Het multiplier effect van goed bestuur in het binnenland van Suriname Door mr. dr. Ellen-Rose Kambel Lezing verzorgd voor ‘Service Clubs in Actie voor Suriname. Samenwerken voor Sterke Projecten’ Rotterdam, 4 april 2009 Inleiding In mijn bijdrage aan dit congres wil ik de stelling poneren dat investeren in het binnenland en dan met name investeren in het traditioneel bestuur van de inheemsen en marrons, een multiplier-effect heeft voor de ontwikkeling van het binnenland en daarmee voor heel Suriname. Sterker nog: versterking van het traditioneel gezag is een voorwaarde voor duurzame ontwikkeling van Suriname. Duurzame ontwikkeling wordt vaak gedefinieerd als ‘meeting the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs’. Dat zou je kunnen vertalen als het stimuleren van economische groei en tegelijkertijd het beschermen van de natuurlijke hulpbronnen. Dat Suriname rijk is aan natuurlijke hulpbronnen is algemeen bekend. Meer dan 80% van het landoppervlak, oftewel zo’n 11 miljoen hectaren, is bedekt met bos.1 Goud, bauxiet en aardolie vertegenwoordigen zo’n 70% van het Bruto Binnenlands Product. Dan zijn er nog zo’n 12 beschermde gebieden met een totaal oppervlak van bijna 2 miljoen hectaren, gebieden die gekenmerkt worden door een uitzonderlijk hoge biodiversiteit waar toeristen en wetenschappers graag op af Bij de kleinschalige goudwinning in Suriname komen. komt naar schatting 20-30 ton kwik per jaar terecht in het milieu (bron: Summary of proceedings of workshop on mercury and artisanal gold mining, Anton de Kom University of Suriname, 30 maart 2000, Paramaribo).
Er zijn echter wel wat vraagtekens te plaatsen bij de duurzaamheid van de manier waarop Suriname haar natuurlijke rijkdommen aanwendt. Een groot deel van de rivieren zijn inmiddels vervuild met kwik dat bij de goudwinning wordt gebruikt, de bauxiet in Oost-Suriname is vrijwel op, er wordt gemijnd binnen natuurreservaten,2 milieueffectrapportages zijn nog steeds niet wettelijk verplicht en, gelet op de 89e plaats (van de 179 landen) die Suriname inneemt in de Human Development Index van 2008,3 is het
1
ITTO Status of Forest Management, Suriname Country Profile 2005. De Wane Hills bauxietmijnen van BHPBilliton en Suralco bevinden zich binnen het Wanekreek Natuurreservaat in Oost-Suriname. 3 In de jaarlijks gepubliceerde Human Development Index van de Verenigde Naties wordt de levensstandaard gemeten op het gebied van o.m. armoede, onderwijs, analfabetisme en levensverwachting. In de laatst gepubliceerde update staat Suriname op de 89e plaats. Zie: http://hdr.undp.org/en/statistics. 2
1
zeer de vraag in hoeverre deze rijkdommen worden ingezet om tegemoet te komen aan de behoeften van de huidige generatie. Als we kijken naar een kaart van Suriname, wordt duidelijk dat een belangrijke sleutel tot dit vraagstuk ligt bij de inheemsen en marrons. Immers, de gebieden waar de hoogste biodiversiteit is te vinden, waar de meeste natuurlijke hulpbronnen en rijkdommen voorkomen, zowel onder als boven de grond, zijn gebieden die al eeuwenlang gebruikt en bewoond worden door inheemsen en marrons. Dit is niet alleen het geval in Suriname. Inheemse en tribale volken die 5% van de wereldbevolking uitmaken, zitten naar schatting op 60-70% van de totale mineralenreserve en de meeste biodiversity hot spots overlappen met gebieden die door inheemse en tribale volkeren worden bewoond en gebruikt. Ik zal mijn bijdrage aanvangen met een korte achtergrond van de situatie van inheemsen en marrons. Van de vele problemen in het binnenland zal ik iets dieper ingaan op twee onderwerpen: onderwijs en landrechten. Vervolgens maak ik een uitstapje naar Noord-Amerika, waar langdurig onderzoek aan de Harvard University en de University of Arizona naar economisch succesvolle inheemse volken een aantal sleutelfactoren heeft geïdentificeerd die dit succes verklaren. Aan de hand van dit Harvard/Arizona model, bespreek ik ten slotte voor welke uitdagingen het traditioneel gezag in Suriname staat en welke resultaten geboekt zijn in acht inheemse dorpen waar sinds 2006 met dit model wordt gewerkt. Inheemse volken en marrons van Suriname: enige achtergrond Volgens de laatst gehouden volkstelling (2004) vormen inheemsen en marrons bijna 20% van de Surinaamse bevolking. Er is geen accurate data beschikbaar over het aantal inheemsen en marrons dat in gemeenschapsverband woont.4 Ook het precieze aantal dorpen is onbekend (sommige verlaten dorpen worden na jaren weer bewoond), maar in het algemeen wordt uitgegaan van zo’n 235 gemeenschappen.
Overig 18%
Inheemsen 4%
Marrons 15%
Chinezen 2% Javanen 15%
Creolen 18%
Hindustanen 28%
Bron: Algemeen Bureau voor Statistiek, census 2004.
Er zijn vier inheemse volken. In het zuiden, richting de Braziliaanse grens hebben de Trio en Wayana zich gevestigd in grotere en kleinere nederzettingen.
4
Er is sowieso bijzonder weinig accurate informatie beschikbaar over inheemsen en marrons in Suriname. Gegevens worden door het Statistiek Bureau slechts verzameld op het niveau van de ressorten (sub-districten), niet op basis van etnische achtergrond of per inheemse of marrongemeenschap. Zie hierover ook E.R. Kambel, Indigenous Peoples and Maroons in Suriname, Inter-American Development Bank. Economic and Sector Study Series, RE3-06-005, Washington, D.C., 2006, pg. 10-11.
2
In het noorden, langs de kust en in de savannastrook wonen de Kaliña (Karaiben) en de Lokono (Arowakken). In totaal zijn er omstreeks 49 inheemse gemeenschappen. Inclusief de in Paramaribo levende bevolking, wordt het aantal inheemsen geschat op 18.000 personen.
De Marrons zijn te verdelen in zes groepen die zich in de 17e en 18e eeuw langs de grote rivieren hebben gevestigd, te weten de Saramakaners, Aukaners, Kwinti, Matawai, Paramakaners en de Aluku. Zij zijn de afstammelingen van de Afrikaanse slaven die de plantages ontvluchtten en in de 18e en 19e eeuw verdragen sloten met de Nederlanders waarin onder andere bepaald werd dat ze mochten blijven waar ze waren. Het aantal marrons wordt geschat op 72.000, waaronder begrepen een aanzienlijk aantal dat in de stad verblijft. Zowel de inheemsen als marrons zijn in hoge mate afhankelijk van hetgeen de natuur om hen heen te bieden heeft. Jacht, visvangst en roterende landbouw worden aangevuld met kleinschalige goudwinning en aanverwante activiteiten zoals transport (met name bij de marrons). Voor de inheemse en marrondorpen in de kust- en savannastrook vormt houtkap een belangrijke bron van inkomsten, terwijl toerisme een groeiende industrie is. De meeste gemeenschappen zijn moeilijk bereikbaar, voornamelijk via het water, of in het geval van de zuidelijke inheemse dorpen, met het vliegtuig. Mobiele telefonie is sterk in opkomst, en de meeste inheemse gemeenschappen zijn via een tweeweg-radio verbinding aangesloten bij het netwerk van de Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname. Een enkele uitzondering daargelaten beschikken de gemeenschappen niet over radio, tv of kranten. Elektriciteit wordt over het algemeen geleverd via dieselgeneratoren, die soms maanden of jaren niet werken. Veilig drinkwater is voor veel dorpen nog steeds een groot probleem, al zijn exacte cijfers niet bekend. De meeste dorpen zijn aangewezen op regenwater of water uit rivier of kreek.
3
Kaart van Inheemse en Marron woongebieden (Bron: Hebri scholierenkaart Republiek Suriname, 2004)
Marrons Inheemsen
Cottica Aukaners Kaliña en Lokono
Kaliña and Lokono
Lokono en Trio Paramakaners
Kwinti
Tapanahony Aukaners
Matawai Wayana en Trio Saramakaners
Trio en aanverwante groepen
4
Onderwijs “Er zijn ernstige problemen waargenomen, zowel binnen het ministerie als in het onderwijsveld, die demotivatie bij leerkrachten en ambtenaren hebben veroorzaakt, een gebrek aan team spirit en team building binnen departementen en scholen, een toename van het aantal niet-gekwalificeerde leerkrachten en een opmerkelijke brain drain. De disintegratie blijkt voorts uit de slechte staat van onderwijsfaciliteiten, het chronisch gebrek aan adequate onderwijs en hulpmiddelen, een afname in de slagingspercentages, een toename van de reeds hoge percentages van zittenblijvers en dropouts en het negatief effect op de kwaliteit van onderwijs.”5
Zo werd de algemene onderwijssituatie in 2004 beschreven door het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling (MINOV). In datzelfde jaar werd een project gestart om het lager onderwijs te verbeteren via een lening van de InterAmerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) ter waarde van 14 miljoen USD. Helaas zijn er geen aanwijzingen dat de onderwijssituatie sindsdien is verbeterd. In 2007 werd gerapporteerd dat de slagingspercentages van de zesde klas lagere school de slechtste waren van de afgelopen zeven jaar. Slechts 50% van de zesdeklassers kon naar de MULO of het Lager Technisch Onderwijs.6 Het beste resultaat werd geboekt in 2001, maar ook toen kwam het slagingspercentage niet boven de 56,9% uit. Een scherp contrast met de internationale norm van 80%. Als we kijken naar het binnenland, dan is het beeld nog veel zorgwekkender. In januari 2007 stelde het VN Comité inzake de rechten van het kind ‘met zorg’ vast dat: …er aanzienlijke verschillen bestaan in de kwaliteit en voorziening van onderwijs tussen het kustgebied en het binnenland van het land en dat een groot aantal primaire scholen in het binnenland worden gerund door leerkrachten met beperkte kwalificatie. Hoewel het Comité met instemming het toegenomen aantal inschrijvingen en afrondingen in het primair onderwijs opmerkt, is het Comité toch bezorgd vanwege het beduidend lagere schoolbezoek van kinderen die in het binnenland leven, en bijna allemaal behorende tot inheemse en minderheidsgroepen, en vanwege het gebrek aan kleuteronderwijs…7
Het slagingspercentage voor de MULO op lagere scholen die voornamelijk bezocht worden door inheemsen en marrons, bedroeg 31% in 2004.8 Ruim 20% lager dus dan het landelijk gemiddelde. Volgens het MINOV maakt slechts 1,2% 5
Ministry of Education and Community Development in Suriname, Educational Development in the Republic of Suriname. A Report Prepared for 47th session of the International Conference on Education, Paramaribo, September 2004, pg. iii [eigen vert. uit het Engels]). 6 De Ware Tijd 15 augustus 2007, ‘Slechtste resultaat in 7 jaar. Helft zesdeklassers naar Mulo/technisch onderwijs’. 7 CRC Landencommentaar Suriname, UN Doc. CRC/C/SUR/CO/2, Jan. 2007. 8 E.R. Kambel, Indigenous Peoples and Maroons in Suriname, Inter-American Development Bank. Economic and Sector Study Series, RE3-06-005, Washington, D.C., 2006, pg. 20.
5
van de kinderen die naar school gaan in het binnenland de lagere school af voor het 12e jaar. Dat percentage ligt landelijk gezien op 24,2%.9 Van de vier MULO scholen in gebieden waar inheemsen en marrons wonen (Albina, Moengo, Brokopondo en sinds vorig jaar Apura) hadden de drie eerst genoemde scholen in 2007 een slagingspercentage van respectievelijk 5%, 16% en 23%. Beduidend lager dan het landelijk gemiddelde slagingspercentage dat in 2001, 2002 en 2003 52%, 55% en 57% bedroeg.10 De oorzaken van de slechte prestaties? Onbevoegde leerkrachten. Volgens Bert Eersteling, hoofd Bureau Onderwijs Binnenland, is zeker 50 tot 60% van de leerkrachten in het binnenland in het lager onderwijs niet gekwalificeerd.11 Frappant is dat het hoogste percentage onbevoegde leerkrachten (60%) zich bevindt op de openbare scholen.12 Op de middelbare scholen was in 2007 slechts 20% van de leerkrachten volledig bevoegd les te geven.13 Afgestudeerde leerkrachten willen niet graag in het binnenland werken vanwege de grote afstanden, malaria, het gebrek aan elektriciteit en stromend water, maar ook wegens een gebrek aan incentives.14 In 1992 heeft het Ministerie daarom de zogenaamde ‘Boslandakte’ ingevoerd. Een cursus van 8 maanden, met slechts enkele klassen middelbare school als vooropleiding.15 Ook worden regelmatig kleuterleidsters ingezet (DWT 1 februari 2008). Gebrek aan middelen. De 14 miljoen USD voor verbetering van het onderwijs is uitsluitend bestemd voor openbare scholen. De meeste scholen in het binnenland (65%) zijn echter religieuze scholen (RK en EBG). De overheid betaalt de lerarensalarissen. De religieuze instellingen zijn verantwoordelijk voor beheer en onderhoud van de schoolgebouwen en het voorzien van onderwijsmaterialen. Hiervoor ontvangen zij een subsidie vanuit de overheid van 30 SRD (+ 3 euro) per kind per jaar. Daarnaast zijn de ouders verplicht een ouderbijdrage Openbare school te Bigi Ston (Marowijne), augustus 2005. van 100 SRD (€ 30) per kind per jaar te betalen op de RK-scholen. Dat de religieuze instellingen onvoldoende middelen hebben om de schoolgebouwen 9
MINOV, Implementatieplan Onderwijs Binnenland 2008, pg. 21. Sectorplan Onderwijs, MINOV, 2004. Aangehaald door MINOV/Buro Onderwijs Binnenland, Implementatieplan Onderwijs Binnenland 2008-2015, final draft, januari 2008, pg. 24. 11 De Ware Tijd, 1 februari 2008, ‘Veel leerkrachten in binnenland zijn niet gekwalificeerd’. 12 MINOV/Buro Onderwijs Binnenland, Implementatieplan Onderwijs Binnenland 2008-2015, final draft, januari 2008, pg. 20. 13 Sectorplan Onderwijs, MINOV, 2004. Aangehaald door: MINOV/Buro Onderwijs Binnenland, Implementatieplan Onderwijs Binnenland 2008-2015, final draft, januari 2008, pg. 24. 14 MINOV, Educational Development 2004, pg. 19. 15 MINOV, Educational Development 2004, pg. 19. 10
6
adequaat te onderhouden, of nieuwe scholen te bouwen is niet primair een probleem van de overheid. Echter, anders dan in de stad hebben de ouders in het binnenland geen keuze tussen een openbare of religieuze school. Geen of onvoldoende kleuteronderwijs. Volgens het MINOV heeft 74% van de dorpen in het binnenland geen kleuterfaciliteiten in het eigen dorp.16 Het is wereldwijd bekend dat early childhood education in grote mate bepalend is voor succes in de verdere schoolloopbaan. Dit succes neemt bovendien aanzienlijk toe wanneer het peuter- en kleuteronderwijs in de moedertaal wordt verzorgd, zie hieronder. Dutch-Only curriculum. Wereldwijd onderzoek heeft aangetoond dat tweetalig onderwijs: • de onderwijsprestaties in de tweede taal verhoogt. Het is zelfs zo dat de kinderen die het meeste onderwijs in de eigen taal hebben genoten op de lagere school, betere toetsresultaten scoren op de middelbare school in de tweede (dominante) taal, dan kinderen die uitsluitend onderwijs hebben gehad in de tweede taal.17 • drop-outs en doublures voorkomt; • een belangrijk wapen is in de strijd tegen jeugdcriminaliteit, drugs- en alcoholgebruik. Dit heeft te maken met grotere eigenwaarde en zelfverzekerdheid van de jongeren die, naast de dominante cultuur en taal, ook onderwijs in hun eigen taal en over eigen cultuur hebben genoten.18 Het curriculum op de scholen in het binnenland van Suriname wordt tot nu toe volledig in het Nederlands verzorgd, een taal die de meeste kinderen thuis niet spreken. In 1998 rapporteerde Suriname zelf aan het Verenigde Naties Comité inzake de rechten van het kind: De instructietaal is Nederlands. Veel kinderen, vooral die in de districten en in het binnenland, spreken deze taal nauwelijks. In veel gezinnen wordt er ofwel Sranan Tongo, de lingua franca van 16
MINOV/Buro Onderwijs Binnenland, Implementatieplan Onderwijs Binnenland 2008-2015, final draft, januari 2008, pg.16. 17 Thomas, Wayne P. & Virginia Collier, School Effectiveness for Language Minority Students. NCBE Resource Collection Series, George Washington University Center for the Study of Language and Education, Washington, DC, 1997. Aangehaald door Susan Malone, Education for Multilingualism and Multi-Literacy in Ethnic Minority Communities: the Situation in Asia. Paper presented at Conference on Language Development, Language Revitilization and Multilingual Education in Minority Communities in Asia, 6-8 November 2003, Bangkok, Thailand, 2003. Dezelfde conclusie wordt getrokken uit een wereldwijde studie van de Wereldbank: N. Dutcher, in collaboration with Tucker, G.R., The use of first and second languages in education: A review of educational experience, World Bank, East Asia and the Pacific Region, Country Department III, Washington, D.C., 1994. Aangehaald door G.R. Tucker, A Global Perspective on Bilingualism and Bilingual Education, Center for Applied Linguistics, august 1999. 18 Zie Dawn B. Stiles, ‘Four Successful Indigenous Language Programs’. In: Teaching Indigenous Languages, edited by Jon Reyhner. Flagstaff, AZ: Northern Arizona University, 1997, pp. 148-262, waarbij programma’s uit Hawaii, de Verenigde Staten, Canada en Nieuw-Zeeland worden vergeleken. Vergelijkbare conclusies werden door Esther Sanchez getrokken, directeur van het Tumul’kin Center of Learning in Belize (zie: www.tumulkinbelize.org) tijdens haar presentatie op de Eerste Conferentie over Inheems Onderwijs, dat in november 2008 in Galibi (Suriname) is georganiseerd.
7
Suriname, of één van de vele andere talen gesproken. Over het algemeen worden docenten niet opgeleid om onderwijs in andere talen te geven dan in het Nederlands. Vooral in de eerste klassen van primair onderwijs hebben sommige kinderen, meestal vanwege hun problemen met het Nederlands, speciale aandacht nodig.19
Het VN Comité riep Suriname in 2000 op “haar pogingen te verdubbelen om het gebruik van traditionele talen op te nemen in de school curricula. 20 En onlangs nog, in maart 2009 werd Suriname door het VN Comité inzake de uitbanning van rassendiscriminatie berispt omdat er ‘geen bijzondere maatregelen worden genomen om de inheemse talen van de inheemse en tribale volkeren van het land te behouden, en dat dit wordt weerspiegeld op het gebied van onderwijs.’ 21 Suriname werd opgeroepen om tweetalig onderwijs te introduceren: Het Comité, dat de waarde van meertalig onderwijs erkent, herhaalt
haar
aanbeveling
dat
de
Verdragspartij
stappen
onderneemt om adequate erkenning te geven aan inheemse talen en moedigt de Verdragspartij aan om strategieën te zoeken die gericht zijn op het introduceren van tweetalig onderwijs.22
In 2004 hadden 18 landen in Latijns-Amerika tweetalig onderwijs voor inheemse volken opgenomen in hun nationaal beleid.23 De Surinaamse overheid blijft echter vasthouden aan het Dutch-only curriculum dat niet alleen sterk verouderd is,24 maar ook geen enkele rekening houdt met de leefwereld en cultuur van inheemse en marronkinderen. In het concept beleidsplan voor Onderwijs Binnenland 2008-2015 wordt met geen woord gerept van de invoering van tweetalig onderwijs. Sterker nog, het beleid is gericht op het stimuleren van het Nederlands bij de ouders.25 Landrechten Suriname loopt niet alleen op het gebied van onderwijs achter bij de rest van de wereld, ook als het gaat om de erkenning van de landrechten van Inheemsen en Marrons neemt Suriname een uitzonderlijke positie in. Het is het enige land op
19
Eerste Rapportage van Suriname aan het CRC, VN Doc. CRC/C/28/Add.11 23 september 1998, § 128. zie: http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/(Symbol)/CRC.C.28.Add.11.En?Opendocument 20 CRC Landencommentaar Suriname, UN Doc. CRC/C/15/Add.130, 28 June 2000, zie: http://daccessdds.un.org/doc/UNDOC/GEN/G00/430/16/PDF/G0043016.pdf?OpenElement 21 Landencommentaar van het Comité inzake de uitbanning van Rassendiscriminatie, Suriname, UN Doc CERD/C/SUR/CO/12, 3 maart 2009, paragraaf 16. 22 Idem. 23 UNICEF 2004, cited in IDB Strategy for Indigenous Development (GN-2387-5) approved on 22 February 2006. Available at: http://www.iadb.org/sds/doc/ind-111StrategyE.pdf 24 De Ware Tijd 14 februari 08, ‘Geen materiaal voor “bejaard” Surinaams onderwijs’, waarin de Nederlandse uitgeverij Wolters Noordhoff verklaart niet te kunnen voldoen aan het verzoek uit Suriname voor levering van onderwijsmaterialen uit de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. 25 MINOV/Buro Onderwijs Binnenland, Implementatieplan Onderwijs Binnenland 2008-2015, final draft, januari 2008, pg. 48. Als doel voor verbetering van de kwaliteit en relevantie van het onderwijs in het binnenland wordt ernaar gestreefd dat in 2015 ‘het percentage huishoudens in het binnenland dat Nederlands als tweede of derde taal spreekt toegenomen tot minimaal 50%’.
8
het Westelijk Halfrond dat de collectieve eigendomsrechten op de grond en natuurlijke hulpbronnen op geen enkele wijze wettelijk erkent.26 Volgens de Surinaamse wet is de Staat eigenaar van alle grond en alle natuurlijke hulpbronnen. Alleen zij die een titel kunnen aantonen afkomstig van de Staat, kunnen enige rechten claimen. Voor de inheemsen en marrons betekent dit onder andere dat zij niet worden betrokken bij de exploitatie van hout, bauxiet of goud of bij de instelling van natuurreservaten binnen hun woonen leefgebieden. Environmental and Social Impact Assessments (ESIA’s) zijn wettelijk niet verplicht in Suriname en alleen de grote internationale bedrijven voeren deze uit. Er is evenwel te weinig technische expertise aanwezig in Suriname om de kwaliteit en onafhankelijkheid van deze studies te beoordelen.27 Suriname is partij bij een groot aantal internationale verdragen en heeft in 2007 haar goedkeuring uitgesproken voor de VN Declaratie inzake de rechten van inheemse volken. Deze instrumenten bevatten de volgende minimum verplichtingen voor overheden ten aanzien van de rechten van inheemse en tribale volkeren: •
•
•
erkenning van het recht op zelfbeschikking van inheemse en tribale volkeren (het recht om vrijelijk te beschikken over politieke, economische, sociale en culturele status) erkenning van het collectieve eigendomsrecht op gronden, territoria en natuurlijke hulpbronnen die inheemse en tribale volkeren bewonen en gebruiken, inclusief de verplichting om deze gronden af te bakenen en als bewijs een titel uit te reiken; erkenning van het recht op Free Prior and Informed Consent (FPIC) bij alle beslissingen die inheemsen en marrons aangaan, met name als het gaat om grote ontwikkelingsprojecten die van grote invloed zijn op hun leefgebieden en cultuur. Hierbij geldt dat deze projecten voorafgegaan moeten worden door onafhankelijke ESIA’s, en dat er sprake moet zijn van Benefit Sharing Agreements om te voorkomen dat de inheemse en tribale volkeren slechts opdraaien voor de negatieve (milieu of sociale) effecten van de ontginning of exploitatie en de voordelen aan zich voorbij zien gaan.28
Minister Jong Tjien Fa van het Ministerie van Ruimtelijke Ontwikkeling, Grond en Bosbeleid (ROGB) stelde in 2005 bij aanvang van zijn termijn dat “zolang de
26
Zie onder meer E.R. Kambel en Fergus MacKay, De rechten van inheemse volken en marrons in Suriname, KITLV Press, Leiden, 2003. 27 VIDS, Wat betekent een geïntegreerde aluminiumindustrie voor de inheemse gemeenschappen? Paramaribo, april 2007, pg. 23-24. http://www.nsi-ins.ca/english/pdf/VIDS_report.pdf . Zie ook: Bente Molenaar, Is There Gold In All That Glitters? Indigenous Peoples And Mining In Suriname. North South Institute, 1 November 2007. At: http://www.nsiins.ca/english/pdf/Suriname_report_03_08.pdf 28 Zie voor een uitgebreide uitleg: Saramaka People v. Suriname. Vonnis van 28 november 2007. Series C No. 172. Zie: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_172_ing.pdf. En: Saramaka People v. Suriname. Interpretation of the Judgment on Preliminary Objections, Merits, Reparations and Costs. Vonnis van 12 augustus 2008. Series C No. 185 zie: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_185_ing.pdf
9
grondenrechten niet geregeld zijn, krijg je sociale onrust”.29 Wijdverbreide sociale onrust is tot nu toe uitgebleven. Wel vinden steeds meer inheemsen en marrons de weg naar het Inter-Amerikaans mensenrechtensysteem van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) om het landrechtenprobleem op te lossen. Tijdens de behandeling van deze rechtszaken, die meestal jaren in beslag nemen, kunnen de tribunalen beslissen dat alle activiteiten die schade kunnen toebrengen aan het grondgebied, worden opgeschort.30 De economische schade die hiervan het gevolg is, kan aanzienlijk oplopen. In 2007 werd Suriname door het Inter-Amerikaans Hof voor de rechten van de mens31 veroordeeld wegens schending van de rechten van de Saramakaners van Boven-Suriname. Het Hof droeg Suriname op de collectieve eigendomsrechten van de Saramakaners te erkennen.32 Ondanks meerdere toezeggingen van de regering is enige concrete actie tot nu toe uitgebleven. Succesvolle inheemse volken in Noord-Amerika en de rol van goed bestuur Inheemse volken behoren overal ter wereld, met enkele uitzonderingen, tot de armsten der armen als het gaat om inkomen, gezondheid, huisvesting, onderwijs of levensverwachting. Onderzoekers aan Harvard University en de University of Arizona in de Verenigde Staten begonnen halverwege de jaren ’80 te kijken naar die uitzonderingen op de regel.33 Hoe kwam het dat sommige inheemse volken in Canada en de V.S. in staat waren geweest zich uit de armoedespiraal te werken, werkloosheid binnen hun reservaat wisten te verminderen en zelfs volledig uit te bannen, effectievere sociale diensten wisten te leveren en hun natuurlijke hulpbronnen beter konden beheren? Het onderzoek loopt nog steeds en anders dan veelal gedacht wordt, blijkt het economisch succes niet afhankelijk van
29
E.R. Kambel, Indigenous Peoples and Maroons in Suriname, Inter-American Development Bank. Economic and Sector Study Series, RE3-06-005, Washington, D.C., 2006, pg. 19. 30 Dit was bijvoorbeeld het geval in de Saramaka-zaak (zie hieronder). De houtkapactiviteiten zijn ook inderdaad stilgelegd. Totdat Suriname heeft voldaan aan de bevelen van het Hof mogen er geen houtkap of goudwinningsactiviteiten in het gebied plaatsvinden, ongeacht of dit door derden of door de staat geschiedt. 31 Het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens is de hoogste rechterlijke instantie als het gaat om schendingen van het Amerikaans Verdrag voor de rechten van de Mens, dat in 1987 door Suriname is geratificeerd. Oordelen van het Hof zijn juridisch bindend en kunnen in de nationale rechtsorde worden geëxecuteerd. Voor een zaak bij het Hof kan worden voorgelegd moet eerst een klacht worden ingediend bij de Inter-Amerikaanse Mensenrechtencommissie en deze neemt de klacht slechts in behandeling als gebleken is dat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. 32 Saramaka People v. Suriname. Vonnis van 28 november 2007. Series C No. 172. Zie: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_172_ing.pdf. Zie ook Saramaka People v. Suriname. Interpretation of the Judgment on Preliminary Objections, Merits, Reparations and Costs. Vonnis van 12 augustus 2008. Series C No. 185 zie: http://www.corteidh.or.cr/docs/casos/articulos/seriec_185_ing.pdf. 33 Cornell, S., C. Curtis and M. Jorensen, Seizing the Future: Why Some Nations Do and Others Don’t, Joint Occasional Papers on Native Affairs, no. 2005-01, 2005 [http://www.jopna.net/pubs/jopna_2005-01_Seizing.pdf]. Zie ook: S. Cornell, Indigenous Peoples, Poverty and Self-Determination in Australia, New Zealand, Canada and the United States, Joint Occasional Papers on Native Affairs No. 2006-02, 2006 and S. Cornell, What Makes First Nations Enterprises Successful?Lessons from the Harvard Project, Joint Occasional Papers on Native Affairs, No. 2006-01, 2006.
10
geografische locatie, opleiding van de bevolking, of voorkomens van natuurlijke rijkdommen. Het zijn eerder overwegend politieke factoren, namelijk: •
•
•
Zelfbestuur. Inheemse volken die in staat zijn hun eigen beslissingen te nemen, in plaats van door de overheid of externe bedrijven of organisaties, hebben een grotere kans economisch succes te boeken. Zelfbestuur creëert accountability tussen de beleidsmakers en de bevolking. Goed bestuur. Gebleken is dat zelfbestuur niet genoeg is. Het inheems bestuur moet ook capabel zijn, in staat om hun zelfbestuur effectief uit te oefenen. Dit vereist institutionele stabiliteit, gedepolitiseerde mechanismen voor conflictbemiddeling, zoals tribale rechtbanken, gedepolitiseerd beheer van natuurlijke hulpbronnen en bedrijven, goed opgeleide ambtenaren etc. ‘These create an environment of governmental action that is stable, fair, competent and reliable, shifting the focus of government towards nation-building and away from factional battles over resources’.34 Culturele match tussen het formele bestuur en de inheemse politieke cultuur. Het klakkeloos overnemen van een westers bestuurssysteem heeft op de lange termijn geen resultaat, omdat de legitimiteit bij de achterban ontbreekt. De bestuursvorm moet passen bij de manier waarop het betreffende inheems volk traditioneel besluiten neemt en autoriteit uitoefent.
Een vierde factor van belang is dat de economisch succesvolle inheemse volken over een lange termijn instelling beschikten. Zij hebben zich op een gegeven moment de vraag gesteld waar zij als volk over 20, 40, 50 jaar wilden zijn. Zij hebben vervolgens een strategie uitgedacht hoe dit doel te bereiken en hebben heel systematisch die strategie uitgevoerd. De positie van het traditioneel bestuur van de inheemsen en marrons in Suriname Het traditioneel bestuur bij de Inheemsen verschilt op een aantal belangrijke punten van dat van de Marrons. - Semi-autonome dorpsgemeenschappen vs hiërarchische structuur: terwijl de inheemse gemeenschappen traditioneel vrij autonoom functioneren, met elk een eigen dorpsbestuur bestaande uit een dorpshoofd (kapitein) en meerdere assistenten (basya’s),35 wordt het traditioneel gezag bij de marrons gekenmerkt door een hiërarchische structuur. Thomas Polimé beschrijft het bestuurssysteem bij de Aukaners als volgt: De Ndyuka [Aukaners] vallen allemaal onder het gezag van de Gaanman, die het opperhoofd van de stam is. Deze wordt 34
S. Cornell, Indigenous Peoples, Poverty and Self-Determination in Australia, New Zealand, Canada and the United States, Joint Occasional Papers on Native Affairs No. 2006-02, 2006, pg. 14. 35 Bij de zuidelijke inheemsen is door overheidsinventie het gezagssysteem meer in lijn gebracht met dat van de Marrons. De Trio en Wayana kennen daarom sinds enige tijd een granman, een stamhoofd, hoofdkapiteins, kapiteins en basya’s. De exacte bevoegdheden van deze functionarissen is onbekend.
11
bijgestaan door de Ede Kabiten (de Hoofdkapitein), de Kabitens (de kapiteins) en hun assistenten die bekend staan als Basya’s. Alle functionarissen worden voor het leven benoemd.... De Ede Kabiten (de hoofdkapitein) vertegenwoordigt en adviseert de Gaanman, het hoogste gezag, bij het toezicht houden op het bestuur van een vastgesteld gebied. Normaliter wordt een dorpshoofd verheven tot het ambt van Ede Kabiten als gevolg van zijn bestuurlijke capaciteiten. De Kabiten (het dorpshoofd) oefent namens het opperhoofd het gezag uit over een dorp, of een deel daarvan indien er meer dan één Kabiten is. … De Basya assisteert de hogere functionarissen (Kabiten, etc) bij het uitvoeren van alle rituele en bestuurlijke zaken.36
Dit systeem is min of meer gelijk aan dat van de overige marrongroepen. - opvolging. Ook de opvolging is anders. Bij de inheemsen wordt traditioneel middels consensus een nieuw dorpshoofd aangewezen. Bij de Marrons worden de leiders via de matrilineaire lijn en middels de interventie van overleden voorouders aangewezen. Qua taken en bevoegdheden zijn er echter wel belangrijke overeenkomsten. Traditioneel zijn de gezagsdragers belast met het handhaven van orde en rust in de gemeenschap. Dit behelst conflictoplossing en bemiddeling en handhaving van de (ongeschreven) regels. Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd als vertegenwoordigers van de gemeenschappen naar buiten toe (overheid, bedrijven). Tegenwoordig wordt ook verwacht dat het traditioneel gezag zorg draagt of in elk geval de voorwaarden schept voor ontwikkeling van het dorp. Problemen rond onderwijs, elektriciteit, nieuwe projecten op het gebied van drinkwater, toerisme faciliteiten; alles moet eerst besproken worden met en de goedkeuring verkrijgen van de dorpshoofden en in bepaalde gevallen bij de Marrons ook van de hoofdkapiteins en granman. Een vrij nieuwe ontwikkeling is dat het traditioneel gezag zich op moderne wijze is gaan organiseren. De inheemse dorpshoofden vormden in 1992 de Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname (VIDS), dat over een professioneel secretariaat beschikt dat is ondergebracht in een stichting (Stichting Bureau VIDS). Daarnaast zijn ook de verschillende regio’s zich gaan organiseren. Bijvoorbeeld in Beneden-Marowijne, waar zich 8 dorpen hebben gebundeld (de Commissie Inheemsen Landrechten Beneden-Marowijne, CLIM, zie hieronder) en in Para, waar 14 dorpen een regionale organisatie hebben gevormd, de Organisatie van Samenwerkende Inheemse Dorpen van Para (OSIP), beide uitdrukkelijk als onderdeel van de VIDS. Ook bij de marrons zijn de kapiteins zich gaan organiseren op westerse wijze: de Vereniging van Saramakaanse Gezagsdragers (VSG Wan Hati) bestaat uit alle kapiteins en hoofdkapiteins en werkt nauw samen met de granman. Bij de Aukaners is de Stichting Kon Taki Makandi opgericht als organisatie van kapiteins uit het Cottica gebied. Omdat het traditioneel gezag geen rechtspersoonlijkheid geniet in Suriname, wordt met het oprichten van deze organisaties getracht toch deel te nemen aan 36
Beëdigde verklaring van drs. Thomas Polimé, getuige-deskundige. In: Fergus Mackay (red), Moiwana zoekt gerechtigheid. De strijd van een marrondorp tegen de staat Suriname, KIT Publishers, Amsterdam, 2006, pg. 61.
12
het rechtsverkeer en worden projecten geïnitieerd, financiering gezocht en uitgevoerd. Deze projecten zijn vooral gericht op sociaal-economische ontwikkeling van het dorp, capaciteitsversterking (trainingen en workshops) en lobby-activiteiten rond de landrechtenproblematiek. Uitdagingen voor het traditioneel gezag Als we de Noordamerikaanse factoren voor succes als handvat gebruiken, dan zien we het volgende beeld in Suriname: Zelfbestuur: • Het traditioneel gezag van de inheemsen en marrons wordt niet door de Surinaamse wet erkend. Formeel juridisch bestaan zij dus niet, hoewel zij in de praktijk wel een maandelijkse vergoeding ontvangen van de overheid en zij, na hun aanwijzing door de gemeenschap, officieel worden geïnstalleerd door de Minister van Regionale Ontwikkeling. Hoewel er soms wel overleg is tussen de regering en het traditioneel gezag, wisselt dit per minister, per onderwerp en ook per groep. Zo worden de granmans van de zuidelijke inheemsen en de marrons vaker uitgenodigd voor overleg dan de dorpshoofden van de noordelijke inheemse gemeenschappen. In elk geval is er geen sprake van een bij wet vastgelegd structureel overleg tussen overheid en traditioneel gezag. Bij belangrijke besluiten die direct van invloed zijn op de inheemse en marrongemeenschappen, zoals de invoering van het Decentralisatie-programma (zie hieronder), de Ontwerp Mijnbouwwet of de goedkeuring van bos- en mijnbouw binnen hun gebieden, wordt het traditioneel gezag niet betrokken. Ook beleid ten aanzien van onderwijs, gezondheidszorg, natuurbescherming of sociale voorzieningen wordt in en door Paramaribo gemaakt. • Door het uitblijven van de wettelijke erkenning van landrechten, is het onmogelijk voor de inheemse en tribale volkeren om eigen beslissingen te nemen ten aanzien van hun gebied, of om lange termijn plannen te maken over hun ontwikkeling. • Terwijl de traditionele besturen voor de wet niet erkend worden, bestaan er formeel wel districtsraden en ressortraden.37 Deze direct en indirect verkozen raden hebben zowel een politieke als ontwikkelingsfunctie. Zo zijn ze verantwoordelijk voor de ontwikkeling van hun gebied (het district of het ressort, een subdistrict), maar ook spelen ze eens in de vijf jaar een rol bij de verkiezing van de leden van de Nationale Assemblee. De grenzen van de districts- en ressortraden lopen niet synchroon met de grenzen van inheemse en marrongebieden. Er is dus sprake van overlappende jurisdicties. Echter, in de praktijk functioneren de meeste districts- en ressortraden in inheemse of marrongebieden niet of nauwelijks. In 1998 ging echter het Decentralisatieprogramma van de overheid van start, waarbij het de bedoeling is de positie van de regionale organen te versterken. Voor het traditioneel gezag is geen enkele rol weggelegd in het programma en er is ook geen beleid geformuleerd vanuit het verantwoordelijke Ministerie van Regionale Ontwikkeling, welke rol het traditioneel gezag zou moeten spelen. 37
De regionale organen werden in 1987 geïntroduceerd middels de Grondwet en de Wet op de Regionale Organen (SB 1989, no. 44).
13
Goed bestuur • laag opleidingsniveau. Hoewel dit verschilt per gemeenschap en er geen exacte gegevens hierover bestaan is het aantal jaren dat de gezagsdragers formeel onderwijs hebben genoten over het algemeen laag te noemen. Gelet op het slechte onderwijs in het binnenland, is het geen verrassing dat met name onder de oudere marron kapiteins en de zuidelijke inheemse gezagsdragers een hoog percentage analfabetisme heerst. Dit vergroot de kloof met de jongeren, vooral als die in Paramaribo wel vervolgonderwijs hebben genoten. • gebrek aan basiskennis recht of financiële administratie. In hun functie als vertegenwoordiger komen de gezagsdragers regelmatig in aanraking met justitie en politie, met overheidsfunctionarissen en met bedrijven of organisaties die ontwikkelingsactiviteiten willen verrichten in het gebied. Het ontbreekt hen echter aan basiskennis over het Surinaams recht, over de internationale rechten van inheemse en tribale volkeren, maar ook over basisbeginselen van financiële administratie. Deze kennis is essentieel om de belangen van hun bevolking adequaat te behartigen, eigen ontwikkelingsprogramma’s te ontwikkelen en uiteindelijk duurzame ontwikkeling tot stand te brengen. • Participatie & inspraak van bevolking. Traditioneel heeft de gemeenschap bij de inheemsen en bij de marrons direct inspraak in beslissingen die het hele dorp aangaan. Tijdens dorpsvergaderingen worden belangrijke zaken voorgelegd aan de gemeenschap en wordt via consensus een beslissing genomen. Hoewel dit wisselt per dorp en per groep, blijkt in de praktijk dat dit model aan erosie onderhevig is. Door omkoping of het onder druk zetten van dorpshoofden door bijv. concessionarissen, blijkt vaak pas achteraf dat de gemeenschap reeds toestemming heeft gegeven op basis van zeer summiere informatie. Het multiplier effect van versterking van het traditioneel gezag: een voorbeeld uit Beneden-Marowijne In 1992, na afloop van de Binnenlandse Oorlog (1986-1992) werd de Vereniging van Inheemse Dorpshoofden in Suriname (VIDS) opgericht. De VIDS had primair als doel het door de interne conflicten verzwakte traditioneel gezag weer te versterken. Daarnaast werd de erkenning van de collectieve landrechten als doel toegevoegd en de belangenbehartiging van inheemsen in Suriname op zowel nationaal als internationaal niveau. Sinds de oprichting komen om de 4-5 jaar alle dorpshoofden van zowel Kali’na, Lokono als Trio en Wayana bijeen tijdens de VIDS Conferentie, waarbij het beleid voor de komende periode wordt uitgestippeld en een nieuw bestuur op basis van regionale vertegenwoordiging wordt aangewezen. In 2002 werd een professioneel secretariaat geopend in Paramaribo (Stichting Bureau VIDS), waar inmiddels vijf full time medewerkers verantwoordelijk zijn voor uitvoering van het beleid van de vereniging. Het Beneden-Marowijne gebied, tussen Galibi en Bigi Ston, wordt door de VIDS beschouwd als een pilot gebied. Initiatieven die in Marowijne worden genomen, worden vaak op verzoek van andere regio’s overgenomen. In 1996 besloten de acht gemeenschappen samen te werken aan het verkrijgen van wettelijke erkenning van een gezamenlijk grondgebied. En in 2003 werd de Commissie Inheemse Landrechten Beneden-Marowijne (CLIM) officieel opgericht. Hoewel de werkzaamheden van de CLIM zich aanvankelijk uitsluitend richtten op verkrijging
14
van de wettelijke erkenning van de grondenrechten, is het takenpakket uitgebreid met de versterking van het traditioneel gezag, stimulering van ondernemerschap, verbeteren van onderwijs en het duurzaam beheren van het gezamenlijk grondgebied. Hierbij wordt sinds 2006 gewerkt met het Harvard/Arizona model van de succesvolle inheemse volken. Een groot aantal activiteiten zijn inmiddels door de dorpsbesturen op gang gebracht. •
•
•
Zelfbestuur. De CLIM heeft na het vervaardigen van een kaart van het eigen gebied, juridisch en historisch onderzoek laten verrichten ter versterking van hun claim dat zij de traditionele eigenaren zijn van het gebied. Ook is door dorpsbewoners zelf, die hiertoe zijn getraind, onderzoek verricht naar het gebruik van het grondgebied. Petities en brieven en pogingen tot constructief overleg met opeenvolgende regeringen, leverden niets op. In 2007 is daarom besloten, in navolging van de Saramakaners, zich te wenden tot de OAS. De klacht werd in oktober 2007 ontvankelijk verklaard door de Inter-Amerikaanse Mensenrechten Commissie.38 Goed bestuur. Op verzoek van de dorpshoofden, die constateerden dat de acht dorpen niet over een gelijk bestuursniveau beschikten, is er een uitgebreid gemeenschapsonderzoek verricht naar het functioneren van de acht dorpsbesturen. Dit onderzoek is door eigen mensen uitgevoerd die huis-aan-huis enquêtes verrichtten, groepsinterviews afnamen en ouderen interviewden over hoe het bestuur vroeger functioneerde. Eén van de conclusies van het bevolkingsonderzoek was dat de taken en bevoegdheden van de besturen onduidelijk waren en dat men behoefte had aan een dorpsreglement. Dit is een jaar later, na talloze workshops en vergaderingen met gemeenschappen en besturen tot stand gekomen in de vorm van het ‘Model Dorpsreglement van Beneden-Marowijne’. Het dorpsreglement is uiteindelijk een mix geworden van traditioneel gewoonterecht en moderne elementen. Nieuw is onder andere de verplichting dat elk dorpsbestuur jaarlijks een jaarplan plus jaarbegroting ter goedkeuring overlegt aan de dorpsvergadering en aan het eind van het jaar een inhoudelijk verslag van de uitgevoerde activiteiten plus een financiële rapportage maakt. Een driejarig trainingsprogramma waarbij de dorpsbesturen niet alleen computerlessen volgen, maar ook onderricht krijgen in verslaglegging, financieel management en een basiscursus recht, helpt de dorpsbesturen deze verplichtingen uit te voeren. Culturele match. Zoals gezegd is het Dorpsreglement een mix van oud en nieuw. Door de ouderen te betrekken bij het bestuursonderzoek is
38
Het rapport van de Commissie is beschikbaar via http://www.cidh.oas.org/annualrep/2007eng/Suriname198.07eng.htm.
15
•
geprobeerd ervoor te zorgen dat het Dorpsreglement geen nieuwe bestuursvorm introduceert, maar gebaseerd is op en aansluit bij de traditionele manier van besluitvorming. Lange termijn instelling. De dorpsbesturen hebben gezamenlijk een lange termijn doel vastgesteld, en hebben concrete doelen geformuleerd die moeten toewerken naar het realiseren van deze doelstelling. O.a. staat op het programma het ontwikkelen van een landbeheersplan, het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het invoeren van tweetalig intercultureel onderwijs zodat de inheemsen over dertig of vijftig jaar over goed opgeleid kader beschikken om hun lange termijn doel – zelfbestuur – te bereiken.
Resultaten tot nu toe: • De dorpsbesturen vergaderen vaker met hun gemeenschappen, er worden presentielijsten bijgehouden, de uitnodigingen geschieden nu volgens de procedures zoals vastgesteld in het Dorpsreglement hetgeen de participatie van het volk vergroot. Ook is van het Dorpsreglement gebruik gemaakt toen een aantal niet-functionerende bestuursleden (basya’s) vervangen moesten worden. • Tijdens de CLIM-trainingen worden de jaarplannen opgesteld en met elkaar vergeleken; de dorpsbesturen wisselen ervaring en kennis uit over projecten en geven elkaar tips en adviezen. • Er is in september 2008 door de CLIM in alle acht dorpen een Inheems onderwijsfestival georganiseerd om de bewustwording over tweetalig intercultureel onderwijs op gang te brengen. Aan het onderwijsfestival deden alle generaties mee: de ouderen (opa’s en oma’s) gaven meer dan 300 kinderen les in het maken van aardewerk, het weven van vlechtwerk, terwijl ouders en leerkrachten meehielpen met de organisatie en in sommige gevallen Tijdens het Inheems Onderwijsfestival deden zij zelf ook mee met de georganiseerd door de dorpsbesturen van workshops. Voor de komende Beneden-Marowijne kregen kinderen o.a. les in periode zijn er uitwisselingen met het vervaardigen van dakbedekking. inheemse scholen in Belize gepland, en is er een onderwijscommissie gevormd bestaande uit leerkrachten en dorpshoofden dat gaat werken aan het ontwikkelen van tweetalig onderwijsmateriaal en het invoeren van traditionele vaardigheden in de reguliere handenarbeidlessen. • Er zijn op initiatief van de CLIM met verschillende ministeries gesprekken gevoerd over een gezamenlijke aanpak van uiteenlopende problemen: de afvalproblematiek in de dorpen, beroepsgerichte trainingen voor drop-outs, de energie en watervoorziening. • Verder staat op het programma voor 2009-2010 het ontwikkelen van een landbeheersplan voor het gehele gebied met behulp van GIS-technologie. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan het beheer van de
16
natuurreservaten die binnen het gebied vallen en zullen de gevolgen van klimaatsverandering worden bestudeerd. Conclusie Suriname’s natuurlijke hulpbronnen bevinden zich grotendeels in gebieden die worden bewoond en gebruikt door inheemse volken en marrons. Het traditioneel bestuur van de meer dan 200 inheemsen en marrongemeenschappen is het eerste aanspreekpunt voor alle activiteiten in het woon- en leefgebied, waaronder de exploitatie, het beheer en de bescherming van de hulpbronnen. De factoren die bepalend waren voor het succes van enkele inheemse volken in Noord-Amerika, zoals gedocumenteerd door onderzoekers aan Harvard University en de University of Arizona, kunnen een waardevolle leidraad vormen voor inheemse en marrongemeenschappen in Suriname. Het is natuurlijk nog te vroeg om te concluderen dat het Harvard/Arizona model werkt in Suriname en er zijn ook nog te veel externe factoren waar de inheemse besturen weinig invloed op hebben, zoals politieke wil en daadkracht vanuit de centrale overheid om de landrechten en het traditioneel gezag wettelijk te erkennen. Maar zoals het voorbeeld van de CLIM heeft laten zien, zijn de vooruitzichten positief. Het Harvard/Arizona model verschaft niet alleen een duidelijk handvat voor gerichte acties, maar is ook een belangrijke inspiratiebron voor de inheemse dorpsbesturen (“wat zij kunnen, kunnen wij ook”). Werd vroeger vaker gewacht op initiatieven van buiten (vanuit de overheid, ngo’s, bedrijven), nu nemen de besturen zelf stappen om sociaal-economische problemen binnen hun gemeenschappen aan te pakken. Als het traditioneel bestuur optimaal functioneert, kunnen privéCLIM-onderzoekster Judith Biswane uit Pierrekondre geeft uitleg over het initiatieven, maar ook Harvard/Arizona model. overheidsdiensten, veel effectiever werken en uiteindelijk de doelen bereiken waarvoor ze zijn opgezet. Op termijn zal dit leiden tot beter beheer en aanwending van Suriname’s natuurlijke hulpbronnen en daarmee tot duurzame ontwikkeling van heel Suriname, niet alleen van Paramaribo en omstreken. Naar het voorbeeld van economisch succesvolle inheemse volken in NoordAmerika zou in Suriname dan ook geïnvesteerd moeten worden in a) het verkrijgen van zelfbestuur en erkenning van de collectieve landrechten; b) het bevorderen van goed bestuur, c) het vasthouden en ontwikkelen van de eigen traditionele bestuursvormen en d) het ontwikkelen van een lange termijn strategie door de gemeenschappen. Service clubs in Nederland en Paramaribo kunnen bijdragen aan dit proces door trainingen van dorpsbesturen (basiskennis recht, project- en financieel management) te financieren of expertise beschikbaar te stellen. Ook kan ondersteuning worden aangeboden voor de bouw en inrichting van
17
bestuurskantoren en het verbeteren van de transport en communicatiemiddelen voor de dorpsbesturen. Van belang bij elk initiatief dat in het binnenland wordt ondernomen, is dat de service club direct contact heeft en houdt met het lokale bestuur of met één van de overkoepelende bestuursorganisaties. Op die manier wordt overlap van projecten voorkomen en kan direct een uitwisseling plaatsvinden over de meest effectieve vorm van ondersteuning.
18