Gawein en Gerlinde
G
awein veegde het zweet van zijn voorhoofd en bleef even staan uithijgen bij een smal bergbeekje. Het was warm vandaag, en dat terwijl de lente nog niet eens begonnen was. Zijn twaalf schapen blaatten klaaglijk in hun warme wintervacht. Gawein had medelijden met hen. Hij kon tenminste nog zijn jas uittrekken en scheppen vol heerlijk koud water in zijn gezicht gooien, maar die arme dieren konden alleen maar in de kleine stukjes schaduw staan onder de weinige bomen. Hij besloot ze vandaag wat vroeger dan anders terug te laten keren naar zijn eigen stuk van de berghelling, waar de zon in de middag verdwenen zou zijn. Maar eerst wilde hij ze hier nog volop van de geurende kruiden laten eten, zodat hun melk zoet en vol zou zijn. Hij pakte zijn staf weer op en wilde de schapen aansporen om door te lopen, toen hij een geluid hoorde. Het dreef met een zuchtje wind Gaweins kant op en verdween weer, maar toen hij ingespannen luisterde, hoorde hij het, heel zacht, nog een keer. Het was geen schapenbel of mensenstem, eerder een soort muziek. De vage klanken leken op en neer te gaan over de berghellingen, zwegen af en toe en leken dan Gawein naar zich toe te lokken met zoete tonen. Gawein voelde een glimlach om zijn mond komen. Wat een prachtige muziek! Hij kende niemand in het dorp die zo prachtig kon spelen – als hij erover nadacht, klonk 24
het niet eens menselijk. Was het misschien een berggeest? Hij had vaak verhalen gehoord over prachtige wezentjes die door de lucht zweefden en de meest verrukkelijke geluiden maakten. Het waren de geesten van overleden maagden die langs alpenweiden en rotshellingen zweefden en zich af en toe lieten zien aan bergboeren of herders. Ze schenen prachtig te zijn, met lange doorschijnende jurken en uitzonderlijk mooie vrouwelijke welvingen. Gawein begon opgewonden in de richting van de muziek te lopen. Hij had nog nooit een berggeest gezien – dit was zijn kans! De schapen liepen nieuwsgierig achter Gawein aan, die over rotsblokken en beekjes sprong en zich tussen struikgewas doorwrong om de bron van de muziek te kunnen vinden. Hij bleef met zijn kousen hangen in lage doornstruiken en stootte zijn tenen tegen boomstronken, maar hij liet zich leiden door de muziek en merkte niets van zijn ongemakken. Uiteindelijk bleef hij stilstaan op een open plek boven aan de berghelling. Daar zat, op een hoge rots, een klein vrouwelijk figuurtje met een fluit, waardoor die wonderbaarlijke tonen werden voortgebracht. Gawein keek verwonderd toe; was dit een berggeest? Maar toen hij de gewone bruine haren van de vrouw zag, en haar eenvoudige blauwe jurk en leren laarzen, zuchtte hij van teleurstelling. Het was gewoon een meisje, waarschijnlijk eentje uit een dorp in het dal. Hij haalde zijn schouders op en wilde terugkeren naar zijn schapen, toen het meisje abrupt ophield met spelen en zich naar hem omdraaide. Haar ogen waren groot en groen en keken Gawein doordringend aan. ‘Wie ben jij?’ vroeg ze, met een vreemd accent. 25
‘Ik ben Gawein, de herder. En wie ben jij?’ Het meisje keek hem raadselachtig aan en sprong van de rots. ‘Wie zal het zeggen.’ Met haar hoofd een beetje schuin bleef ze Gawein aankijken. Ze was dan wel geen berggeest en ze had geen doorschijnende jurk aan, maar iets in haar ogen deed Gawein de rest van de omgeving vergeten. Hij moest zijn staf goed vastklemmen om hem niet uit zijn zweterige handen te laten glijden. Ze liep naar hem toe en bleef vlak voor hem stilstaan. Gawein kon gele vlekjes in haar ogen zien dansen. ‘Neem je me mee? Ik ben verdwaald,’ zei het meisje. Ze hield haar hoofd weer een beetje scheef en lachte. Gawein kon haar niets weigeren. Hij ging haar voor naar het pad waarlangs hij gekomen was en leidde haar en de schapen terug naar zijn hutje. Ze had zijn hand gepakt en liep dicht naast Gawein door het gras. Haar haar golfde in de wind en haar voeten maakten nauwelijks geluid op de grond, ook niet wanneer ze op stenen of vastgestampte aarde stapte. Gawein vroeg zich af of ze niet toch een berggeest zou zijn, maar haar koele hand in de zijne deed hem dat idee uit zijn hoofd zetten. Ze was gewoon een beetje apart, anders niets. Vlakbij zijn hutje, toen Gawein even stilstond om wat water uit zijn veldfles te drinken, vroeg hij haar nogmaals hoe ze heette. ‘Weet ik niet,’ antwoordde ze. ‘Dat ben ik vergeten.’ Gawein fronste zijn wenkbrauwen. ‘Dan zal ik je een naam geven. Ik noem je Gerlinde.’ Dat leek ze een mooie naam te vinden, want het meisje lachte uitbundig en gaf Gawein een kus op zijn wang. 26
‘Gerlinde, Gerlinde!’ riep ze uit, en rende het laatste stuk van de berghelling af, naar Gaweins houten huisje. Daar ging ze op het bankje naast de waterput zitten, geduldig op Gawein wachtend. De herder voelde zich, ondanks de schaduw waar hij in liep, warm worden toen hij Gerlinde zo zag zitten. Ze was mooi en nu had ze ook een naam. Hij had haar die naam gegeven – betekende dat, dat het meisje nu van hem was? Die middag en avond voelde Gawein zich gelukkiger dan ooit. Hij was altijd tevreden geweest met zijn leven in de bergen, tussen de schapen, met af en toe een bezoekje aan het dorp in het dal. Nooit had hij zich eenzaam gevoeld tussen de fluitende vogels en de klingelende schaapsbellen. Nu hij Gerlinde bij zich had en van haar warme aanwezigheid genoot, vroeg hij zich echter af of hij ooit weer alleen zou willen zijn. Hij hoopte dat Gerlinde, wie ze ook mocht zijn en waar ze ook vandaan kwam, nog een tijdje wilde blijven… Gawein probeerde haar te verwennen met lekkere hapjes, zoals zijn zelfgemaakte kruidenkaas en zoete honingmelk, maar ze wilde niets van hem aannemen. Ze had geen honger of dorst, verklaarde ze. Het enige wat ze wilde, was dicht bij hem zitten op het bankje voor zijn hut. Ze zei niet veel, maar keek hem steeds aan met haar groengele ogen en gaf Gawein het gevoel dat hij zweefde. Toen het tijd werd om te gaan slapen en Gawein aanbood voor het haardvuur te gaan liggen zodat zij zijn bed kon gebruiken, trok ze hem naar zich toe onder de schapenhuiden en zei dat ze het bed konden delen. Vanaf toen wist Gawein het zeker: hij was stapelverliefd op Gerlinde
27
en wilde haar voor altijd bij zich houden! Gelukzalig glimlachend viel hij in een diepe slaap. Midden in de nacht schrok Gawein wakker, helemaal bezweet. Hij had een nachtmerrie gehad, waarover wist hij niet meer, maar hij hijgde nog van inspanning. Toen hij weer gekalmeerd was, merkte hij dat Gerlinde niet meer naast hem lag. Haar deel van het matras voelde koud aan. Gawein sprong uit bed en schoot zijn broek aan. Ze zou toch niet verdwenen zijn? Maar toen hoorde hij de zwoele tonen van haar fluit weer. Gawein sloop op zijn tenen naar het raam. Gerlinde zat buiten in het gras, op haar fluit te spelen. Een eindje verderop zag hij de koppen van diverse schapen boven de staldeur uit steken. Hun ogen waren op Gerlinde gericht en knipperden niet één keer, alsof ze gehypnotiseerd waren door de verlokkende klanken van de muziek. De schapen leken het vreemde meisje in elk geval ook aardig te vinden, bedacht Gawein glimlachend, en hij ging terug naar bed. De volgende ochtend werd Gawein gewekt door de eerste zonnestralen die door het open raam op zijn gezicht vielen. Met tegenzin kroop hij weg van Gerlinde, die weer naast hem lag, en stapte het bed uit om zich aan te kleden. De schapen moesten gemolken worden en hij was laat vandaag. Met een snee brood en een stuk kaas in zijn hand rende Gawein, zijn hemd nog los, naar buiten, naar de stal. Onderweg nam hij vast een flinke hap kruidenkaas, maar verslikte zich halverwege en bleef luid hoestend naar de stal staren. Daar, voor de deur, lag Nanni, zijn mooiste zwarte schaap. Haar kop was half van de romp gerukt en een stuk 28
van haar buik was verdwenen. Om haar heen in het gras lagen plukken zwarte, bebloede wol. Gawein zakte op zijn knieën. Nanni, zijn mooie Nanni, met haar grote trouwe ogen en haar warme zoete melk… Hij hoorde de andere schapen onrustig blaten in de stal en Gawein kwam weer overeind. Hij moest weten of er nog meer – Met zijn ogen afgewend liep hij langs Nanni en boog zich over de lage staldeur heen. Twee, vier, zes, acht, tien, elf… Alle andere schapen leefden nog; ze stonden tegen elkaar gedrongen achter in de stal, te beven van angst. Gawein aaide ze om de beurt over hun koppen, terwijl de tranen over zijn wangen liepen. Daarna ging hij terug naar buiten en hurkte bij Nanni neer. Aan de grote tandafdrukken in haar buik en de pootafdrukken in het met bloed bemodderde gras zag hij dat het een wolf geweest moest zijn. Een wolf had zijn Nanni verscheurd. Maar hoe had hij het schaap te pakken gekregen? De deur van de stal had dichtgezeten en de klink was roestig en klemde. Nu was hij open en zwiepte zachtjes heen en weer in de wind. Onbegrijpelijk. Maar Nanni was dood en hij moest haar begraven. Met zijn schop liep Gawein naar de achterkant van zijn huisje en begon daar een diep gat te graven. De wolf mocht niet meer bij Nanni kunnen, wanneer hij weer honger kreeg. Gawein hakte en spitte in de droge aarde, terwijl zweet en tranen over zijn gezicht liepen. Plotseling stond Gerlinde voor hem. Ze was op blote voeten en had alleen een oud hemd van Gawein aan. Ze glimlachte naar hem, maar rond haar parelwitte tanden waren haar lippen bloedrood. Een rode veeg ontsierde haar wang. Gawein liet zijn schop vallen. 29