‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem’ L. Grootaers
bron L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem.’ In: De Nieuwe Taalgids 46 (1953), p. 38-41.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/groo024nede01_01/colofon.htm
© 2002 dbnl / L. Grootaers
38
Het Nederlands substraat van het Brussels-Frans klanksysteem. Op de vraag: hoe kunnen we de karakteristieke eigenschappen van een vreemde taal, b.v. het Frans, het best leren kennen, zal men geneigd zijn te antwoorden: ‘luister naar de uitspraak van de beste Franse sprekers op het toneel, in de radio, enz.’ Deze methode is wel doelmatig, wanneer we ons willen oefenen in de practische taalkennis, maar er zal ons zeker een belangrijk percentage ontgaan van hetgeen wij wensen te weten. Een uitstekend middel om te ontdekken wat er nu werkelijk eigenaardig is aan het Franse klanksysteem is de Franse uitspraak te bestuderen, zoals ze uit de mond van een vreemdeling komt, b.v. van een Engelsman, wiens articulatie- en intonatie-gewoonten hemelsbreed van die van een Fransman verschillen. In dergelijke caricatuur treden (zoals ook in de getekende caricatuur) de hoofdtrekken op de voorgrond en worden uit het ongerijmde bewezen. Een dergelijk verwrongen beeld van de Franse spreektaal vertoont ons het Brussels-Frans. We wensen hier slechts één van de talrijke facetten van de wisselwerking tussen Nederlands substraat en Franse bovenlaag te belichten. We willen het alleen over klanken hebben en we moeten ons nog een verdere beperking opleggen: in een grote stad is de sociologische structuur natuurlijk zeer gecompliceerd. Voor de studie van het Zuidnederlands Brussels dialect (afgekort Brn.) zijn vooral de locale verschillen van belang, zoals blijkt uit de monographie 1) van G. Mazereel ; voor het Brussels-Frans (afgekort Brf.) is een indeling naar maatschappelijke standen onontbeerlijk. Wij hebben in dit opstel alleen de middengroepen op het oog, nl. de winkelstand en de lagere ambtenarenstand: in deze middenmoot wordt de strijd tussen beide talen ongeveer met gelijke wapens gevoerd. Het onderzoek van de taal van de deftige stand of van de volks klasse zou 2) niet minder interessante resultaten opleveren . De bedoelde middengroep spreekt Frans (d.w.z. Brf.) in zijn gewone omgang, maar kent het Brn. dialect nog in zekere mate: dit oefent op het Brf. phonologisch systeem een zo grote invloed uit dat een Parijzenaar hier nauwelijks zijn moedertaal zou herkennen.
I. Klinkers. Zoals bekend bestaat een van de meest kenmerkende eigenschappen van het Frans klinkersysteem hierin, dat elke klinker met grote spierspanning wordt gevormd; 3) de gevolgen zijn: ten eerste dat de bovenklinkers [i, u, y] (geschreven, i, ou, u) zo hoog mogelijk worden gevormd en ten tweede dat het timbre, ook bij lange klinkers, hetzelfde blijft van het begin tot het einde, zodat er niet de minste neiging tot diftongering bestaat; ten slotte speelt de lippenarticulatie een zeer belangrijke rol, niet alleen bij geronde 1) 2)
Klank- en Vormleer van het Brusselsch Dialect met zijn plaatselijke verscheidenheden. Gent, Kon. Vl. Akad. voor Taal- en Letterkunde. 1931. Sommige van de door ons beschreven verschijnselen worden behandeld door L. Goemans 5
3)
en A. Grégoire, Traité de prononciation française . (Luik 1938): dit uitstekend werkje werd echter uitsluitend voor paedagogische doeleinden samengesteld. Wij zullen phonetisch schrift alleen gebruiken waar het volstrekt noodzakelijk is en deze tekens dan tussen vierkante haakjes plaatsen.
L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem’
39 klinkers, maar ook bij sommige medeklinkers (b.v. bij de j van jeune en de ch van chat).
A. Ongeronde voorklinkers. 1. De korte i van Fr. fini wordt slapper en lager gearticuleerd; de lange i van Fr. cerise vertoont neiging tot diftongering (open + gesloten i): de uitspraak laat zich goed vergelijken met die van de Engelse korte en lange i-klanken (zie D. Jones, An Outline of English Phonetics, 7th Ed., §§ 251 en 258). Vaak wordt de Fr. korte i in het Brf. gerekt, o.a. waar de spelling -ie heeft, b.v. vie [vi:] in plaats van [vi]; dit geldt trouwens ook voor de andere hoge klinkers [u] en [y] b.v. in boue, vue [bu:] en [vy:] in plaats van [bu, vi]. 2. De e fermé wordt eveneens slapper gearticuleerd en vertoont neiging tot i
diftongering onder invloed van de Brn. e (Mazereel o.c., § 58); we krijgen dan een i
i
half open e met i-naslag, b.v. aller [ale ] thé [te ], enz. 3. De e ouvert en de e moyen vallen samen in open e [ε] met slappe articulatie. 4. De Franse a-klanken zijn tweeërlei, een lage voorklinker en een lage achterklinker, b.v. par [pa : r] en pas [pα] (zie M. Grammont, Les deux timbres de l'a accentué in Traité de prononciation française, 3e éd., blz. 26 vgg.). Dit onderscheid is in geheel België onbekend en de uitspraak van de Brf. a zou geen vermelding verdienen, indien in één verbinding de a niet een merkwaardige afwijking vertoonde, namelijk vóór r; hier gaat de articulatie zo zeer naar voren dat we car, marque zouden kunnen weergeven als [kæ:r], mærk]. De a zal deze eigenaardige ontsporing wel aan de Brusselse r te danken hebben (zie hieronder).
B. Geronde klinkers. 5. De o fermé van Fr. beau wordt met minder lippenronding gearticuleerd in het Brf.; ze vertoont in veel mindere mate de diftongeringstendens dan e fermé, omdat hier geen ongeveer gelijke Brn. klinker zijn invloed uitoefent. Natuurlijk komt er een aantal afwijkingen voor bij het gebruik van de o fermé, zoals uit de bespreking van o ouvert zal blijken. 6. De Fr. o ouvert is meestal gemedialiseerd, d.w.z. dat het articulatiepunt meer naar voren ligt, dus in de richting van de op dezelfde hoogte gearticuleerde geronde 1) voorklinker eu [œ] van Fr. peur . De Brf. korte o is een slap gearticuleerde half open klinker (minder open dan Nederl. o in pot); deze Brf. o bestrijkt een ruimer gebied dan de Fr. o ouvert; de spelling schijnt de uitspraak te beïnvloeden: de Fr. eau-spelling wordt als o fermé uitgesproken, terwijl de meeste andere o's half open zijn. Voorbeelden van deze Brf. o zijn sot, gros, pot, waar het Fr. een o fermé (als in beau) heeft; hetzelfde geldt voor grosse, fosse met Brf. half open korte o tegenover Fr. gesloten en gerekte o. Waar het Frans medialisering heeft b.v. in korte o ouvert 1)
Zie over dit verschijnsel Lecoutere-Grootaers, Inleiding tot de Taalkunde, 6e dr., blz. 97.
L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem’
van bonne, sotte, folle of in lange o ouvert van mort, port, heeft Brf. korte of lange half open o zonder medialisering: dit
L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem’
40 is een afwijking die de Fransman zeer treft. Zelfs drôle (wellicht invloed van Brn. drollig) heeft half open korte o. 7. Voor Fr. ou en u [u, y] zie hierboven de opmerkingen betreffende Fr. i. 8. De Franse eu-klanken (gesloten in peu, open in peur) worden op dezelfde wijze getransponeerd als de overeenkomstige ongeronde voorklinkers Franse e fermé en e ouvert. De gesloten eu wordt iets lager gevormd en vaak gediftongeerd, b.v. i
i
peu , deu (x), enz. Ook is het gebruik van gesloten en open eu verschillend van het Franse taalgebruik; zo wordt Fr. milieu als [miljœ] gehoord.
C. Neusklinkers. 9. De Franse neusklinkers worden meestal met onvoldoende nasaliteit gevormd: ook ligt het articulatiepunt natuurlijk niet helemaal op de vereiste plaats. Het verschil tussen Brf. en Frans is hier echter niet zo groot als bij de mondklinkers.
II. Medeklinkers. 10. Een algemeen verschijnsel (dat trouwens ook in Wallonië voorkomt) is het vervangen van alle stemhebbende auslautconsonanten door de overeenkomstige stemlozen; hierdoor worden woorden als robe, ride, veuve, vase, image, enz. uitgesproken met auslaut-p, t, f, s, ch (chuintante), waardoor een van de meest karakteristieke eigenschappen van het Franse consonantensysteem verloren gaat. Bij de occlusieve auslaut-g (in bague, langue) moet opgemerkt worden dat deze niet steeds, zoals men uit het hierboven gezegde zou opmaken, als k wordt gerealiseerd: soms wordt ze als stemloze velare fricatief (als in Nederl. laag) gehoord; deze uitspraak wijst op een lager sociale stand. De Franse g in anlaut wordt natuurlijk als de Nederl. fricatief gesproken: zo klinkt Fr. gare in Brf. als Nederl. gaar. 11. Onder de fricatieven moeten de ‘chuintantes’ vermeld worden: in het Frans gaan deze steeds vergezeld van een vooruitstulpen van de lippen; dit is niet het geval in de Germaanse talen (Hgd. schön, Eng. shave, Nederl. meisje) en evenmin in het Bfr. 12. Onder de nasale medeklinkers brengt de gemouilleerde n van agneau, vigne moeilijkheden mee. Deze medeklinker ontbreekt niet in het Brn. dialect daar Nederl. zingen als [zin'ə] wordt uitgesproken. Blijkbaar heeft ook hier de spelling de uitspraak beïnvloed: wij hoorden de gemouilleerde Fr. n in de auslaut steeds als η als in Nederl. ding, b.v. [viη] vigne en als [j] in de inlaut [majifik] magnifique. 13. De Brf. r verdient onze bijzondere aandacht: zoals bekend, is in de Zuidnederlandse dialecten (behalve in de Zuidlimburgse) de tongpunt-r nog de geregelde uitspraak. Het A.B. Frans heeft deze opgegeven, zodat ze nu als plattelands wordt beschouwd; in de plaats hiervan kwam eerst (waarschijnlijk) een uvulaire r en deze werd dan verzwakt tot een fricatief, waarbij de lucht tussen tong
L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem’
en verhemelte schuurt, meestal in de nabijheid van de plaats, waar de voorafgaande of daaropvolgende klinker wordt gevormd (‘r parisien ou dorsal’ bij M. Grammont, o.c., blz. 67-68). De
L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem’
41 echte huig-r schijnt in de Westeuropese steden (waar ze de tongpunt-r heeft 1) verdrongen) maar een overgangsstadium te vormen naar de hierboven beschreven dorsale fricatief. De Brusselaars hebben blijkbaar pogingen gedaan om de tongpunt-r kwijt te raken, maar zijn nog niet over het eerste stadium heen: de krachtige tongpunttrillingen zijn door even krachtige huigtrillingen vervangen (het echte ratelgeluid, dat bij gorgelen wordt voortgebracht). 14. De gemouilleerde l is uit het A.B. Frans verdwenen sedert de 18e eeuw; hetgeen l mouillée heet in woorden als sillon, famille is een jod. Het Brf. spreekt de intervocalische -ll- nog uit als l mouillée (of als lj), b.v. [mεl'œ:r] of [mεl'jœ:r] meilleur 2) ; in de auslaut is de uitspraak meestal normaal behalve bij de lagere stand, die dan gewone l uitspreekt: [famil]. 15. Het is wel overbodig op te merken dat het onderscheid tussen de velare w van noix [nwa] en de palatale ẅ van nuit [nẅi] in het Brf. onbekend is. Deze semi-vocalen worden in het Frans meestal ou [u] en u [y] gespeld. Onder invloed van deze spelling zegt het Brf. [buwe] bouée i.pl. van [bwe] en [bywe] buée i.pl. van [bẅe]. 16. Wij willen dit (onvolledig) overzicht besluiten met een opmerking over de hiaatvrees, die in het Brf. en ook in de Waalse dialecten optreedt en overgangsklanken in het leven roept, waarvan we hierboven reeds een voorbeeld aanhaalden, nl. de overtollige w. Zoals elk onbevooroordeeld waarnemer weet, 3) bestaat de hiaatvrees in het gesproken Frans hoegenaamd niet . Het Brf. maakt overvloedig gebruik van de semi-vocalen j en w als hiaatvulling; zo wordt [nowεl] Noël uitgesproken i.pl. van [noεl], [israjεl] Israël i.pl. van [israεl], enz. Nieuwe hiaten ontstaan doordat, zoals hierboven vermeld, de Franse ou en u als vocalen worden uitgesproken waar ze in het A.B. Frans consonantische functie vervullen. Bovenstaande opmerkingen willen we als een eerste poging beschouwd zien om het Zuidnederlands substraat in het Frans van een deel der Brusselse bevolking bloot te leggen. Het verschil in gebruik tussen echt Franse en Brf. klanken werd niet besproken: dit zou een volledig overzicht van de woordenschat noodzakelijk maken; evenmin werden de klankverbindingen behandeld, die de Brusselaars aan hun articulatiebasis weten aan te passen. L. Grootaers.
1)
2) 3)
Zie H. Zwaardemaker en L.P.H. Eijkman, Leerboek der Phonetiek, blz. 204 en de kaart van Europa bij G. Sjöstedt, Studier över r-ljuden i sydskandinaviska mål (Stud. utg. genom landsmålarkivet i Lund. 4). Ook Frans Zwitserland heeft dit archaïsme bewaard. In de Franse metriek is het hiaatverbod (onder invloed van de metriek der klassieke talen) door Malherbe tot een dogma verheven en door Boileau als dusdanig overgenomen in zijn Art poétique. Over dit merkwaardig geval van Franse taalpolitie zie E. Tappolet, Hiatusfurcht und Wohllautstheorie im Französischen in Die Neueren Sprachen, XL (1932) 385-398.
L. Grootaers, ‘Het Nederlands substraat van het Brussel-Frans klanksysteem’