EEN UITGAVE VAN DE SAMENWERKENDE HANDHAVINGSPARTNERS IN LIMBURG
Het nieuwe Besluit Emissie-eisen Middelgrote Stookinstallaties (BEMS) Het ‘Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer’, kortweg BEMS, vervangt BEES-B en stelt nieuwe eisen aan de uitstoot van stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en fijnstof (voor installaties met vooral vloeibare en/of vaste brandstoffen). BEMS stelt voor gasmotoren voor het eerst ook eisen aan de uitstoot van onverbrande koolwaterstoffen. Installaties die vanaf 1 april 2010 in gebruik worden genomen moeten meteen aan de nieuwe eisen voldoen. Voor bestaande installaties blijven tot 1 januari 2017 de meest recente eisen uit BEES-B of de milieuvergunning van toepassing. Voor installaties die draaien in een situatie waarbij externe CO2 wordt benut voor de CO2-bemesting geldt die overgangstermijn tot 1 januari 2019.
Stimuleringsregelingen strenger De nieuwe emissie-eisen zijn aangescherpt aan de best beschikbare technieken anno 2009. Voor gasmotoren zijn de eisen voor NOx flink aangescherpt (van 500 naar respectievelijk 340 en 100 mg/Nm3). Ook stimuleringsregelingen als SDE, MIA/VAMIL en Groen Labelkasregeling kennen emissie-eisen voor NOx en methaan. Deze zijn steeds fracties scherper dan BEMS. Voor de eenduidigheid bevat BEMS ook eisen aan de SO2-uitstoot van aardgasgestookte installaties. In de praktijk zullen deze installaties, zolang ze worden gestookt op (Nederlands) aardgas met een zwavelgehalte van minder dan 0,1%, steeds veel minder zwavel uitstoten dan de BEMS-norm van 200 mg/Nm3.
Ondergrens en nominaal en thermisch vermogen Voor gasmotorinstallaties, vloeistofmotorinstallaties en gasturbine-installaties geldt in het BEMS geen ondergrens voor het vermogen (Dus alle WKK’s vallen onder dit Besluit). Voor ketelinstallaties geldt dat op basis van het vermogen moet worden bepaald of een installatie onder dit besluit valt. De ondergrens is 1 MWn (nominaal) vermogen voor ketelinstallaties. De bovengrens van het BEMS is 50 MWth (thermisch) omdat dan het BEES-A van toepassing is. Direct gestookte luchtverhitters vallen niet onder het BEMS. Dit geldt zowel voor de emissienormen als voor de keuringsverplichting. Er gelden wel eisen voor het op de markt brengen van branders. Onderhoud of keuring kan dus (nog) niet worden afgedwongen, wel is dit aanbevolen in verband met de veiligheid van de aanwezigen in de ruimte.
Glastuinbouw & Milieu b e l i c h t editie 5 - september 2010
De belasting (op onder- of bovenwaarde) en het vermogen is terug te vinden op het typeplaatje van het toestel of de installatie. Om aan te geven of de belasting op onder- of bovenwaarde is aangegeven, is een ‘Hi’ van inferior (onderwaarde) of een ‘Hs’ van superior (bovenwaarde) toegevoegd. Hi komt overeen met thermisch vermogen zoals bedoeld in de regelgeving. Is de stookinstallatie opgebouwd uit een ketel en een losse ventilatorbrander dan is op het typeplaatje van
de brander de belasting weergegeven. Het vermogen is terug te vinden op het typeplaatje van de ketel en veelal ook de belasting. Bij oudere verwarmingsketels zijn het nominaal en thermisch vermogen nog aangegeven in kcal/h (1000 kcal/h = 1,16 kW).
Emissiegrenswaarden in [mg/Nm3]
Ketels >1 MWth NOx SO2 Totaal stof Vaste en vloeibare brandstof m.u.v. biomassa 100 200 05 Biomassa < 5 MWth 200 200 20 05 Biomassa > 5 MWth 145 200 070 200 0- Gasvormige brandstof Gasturbine-installaties NOx SO2 Totaal stof Gasvormige brandstof 140 200 0- Vloeibare brandstof 140 200 15 Vloeistofmotoren NOx SO2 Totaal stof Vloeibare brandstoffen 450 200 50 Gasmotoren NOx SO2 Totaal stof Gasvormige brandstof m.u.v. biomassa 0- gasmotoren < 2,5 MWth 340 200 0- gasmotoren > 2,5 MWth 100 200 0- Biogas 340 200
Voor gasgestookte verwarmingsketels blijven de emissie-eisen onveranderd. Over vier jaar zullen de huidige eisen in BEMS worden geëvalueerd en waar mogelijk verder aangescherpt op basis van de dán best beschikbare technieken.
Meetverplichting Ter controle van de eisen voor emissiegrenswaarden geldt voor stookinstallaties een meetverplichting. Dit kan een afzonderlijke of een continue meting zijn. Als er volgens het BEMS geen verplichting geldt om continu te meten, mag de inrichtinghouder dit toch doen. De verplichting tot periodieke metingen vervalt dan. In het BEES-B was er geen NOx meetverplichting voor ketelinstallaties van minder dan 7,5 MW als de brander was voorzien van een “Gastex Qa LOW NOx” keurmerk. Deze mogelijkheid is met de inwerkingtreding van het
CxHy CxHy CxHy CxHy 1500 -
BEMS vervallen. Er werd door middel van typekeur te weinig zekerheid gekregen over het voldoen aan de emissie-eis. Ook reguleert het BEMS de keuring en het onderhoud van stookinstallaties. Het regime voor keuring en onderhoud treedt direct op 1 april 2010 voor alle stookinstallaties in werking. De keuring en het onderhoud van stookinstallaties moet regelmatig worden uitgevoerd door een SCIOS gecertificeerd bedrijf. Op de website www.infomil.nl is een informatieblad beschikbaar voor toepassing van het BEMS waarin de verschillende aspecten nader zijn toegelicht en uitgewerkt. Met behulp van BEMS-digitaal (ook op deze site) kan worden vastgesteld of de emissies van een stookinstallatie onder het BEMS vallen en welke emissie-eisen er gelden.
Sierteelt en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden: naleving moet beter De Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit controleert of ondernemers in de glastuinbouw de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden goed naleven. De afgelopen jaren bleek dat vooral de naleving bij de sierteelt onder glas te wensen overliet. Vooral in de rozenteelt constateerde de AID veel overtredingen. Het gebruik van niet-toegelaten middelen blijkt een probleem in deze sector. Telers vragen zich af waarom er zo’n strenge regels zijn, terwijl ze geen consumptiegewassen telen.
Slechte naleving bij sierteelt onder glas
Veel overtredingen bij rozenteelt onder glas
Uit nalevingsmetingen van de AID van de afgelopen jaren blijkt dat bij de sierteelt onder glas relatief veel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De siertelers onder glas behoren daarmee tot één van de zogenoemde hoog risico doelgroepen van de AID. Uit nalevingsmetingen van 2009 blijkt dat deze groep een nalevingsniveau kent van 23 procent. Dat is erg laag en wordt mede veroorzaakt door het niet-naleven van administratieve bepalingen, zoals het niet bijhouden van een gewasbeschermingsplan en een onvolledige registratie van gebruikte middelen. Daarnaast bleek uit de nalevingsmeting dat 53 procent van de siertelers onder glas gebruik maakt van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of deze middelen niet volgens de voorschriften gebruikt. Het nalevingsniveau is ten opzichte van 2005 gedaald. Dit ligt voor een deel aan het feit dat het gewasbeschermingsplan in 2005 nog niet verplicht was. Ook zijn de onderzoekstechnieken van de laboratoria verder ontwikkeld, waardoor veel meer werkzame stoffen in de bladmonsters aangetoond kunnen worden.
Sinds 2005 controleert de AID intensief in deze teeltgroep. Het nalevingsniveau lag toen op zestien procent, wat aanleiding was voor afzonderlijke handhavingsprojecten om de naleving bij rozentelers te verhogen. Er is wel verbetering, want nu voldoet 44 procent van de rozentelers aan de voorwaarden, maar dit is nog onvoldoende. In 2009 zijn 83 van de 218 snijrozentelers gecontroleerd. In de gewasmonsters van 48 bedrijven zijn werkzame stoffen aangetroffen die niet in Nederland zijn toegelaten in de rozenteelt.
Oorzaken In interviews geven de niet-nalevers aan dat zij noodgedwongen de regels overtreden. Als redenen geven zij aan dat er een gebrek is aan goede middelen en problemen met hardnekkige meeldauw. Volgens kwekers die wél naleven, is het wel degelijk mogelijk binnen Nederland rozen te telen zonder gebruikmaking van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Volgens hen is het een kwestie van ‘er bovenop zitten’ om een meeldauwbestrijding te laten slagen.
Glastuinbouw & Milieu b e l i c h t editie 5 - september 2010
Zij hanteren een lagere plantdichtheid per vierkante meter waardoor zij ziekten en plagen beter kunnen bestrijden. Ook gebruiken zij vaker minder gevoelige rassen of zetten biologische bestrijders in. Daarnaast zien we onder deze groep kleine initiatieven zoals pleksgewijze behandelingen met een rugspuit of het verwijderen van bloemen. Tot slot geven deze ondernemers aan dat ze hygiëne hoog in het vaandel hebben staan.
Risico’s
Tijdens bedrijfsbezoeken horen AID-controleurs nog regelmatig dat siertelers niet inzien waarom de regels voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo streng zijn voor een sector die geen consumptiegewassen teelt. Maar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen houdt altijd een risico in. Die risico’s zijn er niet alleen voor de consument van groenten en fruit, maar ook voor het milieu en voor de werknemer die met het gewasbeschermingsmiddel werkt. Voor toegelaten gewasbeschermingsmiddelen is onderzocht wat de gezondheidsrisico’s voor werknemers zijn en bij het werken volgens de voorschriften aanvaardbaar bevonden. Van de niet-toegelaten middelen zijn deze risisco’s voor o.a. het personeel in een afgesloten ruimte (kas) niet onderzocht en is dus niet bekend wat de risico’s zijn. Het inzetten van jeugdig personeel in de kassen draagt een extra risico in zich en het werken van jeugdigen in gespoten gewassen moet voorkomen worden.
Ook daarom is het belangrijk dat gewasbeschermingsmiddelen alleen worden gebruikt volgens de regelgeving uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Ook in 2010 wordt toegezien op de naleving van deze wet en kunnen overtredingen leiden tot geldboetes.
De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit Per 1 januari 2012 fuseren de Algemene Inspectiedienst (AID), de Plantenziektenkundige Dienst (PD) en de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Tot die tijd zijn de drie organisaties bijeengebracht in een tijdelijke werkorganisatie met als naam de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit. In juridische zin blijven AID, PD en VWA bestaan tot de fusie is voltooid. De nieuwe VWA kiest voor een tijdelijke werkorganisatie om vanuit de praktijk de organisatie te laten aansluiten op de samenleving. De ervaringen van 2010 en 2011 dragen bij aan een goede structuur en werkwijze voor de toekomstige Voedsel en Waren Autoriteit. Op de internetsite van de nieuwe VWA is de informatie van alle drie de organisaties bijeengebracht: www.nieuwevwa.nl.
Emissienormen voor substraatteelten Zoals al eerder gemeld is het Besluit glastuinbouw op onderdelen per 1-10-2009 gewijzigd, de registratie van verbruiksgegevens voor glastuinbouwbedrijven met substraatteelten is geschrapt. Hiervoor is de registratie en rapportage van emissiecijfers in de plaats gekomen, grondgebonden teelten moeten verbruiksgegevens blijven registreren en rapporteren. Uiteindelijk zullen in een later stadium voor de grondgebonden teelten ook emissienormen gaan gelden. De rapportage dient via een geaccepteerde deskundige aangeleverd te worden aan de Uitvoeringsorganisatie (UO). Substraatteeltbedrijven die geen spuiwater lozen hebben door de wijziging minder administratieve last. Indien glastuinbouwbedrijven overtollig gietwater op oppervlaktewater en of riool lozen zal het volume en de gehaltes van stikstof en fosforverbindingen van het
geloosde water gemeten moeten worden. Dit alles met het doel om de N en P vracht te kunnen bepalen. Er zijn normen in het Besluit glastuinbouw opgenomen voor de maximale lozing van stikstof per jaar per ha. De lozingsnormen zoals die vanaf 1-1-2010 gelden zijn gebaseerd op lozingscijfers uit het verleden. Aan de hand van eerder aangeleverde emissierapportages door de glastuinbouwbedrijven bij de UO heeft er inmiddels een aanpassing plaats gevonden van de emissienormentabel. Voorheen hadden we 7 emissiegroepen. Hieraan zijn 2 emissiegroepen (3 en 5) toegevoegd en enkele teelten zijn in een reëlere emissiegroep geplaatst. Uitgangspunt van de overheid blijft dat er haalbare emissienormen voor de bedrijven moeten zijn.
Nieuwe indeling van emissiegroepen voor gewassen op substraat inclusief potplanten Emissie-groep
2010 t/m 2014
2015 t/m 2017
2018 t/m 2020
2021 t/m 2025
2024 t/m 2026
2027
Emissienormen voor de lozing aan stikstof (kg N/ha/ja)
1 2 3 4 5 6 7 8 9
025 050 075 100 125 150 200 250 300
017 033 050 067 083 100 133 167 200
013 025 038 050 067 075 100 125 150
008 017 025 033 042 050 067 083 100
04 08 13 17 21 25 33 42 50
ca. 0 ca. 0 ca. 0 ca. 0 ca. 0 ca. 0 ca. 0 ca. 0 ca. 0
Voorlopige indeling gewassen voor substraat inclusief potplanten anthurium, overige groentengewassen paprika, overige orchideeën
tomaat komkommer, potplanten, overige sierteeltgewassen gerbera, roos phalaenopsis
Emissiegroep 3 en 5 zijn toegevoegd ten opzichte vorige emissie tabel In de toekomst zullen tijdens de bedrijfscontroles de emissiecijfers gecontroleerd worden en aan de hand van door het bedrijf opgegeven lozingsvolume en analyse gegevens eventueel worden na gerekend. Bij overschrijding emissie norm zal met bedrijf worden gezocht naar mogelijkheden om aan de gestelde norm te gaan voldoen. Overschrijding kan ook gevolg zijn van onjuiste metingen en of registraties. Goede registratie is dus van groot belang.
Verder levert het onnodig lozen van spuiwater extra kosten op want er worden onnodig meststoffen en energiekosten (energiekosten pompen, waterbehandeling e.d.) weggegooid. Uit eigen berekeningen blijkt dat dit kan variëren van € 0,05 tot 0,20 /m². Voor meer informatie kunt u contact opnemen met: ing. J.T.M.(John) Timmermans Senior inspecteur buitengebied Waterschap Peel en Maasvallei Telefoon: (077) 389 11 47
Glastuinbouw & Milieu b e l i c h t editie 5 - september 2010
Wijzigingen in de vergunningplicht Op 1 oktober 2009 is een wijziging van het Besluit glastuinbouw in werking getreden. Voor de vraag of een bedrijf onder de werkingssfeer van het Besluit glastuinbouw kan vallen of dat toch een vergunningplicht blijft, is er het een en ander veranderd. Officieel wordt de vergunningplicht tegenwoordig geregeld in het Activiteitenbesluit. In het Besluit glastuinbouw wordt alleen een onderscheid gemaakt in typen glastuinbouwbedrijven: glastuinbouwbedrijven type A zijn vergunningplichtig. De omschrijving van glastuinbouwbedrijf type A kent een aantal versoepelingen en een aantal aanscherpingen.
De versoepelingen van de vergunningplicht zijn: •
•
•
•
•
•
het verstoken of verbranden van andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas, gasolie of biodiesel is toegestaan in installaties met een vermogen van maximaal 20 kW (dit was tot nu toe niet toegestaan); vergunningplicht is pas van toepassing bij een of meer elektro- of verbrandingsmotoren met een totaal geïnstalleerd vermogen van 15 mW of meer (dit was bij een warmtekracht- of warmtepompinstallatie(s) met een groter gezamenlijk nominaal elektrisch vermogen dan 10 mW); het maximale vermogen van een ketelinstallatie is geen criterium meer voor vergunningplicht (was 7500 kW); het aanwezig zijn van een of meer broeikasgasinstallaties (CO2-installaties) is geen criterium meer voor vergunningplicht; het aanwezig zijn van meer dan 1.000 kg bestrijdingsmiddelen is geen criterium meer voor vergunningplicht; vergunningplicht is pas van toepassing bij koel- en vriesinstallaties of warmtepompen met een inhoud per installatie van meer dan 1.500 kg (was 200 kg) ammoniak.
De aanscherpingen van de criteria voor vergunningplicht zijn: •
maximale opslag van in totaal 150 m3 van diesel, huisbrandolie, gasolie, lichte stookolie, biodiesel of afgewerkte olie in bovengrondse tanks in de buitenlucht (was onbeperkt);
• • •
•
maximale opslag van in totaal 1,5 m3 petroleum in bovengrondse tanks (was 15 m3); wanneer het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is geldt vergunningplicht; indien een bedrijf dat is opgericht vóór 1 mei 1996 en, met eventuele uitbreidingen na dit tijdstip, de afstand daarbij kleiner wordt dan 25 m tot een catergorie I-object of kleiner dan 10 m tot een categorie II-object; indien een bedrijf dat is opgericht vóór 1 mei 1996 en, met eventuele uitbreidingen na dit tijdstip, de afstand na 1 oktober 2009 tot een object van categorie I minder dan 50 m wordt, dan wel de afstand tot een object categorie II minder dan 25 m wordt. Verduidelijking van de regel: alleen bedrijven die vóór 1 mei 1996 zijn opgericht en die nu voldoen aan de afstandseisen van 50 c.q. 25 m, worden nu dus vergunningplichtig als uitgebreid wordt tot binnen de genoemde afstandseisen.
Als bij een milieucontrole van een – tot 1 oktober jl – vergunningplichtig glastuinbouwbedrijf wordt geconstateerd dat nu het Besluit glastuinbouw van toepassing is, gaat de vergunning van rechtswege over in het Besluit. Andersom kan natuurlijk ook: blijkt uit een van de activiteiten nu een vergunningplicht dan moet een oprichtingsvergunning worden aangevraagd. Het meldingsformulier voor het Besluit glastuinbouw van de gemeente Venlo is aangepast op deze wijzigingen. Het is te vinden op: www.venlo.nl/VenloPDFLibrary/Melding Besluit glastuinbouw milieubeheer.pdf
Glastuinbouw & Milieu belicht is tot stand gekomen in samenwerking met de Algemene Inspectiedienst (AID), de gemeente Venlo en Waterschap Peel en Maasvallei en wordt verspreid onder de Limburgse glastuinbouwondernemingen. Coördinatie en contactadres: SKP Limburg Postbus 5700 6202 MA Maastricht Telefoon: (043) 389 79 00 e-mail:
[email protected] www.handhavinglimburg.nl