Sound Parkway, NW: Taylor & Francis Group. Hong, K., Lai, K. & Holton, D. (2003) Student‟s satisfaction and perceived learning with a Web-Based Course. Educational Technology & Society, 6(1), 116-124. Hulsbosch, H. J. (1993). The epidemiology of leg ulcers. In W. Westerhof (ed.), Leg ulcers: diagnosis and treatment. (Hoofdstuk 3). Amsterdam: Elsevier Science Publishers BV. Ismail, J. (2002) The design of an e-learning system: beyond the hype. Internet and Higher Education, 4, 329-336. Jawien, A. (2003) The influence of environmental factors in chronic venous insufficiency. Angiology 54(1), S19-S31. Jha, V. & Duffy, S. (2002) Ten golden rules for designing software in medical education: results from a formative evaluation of dialog. Medical Teaching, 24, 417-421.
62
Jönsson, B. (2005) A case study of successful e-learning: a webbased distance course in medical physics held for school teachers of the upper secondary level. Medical Engineering Physics, 571-581. Jull, A.B., Mitchell, N., Arroll, J., Jones, M., Waters, J., Latta, A., Walker, N. & Arroll, B. (2004) Factors influencing concordance with compression stockings after venous leg ulcer healing. Journal of Wound Care, 13, 90–92. Kahn, B. (2001) A framework for Web Based Learning. Engelcliffs, NJ. Educational Technology Publications. Kenny, A. (2000). Untangling the Web…barriers and benefits for nurse education…an Australian perspective. Nurse Education Today, 20, 381-388. Kenny, A. (2002). Online learning: enhancing nurse education? Journal of Advanced Nursing, 38(2), 127-135. Koller, C.A., Frankenfield, J.J. & Sarly, C.A. (2000) Twelve tips for developing educational multimedia in a community-based teaching hospital. Medical Teacher, 22, 7-10. Krug, S. (2000) Don’t make me think! A common sense approach to web usability. Indianapolis, Macmillan, USA. Kunimoto, B., Cooling, M., Gulliver, W., Houghton, P., Orsted, H., Sibbald, R.G. (2001). Best practices for the prevention and treatment of venous leg ulcer. Ostomy Wound Management, 47(2), 34-50. Lees, T. A. & Lambert, D. (1992) Prevalence of lower limb ulceration in an urban health district. British Journal of Surgery, 79 (10), 1032-1034. Lorimer, K.R., Harrison, M.B., Graham, I.D., Friedberg, E. & Davies B. (2003) Venous leg ulcer care: how evidence-based is nursing practice? Journal of Wound, Ostomy and Continence Nursing, 30, 132–142. 63
Ludlow, J.B. & Platin E. (2000) A comparison of web page and slide/tape for instruction in periapical and panoramic radiographic anatomy. Journal of Dental Education, 64, 269-275. Marsh, E.J., Roediger, H.L., Bjork, R.A., & Bjork, E.L. (2007). The memorial consequences of multiple-choice testing. Psychonomic Bulletin & Review, 14(2), 194-199. Martin, C., Robson, M.D., Cooper, D., Aslam, R., Gould, L., Harding, K., Margolis, D., Ochs, D., Serena, T., Snyder, R., Steed, D., Thoms, D. & Wiersma-Bryant, L. (2006). Guidelines for the treatment of venous ulcers. Wound repair and regeneration, 14(6), 649 - 662. Mayberry, J.C., Moneta, G.L., Taylor, L.M. & Porter, J.M. (1991) Fifteenyear results of ambulatory compression therapy for chronic venous ulcers. Surgery, 109, 575–581. Minasian-Batmanian, L.C. (2002) Guidelines for developing an online learning strategy for your subject. Medical Teacher, 24, 645647. Moffat, C. (2004). Four-layer bandaging: from concept to practice. Opgehaald 1 september, 2006, van www.WorldWideWounds.com Morrison, J. (2003) ABC of learning and teaching in medicine: evaluation. British Medical Journal, 326, 385-387. Motiwalla, L., & Tello, S. (2000). Distance learning on the Internet: An exploratory study. The Internet and Higher Education, 2(4), 253264. Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. (2005). Diagnostiek en behandeling van het ulcus cruris venosum. Opgehaald 2 april 2007, van http://www nvdv.nl/
64
Nelson, E.A., Bell-Syer, S.E.M., Cullum, N.A. (2001). Compression for preventing recurrence of venous ulcers. Cochrane database for systematic review Review, issue 4, doi:10.1002/14651858.CD002303 Olen, R.F., Hakansson, A., Ovhed, I. & Hansen, B.U. (2000). Wound management for 287 patients with chronic leg ulcers demands 12 full-time nurses. Scand Journal Primary Health Care, 18, 220-225. Olinda, R.S., Elizabeth, R.T., Anne-Wray, C. & Todd, D. (2001) Use of and satisfaction with a browser-based nurse teaching tool in a surgical intensive care unit. Computer in Nursing, 19(2), 82–86. Paquette, D. & Falanga, V. (2002) Leg ulcers. Clinics in Geriatric Medicine, 18(1), 77-88. Persoon, A., Heinen, M.M., van der Vleuten, C.J.M., de Rooij, M.J., van de Kerkhof, P.C.M., van Achterberg, T. (2004). Leg ulcers: a review of their impact on daily life. Journal of Clinical Nursing, 13, 341-354. Peters, J. (1998) A review of the factors influencing nonrecurrence of venous leg ulcers. Journal of Clinical Nursing, 7, 3-9. Pituch, K. A., & Lee, Y. K. (2006). The influence of system characteristics on e-learning use. Computers & Education, 47, 222– 244. Ribbons, R.M. (1998) Guidelines for developing interactive multimedia: applications in nurse education. Computer in Nursing, 16(2), 109–114. Raju, S., Hollis, K. & Neglen, P. (2007) Use of compression stockings in chronic venous disease: patient compliance and efficacy. Annals of Vascular Surgery, 21, 790–795.
65
Riuz, J., G., Mintzer, M., J., Leipzig, R., M. (2006). The impact of e-Learning in medical education. Academic Medicine, 81(3), 207212. Roediger, H.L., & Marsh, E.J. (2005). The positive and negative consequences of multiple-choice testing. Journal of Experimental Psychology, 31(5), 1155-1159. Rosenberg, M.J. (2001) E-learning: strategies for delivering knowledge in the digital age. New York, NY, McGraw-Hill. Sanderson, P.E. (2001) E-learning: strategies for delivering knowledge in the digital age. Internet and Higher education, 5, 185188. Sibbald, G.R., Orsted, R.N.H., Noseworthy, P.A. (2005). Venous leg ulcer clinical presentation and differential diagnosis. Wound Healing, 111 - 130. Simon, D.A., Dix, F.P. & McCollum, C.N. (2001) Management of venous leg ulcers. British Medical Journal, 328, 1358-1362. Sit, J.W.H., Chung, J.W.Y, Chow, M.C.M. & Wong, T.K.S. (2005) Experiences of online learning: students‟ perspective. Nurse Education Today, 25, 140-147. Soon, K.H., Sook, K., Jung, C.W. & Im, K.M. (2000) The effects of Internet-based distance learning in nursing. Computer in Nursing, 18(1), 19–25. Stacey, M.C., Hoskin, S.E., Vandongen, Y., Pearce, C. (2001). Efficacy and cost effectiveness of compression bandaging in venous ulcer healing. International Angiology, 20(2), 929-931. Swan, K., Shea, P., Fredericksen, E., Pickett, A., Pelz, W., & Maher, G. (2000). Building knowledge building communities: Consistencies, 66
contact and communication in the virtual classroom. Journal of Educational Computing Research, 23(4), 359-383. Valencia, I.C., Falabella, A., Kirsner, R.S., Eaglstein, W.H. (2001). Continuing medical education: chronic venous insufficiency and venous ulceration. Journal of American Academic of Dermatology 44(3), 401 – 421. Van Hecke, A., Grypdonck, M. & Defloor, T. (2008) Interventions to enhance patient compliance with leg ulcer treatment: a review of the literature. Journal of Clinical Nursing, 17, 29-39. Van Hecke, A., Grypdonck, M., Beele, H., De Bacquer, D. & Defloor, T. (2009) How evidence-based is venous leg ulcer care? A survey in community settings. Journal of Advanced Nursing, 65(2), 337–347 Van Hecke, A., Grypdonck, M., & Defloor, T. (2009). A review of why patients with leg ulcers do not adhere to treatment. Journal of Clinical Nursing, 18, 337–349. Ward, P., Gordon, J., Field, M., Lehmann, H. (2001). Communication and information technology in medical education. The Lancet, 357, 792-796 Wegner, S. B., Holloway, K. C., & Gordon, E. M. (1999). The effects of Internet-based instruction on student learning. Journal of Asynchronous Learning Networks, 3(2), 98-106. Welsh, E.T., Wanberg, C.R., Brown, K.G. & Simmering, M.J. (2003) E-learning: emerging uses, empirical results and future directions. International Journal of Training and Development, 7(4), 245-258. Westerhof, W. (1990). Diagnostiek en behandeling van ulcus cruris. In E. Lommen & M. Telkamp (Eds.), Als het gaat om wondverzorging. (pp. 52 – 62). Leuven: ACCO. 67
Williams, J.B. (2006). Assertion-reason multiple-choice testing as a tool for deep learning: a qualitative analysis. Assessment and Evaluation in Higher Education, 31(3), 287-301. Wilkinson, A., While, A.E. & Roberts, J. (2009) Measurement of information and communication technology experience and attitudes to e-learning of students in the healthcare professions: integrative review. Journal of Advanced Nursing, 65(4), 755-772. Wishart, J. & Ward, R. (2002) Individual differences in nurse and teacher training students‟ attitudes toward and use of information technology. Nurse Education Today, 22(3), 231-240. Wissing, U. & Unosson, M. (1999) The relationship between nutritional status and physical activity, ulcer history and ulcer-related problems in patients with leg and foot ulcers. Scandinavian Journal of Caring Sciences 13, 123-128. Wu, J. P., Tsai, R. J., Chen, C. C., & Wu, Y. C. (2006). An integrative model to predict the continuance use of electronic learning systems: hints for teaching. International Journal on ELearning, 5(2), 287–302. Young, J.I. & Manochehri, N. (2006) The impact of student learning styles with web-based learning or instructor-based learning on student knowledge and satisfaction. The Quarterly Review of Distance Education, 7(3), 313-316.
68
Bijlagen Bijlage 1: Referentielijst e-learningmodule Bijlage 2: Toetsmodule met feedback Bijlage 3: Begeleidende brief pretest en vragenlijst karakteristieken van de populatie Bijlage 4: Begeleidende brief e-learningmodule
69
Bijlage 1: Referentielijst e-learningmodule Abadi S., Nelson E.A., Dehghani A. (2007). Venous ulceration and the measurement of movement: a review. Journal of Wound Care, 16(9), 396-402. Aerts, A. & Nevelsteen, D. (1999). Ulcus cruris. In A. Aerts & D. Nevelsteen (Eds.), Specifieke wondzorg 1 (pp. 75 - 94). Utrecht: De Tijdstroom. Agus, G.B., Allegra, C., Arpaia, G., Botta, G., Cataldi, A., Gasbarro, V. (2001a). Guidelines on compression therapy. Acta Phlebologica, 1(suppl 1), 1-24. Agus, G.B., Allegra, C., Arpaia, G., Botta, G., Cataldi, A., Gasbarro, V. (2001b). Guidelines for the diagnosis and treatment of diseases of the veins and lymphatic vessels: Evidence-based report by the Italian College of Phlebology. International angiology, 20(suppl 2), 6-27. Baker, S.R., Burnand, K.G., Sommerville, K.M., Thomas, M.L., Wilson, N.M., Browse, N.L. (1993). Comparison of venous reflux assessed by duplex scanning and descending phlebography in chronic venous disease. Lancet, 341(8842), 400-403. Barwell, R., Taylor, M., Deacon, J., Ghauri, A.S., Wakely, C., Phillips, L.K. (2000). Surgical correction of isolated superficial venous reflux reduces long-term recurrence rate in chronic venous leg ulcers. European Journal of Vascular and Endovascular Surgery, 20(4), 363-368. Briggs M, Flemming K. (2007). Living with leg ulceration: a synthesis of qualitative research. Journal of Advanced Nursing, 59(4), 319-328. Brooks, J. (2004). Nurse-led education sets out to improve patient concordance and prevent recurrence of leg ulcers. Journal of Wound Care, 13(3), 111-116. 1-1
Clement, D.L. (1999). Venous ulcer reappraisal: insights from an international task force. Journal of Vascular Research, 36(suppl 1), 42-47. Coleridge, S. (1999). The management of chronic venous disorders of the leg: an evidence-based report of an international task force. Phlebology, 14(1), 1-126. Cullum, N., Nelson, E.A., Fletcher, A.W. & Sheldon, T.A. (2001) Compression for venous leg ulcers. In Cochrane Database of Systematic Reviews The Cochrane Library, issue 4, doi:10.1002/ 14651858.CD 000265. Cullum, N., Fletcher, A., Semlyen, A., Sheldon, T.A. (1997). Compression therapy for venous leg ulcers. Quality in Health Care, 6(4), 226-231. Dale, J.J., Ruckley, C.V., Harper, D.R., Gibson, B., Nelson, E.A., Prescott, R.J. (1999). Randomised, double blind placebo controlled trial of pentoxifylline in the treatment of venous leg ulcers. Britisch Medical Journal, 319(7214), 875-878. Dalsing M.C., Raju S, Wakefield T.W., Taheri S. (1999) A multicenter, phase I evaluation of cryopreserved venous valve allografts for the treatment of chronic deep venous insufficiency. Journal of Vascular Surgery 30 (5), 854-866. Dealey, C. (2005). The care of wounds: a guide for nurses. Third edition. Oxford: Blackwell Publishing. De Palma, R.G., Kowallek, D.L. (1996). Venous ulceration: a crossover study from nonoperative to operative treatment. Journal of Vascular Surgery, 24(5), 788-792.
1-2
Falanga, V. (1997). Venous ulceration: assessment, classification and management. In D. Krasner, D. Kane (Eds.), Chronic Wound Care, second edition. (pp. 165-171). Wayne, PA: HMP Communications. Finlayson, K., Edwards, H., Courtney, M. (2009). Factors associated with recurrence of venous leg ulcers: a survey and retrospective chart review. International Journal of Nursing Studies, 46, 1071-1078. Fletcher, A., Cullum, N., Sheldon, T.A. (1997). A systematic review of compression treatment for venous leg ulcers. British Medical Journal, 315(7108), 576-80. Flour, M. (2004). Ulcus cruris. In Wit-Gele Kruis Vlaanderen & K. De Vliegher (Eds.), Handboek wondzorg (pp. 149 - 170). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. Gray, D., Cooper, P. (2006). Wound healing: a systematic approach to advanced wound healing and managment. Aberdeen: Wounds UK Publishing Grey J.E., Harding K.G., Enoch S. (2006) Venous and arterial leg ulcers. British Medical Journal 332, 347- 350. Haenen, J.H., Langen, H., Janssen, M.C., Wollersheim, H., Hof, M.A., Asten, W.N. (1999). Venous duplex scanning of the leg: range, variability and reproducibility. Clinical Science, 96(3), 271277. Harper, D., Nelson, E., Gibson, B. (1995). A prospective randomised trial of class 2 and class 3 elastic compression in the prevention of venous ulceration. Phlebology, 10(2), 872-873. Hatz, R.A., Niedner, R., Vanscheidt, W., Westerhof, W. (1994). Wound healing and wound management: a guide for private practice. Berlin Heidelberg: Springer-Verlag.
1-3
Heinen, M.M., van Achterberg, T., Sholte op Reimer, W., van de Kerkhof, P.C.M., de Laat, E. (2004). Venous leg ulcer patients: a review of the literature on lifestyle and pain-related interventions. Journal of Clinical Nursing, 13, 355-366. Heinen, M.M. (2007). Beyond wound care: Health behaviours and patient problems in venous leg ulcer patients. Nijmegen: Elsevier Ltd. Heinen, M.M., van der Vleuten, C., de Rooij, M.J.M., Uden, C.J.T., Evers, A.W.M., van Achterberg, T. (2007) Physical activity and adherence to compression therapy in patients with venous leg ulcers. Archives of Dermatology 143(10), 1283-1288. Herber, O.R., Schnepp, W., Rieger, M.A. (2007) A systematic review on the impact of leg ulceration on patients‟ quality of life. Health and Quality of Life Outcomes,5:44, doi:10.1186/ 1477-75255-44. Holloway, A. (1997). Arterial Ulcers: assessment, classification and management. In D. Krasner, D. Kane (Eds.), Chronic Wound Care, second edition (pp.158 - 164). Wayne, PA: HMP Communications. Holloway, A. (2005). Venous ulcers: Pathofysiologie and Epidemiology. In A. Falabella, S. Kirsner (Eds.), Wound Healing. (pp.103-110). Broken Sound Parkway, NW: Taylor & Francis Group. Hulsbosch, H. J. (1993). The epidemiology of leg ulcers. In W. Westerhof (ed.), Leg ulcers: diagnosis and treatment. (Hoofdstuk 3). Amsterdam: Elsevier Science Publishers BV. Jull, A., Waters, J., Arroll, B. (2002). Pentoxifylline for treatment of venous leg ulcers: a systematic review. Lancet, 359, 1550-1554. Kan, Y.M., Delis, K.T. (2001) Hemodynamic effects of supervised calf muscle exercise in patients with venous leg ulceration: a 1-4
prospective controlled study. Archives of Surgery, 136(12), 13641369. Kiehlmann, I., Lechner, W. (1999). Complications in the treatment of leg ulcers. In J. Hafner, A. Ramelet, W. Schmeller, U. Brunner (eds.), Management of leg ulcers. Current problems in Dermatology (pp.170-173). Basel: karger. Krasner, D. (1998). Painful venous ulcers: themes and stories about living with the pain and suffering. Journal of Wound Ostomy and Continence Nursing, 25(3), 158-168. Kunimoto, B., Cooling, M., Gulliver, W., Houghton, P., Orsted, H., Sibbald, R.G. (2001). Best practices for the prevention and treatment of venous leg ulcer. Ostomy Wound Management, 47(2), 34-50. Kurz, X., Kahn, S.R., Abenhaim, L., Clement, D., Norgrens, L. Baccaglini, U, et al. (1999). Chronic venous disorders of the leg: epidemiology, outcomes, diagnosis and management. Consensus statement. International Angiology, 18, 83-102. Martin, C., Robson, M.D., Cooper, D., Aslam, R., Gould, L., Harding, K., Margolis, D., Ochs, D., Serena, T., Snyder, R., Steed, D., Thoms, D., Wiersma-Bryant, L. (2006). Guidelines for the treatment of venous ulcers. Wound repair and regeneration, 14(6), 649 - 662. Masuda, E.M., Kistner, R.L. (1992). Prospective comparison of duplex scanning and descending venography in the assessment of venous insufficiency. American Journal of Surgery, 164(3), 254-259. Masuda, E.M., Kistner, R.L. (1994). Long term results of venous valve reconstruction: a four- to twenty-one-year follow-up. Journal of Vascular Surgery, 19(3), 391-403. McMullin, G.M., Coleridge Smith, P.D. (1992). An evaluation of Doppler ultrasound and photoplethysmography in the investigation 1-5
of venous insufficiency. The Australian and New Zealand Journal of Surgery, 62(4), 270-275. Moffat, C. (2004). Four-layer bandaging: from concept to practice. Opgehaald 1 september, 2006, van www.WorldWideWounds.com Nederlandse Hartstichting. (2004). Patiëntenfolder open been. Opgehaald op 25 september 2009, van http://www.hartstichting.nl/ Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie. (2005). Diagnostiek en behandeling van het ulcus cruris venosum. Opgehaald 2 april 2007, van http://www nvdv.nl/ Nelson, E.A., Bell-Syer, S.E.M., Cullum, N.A. (2001). Compression for preventing recurrence of venous ulcers. Cochrane database for systematic review Review, issue 4, doi:10.1002/14651858.CD002303 New Zealand Guidelines Group, the Royal New Zealand College of General Practitioners. (1999). Care of people with chronic leg ulcers. An evidence based guideline, 1-50. Padberg, F.T., Pappas, P.J., Araki, C.T., Back, T.L., Hobson, R.W. (1996). Hemodynamic and clinical improvement after superficial vein ablation in primary combined venous insufficiency with ulceration. Journal of Vascular Surgery, 24(5), 711-718. Padberg, F.T., Johnston, M.V. Sisto, S.A. (2004). Structured exercise improves calf muscle pump function in chronic venous insufficiency: a randomized trial. Journal of Vascular Surgery, 39, 79-87. Partsch, H. (1991). Compression therapy of the legs: A review. Journal Dermatology Surgery Oncology, 17(10), 799-808. Persoon, A., Heinen, M.M., van der Vleuten, C.J.M., de Rooij, M.J., van de Kerkhof, P.C.M., van Achterberg, T. (2004). Leg ulcers: a review of their impact on daily life. Journal of Clinical Nursing, 13, 341-354. 1-6
Peters, J. (1998). A review of the factors influencing nonrecurrence of venous leg ulcers. Journal of Clinical Nursing, 7, 3-9. Raju, S., Fredericks, R. (1990). Evaluation of methods for detecting venous reflux. Perspectives in venous insufficiency. Archives of Surgery, 125(11), 1463-1467. Raju, S., Berry, M.A., Neglén, P. (2000). Transcommissural valvuloplasty: technique and results. Journal of Vascular Surgery, 32(5), 969-976. Rautio, T., Perala, J., Biancari, F., Wiik, H., Ohtonen, P., Haukipuro, K. (2002). Accuracy of hand-held Doppler in planning the operation for primary varicose veins. European Journal of Vascular and Endovascular Surgery, 24(5), 450-455. Rijksinstituut voor ziekte-en invaliditeitsverzekering. Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen. (2007). Het doelmatig gebruik van geneesmiddelen bij behandeling van pijn in de ambulante zorg: consensusvergadering. Opgehaald op 7 januari 2009, van http://www.riziv.fgov.be Robson, M.C., Cooper, D.M., Aslam, R, Gould, L.J., Harding, K.G., Margolis, D.J., Ochs, D.E., Serena, T.E., Snyder, R.J., Steed, D.L., Thomas, D.R., Wiersma-Bryant, L. (2006) Guidelines for the treatment of venous ulcers. Wound Repair and Regeneration 14, 649-662. Royal College of Nursing Institute. (2006). Clinical practice guidelines. The management of patients with venous leg ulcers. Londen. Schweitzer, B.P.M., Doorenbosch, J., Glotzbach, R., Barnhoorn, K., Breure, D.P. (1991). NHG-standaard Ulcus Cruris Venosum. Huisarts en Wetenschap, 34, 270-275.
1-7
Scottish Intercollegiate Guidelines Network (1998). The care of patients with chronic leg ulcer; a national clinic guideline. Edinburgh: Royal College of Physicians. Scriven, J.M., Hartshorne, T., Thrush, A.J., Bell, P.R., Naylor, A.R., London, N.J. (1998). Role of saphenous vein surgery in the treatment of venous ulceration. British Journal of Surgery, 85(6), 781-784. Sibbald, G.R., Orsted, R.N.H., Noseworthy, P.A. (2005). Venous leg ulcer clinical presentation and differential diagnosis. In A. Falabella, S. Kirsner (Eds.), Wound Healing. (pp.111 - 130). Broken Sound Parkway, NW: Taylor & Francis Group. Smeets, A., Lacroix H., Nevelsteen A., Suy, R. (1998). Recente ontwikkelingen in de flebologie. Endoscopische subfasciale ligatuur van insufficiënte perforante venen. Tijdschrift voor geneeskunde, 54(8), 550-554. Smith, C. (1999). The management of chronic venous disorders of the leg: an evidence-based report of an international task force. Phlebology, 14(1), 1-126. Stacey, M.C., Hoskin, S.E., Vandongen, Y., Pearce, C. (2001). Efficacy and cost effectiveness of compression bandaging in venous ulcer healing. International Angiology, 20(2), 929-931. Valencia, I.C., Falabella, A., Kirsner, R.S., Eaglstein, W.H. (2001). Continuing medical education: chronic venous insufficiency and venous ulceration. Journal of American Academic of Dermatology 44 (3), 401 – 421. Vin, F., Benigni, J.P. (2003) Conférence internationale de consensus sur la compression. Plébologie, 56, 315-367. Westerhof, W. (1990). Diagnostiek en behandeling van ulcus cruris. In E. Lommen & M. Telkamp (Eds.), Als het gaat om wondverzorging. (pp. 52 – 62). Leuven: ACCO. 1-8
Yang, D., Vandongen, Y.K., Stacey, M.C. (1999). Effect of exercise on calf muscle pump function in patients with chronic venous disease. British Journal of Surgery, 86, 338-341.
1-9
Bijlage 2: Toetsmodule met feedback 1. Pathofysiologie: Vraag 1: Vul aan met de begrippen die gegeven zijn: Het posttrombotisch syndroom is een ……………….. termijn complicatie van een ……………….. veneuze trombose. Gegeven: korte / lange termijn, oppervlakkige / diepe veneuze trombose. Antwoord: het posttrombotisch syndroom is een lange termijn complicatie van een diepe veneuze trombose Feedback op het gegeven antwoord: Dit antwoord is correct! Het posttrombotisch syndroom is een lange termijn complicatie van een diepe veneuze trombose. Dit syndroom ligt vaak aan de basis van chronisch veneuze insufficiëntie. Dit antwoord is fout! Het posttrombotisch syndroom is een lange termijn complicatie van een diepe veneuze trombose. Dit syndroom ligt vaak aan de basis van chronisch veneuze insufficiëntie. Vraag 2: Is volgende stelling juist of fout? Een veneus ulcus wordt steeds voorafgegaan door acuut oedeem. a) Juist b) Fout Antwoord: fout Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Een veneus ulcus wordt niet steeds voorafgegaan door acuut oedeem. Een chronisch oedeem ligt meestal aan de basis van het ontstaan van een veneus ulcus. Door een chronisch oedeem gaat het been zwellen, de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen komt in het 2-1
gedrang. Bij een gebrekkige toevoer en een blijvende vochtophoping sterven cellen af en ontstaat er op deze manier een ulcus. b)Juist! Een veneus ulcus wordt niet steeds voorafgegaan door een acuut oedeem. Een chronisch oedeem ligt vaak aan de basis van het ontstaan van een veneus ulcus. Chronisch oedeem zorgt ervoor dat de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen wordt verstoord. Door de gebrekkige toevoer en vochtophoping sterven cellen af en ontstaat er een ulcus. Vraag 3: Chronisch veneuze insufficiëntie ontstaat door een verhoogde veneuze druk. Welke van volgende mogelijke oorzakelijke factoren wordt teruggevonden bij een verhoogde veneuze druk? a) Het onvoldoende sluiten van veneuze kleppen is altijd aanwezig b) Een onvoldoende werking van de kuitspierpomp is altijd aanwezig c) Het onvoldoende sluiten van veneuze kleppen en een onvoldoende werking van de kuitspierpomp is altijd tegelijk aanwezig d) Het onvoldoende sluiten van de veneuze kleppen en een onvoldoende werking van de kuitspierpomp is soms tegelijk aanwezig Antwoord: Het onvoldoende sluiten van de veneuze kleppen en een onvoldoende werking van de kuitspierpomp is soms tegelijk aanwezig. Feedback op het gegeven antwoord: a) Dit antwoord is fout. Het onvoldoende sluiten van veneuze kleppen is niet altijd aanwezig. Ook een onvoldoende werking van de kuitspierpomp alleen kan leiden tot een verhoogde veneuze druk. b) Fout. Een onvoldoende werking van de kuitspierpomp is niet altijd aanwezig. Ook een onvoldoende sluiten van veneuze kleppen alleen kan leiden tot een verhoogde veneuze druk. c) Fout. Onvoldoende sluiten van de veneuze kleppen en een onvoldoende werking van de kuitspierpomp kunnen zowel 2-2
afzonderlijk of in combinatie met elkaar de oorzaak zijn van een verhoogde veneuze druk. d) Correct. Een verhoogde veneuze druk kan inderdaad ontstaan door enerzijds het falen van de kuitspierpomp en anderzijds door het onvoldoende sluiten van de veneuze kleppen. Deze twee factoren kunnen zowel afzonderlijk of in combinatie met elkaar de oorzaak zijn van een verhoogde veneuze druk. Vraag 4: Geef in chronologische volgorde weer hoe een veneus ulcus ontstaat: a. Verhogen veneuze druk b. Ontsteking van het onderhuids vetweefsel c. Falen kuitspierpomp en/of onvoldoende sluiten veneuze kleppen d. Ontstaan van oedeem door lekkage van vocht Volgorde: ........................................ Antwoord: c, a, d, b Feedback op het gegeven antwoord: Deze volgorde is juist! Door het falen van de kuitspierpomp en/of het onvoldoende sluiten van veneuze kleppen ontstaat er een verhoogde veneuze druk. Door deze verhoogde druk ontstaat er oedeem door lekkage van vocht met ontsteking van het onderhuids vetweefsel tot gevolg. Deze ontsteking leidt tot het ontstaan van een veneus ulcus. Deze volgorde is fout! Door het falen van de kuitspierpomp en/of het onvoldoende sluiten van veneuze kleppen ontstaat er een verhoogde veneuze druk. Door deze verhoogde druk ontstaat er oedeem door lekkage van vocht met ontsteking van het onderhuids vetweefsel tot gevolg. Deze ontsteking leidt tot het ontstaan van een veneus ulcus.
2-3
2. Diagnose Vraag 5: Op welke foto gaat het hoogstwaarschijnlijk om een veneus ulcus? 0 Foto A 0 Foto B 0 Foto C
Foto A: enkel
Foto C: voet
Foto B: scheenbeen
Antwoord: Foto A Feedback op het gegeven antwoord: Foto A: Correct! Dit is inderdaad een veneus ulcus. Het is een grillig afgelijnde oppervakkige wonde met een irreguliere wondrand. Het wondbed bevat fibrineus beslag en granulatieweefsel. De omliggende huid is droog, schilferig, erg fragiel en eczeem kan voorkomen. Een veneus ulcus is meestal gelokaliseerd op of rond de mediale enkels en in het gebied tussen de enkel en het begin van de kuitspier. Foto B: Fout. Dit is een voorbeeld van een arterieel ulcus. Een arterieel ulcus differentieert zich van veneus ulcus doordat het vaak een diepe wonde is met scherp afgelijnde wondrand. Dit in tegenstelling met een veneus ulcus waarbij er een grillig afgelijnde oppervakkige wonde is met een irreguliere wondrand. Een arterieel ulcus is gelokaliseerd op minder goed doorbloede plaasten zoals de voetrug, de voetrand, de hiel, de tenen en vooraan het scheenbeen. Het wondbed bevat fibrineus en zwart necrotisch weefsel. De omliggende huid is droog, bleek, dun en glad. Het been voelt koud aan. 2-4
Foto C: Fout. Dit is een voorbeeld van een diabetische voet. De niet typische lokalisatie van het ulcus (ter hoogte van de voet en de tenen) en de aanwezigheid van eelt rond het ulcus zijn bepalend in de diagnosestelling. Een veneus ulcus daarentegen is meestal gelokaliseerd op of rond de mediale enkels en in het gebied tussen de enkel en het begin van de kuitspier. Een veneus ulcus is een grillig afgeleide oppervlakkige wonde met een irreguliere wondrand. Vraag 6: Wat kunnen kenmerken zijn van een veneus ulcus? Verbind 4 juiste kenmerken met ‘kermerken van een veneus ulcus’. Irreguliere wondrand Scherp afgelijnde wondrand
Weinig exsudaat Kenmerken veneus ulcus
Voetrug, scheenbeen, hiel, voetrand, tenen
Oppervakkige wonde
Rond mediale enkels
Diepe wonde
Veel exsudaat
Antwoord: irreguliere wondrand, oppervlakkige wonde, rond mediale enkels en veel exsudaat. Feedback op het gegeven antwoord: Rond mediale enkels: Correct! Dit is een typisch kenmerk van een veneus ulcus. Oppervlakkige wonde: Correct! Dit is inderdaad vooral typerend voor een veneus ulcus. Veel exsudaat: Correct! Irreguliere wondrand: Correct! Dit is meestal een kenmerk van een veneus ulcus. Scherp afgelijnde wondrand: Fout. Dit is meestal een kenmerk van een arterieel ulcus. Voetrug, scheenbeen, hiel, voetrand, tenen: Fout. Dit is vooral een kenmerk van een arterieel ulcus. Diepe wonde: Fout. Dit is meer typerend voor een arterieel ulcus. 2-5
Weinig exsudaat: Fout. Dit is vooral een kenmerk van een arterieel ulcus Vraag 7: Is volgende stelling juist of fout? Een veneus ulcus komt zelden voor op de voetrug. a) Juist b) Fout Antwoord: juist Feedback op het gegeven antwoord: a) Deze stelling was inderdaad juist! Een veneus ulcus komt zelden voor op de voetrug. De lokatie van een wonde op de voet wijst meer op een arterieel ulcus. b) De stelling was juist. Het is zo dat een veneus ulcus zelden voorkomt op de voet. De lokatie van een wonde op de voet wijst meer op een arterieel ulcus. Vraag 8: Aan welke categorie van de CEAP-classificatie wijs je de patiënt toe op basis van de gegeven foto?
a) b) c) d)
C2 C6 C4 C1
2-6
Gegeven: C C0 C1 C2 C3
Clinical status (kliniek) Geen zichtbare afwijkingen Reticulaire venen Varices Oedeem
C C4 C5 C6
Clinical status (kliniek) Lipodermatosclerose Genezen ulcus Actief, open ulcus
Antwoord: C2 Feedback op het gegeven antwoord: a) Correct! Op de foto is een varice of spatader te zien. In de CEAPclassificatie worden varices geclassificeerd met C2. b) Fout! Op de foto is een varice of spatader te zien. In de CEAPclassificatie worden varices geclassificeerd met C2. C6 wijst op een actief open ulcus. c) Fout! Op de foto is een varice of spatader te zien. In de CEAPclassificatie worden varices geclassificeerd met C2. C4 staat voor lipodermatosclerose. d) Fout! Op de foto is een varice of spatader te zien. In de CEAPclassificatie worden varices geclassificeerd met C2. C1 staat voor geen zichtbare afwijkingen. Vraag 9: De enkel/arm index wordt bekomen door: a) Systolische druk in de enkel / diastolische druk in de enkel b) Systolische druk in de arm / diastolische druk in de enkel c) Systolische druk in de enkel / systolische druk in de arm d) Systolische druk in de arm / systolische druk in de enkel Antwoord: Systolische druk in de enkel / systolische druk in de arm Feedback op het gegeven antwoord: a,b,d) Fout: de enkel/arm index wordt bekomen door de systolische druk in de enkel thv de arteria poplitea te delen door de systolische druk in de arm thv de arteria brachialis. c) Dit antwoord is correct! 2-7
Vraag 10: Bij de enkel/arm index situeert een normale waarde zich tussen: a) 0,7 en 0,9 mmHg b) 1,0 en 1,2 mmHg c) 1,2 en 1,4 mmHg Antwoord: 1,0 en 1,2 mmHg Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Een enkel arm/index tussen 0,7 en 0,9 wijst op een arterieel probleem. Een normale enkel/arm index situeert zich tussen 1,0 en 1,2. Een enkel/arm index tussen 1,2 en 1,4 wijst op verkalking in de aderen (bv. bij diabetes patiënten). Deze verkalking kan een onbetrouwbare hoge waarde geven. b) Juist. Het is inderdaad zo dat de normale waarde van de enkel/arm index zich situeert tussen de 1,0 en de 1,2. c) Fout! En enkel arm index tussen 1,2 en 1,4 kan wijzen op verkalking in de aderen (bv. bij diabetes patiënten). Deze verkalking kan een onbetrouwbare hoge waarde geven. Een normale enkel/arm index situeert zich tussen 1,0 en 1,2. Een enkel/arm index tussen 0,7 en 0,9 wijst op een arterieel probleem. Vraag 11: Is volgende stelling juist of fout? Een flebografie is een invasief onderzoek waarbij er visualisatie is van het veneus vaatstelsel zonder dat er contraststof wordt ingespoten. a) Juist b) Fout Antwoord: fout Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Bij een flebografie wordt er wel contraststof ingespoten om het veneus vaatstelsel te visualiseren.
2-8
b) Deze stelling is inderdaad fout! Bij een flebografie wordt er inderdaad contraststof ingespoten om het veneus vaatstelsel te visualiseren. Vraag 12: Welk onderzoek wordt aanbevolen bij de diagnosestelling van een veneus ulcus? a) Doppleronderzoek b) Duplexonderzoek c) Flebografie d) Plethysmografie Antwoord: Duplexonderzoek Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Een doppleronderzoek is niet zinvol voor de diagnosestelling van een veneus ulcus omdat de betrouwbaarheid van het onderzoek sterk afhankelijk is van de onderzoeker. Via een doppleronderzoek kan men veneuze reflux diagnosticeren of een arterieel probleem uitsluiten. Een duplexonderzoek verdient echter de aanbeveling voor de diagnosestelling van een veneus ulcus. Bij een duplexonderzoek kan de diameter van het lumen, de reflux en de aanwezigheid en comprimeerbaarheid van de bloedflow worden nagegaan. b) Correct! Een duplexonderzoek is inderdaad aan te bevelen bij het diagnosticeren van een veneus ulcus. Met een duplexonderzoek kan de diameter van het lumen, de reflux en de aanwezigheid en comprimeerbaarheid van de bloedflow worden nagegaan. c) Fout! Flebografie is niet aangewezen. Het onderzoek is echter wel zinvol om na te gaan of chirurgische behandeling mogelijk is. Een duplexonderzoek verdient echter de aanbeveling voor de diagnosestelling van een veneus ulcus. Bij een duplexonderzoek kan de diameter van het lumen, de reflux en de aanwezigheid en comprimeerbaarheid van de bloedflow worden nagegaan. d) Fout! Een plethysmografie is niet aanbevolen voor de diagnosestelling van een veneus ulcus. Met een plethysmografie kan enkel de doorbloedingssnelheid worden berekend. Een 2-9
duplexonderzoek verdient de aanbeveling. Bij een duplexonderzoek kan de diameter van het lumen, de reflux en de aanwezigheid en comprimeerbaarheid van de bloedflow worden nagegaan. Vraag 13: Een patiënt van 50 jaar heeft een ulcus ter hoogte van de enkel. Drie jaar geleden had de patiënt voor het eerst een ulcus. Sindsdien heeft de patiënt meerdere recidieven gehad. Daarenboven heeft de patiënt spataders. Er moet nagegaan worden of een chirurgische behandeling mogelijk is. Welk onderzoek is aangewezen? a) Flebografie b) Doppleronderzoek c) Meten van de enkel/arm index Antwoord: Flebografie Feedback op het gegeven antwoord: a) Correct! Via een flebografie wordt een beeld verkregen over de mate van obstructie en de status van de kleppen. b) Fout. Flebografie is zinvol om na te gaan of chirurgische behandeling mogelijk is. Via een flebografie wordt een beeld verkregen over de mate van obstructie en de status van de kleppen. Een doppleronderzoek is niet zinvol omdat de betrouwbaarheid van het onderzoek sterk afhankelijk is van de onderzoeker. c) Fout. Flebografie is zinvol om na te gaan of chirurgische behandeling mogelijk is. Via een flebografie wordt een beeld verkregen over de mate van obstructie en de status van de kleppen. Via de enkel/arm index wordt enkel een beeld verkregen over de ernst van het vaatlijden. Er is geen visualisatie van de mate van obstructie en de status van de kleppen.
2-10
3. Behandeling Vraag 14: Is volgende stelling juist of fout? Bij de wondzorg van een zuiver veneus ulcus worden er zelden debrideringstechnieken gebruikt omdat er zelden zwarte necrose is. a) Juist b) Fout Antwoord: juist Feedback op het gegeven antwoord: a) Correct! Zwarte necrose komt nagenoeg niet voor bij een zuiver veneus ulcus. Zwarte necrose kan wel voorkomen bij een arterieel ulcus of een gemengd ulcus. Bij arteriele problematiek is er een verminderde doorbloeding in de been- en voetarteriën. Hierdoor is er een tekort aan zuurstof en voedingsstoffen in de omliggende weefsels met mogelijks necrose tot gevolg. b) Fout! Zwarte necrose komt nagenoeg niet voor bij een zuiver veneus ulcus. Zwarte necrose kan wel voorkomen bij een arterieel ulcus of een gemengd ulcus. Bij arteriele problematiek is er een verminderde doorbloeding in de been- en voetarteriën. Hierdoor is er een tekort aan zuurstof en voedingsstoffen in de omliggende weefsels met mogelijks necrose tot gevolg. Vraag 15: Patiënt X heeft een sterk exsuderend veneus ulcus. De wonde bevat geen necrose en vertoont tekens van beginnende epithelialisatie. Verbind de patiënt met de meest aangewezen behandeling. Behandelingen: Behandeling 1: ontsmetten met antiseptica, een lokaal antibioticum aanbrengen en afdekken met een niet inklevend verband. Behandeling 2: reinigen met fysiologische oplossing en een alginaatverband aanbrengen.
2-11
Behandeling 3: mechanisch reinigen van de wonde en de wondomgeving door middel van leidingwater, honingpasta aanbrengen en afdekken met een absorberend verband.
Behandeling 1 Patiënt A
Behandeling 2 Behandeling 3
Antwoord: behandeling 2 Feedback op het gegeven antwoord: Behandeling 1: Fout! Bij patiënt X mag behandeling 1 niet toegepast worden. Antiseptica en lokale antibiotica hebben een negatieve invloed op de epithelialisatie. De beste behandeling voor patiënt A is het reinigen van de wonde met fysiologische oplossing en het aanbrengen van een alginaatverband. Behandeling 2: De behandeling die je gekozen hebt voor patiënt X is correct! Bij een epithelialiserende wonde is het reinigen met fysiologische oplossing en het aanbrengen van een alginaatverband het meest aangewezen. Er is geen behoefte aan antiseptica gezien er geen melding is van infectie of maligne contaminatie. Bovendien kan een lokaal antisepticum of antibiotica een negatieve invloed hebben op de epithelialisatie. Behandeling 3: Fout! Het mechanisch reinigen van de wonde, aanbrengen van honingpasta en afdekken met een absorberend verband is hier niet aangewezen. Deze behandeling wordt vooral gebruikt bij een matig exsuderende wonde met verweekt fibrineus/necrotisch weefsel. De beste behandeling voor patiënt A is het reinigen van de wonde met fysiologische oplossing en het aanbrengen van een alginaatverband. 2-12
Vraag 16: Eczeem bij een veneus ulcus is meestal een uiting van: a) Een contactallergie voor onder andere antiseptica b) Het begin van een infectie ter hoogte van de wonde c) Het begin van het ontstaan van een nieuw veneus ulcus Antwoord: een contactallergie voor onder andere antiseptica Feedback op het gegeven antwoord: a) Correct! Eczeem kan wijzen op een contactallergie van de patiënt voor ontsmettingsmiddelen, lokale antibiotica, bewaarmiddelen in lokale producten en bepaalde verbandmaterialen. Als behandeling kan je vochtig eczeem laten uitdrogen door middel van vochtige omslagen. Bij droog eczeem kan je een vochtinbrengende créme aanbrengen. b) Fout. Eczeem kan wijzen op een contactallergie van de patiënt voor ontsmettingsmiddelen, lokale antibiotica, bewaarmiddelen in lokale producten en bepaalde verbandmaterialen. Een infectie wordt gekenmerkt door pijn, roodheid, zwelling en warm aanvoelen. c) Fout. Eczeem kan wijzen op een contactallergie van de patiënt voor ontsmettingsmiddelen, lokale antibiotica, bewaarmiddelen in lokale producten en bepaalde verbandmaterialen. Vraag 17: Compressietherapie mag toegepast worden bij: a) Patiënten met een zuiver veneus ulcus b) Patiënten met een arterieel ulcus c) Zowel bij een patiënt met een arterieel als bij een patiënt met een veneus ulcus Antwoord: patiënten met een zuiver veneus ulcus Feedback op het gegeven antwoord: a) Correct! Compressietherapie toepassen bij patiënten met een arterieel ulcus zorgt voor verdere afsnoering van het bloedvat. Compressietherapie mag enkel gebruikt worden bij patiënten met een zuiver veneus ulcus. 2-13
b) Fout! Compressietherapie toepassen bij patiënten met een arterieel ulcus zorgt voor verdere afsnoering van het bloedvat. Compressietherapie mag enkel gebruikt worden bij patiënten met een zuiver veneus ulcus. c) Fout! Compressietherapie mag enkel toegepast worden bij patiënten met een zuiver veneus ulcus. Compressietherapie toepassen bij patiënten met een arterieel ulcus zorgt voor verdere afsnoering van het bloedvat. Vraag 18: Is volgende stelling juist of fout? Een antitrombosekous is aangewezen bij oppervlakkige veneuze insufficiëntie. a) Juist b) Fout Antwoord: fout Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout antwoord. Een antitrombosekous bevat een te lage druk (5 à 10 mmHg) en is hierdoor geen adequate manier van compressietherapie. b) Correct. Een antitrombosekous bevat een te lage druk (5 à 10 mmHg) en is hierdoor geen adequate manier van compressietherapie. Vraag 19: Welke druk wordt nagestreefd bij effectieve compressietherapie? a) 15 tot 20 mmHg b) 20 tot 30 mmHg c) 30 tot 40 mmHg Antwoord: 30 tot 40 mmHg Feedback op het gegeven antwoord: a) 15 tot 20 mmHg: Fout. Een druk van 30 tot 40 mmHg moet nagestreefd worden. b) Correct! 2-14
c) 15 tot 20 mmHg: Fout. Een druk van 30 tot 40 mmHg moet nagestreefd worden. Vraag 20: Heelkunde is zelden aangewezen in de acute fase van een veneus ulcus. Chirurgie kan wel toegepast worden om het onderliggend lijden aan te pakken. Zo kan er bij oppervlakkige veneuze insufficiëntie geopteerd worden om stripping toe te passen. Wat wordt er bedoeld met stripping? a) Bij stripping wordt er een incisie ter hoogte van de lies, knie of enkel gemaakt. Langs deze incisie wordt de insufficiënte vene verwijderd. b) Bij stripping worden er in het been kleine incisies gemaakt. Via deze incisies is de chirurg in staat om de insufficiënte vene te verwijderen c) Bij stripping wordt er door middel van laserbehandeling een occlusie van de insufficiënte vene bekomen. Antwoord: Bij stripping wordt er een incisie ter hoogte van de lies, knie of enkel gemaakt. Langs deze incisie wordt de insufficiënte vene verwijderd. Feedback op het gegeven antwoord: a) Correct! b) Fout! Bij stripping wordt er een incisie gemaakt ter hoogte van de lies, knie of enkel. Langs deze incisie wordt de insufficiënte vene verwijderd. c) Fout! Bij stripping wordt er een incisie gemaakt ter hoogte van de lies, knie of enkel. Langs deze incisie wordt de insufficiënte vene verwijderd. Een endolaserbehandeling is het bekomen van occlusie van een insufficiënte vene door middel van laserstralen.
2-15
4. Kwaliteit van leven en preventie van een recidief van het ulcus Vraag 21: Wat is het meest aangewezen ter preventie van een recidief van een veneus ulcus? a) Compressietherapie kan toegepast worden, maar is niet altijd noodzakelijk b) Compressietherapie met een druk lager dan 15 mmHg volstaat c) Compressietherapie met een druk meer dan 25 mmHg Antwoord: Compressietherapie met een druk meer dan 25 mmHg Feedback bij het gegeven antwoord: a) Fout! Om een recidief te voorkomen is het toepassen van compressietherapie altijd noodzakelijk. Door compressietherapie is er reductie van de veneuze druk en is er een verbetering van de bloedflow en een vermindering van oedeem. b) Fout! Het toepassen van compressietherapie met een druk hoger dan 25 mmHg is effectiever om recidieven te voorkomen dan compressietherapie met een druk lager dan 15 mmHg. c) Correct! Het toepassen van compressietherapie met hogere druk om recidieven te voorkomen is effectiever dan compressietherapie met lagere druk. Onder hogere druk wordt verstaan een druk tussen 20 en 30 mmHg. Vraag 22: Bij het dragen van compressietherapie als preventieve maatregel volstaat een elastische kous van: a) Klasse 1: 15 tot 20 mmHg b) Klasse 2: 20 tot 30 mmHg c) Klasse 3: 30 tot 40 mmHg Antwoord: klasse 2: 20 tot 30 mmHg Feedback bij het gegeven antwoord: 2-16
a) Dit antwoord is fout. Een elastische kous met een drukgradiënt van 20 tot 30 mmHg volstaat als preventieve maatregel. Een druk van 15 tot 20 mmHg is eerder weinig en dus niet ideaal. b) Correct! Klasse 2 volstaat! c) Dit antwoord is fout. Een elastische kous met een drukgradiënt van 20 tot 30 mmHg volstaat als preventieve maatregel. Vraag 23: Welke van volgende uitspraken is correct? Compressietherapie is de prioritaire aanpak bij de preventie van …. a) Arteriële ulcera b) Veneuze ulcera c) Zowel arteriële als veneuze ulcera Antwoord: Veneuze ulcera Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout. Compressietherapie is de prioritaire aanpak bij de preventie van veneuze ulcera. Door compressietherapie wordt de veneuze druk gereduceerd en voorkomt men het ontstaan van een veneus ulcus. Compressietherapie mag niet toegepast worden bij arteriële problematiek. b) Correct! Compressietherapie is de prioritaire aanpak bij de preventie van veneuze ulcera. Door compressietherapie wordt de veneuze druk gereduceerd en voorkomt men het ontstaan van een veneus ulcus. Compressietherapie mag niet toegepast worden bij arteriële problematiek. c) Fout. Compressietherapie is de prioritaire aanpak bij de preventie van veneuze ulcera. Door compressietherapie wordt de veneuze druk gereduceerd en voorkomt men het ontstaan van een veneus ulcus. Compressietherapie mag niet toegepast worden bij arteriële problematiek. Vraag 24: Welke van volgende stellingen is correct? a) Het wassen van compressiewindels heeft geen negatief effect op de evolutie van de elasticiteit van compressiewindels 2-17
b) Het wassen van compressiewindels heeft wel een negatief effect op de evolutie van de elasticiteit van compressiewindels c) Het wassen van compressiewindels is niet van belang bij de evolutie van de elasticiteit van compressiewindels Antwoord: Het wassen van compressiewindels heeft geen negatief effect op de evolutie van de elasticiteit van compressiewindels Feedback op het gegeven antwoord: Deze stelling is inderdaad juist! a) Dit antwoord is fout! Het regelmatig gebruik van compressiewindels heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de compressiewindels. Ze verliezen geleidelijk aan hun elasticiteit zodat compressie minder accuraat wordt toegepast. Om de gebruiksduur en de elasticiteit van de compressiewindels te optimaliseren is het belangrijk dat ze regelmatig gewassen worden. b,c) Dit antwoord is fout! Het regelmatig gebruik van compressiewindels geeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de compressiewindels. Ze verliezen geleidelijk aan hun elasticiteit zodat compressie minder accuraat wordt toegepast. Om de gebruiksduur en de elasticiteit van de compressiewindels te optimaliseren is het belangrijk dat ze regelmatig gewassen worden. Vraag 25: Hoe frequent dienen compressiekousen vervangen te worden door een nieuw paar compressiekousen bij een patiënt die continue bilateraal compressiekousen draagt en slechts 1 paar compressiekousen heeft? a) Om de 6 tot 8 maand b) Om het jaar c) Om de twee jaar Antwoord: om de 6 tot 8 maand
2-18
Feedback op het gegeven antwoord: a) Correct! Compressiekousen moeten bij voorkeur om de 6 tot 8 maand vervangen worden. Het regelmatig gebruik geeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de kousen. Ze verliezen geleidelijk aan hun elasticiteit zodat compressie minder accuraat wordt toegepast. b) Fout! Compressiekousen moeten bij voorkeur om de 6 tot 8 maand vervangen worden. Het regelmatig gebruik geeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de kousen. Ze verliezen geleidelijk aan hun elasticiteit zodat compressie minder accuraat wordt toegepast. c) Fout! Compressiekousen moeten bij voorkeur om de 6 tot 8 maand vervangen worden. Het regelmatig gebruik geeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de kousen. Ze verliezen geleidelijk aan hun elasticiteit zodat compressie minder accuraat wordt toegepast. Vraag 26: Is volgende stelling juist of fout? Voet- en beenoefeningen verminderen de kans op het ontstaan van nieuwe veneuze ulcussen. a) Juist b) Fout Antwoord: juist Feedback op het gegeven antwoord: a) Het is inderdaad zo dat voet- en beenoefeningen de kans op het ontstaan van nieuwe veneuze ulcussen verminderen. b) Fout antwoord. Voet- en beenoefeningen verminderen de kans op het ontstaan van nieuwe veneuze ulcussen. Vraag 27: Welke houding is het meest effectief in verband met het hoog leggen van de benen bij een veneus ulcus? a) De houding heeft geen belang zolang de benen maar niet naar beneden hangen b) Halfzittende houding met de enkels op heuphoogte 2-19
c) Liggende houding met de enkels boven harthoogte Antwoord: liggende houding met de enkels boven harthoogte Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! De houding is wel van belang. Een liggende houding met de enkels boven hartniveau is het meest effectief. Dit zorgt voor een betere terugvloei van het bloed en vermindert de vochtophoping ter hoogte van de benen. Het is niet nodig dat de patiënt dag en nacht zo ligt. b) Fout! Een halfzittende houding met de enkels op heuphoogte zorgt er enkel voor dat de zwelling niet erger wordt. Een liggende houding met de enkels boven hartniveau is het meest effectief. Dit zorgt voor een betere terugvloei van het bloed en vermindert de vochtophoping ter hoogte van de benen. Het is niet nodig dat de patiënt dag en nacht zo ligt. c) Liggende houding met de enkels boven harthoogte: Correct! Vraag 28: Welk advies zou u geven in verband met stappen aan een patiënt met korte rek windels? a) Stap bij voorkeur niet langer dan 10 minuten na elkaar b) Rol de voet af tijdens het stappen c) Beperk het stappen om oedeemvorming te voorkomen Antwoord: rol de voet af tijdens het stappen Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Bij voorkeur moet dagelijks minimum een half uur gestapt worden en hierbij moet de patiënt de voet goed afrollen. Het goed afrollen van de voet tijdens het stappen stimuleert de kuitspier en bevordert de bloedcirculatie. b) Goed! Bij het stappen is het belangrijk de voet goed af te rollen. Het goed afrollen van de voet tijdens het stappen stimuleert de kuitspier en bevordert de bloedcirculatie. Bij voorkeur moet dagelijks minimum een half uur gestapt worden. 2-20
c) Fout! Beweging is cruciaal voor verbetering van de bloedcirculatie en om zo een recidief te voorkomen! Dagelijks minimum een half uur stappen is belangrijk. Hierbij moet aandacht besteedt worden aan het goed afrollen van de voet. Het goed afrollen van de voet tijdens het stappen stimuleert de kuitspier en bevordert de bloedcirculatie. Vraag 29: Welk advies geeft u aan een patiënt met een veneus ulcus in verband met het onderhoud van elastische kousen? a) Enkel elastische kousen wassen indien de kousen bevuild zijn b) Maandelijks de kousen wassen c) Minstens wekelijks de kousen wassen d) Zo weinig mogelijk de kousen wassen. Antwoord: minstens wekelijks de kousen wassen Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Om de gebruiksduur en de elasticiteit van de elastische kousen zo goed mogelijk te houden is het belangrijk dat ze wekelijks gewassen worden. Het wassen indien de kousen bevuild zijn is onvoldoende. b) Fout! Om de gebruiksduur en de elasticiteit van de elastische kousen zo goed mogelijk te houden is het belangrijk dat ze wekelijks gewassen worden. Het maandelijks wassen is onvoldoende. Soms is het toch nodig om de kousen sneller te wassen indien bevuild. c) Correct! Om de gebruiksduur en de elasticiteit van de elastische kousen zo goed mogelijk te houden is het belangrijk dat ze wekelijks gewassen worden. d) Fout! Het advies om elastische kousen zo weinig mogelijk te wassen is fout. Om de gebruiksduur en de elasticiteit van de elastische kousen zo goed mogelijk te houden is het belangrijk dat ze wekelijks gewassen worden. Soms is het toch nodig om de kousen sneller te wassen indien bevuild.
2-21
5. Integratievragen Vraag 30: Een mobiele patiënt van 64 jaar heeft een veneus ulcus ter hoogte van de enkel. Het ulcus bevat granulatieweefsel en produceert veel vocht. De patiënt heeft last van oedeemvorming en heeft een flessenhalsbeen. Je krijgt de opdracht om compressietherapie toe te passen. Wat is het meest aangewezen bij deze patiënt? a) Een zwachtel gebruiken met een breedte van 6/8 cm in plaats van meest gebruikte 10 cm b) Compressietherapie met niet-elastische windels c) Compressietherapie met korte rek windels en polstermateriaal gebruiken Antwoord: Compressietherapie polstermateriaal gebruiken
met
korte
rek
windels
en
Feedback op het gegeven antwoord: a) Een zwachtel gebruiken met een breedte van 6/8 cm in plaats van meest gebruikte 10 cm: Fout! Het belangrijkste aandachtspunt in deze casus is dat er polstermateriaal moet gebruikt worden om het flessenhalsbeen van de patiënt te egaliseren vooraleer compressiewindels aan te brengen. Op die manier kan er voldoende druk uitgeoefend worden ter hoogte van de enkel. b) Fout! Het belangrijkste aandachtspunt in deze casus is dat er polstermateriaal moet gebruikt worden om het flessenhalsbeen van de patiënt te egaliseren vooraleer compressiewindels aan te brengen. Op die manier kan er voldoende druk uitgeoefend worden ter hoogte van de enkel. Elastische windels of lange rek windels zijn enkel aangewezen bij immobiele patiënten. c) Correct! Bij een flessenhalsbeen moet er polstermateriaal gebruikt worden om het beenvolume te egaliseren. Op die manier kan er voldoende druk uitgeoefend worden ter hoogte van de enkel. Vraag 31: Een patiënt heeft een ulcus waarvoor reeds verschillende wondzorgproducten en wondverbanden werden gebruikt. De patiënt klaagt nu van een toenemende pijn ter hoogte van de wonde in 2-22
vergelijking met voorgaande dagen. Welke reden voor de pijn is hier het meest waarschijnlijk? a) Pijn kan wijzen op het ontstaan van eczeem veroorzaakt door een contactallergie ten gevolge van verschillende behandelingsproducten b) Toename in pijn is eerder normaal in het verloop van een veneus ulcus c) Het ulcus kan geïnfecteerd zijn Antwoord: het ulcus kan geïnfecteerd zijn Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Een contactallergie wordt meestal gekenmerkt door eczeem. Eczeem zal jeuk geven. Een toename van pijn, roodheid en zwelling wijst eerder op een infectie. b) Fout! De toename van pijn is niet normaal in het verloop van een veneus ulcus. Een toename van pijn, roodheid en zwelling kan wijzen op een infectie. c) Correct! Een toename van pijn, roodheid en zwelling kan wijzen op het ontstaan van een infectie. Vraag 32: Patiënt X, 67 jaar, heeft een oppervlakkig ulcus ter hoogte het scheenbeen. Het ulcus produceert exsudaat en het wondbed bevat 60% fibrineus beslag en 40% granulatieweefsel. De patiënt heeft een flessenhalsbeen. De patiënt is mobiel en verzorgt het ulcus zelf. Wat is het meest aangewezen bij deze patiënt? a) Compressietherapie toepassen met lange rek windels b) Gebruik van polstermateriaal vooraleer korte rek windels aan te brengen c) Wondzorg met lokale antibiotica d) Compressietherapie toepassen met een antitrombosekous Antwoord: gebruik van polstermateriaal vooraleer korte rek windels aan te brengen
2-23
Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Lange rekwindels zijn eerder aangewezen bij immobiele patiënten. Het meest aangewezen was het gebruik van polstermateriaal om het beenvolume (flessenhalsbeen) te egaliseren vooraleer korte rekwindels kunnen worden aangebracht. b) Juist! De patiënt heeft een flessenhalsbeen als gevolg van lipodermatosclerose. Hierdoor moet het beenvolume geëgaliseerd worden met polstermateriaal vooraleer korte rek windels kunnen worden aangebracht. c) Fout! Lokale antibiotica worden best niet toegepast bij patiënten met een veneus ulcus omwille van hun overgevoeligheid voor deze producten. Het meest aangewezen was het gebruik van polstermateriaal om het beenvolume (flessenhalsbeen) te egaliseren vooraleer korte rekwindels kunnen worden aangebracht. d) Fout! Een antitrombosekous geeft onvoldoende steun en heeft geen drukgradiënt. Het meest aangewezen was het gebruik van polstermateriaal om het beenvolume (flessenhalsbeen) te egaliseren vooraleer korte rekwindels kunnen worden aangebracht. Vraag 33: Patiënt X, 69 jaar, heeft een pijnlijk ulcus ter hoogte van het scheenbeen. Het is een diepe wonde met een doorsnede van 2,6 cm. Het ulcus produceert weinig exsudaat en bevat 75% zwarte necrose en 25% fibrineus beslag. De omliggende huid is droog en oedemateus. De patiënt is immobiel en heeft een enkel/arm index van 0,5. Wat is het meest aangewezen bij deze patiënt? a) Elastische windels b) Niet elastische windels c) Geen compressiewindels Antwoord: geen compressiewindels Feedback op het gegeven antwoord: a) Fout! Het ulcus vertoont typische kenmerken van een arterieel ulcus. Het ulcus is gelokaliseerd ter hoogte van het scheenbeen, de aanwezigheid van erge pijn, een diepe wonde, zwarte necrose, weinig exsudaat en fibrineus beslag. De omliggende huid is 2-24
oedemateus en fragiel. Bovendien heeft de patiënt een enkel/arm index van 0,5. Dit wijst op een arteriële insufficiëntie. Bij een arteriële problematiek mag geen compressietherapie toegepast worden. b) Fout! Het ulcus vertoont typische kenmerken van een arterieel ulcus. Het ulcus is gelokaliseerd ter hoogte van het scheenbeen, de aanwezigheid van erge pijn, een diepe wonde, zwarte necrose, weinig exsudaat, fibrineus beslag en een droge, fragiele en oedemateuze omliggende huid. Bovendien heeft de patiënt een enkel/arm index van 0,5. Dit wijst op een arteriële insufficiëntie. Bij een arteriële problematiek mag geen compressietherapie toegepast worden. c) Correct! De patiënt heeft een arterieel ulcus, hierdoor mag geen compressietherapie worden toegepast.
2-25
Bijlage 3: Begeleidende brief pretest en vragenlijst karakteristieken van de populatie Beste student verpleegkundige, In het kader van een opleiding tot Master in de verpleegkunde en vroedkunde aan de Universiteit van Gent, gebeurt er een scriptie met als titel “het ontwikkelen en testen van een e-learningmodule omtrent veneuze ulcera”. Het doel van het onderzoek is het testen van de effectiviteit van een e-learningmodule betreffende veneuze ulcera. Dit zal gedaan worden aan de hand van een pre- posttest. Hierbij wordt u gevraagd een test in te vullen bij het begin van het onderzoek. Na het invullen van de test krijgt u drie dagen de tijd om thuis een e-learningmodule omtrent veneuze ulcera door te nemen. Vervolgens zal u gevraagd worden een posttest in te vullen. Uw medewerking aan dit onderzoek is op geheel vrijwillige basis. Door het invullen van de kennistoets geeft u uw toestemming om deel te nemen aan deze studie. Het niet deelnemen aan deze studie heeft geen enkele invloed op de verdere relatie met de onderzoeker of het onderwijzend personeel. Uw gegevens zullen op volledig anonieme wijze verzameld en verwerkt worden. Om beide testen met elkaar te kunnen vergelijken wordt u gevraagd onderstaande gegevens in te vullen. Geslacht: a) M b) V Geboortedatum:
/
/
3-1
Eerste twee cijfers huisnummer: Indien uw huisnummer bv. 1 is, dan wordt dit 01. Eerste vijf cijfers telefoonnummer: 0
Welke opleiding volgt u? Gediplomeerd verpleegkunde optie algemene verpleegkunde of ziekenhuisverpleegkunde Gediplomeerd verpleegkunde optie geriatrie Bachelor in de verpleegkunde optie algemene verpleegkunde of ziekenhuisverpleegkunde Bachelor in de verpleegkunde optie geriatrie Stage-ervaring: a) Hoeveel stages heeft u reeds achter de rug? ………..... aantal weken b) Op welke afdelingen hadden deze stages plaats? …………………………………………………… …………………………………………………… …………………………………………………… …………………………………………………… …………………………………………………… …………………………………………………… c) Heeft u reeds patiënten met veneuze ulcera verzorgd? JA / NEE 3-2
Ervaring met veneuze ulcera in de opleiding: a) Heeft u reeds les gehad over het thema veneuze ulcera? JA / NEE Indien ja: Hoeveel lesuren bevatte dit thema? 0 – 1 uur 1 – 2 uur 2 – 3 uur Meer dan 3 uur Hoe lang is het geleden dat u lesuren over veneuze ulcera heeft gekregen? In het huidige academiejaar In het tweede jaar van de opleiding In het eerste jaar van de opleiding b) Hoe schat u zelf uw kennis in betreffende veneuze ulcera? beperkt matig uitgebreid
Alvast bedankt
Met vriendelijke groeten,
Prof. dr. Tom Defloor
Lic. Ann Van Hecke
Leen Vandevoorde 3-3
Bijlage 4: Begeleidende brief e-learningmodule Beste student verpleegkundige, Alvast bedankt voor uw deelname aan de pretest. U krijgt nu enkele dagen de tijd om een e-learningmodule omtrent veneuze ulcera te bestuderen. Deze module kan u terugvinden op de website: http://users.ugent.be/~axvhecke/Inadigiwond. Het is belangrijk de hoofdletter in dit websiteadres correct in te typen om tot de juiste webpagina te komen. Het teken ~ kan u bekomen via de toets Alt Gr. Op deze website vindt u in de linkerkolom „Chronische wonden‟ terug. Als u daarop klikt verschijnen verschillende types wonden waaronder ook „Veneus ulcus‟. Het onderdeel veneus ulcus dienen jullie in het kader van deze test door te nemen tot maandag 26 oktober. Vervolgens zal u gevraagd worden een posttest in te vullen.
Met vriendelijke groeten, Prof. dr. Tom Defloor
Lic. Ann Van Hecke
Leen Vandevoorde 4-1