Het onbewuste en het sprekende lichaam Jacques-‐Alain Miller1 Voorstelling van het thema van het Xe congres van de AMP in Rio in 2016 Na alle voedzame gerechten die dit congres jullie heeft voorgeschoteld, zou ik jullie de kers op de taart kunnen aanbieden, maar ik kies liever voor een digestief drankje, om jullie appetijt op te wekken voor het congres dat binnen twee jaar zal plaats-‐ vinden. Men verwacht dus dat ik het thema ervan aangeef en inleid. Als men bedenkt dat de congressen van de AMP het vervolg vormen van de zogenoemde Rencontres internationales du Champ freudien, die in 1980 startten, dan kunnen we zeggen dat dit al meer dan dertig jaar duurt! We staan hier nog maar eens voor dezelfde muur. Muur, het woord kwam in me op niet zonder het neologisme op te roepen dat de spot drijft met de liefde (l’amour): is het aan l’amur dat ik steeds weer de eer te danken heb om de toon van de symfonie aan te geven? De symfonie die de leden van de AMP, wij dus, moeten componeren gedurende de twee jaar die ons scheiden tot we elkaar terugzien. Is dit een effect van de overdracht, die teruggaat op diegene aan wie vroeger de taak toekwam om onze vereniging te stichten? Maar zoals ik reeds aangaf: de opdracht om een titel te bedenken, een naam of op zijn minst een thema aan te geven, heb ik al veel vroeger op mij genomen, en dit vanaf de eerste ’Rencontre internationale’ die in Caracas in aanwezigheid van Lacan plaatsvond. Zo er l’amur bestaat, dan zal ik die niet in verband brengen met de functie van stichter, niets in onze statuten wettigt dat, maar ik zal die liever in verband brengen met een verkenner, een functie die ik me heb toegekend door mijn lessen “ lacaniaanse oriëntatie” te noemen. Amur wil vooral zeggen dat de muur van de taal iedere keer opnieuw moet doorboord worden om wat we in onze analytische praktijk doen – laten we dit niet het reële noemen -‐ zo goed mogelijk te vatten. Maar ik streefde er naar mij te oriënteren in het gedachtegoed van Lacan en ik weet dat we dit streven delen. De Association mondiale de psychanalyse heeft in wezen geen enkele andere cohesie. Op zijn minst ligt dit streven aan de basis van de groep die we vormen, over de statuten en het mutualisme heen en zelfs voorbij de vriendschapsbanden en de sympathie die in de loop van de jaren tussen ons ontstaan zijn. Lacan eiste voor zijn denken ‘de waardigheid’ op. Het legt zich volgens hem erop toe om de platgetreden paden te verlaten. Inderdaad, dit denken maakt omwegen. Wij moeten hem op deze onbetreden wegen volgen. Deze wegen zijn vaak duister. Ze werden dit des te meer toen Lacan zich verdiepte in zijn laatste onderwijs. We hadden hem daar kunnen achterlaten, hem in de steek laten. Maar we hebben ons geëngageerd om hem te volgen en de twee laatste congressen getuigen hiervan. Waarom hebben we hem gevolgd in die laatste moeilijke gang2 van zijn onderwijs? De zin om te ontcijferen zit er natuurlijk voor iets tussen. Ik heb deze zin en wij
1
hebben deze allemaal omdat we analytici zijn. En we zijn het voldoende om soms met flitsen doorheen de donkere dikke wolken van het spreken van Lacan te zien dat hij erin slaagt om reliëf te tonen van wat de psychoanalyse zal worden en dat niet meer helemaal conform is aan wat men dacht dat ze was. Aan het extreme uiteinde, maar we zullen hierbij niet stilstaan, heeft hij zelfs laten vallen dat voor hem de analytische praktijk een waanachtige praktijk was. De psychoanalyse verandert, dit is geen verlangen, maar een feit, ze verandert in onze analytische kabinetten en deze verandering is in feite voor ons zo manifest dat het congres van 2012 over de symbolische orde net zoals het congres van dit jaar over het reële in hun titel dezelfde tijdsvermelding hebben: “in de XXIste eeuw”. Hoe zouden we beter kunnen zeggen dat de tijden nieuw aanvoelen en hiermee de dringende noodzaak aan vernieuwing zien? Freud vond de psychoanalyse uit als het ware onder de auspiciën van koningin Victoria, toonbeeld van seksuele onderdrukking. Nu de XXIste eeuw de massale verspreiding van porno kent, kunnen we niet anders dan aan een tijdsbreuk denken. Porno is de coïtus die te kijk wordt gesteld, die een spektakel is geworden, een show die voor iedereen via internet toegankelijk is met een simpele klik van de muis. We zijn niet alleen overgegaan van Victoria naar porno, van het verbod naar de toelating, maar ook naar de ophitsing, het binnen dringen, de provocatie, het forceren. Wat is porno anders dan een fantasma dat in beeld wordt gebracht met een variëteit geschikt om de perverse lusten in hun diversiteit te bevredigen? Niets toont de afwezigheid van de seksuele verhouding in het reële beter dan de overvloed van beelden van het lichaam dat zich overgeeft aan het zich geven en het zich laten nemen. Bij de jongeren, de jonge lichting die aan haar carrière begint, is dit een nieuw gegeven in de seksualiteit, in haar sociaal wezen, in haar manieren van leren. Ziehier zij die masturberen en zelf geen dagdromen meer moeten maken, omdat ze deze helemaal klaar, reeds voor hen gedroomd terugvinden. Wat porno betreft is het zwakke geslacht het mannelijke, dat er zich het gemakkelijkst aan overgeeft. Hoe vaak hoort men niet in een analyse mannen klagen over hun dwang om pornografisch gedoe te bekijken, het zelfs te moeten opslaan op een schijf! Aan de andere kant, die van de echtgenotes en minnaressen, pratikeert men minder dan dat men zich van de praktijken van zijn partner bewust wordt. En vervolgens kan het twee kanten op: men ziet het als een verraad of als een ontspanning zonder verder gevolg. Deze kliniek van de pornografie is van de XXIste eeuw – ik evoceer haar, maar ze verdient het om in detail te worden bestudeerd omdat ze opdringerig is en ze sinds een vijftiental jaar in onze analyses extreem aanwezig is. Maar hoe kunnen we aangaande deze zo hedendaagse praktijk voorbij gaan aan wat Lacan al signaleerde, namelijk de vloedgolf van invloeden van het Christendom op de kunst die hun hoogtepunt kenden in de barok? Lacan noemde dit bij zijn terugkeer van een rondreis langs de kerken in Italië gevat een orgie. Hij schreef in zijn Seminarie Encore : “alles was een vertoning van lichamen die de genieting
2
opriepen”3. Ziezo, we hebben te maken met porno. De religieuze vertoning van buiten zichzelf zijnde lichamen laat niettemin de copulatie zelf buiten haar veld, op dezelfde manier waarop volgens Lacan de copulatie buiten het veld van de menselijke realiteit valt. Een eigenaardige terugkeer van deze uitdrukking “menselijke realiteit”. De eerste vertaler van Heidegger drukte zo het Dasein uit in het Frans. Maar al geruime tijd hebben we gekozen voor “laiser être” om dit Dasein te vertalen. In het tijdperk van de techniek blijft de copulatie niet meer beperkt tot het privéleven om de particuliere fantasma’s van eenieder te voeden. Zij is voortaan opnieuw geïntegreerd in het veld van de voorstelling, en dat op massale schaal. We moeten ook de aandacht vestigen op een tweede verschil tussen porno en de barok. Zoals Lacan definieerde had de barok tot doel de ziel te regelen via het zien van lichamen, het lichamelijke kijken. Niets daarvan in porno, geen enkele regeling, eerder een voortdurende schending. Het bekijken van het lichaam functioneert in porno als een provocatie ten aanzien van een genieting die bestemd is om zijn bevrediging te vinden op de manier van plus-‐de-‐jouir (meer-‐aan-‐genot), een transgressieve manier in verhouding tot de homeostatische regeling en broos in haar stille en solitaire realisatie. Gewoonlijk verloopt de ceremonie aan beide kanten van het scherm zonder woorden, behalve de zuchten of nagebootste kreten van lust. De verheerlijking van de fallus, vroeger het geheim van de mysteries, blijft een centrale episode – behalve in lesbische porno -‐ maar voortaan gevulgariseerd. De wereldwijde verspreiding van pornografie via het internet heeft ongetwijfeld effecten waarvan de psychoanalyticus de getuigenis krijgt. Wat zegt, wat stelt deze alomtegenwoordigheid van porno bij het begin van deze eeuw voor? Niets anders dan dat de seksuele verhouding niet bestaat. Dit is wat wordt weerspiegeld, in zekere zin bezongen, door dit niet aflatende en altijd beschikbare spektakel. Want het is enkel deze afwezigheid die deze bevlieging kan verklaren, waarvan we al de gevolgen, wat betreft de stijl van seksuele relaties hebben kunnen zien in de gedragingen van de jonge generaties. We zien ontgoocheling, verruwing en banalisering. De furie om te copuleren bereikt in pornografie een nulgraad aan zin. Het doet de lezers van de Phänomenologie des Geistes denken aan wat Hegel zegt over de dood toegebracht door de universele vrijheid tegenover de terreur, meer bepaald dat ze “de meest kille en platvloerse is, met geen andere betekenis dan de kop van de kool af snijden of een slokje water drinken.” 4 De pornografische copulatie heeft dezelfde semantische leegheid. De seksuele verhouding bestaat niet! Moeten we deze uitspraak aanhoren met de intonatie die Plutarchus legt wanneer hij als enige uit de oudheid ons de fatale boodschap brengt die over de zee weergalmt: “De grote Pan is dood!”. Deze passage vindt men terug in de dialoog “ Over het verdwijnen van de orakels” die ik reeds vroeger in mijn lessen heb vermeld5. Deze boodschap klinkt als het laatste orakel dat aankondigt dat er na dit orakel geen orakels meer zullen zijn, als het orakel dat
3
aankondigt dat de orakels verdwenen zijn. En inderdaad, in die tijdsperiode, onder Tiberius, waren er in heel het Romeinse rijk steeds minder mensen die de heiligdommen bezochten om er orakels te vragen en te ontvangen. Een onzichtbare verandering die zich in de dieptes van de smaak een weg baande, sloot de mond van de orakels die geïnspireerd waren door de demonen van de waarzeggerij – ik zeg demonen niet omdat ze boosaardig waren, maar omdat men demonen de bemiddelaars tussen de goden en de mensen noemde en ongetwijfeld was de figuur van Pan daar een vertegenwoordiger van. Wij kunnen niet anders dan gevoelig zijn voor het lot van de orakels en voor het feit dat ze op een dag inderdaad verdwenen uit een gebied waar ze voorheen gretig werden geraadpleegd, want we hebben de gewoonte om te zeggen dat onze duidingspraktijk orakelachtig is. Maar ons orakel is nu net wat Lacan zei over de seksuele verhouding. Lacan sprak erover lang voor internetpornografie bestond. En dit laat ons toe om pornografie op haar plaats te zetten. Zij is op geen enkele manier, wie zou daaraan trouwens denken, de oplossing voor de impasses van de seksualiteit. Het is een symptoom van de heerschappij van de techniek, die vandaag haar rijk uitbreidt over de meest diverse beschavingen van de planeet, zelfs over de meest weerspannige. We mogen de wapens niet neerleggen tegenover dit symptoom en andere met dezelfde oorsprong. Ze eisen van de psychoanalyse een interpretatie. Zou het kunnen dat deze uitweiding over pornografie ons leidt naar de titel van het komende congres? Tijdens één van deze congressen, en Leonardo Gorostiza heeft herinnerd aan de logica die ik me in het kiezen van het thema voor de AMP heb opgelegd. Ze komen per drie zei ik, en elk geeft om beurt de voorkeur aan één van de drie categorieën van Lacan met de initialen RSI. Na “De symbolische orde…”, na “Een reële…” moest het imaginaire dan ook op het voorplan komen, zoals L. Gorostiza en anderen het perfect hadden afgeleid. Hoe zou dit beter kunnen gebeuren dan onder de gedaante van ‘Het lichaam’, want Lacan formuleerde, zoals men in zijn werk kan vinden, deze equivalentie: het imaginaire is het lichaam. Deze gelijkstelling is niet eenmalig, het hele onderwijs van Lacan getuigt ervan. Ten eerste wordt het lichaam eerst als een beeld geïntroduceerd, meer bepaald een spiegelbeeld. Hierdoor geeft het aan het ik een statuut dat zich in het bijzonder onderscheidt van het statuut dat Freud in zijn tweede topiek aan het ik verleende. Ten tweede illustreert Lacan de dominante verbinding tussen Ik-‐ideaal en ideaal-‐ik vanuit een spel van beelden. Hij ontleent deze termen aan Freud om ze op een nooit geziene manier te formaliseren. Deze affiniteit tussen het lichaam en het imaginaire wordt nog eens bevestigd in zijn onderwijs over de verknopingen. De borromeïsche constructie benadrukt dat het via zijn beeld is dat het lichaam eerst deelneemt aan de economie van de genieting. Het lichaam, ten vierde, bepaalt alles wat het imaginaire register herbergt aan voorstellingen: het betekende, de zin en de betekenis, en het wereldbeeld zelf. Het is in het imaginaire lichaam dat de woorden van de taal de voorstellingen laten binnentreden. Deze bieden ons een illusoire wereld naar het model van een lichaam dat een één vormt. Ziehier tal van redenen
4
om voor het volgende congres te kiezen voor variaties op het thema van ‘het lichaam in de imaginaire dimensie’. Ik had bijna ingestemd met deze gedachtegang toen het me te binnen viel dat het lichaam als sprekend lichaam van register verandert. Wat is het sprekende lichaam? Ach, het is een mysterie, zei Lacan op een dag.6 Deze uitspraak van Lacan moet des te meer onze aandacht krijgen omdat mysterie iets anders is dan matheem, het is zelfs het omgekeerde. Wat bij Descartes een mysterie is, is onbetwistbaar de vereniging van de ziel en het lichaam. De “Zesde meditatie” is eraan gewijd en zij alleen heeft evenveel de vindingrijkheid van zijn meest eminente commentator gemobiliseerd als de vijf voorafgaande. Deze vereniging voor zover ze betrokken is met mijn lichaam, meum corpus , geldt als derde substantie na de denkende en de uitgebreide substantie. Over dit lichaam, zegt Descartes – het citaat is veelbesproken – “ ik ben niet alleen ondergebracht in mijn lichaam zoals een stuurman in zijn schip, maar ik ben er bovendien heel dicht mee verbonden en zo verbonden en vermengd dat ik met hem één geheel vorm.”7 We weten dat de hyperbolische twijfel die de hypothese van deze bedrieglijke demon (malin génie) bevat, 1 het cogito spaart en u de zekerheid ervan levert, als een rest, die weerstand biedt aan de zelfs meest uitgebreide twijfel die men zich kan voorstellen. Men weet minder dat achteraf, precies in de zesde overpeinzing, men ontdekt dat de twijfel ook de vereniging van ik denk met het lichaam8 spaart. Het lichaam dat zich boven alles onderscheidt door het lichaam te zijn van dit ik denk. Ongetwijfeld moet men om er zich rekenschap van te geven de boog van dit achteraf uitbreiden tot Edmund Husserl en zijn Cartesiaanse meditaties. Hij maakt met een precieus woord een onderscheid tussen enerzijds de fysische lichamen waaronder die van mijn gelijken en anderzijds mijn lichaam. En voor dit laatste introduceert hij een speciale term. Hij schrijft: ik vind in een bijzondere typering mijn vlees (chair), meinen Leib, wat op zich niet eenvoudig weg een lichaam is, maar wel vlees, het enige object in de abstracte laag van mijn ervaring waaraan ik een veld van gewaarwording toeken evenredig aan de ervaring9. Het precieuze woord is dat van vlees dat wordt onderscheiden van wat de fysische lichamen zijn. Hij verstaat onder vlees wat bij Descartes verschijnt als de vereniging van de ziel en het lichaam. Dit vlees wordt ongetwijfeld uitgegomd in het Dasein van Heidegger, maar het heeft wel het denken van Merleau-‐Ponty beïnvloed in zijn onvoltooid werk Le Visible et 1 Er bestaan bij Descartes drie soorten twijfels: de natuurlijke, de hyperbolische en de metafysische twijfel. De hyperbolische twijfel heeft te maken met het feit dat men niet zeker kan zijn dat de dingen die men waarneemt ook echt zijn, behalve de wiskunde. Deze laatste wordt toch in twijfel getrokken door de introductie van God als een ‘malin génie’. Want wie kan er garanderen dat er geen bedrieglijke demon bestaat die ons bij het simpelste optelsommetje niet de verkeerde sommen doet uitkomen? Dit ‘malin génie’ zorgt er dus voor dat we niet zeker kunnen weten. De enige zekerheid die ons wordt bespaard is de twijfel zelf, dus het cogito. (Wikipedia: cartesiaanse twijfel)
5
l’invisible 10 . Lacan heeft aan dat werk in zijn seminarie Les quatre concepts fondamentaux de la psychanalyse11 enige aandacht besteed. In dit werk toont hij niet meteen interesse voor dit woord, maar hij zal het hernemen wanneer hij het vlees dat de afdruk van een teken draagt onder de aandacht brengt. Het teken snijdt het vlees in stukken, ontzenuwt het en maakt er een lijk van. Dan maakt het lichaam er zich van los. Het verschil tussen het lichaam en het vlees is dat het lichaam in staat is om als een oppervlak voor inschrijving te dienen, als veld van de Ander van de betekenaar. Descartes’ mysterie van de psychosomatische vereniging verplaatst zich op die manier voor ons. Wat het mysterie uitmaakt, maar onbetwistbaar blijft, is wat uit de greep van het symbolische op het lichaam voortvloeit. Om het met cartesiaanse woorden te zeggen, het mysterie is eerder dat van de verbinding tussen het woord en het lichaam. We kunnen zeggen dat dit ervaringsgebeuren behoort tot het register van het reële. Vanaf dan moet men plaats maken voor het feit dat het laatste onderwijs van Lacan een nieuwe naam voor het onbewuste voorstelt. Er bestaat een woord om het te benoemen. We kunnen dat woord als titel voor het congres niet weerhouden omdat het een neologisme is. Het laat zich niet vertalen. Wanneer jullie je tot de tekst “Télévison12” wenden, zullen jullie zien dat ik er Lacan interpelleer over het woord ‘onbewuste’. Ik zeg hem eenvoudigweg: “Het onbewuste -‐ wat een eigenaardig woord!”, omdat ik toen al meende dat het niet een term was die goed overeenstemde met het punt waarop hij was gekomen in zijn onderwijs. Hij antwoordt me – jullie kunnen het zien, jullie hebben het gezien, jullie weten het – met een ontkenning: “ Freud heeft er geen beter gevonden en er kan niet worden op teruggekomen.” Dus, hij geeft toe dat dit woord onvolmaakt is en hij ziet af van elke poging om het te vervangen. Maar twee jaar later is hij van mening veranderd zo men zijn geschrift “Joyce Le Symptôme”13 mag geloven. Hij schuift er het neologisme naar voren, waarover ik het had en waarvan hij voorspelt dat het het freudiaanse woord voor het onbewuste zal vervangen, namelijk het spreekwezen (le parlêtre). Dit is de ingreep waarvan ik voorstel dat hij ons kompas zal zijn voor ons volgend congres. Deze metafoor, de substitutie van het freudiaanse onbewuste door het lacaniaanse spreekwezen legt een vonk vast. Ik stel voor deze als wijzer te nemen voor wat in de psychoanalyse van de XXIste eeuw verandert, wanneer ze rekening moet houden met een andere symbolische orde en een ander reële dan degene waarop ze gevestigd was. Dat de psychoanalyse verandert, is een feit. Ze is veranderd, laat Lacan met een zekere boosaardigheid opmerken, voor zover ze eerst door Freud alleen werd beoefend en vervolgens in koppel. Maar ze heeft nog heel wat andere veranderingen gekend die we kunnen inschatten van zodra we Freud lezen, en zelfs wanneer we de eerste Lacan lezen en herlezen. Ze verandert daadwerkelijk, ook al blijven we vasthangen aan verouderde woorden en schema’s. Het is een onophoudelijke inspanning om zo dicht mogelijk bij de analytische ervaring te blijven om haar te benoemen, zonder te pletter te lopen op de muur van de taal. Om ons te helpen deze
6
muur te overschrijden, hebben we een (a)mur14 nodig. Ik versta hieronder een agalmatisch woord dat de muur doorboort. En dit woord vind ik in het spreekwezen. Dit zal niet op de affiche van het volgende congres prijken. Maar er zal sprake zijn van het spreekwezen als datgene wat het onbewuste vervangt, voor zover het spreekwezen analyseren niet meer precies hetzelfde is als het analyseren van het onbewuste in de zin van Freud, zelfs niet van het onbewuste gestructureerd als een taal. Ik zou zelfs zeggen: laten we wedden dat het spreekwezen analyseren iets is wat we al doen en dat we nog moeten kunnen formuleren. We leren het formuleren wanneer we bijvoorbeeld over het symptoom spreken als een sinthoom. Ziehier, een woord, een concept dat dateert uit het tijdperk van het spreekwezen. Het vertaalt een verschuiving van het concept van het symptoom van het onbewuste naar het spreekwezen. Zoals jullie weten is het symptoom, als formatie van het onbewuste dat als een taal gestructureerd is, een metafoor, een betekeniseffect (effet de sens), geïnduceerd door een substitutie van een betekenaar voor een andere. Het sinthoom van een spreekwezen daarentegen is een lichaamsevenement, een opduiken van genieting. Niets zegt trouwens dat het lichaam waarover het gaat het uwe is. Als vrouw kan u het symptoom zijn van een ander lichaam. Er is hysterie wanneer er een symptoom van een symptoom is, wanneer je een symptoom maakt van het symptoom van een ander. Dit is een symptoom van de tweede graad. Het symptoom van het spreekwezen moet ongetwijfeld verhelderd worden in zijn verhouding tot de klinische typologie. In het spoor van Lacan vermeld ik enkel wat er voor de hysterie geldt. We zullen er niet in slagen indien we de structuur van het symptoom van het onbewuste vergeten, precies zoals de tweede topiek van Freud de eerste niet herroept, maar zichzelf ermee samenstelt. Zo ook kwam Lacan Freud niet uitwissen, maar hem verder uitbouwen, Het herwerken van zijn onderwijs vindt zonder scheuren plaats door de conceptuele topologie te gebruiken die de continuïteit verzekert zonder hernieuwing te beletten. Zo zullen we zeggen dat van Freud tot Lacan het mechanisme van de verdringing ons wordt verduidelijkt door de metafoor, net zoals deze metafoor ons, van het onbewuste naar het spreekwezen, de vorm geeft van het lichaamsevenement. De verdringing die door de metafoor wordt verduidelijkt is een encryptie (chiffrage) en deze operatie van encryptie werkt voor de genieting die het lichaam raakt. Het is door een dergelijk samen lappen van diverse stukken uit verschillende tijdperken, ontleend aan Freud en Lacan, dat ons denken structuur krijgt en wij moeten er niet voor terugdeinzen om op die manier te werk te gaan met zo’n lappendeken om vorderingen te maken in het vatten van de psychoanalyse van de XXIste eeuw. Ik zal – na het sinthoom – nog een ander woord aanstippen dat van het tijdperk van het spreekwezen is en dat ik naast het sinthoom zijn plaats wil geven. Het is een woord dat ook verplicht om over te gaan tot een nieuwe classificatie voor de ons vertrouwde concepten. Het woord dat ik naast het sinthoom plaats, is escabeau
7
(opstapje) dat ik ontleen aan “Joyce le Symptôme”15 , in het Spaans wordt dit escabel. Een opstapje is geen ladder – het is kleiner dan een ladder – maar er zijn treden. Wat is een opstapje?-‐ ik bedoel een psychoanalytisch opstapje, niet alleen de bibliotheekladder die men nodig heeft om zijn boeken te nemen. Algemeen is het dat waarop het spreekwezen zich hijst om mooi te wezen (pour se faire beau). Het is zijn voetstuk dat hem toelaat zich te verheffen tot de waardigheid van het Ding.16 (Miller toont het verhoog van zijn lessenaar) Dit hier bijvoorbeeld is een klein opstapje voor mij. Het opstapje is een transversaal concept. Het vertaalt met een beeld de freudiaanse sublimatie, maar op het kruispunt met het narcisme. Ziehier een toenadering die eigen is aan het tijdperk van het spreekwezen. Het opstapje is de sublimatie, in zoverre ze zich baseert op het eerste ‘ik denk niet’ (je ne pense pas) van het spreekwezen. Wat is dit ‘ik denk niet’’? Het is de negatie van het onbewuste waardoor het spreekwezen zich meester waant van zijn zijn. Met zijn opstapje voegt hij hieraan toe dat hij zich een mooie meester waant. Wat men cultuur noemt, is niets anders dan de voorraad van opstapjes waaruit men kan putten om te pronken en zichzelf te verheerlijken. Om een voorbeeld te geven van deze categorieën die lijken door te breken en die we nodig hebben, dacht ik een vergelijking tussen het sinthoom en het opstapje te geven. Wat wakkert dit opstapje aan? Het is het spreekwezen onder zijn gedaante van genieting van het woord. Het is dit genieten van het woord dat de grote idealen van het Goede, het Ware en het Schone tot stand brengt. Het sinthoom daarentegen, als symptoom van het spreekwezen, is verbonden met het lichaam van het spreekwezen. Het symptoom ontstaat uit het merkteken dat het woord graaft wanneer het kiest om te spreken en het een evenement in het lichaam veroorzaakt. Het opstapje situeert zich aan de kant van de genieting van het woord die de zin insluit. De genieting eigen aan het sinthoom daarentegen sluit de zin uit. Lacan is geboeid geraakt door James Joyce en in het bijzonder door zijn werk Finnegans Wake omdat het de krachttoer (tour de force) – of kluchttoer (tour de farce) – weergeeft om het symptoom en het opstapje te laten convergeren. Joyce heeft precies van het symptoom zelf, als wars van zin, als onbegrijpelijk, het opstapje van zijn kunst gemaakt. Hij heeft een literatuur gecreëerd waarvan de genieting even ondoorgrondelijk is als die van het symptoom, en die toch een kunstobject blijft, verheven op het opstapje tot de waardigheid van het Ding. Men kan zich afvragen of de muziek, de schilderkunst, de schone kunsten hun Joyce hebben gehad. Wat misschien in het muzikale register met Joyce overeenstemt, is de atonale compositie die door Schönberg werd ingeluid en over wie net werd gesproken.17 En voor de Schone Kunsten was misschien een zekere Marcel Duchamp de baanbreker. Joyce, Schönberg, Duchamp zijn de makers van opstapjes die bestemd zijn om kunst te maken met het symptoom, met de ondoorgrondelijke genieting van het symptoom. En het zou moeilijk zijn te oordelen hoe het in de kliniek met dat opstapje-‐sinthoom is gesteld. We moeten er veeleer ons voordeel mee doen.
8
Maar, zeg me, van zijn symptoom een opstapje maken, is dat nu juist niet waar het in de passe om gaat, daar waar men zijn symptoom en zijn opake genieting uitspeelt ? In analyse gaan is werken aan de castratie van het opstapje om de opake genieting van het symptoom aan het licht te brengen. Maar de passe doen, is het opvoeren van zijn aldus opgeschoond symptoom om er voor zichzelf een opstapje van te maken onder applaus van de analytische groep. Om het met freudiaanse woorden te zeggen, gaat het uiteraard om sublimatie en het applaus is absoluut niet bijkomstig. Het moment waarop de toehoorders tevreden zijn, maakt deel uit van de passe. Men zou zelfs kunnen stellen dat de passe op dat ogenblik tot stand komt. In de tijd van Lacan heeft men nooit publiekelijk getuigd over de passe. Deze handeling bleef begraven in de krochten van het instituut, slechts enkele ingewijden waren op de hoogte – de passe was een zaak van nog geen tien personen. Laten we het maar zeggen, het was mijn uitvinding om daar een publiek gebeuren van te maken, omdat ik wist, omdat ik dacht, omdat ik geloofde dat dit deel uitmaakte van de essentie zelf van de passe . De opstapjes zijn er om schoonheid te creëren, want schoonheid is de laatste verdediging tegen het reële. Maar eens de opstapjes omgegooid en verbrand zijn, moet het geanalyseerde spreekwezen nog zijn vaardigheid aantonen om om te gaan met het reële en om er een kunstvoorwerp van te maken, om te spreken, om het goed te zeggen. Hij wordt uitgenodigd om het woord te nemen en dat zet hem op weg. Het gebeuren van de passe is geen benoeming, geen beslissing van een groep deskundigen. De passe is het spreken van één alleen, Analyticus van de school, wanneer hij orde brengt in zijn ervaring, wanneer hij dit duidt in het voordeel van iedere deelnemer van een congres dat hij moet bekoren en enthousiast maken – en dit is in ruime mate uitgeprobeerd tijdens dit laatste congres. Spreken (un dire) is een modus van het woord die gekenmerkt wordt als wat een evenement uitmaakt. Freud maakte een onderscheid tussen de verschillende modi van het bewustzijn: het bewuste, het voorbewuste, het onbewuste. Als we verschillende modi moeten onderscheiden, dan zijn het niet de modi van het bewustzijn, maar die van het spreken (parole). In de retoriek heb je de metafoor en de metonymie; in de logica het modale en het apofantische, het affirmatieve, zelfs het imperatieve; en vanuit stilistisch oogpunt bestaat het cliché, het spreekwoord, het refrein en van het woord hangt de schriftuur af… Welnu, wanneer het onbewuste vorm krijgt vanuit het woord en niet langer vanuit het bewustzijn, krijgt het een nieuwe naam: het spreekwezen. Het zijn waarover het gaat, gaat het woord niet vooraf. Het is integendeel het woord dat het zijn verleent aan dit dier door een achteraf-‐effect. Daarom maakt het lichaam zich los van dit zijn om over te gaan naar het register van het hebben. Het spreekwezen is niet het lichaam, het heeft het18. Het spreekwezen wordt zowel met zijn lichaam voor zover het imaginair is als met het symbolische geconfronteerd. De derde term, het reële, is het complex of het implex (niet tot een schema herleidbaar) van de twee andere. Het sprekende lichaam kent twee genietingen: genieting van het woord en genieting van het lichaam. De ene leidt tot het opstapje, de andere ondersteunt het sinthoom. Er
9
bestaat dus bij het spreekwezen tegelijkertijd genieting van het lichaam en genieting die zich buiten het lichaam plaatst. Genieting van het woord identificeert Lacan moedig en logisch met de fallische genieting in zoverre dat ze niet harmonisch is met het lichaam. Het sprekende lichaam geniet dus in twee registers: enerzijds geniet het van zichzelf, het voorziet zichzelf van genieting, het geniet zich – reflexief gebruik van het werkwoord -‐, anderzijds onderscheidt een orgaan van dit lichaam zich door het genieten voor zichzelf. Het condenseert en isoleert een specifieke genieting die zich verdeelt over de objecten a. Het is hierin dat het sprekende lichaam verdeeld is wat zijn genieting betreft. Het vormt geen eenheid zoals het imaginaire laat geloven. Daarom moet de fallische genieting gescheiden worden in het imaginaire tijdens de bewerking die de castratie heet. Het sprekende lichaam spreekt in termen van driften. Dit laat Lacan toe om de drift voor te stellen naar het model van een betekenaarsketting. Hij ging verder op de weg van de verdubbeling in zijn logica van het fantasma waarin hij het Es en het onbewuste van elkaar scheidt. Maar het concept van het sprekende lichaam is op zijn beurt de verbinding tussen het Es en het onbewuste. Het herinnert eraan dat de betekenaarskettingen die wij op zijn freudiaans ontcijferen op het lichaam aangesloten zijn en dat ze bestaan uit genietende substantie. Freud zei dat het Es het grote reservoir van libido is, deze uitspraak vertaalt zich naar het sprekende lichaam dat als dusdanig genietende substantie is. Het is aan het lichaam dat de objecten a onttrokken worden; het is uit het lichaam dat de genieting wordt geput waarvoor het onbewuste werkt. Freud kon zeggen dat de theorie over de driften een mythologie was. Wat echter geen mythe is, is de genieting. Freud noemt het psychische apparaat in het hoofdstuk 7 van de Droomduiding een fictie. Wat geen fictie is, is het sprekende lichaam. Het is in het lichaam dat Freud het principe van de fictie van het psychische apparaat vond. Het is gebouwd op een reflexieve boog als een proces dat geregeld is om de hoeveelheid excitatie zo laag mogelijk te houden. Lacan heeft het psychische apparaat dat gestructureerd is door de reflexieve boog vervangen door het onbewuste dat gestructureerd is als een taal. Niet stimulus-‐respons, maar betekenaar-‐betekende. Alleen – dit is een uitdrukking die ik al onderstreept en uitgelegd heb – is deze taal een hersenspinsel van weten over detaal (lalangue),19 detaal van het sprekende lichaam. Hieruit volgt dat het onbewuste zelf een hersenspinsel van weten is over het sprekende lichaam, over het spreekwezen. Wat is een hersenspinsel van weten? Het is een verstrengeling van semblants die zich losmaken van een reële en die het tegelijkertijd omsluiten. De grootste verandering die de symbolische orde in de XXIste heeft geraakt, is het feit dat ze voortaan door velen als een verstrengeling van semblants opgevat wordt. De traditionele categorieën die het bestaan organiseren, worden loutere sociale constructies, gedoemd om afgebroken te worden. De semblants wankelen niet alleen, maar ze worden ook als semblants erkend. En door een eigenaardige kruising is het de psychoanalyse die met Lacan de andere term van de conceptuele polariteit herstelt: niet alles is semblant, er bestaat een reële.
10
Het reële van de sociale band is dat de seksuele verhouding niet bestaat. Het reële van het onbewuste is het sprekende lichaam. Zolang de symbolische orde werd opgevat als een weten dat het reële regelt en er zijn wet aan oplegt, werd de kliniek gedomineerd door de tegenstelling tussen neurose en psychose. De symbolische orde wordt nu opgevat als een systeem van semblants dat het reële geen bevelen oplegt, maar dat aan het reële onderworpen is. Het is een systeem dat antwoordt op het reële van de seksuele verhouding die niet bestaat. Hieruit volgt, zou ik zeggen, een fundamentele klinische gelijkheid tussen de spreekwezens. De spreekwezens zijn door het mentale zelf veroordeeld tot mentale debiliteit, precies door het imaginaire als het imaginaire van het lichaam en het imaginaire van de zin. Het symbolische drukt semantische voorstellingen in het imaginaire lichaam, die het sprekende lichaam weeft en losmaakt. Hierin veroordeelt zijn debiliteit het sprekende lichaam tot de waan. Men vraagt zich af hoe iemand die zijn of haar analyse heeft afgerond, nog zou kunnen denken normaal te zijn. In de economie van de genieting kan de ene meesterbetekenaar voor een andere worden ingewisseld. Van debiliteit tot waan, de opeenvolging is juist. De enige uitweg die zich daar voorbij voor het spreekwezen opent, is zich dupe maken van een reële, dit wil zeggen een discours voeren waarin de semblants een reële vatten, een reële waarin men moet geloven zonder zich er aan te hechten, een reële dat geen zin heeft, dat onverschillig is voor de zin, en niets anders kan zijn dan wat het is. De debiliteit daarentegen is dupe zijn van het mogelijke. Dupe zijn van een reële – wat ik voorsta-‐ is de enig mogelijke luciditeit voor het sprekende lichaam om zich te oriënteren. Debiliteit – waan -‐ dupe zijn, dit is de staalharde trilogie die de knoop van het imaginaire, het symbolische en het reële weerspiegelt. Vroeger sprak men over de indicaties voor een analyse. Men woog af of deze of gene structuur zich tot analyse leende en gaf aan hoe men bij iemand zonder indicaties een analyse kon weigeren. In het tijdperk van het spreekwezen, laat ons de waarheid zeggen, analyseert men om het even wie. Een spreekwezen analyseren vraagt om een spel te spelen tussen waan, debiliteit en dupe zijn. Het is een waan dirigeren op een manier dat zijn debiliteit wijkt voor de duperie van het reële. Freud had nog te maken met wat hij verdringing noemde. Wij kunnen in het relaas van de passes horen hoe weinig dit concept nu nog maar gebruikt wordt. Uiteraard zijn er de herinneringen. Maar niets getuigt van de authenticiteit ervan. Geen enkele is definitief. De zogenaamde terugkeer van het verdrongene wordt altijd meegevoerd in de stroom van het spreekwezen waar de waarheid zich zonder ophouden liegend onthult. In plaats van de verdringing installeert de analyse van het spreekwezen de liegende waarheid, die voortvloeit uit wat Freud als oerverdringing heeft erkend. Dit wil zeggen dat de waarheid intrinsiek van dezelfde natuur is als de leugen. Het proton pseudos is ook het ultieme valse. Wat niet liegt, is de genieting, de genieting of de genietingen van het sprekende lichaam.
11
De interpretatie is niet zoals Freud wou, een onderdeel van de constructie van een geïsoleerd element van de verdringing. Het is geen hersenspinsel weten. Het is evenmin een effect van waarheid dat onmiddellijk wordt geabsorbeerd door een opeenvolging van leugens. De interpretatie is een zeggen dat het sprekende lichaam op het oog heeft om er een evenement in voort te brengen, om in de buik te slaan, zei Lacan, dit kan niet worden geanticipeerd, maar verifieert zich achteraf, want het effect van de genieting kan niet worden berekend. Alles wat een analyse kan doen, is zich richten naar de pulsatie van het sprekende lichaam om in het symptoom binnen te sluipen. Wanneer men het onbewuste analyseert, is de zin van de interpretatie de waarheid. Wanneer men het spreekwezen, het sprekende lichaam analyseert, is de zin van de interpretatie de genieting. Deze verschuiving van de waarheid naar de genieting geeft ons de maat op van wat de analytische praktijk wordt in het tijdperk van het spreekwezen. Daarom stel ik voor om ons voor het volgende congres te verenigen onder het banier van “Het onbewuste en het sprekende lichaam”. Dat is een mysterie, zei Lacan. We zullen proberen daar binnen te gaan en dit te verhelderen. Welke stad zou voor ons meer geschikt zijn dan Rio de Janeiro? Onder de naam Pain de sucre heeft ze als embleem het mooiste van alle opstapjes. Dank u wel. [Franse versie opgesteld door Anne-‐Charlotte Gauthier, Eve Miller-‐Rose en Guy Briole. Mondelinge tekst, niet nagezien door de auteur] verschenen in La Cause du désir, 88, pp. 104-‐114 Vertaling: Joost Demuynck, Anne Lysy, Nadine Dupont en Steven Verdonck 1 Lezing bij het slot van het IXde congres van de Association mondiale de psychanalyse (AMP), op 17 april 2014 in Parijs. Jacques-‐Alain Miller stelde er het thema voor van het Xde congres dat zal plaatsvinden in Rio de Janeiro van 25 tot 28 april 2016. 2 Rameau: in de mijnbouw is dit een toegangsgalerij. [JD] 3 Lacan J., Le Séminaire, livre XX, Encore, Paris, Seuil, 1975, p. 102-‐103. 4 Hegel, G.W.F., La Phénoménologie de l’esprit, trad. J. Hyppolite, t. 2, Paris, Aubier, 1941, p. 136. 5 Cf. Miller J.-‐A., “L’orientation lacanienne. Un effort de poésie”, leçon du 13 novembre 2002, inédit. 6 Cf. Lacan J., Le Séminaire, livre XX, Encore, op. cit., p. 118. 7 Descartes R., “Méditation sixième”, Méditations. Objections et réponses, Paris, Gallimard, 1953, p. 326.
12
8 Ibid., p. 330. 9 Husserl E., Méditations cartésiennes. 10 Merleau-‐Ponty M., “L’entrelacs – Le chiasme”, Le Visible et l’invisible, Paris, Gallimard, 1964, p. 172-‐204. 11 Lacan J., Le Séminaire, livreXI, Les quatre concepts fondamentaux de la psychanalyse, Paris, Seuil, 1973, p. 87. 12 Lacan J., “Télévision”, Autres écrits, Paris, Seuil, 2001, p. 511. 13 Cf. Lacan J., “Joyce le Symptôme”, Autres écrits, op. cit., p. 568. Handelt eveneens over dit punt: Le Séminaire, livre XXIII, Le sinthome, Paris, Seuil, 2005, p. 56: “…bij het subject dat gedragen wordt door het spreekwezen, is wat ik aanduid als zijnde het onbewuste”. 14 Lacan J., Je parle aux murs, Paris, Seuil, 2011, p. 103. 15 Cf. Lacan J., “Joyce le Symptôme”, op. cit., p. 565-‐569. 16 Lacan J., Le Séminaire, livre VII, L’éthique de la psychanalyse, Paris, Seuil, 1986, p. 133. 17 Cf. Masson D., “Impromptu. Les chemins du réel en musique”, interventie tijdens het IXde congres van de AMP, Parijs, 17 april 2014, onuitgegeven – te beluisteren op de site radiolacan.com en te bekijken op de site congresamp2014.com. 18 Cf. Lacan J., Le Séminaire, livre XXIII, Le sinthome, Paris, Seuil, 2005, p. 154. 19 Cf. Lacan J., Le Séminaire, livre XX, Encore, op. cit., p. 127.
13