NEDERLANDS JURISTENBLAD
HET JURIDISCH BEKAMPEN VAN MEIN KAMPF • Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht? Over (de aanvang van) de duur van een inreisverbod
• De minachting voor de gerechtstolk P. 239-292 JAARGANG 90 30 JANUARI 2015
10311887
4
Join Us to Build the Future of Training, Together ƚ^ŝŵͲ/ŶĚƵƐƚƌŝĞƐ͕ǁĞƉƌŽǀŝĚĞĂƵƚŚĞŶƟĐ͕ƌĞůŝĂďůĞŇŝŐŚƚƐŝŵƵůĂƟŽŶƐŽůƵƟŽŶƐƚŚĂƚƉƌĞƉĂƌĞƉŝůŽƚƐĂƌŽƵŶĚƚŚĞǁŽƌůĚĨŽƌ ƐĂĨĞ͕ĞĸĐŝĞŶƚŽƉĞƌĂƟŽŶƐ͘tĞ͛ƌĞƉŽǁĞƌĞĚďLJŽƵƌĚŝǀĞƌƐĞƚĞĂŵʹĂŶĚůŽŽŬŝŶŐƚŽŐƌŽǁ͘tŚĞƚŚĞƌLJŽƵŚĂǀĞĂďĂĐŬŐƌŽƵŶĚ ŝŶĞŶŐŝŶĞĞƌŝŶŐŽƌĂƉĂƐƐŝŽŶĨŽƌŝŶŶŽǀĂƟŽŶŝŶŇŝŐŚƚƐŝŵƵůĂƟŽŶ͕ǁĞŽīĞƌŵĂŶLJĐĂƌĞĞƌŽƉƉŽƌƚƵŶŝƟĞƐ͘ ZĞĂĚLJƚŽƚĂŬĞƚŚĞŶĞdžƚƐƚĞƉŝŶLJŽƵƌĐĂƌĞĞƌ͍sŝƐŝƚƵƐĂƚwww.sim-industries.com.
Legal Support Specialist dŚĞƉĂƌĂůĞŐĂůŝƐƚŚĞƉƌŝŵĂƌLJƐƵƉƉŽƌƚƉĞƌƐŽŶĨŽƌƚŚĞ>ĞŐĂůĞƉĂƌƚŵĞŶƚ͘dŚĞƉĂƌĂůĞŐĂůǁŝůůďĞĞdžƉĞĐƚĞĚƚŽĐĂƌƌLJŽƵƚ ĞīĞĐƟǀĞůLJƚŚĞĂĚŵŝŶŝƐƚƌĂƟǀĞĨƵŶĐƟŽŶƐŽĨƚŚĞ>ĞŐĂůĞƉĂƌƚŵĞŶƚ͖ƉĞƌĨŽƌŵůĞŐĂůƌĞƐĞĂƌĐŚ͕ƚƌĂŶƐĂĐƟŽŶƐƵƉƉŽƌƚ͕ĚƌĂŌŝŶŐ ĂŶĚĞĚŝƟŶŐŽĨĚŽĐƵŵĞŶƚƐ͖ĂŶĚŐĞŶĞƌĂůůLJĂƐƐŝƐƚƚŚĞ'ĞŶĞƌĂůŽƵŶƐĞůŝŶƚŚĞĂĚŵŝŶŝƐƚƌĂƟŽŶŽĨůĞŐĂůǁŽƌŬĂŶĚůŝƟŐĂƟŽŶƚŽ ĐĂƌƌLJŽƵƚƚŚĞŵŝƐƐŝŽŶŽĨƚŚĞŽƌŐĂŶŝnjĂƟŽŶ͘dŚŝƐƉŽƐŝƟŽŶƌĞƋƵŝƌĞƐĂŚŝŐŚĚĞŐƌĞĞŽĨŵŽƟǀĂƟŽŶ͕ĂƩĞŶƟŽŶƚŽĚĞƚĂŝů͕ĂŶĚ ŇĞdžŝďŝůŝƚLJ͘ dŚĞWƌŽĮůĞ ͻ ĂŶƵƌŽƉĞĂŶ>ĂǁĞŐƌĞĞ͖ ͻ ƚǁŽŽƌŵŽƌĞLJĞĂƌƐŽĨĞdžƉĞƌŝĞŶĐĞĂƐĂƉĂƌĂůĞŐĂůĂŶĚͬŽƌǁŽƌŬŝŶĂůĞŐĂůƐĞƫŶŐ͘
Apply /ĨƚŚĞĂďŽǀĞĂƉƉĞĂůƐƚŽLJŽƵĂŶĚLJŽƵǁŝƐŚƚŽĂƉƉůLJ͕ƉůĞĂƐĞƐƵďŵŝƚLJŽƵƌůĞƩĞƌĂŶĚƌĠƐƵŵĠŝŶŶŐůŝƐŚƚŽ͗ DĂƌŝũŶ>ĂĂŐĞǁĂĂƌĚ;ŵĂƌŝũŶ͘ůĂĂŐĞǁĂĂƌĚΛƐŝŵͲŝŶĚƵƐƚƌŝĞƐ͘ĐŽŵͿ͕dĂůĞŶƚĐƋƵŝƐŝƟŽŶ>ĞĂĚ͘
Inhoud
Prof. mr. P.J. Wattel Voldongen kwantitatieve versoepeling
Wetenschap 205
Dr. J.G. Vrielink Het juridisch bekampen van Mein Kampf Een zelfbestendigende symbolenstrijd
Focus 206
241
Griekenland (de hele 242
Dr. A.P. Jacobs De minachting voor de gerechtstolk
Rubrieken 208-225 Rechtspraak 226 Boeken 227-235 Tijdschriften 236-239 Wetgeving 240-242 Nieuws 243 Universitair nieuws 244 Personalia 245 Agenda
CLUB MED (Club Debt))
strafrecht? Over (de aanvang van) de duur van een inreisverbod
• De minachting voor de gerechtstolk P. 239-290 JAARGANG 90 30 JANUARI 2015
4
QUANTITATIVE EASING, net zo als 250
256
259 272 273 280 286 288 290 290
NOORD-EUROPA er bij staat te KNARSETANDEN Pagina 241
Juist waar het om de VERSPREIDING van ANTISEMITISCHE of nazistische UITINGEN gaat, gunt het Europees Hof staten bijzonder veel RUIMTE om naar eigen inzicht te SANCTIONEREN
Als het advies wordt gevolgd, dan is na OPLEGGING van de verplichting deel te nemen aan het ALCOHOLSLOTPROGRAMMA een latere STRAFVERVOLGING voor hetzelfde feit UITGESLOTEN
Pagina 286
Pagina 247
Het INREISVERBOD heeft een INTERACTIE tussen het vreemdelingen- en het strafrecht met zich gebracht. Hier lijkt dan ook een NIEUW rechtsgebied in ontwikkeling: het VREEMDELINGENSTRAFRECHT Pagina 255
Zou een GERECHTSTOLK de gelegenheid worden gegeven om voorafgaand aan de zitting INZAGE te krijgen in het STRAFDOSSIER dan zou hij tijdens de zitting veel MINDER hoeven te IMPROVISEREN met veel betere VERTAALRESULTATEN als gevolg
Pagina 257 Omslag: © Elena Ray / Alamy
• Rechtseenheid in het vreemdelingen-
staat te JUICHEN bij
Mr. J.R.K.A.M. Waasdorp Mr. A. Pahladsingh Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht? Over (de aanvang van) de duur van een inreisverbod
Opinie 207
NEDERLANDS JURISTENBLAD
HET JURIDISCH BEKAMPEN VAN MEIN KAMPF
10311887
Vooraf 204
Het kabinet onderschrijft dat een verruiming van het lokale BELASTINGGEBIED past bij de VERRUIMING van het GEMEENTELIJKE Pagina 287 takenpakket
Voor een ontoelaatbare DIVIDENDUITKERING kunnen uitsluitend de AANDEELHOUDERS aansprakelijk zijn en slechts bij HOGE UITZONDERING kan aansprakelijkheid van de BESTUURDERS voor hun ROL daarbij worden Pagina 288 aangenomen
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgever Simon van der Linde
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Vooraf
204
Voldongen kwantitatieve versoepeling
4
En? Had u tijdig Zuid-Europese staatsobligaties ingeslagen? Want het is zover: Mario Draghi gaat ze voor een hogere prijs van u opkopen: outright monetary transactions (OMT). De ECB gaat elke maand voor € 60 miljard opkopen, 19 maanden lang, dus € 1.140 miljard. Daar past ons bruto binnenlands product bijna twee keer in. Misschien moest u nog wat bijkopen. Griekse staatsschuld is het avontuurlijkst. Syriza gaat regeren, dus de € 280 miljard hoofdsom wordt deels niet afgelost of laagrentend getemporiseerd. Maar aangezien iedereen daar bang voor is, kunt u er op speculeren: naarmate Syriza haar verkiezingsbeloften meer nakomt, daalt de prijs van Griekse staatsschuld; een koopje dus. U loopt vervolgens binnen als Syriza minder kwijtschelding bewerkstelligt dan verwacht. Syriza wil in het licht van mogelijke regeringsverantwoordelijkheid ook al niet meer uit de Euro. Is het toeval dat de ECB vlak voor het Griekse verkiezingsweekend met quantitative easing (QE) begon? Griekenland (de hele Club Med (Club Debt)) staat te juichen bij QE, net zo als Noord-Europa er bij staat te knarsetanden. En het OMT-besluit volgde binnen een week op de conclusie van A-G Cruz Villalón bij het Hof van Justitie EU in zaak C-62/14, Gauweiler, over de Duitse Verfassungsbeschwerde tegen OMT. OMT wordt in strijd geacht met het verbod op monetaire financiering van lidstaten (art. 123(1) VwEU) en met de Duitse Grondwet: de ECB mag geen lender of last resort voor lidstaten worden. Cruz Villalón vindt dat OMT wél binnen het ECB-mandaat valt, mits goed (monetair) gemotiveerd, mits evenredig toegepast en mits ‘omzichtig’ ter zake van vrije prijsvorming. De kans dat het Hof daar anders over zal denken, is niet groot, en kleiner naarmate de 19 dolle dwaze opkoopmaanden accompli zijn tegen de tijd dat het Hof spreekt. Nu QE onomkeerbaar is, rijst zelfs de vraag of het Hof niet voor de kat zijn staart aan het delibereren is. Eigenlijk hádden we al een fait accompli. Draghi kon nauwelijks meer terug. Hij had zó duidelijk gezegd dat er zonodig OMT aankwamen, dat de effectieve rente op Italiaanse staatsleningen (staatsschuld 136% bbp, ruim twee keer de EU-norm) ook zonder daadwerkelijke OMT al was gezakt van 6,5% naar 1,5% (onder meer doordat de prijs van staatsobligaties uiteraard opliep in anticipatie op het ECB-besluit). In de Eurozone hebben we bovendien deflatie, die met alle middelen bestreden moet worden. Zou de ECB besloten hebben géén staatsschuld op te kopen, dan zou de prijs van staatsobligaties kelderen, de effectieve rente ernstig oplopen en iedereen weer héél zenuwachtig worden, zeker met Syriza erbij. Toch was Noord-Europa (Duitsland, Nederland, Estland, Oostenrijk) tegen: steeds lagere effectieve rente maakt het de schuldenmakers steeds makkelijker om niet af te lossen, maar goedkoop te herfinancieren, of zelfs bij te lenen in plaats van hun politiek en economie te hervormen. Maar (de meerderheid van) het ECBbestuur vindt voorkoming van verlammende deflatie belangrijker dan vermijding van Eurostatelijk moral hazard. Amerikanen begrijpen de Prinzipienreiterei van
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
de Duitsers überhaupt niet: waarom is de geldkraan niet al twee jaar geleden opengezet en waarom is de feitelijk onaflosbare Griekse staatsschuld (180% van bbp) niet al ‘geherstructureerd’? De staatsobligaties worden vooral opgekocht van financiële instellingen, die het geld kunnen uitlenen aan ondernemers, die daarmee gaan ondernemen en daarvoor personeel inhuren, die daarvoor loon krijgen dat zij weer gaan besteden, enzovoort. Tot zover de theorie. Einddoel: gematigde inflatie (bijna 2%), waardoor schulden vanzelf minder waard worden en consumenten hun aankopen niet uitstellen. Volgens Klaas Knot gaat het niet werken en creëren we een nieuwe zeepbel. En de banken zeggen dat er niet zo veel vraag is naar leningen (dat het niet aan hen ligt dat er weinig geleend en geïnvesteerd wordt). Draghi’s lanceervenster luisterde nauw: (i) ná Cruz Villalón’s goedkeurende conclusie, (ii) vóór de Griekse verkiezingen en schuldheronderhandelingen, (iii) op het moment van de bluff call van de markt (de ECB moest inmiddels wel gaan opkopen als hij de markt niet weer héél zenuwachtig wilde maken) en (iv) ruim voordat het Hof er anders over kan denken, wat toch een politiek probleempje zou zijn. Maar, zoals gezegd: QE is onomkeerbaar, zodat het OMT-besluit best eens een ECB-mandaatbevestigende self-fulfilling prophecy zou kunnen zijn; een verbiedend Hof-arrest kan niet uitgevoerd worden (of komt er nog een kort geding?). Wel komen als concessie aan Noord-Europa de staatsobligaties voor 80% niet op de ECB-balans, maar op die van de nationale centrale banken, waardoor de Eurolanden navenant minder debiteurenrisico jegens elkaar lopen. Vertrouwen komt immers te voet en gaat te paard, en het is duidelijk nog niet terug van weggedraafd. Inmiddels rijst de vraag hoe te voldoen aan Cruz Villalón’s voorwaarde van vrije marktprijsvorming (een duidelijk onderscheid tussen opkoop op de primaire markt (verboden) en opkoop op de secundaire markt (toegestaan)). Volgens het Bundesverfassungsgericht is tweedehands opkopen een doorzichtige omzeiling van het verbod op rechtstreekse monetaire steun aan Eurostaten. Cruz Villalón lijkt te zeggen dat OMT acceptabel is omdat de ECB zich op de markt kan gedragen alsof hij niet op de markt is. Dat lijkt mij lastig bij € 60 miljard per maand. Gelukkig heeft de ECB volgens hem bijzondere expertise en ervaring op monetair terrein die rechterlijke instanties ontberen, zodat de ECB een ruime beoordelingsmarge moet krijgen. Dat is een opmerkelijke benadering van de constitutionele bevoegdheidsvraag. De vraag is immers niet welk monetair beleid de ECB moet voeren, maar of hij überhaupt bevoegd is tot OMT. Dat een bank bijzondere expertise en ervaring heeft in het verkopen van gebakken lucht tegen woekerprijzen die de rechter ontbeert, is toch ook geen reden om die bank zelf maar te laten beoordelen of hij onrechtmatig handelt? Maar ja: het Hof zit wel met feitelijke onomkeerbaarheid (behoudens kort geding?) en dus met de kat zijn staart. Peter Wattel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
241
205
Wetenschap
Het juridisch bekampen van Mein Kampf Een zelfbestendigende symbolenstrijd
Jogchum Vrielink1
Het is nog eens zover. Dankzij een gerechtelijke uitspraak is het op tijd en stond terugkerende debat rond de (on)wettigheid van het voor verkoop aanbieden van Mein Kampf weer opgerakeld en aangezwengeld. De Rechtbank Amsterdam oordeelde op 21 november 2014, in afwijking van eerdere rechtspraak, dat een eigenaar van een curiosawinkel, die het boek verkocht, niet strafbaar was. In deze bijdrage wordt die uitspraak geanalyseerd (par. 2 en 3). Eerst komt echter de vraag aan bod hoe het tot nu toe dan wel zat met de ‘strafbaarheid’ van Hitlers haatgeschrift (par. 1).
1. Strafbaar? Niet zelden wordt gesteld dat Mein Kampf in Nederland een ‘verboden boek’ is. Dat is minstens ongenuanceerd. Het boek staat niet op een soort index librorum prohibitorum. Je mag het dan ook probleemloos in persoonlijk bezit hebben, voor (weliswaar tamelijk strikt) eigen gebruik. Verder hebben veel Nederlandse bibliotheken het boek in hun collectie.2 Wel is het zo dat er strafrechtelijke aspecten aan de verspreiding en verkoop en zelfs aan het publieke vertoon en gebruik ervan kleven.3 Meer bepaald worden in Nederland de verkoop en verspreiding van Mein Kampf, zowel in het Duits als in vertaling, in beginsel strafbaar geacht op basis van de omzettingswetgeving van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (IVUR), van de VN. Het gaat daarbij in dezen vooral om artikel 137e lid 1 2o van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dat, ‘anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving’, een verbod inhoudt op het versturen, verspreiden en het voorradig hebben met het oog op openbaarmaking of verspreiding van een voorwerp waarin, naar men ‘weet of redelijkerwijs moet vermoeden’, een uitlating vervat is die beledigend is voor een groep mensen wegens hun ras4 of die aanzet tot haat of geweld.” De belangrijkste uitspraak ter zake is een arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1987. Daarin vernietigde de Raad een beschikking van de Rechtbank Maastricht van 16 mei 1986, die een afwijzing inhield van een vordering van het OM ten aanzien van een verkoper die in een curiosumwinkel te Sittard (Ratjetoe) een vertaald exemplaar van Mein Kampf in zijn etalage te koop had aangeboden.
242
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
De rechtbank had overwogen dat het boek weliswaar inhoudelijk beledigend was (of zelfs aanzette tot haat en discriminatie), maar dat de verkoop ervan, gegeven de omstandigheden van de zaak, toch niet viel onder artikel 137 Sr. De rechtbank wees erop dat de wijze van etalering ‘op geen enkele wijze provocerend of aanstootgevend’ was en dat de verdachte evenmin blijk gaf ‘van enig motief van politieke, laat staan van discriminatoire aard’. De Hoge Raad oordeelde echter dat, voor toepassing van artikel 137e Sr, de intrinsieke kwaadwillige strekking van het betrokken voorwerp (in casu het boek Mein Kampf) op zich volstond en dat de bedoelingen van de dader irrelevant waren, net als de wijze van aanprijzing:5 ‘Voor het begaan van het in art. 137e Sr omschreven feit is weliswaar vereist dat wordt gehandeld anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, maar is niet nodig dat het voorwerp waarin een in die bepaling bedoelde uitlating is vervat op provocerende of aanstootgevende wijze wordt aangeboden, of dat blijkt van enig motief van politieke of discriminatoire aard bij de dader’.6 De Raad vernietigde de bestreden beschikking en verwees de zaak naar het Hof ’s-Hertogenbosch, om opnieuw te worden berecht. Latere rechtspraak ligt in dezelfde, strenge lijn. Zo werd op 18 november 1998 door de Amsterdamse rechtbank een man veroordeeld, omdat hij op een rommelmarkt één (historisch) exemplaar van Mein Kampf te koop aanbood.7 Het Hof Amsterdam bevestigde de zienswijze van de rechtbank op 20 april 2000. Een gelijkaardig oordeel werd geveld door de Dordtse Rechtbank, op 9
november 1999, inzake een marktkramer die zowel een Nederlandse als een Engelse vertaling van het boek te koop aanbood.8 Hoewel artikel 137e Sr ook in andere zaken strikt wordt toegepast,9 suggereert de rechtspraak toch dat Mein Kampf nog een status aparte heeft. Zo kan verwezen worden naar een HR-arrest van 22 september 1987 (dat dus slechts enkele maanden na het Mijn Kamp-arrest werd gewezen). In die zaak bleek dat, bij toepassing van artikel 137e Sr, wel sprake kan zijn van een strafbaarheid-uitsluitende context bij historische nazistische emblemen. Hoewel de Raad overwoog dat dit naar hun aard ook discriminerende en haatzaaiende voorwerpen zijn, oordeelde hij niettemin dat de omstandigheid dat deze emblemen ten behoeve van verzamelaars van militaire curiosa in een winkeltje ten verkoop in voorraad worden gehouden ertoe kan leiden dat zij niet als voorwerpen zoals bedoeld in artikel 137e Sr worden beschouwd.10 Zoals procureurgeneraal Jörg het, met Mein Kampf als exceptioneel voorbeeld, verwoordde in een zaak met betrekking tot (onder meer) neonazistische T-shirts: ‘De wijze van gebruik kán (…) als relevante context aan de “kwaadaardigheid” van voorwerpen in de weg staan, met vrijspraak tot gevolg. Voor bepaalde voorwerpen zal dit altijd anders liggen omdat ze hebben te gelden als dermate “kwaadaardig” van aard dat de context er niet toe doet. Daarbij denk ik aan het te koop liggen van (…) “Mein Kampf”. De boekhandelaar in winkel “Ratjetoe” wilde wellicht iemand met historische of politieke belangstelling bereiken, maar die mogelijke context deed aan de strafbaarheid van het in voorraad hebben van dat voorwerp niet af’.11 Deze uitzonderlijke gestrengheid waar het op Mein Kampf aankomt, blijkt overigens ook uit zaken buiten de verkoopcontext. Zo veroordeelde de politierechter een persoon die het boek in bezit had om voorlichting te geven op scholen. De persoon in kwestie verweerde zich door te stellen dat hij het boek niet kon lenen bij de bibliotheek en dus was aangewezen op eigen bezit. De rechter oordeelde echter dat dit verweer neerkwam op een miskenning van het bestanddeel ‘anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving’.12 Kortom: zowel de mogelijk relativerende context van een handelwijze of uiting als de exceptie inzake zakelijke
berichtgeving worden bij artikel 137e Sr in het algemeen, maar in het bijzonder bij toepassingen in verband met Mein Kampf, extreem restrictief geïnterpreteerd (om niet te zeggen: herleid tot inhoudsloosheid).
2. Vonnis Amsterdamse rechtbank Hoe verhoudt zich het recente vonnis van de Amsterdamse rechtbank tot deze eerdere rechtspraak? Eerst de feiten. Mein Kampf werd te koop aangeboden in een antiquariaat in Amsterdam, The Totalitarian Art Gallery. Het ging om exemplaren uit de jaren dertig van zowel de Duitse tekst als de Nederlandse (Barends)vertaling. De boeken stonden zichtbaar op de plank, zij het niet in de etalage. Een organisatie, Federatief Joods Nederland (FJN), deed aangifte. Voorzitter Herman Loonstein vond het in tijden van toenemend antisemitisme belangrijk dat ‘met harde hand’ zou worden opgetreden tegen de verkoper.13
Wat op het punt van artikel 137e Sr opvalt aan het vonnis is hoe weinig eraan opvalt Eigenaar Michiel van Eyck gaf in reactie op de klacht aan dat hij wist dat het waarschijnlijk niet mocht, maar dat hij het boek niet verkocht vanuit een bepaalde ideologie: ‘Het is historisch materiaal dat bij mijn collectie past’.14 The Totalitarian Art Gallery verkoopt boeken, parafernalia en propagandakunst uit diverse totalitaire regimes (waaronder de Sovjet-Unie; China onder Mao en naziDuitsland). Van Eyck gaf verder aan dat het zijn bewuste bedoeling was ‘om het verbod ter discussie te stellen’. 2.1. Artikel 137e Sr: business as usual Wat op het punt van artikel 137e Sr opvalt aan het vonnis is hoe weinig eraan opvalt: in de onderdelen van de analyse die betrekking hebben op dat artikel, blijft de rechtbank volledig binnen de lijnen van de gangbare, en dus strikte, interpretatie die de andere Mein Kampf-zaken karakteriseren. Zo overweegt de rechtbank om te beginnen dat Mein Kampf ‘naar algemeen bekend mag worden veron-
Auteur
Nederlandse staat relevant (tot respectieve-
8. Rb. Dordrecht 9 november 1999, RR
zaak centraal staande nazi-dolken ‘op zich-
1. Dr. J.G. Vrielink is postdoctoraal onder-
lijk 1 januari 2016 en 1 januari 2079).
1995-2000, nr. 531.
zelf niet per definitie voorwerpen zijn’ zoals
zoeker aan de KU Leuven (Leuven Institute
Gezien de focus van deze bijdrage blijft
9. Zie onder meer A.L.J. Janssens & A.J.
bedoeld in art. 137e).
for Human Rights and Critical Studies
analyse daarvan achterwege.
Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer:
11. HR 23 november 2010, concl. A-G
(LIHRICS)) en coördinator van het Universi-
4. Of wegens godsdienst of levensovertui-
Kluwer 2011, p. 138-143; C. Brants, R.
N. Jörg.
tair Centrum voor Discriminatierecht
ging, hetero- of homoseksuele gerichtheid
Kool & A. Ringnalda, Strafbare discrimina-
12. C. Brants, R. Kool & A. Ringnalda, Straf-
(Steunpunt Gelijkekansenbeleid). De auteur
en psychische, lichamelijke of verstandelijke
tie, Den Haag: Boom Juridische uitgevers
bare discriminatie, Den Haag: Boom Juridi-
dankt Koen Lemmens en Stefan Sottiaux.
handicap.
2007, p. 73-76.
sche uitgevers 2007, p. 76.
5. A.L.J. Janssens & A.J. Nieuwenhuis,
10. HR 22 september 1987, NJ 1988/300.
13. D. Pinedo & F. Willemsen, ‘Aangifte
Noten
Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer 2011,
Zie evenwel ook HR 23 november 2010,
tegen galerie die Mein Kampf verkoopt’,
2. Zij het meestal ter inzage, zonder moge-
p. 138.
RvdW 2010/1416 en HR 29 mei 2012,
NRC Handelsblad 27 oktober 2013.
lijkheid om het uit te lenen.
6. HR 12 mei 1987, NJ 1988, 299.
rechtspraak.nl (en bij dat laatste arrest: Hof
14. F. Willemsen, ‘Hitlers “Mein Kampf” te
3. Naast de strafrechtelijke discussie zijn ook
7. Rb. Amsterdam 18 november 1998, RR
Arnhem, 8 november 2012, rechtspraak.nl;
koop in Amsterdamse kunstgalerie’, NRC
auteursrechtelijke claims van de Beierse en
1995-2000, nr. 499.
hoewel het hof er wel op wijst dat de in de
Handelsblad 26 oktober 2013.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
243
Wetenschap
‘Mein Kampf’ te koop in The Totalitarian Art Gallery © Evert Elzinga / ANP
dersteld, een voor – bovenal – Joden uitgesproken beledigend boek’ is dat ‘aanzet tot haat, discriminatie en gewelddadig optreden tegen Joden’. De rechtbank haalt volledigheidshalve enkele passages uit het werk aan, waaruit deze laakbare inhoud blijkt, en verwijst ook naar andere rechtspraak in dezelfde zin om te concluderen dat het boek duidelijk een voorwerp is zoals bedoeld in artikel 137e Sr. Vervolgens gaat de rechtbank na of de verdachte het boek slechts voor zakelijke berichtgeving in voorraad heeft, in welk geval er geen sprake zou zijn van een strafbaar feit. De rechtbank sluit ook hier aan bij de gangbare,
244
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
restrictieve opvatting van dit strafuitsluitende bestanddeel door te overwegen dat het (enkel) werd ‘opgenomen om de mogelijkheid te bieden rassendiscriminatie aan het licht te brengen en (wetenschappelijk) te analyseren en bekritiseren’. De rechtbank leidt uit de verklaringen van de verdachte echter af dat hij het boek simpelweg verkoopt (aan eender wie geïnteresseerd is) met een commercieel doel voor ogen, en dat dit ‘met zakelijke berichtgeving weinig van doen [heeft]’. Kortom: ‘een zakelijk doel’ is nog geen (doel van) ‘zakelijke berichtgeving’. Ter afsluiting van de analyse van artikel 137e kijkt de rechtbank naar de context waarin de verdachte Mein
Kampf verkocht. In dat verband erkent de rechtbank – met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 22 september 1987, inzake nazi-emblemen (supra § 1) – dat er soms sprake kan zijn van een strafbaarheid uitsluitende context bij de verkoop van nazistische voorwerpen. De verdediging had gepleit dat er in de onderhavige zaak ook sprake was van een dergelijke context en wel om drie redenen: 1. het ging om (dure) antiquarische exemplaren; 2. het ging om een gering aantal exemplaren; 3. de antiquarische versie van het boek zou, als ‘curiosum’, passen ‘binnen het geheel van het aanbod aan historische en/of antiquarische voorwerpen betreffende totalitaire regimes’. De verdediging claimde, met andere woorden, dat onder de gegeven omstandigheden het karakter van ‘een antiquarisch exemplaar van Mein Kampf geenszins als ‘kwaadaardiger’ kan worden aangemerkt dan het karakter van nazistische emblemen’. De rechtbank wijst die conclusie echter resoluut van de hand, met verwijzing naar de intrinsieke kwaadwilligheid en ‘symboolwerking’ van het boek: ‘Vanwege de bijzonder kwalijke inhoud van Mein Kampf en de – mede daaraan te ontlenen – symboolwerking die aan het boek als voorwerp kan worden toegeschreven, blijft het boek, ook op de wijze waarop verdachte
De rechtbank onderstreept dat de expressievrijheid, aldus het EHRM, niet alleen geldt voor ‘positieve en plezierige uitingen’, maar vooral ook voor ‘uitingen die “shocking, offending or disturbing” kunnen zijn’ het ter verkoop in voorraad had, een voorwerp als bedoeld in artikel 137e Sr.’ De verdachte voldoet dus aan alle basiselementen die normaliter een veroordeling op grond van artikel 137e wettigen. Desondanks komt de rechtbank uiteindelijk toch tot een vrijspraak en wel omdat ze een veroordeling van de verdachte niet verenigbaar acht met artikel 10 EVRM. 2.2. Artikel 10 EVRM als ontsnappingsroute Afzonderlijke toetsing aan de verdragsbepaling acht de rechtbank geboden, daar een veroordeling ‘een beperking van verdachtes uitingsvrijheid zou inhouden’ en dergelijke beperkingen zijn alleen toegestaan als ze voldoen aan de in artikel 10 lid 2 geformuleerde voorwaarden. Dat wil
zeggen dat de beperking bij wet voorzien moet zijn, een legitiem doel moet nastreven, en noodzakelijk en proportioneel moet zijn. Aan de vereiste wettelijkheid blijkt voldaan, enerzijds gezien artikel 137e Sr zelf en anderzijds in het licht van de jurisprudentie die maakte dat het voor verdachte ‘ten tijde van het plegen van het delict voldoende duidelijk en voorspelbaar [was] dat het ter verspreiding aanbieden van Mein Kampf op grond van artikel 137e Sr kon worden bestraft’. Ook vindt de rechtbank dat sprake is van een van de legitieme doelen uit artikel 10 lid 2 EVRM, te weten: ‘de bescherming van anderen, in dit geval Joden, tegen discriminatie, belediging en aanzetten tot haat vanwege hun godsdienst’. Vervolgens gaat de rechtbank na of een veroordeling ook noodzakelijk is in een democratische samenleving en of voldaan zou zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Hier onderstreept de rechtbank dat de expressievrijheid, aldus het EHRM, niet alleen geldt voor ‘positieve en plezierige uitingen’, maar vooral ook voor ‘uitingen die “shocking, offending or disturbing” kunnen zijn’, en dat het Hof bovendien een hoge mate van bescherming toekent aan uitingen die in het kader van een (gewichtig) maatschappelijk debat worden gedaan. Van beide zaken, zo claimt de rechtbank, is onmiskenbaar sprake, zodat strikt getoetst moet worden aan artikel 10, omdat anders een veroordeling in Straatsburg dreigt: ‘[B]innen het kader van (al dan niet toenemend) antisemitisme en de permanente bestrijding daarvan in het maatschappelijk debat speelt Mein Kampf, gezien inhoud en symboolwerking, een belangrijke rol als historische bron van het antisemitische gedachtengoed. Eén en ander brengt mee dat een restrictie op het verspreiden daarvan aan hoge eisen moet voldoen en dat de ‘margin of appreciation’ die de Nederlandse staat toekomt bij het nemen van maatregelen ter beperking van de uitingsvrijheid zeer beperkt is.’ De rechtbank wijst verder op een aantal maatschappelijke ontwikkelingen, die maken dat de huidige situatie ‘in aanzienlijke mate’ verschilt van die in 1998, toen de rechtbank nog tot veroordeling besloot: – Van de inhoud van Mein Kampf kan (inmiddels) gemakkelijk kennis genomen worden via internet, door downloaden van de tekst of door het boek te bestellen bij Amazon of elders; – Het boek is te lezen in Nederlandse bibliotheken en in verschillende buurlanden is het vrij verkrijgbaar; – Het auteursrecht op het werk vervalt eind 2015 (70 jaar na het overlijden van Hitler).15 Nadien kan verspreiding alleen nog met behulp van het strafrecht worden tegengegaan en in Duitsland wordt overwogen het boek in 2016 in geannoteerde herdruk uit te geven. Verder acht de rechtbank bij de artikel 10-afweging ook enkele contextuele elementen van belang die ze bij de
15. Opgemerkt kan worden dat de auteurs-
vallen in 2079 (Barends overleed in 2008).
auteursrecht op de […] Nederlandse tekst
de Barendsvertaling en zelfs die claim is
rechten op de belangrijkste Nederlandse
De rechtbank stelt trouwens uitdrukkelijk
[beschikt]’. De auteursrechtelijke claim van
twijfelachtig.
vertaling, die van Steven Barends, pas ver-
dat de Nederlandse overheid ‘over het
de Nederlandse staat betreft echter slechts
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
245
Wetenschap
beslissing in het kader van artikel 137 Sr niet relevant achtte, te weten dat de verkoop (dure) antiquarische exemplaren betrof, in zeer geringe aantallen: ‘Deze context geeft geen reden aan te nemen dat kopers van verdachte het boek op een voor de beschermde groep mensen schadelijke wijze zullen aanwenden.’ Tot slot wijst de rechtbank erop dat er, noch in Nederland noch elders, gebleken is van incidenten ‘waarbij exemplaren van Mein Kampf, in zijn originele Duitse of in een vertaalde versie, hebben geleid tot het expliciete gebruik van het boek voor handelingen die artikel 137e Sr beoogt te bestrijden’. In het licht van al deze overwegingen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zogenaamde ‘pressing social need’ zoals bedoeld in de rechtspraak van het EHRM, zodat een beperking van de uitingsvrijheid, door een veroordeling van de verdachte, niet proportioneel zou zijn: ‘een veroordeling van verdachte wegens overtreding van artikel 137e Sr [zou] in strijd (…) komen met het bepaalde in artikel 10 EVRM’. Verdachte werd dan ook ontslagen van rechtsvervolging. De rechtbank wijst er, ter afsluiting, nog op dat haar beslissing niet betekent dat er ‘geen omstandigheden denkbaar zijn waaronder een veroordeling voor het ter verspreiding in voorraad hebben van Mein Kampf wél noodzakelijk zal zijn’.
3. Het EHRM/EVRM op zijn kop Het Openbaar Ministerie liet al weten dat het in beroep gaat tegen het vonnis van de Amsterdamse rechtbank. De vraag rijst dan ook of de uitspraak gehandhaafd kan en moet worden. Persoonlijk lijkt het antwoord op die vraag me zowel ja als nee. ‘Ja’, omdat het me niet onwaarschijnlijk (en bovendien bijzonder wenselijk) lijkt dat het gerechtshof eveneens tot de slotsom komt dat de antiquair niet veroordeeld kan worden. ‘Nee’, omdat de redenering van de rechtbank tekortkomingen vertoont, zodat het niet zeker is of de huidige vrijspraak naar recht verantwoord is. De analyse van artikel 137e Sr is het probleem niet: het vonnis is op dat punt volledig in lijn met de vigerende rechtspraak (wat er verder van die rechtspraak ook zij). Over de analyse van artikel 10 EVRM valt meer te zeggen. Wat opmerkelijk en onverklaarbaar afwezig is in de analy-
Wat opmerkelijk en onverklaarbaar afwezig is in de analyse van de rechtbank is de afkeer die het EHRM heeft ten aanzien van alles wat met nazisme en racisme te maken heeft 246
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
se van de rechtbank is de afkeer die het EHRM heeft ten aanzien van alles wat met nazisme en racisme te maken heeft, daar het deze zaken onverenigbaar acht met de basiswaarden van het Verdrag. Vanaf het moment dat het EHRM uitingen op gespannen voet acht te staan met abstracte en grotendeels ongedefinieerde noties als ‘cohesie’, ‘non-discriminatie’ en ‘tolerantie’, vervalt zo goed als elke bescherming.16 Wat het Hof, met de aanwending van die ruime criteria, ziet als ‘hate speech’ komt simpelweg niet in aanmerking voor bescherming onder artikel 10: ‘[C]oncrete expressions constituting hate speech, which may be insulting to particular individuals or groups, are not protected by Article 10 of the Convention.’17 Weliswaar hanteert het Hof in die zaken niettemin zijn mantra, die de Amsterdamse rechtbank aangrijpt, dat ook uitingen die ‘kwetsen, schokken of verontrusten’ bescherming genieten, maar in de praktijk van dergelijke cases is dat weinig meer dan een inhoudsloze frase.18 Er zijn dan ook bijna geen zaken waarin veroordelingen voor het doen of verspreiden van racistische uitingen een schending opleverde van artikel 10 EVRM. Veruit de meeste zaken in dit genre stranden zelfs, al dan niet met inroeping van artikel 17 EVRM (rechtsmisbruik),19 in de ontvankelijkheidsfase wegens een ‘manifest ongegrond’ (manifestly ill-founded) karakter van de klacht. In de gevallen waarin het Hof wel toekomt aan een toetsing ten gronde, vindt die plaats op een extreem marginale wijze. Staten krijgen op dit vlak zo goed als een carte blanche van het Hof. Zelfs preventieve censuur gaat het Hof in deze context niet te ver, oordelend dat ‘[i]t may be considered necessary in certain democratic societies to sanction or even prevent all forms of expression which spread, incite, promote or justify hatred based on intolerance’.20 De enige betekenisvolle zaak waarin het Hof, in deze thematiek, een inbreuk op artikel 10 EVRM vaststelde, was Jersild vs. Denemarken uit 1994. Het ging om een journalist, Jens Olaf Jersild, die voor een televisiedocumentaire leden van een radicale groepering (‘Grønjakkerne’ oftewel ‘de Groenjassen’) had geïnterviewd, die daarbij racistische uitspraken deden. Jersild werd veroordeeld op grond van de Deense racismewetgeving, voor zijn rol bij het verspreiden van de laakbare uitingen. Het EHRM onderstreepte in zijn arrest meermaals dat het essentieel is dat een democratische rechtsstaat zich afzet tegen racisme en discriminatie. Desalniettemin oordeelde het Hof dat artikel 10 geschonden was. Om te beginnen omdat de journalist juist de (onthullende en duidende) bedoeling had om de aandacht te richten op opkomend racisme en onverdraagzaamheid bij jongeren.21 Bovendien gaf het Hof aan dat ‘the applicant’s conduct during the interviews clearly dissociated him from the persons interviewed’.22 De rechters achtten het echter bovenal relevant dat het hier ging om de pers en dat diens rol als kritische ‘publieke waakhond’ en informatievoorziener in het geding was. Het Hof benadrukte dan ook dat het de zaak bekeek vanuit zijn (andere) rechtspraak inzake de rol van de media: ‘News reporting based on interviews, whether edited or not, constitutes one of the most important means whereby the press is able to play its vital role of ‘public
watchdog’ […]. The punishment of a journalist for assisting in the dissemination of statements made by another person in an interview would seriously hamper the contribution of the press to discussion of matters of public interest and should be envisaged unless there are particularly strong reasons for doing so’.23 Alleen al gezien deze overwegingen lijkt de Jersild-zaak niet erg vergelijkbaar met de onderhavige kwestie: de onthullende bedoelingen van Jersild en zijn rol als journalist, wijken aanzienlijk af van de louter commerciële bedoelingen van Van Eyck. Daar komt uiteraard bij dat de betrokken uitingen, waaraan respectievelijk Jersild en Van Eyck verspreiding gaven, van een andere aard en orde waren: enkele racistische uitingen in de context van een interview (Jersild) versus het prototypische symbool van het antisemitisme en de Holocaust (Van Eyck). Juist waar het om de verspreiding van antisemitische, nazistische of Holocaust-rechtvaardigende uitingen of teksten gaat, gunt het Europees Hof verdragsstaten bijzonder veel ruimte om naar eigen inzicht te sanctioneren.24 In verschillende van die zaken past men artikel 17 EVRM zelfs toe in zijn zogenaamde ‘hakbijlfunctie’, die maakt dat een beperking helemaal niet aan de voorwaarden van artikel 10 lid 2 getoetst wordt.25 Kortom, de Amsterdamse rechtbank claimt ten onrechte dat er aan (de verspreiding van) Mein Kampf ‘een hoge mate van bescherming’ zou worden toegekend door het EHRM, wegens de belangrijke rol van het werk in het maatschappelijke debat ‘als historische bron van het antisemitische gedachtengoed’. Evenmin klopt de daaraan gekoppelde gevolgtrekking dat ‘de “margin of appreciation” die de Nederlandse staat toekomt bij het nemen van maatregelen ter beperking van de uitingsvrijheid zeer beperkt is’ in dezen. Het tegendeel is het geval: antisemitische en nazistische uitingen en publicaties staan voor het Hof juist per definitie buiten de maatschappelijke en politieke discussie die het bij uitstek beschermenswaardig acht en het kent staten een enorme appreciatiemarge toe bij hun keuze
Dit alles wil echter niet zeggen dat vrijspraak, via toetsing aan artikel 10 EVRM, niet gerechtvaardigd is
om dergelijke uitingen te sanctioneren. In de woorden van Ivan Hare: ‘[T]he application of the [margin of appreciation] doctrine in Article 10 cases has been particularly generous where states are seeking to suppress extreme speech.’26 3.1. Een alternatieve argumentatie Dit alles wil echter niet zeggen dat vrijspraak, via toetsing aan artikel 10 EVRM, niet gerechtvaardigd is. De redenering die daartoe kan leiden, is echter anders dan degene die de rechtbank volgde. Het uitgangspunt kan, realistisch gezien, niet zijn dat een veroordeling van de antiquair voor het EHRM een schending van artikel 10 zou opleveren. De ruime appreciatiemarge die het Hof in deze materie hanteert, sluit dat de facto uit. Maar de keerzijde van die appreciatiemarge en de reden waarom het Hof die überhaupt toekent aan staten, bieden wel een reële uitweg. De doctrine van de margin of appreciation vormt een vertaling van het subsidiaire karakter van het Straatsburgse toezichtsmechanisme. De doctrine weerspiegelt ‘de primordiale rol die de nationale (rechterlijke) overheden geacht worden te spelen in de bescherming van de rechten en vrijheden in het Europees Verdrag’.27 Ze biedt staten dus een speelruimte waarbinnen ze een eigen invulling kunnen geven aan de verdragsrechten, zolang ze daarbij de minimumgrenzen die het Hof stelt maar respecteren. De doctrine laat als zodanig toe, of gaat er zelfs van uit, dat staten intern, bij de bescherming van (bepaalde) verdragsrechten, verder gaan dan het Hof zelf.28 Ook in de onderhavige zaak kan een dergelijke keuze
16. Zie onder meer S. Sottiaux, ‘“Bad Ten-
daad bedoeld wordt, draait (ook) dat de
Jersild sommige racistische uitspraken. Vol-
1982, X. vs. Duitsland; ECRM 21 juli 1976,
dencies” in the ECtHR’s Hate Speech Juris-
zaken om: weliswaar komt ook aan ‘schok-
gens de dissenting rechters (zeven in totaal)
X. vs. Italië. Zie over de ‘hakbijlwerking’
prudence’, ECLR 2011, vol. 7, p. 40-63; S.
kende’ etc. uitingen bescherming toe, maar
ging deze distantiëring overigens niet ver
van art. 17 EVRM: Y. Haeck, ‘Artikel 17.
Sottiaux & J. Vrielink, ‘Activism at the
die bescherming is daarom uiteraard nog niet
genoeg. Zo schrijven rechters Ryssdal, Bern-
Verbod van rechtsmisbruik’, in J. Vande
Admissibility Stage: A Threat to the Subsidi-
groter dan (of zelfs maar even groot als) bij
hardt, Spielmann en Loizou dat het noodza-
Lanotte & Y. Haeck (eds.), Handboek
ary Role of the ECtHR?’, in A. Alen e.a.
‘positieve of plezierige’ uitingen.
kelijk ware geweest ‘to add at least a clear
EVRM, Antwerpen: Intersentia 2004,
(eds.), Liber Amicorum Marc Bos-
19. H. Cannie & D. Voorhoof, ‘The Abuse
statement of disapproval’ (§ 3).
deel 2, p. 250-251.
suyt − Liberae Cogitationes, Antwerpen,
Clause and Freedom of Expression under
23. EHRM 23 september 1994, Jersild vs.
26. I. Hare, ‘Extreme Speech Under Interna-
Intersentia, 2013, p. 671-673.
the European Human Rights Convention’,
Denemarken, § 35.
tional and Regional Human Rights
17. EHRM 4 december 2003, Gündüz vs.
NQHR 2011, afl. 1, p. 54–83.
24. Zie D.J. Harris, M. O’Boyle & C. War-
Standards’, in I. Hare & J. Weinstein (eds.),
Turkije, § 41; vergelijk EHRM 31 juli 2007,
20. EHRM 4 december 2003, Gündüz vs.
brick, Law of the European Convention on
Extreme Speech and Democracy, Oxford,
Karatepe vs. Turkije, § 25; EHRM 6 juli
Turkije, § 40 (mijn cursivering). Vergelijk
Human Rights, Oxford, OUP, 2014,
OUP, 2009, p. 77.
2006, Erbakan vs. Turkije, § 56; EHRM 16
EHRM 6 juli 2006, Erbakan vs. Turkije,
p. 621-626.
27. J. Vande Lanotte& Y. Haeck, Handboek
juli 2009, Féret vs. België, § 64.
§ 56.
25. Zie onder meer EHRM 24 juni 2003,
EVRM, Antwerpen: Intersentia 2005,
18. De rechtbank lijkt overigens te suggere-
21. EHRM 23 september 1994, Jersild vs.
Garaudy vs. Frankrijk; EHRM 1 februari
deel 1, p. 206.
ren dat de toetsing aan art. 10 EVRM bijzon-
Denemarken, § 33.
2000, Schimanek vs. Oostenrijk; ECRM 12
28. Ook art. 53 EVRM is in dit verband
der strikt moet zijn, juist omdát het gaat om
22. Ibid., § 34. Door hen te omschrijven als
mei 1998, Kühnen vs. Duitsland; ECRM 2
overigens relevant.
‘schokkende, kwetsende en verontrustende’
‘extremisten’ en ‘racisten’ en door te verwij-
september 1994, Ochensberger vs. Oosten-
uitingen (supra § 2.2). Voor zover dat inder-
zen naar hun strafblad. Ook weerlegde
rijk; ECRM T. vs. België; ECRM 16 juli
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
247
Wetenschap
gemaakt worden: hoewel het EHRM een eventuele veroordeling van de antiquair ongetwijfeld zou aanvaarden, zou het Hof Nederland ook niet ‘verplichten’ tot een veroordeling. Het laat weliswaar veel ruimte aan staten om in (beweerdelijke) gevallen van hate speech beperkingen te stellen aan de expressievrijheid, maar de keerzijde (of liever: de tweezijdigheid) van de appreciatiemarge maakt dat het Hof in de regel evenmin een schending van het Verdrag vaststelt als men de expressievrijheid níet beperkt.29 Temeer omdat het Hof bij het opleggen van dat soort verregaande ‘positieve verplichtingen’ nog terughoudender pleegt te zijn dan wanneer het gaat om toetsing van (negatieve) inperkingen van een recht door een staat.30 Ten overvloede kan erop gewezen worden dat er geen consensus bestaat onder de verdragsstaten, over de wenselijkheid van het verbieden of sanctioneren van de loutere (commerciële) verspreiding van Mein Kampf. In de meeste landen wordt dit toegestaan. De afwezigheid van zo’n consensus leidt eens te meer tot een ruimere appreciatiemarge. Kortom, Nederland kan en mag in casu probleemloos een hogere beschermingsgraad verlenen aan de vrijheid van meningsuiting dan de minimumbescherming die het Hof zelf waarborgt. 3.2. Argumenten voor vrijspraak Er zijn verschillende goede redenen voor meer binnenlandse bescherming bij het beoordelen van beperkingen op artikel 10 EVRM in de context van artikel 137e Sr in het algemeen en bij toepassingen inzake Mein Kampf in het bijzonder.31 Wat betreft artikel 137e Sr in het algemeen zijn er om te beginnen overwegingen van interne consistentie en van wetssystematische aard die voor meer ruimte voor de expressievrijheid pleiten. Vanaf de invoering van de haatzaaibepalingen bood artikel 137e Sr de facto minder ontsnappingsruimte dan de meeste andere bepalingen uit artikel 137, waaronder het verbod op groepsbelediging (137c) en aanzetten tot haat (137d).32 Dat is minstens paradoxaal, omdat het bij artikel 137e Sr om een louter verspreidingsdelict gaat. Brants, Kools & Ringnalda stellen terecht: ‘Omdat het om een verspreidingsdelict gaat, is het risico van botsing tussen het verbod en de vrijheid van meningsuiting in dit geval groter dan bij artikel 137c of d Sr, vooral wat betreft de persvrijheid.’33 Het artikel is weliswaar gebaseerd op het IVUR (art. 4a), maar het werd door weinig landen zo strikt geïmplementeerd als door Nederland. Voor zover men dat elders toch probeerde te doen, zie je bovendien dat de rechtspraak de wetgever daar niet zelden terugfloot of nuanceerde. In België bijvoorbeeld werd een gelijkaardig verspreidingsdelict ingevoerd in 2007 en prompt door het Grondwettelijk Hof onderworpen aan een restrictieve interpretatie, om het te verzoenen met de vrijheid van meningsuiting.34 Het Hof eiste onder meer een aantoonbare intentie om ‘haat aan te wakkeren’ en om de totstandkoming van een ‘discriminerend of op segregatie gericht beleid te rechtvaardigen’.35 In Nederland, daarentegen, koos de rechtspraak juist voor een zeer strenge interpretatie van de op zich al
248
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
zeer strenge bepaling. Nog los van de principiële bezwaren tegen die strikte benadering van artikel 137e Sr, lijkt zij zeker in het licht van jurisprudentiële ontwikkelingen achterhaald en niet langer gerechtvaardigd. Nogal wat andere artikelen uit de artikel 137-reeks werden de laatste jaren immers onderworpen aan bijkomende voorwaarden die toepassing ervan moeilijker maken en die meer ruimte bieden aan de expressievrijheid; mede in toepassing van artikel 10 EVRM. Dat is zowel het geval voor groepsbelediging (artikel 137c Sr) als voor aanzetten tot haat en discriminatie (artikel 137d Sr).36 Dat valt toe te juichen, maar maakt wel dat artikel 137e Sr momenteel achterop hinkt bij die ontwikkeling, hetgeen de klassieke benadering van het artikel a fortiori problematisch maakt. Zeker bij toepassingen in verband met Mein Kampf geldt dat de interpretatie van artikel 137e Sr onnodig streng is. Op dit vlak kan aangesloten worden bij de terechte opmerkingen die de Amsterdamse rechtbank hierover maakt, waaronder de ruime beschikbaarheid van het werk online, als direct downloadbare tekst of als koopwaar, en in bibliotheken en buurlanden. In de woorden van Dommering: ‘De beschikbaarheid van Mein Kampf is zo overweldigend dat een verbod onzinnig is.’37 Het gaat voor de hedendaagse lezer bovendien om een onleesbare en vrijwel onbegrijpelijke historische tekst, die inhoudelijk allang niet meer daadwerkelijk ergens toe ‘aanzet’ (tenzij tot verwarring of slaap). Cru gesteld: de enkelingen die er toch in slagen het boek daadwerkelijk te lezen en die nadien antisemitisch blijken, die waren dat voordien ook al.38 Dit alles maakt veroordeling voor het te koop aanbieden van Mein Kampf in beginsel zinloos, willekeurig en disproportioneel. Dat lijkt bij uitstek het geval in de onderhavige zaak, waarin het – zoals de rechtbank terecht relevant acht – ging om de verkoop van dure antiquarische exemplaren in de context van een gespecialiseerde winkel die allerlei voorwerpen uit diverse totalitaire regimes te koop aanbiedt. Van een reëel risico dat het toestaan van (minstens) dergelijke verkoop antisemitisme zou aanwakkeren, lijkt geen sprake en evenmin is er een gevaar van onverhoedse confrontatie. Daarbij kan nog opgemerkt worden dat zelfs in Duitsland de verkoop van antieke exemplaren van Mein Kampf niet strafbaar geacht wordt.39 Voorstanders van het verbod zouden tegenwerpen
Het verbod wordt gewettigd door het symbolische belang, maar het symbolische belang wordt in belangrijke mate gehandhaafd én versterkt door het verbod
dat het voorgaande de ‘symboolwaarde’ van het boek, als voorwerp (in de zin van art. 137e Sr), miskent. Zoals de officier van justitie betoogde: ‘Het is juist het boek Mein Kampf zelf, als voorwerp, dat het symbool is geworden van de verschrikkelijkheden die Hitler en zijn regime hebben aangericht. Deze symboolwerking heeft het boek ook nu nog in tijden van toenemend antisemitisme, zodat verspreiding nog altijd strafbaar moet blijven’. Het (fysieke) boek vormt in dit argument dus een soort tastbare ‘incarnatie’ van de meest verderfelijke daden die de twintigste eeuw voortbracht. Binnen het strikte kader van artikel 137e Sr heeft dit argument een zekere overtuigingskracht. Maar die verdwijnt op het moment dat de expressievrijheid zwaarder meegewogen wordt: het verbieden van ‘symbolen’ is vanuit die optiek altijd problematisch.40 Bovendien werkt deze aanpak zelfbestendigend en houdt zo, paradoxaal genoeg, het probleem in stand dat het verbod zogezegd rechtvaardigt: het verbod wordt gewettigd door het symbolische belang, maar het symbo-
lische belang wordt in belangrijke mate gehandhaafd én versterkt door het verbod. De huidige benadering sorteert immers het effect van de klassieke ‘verboden vrucht’, waardoor de interesse in het boek juist wordt aangewakkerd. In de woorden van de antiquair: ‘Ik verkocht het boek al 6 jaar, en er was bijna nooit belangstelling voor. Totdat er vorig jaar aangifte tegen me werd gedaan (…). Was Mein Kampf niet verboden geweest, dan was het ook allang vergeten’.41 Dat laatste is uiteraard schromelijk overdreven, maar wat wel klopt, is dat het verkoopverbod averechts werkt precies vanuit ‘symbolisch’ opzicht: zolang de verkoop van Mein Kampf verboden blijft, zullen de aantrekkingskracht en de symbolische waarde ervan alleen maar blijven toenemen. Je haalt de symbolische kracht dus niet uit Mein Kampf door verkoop en verspreiding te blijven sanctioneren. Die kracht haal je er eerder uit door het boek toe te laten. Vrijheid dus. Ook voor Mein Kampf. Die beslissing lijkt in symbolisch opzicht betekenisvoller dan om het boek te blijven behandelen als een soort Toverring van Sauron.
29. Zie bijv. EHRM 27 juli 2010, Aksu vs.
p. 100).
35. GwH 12 februari 2009, nr. 17/2009,
‘pre-constitutioneel geschrift’ (eine vorkon-
Turkije; EHRM 11 december 2006, Ben El
31. Dat neemt niet weg dat de Hoge Raad
B.74.4; GwH 11 maart 2009, nr. 40/2009,
stitutionelle Schrift) gaat ‘aus deren
Mahi e.a. vs. Denemarken; ECRM 18 april
in het verleden een beroep op art. 10
B.70.1.
unverändertem Inhalt sich eine Zielrichtung
1997, Dubowska en Skup vs. Polen; ECRM
EVRM in de context van artikelen 137c t/m
36. Zie onder meer HR 10 maart 2009, NJ
gegen die in der Bundesrepublik Deutsch-
5 maart 1991, Choudhury vs. VK. Vergelijk
e Sr regelmatig heeft afgewezen. Zie voor
2010/19 en Rb. Amsterdam 23 juni 2011,
land erst später verwirklichte freiheitliche
ook Janssen & Nieuwenhuis die aangeven
referenties A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwen-
ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ9001. Zie over die
demokratische Ordnung noch nicht erge-
dat ‘uit de jurisprudentie van het EHRM
huis, Uitingsdelicten, Deventer: Kluwer
verscherpte eisen o.m. E. Janssen & A.
ben konnte’, Bundesgerichtshof 25 juli
(…) geen verplichting voor staten [valt] af
2011, p. 144-145.
Nieuwenhuis, ‘De verhouding tussen vrij-
1979, 3 StR 182/79 (S).
te leiden om hate speech te vervolgen’, E.
32. Bij de herziening van art. 137, in 1992,
heid van meningsuiting en discriminatie in
40. Zie over het verbieden van symbolen J.
Janssen & A. Nieuwenhuis, ‘De verhouding
werd art. 137e bovendien sterker verruimd
het Wilders-proces’, NTM 2012, p. 177-
Vrielink, ‘Symptomatic symbolism: banning
tussen vrijheid van meningsuiting en discri-
dan de overige onderdelen.
207.
the face veil “as a symbol”’, in E. Brems
minatie in het Wilders-proces’, NTM 2012,
33. C. Brants, R. Kool & A. Ringnalda, Straf-
37. Geciteerd in N. de Fijter, ‘Mein Kampf:
(ed.), The Experiences of Face Veil Wearers
afl. 2, p. 204).
bare discriminatie, Den Haag: Boom 2007,
zinvolle censuur?’, Trouw 20 november
in Europe and the Law, Cambridge CUP
30. Hoewel het onderscheid tussen negatie-
p. 74.
2014.
2014, p. 184-193.
ve en positieve verplichtingen in de huidige
34. Zie over de aanpassing J. Vrielink,
38. Vergelijk W.S. Huberts geciteerd in I.
41. ANP, ‘Meer interesse in Mein Kampf
stand van de jurisprudentie is gerelativeerd,
‘Strafbare ideeën: geen goed idee’, Samen-
Widdershoven, ‘Het issue: boekt verbod
door rechtszaak’, Het Parool, 26 augustus
blijft het zo dat de belangen van het indivi-
leving en Politiek 2007, afl. 3, p. 4-10; E.
succes?’, ANS, oktober 2012.
2014.
du in het eerste geval eerder primeren, J.
Cloots, ‘Het verspreidingsverbod in de
39. Verkoop en verspreiding van (ongewij-
Vande Lanotte en Y. Haeck, Handboek
nieuwe Antiracismewet en de vrijheid van
zigde) edities van voor 1949 worden
EVRM, Antwerpen: Intersentia 2005, deel I,
meningsuiting’, RW 2008, p. 1098-1112.
sowieso toegelaten, daar het om een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
249
Focus
206
Rechtseenheid in het vreemdelingenstrafrecht? Over (de aanvang van) de duur van een inreisverbod Jim Waasdorp en Aniel Pahladsingh1
Deze bijdrage gaat over de vraag wanneer de duur van een inreisverbod als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn, aanvangt. De richtlijn geeft zelf geen antwoord op die vraag. De Nederlandse wetgever heeft in artikel 66a lid 4 Vw 2000 bepaald dat de duur van een inreisverbod wordt berekend met ingang van de datum waarop de derdelander Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Volgens de Afdeling is er pas sprake van terugkeer, indien de derdelander het grondgebied van de Schengenlidstaten heeft verlaten. De Hoge Raad lijkt uit te gaan van het verlaten van Nederland. Lopen deze twee interpretaties nu uiteen of valt dat bij nader inzien wel mee?
1. Inleiding Voorafgaand aan de Terugkeerrichtlijn2 kende Nederland uitsluitend de nationale maatregel van de ongewenstverklaring om onderdanen van derde landen (derdelanders) die een inbreuk maakten of hadden gemaakt op de openbare orde of de nationale veiligheid, te weren. Die maatregel strekt zich in beginsel uit tot het grondgebied van Nederland en geldt voor onbepaalde duur.3 Sinds de inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn op 24 december 2008 heeft Nederland naast de ongewenstverklaring echter te maken met het in artikel 11 van die richtlijn opgenomen inreisverbod. Die maatregel strekt zich uit tot het grondgebied van de Schengenlidstaten.4 Voorts geldt hij volgens de Nederlandse regelgeving voor een duur van één tot twintig jaar.5 In het evaluatierapport van juni 2014 van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum staat dat in 2012 en 2013 in Nederland 4255 onderscheidenlijk 3945 inreisverboden zijn uitgevaardigd.6 De ongewenstverklaring en het inreisverbod spelen zowel in het vreemdelingen- als in het strafrecht een rol. Hier lijkt dan ook een nieuw rechtsgebied in ontwikkeling: het vreemdelingenstrafrecht.7 Een actuele vraag is wanneer de duur van een inreisverbod aanvangt. Het antwoord op die vraag is voor het strafrecht ook van belang voor strafvervolging en -oplegging wegens overtreding van een ongewenstverklaring die is uitgevaardigd voorafgaand aan het verstrijken van de uiterste implementatie-
datum van de Terugkeerrichtlijn, 24 december 2010 (oude ongewenstverklaring). De strafrechter stelt een oude ongewenstverklaring onder omstandigheden namelijk met een inreisverbod gelijk. In deze bijdrage geven wij een antwoord op de gestelde actuele vraag.8 Par. 2 ziet op de doelstellingen en het toepassingsbereik van de Terugkeerrichtlijn. In par. 3 belichten wij de duur van een inreisverbod vanuit Europees perspectief. Daarbij komt ook het door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) gewezen arrest inzake Filev en Osmani aan de orde. Par. 4 gaat over de duur van een inreisverbod vanuit nationaal perspectief. Niet alleen de Nederlandse wet- en regelgeving, maar ook de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), de gerechtshoven en de strafkamer van de Hoge Raad (Hoge Raad) komen aan bod. Wij sluiten af met een conclusie.
2. De Terugkeerrichtlijn: doelstellingen en toepasselijkheid 2.1. Doelstellingen De terugkeer en verwijdering van derdelanders zijn een lange tijd uitsluitend aangelegenheden van de nationale lidstaat geweest. Steeds meer is echter de noodzaak onderkend om op het gebied van terugkeer en verwijdering op Europees niveau samen te werken. De Terugkeerrichtlijn is een van de instrumenten hiertoe.
De terugkeer en verwijdering van derdelanders zijn lange tijd uitsluitend aangelegenheden van de nationale lidstaat geweest 250
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
De Terugkeerrichtlijn is op 24 december 2008 gepubliceerd en op 13 januari 2009 in werking getreden. Zij heeft tot doel om gemeenschappelijke regels vast te stellen voor de terugkeer en verwijdering van derdelanders die illegaal op het grondgebied van een Schengenlidstaat verblijven. Het gaat er bij de Terugkeerrichtlijn om dat een gemeenschappelijk en doeltreffend terugkeer- en verwijderingsbeleid wordt ontwikkeld, zodat derdelanders op een humane manier, met volledige eerbiediging van hun grondrechten en waardigheid, teruggezonden kunnen worden.9 Daarvoor moeten duidelijke, transparante en billijke regels worden vastgesteld.10 Daarnaast geeft de Terugkeerrichtlijn wettelijke minimumwaarborgen voor besluiten in het kader van terugkeer, zodat de belangen van derdelanders die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, kunnen worden gewaarborgd.11 Het uiteindelijke doel van de Terugkeerrichtlijn is dat derdelanders naar een derde land vertrekken.12 Daarbij ligt de nadruk op vrijwillig vertrek.13 Dit houdt in dat de derdelander een hem opgelegde terugkeerverplichting binnen een gestelde termijn nakomt.14 Doet hij dat niet, dan kan hij uiteindelijk uit de betrokken lidstaat worden verwijderd.15 2.2. Toepasselijkheid en het belang daarvan De Terugkeerrichtlijn is uitsluitend van toepassing op derdelanders die illegaal op het grondgebied van een Schengenlidstaat verblijven.16 Het is belangrijk om vast te stellen of de Terugkeerrichtlijn van toepassing is. Is dat namelijk niet het geval, dan betekent dit voor het vreemdelingenrecht dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (staatssecretaris) geen inreisverbod kan uitvaardigen. Wel kan hij gebruik maken van de nationale maatregel van de ongewenstverklaring.17 Voor het strafrecht betekent het niet van toepassing zijn van de Terugkeerrichtlijn dat de verdachte in een strafprocedure geen beroep op haar beschermende bepalingen kan doen.
3. De duur van het inreisverbod vanuit Europees perspectief 3.1. Artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn Onder een inreisverbod wordt verstaan: ‘een administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij de derdelander de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn wordt verboden, samen met een terugkeerbesluit.’18 In artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn zijn hierover regels opgenomen. Nergens staat echter met zoveel woorden wanneer de duur van een inreisverbod aanvangt. Voor een antwoord op de vraag welke duur aan een inreisverbod kan worden verbonden, schept de Terugkeerrichtlijn wel een kader. In artikel 11 lid 2 van die richtlijn staat dat de duur volgens alle relevante omstandigheden van het individuele geval wordt bepaald en in principe niet meer dan vijf jaren bedraagt. De duur kan meer dan vijf jaren bedragen, indien de derdelander een ernstige bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid vormt. Bij de totstandkoming van artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn is gediscussieerd over de reikwijdte van het begrip ‘bedreiging’.19 Het Europees Parlement had aanvankelijk voorgesteld om bewijs van het bestaan van een ernstige bedreiging te vereisen. De Europese Raad daarentegen wilde het woord ‘ernstige’ schrappen en de uitvaardiging van het inreisverbod toestaan in alle gevallen waarin een bedreiging aan de orde is. Dat het woord ‘ernstige’ uiteindelijk niet is geschrapt, heeft waarschijnlijk te maken met de gedachte dat een bedreiging in vorenbedoelde zin noodzakelijkerwijs ernstig wordt geacht. Ten slotte is interessant dat bewust in het midden is gelaten wat de maximale duur van een inreisverbod in de situatie van een ernstige bedreiging is. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat het niet werkbaar is om tegemoet te komen aan de visie van elke lidstaat over de maximale duur in die situatie.
Auteurs
geassocieerde Schengenlidstaten Zwitser-
J.R.K.A.M. Waasdorp & A. Pahladsingh,
vrijwillige terugkeer: F. Lutz, The negotiati-
1. Mr. J.R.K.A.M. Waasdorp is jurist bij de
land, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.
Het inreisverbod. Op het snijvlak van het
ons on the Return Directive, Nijmegen:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
5. Art. 6.5a Vb 2000.
vreemdelingenrecht en het strafrecht, Den
Wolf Legal Publishers 2010, p. 46-49; D.
van State. Mr. A. Pahladsingh is jurist bij de
6. A. Leerkes & E. Boersema, Het lot van
Haag: Sdu 2014.
Acosta, ‘The Returns Directive: Possible
Raad van State en rechter-plaatsvervanger
het inreisverbod. Een onderzoek naar de
9. Zie de punten 2, 5, 20 en 24 van de
Limits and Interpretation’, in: K.M. Zwaan
bij de rechtbank Rotterdam. Zij danken de
uitvoeringspraktijk en gepercipieerde effec-
considerans van de Terugkeerrichtlijn en art.
e.a., The Returns Directive: Central The-
betrokken collega’s voor hun commentaar
ten van de Terugkeerrichtlijn in Nederland,
1 van die richtlijn.
mes, Problem Issues, and Implementation
op een eerdere versie. De bijdrage is op
Wetenschappelijk Onderzoeks- en Docu-
10. Zie punt 4 van de considerans van de
in Selected Member States, Nijmegen: Wolf
persoonlijke titel geschreven en op 18
mentatiecentrum 2014-2. De bevindingen
Terugkeerrichtlijn.
Legal Publishers 2011, p. 12-14.
december 2014 afgesloten.
zijn voor de Staatssecretaris van Veiligheid
11. Punt 11 van de considerans van de
14. Art. 3 lid 8 Terugkeerrichtlijn.
en Justitie aanleiding geweest een beleids-
Terugkeerrichtlijn.
15. Art. 3 lid 5, en art. 8 Terugkeerrichtlijn.
Noten
wijziging aan te kondigen: Kamerstukken II
12. Art. 3 aanhef en onder 3 Terugkeer-
Zie ook Lutz 2010, p. 49-50.
2. Richtlijn 2008/115/EG van 16 decem-
2013/14, Bijlage bij 32420, I.
richtlijn. Zie ook: Kamerstukken II 2010/11,
16. Art. 2 lid 1 Terugkeerrichtlijn. Zie voor
ber 2008 over gemeenschappelijke normen
7. Op 20 februari 2015 zal een themadag
32420, 14, p. 2.
nadere informatie over (de totstandkoming
en procedures in de lidstaten voor de terug-
plaatsvinden met de titel ‘Tussen bestuurs-
13. Zie de punten 6, 10, 13 en 16 van de
van) dit artikel: F. Lutz 2010, p. 29-33;
keer van onderdanen van derde landen die
en strafrecht: de vreemdeling tussen wal
considerans van de Terugkeerrichtlijn, art. 7
Acosta 2011, p. 9-12.
illegaal op hun grondgebied verblijven
een schip’. Zie: www.osr.nl/cursussen/
lid 1 van die richtlijn en HvJ EU, 28 april
17. Zie ook art. 67, lid 1 aanhef, gelezen in
(PbEG 2008, L 348).
tussen-bestuurs-en-strafrecht-de-vreemde-
2011, C-61/11, El Dridi, punten 36 en 41,
verbinding met art. 66a lid 1 Vw 2000.
3. Zie art. 67 en 68 Vw 2000.
ling-tussen-wal-en-schip/2015-02-20
www.curia.europa.eu, JV 2011/242 m.nt.
18. Zie art. 3 aanhef en onder punt 6
4. De Schengenlidstaten zijn: alle lidstaten
(geraadpleegd op 20 januari 2015).
PB, NJ 2011/247 m.nt. MRM, NJB
Terugkeerrichtlijn.
van de Europese Unie met uitzondering van
8. Voor een volledig overzicht van het
2011/1091, RvdW 2011/901. Voor achter-
19. Lutz 2010, p. 55-56.
Ierland en het Verenigd Koninkrijk, en de
inreisverbod verwijzen wij naar ons boek:
grondinformatie over het uitgangspunt van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
251
Focus
© Paul A. Souders / CORBIS
3.2. Het inreisverbod in het arrest van het Hof van Justitie inzake Filev en Osmani20 In het arrest inzake Filev en Osmani heeft het Hof van Justitie zich uitgelaten over door de Duitse rechter gestelde prejudiciële vragen in het kader van strafvervolgingen. Tegen Filev, onderdaan van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, en Osmani, onderdaan van de Republiek Servië, waren die vervolgingen ingesteld, omdat zij meer dan vijf jaren na hun uitzetting uit Duitsland het Duitse grondgebied weer zijn binnengekomen. In 1993 en 1994 waren tegen Filev verwijderingsmaatregelen voor onbepaalde tijd uitgevaardigd, waarna hij is uitgezet. In 2012 kwam hij Duitsland weer binnen. Osmani had in 1999 een uitzettingsbesluit voor onbepaalde tijd gekregen en vervolgens naar aanleiding van handel in verdovende middelen in 2004 een verwijderingsmaatregel voor onbepaalde tijd. In 2012 kwam ook hij opnieuw Duitsland binnen. De eerste vraag die het Hof van Justitie heeft beantwoord, is of een bepaling in de Duitse wetgeving die stelt dat de duur van een inreisverbod slechts beperkt kan worden indien de derdelander daarom verzoekt, in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn. Het Hof van Justitie heeft die vraag ontkennend antwoord. Uit de bewoordingen van artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn blijkt volgens het Hof van Justitie duidelijk dat de lidstaten hoe dan ook verplicht zijn om een inreisverbod in duur te beperken, in beginsel tot een maximale duur van vijf jaren. Vervolgens heeft het Hof van Justitie overwogen dat een verwijderingsmaatregel of een uitzettingsbesluit voor onbepaalde tijd niet meer tot een strafrechtelijke sanctie kan leiden, indien die maatregel of dat besluit is
252
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
uitgevaardigd meer dan vijf jaren voorafgaand aan: − ofwel de datum waarop de derdelander opnieuw de betrokken lidstaat is binnengekomen; − ofwel de datum waarop de nationale regeling tot omzetting van de Terugkeerrichtlijn in werking is getreden. De termijn van vijf jaren geldt niet, indien de derdelander een ernstige bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid vormt.21 Daarbij heeft het Hof van Justitie benadrukt dat het doel van artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn eruit bestaat te verzekeren dat de duur van een inreisverbod in beginsel niet meer dan vijf jaren bedraagt.22 De Terugkeerrichtlijn bevat geen overgangsregeling voor besluiten houdende een inreisverbod die zijn vastgesteld vóórdat die richtlijn van toepassing is geworden. Het Hof van Justitie heeft hierbij verwezen naar het arrest Kadzoev.23 In dit arrest kwam hij tot dezelfde conclusie over de maximale duur van een maatregel van bewaring die was opgelegd vóórdat de Terugkeerrichtlijn van toepassing is geworden.24 Een andere uitleg zou volgens het Hof van Justitie afbreuk doen aan de doelstelling van artikel 11 van die richtlijn. Dit betekent dat de Terugkeerrichtlijn dus van toepassing is op de gevolgen van besluiten houdende een inreisverbod die zijn vastgesteld op grond van nationale regels die van kracht waren vóór de datum waarop die richtlijn in de betrokken lidstaat van toepassing is geworden, voor zover deze gevolgen zich na deze datum voordoen.25 Om vast te kunnen stellen of de handhaving van die gevolgen in overeenstemming is met artikel 11 lid, van de Terugkeerrichtlijn, moet dus eveneens rekening worden gehouden met het tijdvak waarin het besluit houdende een inreisverbod van kracht was vóórdat die richt-
De Terugkeerrichtlijn staat eraan in de weg staat dat de gevolgen van een verwijderingsmaatregel die is opgelegd vóór de datum waarop die richtlijn van toepassing is geworden, langer worden gehandhaafd dan de maximale duur van in beginsel vijf jaren lijn van toepassing is geworden.26 Indien dat tijdvak niet in aanmerking wordt genomen, zou volgens het Hof van Justitie namelijk afbreuk worden gedaan aan het door dat artikellid nagestreefde doel.27 Hieruit volgt dat artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn eraan in de weg staat dat de gevolgen van een verwijderingsmaatregel die is opgelegd vóór de datum waarop die richtlijn van toepassing is geworden, langer worden gehandhaafd dan de in dat artikellid vastgestelde maximale duur van in beginsel vijf jaren, aldus het Hof van Justitie.28
gangspunt daarbij is dat die duur twee jaren bedraagt (lid 1). Voor bepaalde groepen geldt op grond van lid 2 (één jaar) tot en met lid 6 (twintig jaren) een afwijkende maximumduur. Daarbij is gekozen voor een groepsgewijze benadering op grond van gemeenschappelijke kenmerken. Het gaat bijvoorbeeld om de derdelander die – onvoorwaardelijk,32 maar niet noodzakelijkerwijs onherroepelijk33 – is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van minder dan zes maanden. Die veroordeling rechtvaardigt een inreisverbod voor de duur van maximaal drie jaren.34
4. De duur van het inreisverbod vanuit nationaal perspectief
4.2. De rechtspraak
4.1. De implementatie in de Nederlandse wet- en regelgeving Uiterlijk op 24 december 2010 moesten de lidstaten de Terugkeerrichtlijn in hun nationale wetgeving hebben geïmplementeerd. Nederland heeft dat echter eerst met de Wet van 15 december 2011 tot wijziging van de Vw 200029 en het Besluit van 22 december 2011 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)30 gedaan. Deze wet en dit besluit zijn op 31 december 2011 in werking getreden. Daarnaast is artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) gewijzigd.31 Die bepaling stelt verblijf in weerwil van een ongewenstverklaring of een inreisverbod strafbaar met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Artikel 66a lid 4 Vw 2000 behelst de implementatie van artikel 11 lid 2 Terugkeerrichtlijn. In eerstgenoemde bepaling staat dat een inreisverbod wordt uitgevaardigd voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de derdelander naar het oordeel van de staatssecretaris een ernstige bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid vormt. De duur van een inreisverbod vangt volgens artikel 66a lid 4 Vw 2000 aan op het moment dat de derdelander Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Nadere regels omtrent de duur van een inreisverbod zijn in artikel 6.5a van het Vb 2000 opgenomen. Het uit-
4.2.1. De uitleg in het vreemdelingenrecht: de Afdeling Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de duur van een inreisverbod eerst aanvangt, indien de derdelander heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot terugkeer naar zijn land van herkomst.35 Voor dit oordeel heeft zij steun gevonden in de omstandigheid dat van terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn eerst sprake is, indien de derdelander naar een derde land terugkeert. Daarvoor is vertrek van het grondgebied van de Schengenlidstaten vereist. Onder ‘Nederland’ in artikel 66a, lid 4 Vw 2000 moet dan ook dit grondgebied worden verstaan, aldus de Afdeling.36 4.2.2. De uitleg in het strafrecht I: de gerechtshoven Alle gerechtshoven stellen een oude ongewenstverklaring met een inreisverbod gelijk. Ook voor strafvervolging en -oplegging wegens overtreding van een oude ongewenstverklaring kan de Terugkeerrichtlijn dus gevolgen hebben. Volgens de gerechtshoven Den Haag37 en ’s-Hertogenbosch38 brengt een redelijke uitleg van het begrip ‘inreisverbod’ met zich dat de duur daarvan eerst aanvangt nadat de verdachte Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Tijdelijk vertrek naar en verblijf in het buitenland (bijvoorbeeld een vakantie) is hiertoe niet voldoende, aldus het Gerechtshof Den Haag.39 Het Gerechtshof Amsterdam heeft gemotiveerd uiteengezet waarom zij geen noodzaak ziet om een prejudiciële vraag over de aanvang van de duur te stellen.40 Voorts heeft dit gerechtshof
20. HvJ EU 19 september 2013, C-297/12
punt 32.
35. ABRvS 6 februari 2013, nrs.
22-001752-12,
(Filev en Osmani), www.curia.europa.eu.
28. Punt 44.
201111974/1/V3 en 201206851/1/V3,
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX6805.
21. Punt 45 van het arrest Filev en Osmani.
29. Stb. 2011, 663.
ECLI:NL:RVS:2013:BZ2342, www.raad-
38. Bijv. Hof ’s-Hertogenbosch 12 juni
22. Punt 32.
30. Stb. 2011, 664.
vanstate.nl; ABRvS, 31 juli 2014, nr.
2012, nr. 20-003005-11,
23. HvJ EU 30 november 2009, nr.
31. Kamerstukken II 2010/11, 32420, 9, p. 7.
201400235/1/V3, www.raadvanstate.nl.
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8103.
C-357/09/PPU, JV 210/30 m.nt. GNC.
32. Zie par. A4/2.3, vierde alinea, Vc 2000.
36. ABRvS 6 februari 2013, nrs.
39. Hof Den Haag 27 juli 2012, nr.
24. Punt 41 van het arrest Filev en Osmani.
33. ABRvS 7 maart 2014, nr. 201308944/1/
201111974/1/V3 en 201206851/1/V3,
22-005381-11,
25. Punt 41.
V1 (r.o. 4.2.), ECLI:NL:RVS:2014:895,
ECLI:NL:RVS:2013:BZ2342, www.raad-
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX3996.
26. Punt 42.
www.raadvanstate.nl.
vanstate.nl.
40. Hof Amsterdam 5 december 2013, nr.
27. Punt 43, gelezen in verbinding met
34. Art. 6.5a lid 3, Vb 2000.
37. Hof Den Haag 14 augustus 2012, nr.
23-002800-12, ECLI:NL:GHAMS:2013:4504.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
253
Focus
in het arrest van het Hof van Justitie inzake Filev en Osmani (zie par. 3.2) geen aanleiding gezien om over die aanvang anders te oordelen.41 Uit het arrest van 24 december 2013 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan worden opgemaakt dat de duur volgens dat hof aanvangt zodra de ongewenstverklaring aan de verdachte is uitgereikt.42 Vertrek uit Nederland is in die optiek in het geheel niet relevant. In het arrest van 15 april 2014 lijkt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – impliciet – hiervan te zijn teruggekomen.43 In dit arrest sluit het gerechtshof namelijk aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad (zie par. 4.2.3). Volgens het Gerechtshof Leeuwarden44 vangt de duur van een inreisverbod eerst aan op het moment dat de verdachte het grondgebied van de Schengenlidstaten heeft verlaten. Dit komt met zoveel woorden overeen met de uitleg die de Afdeling aan artikel 66a lid 4 Vw 2000 geeft. Het valt op dat de rechtspraak van de gerechtshoven op dit punt nog niet eenduidig is. Dit komt volgens ons de rechtszekerheid en rechtseenheid niet ten goede. 4.2.3. De uitleg in het strafrecht II: de Hoge Raad Veel zaken waarin ongewenst verklaarde derdelanders worden vervolgd, betreffen verdachten die na hun ongewenstverklaring Nederland niet hebben verlaten. Hoewel de Terugkeerrichtlijn ook in die zaken een rol speelt in verband met de beantwoording van de vraag of aan hen een vrijheidsstraf mag worden opgelegd – Nederland heeft immers de verantwoordelijkheid dat zij alsnog daadwerkelijk het land verlaten –, gaat het hier niet om deze gevallen. Er zijn namelijk ook zaken waarin de ongewenst verklaarde derdelander wel Nederland heeft verlaten, maar vervolgens weer terugkeert. In die zaken stelt de Hoge Raad een ongewenstverklaring met een inreisverbod gelijk (hierop komen wij later in deze par. terug). Het is sinds 21 mei 2013 vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de duur van een inreisverbod pas aanvangt op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.45 Hij heeft voor dit oordeel steun gevonden in de tekst van artikel 66a lid 4 Vw 2000. Zeer recent heeft de Hoge Raad zich opnieuw over deze kwestie uitgelaten. Daarbij heeft hij het eerder door ons besproken arrest van het Hof van Justitie inzake Filev en Osmani betrokken. Volgens advocaat-generaal Spronken in haar conclusie van 8 april 2014 volgt uit de formulering van het Hof van Justitie in het arrest inzake Filev en Osmani dat het voor de berekening van de duur van een besluit houdende een inreisverbod er niet toe doet of de derdelander het
Volgens advocaat-generaal Spronken doet het er voor de berekening van de duur van een besluit houdende een inreisverbod niet toe of de derdelander het grondgebied van de betrokken lidstaat heeft verlaten 254
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
grondgebied van de betrokken lidstaat heeft verlaten.46 Dit betekent volgens Spronken dat de rechtspraak van de Hoge Raad van 21 mei 2013 over de aanvang van de duur niet in overeenstemming is met de door het Hof van Justitie gegeven uitleg van artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn.47 In dit verband heeft zij gewezen op het (door ons onder par. 4.2.2 besproken) arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 december 2013. Volgens Spronken is de daarin door dat gerechtshof gegeven uitleg – inhoudende dat de duur reeds aanvangt op het moment dat een oude ongewenstverklaring aan de verdachte is uitgereikt – sluitend. Nu de ongewenstverklaring in de voorliggende zaak op 8 april 1998 is ingegaan, was, gelet op de maximale geldigheidsduur van vijf jaren, op de in de tenlastelegging genoemde datum van 21 mei 2012 geen sprake meer van een (geldig) inreisverbod. Spronken concludeert dan ook dat het ten laste gelegde feit niet strafbaar is en dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, ook al is niet gebleken dat hij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.48 Daarnaast heeft zij de Hoge Raad in overweging gegeven de kwestie middels een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen, voor het geval de Hoge Raad twijfelt aan de juistheid van de door haar gegeven uitleg van het arrest van het Hof van Justitie inzake Filev en Osmani.49 De Hoge Raad heeft echter geen aanleiding gezien om zijn rechtspraak van 21 mei 2013 te verlaten of om een prejudiciële vraag te stellen. Hij is de advocaat-generaal dan ook niet in haar conclusie gevolgd. In zijn arrest van 4 november 2014 heeft de Hoge Raad naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie inzake Filev en Osmani allereerst ambtshalve50 geoordeeld dat de inwerkingtreding van de Terugkeerrichtlijn (24 december 2008) of het verstrijken van de uiterste implementatiedatum (24 december 2010) meebrengt dat een oude ongewenstverklaring – die is uitgevaardigd voor onbepaalde tijd – thans op enigerlei wijze gebonden moet worden geacht aan een bepaalde duur als bedoeld in artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn, voor zover die ongewenstverklaring aan een inreisverbod kan worden gelijkgesteld.51 Voorts heeft de Hoge Raad ambtshalve geoordeeld dat uit het arrest van het Hof van Justitie inzake Filev en Osmani noch uit doel, strekking of inhoud van de Terugkeerrichtlijn zelf volgt dat niet langer als juist zou kunnen worden aangemerkt dat de duur van een inreisverbod aanvangt met ingang van de datum waarop de derdelander Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Slechts in dat verband geldt volgens de Hoge Raad immers dat een oude ongewenstverklaring met een inreisverbod moet worden gelijkgesteld. Indien en voor zover de verdachte Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, is een oude ongewenstverklaring gebonden aan de in artikel 11 lid 2, van de Terugkeerrichtlijn bedoelde maximale duur van vijf jaren.52 4.2.4. Geven de Afdeling en de Hoge Raad dezelfde uitleg? Wij vragen ons af of de Afdeling en de Hoge Raad een verschillende uitleg van de aanvang van de duur van een inreisverbod geven. Die vraag kunnen wij niet zonder meer bevestigend of ontkennend beantwoorden. In dit verband wijzen wij erop dat de Hoge Raad zich gesteld ziet voor de gevolgen van de Terugkeerrichtlijn voor strafvervolging en -oplegging wegens overtreding van
een oude ongewenstverklaring. Is de verdachte bijvoorbeeld in 1996 ongewenst verklaard, in 2001 naar een andere Schengenlidstaat vertrokken en in 2007 Nederland weer ingereisd, dan lijkt het ons niet opportuun om te oordelen dat die ongewenstverklaring thans nog tot strafvervolging en -oplegging kan leiden. Wij vermoeden dan ook dat de Hoge Raad vertrek uit Nederland naar een andere Schengenlidstaat in die situatie voldoende acht. Als peilmoment gaan wij uit van vertrek voorafgaand aan de uiterste implementatiedatum van de Terugkeerrichtlijn, 24 december 2010. Is de verdachte pas na die datum uit Nederland vertrokken, dan vermoeden wij dat vertrek naar een andere Schengenlidstaat hem niet zal kunnen baten. In die situatie lijkt vertrek naar een derde land wel vereist. De Hoge Raad heeft zich hierover nog niet uitgelaten.
5. Conclusie Deze bijdrage gaat over de actuele vraag wanneer de duur van een inreisverbod aanvangt. De Terugkeerrichtlijn geeft zelf geen antwoord op die vraag. De Nederlandse wetgever heeft in artikel 66a lid 4 Vw 2000 bepaald dat de duur van een inreisverbod wordt berekend met ingang van de datum waarop de derdelander Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De Afdeling en de Hoge Raad hebben uitleg aan artikel 66a lid 4 Vw 2000 gegeven. Volgens de Afdeling is pas sprake van terugkeer, indien de derdelander het grondgebied van de Schengenlidstaten heeft verlaten. De Hoge Raad lijkt uit te gaan van het verlaten van Nederland. De vraag of die uitleg verschillend is, kunnen wij niet zonder meer bevestigend of ontkennend beantwoorden. Wel
Gelet op de actieve rol bij de uitleg en de toepassing van het inreisverbod is het relevant om de rechtspraak van het Hof van Justitie goed te volgen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een oude ongewenstverklaring slechts met een inreisverbod kan worden gelijkgesteld, indien en voor zover de verdachte Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Heeft de verdachte dat niet gedaan, dan zal een beroep op de Terugkeerrichtlijn tot gevolg hebben dat de daarin voorziene terugkeerprocedure moet plaatsvinden, maar zijn de in die richtlijn opgenomen regels voor het inreisverbod niet van toepassing. Verder hebben wij met onze bijdrage willen illustreren dat het inreisverbod volop in ontwikkeling is. Deze Europese maatregel is in de Terugkeerrichtlijn opgenomen en is dus een Unierechtelijk begrip. Dit betekent dat het – uiteindelijk – aan het Hof van Justitie is om dit begrip uit te leggen. Gelet op de actieve rol bij de uitleg en de toepassing van het inreisverbod is het relevant om de rechtspraak van het Hof van Justitie goed te volgen. Ten slotte heeft het inreisverbod in Nederland een interactie tussen het vreemdelingen- en het strafrecht met zich gebracht. Hier lijkt dan ook een nieuw rechtsgebied in ontwikkeling: het vreemdelingenstrafrecht.
41. Hof Amsterdam 3 april 2014, nr.
ECLI:NL:GHLEE:2012:BW3988.
behoeft, nu het niet noopt tot beantwoor-
en nadat de cassatiemiddelen waren inge-
23-001423-13,
45. Bijv. HR 21 mei 2013, nr. 11/04731,
ding van rechtsvragen in het belang van de
diend, terwijl bovendien de strafbaarheid
ECLI:NL:GHAMS:2014:1150.
ECLI:NL:HR:2013:BZ3930.
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling
van het feit aan de orde was. Zie punt 11
42. Hof Arnhem-Leeuwarden 24 december
46. Parket bij de Hoge Raad, concl. A-G
(artikel 81 lid 1 RO). Niettemin heeft de
van haar conclusie.
2013, nr. 21-006714-13,
Spronken, ECLI:NL:PHR:2014:1148.
Hoge Raad het bestreden arrest van het
51. HR 4 november 2014, nr. 13/00812,
ECLI:NL:GHARL:2013:9962.
47. Punt 20 van de conclusie.
gerechtshof ambtshalve beoordeeld. Vol-
ECLI:NL:HR:2014:3093 (r.o. 3.3.). In eerde-
43. Hof Arnhem-Leeuwarden 15 april 2014,
48. Punten 21 en 22 van de conclusie.
gens Spronken in haar conclusie van
re arresten heeft de Hoge Raad deze vraag
nr. 21-000228-14,
49. Punt 23 van de conclusie.
8 april 2014 is een ambtshalve beoordeling
uitdrukkelijk in het midden gelaten. Bijvoor-
ECLI:NL:GHARL:2014:3161.
50. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het
aangewezen, omdat het arrest van het Hof
beeld HR 21 mei 2013, nr. 11/04684,
44. Hof Leeuwarden 26 april 2012, nr.
middel (de ‘klacht’) niet tot cassatie kan
van Justitie inzake Filev en Osmani is gewe-
ECLI:NL:HR:2013:BZ3928, NBSTRAF
24-000288-12,
leiden en dat dit geen nadere motivering
zen nadat het cassatieberoep was ingesteld
2013/221.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
255
207
Opinie
De minachting voor de gerechtstolk Auke Jacobs1 In het artikel ‘De begrijpelijke strafrechtszitting’ van Henk Elffers in NJB 2014/1631, afl. 31 gaat het niet over strafrechtszittingen waarin een gerechtstolk optreedt. Als een normale rechtszitting voor een Nederlandse toehoorder al onbegrijpelijk is, hoe moet het een niet-Nederlandstalige verdachte dan wel niet tijdens een rechtszitting vergaan waarin hijzelf hoofdrolspeler is. De bijstand die een gerechtstolk aan de niet-Nederlandstalige verdachte kan geven wordt in hoge mate beperkt door de gebrekkige voorbereidingsmogelijkheden die gerechtstolken worden geboden.
I
n 2009 werd de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) van kracht waarbij gerechtstolken voor het eerst officieel als beroepsbeoefenaars beëdigd werden zodat beëdiging tijdens de rechtszitting niet meer nodig was. In die eed of belofte zweert respectievelijk belooft de gerechtstolk dat hij de informatie die hem beroepshalve ter beschikking wordt gesteld vertrouwelijk zal behandelen. Voor een goed begrip van het gewicht van een eed of belofte die voor de rechtbank is afgelegd: het breken van die belofte of eed is een strafbaar feit. Een veroordeling hiervoor betekent het einde van zijn loopbaan omdat een gerechtstolk geen strafblad mag hebben. Op grond van deze Wbtv werd een register van beëdigde tolken en vertalers opgericht waarin de gerechtstolk zich dient in te schrijven. Deze inschrijving moet elke vijf jaar worden vernieuwd. De gerechtstolk moet dan aantonen dat hij zijn kennis en bekwaamheden op peil heeft gehouden door middel van het volgen of zelf geven van cursussen, het zogenaamde programma permanente educatie. Nog niet volledig gekwalificeerde gerechtstolken of gerechtstolken in een taal waarvoor geen opleiding in Nederland bestaat, worden op een uitwijklijst geplaatst met de bedoeling dat zij uiteindelijk doorstromen naar het register. Op die manier hoopt de wetgever dat de kwaliteit van de geregistreerde gerechtstolken gehandhaafd of zelfs verbeterd wordt.
Gebrekkige informatievoorziening Deze doelstelling staat in schril contrast met de mogelijkheden van de gerechtstolk om zijn gehandhaafde of verbeterde bekwaamheden ten nutte te maken tijdens zijn werkzaamheden gedurende strafrechtszittingen. Voor een rechtszitting wordt de gerechtstolk opgeroepen om op een bepaalde tijd op een bepaalde rechtbank of gerechtshof in een strafzaak te verschijnen. Bij de oproep wordt ter informatie een dagvaarding bijgesloten voor rechtszittingen bij de meervoudige kamer. Is het een zitting van de politierechter dan kan er een dagvaarding worden bijgesloten maar vaak wordt alleen het wetsartikel vermeld
256
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
dat mogelijk is overtreden. Voor oproepen voor voorgeleidingen bij de rechter-commissaris of voor getuigenverhoren bij de rechter-commissaris in eerste aanleg, of in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris, wordt geen enkele informatie verstrekt. Het gerecht in Den Haag verstrekt in al deze gevallen slechts de naam van de verdachte, zijn nationaliteit en het artikelnummer van de betreffende wetsovertreding.
Terminologie Waarom belemmert het openbaar ministerie (OM) het functioneren van de gerechtstolk door deze gebrekkige informatievoorziening? De gerechtstolk heeft immers een eed of een belofte afgelegd om vertrouwelijk om te gaan met de verstrekte informatie en is zich bewust van de sanctie die staat op het breken van die eed of belofte. Dus waarom dan toch die gebrekkige informatievoorziening? Het fundamentele probleem voor het OM is dat zij de opvatting huldigt dat een strafdossier dat tijdens de zitting wordt behandeld slechts op één manier en niet anders dan op die manier gelezen kan worden, dat wil zeggen, uitsluitend zoals juristen dat plegen te doen. De openbare aanklager leest en verzamelt de stukken om daarmee het dossier samen te stellen dat voldoende bewijsmiddelen bevat om de verdachte te kunnen veroordelen. De verdediging leest het dossier om te zien in hoeverre de door het OM aangevoerde bewijsmiddelen niet aanvechtbaar zijn om zo de onschuld of verminderde strafbaarheid van zijn cliënt aan te tonen. In beide gevallen gaat het om juridische werkmethodes. Een gerechtstolk heeft een heel andere werkwijze en invalshoek om het dossier te lezen. De gerechtstolk is verantwoordelijk voor de communicatie tijdens de rechtszitting. Een gerechtstolk leest een strafdossier om te zien welke terminologie erin ter sprake komt. Dat is niet alleen juridische terminologie maar ook vaak die van technische bewijsmiddelen, terwijl bij de behandeling van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte tevens maatschappelijke, psychologische of psychiatrische rapporten ter sprake
In de meer dan veertig jaar dat de tussenkomst van gerechtstolken tijdens rechtszittingen in toenemende mate noodzakelijk werd, heeft de rechterlijke macht noch het OM het nuttig geacht om cursussen te organiseren waarbij rechters en officieren van justitie voor dergelijke rechtszittingen worden getraind kunnen komen, allemaal met hun specifieke terminologie die niet meteen als vanzelfsprekend tot de directe competentie van de bij uitstek juridisch geschoolde gerechtstolk behoort.
Juridisch en vertaaltechnisch Zou een gerechtstolk de gelegenheid worden gegeven om voorafgaand aan de rechtszitting inzage te krijgen in het te behandelen strafdossier dan zou hij tijdens de rechtszitting veel minder hoeven te improviseren met veel betere vertaalresultaten als gevolg. De gerechtstolk is er tijdens de rechtszitting ten behoeve van de communicatie, niet voor het veroordelen van een verdachte. Zijn vertolking heeft als enig oogmerk de rechtszitting zo te laten verlopen alsof het een zitting met uitsluitend Nederlandstalige sprekers zou zijn geweest. De gerechtstolk veroordeelt niet maar verzorgt de communicatie op een dusdanige manier dat de andere procesdeelnemers in staat worden gesteld om de niet-Nederlandse verdachte op grond van de aangevoerde juridische argumenten al dan niet te veroordelen. Dat zijn totaal verschillende disciplines die een volledige andere lezing van strafdossiers vereisen om zowel tot een goed juridisch oordeel als tot een goede vertolking te kunnen komen. Voor het OM is dit voor zover ik weet niet bespreekbaar omdat zij blijft volhouden dat er slechts één lezing van een strafdossier mogelijk is, namelijk, de juridische en niet een die berust op een taalkundige en vertaaltechnische benadering.
Slechte microfoontechniek Tijdens de rechtszitting zelf krijgt de gerechtstolk te maken met rechters, officieren van justitie en advocaten die het over het algemeen doen voorkomen alsof zij geen enkele ervaring hebben met rechtszittingen waarbij de tussenkomst van een gerechtstolk noodzakelijk is. Het klinkt vreemd, maar in de meer dan veertig jaar dat de tussenkomst van gerechtstolken tijdens rechtszittingen in toenemende mate noodzakelijk werd, heeft de rechterlijke macht noch het OM het nuttig geacht om cursussen te organiseren waarbij rechters en officieren van justitie voor dergelijke rechtszittingen worden getraind. Zo wordt er tijdens rechtszittingen te zacht of te snel gesproken, gemompeld, worden er afkortingen gebruikt die de gerechtstolk, voor een goed begrip van de verdachte, volledig moet vertalen terwijl de spreker zonder ophouden zijn betoog vervolgt. De gerechtstolk wordt het zo onmogelijk gemaakt om de spreker ook maar enigszins bij te houden terwijl van hem toch verwacht wordt dat hij simultaan vertaalt. Rechters, officieren van justitie en advocaten hebben een slechte microfoontechniek met alle gevolgen van
© ImageZoo / Alamy
dien voor de verstaanbaarheid, om over de akoestiek in menige rechtszaal maar te zwijgen. Officieren van justitie hebben vrijwel nooit een kopie van hun requisitoir voor de gerechtstolk zodat hij bij de voorlezing niet mee kan lezen en zodoende vaak gedwongen wordt om de officier om herhaling te vragen van hetgeen hij zojuist heeft voorgelezen. Hetzelfde kan over pleidooien van advocaten worden gezegd.
Auteur 1. Dr. A.P. Jacobs is beëdigd tolk-vertaler Spaans, Wbtv. Dit artikel verscheen eerder in de Linguaan - kwartaalblad over talen, vertalen en tolken, jrg. 25, afl. 4, winter 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
257
Opinie
Het OM brengt de rechtsgelijkheid voor niet-Nederlandstalige verdachten en dientengevolge het functioneren van de rechtstaat hiermee ernstig in gevaar Improvisatievermogen Dit zijn overigens niet de enige problemen van een tolk tijdens een rechtszitting. Ook de plaats die de gerechtstolk in de rechtszaal moet innemen en de stoel waarop hij moet zitten vormen vaak belemmeringen om een voor de gerechtstolk zo ergonomisch mogelijk houding aan te nemen tijdens de zitting. Absoluut dieptepunt is het nieuwe gerechtshof te Amsterdam waarin zeer rechthoekige meubels zijn gereserveerd voor advocaat en verdachte maar waarachter geen ruimte meer is voor de gerechtstolk zodat die genoodzaakt is om op een scherpe hoek van het meubel zo goed en zo kwaad als dat kan aan te schuiven. Die positie is bij lange zittingen volstrekt onhoudbaar en heeft negatieve invloed op de vertaalprestatie van de gerechtstolk. Tenslotte plegen de leden van de rechterlijke macht en de officieren van justitie geen rekening te houden met de enorme concentratie die voor een goede vertolking nodig is waardoor er regelmatige pauzes noodzakelijk zijn als er maar één gerechtstolk is. Veel beter zou het natuurlijk zijn als er meerdere gerechtstolken worden ingezet die elkaar kunnen aflossen zodat pauzes minder vaak nodig zijn. De gerechtstolk kan zo herstellen van zijn inspanningen, zonder dat de rechtszitting daarvoor onderbroken hoeft te worden, om na zijn pauze zijn collega weer af te lossen.
258
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Negatief effect op kwaliteit Onder de huidige moeilijke werkomstandigheden ten gevolge van de slechte voorbereidingsmogelijkheden, de rommelige en onvoldoende op de gerechtstolk afgestemde rechtszittingen en de lange duur van de tolksessies, wordt van de gerechtstolken een veel te groot improvisatievermogen verlangd. De inspanningen die een gerechtstolk zich tijdens een rechtszitting moet getroosten en de extra inspanningen die van hem worden verwacht om zijn inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers elke vijf jaar te kunnen verlengen staan in schril contrast met de vergoeding die het OM voor deze hoog gekwalificeerde werkzaamheden over heeft. Sedert 1981 zijn de uurtarieven voor gerechtstolken niet verhoogd, zelfs niet eens voor inflatie gecorrigeerd. Zolang een instelling als het OM grote inspanningen verlangt van de kant van de gerechtstolken, maar zelf meent bij te dragen aan een hogere kwaliteit door middel van de introductie van marktwerking voor tolk- en vertaaldiensten waarmee het automatisme in werking treedt dat een hogere kwaliteit als vanzelf voor een lagere prijs wordt verkregen, moet men er ernstig rekening mee houden dat dit een negatief effect heeft op de kwaliteit van gerechtstolken. Te vrezen is dat de niet-Nederlandstalige verdachte steeds minder kans heeft op een strafrechtszitting waarin zijn standpunt tot zijn recht kan komen en waaraan hij de indruk overhoudt dat hij een eerlijk proces heeft gekregen. Hiermee brengt het OM de rechtsgelijkheid voor niet-Nederlandstalige verdachten en dientengevolge het functioneren van de rechtstaat ernstig in gevaar. Het OM zou zich toch eens moeten afvragen waarom zij zo weinig toeschietelijk is met het verstrekken van informatie aan gerechtstolken, zo weinig oog heeft voor de positie van de gerechtstolk tijdens de strafrechtszittingen, zo weinig aandacht heeft voor de inspannende taak van de gerechtstolk, zulke slechte arbeidsomstandigheden blijft bieden en hun diensten zo slecht betaalt dat er voor de gerechtstolken geen andere conclusie rest dan dat het OM hun werkzaamheden ronduit minacht.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
goed in eigendom over te dragen en startte
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
daarom een civiele procedure bij het stadsge-
Hof van Justitie van de Europese Unie
recht. Dit gerecht ging niet mee met de stel-
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
EHRM
257
ling van de klager en verwees daarbij naar de
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
Hof van Justitie EU
257
eerdere uitspraak uit 2001. Klager is hierna in
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
Hoge Raad (civiele kamer)
258
hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof. Hij
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
Hoge Raad (strafkamer)
261
beklaagt zich over (vermeende) verwarring
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
Afd. bestuursrechtspraak RvS
264
over zijn pleidooi en verwijzingen naar de doc-
www.curia.europa.eu.
Centrale Raad van Beroep
266
trine. Ook beklaagt hij zich over de aanzienlijke beperking van de totale omvang van de hoorzitting: van drie dagen tot vijf uur. Dit
209
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
beperkte hem in zijn mogelijkheid om getui-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
het hoger beroep in behandeling te nemen.
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Dit deed het hof op grond van art. 29-13 lid 2
(M. Ilešič, kamerpresident, A. Ó Caoimh, C.
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
Toader (rapporteur), E. Jarašiūnas en C. G.
de bewerking is verzorgd door mr. dr. M.L.
waarin staat dat het een hoger beroep, dat
Fernlund, rechters)
van Emmerik (Universiteit Leiden). Alle uit-
kennelijk geen kans van slagen heeft, kan wei-
spraken van het EHRM staan op www.echr.
geren. Een gang naar de hoogste rechter heeft
Bescherming van de financiële belangen
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
geleid tot een vergelijkbare uitkomst.
van de Europese Unie. Verordening 2988/95.
gen te laten horen. Het gerechtshof weigerde
Arrest van 18 december 2014, zaak C-599/13
Art. 4. Algemene begroting van de Unie.
Reports of Judgments and Decisions. De uitspraken van kamers van het EHRM worden
B. Procedure in Straatsburg
Verordening 1605/2002. Beschikking
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
Klager wendt zich tot het EHRM en doet een
2004/904. Europees Vluchtelingenfonds
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
beroep op art. 6 lid 1 EVRM. De uitspraak van
voor de periode 2005-2010. Rechtsgrondslag
de Grote Kamer van het Hof.
het gerechtshof mist volgens klager een toe-
van de verplichting tot terugvordering van
reikende motivering.
subsidies in geval van een onregelmatig-
208 2 oktober 2014, nr. 15319/09
heid.
C. Beslissing van het Hof (Eerste Kamer: Mrs. I. Berro-Lefère, E. Steiner,
Somalische Vereniging Amsterdam en
K. Hajiyev, J. Laffranque, P. Pinto de
Omgeving (Somvao) vs. Staatssecretaris van
Albuquerque, L-A Scilianos, E. Møse)
Veiligheid en Jusititie
Rechterlijke motiveringsplicht, in het bij-
Het Hof overweegt dat de bevoegdheid van
zonder in een systeem van verkorte wijze
het gerechtshof zich niet alleen uitstrekt tot
Feiten en nationale procedure
van afdoening. In casu mocht de Noorse
rechts- en procedurele vragen maar ook tot
Somvao ontvangt een bedrag van € 199 761
hoger beroepsrechter gelet op de gang van
vragen omtrent de feiten. In de voorliggende
van de staatssecretaris uit het Europees
zaken in eerste aanleg niet volstaan met
zaak is de mogelijkheid van de klager om
Vluchtelingenfonds. Bij besluit van 27 juli
het oordeel dat het hoger beroep kennelijk
onder andere getuigenbewijs te leveren aan-
2007 is de subsidie naar aanleiding van de
geen kans van slagen had.
zienlijk beperkt. Het Straatsburgse Hof over-
ingediende eindverantwoording vastgesteld
weegt daarom dat het niet overtuigd is dat
op dat bedrag. Tijdens een accountantscon-
de motivering van het gerechtshof recht doet
trole in 2009 in opdracht van de Commissie
aan zijn rol als hoger beroepsinstantie, die
blijkt dat voor een groot gedeelte van de
belast is met de uitvoering van een volledige
door Somvao opgevoerde kostenposten en
inhoudelijke toets met ‘full jurisdiction’. Door
declaraties een inzichtelijke en aanvaardbare
A. Feiten
de tekortschietende motivering kon de klager
onderbouwing ontbrak. Een bedrag van
De klacht is ingediend door de heer Hansen
ook niet effectief in cassatie gaan bij de
€ 188 675,87 blijkt ten onrechte te zijn ver-
die opkomt tegen de weigering van het
hoogste nationale rechter.
strekt. De staatssecretaris wijzigt om die
(EVRM art. 6) Hansen vs. Noorwegen
reden het besluit van 27 juli 2007 tot subsi-
gerechtshof (rechtsprekend in tweede instantie) om zijn hoger beroep in behandeling te
D. Slotsom
dievaststelling. Deze wijziging vecht Somvoa
nemen. Klager en zijn inmiddels voormalige
Het Hof neemt om deze redenen met zes
aan bij de rechter. Rechtbank Amsterdam
vrouw hebben in 1990 en 1995 huwelijkse
stemmen tegen één een schending aan van
oordeelt dat de staatssecretaris niet aan het
voorwaarden vastgesteld. In 1995 zijn zij over-
art. 6 lid 1 EVRM. Gezien de inmiddels gewij-
nationale recht de bevoegdheid kon ontlenen
eengekomen dat zij elk vijftig procent van het
zigde rechtspraak en wetgeving ten aanzien
om de al vastgestelde subsidie ten nadele
onroerend goed ‘Ekheim’ bezitten. Na de schei-
van de kern van het geschil acht het Hof de
van Somvao te wijzigen, maar wel op grond
ding heeft het stadsgerecht in 2001 geoor-
constatering van een schending van art. 6
van art. 25 lid 2 Beschikking 2004/904 tot
deeld dat de huwelijkse voorwaarden rechts-
EVRM voldoende billijke genoegdoening in de
instelling van het Europees Vluchtelingen-
geldig zijn en dat de overeenkomst omtrent
zin van art. 41 EVRM voor de geleden immate-
fonds voor de periode 2005-2010 (Pb L 381, p.
mede-eigendom niet rechtsgeldig is. De voor-
riële schade. Dissenting opinion Møse.
52) verplicht was de subsidievaststelling te
malige vrouw van de klager heeft daarna het
wijzigen. Somvao stelt hoger beroep in bij de
onroerend goed verkocht aan een vennoot-
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
schap met beperkte aansprakelijkheid. Klager
van State. Deze komt tot de slotsom dat het
was van mening dat zijn ex-vrouw alleen
nationale recht geen rechtsgrondslag biedt
bevoegd was om de helft van het onroerend
voor het besluit tot wijziging en terugvorde-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
259
Rechtspraak
ring van de subsidie. Bijgevolg vraagt deze
zen, zou dit tot gevolg hebben dat Verorde-
geoordeeld dat de Provincie een vergoe-
rechterlijke instantie zich af of het Unierecht
ning 1605/2002 elk nuttig effect verliest en
dingsplicht aan A heeft, maar dat daaraan
een rechtsgrondslag biedt voor een besluit
de bescherming van de financiële belangen
is voldaan door verrekening met het door
tot vermindering van een reeds toegekende
van de Unie gevaar loopt. Het Hof wijst er
de bank betaalde bedrag. In dit geding vor-
subsidie en tot terugvordering van de ten
verder op dat het reeds heeft gepreciseerd
dert de Provincie dat B het bedrag aan de
onrechte ontvangen bedragen.
dat bij de terugvordering van ten onrechte
Provincie betaalt wegens ongerechtvaardig-
betaalde middelen aan het rechtszekerheids-
de verrijking. 1. Gezag van gewijsde. Het
Prejudiciële vragen
en het vertrouwensbeginsel toepassing moet
gezag van gewijsde van een arbitraal von-
De Raad van State legt de vraag voor of art. 4
worden gegeven (arrest Vereniging Nationaal
nis geldt alleen in een ander geding tussen
van Verordening 2988/95 betreffende de
Overlegorgaan Sociale Werkvoorziening e.a.,
dezelfde partijen of hun rechtverkrijgen-
bescherming van de financiële belangen van
punt 53). Het is aan de verwijzende rechter
den. 2. Verrekening. Uitgangspunt kan in
de Europese Gemeenschappen (Pb L 312, p. 1)
om te oordelen of, rekening houdend met
beginsel zijn - als bindend door arbiters in
dan wel art. 53 ter lid 2 initio en sub c van
het gedrag van zowel de subsidieontvanger
de rechtsverhouding van de betrokken par-
Verordening 1605/2002 houdende het Finan-
als de nationale overheid, het rechtszeker-
tijen vastgesteld - dat de vordering die de
cieel Reglement van toepassing op de alge-
heids- en het vertrouwensbeginsel, in hun
Provincie in verband met de betaling door
mene begroting van de Europese Gemeen-
Unierechtelijke opvatting, zijn geëerbiedigd
de bank toekwam, is tenietgegaan.
schappen (Pb 248, blz. 1) bij gebreke van
ten aanzien van de verzoeken tot terugbeta-
rechtsgrondslag naar intern recht een rechts-
ling.
grondslag biedt voor een besluit van de nati-
Gelet op dit antwoord op de eerste vraag,
onale autoriteiten tot wijziging, ten nadele
hoeft de tweede vraag niet te worden beant-
W.H.M. Cnossen q.q., curator in het faillisse-
van de ontvanger, van het bedrag van een uit
woord.
ment van B, adv. mr. M.W. Scheltema, vs.
(Rv art. 236, 1059; BW art. 6:127 lid 1, 6:272)
Provinsje Fryslân, adv. mr. J.H.M. van Swaaij.
het Europees Vluchtelingenfonds verstrekte subsidie en tot terugvordering lastens de
Conclusie
ontvanger van een deel van deze subsidie.
Art. 53 ter lid 2 initio en sub c Verordening
Feiten en procesverloop
Ook vraagt de Raad van State of art. 2 lid 2
1605/2002 houdende het Financieel Regle-
Op 4 november 2002 heeft de Provincie met
van beschikking 2004/904 een rechtsgrond-
ment van toepassing op de algemene begro-
A een aannemingsovereenkomst betreffende
slag vormt voor een wijziging ten nadele en
ting van de Europese Gemeenschappen,
de bouw van een kantoorpand gesloten voor
terugvordering van een reeds vastgestelde
moet aldus worden uitgelegd dat bij gebreke
een aanneemsom van ruim € 1,2 miljoen, te
subsidie, verstrekt uit het Europees Vluchte-
van rechtsgrondslag naar intern recht deze
betalen bij oplevering. A heeft een financie-
lingenfonds, door de nationale autoriteiten
bepaling een rechtsgrondslag biedt voor een
ringsovereenkomst gesloten met haar zuster-
bij de subsidieontvanger, zonder dat daartoe
besluit van de nationale autoriteiten tot wij-
vennootschap B. In opdracht van de Provin-
een bevoegdheidsattributie naar nationaal
ziging, ten nadele van de ontvanger, van het
cie is een bankgarantie afgegeven. Op 20
recht noodzakelijk is.
bedrag van een uit het Europees Vluchtelin-
november 2002 heeft de Provincie de aanne-
genfonds verstrekte subsidie, en tot terugvor-
mingsovereenkomst ontbonden. Op 27
De uitspraak van het Hof
dering lastens de ontvanger van een deel van
november 2002 is A failliet verklaard. In 2003
Het Hof herinnert er aan dat Verordening
deze subsidie.
heeft de bank in verband met de bankgarantie € 339.429 ten laste van de Provincie
2988/95 geldt voor elk geval waarin sprake is
betaald aan een andere bank. In 2005 is B
van een onregelmatigheid in de zin van art. 1 ervan. Het Hof heeft evenwel ook gepreci-
Hoge Raad (civiele kamer)
failliet verklaard. Tussen de curator van A en
seerd dat in Verordening 2988/95 enkel alge-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
de Provincie is een arbitraal geding gevoerd
mene bepalingen inzake controle en sancties
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
over de afwikkeling van de aannemingsover-
zijn opgenomen met het oog op de bescher-
van Justitie van het Caribische deel van het
eenkomst. In 2012 hebben de arbiters beslist
ming van de financiële belangen van de
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
dat de Provincie de waarde van de door A
Unie. Dus moet op basis van andere bepalin-
zien op www.rechtspraak.nl.
verrichte prestatie ad € 311.893 aan A moet vergoeden, dat de betaling door de bank
gen tot terugvordering van slecht bestede gelden worden overgegaan (arrest Chambre de commerce et d’industrie de l’Indre, punt
210
heeft te gelden als betaling op de aanneemsom en dat de Provincie daarmee door verrekening aan haar vergoedingsplicht heeft vol-
33). Dat betekent dat moet worden nagegaan of een maatregel als die welke in het hoofd-
16 januari 2015, nr. 13/05072
daan.
geding aan de orde is, kan worden genomen
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
In dit geding heeft de Provincie gevorderd
op grond van art. 53 ter lid 2 initio en sub c
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot;
dat B wordt veroordeeld tot betaling van
Verordening 1605/2002. Volgens het Hof is
wnd. A-G mr. A. Hammerstein)
€ 339.429 met rente, op de grond dat B onge-
dat het geval. Met art. 53 ter van Verordening
ECLI:NL:HR:2015:84
rechtvaardigd is verrijkt als gevolg van de betaling door de bank. De rechtbank heeft de
1605/2002 heeft de Uniewetgever volgens het Hof beoogd voor de lidstaten de verplichting
Ongerechtvaardigde verrijking. De Provin-
vordering toegewezen. Het hof heeft deze
te scheppen om wanneer zij de begroting
cie sluit een aannemingsovereenkomst met
beslissing bekrachtigd.
onder gedeeld beheer uitvoeren, financiële
A. A sluit een financieringsovereenkomst
correcties toe te passen, niet alleen zonder
met B. De Provincie ontbindt de aanne-
Hoge Raad
dat een bevoegdheidsattributie naar natio-
mingsovereenkomst. In verband met een
Het middel klaagt dat het hof heeft miskend
naal recht noodzakelijk is, maar ook zonder
bankgarantie betaalt de bank een bedrag
dat het arbitrale vonnis ook tussen de Provin-
dat een sectorale regeling onontbeerlijk is.
ten laste van de Provincie. In een arbitraal
cie en B gezag van gewijsde heeft. Deze klacht
Wanneer dit artikel anders zou worden gele-
geding tussen A en de Provincie wordt
kan niet tot cassatie leiden omdat het gezag
260
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Rechtspraak
van gewijsde van een arbitraal vonnis alleen
alcoholclausule). De WAM-verzekeraar keert
niet tot uitgangspunt van de beoordeling kan
geldt in een ander geding tussen dezelfde par-
uit aan de benadeelde en zoekt verhaal op
dienen. Dat arrest had betrekking op de vraag
tijen of hun rechtverkrijgenden (art. 1059 Rv
de autobestuurder. HR: Bij de uitleg van het
of in die zaak onder de uitsluiting van dek-
in verbinding met art. 236 Rv). Het middel
beding gelden de maatstaven van DSM vs.
king van schade ‘veroorzaakt terwijl de feitelij-
klaagt voorts dat het arbitrale vonnis in elk
Fox. Indien de verzekerde de overeenkomst
ke bestuurder niet wettelijk bevoegd is het
geval ten gevolge heeft dat ook tussen de Pro-
is aangegaan als consument, geldt daar-
motorrijtuig te besturen’ ook het geval was
vincie en B uitgangspunt is dat de vordering
naast de eis dat voor hem duidelijk en
begrepen waarin sprake was van rijden onder
van de Provincie is voldaan door verrekening
begrijpelijk moet zijn geweest dat een scha-
invloed van alcohol in strijd met art. 8 van de
met haar waardevergoedingsverplichting aan
devoorval zoals het onderhavige met dit
Wegenverkeerswet. Die wettelijke bevoegdheid
A. Het oordeel van het hof dat de door de Pro-
beding van dekking zou zijn uitgesloten, en
is in de onderhavige zaak niet in het geding.
vincie gestelde verarming vaststaat, is daarom
prevaleert bij twijfel over de betekenis van
In deze zaak is aan de orde of A bij de tot-
onbegrijpelijk. Deze klacht treft doel. In het
het beding de voor hem gunstigste uitleg.
standkoming van de verzekeringsovereenkomst met TVM heeft moeten begrijpen dat
arbitrale geding hebben arbiters immers geoordeeld dat de betaling door de bank ten
(WAM art. 15; BW art. 6:238 lid 2)
door art. 4.9 van de polisvoorwaarden van dekking werd uitgesloten schade als gevolg van
laste van de Provincie heeft te gelden als betaling door de Provincie op de aanneemsom en
TVM (de verzekeraar), adv. mr. J. van der
gedragingen zoals de onderhavige, te weten
dat de Provincie aldus heeft voldaan aan haar
Beek, vs. A (de verzekerde), niet verschenen.
het besturen van de verzekerde auto na gebruik van een zeer aanzienlijke hoeveelheid
verplichting jegens A tot vergoeding van de waarde van de door deze verrichte prestatie.
Feiten en procesverloop
alcohol, in samenhang met de gewoonte waar-
Op deze grond hebben arbiters de op die ver-
In 2008 heeft A als bestuurder van een perso-
over A bij de politie heeft verklaard. Bij de uit-
plichting gebaseerde vordering van A op de
nenauto een aanrijding veroorzaakt. A was
leg van dat beding gelden de maatstaven van
Provincie afgewezen. Uitgangspunt kan daar-
bij TVM verzekerd tegen wettelijke aanspra-
HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427,
om in beginsel zijn - als bindend door arbiters
kelijkheid voor met het motorrijtuig veroor-
NJ 2005/493 (DSM vs. Fox). Indien de verzeker-
in de rechtsverhouding van de betrokken par-
zaakte schade. Art. 4.9 van de polisvoorwaar-
de de verzekeringsovereenkomst is aangegaan
tijen vastgesteld - dat de vordering die de Pro-
den bepaalt: ‘Van de verzekering is
als consument in de zin van afdeling 6.5.3 van
vincie in verband met de betaling door de
uitgesloten: de schade of het ongeval, welke
het Burgerlijk Wetboek, geldt daarnaast de eis
bank toekwam, is tenietgegaan. De Provincie
met opzet, voorwaardelijk opzet of goedvin-
dat voor hem bij de totstandkoming van de
heeft in het onderhavige geding niet aange-
den van een verzekerde is veroorzaakt.’ A
overeenkomst in de omstandigheden van het
voerd dat dit oordeel van arbiters een fout of
heeft op het aanrijdingsformulier geschre-
geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn
vergissing betreft die in de rechtsverhouding
ven: ‘Ik heb er bovenop gezeten met alcohol
geweest dat een schadevoorval zoals het
tussen haar en A ongedaan is of wordt
op. Zal wel een politierapport volgen.’ A heeft
onderhavige met dit beding van dekking zou
gemaakt. Zij heeft uitsluitend aangevoerd dat
aan de politie verklaard dat het gedurende
zijn uitgesloten, en prevaleert bij twijfel over
zij aan het oordeel van arbiters in haar relatie
een jaar of drie zijn gewoonte was op donder-
de betekenis van het beding de voor hem gun-
tot B niet is gebonden en dat zij daarom (in
dag- en vrijdagavond met de auto naar de
stigste uitleg (art. 6:238 lid 2 BW). In het licht
de verhouding met A alsnog) haar schuld kan
kroeg te gaan, daar tussen de vijftien en
van het voorgaande is het oordeel van het hof
verrekenen met andere vorderingen dan zijn
twintig biertjes te drinken en vervolgens met
onvoldoende gemotiveerd. De door het hof
bedoeld in het arbitrale vonnis. Het hof heeft
de auto terug te rijden naar zijn woonplaats.
vermelde omstandigheid over de wetenschap
ermee volstaan te overwegen dat de Provincie
Een proces-verbaal van de politie vermeldt
van het algemene publiek bij het afsluiten van
in dit geschil niet aan de beslissing van de
dat in de adem van A een alcoholgehalte van
een WAM-verzekering is kennelijk ontleend
arbiters is gebonden. Daarmee heeft het hof
840 μg/l is vastgesteld. TVM heeft € 25.315
aan het hiervoor genoemde arrest uit 2006,
zijn oordeel niet naar behoren gemotiveerd in
aan de benadeelde partij uitgekeerd.
waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het
het licht van het hiervoor overwogene.
In dit geding heeft TVM betaling van dat
geen feit van algemene bekendheid is dat in
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
bedrag gevorderd, met rente en kosten, met
WAM-verzekeringen veelal van dekking is uit-
komstig de conclusie van de wnd. A-G.
een beroep op art. 4.9 van de polisvoorwaar-
gesloten schade die is toegebracht door de
den en op art. 15 WAM. De rechtbank heeft
verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan
de vordering grotendeels toegewezen. Het
meer alcohol in zijn bloed had dan de wette-
hof heeft de vordering alsnog afgewezen. Het
lijk toegestane hoeveelheid. Die omstandig-
hof heeft daarbij geoordeeld dat niet kan
heid volstaat niet om te oordelen dat TVM
16 januari 2015, nr. 13/06132
worden gezegd dat het algemene publiek dat
geen beroep toekomt op de uitsluitingsclausu-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
een WAM-verzekering afsluit, geacht kan wor-
le in de onderhavige polis voor schade die met
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders,
den te weten, of uit voor ieder toegankelijke
voorwaardelijk opzet is veroorzaakt, nu in het
G. de Groot; A-G mr. J. Wuisman)
bronnen te weten kan komen, dat veelal in
bestreden oordeel niet is ingegaan op de con-
ECLI:NL:HR:2015:83
WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten
crete, door TVM ingeroepen omstandigheden
voor schade die is toegebracht door de verze-
van het geval.
Polisuitleg. Opzetclausule. Na zeer aanzien-
kerde auto terwijl de bestuurder daarvan
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
lijk alcoholgebruik veroorzaakt een autobe-
meer alcohol in zijn bloed had dan het wette-
komstig de conclusie van de A-G.
stuurder een verkeersongeval. Hij verklaart
lijk toegestane promillage.
De A-G bespreekt onder 2.2.1-2.2.3 het begrip
211
opzet in het schadeverzekeringsrecht.
bij de politie dat het zijn gewoonte is om veel te drinken en dan naar huis te rijden.
Hoge Raad
De verzekeringspolis bevat een beding dat
Het middel klaagt terecht dat HR 13 januari
dekking uitsluit van schade die met voor-
2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3715, NJ 2006/282
waardelijk opzet is veroorzaakt (maar geen
(London vs. Aegon) in de onderhavige zaak
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
261
Rechtspraak
212
omtrent het ontslag van een bewindvoerder
king van de faillissementskosten. Ook
niet gebonden is aan de gronden die een
indien de termijnstelling als zodanig niet
16 januari 2015, nr. 14/02755
belanghebbende daarvoor eventueel heeft
‘ongedaan kan worden gemaakt’, kunnen de
(C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
aangevoerd. Ook feiten en omstandigheden
omstandigheden van het geval meebrengen
C.E. Drion; A-G mr. F.F. Langemeijer)
die (pas) ter zitting in hoger beroep naar
dat de (verdere) uitoefening door de curator
ECLI:NL:HR:2015:86
voren komen, kunnen aan een ontslag van de
van zijn uit art. 58 Fw voortvloeiende
bewindvoerder ten grondslag worden gelegd,
bevoegdheden, in aanmerking genomen de
Bewindvoerder. Ontslag. Grenzen rechts-
mits hem voldoende gelegenheid is geboden
onevenredigheid van de betrokken belan-
strijd. Hoor en wederhoor. Wegens twee-
zijn standpunt daaromtrent aan het hof ken-
gen, misbruik van bevoegdheid oplevert.
spalt tussen een bewindvoerder en een
baar te maken en zo nodig zijn standpunt
mentor verleent de kantonrechter ambts-
met stukken te onderbouwen. In de tweede
halve ontslag aan de bewindvoerder. Het
plaats klaagt het middel dat het hof het
hof bekrachtigt de beslissing op de grond
beginsel van hoor en wederhoor heeft mis-
A (de gefaillieerde), adv. mr. S. Kousedghi, vs.
dat de bewindvoerder de financiële belan-
kend. Deze klacht is gegrond. Uit de geding-
J.J. van der Molen q.q., curator in het faillis-
gen van de rechthebbende niet altijd ade-
stukken blijkt dat de moeder en de rechtheb-
sement van A, niet verschenen.
quaat heeft behartigd. HR: De klacht dat
bende geen kennis hebben kunnen nemen
het hof de grenzen van de rechtsstrijd heeft
van de inhoud van een door de nieuwe
Feiten en procesverloop
overschreden, faalt. De klacht dat het hof
bewindvoerder aan het hof geschreven brief,
Op 4 april 2013 is A in staat van faillisse-
het beginsel van hoor en wederhoor heeft
en zich dus ook niet daarover hebben kun-
ment verklaard. Tot de boedel behoort een
miskend, is gegrond.
nen uitlaten. Het hof heeft zijn beschikking
woning met een WOZ-waarde van € 136.000,
echter wel in belangrijke mate op de inhoud
die bij SNS Bank is verhypothekeerd in ver-
van die brief gebaseerd. Dit brengt mee dat
band met een geldlening van € 318.250. SNS
het beginsel van hoor en wederhoor is
Bank heeft aan de curator bericht geen aan-
De rechthebbende en de moeder, adv. mr.
geschonden en daardoor in strijd is gehan-
leiding te zien om tot executie over te gaan,
R.K. van der Brugge, vs. de zuster, niet ver-
deld met art. 19 Rv. Opmerking verdient dat
aangezien de verplichtingen uit de geldle-
schenen, en de nieuwe bewindvoerder,
vernietiging van de beschikking van het hof
ning worden nagekomen (door een derde) en
adv. mr. B.J. van Dorp.
niet meebrengt dat de moeder (voorshands)
er sprake is van onderwaarde. Bij brief van 15
weer bewindvoerder wordt, nu de beschik-
januari 2014 heeft de curator SNS Bank een
Feiten en procesverloop
king van de kantonrechter waarbij de nieuwe
termijn van zes maanden gesteld om tot exe-
De rechthebbende is verstandelijk gehandi-
bewindvoerder als zodanig is benoemd uit-
cutie van de woning over te gaan, bij gebreke
capt. Haar goederen zijn onder bewind
voerbaar bij voorraad is verklaard.
waarvan hij als curator daartoe zal overgaan.
gesteld, met aanstelling van de moeder als
Volgt vernietiging en verwijzing.
SNS Bank heeft vervolgens een aanvang
bewindvoerder. De zuster is aangesteld als
De A-G bespreekt onder 2.4 en 2.8 de grenzen
gemaakt met de openbare verkoop van de
mentor.
van de rechtsstrijd en onder 2.9-2.11 het
woning en een executieveiling gepland op 15
In dit geding heeft de zuster verzocht het
beginsel van hoor en wederhoor.
mei 2014.
(BW 1:448 lid 2; Rv art. 19)
In dit geding heeft A de rechter-commissaris
bewind en het mentorschap om te zetten in een ondercuratelestelling. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, maar ambtshal-
(Fw art. 58; BW art. 3:13)
213
verzocht om de door de curator aan SNS Bank gestelde termijn ongedaan te maken. De rechter-commissaris heeft de curator bevolen om
ve de moeder als bewindvoerder en de zuster als mentor ontslagen en een nieuwe bewind-
16 januari 2015, nr. 14/02768
af te zien van opeising en verkoop van de
voerder benoemd. De kantonrechter heeft
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,
woning na afloop van de termijn. De rechter-
hieraan ten grondslag gelegd dat is gebleken
C.E. Drion, G. Snijders en M.V. Polak;
commissaris heeft daarbij overwogen dat
van tweespalt tussen de moeder en de zuster.
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
ongedaanmaking van de termijn niet moge-
In het hoger beroep van de rechthebbende
ECLI:NL:HR:2015:87
lijk is. De rechtbank heeft de curator alsnog toegestaan de woning na afloop van de ter-
en de moeder heeft het hof de beschikking
mijn op te eisen en te verkopen.
van de kantonrechter bekrachtigd. Aan zijn
Faillissement. Hypotheek. Termijnstelling.
beslissing om het ontslag van de moeder als
Misbruik van bevoegdheid. Tot een failliete
bewindvoerder te bekrachtigen, heeft het hof
boedel behoort een verhypothekeerde
Hoge Raad
ten grondslag gelegd dat de moeder de finan-
woning met een onderwaarde. Op de voet
In dit geding dient tot uitgangspunt, zoals de
ciële belangen van de rechthebbende niet
van art. 58 Fw stelt de curator aan de hypo-
rechter-commissaris heeft vastgesteld, dat
altijd adequaat heeft behartigd.
theekhouder een termijn om tot executie
SNS Bank de haar gestelde termijn niet onge-
over te gaan, bij gebreke waarvan de cura-
bruikt zal laten verlopen. De curator heeft in
Hoge Raad
tor dat zelf zal doen. De gefaillieerde komt
hoger beroep erkend dat de verwachting is
In de eerste plaats klaagt het middel dat het
hiertegen op bij de rechter-commissaris.
dat SNS Bank de ingezette executieveiling zal
hof de grenzen van de rechtsstrijd heeft over-
Tegen de beslissing van de rechter-commis-
voortzetten. Voorts dient in cassatie veron-
schreden. Deze klacht faalt. Blijkens art. 1:448
saris gaat de curator in hoger beroep bij de
derstellenderwijs tot uitgangspunt dat, zoals
lid 2 BW kan door de kantonrechter ook
rechtbank. HR: De rechtbank diende ervan
A in hoger beroep heeft betoogd, bij executie
ambtshalve ontslag aan een bewindvoerder
uit te gaan dat de hypotheekhouder de ter-
van de woning door SNS Bank geen uitkering
worden verleend, onder meer wegens gewich-
mijn niet zou laten verlopen. Gelet hierop
aan de boedel te verwachten is. Hoewel vast-
tige redenen. Die bevoegdheid komt ook aan
is haar oordeel onbegrijpelijk dat uitoefe-
staat dat SNS Bank eigener beweging niet
het hof als appelrechter toe. Dat brengt mee
ning door de curator van zijn in art. 58 Fw
wilde overgaan tot executie van de woning,
dat de (appel)rechter bij zijn beslissing
gegeven bevoegdheden zal leiden tot dek-
heeft zij naar aanleiding van de termijnstel-
262
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Rechtspraak
ling van de curator een executieveiling voor-
Volgt vernietiging en verwijzing.
aan het vereiste dat deze informatie ‘nog niet
bereid. Dit deed zij kennelijk uitsluitend om
De A-G concludeert tot verwerping. Zij meent
openbaar was’, zodat geen sprake is van voor-
te voorkomen dat de curator zou overgaan
dat de rechtbank niet tot uitgangspunt
wetenschap als bedoeld in art. 46 (oud) lid 4
tot de verkoop en dat ten gevolge daarvan
behoefde te nemen dat de hypotheekhouder
Wte 1995.
een deel van de opbrengst zou worden aan-
de termijn niet zou laten verlopen (2.14) en
gewend voor een bijdrage in de algemene
bovendien dat de rechtbank de vraag of de
Hoge Raad, onder meer:
faillissementskosten. Ondanks de intrekking
hypotheekhouder de termijn zou laten verlo-
2.4. Van openbaarmaking in de zin van art.
door SNS Bank van de geplande veiling, dien-
pen, irrelevant mocht achten (2.13). Het
46 (oud), vierde lid, Wte 1995 is sprake wan-
de derhalve ook de rechtbank in hoger
belang van de curator om zijn uit art. 58 Fw
neer de desbetreffende informatie zonder
beroep ervan uit te gaan dat SNS Bank de
voortvloeiende bevoegdheden te gebruiken
voorbehoud aan derden is bekendgemaakt
door de curator gestelde termijn niet zou
om de faillissementskosten te bestrijden,
en daarmee in beginsel kenbaar is voor het
laten verlopen, gelet op het daaromtrent
bespreekt zij onder 2.3-2.8.
beleggend publiek (vgl. HR 5 juli 2011,
door de curator in hoger beroep ingenomen
ECLI:NL:HR:2011:BP2551, r.o. 7.2).
standpunt, de houding en handelingen van
2.5. Blijkens zijn onder 2.2.2 weergegeven
SNS Bank, en de omstandigheid dat de door
Hoge Raad (strafkamer)
overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat
de curator gestelde termijn van zes maanden
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
de in het op 18 april 2006 openbaargemaak-
ten tijde van de mondelinge behandeling in
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
te persbericht opgenomen informatie al eer-
hoger beroep op 25 april 2014 nog lang niet
straf(proces)recht Radboud Universiteit
der openbaar was gemaakt, zodat de aan de
was verstreken. Gelet op hetgeen hiervoor is
Nijmegen.
openbaarmaking van het persbericht vooraf-
overwogen, is onbegrijpelijk het oordeel van de rechtbank dat uitoefening door de curator van zijn in art. 58 Fw gegeven bevoegdheden
gaande bekendheid van de verdachte met de
214
zal leiden tot dekking van de faillissements-
in het persbericht opgenomen informatie geen voorwetenschap als bedoeld in art. 46 (oud), vierde lid, Wte 1995 oplevert. Dat oor-
kosten en dat de curator derhalve een in
13 januari 2015, nr. 14/00599
deel getuigt niet van een onjuiste rechtsop-
redelijkheid te respecteren belang heeft bij
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink en
vatting en is toereikend gemotiveerd, in aan-
de uitoefening van die bevoegdheden. De
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
merking genomen dat het Hof heeft
daarop gerichte klachten zijn gegrond. Hier-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
vastgesteld dat de trading update van 27
aan doet niet af hetgeen de rechtbank heeft
kende tot verwerping; OM-cassatie, tegen-
maart 2006 op die datum kenbaar was voor
overwogen omtrent de afwijzing door de
gesproken door adv. mr. D.R. Doorenbos,
het beleggend publiek en dat daarmee de in
rechter-commissaris van het ‘oorspronkelijke’
Amsterdam)
het persbericht opgenomen koersgevoelige
verzoek van A om de termijnstelling aan SNS
ECLI:NL:HR:2015:56
informatie reeds was openbaargemaakt.
Bank ‘ongedaan te maken’, waartegen A in
2.6. Het middel faalt.
hoger beroep niet is opgekomen. Ook in
Bestanddeel ‘openbaarmaking’ in de zin
hoger beroep hield het betoog van A met
van art. 46 (oud) lid 4 Wte 1995: van open-
betrekking tot de uitoefening door de curator
baarmaking is sprake wanneer de desbe-
van zijn bevoegdheden ingevolge art. 58 Fw
treffende informatie zonder voorbehoud
– het stellen van een termijn en in het ver-
aan derden is bekendgemaakt en daarmee
13 januari 2015, nr. 13/02444
lengde daarvan het opeisen en verkopen van
in beginsel kenbaar is voor het beleggend
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
de woning – immers onmiskenbaar in a. dat
publiek. In casu geen sprake van voorwe-
Brink)
die uitoefening gelet op de omstandigheden
tenschap nu gebruikte informatie al eerder
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
van het geval niet tot het door de curator
openbaar was gemaakt.
strekkende tot verwerping; adv. mr. N. van
beoogde doel (bestrijding van de faillissementskosten) zou leiden omdat SNS Bank,
215
Schaik, Utrecht) (Wte 1995 art. 46 (oud))
ECLI:NL:HR:2015:51
de haar gestelde termijn ongebruikt voorbij
Inleiding:
Verzuim om vordering wijziging tenlaste-
zou laten gaan, en b. dat die uitoefening
OM-cassatie. Verdachte is vrijgesproken
legging en de toewijzing van die vordering
daarentegen uitsluitend zou leiden tot ingrij-
van– kort gezegd – met voorkennis handelen
in het proces-verbaal van de terechtzitting
pende nadelige gevolgen voor A en zijn gezin
in effecten (art. 46a Wte 1995 (oud)).
op te nemen, art. 326 Sv: de Hoge Raad leest
(en tevens tot nadeel voor SNS Bank). Ook
Art. 46 (oud) lid 4 Wte 1995 luidt: ‘Voorwe-
de stukken met verbetering van die mis-
indien de termijnstelling door de curator als
tenschap is bekendheid met informatie die
slag, zodat aan het middel de feitelijke
zodanig niet ‘ongedaan kan worden gemaakt’,
concreet is en die rechtstreeks of middellijk
grondslag komt te ontvallen en het niet tot
zoals de rechter-commissaris heeft geoor-
betrekking heeft op de rechtspersoon, ven-
cassatie kan leiden.
deeld en de rechtbank in appel tot uitgangs-
nootschap of instelling waarop de effecten
punt heeft genomen, kunnen de omstandig-
betrekking hebben of op de handel in deze
heden van het geval meebrengen dat de
effecten, welke informatie niet openbaar is
(verdere) uitoefening door de curator van zijn
gemaakt en waarvan openbaarmaking signi-
Inleiding:
uit art. 58 Fw voortvloeiende bevoegdheden,
ficante invloed zou kunnen hebben op de
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
in aanmerking nemende de onevenredigheid
koers van de effecten of op de koers van
gezegd – poging tot afpersing, terwijl het feit
van de betrokken belangen, misbruik van
daarvan afgeleide effecten.’
wordt gepleegd op de openbare weg, meer-
bevoegdheid oplevert, hetgeen een bevel als
Het middel klaagt over het oordeel van het
malen gepleegd, en/of poging tot diefstal,
door de rechter-commissaris uitgesproken
hof dat ten aanzien van de informatie waar-
voorafgegaan en vergezeld van geweld en
kan rechtvaardigen.
over de verdachte beschikte niet voldaan is
bedreiging van geweld tegen personen,
gelet op haar eigen belangen, in geen geval
(Sv art. 313, 326)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
263
Rechtspraak
gepleegd met het oogmerk om die diefstal
uitbreiding van de pleegperiode niet met
ging. Als de Hoge Raad hier in mee kan gaan,
voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk
zoveel woorden in het proces-verbaal van de
vervalt daardoor de feitelijke grondslag van
te maken, terwijl het feit wordt gepleegd
terechtzitting opgenomen of daaraan
het eerste middel.
door twee of meer verenigde personen op de
gehecht en evenmin verwerkt in de tenlaste-
openbare weg, meermalen gepleegd.
legging zoals die in het bestreden arrest was
In de bewezenverklaring door het hof komen
opgenomen. Kennelijk waren er twee vorde-
onderdelen voor die niet voorkomen in de
ringen tot wijziging van de tenlastelegging,
tenlastelegging zoals de rechtbank die in het
waarvan er één betrekking had op de tenlas-
13 januari 2015, nr. 13/05549
vonnis heeft opgenomen.
tegelegde periode. Maar mijn toenmalige
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
Het middel klaagt dat het hof de grondslag
ambtgenoot mr. Jörg wees erop dat het dos-
Lohman en Y. Buruma)
van de in eerste aanleg gewijzigde tenlaste-
sier en het proces-verbaal van de terechtzit-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
legging heeft verlaten. Volgens de steller van
ting in hoger beroep sterke aanknopingspun-
strekkende tot verwerping; adv. mr. E.G.C.
het middel heeft het hof uit eigen beweging
ten boden voor het vermoeden dat er twee
Groenendaal, Amsterdam)
woorden aan de tenlastelegging toegevoegd
vorderingen tot wijziging waren gedaan en
ECLI:NL:HR:2015:61
en bewezenverklaard, die de gewijzigde ten-
dat de voorzitter blijkens het proces-verbaal
lastelegging niet bevatte. De steller van het
na beraadslaging als beslissing van het hof
Verontschuldigbare overschrijding termijn
middel betoogt dat uit de processtukken,
heeft medegedeeld dat de vordering tot wijzi-
voor instellen hoger beroep, art. 408 Sv?
met name het proces-verbaal van de terecht-
ging, waardoor het feitencomplex wordt aan-
Niet zonder meer begrijpelijk oordeel van
zitting in appel, niet blijkt van een nadere
gevuld door uitbreiding van de periode,
het hof dat zich in de onderhavige zaak een
wijziging tenlastelegging. In het dossier
wordt toegewezen. Mr. Jörg adviseerde de
omstandigheid heeft voorgedaan waaruit
bevindt zich een vordering van de AG tot wij-
Hoge Raad uit te gaan van een kennelijke
voortvloeit dat de dag van de terechtzitting
ziging van de tenlastelegging welke vorde-
misslag. De Hoge Raad volgde dat advies op
de verdachte tevoren bekend was, aange-
ring zou zijn gedaan ter terechtzitting van
en verwees daartoe naar de conclusie.
zien uit de vaststellingen van het hof niet
het hof van 28 februari 2013. Maar het pro-
3.4. In de onderhavige zaak ontbreekt iedere
valt af te leiden of, en zo ja wanneer de ver-
ces-verbaal van 28 februari 2013 vermeldt
vermelding in het proces-verbaal van het
dachte door haar moeder – die door ver-
niet dat op die vordering is beslist. Evenmin
onderzoek ter terechtzitting naar een wijzi-
dachte was gemachtigd om verdachtes
is een afschrift van de vordering aangehecht
ging van de tenlastelegging, maar de vorde-
zaken waar te nemen – op de hoogte is
aan dat proces-verbaal of is de inhoud van
ring tot wijziging maakt onderdeel uit van
gesteld van de dag van de terechtzitting.
een wijziging van de tenlastelegging daarin
het dossier en het arrest geeft de inhoud van
opgenomen.
de tenlastelegging weer, met inbegrip van de
216
(Sv art. 408)
veranderingen die de vordering tot wijziging
Hoge Raad, onder meer:
bevatte. Ik ga er daarom van uit dat ook in de
Inleiding:
2.2. Op de in de conclusie van de Advocaat-
onderhavige zaak de tenlastelegging in hoger
De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard
Generaal onder 3.4 en 3.5 uiteengezette
beroep wel degelijk is gewijzigd, zoals het hof
om op 11 oktober 2011 te verschijnen ter
gronden moet worden aangenomen dat de in
in zijn arrest ook heeft overwogen, maar dat
terechtzitting van de politierechter in de
hoger beroep door de Advocaat-Generaal bij
verzuimd is zulks in het proces-verbaal op te
Rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is
het Hof gevorderde wijziging tenlastelegging
nemen.
aan een tot ontvangst gemachtigde persoon
- welke vordering zich onder de aan de Hoge
3.5. De aanwijzingen dat de verdediging ken-
uitgereikt op 5 september 2011. De verdachte
Raad toegezonden stukken bevindt - door het
nis heeft genomen van de vordering tot wij-
is op 11 oktober 2011 bij verstek veroordeeld.
Hof is toegewezen, hetgeen ook kan worden
ziging van de tenlastelegging in hoger
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen
afgeleid uit de weergave van de tenlasteleg-
beroep en zich daarover heeft kunnen uitla-
veertien dagen nadien hoger beroep inge-
ging in het arrest alsmede aan de zinsnede
ten, zijn in de onderhavige zaak zeker zwak-
steld, maar eerst op 15 januari 2013.
die aan die weergave vooraf gaat, inhouden-
ker dan in de zaak waarin mr. Jörg conclu-
Het hof verklaart de verdachte niet-ontvanke-
de dat de tenlastelegging in eerste aanleg en
deerde. Maar een vergelijking van de
lijk in haar hoger beroep omdat het hoger
hoger beroep is gewijzigd. Dat het proces-ver-
tenlastelegging in het vonnis van de recht-
beroep niet binnen de wettelijk voorgeschre-
baal van de terechtzitting in hoger beroep
bank met de weergave van de tenlastelegging
ven termijn is ingesteld.
omtrent de inhoud van die aldaar gevorderde
in het arrest van het hof doet zeker geen ver-
De raadsvrouw had ter terechtzitting in
wijziging niets inhoudt, is het gevolg van een
moeden ontstaan dat het hof de grenzen van
hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in
kennelijke misslag. De Hoge Raad leest de
de tweede volzin van artikel 313 lid 2 Sv niet
2011 gedetineerd was in Engeland en dat zij
stukken met verbetering van die misslag,
zou hebben gerespecteerd. In de wijziging
derhalve niet op de hoogte was van de
zodat aan het middel de feitelijke grondslag
van de tenlastelegging in hoger beroep is het
behandeling van de zaak in eerste aanleg en
komt te ontvallen en het niet tot cassatie kan
dreigende karakter van het optreden van ver-
ook niet wist van het vonnis. De verdachte
leiden.
dachten wat sterker aangezet onder meer
heeft ter terechtzitting in hoger beroep ver-
Volgt verwerping van het beroep.
doordat de tenlastelegging beter is gaan aan-
klaard dat zij haar moeder, had gemachtigd
sluiten bij wat een van de verdachten blij-
haar zaken waar te nemen. De inleidende
A-G Machielse, onder meer:
kens bewijsmiddel 2 de slachtoffers zou heb-
dagvaarding is op 5 september 2011 aan
3.3. Op het verzuim om de inhoud van een
ben toegevoegd. Daarom stel ik voor om ook
deze [betrokkene] in persoon uitgereikt.
wijziging van de tenlastelegging op te nemen
in deze zaak uit te gaan van een kennelijke
Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij
in het proces-verbaal is geen nietigheid
misslag, erop neerkomende dat het proces-
met haar moeder telefonisch over deze zaak
gesteld. In HR 24 juni 2003, nr. 00282/02
verbaal van het onderzoek ter terechtzitting
heeft gesproken.
(niet gepubliceerd) is de inhoud van een wij-
in hoger beroep ten onrechte geen melding
Het hof is gelet op het bovenstaande van oor-
ziging van de tenlastelegging strekkende tot
maakt van de wijziging van de tenlasteleg-
deel dat de verdachte op de hoogte was van
264
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Rechtspraak
de behandeling van de zaak in eerste aanleg.
niet bevoegd was om kennis te nemen van
zich verplichtte tot het afleggen van (nadere)
Het middel klaagt dat het hof de verdachte
de zaak. Gelet hierop en in aanmerking geno-
verklaringen omtrent de betrokkenheid van
ten onrechte, althans ontoereikend gemoti-
men dat uit hetgeen in de cassatieschriftuur
de aanvrager bij de handel in verdovende
veerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het
is aangevoerd niet kan blijken van enig in
middelen, waartegenover het Openbaar
hoger beroep.
rechte te respecteren belang van de verdach-
Ministerie zich verbond tot inspanningen
te bij het onderhavige cassatieberoep, kan de
strekkende tot vermindering van een aan
Hoge Raad, onder meer:
verdachte - gezien art. 80a van de Wet op de
[betrokkene 1] ter zake van zijn aandeel in
2.4. In aanmerking genomen dat uit de vast-
rechterlijke organisatie - niet worden ontvan-
het zogenoemde Stellendamtransport opge-
stellingen van het Hof niet valt af te leiden
gen in dit beroep.
legde gevangenisstraf van acht jaren en tot
of, en zo ja wanneer de verdachte door haar
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de ver-
het uitbrengen van een positief advies ten
moeder op de hoogte is gesteld van de dag
dachte in diens cassatieberoep.
aanzien van door [betrokkene 1] in te dienen verzoeken om begeleid verlof dan wel om
van de terechtzitting, is het kennelijke oordeel van het Hof dat zich in de onderhavige zaak een omstandigheid heeft voorgedaan
218
schorsing van de voorlopige hechtenis ter gelegenheid van de verjaardag van zijn minderjarige dochter. Het hof heeft deze over-
waaruit voortvloeit dat die dag de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408,
13 januari 2015, nr. 14/02438
eenkomst in zijn uitspraak na een uitvoerige
eerste lid aanhef en onder c, Sv zodat het
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink,
toetsing rechtmatig en toelaatbaar geoor-
hoger beroep binnen veertien dagen na de
E.S.G.N.A.I. van de Griend; herzieningsaan-
deeld. Blijkens een in zijn uitspraak opgeno-
einduitspraak had moeten worden ingesteld,
vraag, adv. mr. I.N. Weski, Rotterdam)
men nadere bewijsoverweging heeft het hof
niet zonder meer begrijpelijk.
ECLI:NL:HR:2015:46
het bewijs van de betrokkenheid van de verdachte (thans de aanvrager) bij het bewezen-
2.5. Het middel is terecht voorgesteld. Herziening op basis van de novumgrond
verklaarde feit in beslissende mate doen
wegens het terugkomen van een getuige op
steunen op die door de getuige [betrokkene
diens voor de veroordeling cruciale verkla-
1] afgelegde verklaringen.
ring, art. 457 lid 1 sub c Sv: een aanvrager
De Hoge Raad heeft een eerdere (de eerste)
dient bij zijn aanvraag tot herziening aan-
aanvraag tot herziening van voormelde uit-
13 januari 2015, nr. 13/04515
nemelijk te maken dat en waarom een
spraak van het Hof bij arrest van 4 maart
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
getuige op een hem belastende verklaring
2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0227, wat betreft
Brink)
terugkomt. Dat sprake is van een ‘notariële
het eerste onderdeel van die aanvraag niet-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
verklaring’ is daartoe ontoereikend. Ook de
ontvankelijk verklaard en voor het overige
strekkende tot verwerping; adv. mr. W.H.
in casu overig aangevoerde stellingen kun-
afgewezen. De Hoge Raad heeft de tweede
Jebbink, Amsterdam)
nen niet tot herziening leiden.
aanvraag tot herziening van voormelde uit-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
217
spraak van het hof bij arrest van 31 januari
ECLI:NL:HR:2015:52 (Sv art. 457)
2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0613, afgewezen. Thans komt de Hoge Raad toe aan de beoor-
Tevergeefs voorgestelde klacht over bevoegdheid van het hof: gelet daarop en in
Inleiding:
aanmerking genomen dat op de terechtzit-
Zaak-Bouterse: herzieningsaanvraag op basis
ting in hoger beroep door de verdediging
van de novumgrond. Het hof heeft, met ver-
Hoge Raad, onder meer:
niet is aangevoerd dat het hof niet bevoegd
nietiging van een vonnis van de Rechtbank
5.1. Als grondslag voor een herziening kan,
was om kennis te nemen van de zaak, oor-
’s-Gravenhage van 16 juli 1999, de aanvrager
voor zover hier van belang, krachtens het eer-
deelt de Hoge Raad dat niet blijkt van enig
ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk
ste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv
in rechte te respecteren belang van de ver-
handelen in strijd met het in art. 2, eerste lid,
slechts dienen een door bescheiden gestaafd
dachte bij het onderhavige cassatieberoep,
onder A van de Opiumwet gegeven verbod’
gegeven dat bij het onderzoek op de terecht-
zodat hij – gezien art. 80a RO – niet-ontvan-
veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf
zitting aan de rechter niet bekend was en dat
kelijk is in dit beroep (wat betreft dit laat-
jaren. De Hoge Raad heeft bij arrest van 23
het ernstige vermoeden wekt dat indien dit
ste: zie anders de A-G).
oktober 2001 het tegen ’s Hofs arrest ingestel-
gegeven bekend zou zijn geweest, het onder-
de cassatieberoep verworpen.
zoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot
Het hof heeft de bewezenverklaring mede
een vrijspraak van de gewezen verdachte,
doen steunen op een drietal verklaringen
hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervol-
Hoge Raad, onder meer:
van de getuige [betrokkene 1], afgelegd
ging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring
2.1. Het middel behelst de - zoals uit de
tegenover de politie onderscheidenlijk ten
van het openbaar ministerie, hetzij tot de
inhoud van de conclusie van de Advocaat-
overstaan van het hof ter terechtzitting in
toepassing van een minder zware strafbepa-
Generaal blijkt: tevergeefs voorgestelde -
hoger beroep. Die verklaringen zijn blijkens ’s
ling.
klacht dat niet het Gerechtshof Arnhem-
Hofs uitspraak tot stand gekomen nadat
5.2.1. De Hoge Raad begrijpt de aanvraag
Leeuwarden als nevenzittingsplaats van het
[betrokkene 1] met de Staat der Nederlanden
aldus dat deze vooral steunt op de stelling
Gerechtshof Amsterdam, maar het Gerechts-
een op 19 maart 1999 door [betrokkene 1] en
dat de getuige [betrokkene 1] is teruggeko-
hof Arnhem-Leeuwarden rechtstreeks
het Hoofd van het arrondissementsparket te
men op zijn - door het Hof tot het bewijs van
bevoegd was om kennis te nemen van de
Den Haag ondertekende overeenkomst had
het tenlastegelegde gebezigde - de aanvrager
strafzaak tegen de verdachte.
gesloten als bedoeld in de Richtlijn afspraken
belastende verklaringen afgelegd tegenover
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de
met criminelen (Stcrt. 1997, 61). Die overeen-
de politie onderscheidenlijk ten overstaan
terechtzitting in hoger beroep is aldaar door
komst hield, zakelijk weergegeven en voor
van het Hof ter terechtzitting in hoger
de verdediging niet aangevoerd dat het Hof
zover hier van belang, in dat [betrokkene 1]
beroep en dat de huidige aanvraag tot herzie-
(RO art. 80a)
deling van een nieuwe herzienginsaanvraag.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
265
Rechtspraak
ning zich daarin onderscheidt van de eerdere
een ‘zeer betrouwbare bron’ (p. 55 van de aan-
sluiting niet artikel 3.7 van de Horecaveror-
aanvragen.
vraag) dan wel op ‘in te brengen documen-
dening in samenhang met artikel 174, derde
5.2.2. Bij de beoordeling van deze stelling
ten’ (p. 58 van de aanvraag) is de aanvraag
lid, van de Gemeentewet, ten grondslag
dient te worden vooropgesteld dat een aan-
niet naar behoren gemotiveerd nu bij de aan-
gelegd.
vrager bij zijn aanvraag tot herziening aanne-
vraag in zoverre geen bescheiden zijn
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
melijk moet maken dat en waarom een
gevoegd waaruit kan blijken van de gronden
(onder meer in de uitspraak van 24 decem-
getuige op een hem belastende verklaring
waarop de aanvraag berust. De aanvraag kan
ber 2013 in zaak nr. 201304188/1/A3) volgt
terugkomt.
daarom in zoverre niet tot herziening leiden.
uit de geschiedenis van de totstandkoming
5.2.3. Nu de bij de aanvraag gevoegde verkla-
5.4.4. Hetgeen overigens in de aanvraag wordt
van artikel 174 van de Gemeentewet (Kamer-
ring van [betrokkene 1], in de aanvraag aan-
aangevoerd kan niet een ernstig vermoeden
stukken II 1988/89, 19 403, 10, p. 92 en 93)
geduid als de ‘notariële verklaring’, geen
wekken als hiervoor onder 5.1 vermeld.
dat het tweede lid de bevoegdheid geeft tot
opgave van redenen bevat voor het terugko-
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herzie-
het geven van bevelen om onverwijld in te
men op zijn eerder afgelegde verklaringen,
ning af.
grijpen in situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen. De bevelen die op
levert deze ‘notariële verklaring’ van [betrok-
grond van deze bepaling worden gegeven,
kene 1] geen grond op om aan te nemen dat de door het Hof tot het bewijs gebezigde ver-
Raad van State
zien op concrete, zich direct aandienende, de
klaringen van [betrokkene 1] onjuist zijn. De
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
veiligheid of gezondheid bedreigende situa-
bij de aanvraag overgelegde verklaring wekt
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
ties. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft
derhalve niet een ernstig vermoeden als hier-
bij de directie bestuursrechtspraak van de
overwogen (uitspraak van 26 mei 2010 in
voor onder 5.1 bedoeld. Voor zover de aan-
Raad van State. Volledige versies van deze
zaak nr. 200901760/1/H3) kan de in artikel
vraag steunt op deze stelling, is zij daarom
uitspraken zijn te vinden op
174, tweede lid, neergelegde bevoegdheid
kennelijk ongegrond.
www.raadvanstate.nl.
dan ook uitsluitend worden aangewend indien onverwijld moet worden ingegrepen
5.3.1. Voorts is de aanvraag gebaseerd op de stelling dat (i) door het Openbaar Ministerie aan [betrokkene 1] - destijds niet bekend
219
ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. Bij de beoordeling of zich een de veiligheid
geworden - toezeggingen zijn gedaan aangaande de (beëindiging van de) executie van
26 november 2014, nr. 201402959/1/A3
of gezondheid bedreigende situatie voordoet,
de door hem te ondergane straf en dat (ii)
(Mrs. Van Kreveld, Vermeulen, Michiels)
komt de burgemeester beoordelingsvrijheid
het Openbaar Ministerie in de strafzaak wat
ECLI:NL:RVS:2014:4281
toe. De rechter mag de uitoefening van die vrijheid slechts terughoudend toetsen. Der-
betreft de met [betrokkene 1] getroffen overeenkomst ernstig is tekortgeschoten door
Onrechtmatige sluiting horeca-inrichting
halve staat ter beoordeling of de burgemees-
aan het Hof geen volledige opening van
op grond van art. 174, lid 2, Gemw wegens
ter zich in redelijkheid op het standpunt
zaken te geven. Ware het Hof daarmee
illegale gokactiviteiten.
heeft kunnen stellen dat een dergelijke situatie zich op 20 juni 2013 voordeed, zodat
bekend geweest, dan zou dat, aldus de aanvraag, hebben geleid tot niet-ontvankelijkver-
(Gemw art. 174; Horecaverordening ’s-Herto-
onverwijlde sluiting van de inrichting nodig
klaring van het Openbaar Ministerie in de
genbosch 2012 art. 3.7)
was. Niet van belang is of een de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie door ver-
vervolging, althans tot vrijspraak. 5.3.2. Deze stelling steunt - voor zover zij niet
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
wijtbaar handelen of nalaten van de houder
is gegrond op de “notariële verklaring” van
lant] vs. de uitspraak van Rechtbank Oost-
van de inrichting is ontstaan.
[betrokkene 1] - op omstandigheden die de
Brabant van 4 maart 2014 in zaak nr.
8.2. Zoals onder 7 is vermeld, heeft de burge-
Hoge Raad ongenoegzaam heeft geoordeeld
13/4949 in het geding tussen: [appellant] en
meester aan zijn besluit van 21 juni 2013 ten
in zijn hiervoor onder 4 weergegeven arres-
de burgemeester van ’s-Hertogenbosch.
grondslag gelegd dat in de inrichting illegale gokactiviteiten hebben plaatsgevonden, dat de
ten, zodat de aanvraag in zoverre niet tot herziening kan leiden.
1. (…)
openbare is verstoord en heeft hij in het
5.4.1. Tot slot berust de aanvraag op de stel-
Ingevolge artikel 3.7, tweede lid, [van de
belang van de bescherming van de veiligheid
ling dat sprake is van twijfels aangaande ‘de
Horecaverordening ’s-Hertogenbosch 2012
de inrichting gesloten. De burgemeester heeft
integriteit van het onderzoek’, van ‘inherente
(hierna: de Horecaverordening)] kan de bur-
dit standpunt in zijn besluit op bezwaar van
onbetrouwbaarheid van het onderzoeksmate-
gemeester één of meer horecabedrijven in
17 september 2013 gehandhaafd en daaraan
riaal’ en van ‘onherstelbare schendingen van
het belang van de openbare orde, de woon-
toegevoegd dat de sluiting mede is gebaseerd
het recht op een eerlijk proces van verzoeker,
en leefomgeving, veiligheid, gezondheid of
op de door de Criminele Inlichtingen Eenheid
de schending daarbij van de onschuldpre-
zedelijkheid, of als er naar zijn oordeel spra-
verschafte informatie dat het hierbij ging om
sumptie ex art 6 EVRM en het ondervra-
ke is van bijzondere omstandigheden, voor
drugshandelaren. Voorts volgt uit het proces-
gingsrecht ex art. 6 EVRM’.
een bepaalde duur sluiten.
verbaal ter zitting van de rechtbank dat de
5.4.2. Voor zover in de aanvraag te dien aan-
(…)
burgemeester heeft toegelicht dat hij de slui-
zien wordt verwezen naar stukken van het
8.1. De burgemeester heeft aan de sluiting
ting van de inrichting noodzakelijk achtte,
dossier van de strafzaak kan niet worden
van de horeca-inrichting artikel 174, tweede
omdat de aanwezigheid van drugshandelaren
gezegd dat de rechter die de veroordeling
lid, van de Gemeentewet ten grondslag
een gevaar zou opleveren voor personen in de
heeft uitgesproken, daarmee niet bekend
gelegd. Deze bepaling biedt de burgemeester
omgeving en voor personen binnen de inrich-
was, zodat de aanvraag in zoverre kennelijk
de mogelijkheid de sluiting van een horeca-
ting. Gelet hierop kan [appellant] niet worden
ongegrond is.
inrichting te bevelen indien dat met het oog
gevolgd in zijn stelling dat de burgemeester
5.4.3. Voor zover de aanvraag ten aanzien van
op de bescherming van veiligheid en gezond-
aan het besluit tot sluiting niet de veiligheid
deze stelling inhoudt dat zij is gebaseerd op
heid nodig is. De burgemeester heeft aan de
van personen ten grondslag heeft gelegd.
266
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Rechtspraak
De burgemeester heeft zich echter niet in
dwangsom heeft toegekend wegens het niet
Procesverloop
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen
tijdig nemen van een besluit op het Wob-ver-
Bij besluit van 25 september 2013, kenmerk
dat er slechts vanwege de illegale gokactivitei-
zoek, maar niet wegens het niet tijdig nemen
2012-004812, heeft het college aan de gemeen-
ten en het deelnemen daaraan door drugs-
van een besluit op het door hem gemaakte
te Nunspeet een vergunning krachtens de
handelaren concrete, zich direct aandienende,
bezwaar tegen het dwangsombesluit.
Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw
de veiligheid of gezondheid bedreigende situ-
4.1. Ingevolge artikel 6:20, vijfde lid, van de
1998) verleend voor de aanleg en het gebruik
atie was ontstaan die onverwijlde sluiting van
Awb kan het beroep tegen het niet tijdig
van bedrijventerrein De Kolk en de aanleg en
de inrichting rechtvaardigde. Daartoe wordt
nemen van een besluit alsnog gegrond wor-
het gebruik van de oostelijke rondweg.
overwogen dat de burgemeester niet heeft
den verklaard, indien de indiener van het
Tegen dit besluit hebben [appellant] en ande-
geconcretiseerd waaruit blijkt dat de veilig-
beroepschrift daarbij belang heeft. De recht-
ren beroep ingesteld.
heid of gezondheid van personen daadwerke-
bank heeft aan voormeld verzoek van [appel-
(…)
lijk werd bedreigd en niet aannemelijk heeft
lant] terecht niet een zodanig belang ont-
gemaakt dat er een situatie was ontstaan die
leend. Daartoe is het volgende redengevend.
Overwegingen
tot onverwijld ingrijpen noopte. De rechtbank
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
1. Het college heeft bij het bestreden besluit
heeft dit ten onrechte niet onderkend.
(uitspraak van 16 april 2014 in zaak nr.
een vergunning krachtens artikel 19d van de
Het betoog slaagt.
201302645/1/A3) kan het bestuursorgaan niet
Nbw 1998 verleend voor de aanleg en het
9. (…) Doende hetgeen de rechtbank zou
krachtens 4:17, eerste lid, van de Awb een
gebruik van het bedrijventerrein De Kolk en
behoren te doen, zal de Afdeling (…) het
dwangsom verbeuren wegens het niet tijdig
voor de aanleg en het gebruik van de ooste-
besluit van 17 september 2013 (…) vernieti-
nemen van een dwangsombesluit. De Afde-
lijke rondweg. Het bedrijventerrein zal op
gen. De burgemeester dient een nieuw
ling overweegt dat in lijn met deze uitspraak
korte afstand van het Natura 2000-gebied
besluit op bezwaar te nemen met inachtne-
moet worden geoordeeld dat ook geen
Veluwe worden gerealiseerd; de oostelijke
ming van hetgeen in deze uitspraak is over-
dwangsom wordt verbeurd bij het niet tijdig
rondweg zal gedeeltelijk in het Natura
wogen.
nemen van een besluit op bezwaar tegen een
2000-gebied Veluwe worden aangelegd.
(…)
dwangsombesluit. Uit het vorenstaande vloeit
(…)
voort dat er geen grond voor de rechtbank
9.3. In de passende beoordeling is op de
was om met toepassing van artikel 8:55c van
afbeeldingen 6.5 en 6.6. de bijdrage van de
de Awb de hoogte van de verbeurde dwang-
stikstofdepositie als gevolg van het project,
som wegens het niet tijdig nemen van een
inclusief de afname van stikstofdepositie
10 december 2014, nr. 201400947/1/A3
dwangsombesluit op bezwaar, vermeerderd
door de beëindiging van twee agrarische
(Mrs. Slump, Hoekstra, Van de Gronden)
met wettelijke rente, vast te stellen, zoals
bedrijven, in 2013 en ten opzichte van de
ECLI:NL:RVS:2014:4448
[appellant] heeft verzocht.
autonome ontwikkeling in 2023 afgebeeld.
Het betoog faalt.
Uit deze afbeeldingen is af te leiden dat de
(…)
stikstofdepositie vooral in de directe nabij-
220
Bestuursorgaan kan geen dwangsom ver-
heid van de rondweg zal toenemen en in het
beuren wegens niet tijdig beslissen op bezwaar tegen besluit omtrent vaststelling
gebied ten oosten van het bedrijventerrein
dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
221
(Awb art. 4:17, 6:20, 8:55c)
24 december 2014, nr. 201309655/1/R2
9.4. In tabel 6.3 van de passende beoordeling
(Mrs. Van Sloten, Uylenburg,
zijn de gemiddelde veranderingen in stikstof-
Uitspraak op het hoger beroep van:
Van de Gronden)
depositie als gevolg van het project, inclusief
[appellant] vs. de uitspraak van Rechtbank
ECLI:NL:RVS:2014:4672
de beëindiging van twee agrarische bedrijven,
zal afnemen als gevolg van de beëindiging van de twee agrarische bedrijven.
in het onderzoeksgebied weergegeven. De
Limburg van 17 januari 2014 in zaak nr. 13/200 in het geding tussen: [appellant] en
In passende beoordeling mogen slechts die
berekende gemiddelde toe- of afname van
de Minister van Veiligheid en Justitie.
beschermingsmaatregelen worden betrok-
stikstofdepositie per habitattype heeft betrek-
ken, waarmee wordt beoogd de schadelijke
king op de totale oppervlakte van verschillen-
(…)
gevolgen die rechtstreeks uit het project
de arealen van een habitattype binnen het
3. De rechtbank heeft het door [appellant]
voortvloeien te voorkomen of te verminde-
onderzoeksgebied. De tabel geeft derhalve niet
ingestelde beroep tegen het niet tijdig
ren ter plaatse van de locatie van het voor-
de toe- of afname van stikstofdepositie per
nemen van een besluit op bezwaar niet-ont-
komen van het habitattype dat negatieve
locatie waar een habitattype voorkomt weer,
vankelijk verklaard, omdat de minister
gevolgen van het project ondervindt.
maar de verrekening van de toe- en afnames
inmiddels een besluit op bezwaar heeft geno-
Gevolgtrekking uit arresten Hof van Justitie
van de verschillende locaties waar een habitat-
men en [appellant] daarom geen belang
EU van 11 april 2013, C-258/11 (Sweetman)
type in het onderzoeksgebied voorkomt.
meer heeft bij zijn beroep.
en van 15 mei 2014, C-521/12 (Briels).
Uit de tabel volgt dat het project in 2013 zal leiden tot een geringe gemiddelde toename
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij belang heeft bij gegrond-
(Habitatrichtlijn art. 6 lid 3; Nb-wet 1998 art.
van stikstofdepositie op negen habitattypen.
verklaring van het beroep, omdat hij heeft ver-
19 lid d en g)
De toenames variëren van 0,07 mol N/ha/jr voor stuifzandheide met struikhei, 0,18 mol
zocht om met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom
Uitspraak in het geding tussen: [appellant]
N/ha/jr voor droge heide tot 0,47 mol N/ha/
wegens het niet tijdig nemen van een besluit
en anderen (hierna: [appellant] en ande-
jr voor vochtige heide. Het project zal voor
op bezwaar vast te stellen, te vermeerderen
ren), wonend te [woonplaats], en het college
twee habitattypen, waaronder oude eikenbos-
met wettelijke rente. Hij stelt dat de minister
van gedeputeerde staten van Gelderland,
sen, in 2013 leiden tot een gemiddelde afna-
bij besluit van 7 februari 2013 slechts een
verweerder.
me van stikstofdepositie. In 2023 is voor alle
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
267
Rechtspraak
habitattypen een gemiddelde afname van
9.8. Het Hof van Justitie van de Europese Unie
Centrale Raad van Beroep
stikstofdepositie berekend.
heeft meerdere malen geoordeeld dat een pas-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
9.4.1. De berekende gemiddelde toe- of afna-
sende beoordeling als bedoeld in artikel 6,
van der Ham, vice-president van de Centrale
me van stikstofdepositie is vervolgens als
derde lid, van de Habitatrichtlijn, geen leem-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
uitgangspunt genomen voor de beoordeling
ten mag vertonen en volledige, precieze en
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
van de effecten van stikstofdepositie vanwe-
definitieve constateringen en conclusies dient
Raad van Beroep.
ge het project op een habitattype. Bij de
te bevatten die elke redelijke wetenschappelij-
beoordeling van de effecten op de habitatty-
ke twijfel over de effecten van de geplande
pen waar een geringe gemiddelde toename
werken op het betrokken beschermde gebied
plaatsvindt is ervan uitgegaan dat deze toe-
kunnen wegnemen (arrest van 24 november
222
name op de korte termijn kan worden wegge-
2011, C-404/09, ECLI:EU:C:2011:768, Commis-
13 januari 2015, nr. 13/3866 WWB
nomen door licht verschralende maatregelen
sie vs. Spanje en het arrest van 11 april 2013,
(Mrs. Roelofs, Schut, Van Straalen)
te nemen. Deze maatregelen zullen in 2013
C-258/11, ECLI:EU:C:2013:220, Sweetman,
ECLI:NL:CRVB:2015:20
en 2018 worden uitgevoerd. Aan de vergun-
www.curia.eu).
ning is het voorschrift verbonden dat in
In het hiervoor genoemde arrest Sweetman
Aanvraag ten onrechte buiten behandeling
2013 en 2018 een per habitattype genoemde
dat gaat over de vraag of de aanleg van een
gesteld.
hoeveelheid stikstof uit de genoemde habi-
weg waardoor een deel van een prioritair
tattypen moet worden verwijderd.
habitattype verloren gaat, een aantasting is
9.5. Naar aanleiding van het beroepschrift is
van de natuurlijke kenmerken van het
in opdracht van de gemeente door Ecogroen
gebied, als bedoeld in artikel 6, derde lid, van
advies de notitie ‘Mogelijkheden voor aanvul-
de Habitatrichtlijn, oordeelde het Hof:
lend verschralend beheer van habitattypen
‘43 De bevoegde nationale instanties
Overwegingen
in het kader van de aanleg van Bedrijventer-
mogen derhalve geen toestemming verle-
4.2. Het college heeft in dit geval ten onrech-
rein De Kolk en de oostelijke rondweg Nun-
nen voor ingrepen die de ecologische ken-
te toepassing gegeven aan artikel 4:5, eerste
speet’ van 6 februari 2014 opgesteld.
merken van gebieden met prioritaire typen
lid, van de Awb. Niet in geschil is dat appel-
In deze notitie is in tabel 1 de toename van
natuurlijke habitats blijvend in gevaar drei-
lant de in eerste instantie verzochte gege-
stikstofdepositie als gevolg van het project
gen te brengen. Dat zou met name het
vens en bescheiden waarover hij beschikte of
op de verschillende locaties waar een habitat-
geval zijn wanneer een ingreep zou kunnen
redelijkerwijs de beschikking kon krijgen,
type in de nabijheid van de rondweg voor-
leiden tot het verdwijnen of de gedeeltelij-
meer in het bijzonder de bankafschriften
komt weergegeven. De stikstofdepositie ten
ke en onherstelbare vernietiging van een
over de in 1.1 vermelde periode, aan het col-
gevolge van het project en rekening houdend
prioritair type natuurlijke habitat in het
lege heeft verstrekt. Van een onvolledige aan-
met de beëindiging van twee agrarische
betrokken gebied’.
vraag is in zoverre geen sprake.
bedrijven, leidt tot een toename van 1,04 res-
Het Hof verklaarde in dit arrest voor recht:
4.3. Het nadere verzoek van het college aan
pectievelijk 8,63 mol N/ha/jr op twee locaties
‘Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG van
appellant heeft geen betrekking op concrete
waarop het habitattype oude eikenbossen
de Raad van 21 mei 1992 inzake de instand-
objectieve gegevens waarover appellant
voorkomt, en van 5,52 mol respectievelijk
houding van de natuurlijke habitats en de
beschikt of waarover derden de beschikking
47,73 mol N/ha/jr op twee locaties waar het
wilde flora en fauna moet aldus worden uit-
zouden hebben, maar ziet - zoals ter zitting
habitattype droge heide voorkomt en van
gelegd dat een plan of project dat niet direct
van de Raad van de zijde van het college is
32,92 mol N/ha/jr op een locatie waar het
verband houdt met of nodig is voor het
bevestigd -uitsluitend nog op een schriftelij-
habitattype heischrale graslanden voorkomt.
beheer van een gebied, de natuurlijke ken-
ke en ondertekende toelichting van appellant
In de notitie wordt gesteld dat deze toena-
merken van dat gebied aantast indien het in
zelf op reeds eerder door hem verstrekte
mes ter plaatse van de locaties van de habi-
de weg kan staan aan het duurzame behoud
gegevens. Gelet hierop moet worden geoor-
tattypen kunnen worden weggenomen door
van de in deze richtlijn bedoelde bepalende
deeld dat de fase waarin redelijkerwijs nog
het uitvoeren van verschralend beheer.
kenmerken van het betrokken gebied die ver-
kan worden gesproken van een incomplete
9.6. Het college en de gemeente stellen in
band houden met de aanwezigheid van een
aanvraag is gepasseerd en dat het stadium
hun nadere reacties van 3 juli 2014 dat het
prioritaire natuurlijke habitat waarvan het
van de inhoudelijke beoordeling van de aan-
arrest van het Hof van Justitie van de Europe-
doel van instandhouding ervan ertoe heeft
vraag door het bestuursorgaan is aangebro-
se Unie van 15 mei 2014, in zaak C-521/12
geleid dat dit gebied op de lijst van GCB’s is
ken. Bij die stand van zaken kan het college,
(Briels) geen aanknopingspunten biedt dat in
opgenomen’.
als nog (aanvullende) inlichtingen van
(Awb art. 4:5) (….)
een passende beoordeling niet zou mogen
betrokkene zelf nodig worden geacht, de
worden uitgegaan van de toegepaste bereke-
betrokkene oproepen voor een gesprek of
ningswijze van gemiddelde toenames over
hem om een schriftelijke toelichting vragen.
een totale oppervlakte van een habitattype
De inhoud van dat gesprek en/of de schrifte-
en de op grond daarvan gemaakte beoorde-
lijke toelichting kan voorts worden betrok-
ling van effecten van stikstofdepositie.
ken bij de verdere - inhoudelijke - afhande-
9.7. Ten aanzien van het betoog dat de effecten
ling en besluitvorming. Als aan een
van de stikstofdepositie als gevolg van het pro-
dergelijke oproep of uitnodiging geen gehoor
ject onjuist zijn beoordeeld door uit te gaan
wordt gegeven of als de gegeven toelichting
van een berekening van een gemiddelde toe- of
onvoldoende duidelijkheid biedt, dient het
afname van deposities over de totale opper-
college niettemin - eventueel na verder
vlakte van een habitattype in het onderzoeks-
onderzoek - een inhoudelijk besluit (tot toe-
gebied, overweegt de Afdeling het volgende.
kenning of afwijzing van de bijstand) te
268
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Rechtspraak
nemen. Het voorgaande leidt tot de conclusie
224
4.2.2. Anders dan in het verleden werd aangenomen (zie bijvoorbeeld CRvB 21 november
dat het college onder de gegeven omstandigheden niet bevoegd was om de aanvraag van
14 januari 2015, nr. 12/6324 WAJONG-T
2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG5934) wordt aan-
appellant buiten behandeling te stellen.
(Mrs. Van der Kade, De Vries, Stolk)
leiding gevonden om de rechtspraak over
ECLI:NL:CRVB:2015:1
doorlopende periodieke aanspraken (vaak
223 14 januari 2015, nr. 13/5490 AWBZ
ook aangeduid als duuraanspraken) ook van Herhaalde aanvraag na eerdere afwijzing.
toepassing te achten op geschillen over
Arbeidsongeschiktheid. Duuraanspraak.
arbeids(on)geschiktheid waarin door een
Precisering rechtspraak CRvB.
afwijzende beslissing op een aanvraag in het verleden geen (doorlopende) rechtsbetrek-
(Mrs. Bel, Schaap, De Vries) ECLI:NL:CRVB:2015:26
(Awb art. 4:6)
Procesbelang ontbreekt; voor de jeugdhulp
(…)
king tussen partijen is ontstaan. Aanvraag en onderbouwing daarvan 4.3.1. Een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeel-
geldt met ingang van 1 januari 2015 de nieuwe Jeugdwet, volgens welke wet de col-
Overwegingen
telijke) afwijzing of intrekking van die uitke-
leges van burgemeester en wethouders
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
ring moet naar zijn strekking worden
belast zijn met de uitvoering.
Daarbij zal hij zijn eerdere rechtspraak met
beoordeeld. Met een aanvraag kan worden
betrekking tot zaken als deze preciseren.
beoogd dat (met ingang van de datum waar-
4.2.1. Een bestuursorgaan is bevoegd om, na
op dat besluit zag) wordt teruggekomen van
een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag
het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb),
inhoudelijk te behandelen en daarbij het oor-
dat bedoeld wordt een beroep te doen op een
spronkelijke besluit in volle omvang te her-
regeling bij toegenomen arbeidsongeschikt-
Overwegingen
overwegen. Indien na een eerder afwijzend
heid (Wet Amber), of dat om herziening
4.1. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat
besluit een besluit van dezelfde strekking
wordt verzocht voor de toekomst (duuraan-
betrokkene inmiddels weer onderwijs op
wordt genomen, kan door het instellen van
spraak). Indien in een voorkomend geval niet
school volgt en dat combineert met opvang
beroep tegen dat laatste besluit in beginsel
(geheel) duidelijk is wat met een aanvraag
op de zorgboerderij. De bedoeling is dat het
niet worden bereikt dat de bestuursrechter
wordt beoogd, ligt het op de weg van het
onderwijs in stappen wordt uitgebreid. Appel-
dat besluit toetst als ware het een eerste afwij-
Uwv daarover bij de aanvrager nadere infor-
lante heeft tot september 2015 een indicatie
zing. Bij een doorlopende (periodieke) aan-
matie in te winnen. Het onderscheid in wat
gegeven aan betrokkene, onder meer voor BG,
spraak als hier aan de orde, moet voor de toet-
de belanghebbende heeft beoogd, is van
over welke indicatie tussen partijen geen
sing een splitsing worden aangebracht. Wat
belang voor de beoordeling van de aanvraag
geschil is. Desgevraagd heeft de gemachtigde
betreft de periode voorafgaande aan de aan-
door het Uwv en de toetsing van de beslis-
van appellante op de zitting uitgelegd dat het
vraag dient de bestuursrechter zich te beper-
sing op die aanvraag door de bestuursrechter.
belang bij het hoger beroep hierin is gelegen,
ken tot de vraag of sprake is van nieuw geble-
4.3.2. Voor zover de aanvraag betrekking
dat appellante een principiële uitspraak wil
ken feiten of veranderde omstandigheden en,
heeft op de datum in het verleden waarop
om duidelijkheid te krijgen. Deze duidelijk-
zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding
het oorspronkelijke besluit betrekking had, is
heid betreft de vraag of appellante een juist
had behoren te vinden om het oorspronkelij-
de aanvrager op grond van artikel 4:6 van de
besluit heeft genomen door aan betrokkene
ke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken
Awb gehouden nieuw gebleken feiten of ver-
als voorwaarde te stellen dat hij zich zou uit-
feiten en veranderde omstandigheden worden
anderde omstandigheden aan te dragen.
schrijven van school. Het was namelijk zo, dat
verstaan feiten of omstandigheden die ná het
4.3.3. Als sprake is van een nieuwe aanvraag
de school voor betrokkene een volledige finan-
eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel fei-
zoals een Amber-melding, dan zal de betrok-
ciering heeft gekregen, en dat vindt appellan-
ten of omstandigheden die weliswaar vóór het
kene feiten of omstandigheden moeten aan-
te niet stroken met een financiering vanuit de
eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die
dragen die deze aanvraag ondersteunen.
AWBZ voor negen dagdelen BG.
niet vóór dat besluit konden worden aange-
4.3.4. Is sprake van een aanvraag waarbij ook
4.2. Tegen de achtergrond dat voor de jeugd-
voerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijs-
- voor de toekomst -wordt verzocht om terug
hulp met ingang van 1 januari 2015 de nieu-
stukken van al eerder gestelde feiten of veran-
te komen van een eerder besluit, dan moet
we Jeugdwet geldt, volgens welke wet de col-
derde omstandigheden, als deze
de aanvrager feiten of omstandigheden ver-
leges van burgemeester en wethouders zijn
bewijsstukken niet eerder konden worden
melden die aanleiding (kunnen) geven tot
belast met de uitvoering, valt niet in te zien
overgelegd. Feiten of omstandigheden waar-
een ander, voor de aanvrager gunstiger,
welk belang appellante heeft bij een uit-
van zonder meer duidelijk is dat ze geen rol
besluit dan het besluit waarvan herziening
spraak. De stelling van appellante dat ook
kunnen spelen bij het besluit worden niet als
wordt gevraagd. Met name zijn hierbij feiten
onder de nieuwe wetgeving soortgelijke pro-
nieuwe feiten of veranderde omstandigheden
en omstandigheden relevant die - ten minste
blematiek als de onderhavige kan spelen,
beschouwd. Voor de periode na de aanvraag
ook - zien op de voor het oorspronkelijke
zodat een uitspraak van de Raad ook beteke-
moet het bestuursorgaan een belangenafwe-
besluit geldende beoordelingsdatum. De aan-
nis kan hebben voor de situatie na 1 januari
ging maken en moet bij de bestuursrechter
vraag moet deugdelijk en toereikend worden
2015, heeft zij niet nader onderbouwd. Het
een minder terughoudende toetsing plaats-
onderbouwd en, voor zover mogelijk, worden
voert de Raad zonder deze nadere onderbou-
vinden. Het is met een evenwichtige en zorg-
voorzien van relevant bewijs. Een enkele her-
wing te ver om de wetgeving voor en na 1
vuldige belangenafweging niet verenigbaar
haling van feiten en omstandigheden die bij
januari 2015 te vergelijken om te beoordelen
dat een besluit waarbij ten onrechte geen of
de beoordeling van de eerdere aanvraag zijn
of deze stelling van appellante hout snijdt.
een te lage aanspraak is toegekend, in zulke
betrokken zal doorgaans niet voldoende zijn
4.3. Het hoger beroep moet daarom niet-ont-
gevallen blijvend aan de aanvrager wordt
om van het Uwv te verlangen om te onder-
vankelijk worden verklaard.
tegengeworpen.
zoeken of er bij het oorspronkelijke besluit
(Awb art. 8:1) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
269
Rechtspraak
ten onrechte niets of te weinig is toegekend
leiding om deze vaste rechtspraak voor zaken
duidt dat de functionele beperkingen van
en de hierna in 4.4.3 bedoelde belangenafwe-
over een duuraanspraak nader in te vullen,
appellant die verband houden met epilepsie,
ging te maken.
in die zin dat, indien de aanvraag waarbij is
na de voor het oorspronkelijke besluit gel-
Onderzoek door het Uwv
verzocht om herziening voor de toekomst
dende beoordelingsdatum zijn toegenomen
4.4.1. Voor zover de aanvraag ziet op een her-
uiterlijk in de bezwaarfase toereikend is
en dat, achteraf bezien, wat betreft de functi-
ziening van een eerder genomen besluit voor
gemotiveerd, (ook) in beroep en hoger
onele beperkingen die verband houden met
het verleden, zal het Uwv moeten beoordelen
beroep voor zodanige motivering nadere
epilepsie in de FML van 21 maart 2002 niet
of sprake is van nieuwe feiten of veranderde
bewijsstukken kunnen worden aangedragen.
had mogen worden uitgegaan van een sta-
omstandigheden die aanleiding geven om
4.5.3. Daarnaast merkt de Raad op dat uit
biel toestandsbeeld.
terug te komen van dat eerdere besluit.
vaste rechtspraak, en anders dan bijvoor-
4.6.3. Gezien het onder 4.6.1 overwogene, kan
4.4.2. Voor zover de aanvraag ook als Amber-
beeld zou kunnen worden begrepen uit de
in deze zaak echter niet worden volstaan met
melding aangemerkt moet worden, zal het
uitspraak van de Raad van 14 november
de beantwoording van de vraag of appellant
Uwv moeten onderzoeken of er aanleiding
2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3111, niet mag
(tijdig) nieuw gebleken feiten of veranderde
bestaat in verband met toegenomen arbeids-
worden afgeleid dat voor het benoemen van
omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van
ongeschiktheid een uitkering toe te kennen,
een deskundige door de rechter nooit ruimte
de Awb heeft vermeld.
te heropenen dan wel te herzien.
bestaat in een procedure als deze, waarin een
4.6.4. Het Uwv heeft in de eerste plaats ver-
4.4.3. Voor een aanvraag waarbij - ook - voor
duuraanspraak aan de orde is. Denkbaar is
zuimd te beoordelen of appellant rechten
de toekomst wordt verzocht om terug te
immers dat, uiteraard slechts in het geval dat
ontleent aan artikel 2:3, tweede lid, van de op
komen van een in rechte onaantastbaar
de aanvrager aan zijn in 4.3.4 beschreven
1 januari 2010 in werking getreden Wet werk
geworden besluit geldt dat uitsluitend indien
bewijslast heeft voldaan, voor de uiteindelij-
en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toe-
ke beoordeling van de beantwoording van de
In dit verband wordt opgemerkt dat de verze-
reikend heeft onderbouwd, door het Uwv
vraag of het eerdere besluit onjuist is, een
keringsarts bezwaar en beroep M.P.W. Kreté
moet worden onderzocht of en in hoeverre
oordeel van een deskundige onontbeerlijk is.
in zijn rapport van 9 februari 2012 heeft ver-
het oorspronkelijke besluit onjuist was.
4.5.4. In voorkomend geval zal de rechter
meld dat het besluit van 12 april 2002
Indien vervolgens de onjuistheid van het
voorts moeten toetsen of een eventuele
betrekking heeft op een datum in geding ‘die
besluit door het Uwv wordt vastgesteld, is
Amber-melding door het Uwv juist is beoor-
uit oogpunt van gezondheid c.q. beperkingen
het Uwv gehouden een belangenafweging te
deeld.
duidelijk gunstig is ten opzichte van het
maken als bedoeld in 4.2.1 Daarbij moet
Toepassing op het voorliggende geval
beloop daarna’. Dat roept de vraag op of
uiteraard rekening worden gehouden met
4.6.1. Zoals onder 4.3.1 is overwogen, moet
appellant, indien hij [in] 2000, de dag dat hij
relevante wijzigingen die zich na het oor-
een aanvraag als de voorliggende naar zijn
achttien jaar werd, geen jonggehandicapte
spronkelijke besluit, tot aan de besluitvor-
strekking worden beoordeeld. Appellant heeft
was, hij misschien binnen vijf jaar daarna
ming naar aanleiding van de nieuwe aan-
het Uwv verzocht voor de toekomst terug te
alsnog jonggehandicapte is geworden. Volle-
vraag, hebben voorgedaan. Voor geschillen
komen van de in het besluit van 12 april 2002
digheidshalve wordt bij het voorgaande nog
waarin ook belangen van derden een rol spe-
neergelegde weigering van een Wajong-uitke-
gewezen op de uitspraak van de Raad van 5
len, bijvoorbeeld wanneer een uitkering op
ring. Uit de door hem in bezwaar overgelegde
september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3041.
een werkgever wordt verhaald of deze
medische gegevens blijkt dat appellant sinds
4.6.5. Voorts was de aanvraag van appellant
anderszins nadelige financiële gevolgen
2003 in toenemende mate epileptische aan-
voorzover betrekking hebbend op de
ondervindt, moeten uiteraard ook die belan-
vallen heeft gehad. De aanvraag moet dan ook
toekomst - anders dan bijvoorbeeld de aan-
gen bij de afweging worden betrokken.
mede worden aangemerkt als een aanvraag in
vraag in zaak 13/400 WAO, waarin de Raad
4.4.4. Bij de in 4.4.1 tot en met 4.4.3 genoemde
verband met verslechtering van zijn gezond-
vandaag ook uitspraak doet
beoordelingen geldt dat de omstandigheid dat
heidstoestand na zijn achttiende verjaardag.
(ECLI:NL:CRvB:2015:2) - uiterlijk in de
door tijdsverloop de medische situatie en de
Nu de onder 4.4.1 tot en met 4.4.3 genoemde
bezwaarfase toereikend onderbouwd. In dit
arbeidskundige situatie op de relevante beoor-
beoordelingen alle tot het door appellant
verband wordt in het bijzonder gewezen op
delingsdatum niet meer (verantwoord) zijn
gewenste resultaat kunnen leiden, diende het
de in de bezwaarfase overgelegde verklarin-
vast te stellen, daarbij in de regel voor risico
Uwv deze beoordelingen in beginsel alle uit te
gen van S. Ebus, de neuroloog van epilepsie-
van de aanvrager kan worden gelaten.
voeren, waarbij het voor appellant meest gun-
centrum Kempenhaeghe, bij wie appellant
Toetsing door de rechter
stige resultaat in een besluit diende te worden
onder behandeling is, en naar een in de
4.5.1. Met betrekking tot de toetsing door de
neergelegd. Daarbij geldt uiteraard dat indien
bezwaarfase overgelegde FML van 21 maart
bestuursrechter als omschreven in 4.2.1
de aanvraag wordt gehonoreerd, beoordelin-
2007, die is opgesteld in het kader van een
wordt nog het volgende overwogen.
gen die niet tot een gunstiger resultaat kun-
medisch onderzoek in opdracht van de
4.5.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
nen leiden achterwege kunnen blijven.
gemeente Lingewaard. Gelet op de toereiken-
(zie onder meer CRvB 30 maart 2004,
4.6.2. Het Uwv heeft uitsluitend de onder
de onderbouwing van de aanvraag van appel-
ECLI:NL:CRVB:2004:AO8674) kunnen in zaken
4.4.1 genoemde beoordeling uitgevoerd. De
lant en op wat is overwogen onder 4.4.3, is
waarop artikel 4:6 van de Awb (analoog) van
rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak
het bestreden besluit niet voldoende zorgvul-
toepassing is, niet in de beoordeling in
terecht en op juiste gronden geoordeeld dat
dig voorbereid en evenmin toereikend gemo-
(hoger) beroep worden betrokken pas in die
wat appellant heeft vermeld bij zijn aanvraag
tiveerd.
fase ingebrachte stukken, die voorafgaand
van 24 mei 2011 en naar voren heeft
4.6.6. Uit 4.6.3 tot en met 4.6.5 volgt dat het
aan het besluit op bezwaar niet bij het
gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te
bestreden besluit niet in stand kan blijven
bestuursorgaan bekend waren als onderbou-
merken als nieuw gebleken feiten of veran-
wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van
wing van reeds in de fase voorafgaand aan
derde omstandigheden als bedoeld in artikel
de Awb. Om te kunnen komen tot een defini-
het primaire besluit dan wel in de bezwaarfa-
4:6 van de Awb. Daar doet niet aan af dat wat
tieve beslechting van het geschil ziet de Raad
se opgeworpen stellingen. De Raad ziet aan-
door appellant naar voren is gebracht, erop
aanleiding om met toepassing van
270
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Rechtspraak
artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het
toepassing zijn, voor de betreffende mede-
hun overgang naar de omgevingsdienst voor
Uwv opdracht te geven de in 4.6.4 en 4.6.5
werker een verslechtering kan optreden bij
hen zou blijven gelden, inclusief het vooruit-
geformuleerde gebreken in het bestreden
de overgang naar de omgevingsdienst. Gelet
zicht op verdere werktijdverkorting bij het
besluit te herstellen.
op deze pakketvergelijking en de naar aanlei-
bereiken van de leeftijd van 63 en 64 jaar.
ding daarvan getroffen regeling in artikel 5:7
Dat de gedeputeerde dit beeld heeft doen
van het RSP, heeft appellant zich, anders dan
ontstaan, heeft hij met zijn verklaring van 18
de rechtbank heeft overwogen, in redelijk-
juli 2011 niet kunnen wegnemen nu hij de
heid op het standpunt kunnen stellen dat de
gestelde uitlatingen eerder heeft bevestigd
15 januari 2015, nr. 13/978 AW
enkele verslechtering van de individuele
met zijn e-mail van 19 april 2011 in reactie
(Mrs. Beuker-Tilstra, Van Brussel, Garvelink-
rechtspositie van betrokkenen na de over-
op de e-mail van betrokkene 2 waarin zij
Jonkers)
gang naar de omgevingsdienst, onvoldoende
hem aan zijn uitlatingen herinnert.
ECLI:NL:CRVB:2015:39
is om de hardheidsclausule van toepassing te
4.5. Betrokkenen maakten ten tijde van de
achten. Deze beroepsgrond treft dus doel.
overgang reeds gebruik van de seniorenrege-
Betrokkenen maakten ten tijde van de over-
Gelet op wat hierna onder 4.3 tot en met 4.6
ling. Betrokkenen hebben zich bij hun keuze
gang reeds gebruik van de seniorenrege-
wordt overwogen leidt dit evenwel niet tot
voor de overgang naar de omgevingsdienst
ling. Zij hebben zich bij hun keuze voor de
vernietiging van de aangevallen uitspraak.
laten leiden door de uitlatingen van de gede-
overgang naar de omgevingsdienst laten
4.3. Appellant heeft verder aangevoerd dat
puteerde waaraan zij gelet op zijn positie in
leiden door de uitlatingen van de gedepu-
betrokkenen er niet voor konden kiezen bij
het provinciebestuur betekenis mochten toe-
teerde waaraan zij gelet op zijn positie in
de provincie te blijven, omdat hun werk-
kennen. Betrokkenen hebben aangevoerd en
het provinciebestuur betekenis mochten
zaamheden overgingen naar de omgevings-
onderbouwd dat het vooruitzicht op werk-
toekennen.
dienst. Het standpunt van betrokkenen dat
tijdverkorting bij hun keuze zwaar heeft
zij niet naar de omgevingsdienst zouden zijn
gewogen. Betrokkenen hebben in de laatste
(Regionaal Sociaal Plan overgang naar
gegaan als zij hadden geweten dat zij geen
twee jaar van hun aanstelling bij de omge-
Omgevingsdienst Zuid-Holland (RSP))
gebruik meer konden maken van de senio-
vingsdienst aanzienlijk meer uren moeten
renregeling, is daarom onjuist. Betrokkenen
werken dan bij voorzetting van het dienst-
hebben hier tegenin gebracht dat zij ook na 1
verband bij de provincie het geval zou zijn
januari 2011 bij de provincie konden blijven
geweest. Onder deze omstandigheden heeft
Overwegingen
met toepassing van de zogenaamde Plaats-
appellant het verzoek van betrokkenen om
4.1. Appellant heeft aangevoerd dat de
makersregeling. Zij hebben daarbij gewezen
hen met toepassing van de hardheidsclausu-
rechtspositieregeling van de omgevings-
op brieven van de provincie waarbij de
le werktijdverkorting te verlenen overeen-
dienst daar waar het de werktijdverkorting
Plaatsmakersregeling onder hun aandacht is
komstig de seniorenregeling in redelijkheid
van 60-plussers betreft een minder ruime
gebracht. Appellant heeft uiteindelijk erkend
niet – voor het grootste deel – kunnen afwij-
regeling kent dan de provincie. In het RSP
dat deze mogelijkheid bestond. De rechtbank
zen.
zijn hierover geen afspraken gemaakt omdat
heeft dan ook terecht aangenomen dat
4.6. Met het oog op de finale beslechting van
de plussen van de rechtspositieregeling van
betrokkenen de keuze hadden om bij de pro-
het geschil ziet de Raad aanleiding zelf in de
de omgevingsdienst de boventoon voeren.
vincie te blijven en niet over te gaan naar de
zaak te voorzien. Een besluit waarbij aan
4.2. Uit de stukken blijkt dat een zogenaam-
omgevingsdienst.
betrokkenen alsnog met terugwerkende
de pakketvergelijking is gemaakt tussen de
4.4. Ook is aannemelijk dat betrokkenen zich
kracht werktijdverkorting wordt verleend,
rechtspositieregelingen van de provincie,
bij hun keuze over te gaan naar de omge-
heeft voor hen geen betekenis. Daar komt bij
Drechtsteden en de Collectieve Arbeidsvoor-
vingsdienst hebben laten leiden door de
dat betrokkenen vanwege het bereiken van
waardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst.
gestelde uitlatingen van de toenmalige gede-
de pensioengerechtigde leeftijd niet meer in
Op grond van deze pakketvergelijking is
puteerde H (gedeputeerde). Betrokkenen heb-
dienst zijn van de omgevingsdienst. De Raad
geconcludeerd dat de plussen van de arbeids-
ben gesteld dat de gedeputeerde tijdens een
zal daarom het besluit van 21 september
voorwaardenregeling van de omgevings-
informatiebijeenkomst op 10 juni 2010 heeft
2011 herroepen en appellant opdragen met
dienst de minnen van de andere rechtsposi-
gezegd dat degenen die recht hadden op de
toepassing van de hardheidsclausule betrok-
tieregelingen overheersen, zodat daarover in
seniorenregeling deze bij de overgang naar
kenen financieel te compenseren voor de
het RSP geen afzonderlijke afspraken hoeven
de omgevingsdienst in zijn geheel konden
door hen gemiste werktijdverkorting. Partijen
te worden gemaakt. In artikel 5:7 van het RSP
meekrijgen in hun persoonlijke rugzakje. Op
zijn het erover eens dat betrokkene 1 per sal-
zijn hierop enkele uitzonderingen gemaakt,
grond van de door betrokkenen overgelegde
do 314 uur werktijdverkorting heeft gemist
waaronder de mogelijkheid voor medewer-
schriftelijke verklaringen van twee collega’s,
en betrokkene 2 256 uur. De Raad is van oor-
kers die bij de overgang naar de omgevings-
van wie Stuut zijn verklaring ter zitting van
deel dat betrokkenen in voldoende mate wor-
dienst 64 jaar of ouder zijn, hun werktijd met
de Raad heeft bevestigd, neemt de Raad aan
den gecompenseerd door betaling van een
10 uur te verkorten. Bij deze pakketvergelij-
dat de gedeputeerde bij betrokkenen het
bedrag berekend door vermenigvuldiging
king is onderkend dat bij regelingen die
beeld heeft doen ontstaan dat de seniorenre-
van hun uurloon bij uitdiensttreding met de
hoofdzakelijk op individuele gevallen van
geling zoals deze bij de provincie gold, na
door hen gemiste uren werktijdverkorting.
225
(….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
271
226
Boeken
Nieuwe wetgeving in de gezondheidszorg
Privaatrecht in het laboratorium
De wet- en regelgeving in de gezondheidszorg is complex en sterk aan verandering onderhevig. Dit boek geeft een overzicht van de huidige wet- en regelgeving en laat zien hoe die in de toekomst zal wijzigen. De auteurs – als advocaat of adviseur verbonden aan Rutgers & Posch te Amsterdam – voorzien de ontwikkelingen op wetgevingsgebied in cure and care van kritisch commentaar. In hoofdstuk 1 geeft Sjef Gevers een overzicht van het veranderende wettelijke kader. Daarna wordt specifiek ingegaan op een aantal actuele thema’s. In hoofdstuk 2 gaat Bas Visée in op health care governance. Naast het huidige wettelijke regime beschrijft hij ook de voorstellen die beogen om de regels omtrent bestuur en toezicht in de zorg te verbeteren. Sjef Gevers bespreekt het thema van de kwaliteit van de verleende zorg in hoofdstuk 3. Nadia Haase beschrijft in hoofdstuk 4 het huidige klachtrecht en de wetsvoorstellen tot wijziging daarvan. In hoofdstuk 5 schrijven Merel van der Kamp en Dirk Jan Rutgers over medezeggenschap in zorginstellingen. Het gaat daarbij onder meer om de vraag wanneer een cliëntenraad dient te worden ingesteld en welke informatie-, advies- en instemmingsrechten aan een cliëntenraad toekomen. Matthijs van den Broek schrijft over uitkeren van winst in de zorg in hoofdstuk 6. Vervolgens staan Rik Analbers en Karen Harmsen in hoofdstuk 7 stil bij aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders in de zorg. Thans bestaat nog onduidelijkheid over de omvang van het aansprakelijkheidsregime voor toezichthouders. De voorgestelde wijzigingen zijn erop gericht deze onduidelijkheid weg te nemen. Tot slot zijn de belangrijkste wetsvoorstellen en toelichtende parlementaire stukken als bijlagen in dit boek opgenomen. Rik Analbers, Matthijs van den Broek, Sjef Gevers, Nadia Haase, Karen Harmsen, Merel van der Kamp, Dirk Jan Rutgers en Bas Visée
Verslag van acht rechtspsychologische experimenten Onderzoek naar de praktische werking van privaatrecht kan bijdragen aan onze kennis over de rechtswerkelijkheid en is nuttig om veronderstellingen van beleidsmakers, rechters en academici op houdbaarheid te toetsen. Een van de manieren om de sociale werkelijkheid te bestuderen, is rechtspsychologisch experimenteel onderzoek. Kan dergelijk onderzoek ook een bijdrage leveren aan de bestudering van ons privaatrecht? Die vraag staat centraal in dit boek. In het boek komen onderzoeksvragen aan de orde als: accepteren slachtoffers eerder een schikkingsvoorstel als dit met excuses gepaard gaat? Vertekent juridisch irrelevante informatie het beslissingsproces van rechters? Zijn juristen anders als het gaat om tekstinterpretatie? Is de dreiging van aansprakelijkheid net zo afschrikwekkend als die van strafrecht? Leiden begrijpelijkere contractvoorwaarden tot andere beslissingen? In dit boek worden antwoorden gezocht op deze en andere vragen. Dat gebeurt door middel van rechtspsychologisch experimenteel onderzoek. De auteurs voerden allen zelf een experimenteel onderzoek uit. Zij plaatsen de experimentele bevindingen in een juridisch kader en reflecteren op de bruikbaarheid van experimenten voor de ontwikkeling van het privaatrecht. Willem van Boom, Pieter Desmet en Chris Reinders Folmer
Uitgeverij Paris 2015, 128 p., € 23,50 ISBN 978 94 6251 061 6
272
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Boom Juridische uitgevers 2015, 184 p., € 65 ISBN 978 94 6290 011 0
Over de grens van de vrijheid van meningsuiting Waar loopt de grens tussen bijdragen aan het democratisch debat en bepaalde strafwaardige uitlatingen? Moet een politicus bijvoorbeeld heftige kritiek op een godsdienst kunnen leveren? Waar loopt de grens tussen het vrijelijk uitwisselen van idealen en informatie over het goede leven en het verspreiden van strafwaardig materiaal? Dient bijvoorbeeld gewelddadige pornografie zo maar verkrijgbaar te zijn? Dergelijke vragen staan centraal in deze grondrechtelijke studie. Er blijken verschillende antwoorden mogelijk. Dat komt niet alleen naar voren uit de
rechtsvergelijking tussen de VS, Duitsland en Nederland, maar ook uit het onderzoek van het internationale en Europese recht. Dergelijke verschillen hebben te maken met de grondslagen van het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit boek biedt niet alleen een geheel geactualiseerd overzicht van het geldend recht en relevante jurisprudentie maar ook een analyse van de rechtvaardiging en de beperkingsgronden van de vrijheid van meningsuiting. A.J. Nieuwenhuis Ars Aequi Libri 2015, 412 p., € 49,50 (herziene 4e druk) ISBN 978 90 6916 600 1
Gedisciplineerde vrijheid Een geschiedenis van het handelsen economisch recht De financiële en economische crises van de laatste jaren hebben de spanning tussen innovatie en ondernemen aan de ene kant en rechtsregels aan de andere opnieuw op de voorgrond geplaatst. Vaak wordt de markt opgevat als een min of meer autonoom veld binnen de samenleving. Vandaag bestaat nog de algemeen verspreide overtuiging dat in de markt een eigen dynamiek heerst die door overheidsoptreden kan worden verstoord. Door de Westerse geschiedenis heen zijn samenlevingen echter in hun geheel fundamenteel economisch geweest. Bovendien hebben in alle perioden van het verleden gezagdragers – en ook corporaties en private instellingen die door hen werden erkend – regels over commerciële transacties en situaties naar voren geschoven. Deze regels dienden niet alleen om fraude te voorkomen en te sanctioneren, maar ook ter ondersteuning. De rijke traditie van het Westerse handels-, faillissements- en vennootschapsrecht, van de Romeinse tijd tot vandaag, biedt hiervan tal van voorbeelden. In dit boek worden deze thema’s onderzocht vanuit een historisch-rechtsvergelijkend perspectief. Hierbij wordt vastgesteld dat historische tradities weerbarstig zijn en dat ze het geldende recht blijven beïnvloeden. D. De Ruysscher Maklu 2014, 184 p., € 28 ISBN 978 90 4660 631 5
Tijdschriften
227
afstand van het eigendomsvoorbehoud jegens een derde kan doen.
Burgerlijk (proces)recht
WPNR
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 1, 16 januari 2015 Mr. B.A. De Ruijter, Bb 2014/1 De nieuwe EEX-verordening: verbetering bevoegdheids-en executierecht in internationale zaken – Voor de internationale procespraktijk staat een belangrijke verandering voor de deur. Vanaf 10 januari 2015 is de nieuwe EEX-verordening, de Brussel Ibis-Verordening (Verordening (EU) 1215/2012), van toepassing. De huidige EEX-verordening, Brussel I-Verordening (nr. 44/2001), is van groot belang voor de Nederlandse rechtspraktijk bij de bepaling van de rechterlijke bevoegdheid en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in grensoverschrijdende zaken binnen de EU. Brussel I regelt namelijk het Europees internationaal bevoegdheidsrecht en de erkenning en tenuitvoerlegging van Europese gerechtelijke beslissingen, schikkingen en akten binnen de EU. Vanaf 10 januari 2015 geldt Brussel Ibis. Het betreft een zogenaamde ‘herschikking’ van Brussel I. Brussel Ibis brengt een aantal veranderingen met zich. De meest in het oog springende wijziging is de afschaffing van het exequatur, de procedure die nu nodig is voor de tenuitvoerlegging van een beslissing van een gerecht van de ene lidstaat in een andere lidstaat. Voortaan is een beslissing uit een lidstaat automatisch erkend en uitvoerbaar in andere lidstaten. Maar er zijn ook verbeteringen doorgevoerd in het toepassingsbereik en de bevoegdheidsregels. In dit artikel worden de hoofdlijnen van Brussel Ibis en de veranderingen voor de praktijk besproken. Mr. G.J. Boeve, Bb 2014/4 De Hoge Raad over (afstand doen van) eigendomsvoorbehoud en de vestiging van een vuistpandrecht – De Hoge Raad geeft antwoord op de vraag wat rechtens is in geval dat de verkrijger van een onder eigendomsvoorbehoud geleverd goed een pandrecht daarop heeft gevestigd ten behoeve van een derde en de vervreemder nadien afstand doet van zijn recht. Tevens kwam de vraag aan de orde in hoeverre de vervreemder
146e jrg. nr. 7046, 17 januari 2015 Prof. mr. R.M. Wibier De Hoge Raad op drift? – Op het terrein van het goederenen insolventierecht heeft de Hoge Raad de laatste tijd enige arresten gewezen die in meer of mindere mate leken af te wijken van zijn eerdere rechtspraak. In deze bijdrage betoogt schr. dat het vaak de voorkeur verdient wanneer de Hoge Raad niet ‘verkapt’, maar uitdrukkelijk omgaat. Dit ter voorkoming van miscommunicaties tussen de Hoge Raad en de juridische gemeenschap. Mr. G.J. Roest, mr. J. Marcus-Vonk Financieren kosten geldlening; verkoop en koop eigen woning – Met ingang van 1 januari 2013 zijn er twee fiscale regimes die betrekking hebben op de aftrekbare kosten van de eigen woning. Twee fiscale regimes maken de eigenwoningproblematiek niet simpeler. In deze bijdrage bespreken schrs. de fiscale verwerking van financieringskosten in de inkomstenbelasting, na invoering van het provisieverbod en het nieuwe fiscale regime eigen woning, in een specifieke situatie bij ver- en aankoop van een woning.
228 Europees recht Maastricht Journal of European and Comparative Law 21e jrg. nr. 4, december 2014 A. Rosas Oral hearings before the European Court of Justice – This article focuses on the organization of oral hearings at the European Court of Justice. It deals with both the decision to hold or not to hold an oral hearing, as a complement to the written part of the procedure, and the actual conduct of such hearings. This is done by drawing on the modifications introduced by the recast of the Rules of Procedu-
re of the Court of Justice undertaken in 2012 and the Practice Directions to Parties adopted by the Court in 2013 as well as actual practice following the entry into force of the new Rules of Procedure. The article also draws upon the experience of the present author as a judge at the Court since 2002 and chairman of the Rules of Procedure Committee of the Court since 2009. What role does the oral hearing play in the overall handling of cases and what have been the most recent developments in this regard? Some attention will also be paid to fundamental rights concerns, notably the right to a fair and public hearing and its relevance for the organization and conduct of hearings. S. Lierman Law as a complex adaptive system: the importance of convergence in a multi-layered legal order – The notion of legal pluralism indicates that the national and sub national levels coexist with legal systems being developed at the European and the international level. This phenomenon of increased complexity gives rise to adapted learning methods and the equilibrium is to a certain extent restored by convergence. With regard to the vertical convergence, that is, convergence between the national legal orders and the supranational legal orders, the first part of the article recalls the development of the EU-principle of indirect effect into a true principle of harmonious interpretation, which applies on every level, for all actors and in every direction. With regard to horizontal convergence, the article explores the limits of the traditional dichotomy between public and private law. In addition, two principles of law are discussed in order to illustrate the close interweaving between legal orders and fields of law: the principle of proportionality and the principle of equality before public burdens. J. Gerards Advisory opinions, preliminary rulings and the new protocol no. 16 to the European Convention of Human Rights: a comprative and critical appraisal – Through the introduction of an advisory opinions procedure, Protocol no. 16 to the European Convention of Human Rights (the Conventi-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
273
Tijdschriften
on) aims to strengthen the interaction between national courts and the European Court of Human Rights (hereafter the Court), as well as to alleviate the Court’s caseload. National courts can present questions to the Court on important aspects of the interpretation of the Convention, on which the Court will give a non-binding opinion. This article critically examines the potential of the procedure established by Protocol no. 16 in the light of its objectives. To this end, a comparison with the preliminary reference procedure in EU law is made to assess the procedure’s prospective effects and its impact. It is concluded that it is not to be expected that the advisory opinions procedure will bring much added value, partly as a result of the different legal structure of the procedure of Protocol no. 16 when compared to the preliminary reference procedure in EU law, and partly because of the particular context in which the procedure is introduced. B. Fekete Raising points of law on the Court’s own motion? Two models of European legal thinking – This article examines how judges can raise points of law ex officio in a comparative context. Based on Schlesinger’s case oriented factual method, it compares the relevant provisions of Italian, Hungarian, Swiss, French, Belgian, German and Austrian civil procedure. The main conclusion is that there is no common legal solution in Europe and that the national legal systems developed divergent approaches. However, two models can be identified: in the first system, the principle of judicial passivity plays a crucial role, while the second one is based on a general authorization under strict control with special regard to the requirements of a fair trial. Because of this duality, this paper argues that a unified model does not actually exist. However, contrary to the apparent divergences, a common core composed of two elements can be drafted. M. Wimmer Inward- and outward-looking rationales behind Kadi II – The Kadi-‘saga’ has been a prime opportunity for the Court of Justice of the European Union (CJEU) to reaffirm both the constitutional founda-
274
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
tions of the European Union and the relationship towards the United Nations legal order in the area of EU restrictive measures. There is a continuity between the rationale of the CJEU’s first and second Kadi-judgments. The latter reveals a subtle interaction between internal and external driving forces. The major innovation is the formulation of a common law of EU sanctions. This framework balances EU constitutional standards with the preservation of the effectiveness of restrictive measures as a policy tool. Still, some fundamental rights gaps remain. From an external perspective, the judgment reflects some degree of openness, but does not provide a proper interface between international law and EU law, due to the asymmetric relations between the EU and the UN legal orders.
229 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg. nr. 7080, 15 januari 2015 Mr. drs. J. Knuist Naamloze of besloten aansprakelijkheid – De BV en de NV waren jarenlang look-a-likes. Door invoering van de flex-BV wijken beide rechtsvormen meer van elkaar af. In deze bijdrage wordt onderzocht of er een verschil bestaat in aansprakelijkheid ten aanzien van dividenduitkeringen. Van een codificatie van bestaande jurisprudentie is slechts op hoofdlijnen sprake. De conclusie is dat een bestuurder, een aandeelhouder (op één situatie na) en een directeurgrootaandeelhouder (dga) bij een dividenduitkering sneller aansprakelijk zijn bij een BV dan bij een NV. Mr. I.M. de Groot De zaak-Kronos: spiegelbeeld van de FII-jurisprudentie – In deze bijdrage gaat schr. in op de zaak-Kronos. In deze zaak is in geschil of de voormalige Duitse regelgeving, op basis waarvan (onder voorwaarden) voor binnenlandse dividenden de ‘full-creditmethode’ werd toegepast en voor buitenlandse dividenden de vrijstellingsmethode, in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. Schr. gaat in op de ver-
houding tussen enerzijds deze uitspraak en anderzijds de eerder gewezen jurisprudentie van het Hof van Justitie over vrijstellings- en verrekeningsmethoden en verliesverrekening. Daarnaast wijst zij op tegenstrijdigheden in de uitspraak en geeft aan wat haars inziens een correcter oordeel zou zijn geweest. Mr. drs. R.M. van Kooten, mr. B. Suvaal Art. 13l Wet VPB 1969: lid 6 ontleed – deel 1 – In dit eerste deel van hun tweeluik over art. 13l lid 6 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet VPB 1969) ontleden schrs. onderdeel a en b van die bepaling. In het tweede deel wordt art. 13l lid 6 onderdeel c tegen het licht gehouden. De focus ligt in dit tweeluik steeds op de praktische uitwerking, maar ook op (mogelijk) onbedoelde effecten en de (mogelijke) overkill. Schrs. concluderen onder meer dat de ‘voor zover’-benadering van art. 13l lid 6 passend en geboden is en dat een correctie via art. 13l lid 6 onderdeel a en/of b slechts kan plaatsvinden voor zover een direct verband bestaat tussen de ‘foute’ financiering en de deelneming. Voorts komt aan de orde dat hoewel de tekst van onderdeel b veel op die van onderdeel a lijkt, onderdeel b meer ruimte laat voor interpretatie en discussie. Ze introduceren in het kader van art. 13l lid 6 onderdeel b de termen ‘vergoedingensplitsing’ en ‘rentesplitsing’, waarbij belastingplichtigen in het ene geval voor vergoedingensplitsing kunnen opteren en in een ander geval juist voor rentesplitsing.
230 Gezondheidsrecht Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 39e jrg. nr. 1, januari 2015 Prof. dr. G.A. den Hartogh De betekenis van de schriftelijke wilsverklaring. Commentaar op een jurisprudentierapport – In 2011 is voor het eerst een euthanasie gerapporteerd bij een wilsonbekwame patiente in een gevorderd stadium van dementie. Omdat zij een schriftelijke wilsver-
Tijdschriften
klaring had opgesteld en de inhoud daarvan zolang zij wilsbekwaam was bij herhaling had bevestigd, kwam de Regionale Toetsingscommissie op basis van art. 2 lid 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) tot het oordeel dat was voldaan aan de zorgvuldigheidseis dat er sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) had een andere mening over de toepassing van art. 2 lid 2 dan de toetsingscommissies. De medisch-professionele norm zou zijn dat de consulent met de patiënt, wilsbekwaam of niet, over diens verzoek moest kunnen communiceren, hetgeen betekent dat ook als een patiënt vóór de komst van de consulent in een toestand van verlaagd bewustzijn of reversibel coma raakt, euthanasie niet meer geoorloofd is. Dit standpunt is onderzocht door een ambtelijke werkgroep van de ministeries van VWS en Veiligheid en Justitie. De KNMG heeft de wetsgeschiedenis uitgeplozen, en een groep juristen onder leiding van prof. Mevis is nagegaan wat er over de betekenis van de wilsverklaring kan worden afgeleid uit uitspraken van de rechter, de tuchtrechter en, in het bijzonder, de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie. Conclusie die wordt overgenomen uit het onderzoek van Mevis c.s. is dat het dringend gewenst is een aantal open rechtsvragen te beantwoorden. In 2015 moet er een ‘code of practice’ van de toetsingscommissies gereed zijn. Mr. A.M. Franse Vergoeding van integriteitsschade – In deze bijdrage wordt het onderwerp van de (schending van) de informatieplicht van de arts onder de loep genomen. Wanneer een patiënt zich op het standpunt stelt dat hij een andere beslissing zou hebben genomen indien hij was ingelicht over een risico dat zich heeft verwezenlijkt, volgt uit de informed consent-arresten dat een patiënt dit dient te stellen en bewijzen. De patient verkeert op dit punt veelal in bewijsnood, aangezien sprake is van een hypothetische situatie. Een van de mogelijkheden om aan deze moeilijkheid voor de patiënt het hoofd te bieden, ligt besloten in de vergoe-
ding van zogenoemde ‘integriteitsschade’. Door een schending van de informatieplicht op zichzelf aan te merken als een vorm van schade, bijvoorbeeld aantasting van de lichamelijke integriteit of het zelfbeschikkingsrecht, kan een benadeelde patiënt in zijn bewijsnood tegemoet worden gekomen. Op grond van (art. 6:95 BW jo.) art. 6:106 lid 1 sub b BW heeft een benadeelde recht op immateriële schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In deze bijdrage wordt bekeken in hoeverre schending van de informatieplicht van de arts is aan te merken als een persoonsaantasting die op grond van art. 6:106 lid 1 sub b BW voor vergoeding in aanmerking komt. Prof. mr. J.H. Hubben, mr. A.C. de Die, prof. mr. J.K.M. Gevers Naar een samenhangend kader voor het gebruik van de bevoegdheid tot inzage van patiëntendossiers door de IGZ – Begin december 2013 kondigde de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een onderzoek aan naar de kwaliteit van de overdracht van patiëntengegevens tussen zorgaanbieders in verband met de continuïteit van zorg. In maart 2014 heeft de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) de inzagebevoegdheid zonder toestemming van de betreffende patiënten betwist. De bezwaren van de LHV zijn dat er ten onrechte niet vooraf toestemming aan de patiënt wordt gevraagd en de gegevens langs andere weg (met name via controle van de verwijzing door het ziekenhuis) kunnen worden verkregen, zodat er geen goede grond is voor doorbreking van het beroepsgeheim. Het verschil van inzicht over de vraag wanneer de IGZ rechtmatig gebruik kan maken van haar inzagebevoegdheid heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) ertoe gebracht om bij schrs. van dit artikel advies in te winnen over de vraag in welke situaties en onder welke voorwaarden de IGZ gerechtigd is bij thematisch onderzoek gebruik te maken van haar inzagebevoegdheid. Deze bijdrage gaat met name in op de noodzaak van een samenhangend kader voor de inzagebevoegdheid van de IGZ. Uitgangspunt bij het voorge-
stelde normatieve kader zijn de huidige bepalingen omtrent de bevoegdheid tot het nemen van inzage in patiëntendossiers in de verschillende wetten, waarmee de wetgever in het algemeen belang inzage van patiëntendossiers door de inspectie zonder toestemming mogelijk heeft willen maken, waar dat nodig is voor een slagvaardige uitoefening van haar toezichtstaken. De wetgever acht het wenselijk dat een zo groot mogelijke plaats wordt ingeruimd voor toestemming van de patiënt. Schrs. pleiten wel voor een meer systematisch geheel van afspraken.
231 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 1, 16 januari 2015 Mr. B.I. Kraaipoel, Bb 2015/2 De Spaanse Villa, een fata morgana – Op 23 november 2012 wees de Hoge Raad een arrest waarvan hij nooit gedacht zal hebben, dat het zoveel stof zou doen opwaaien. Een op het oog overzichtelijke zaak over de aansprakelijkheid van een pseudo-bemiddelaar bij verkoop van een Spaanse Villa, terwijl het bleek te gaan om een kat in de zak. Juridisch Nederland buitelde over elkaar heen, omdat de Hoge Raad een nieuwe weg zou zijn ingeslagen bij de te hanteren criteria voor bestuurdersaansprakelijkheid. Niet alleen de Spaanse Villa bleek voor de kopers ervan een fata morgana, ook de nieuwe koers die sommigen dachten te lezen in het arrest van de Hoge Raad, bleek een luchtspiegeling. In zijn arrest van 5 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2627) legt de Hoge Raad uit hoe het arrest van 23 november 2012 (door de Hoge Raad zelf als ‘Spaanse Villa’ aangehaald) moe(s)t worden begrepen. De controverse kan kort worden samengevat als ‘much ado about nothing’. De conclusie is in wezen dat alles bij het oude is gebleven. Er geldt geen verlaging van de aansprakelijkheidsdrempel voor bestuurders.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
275
Tijdschriften
Ondernemingsrecht Nr. 1, 16 januari 2015 V.P.G. de Serière, Ondernemingsrecht 2015/2 Belemmeringen bij gebruik van vorderingen voor de financiering van bedrijven. Enige opmerkingen over overdrachtsbeperkingen en selling restrictions naar aanleiding van HR 21 maart 2014 (Coface/Intergamma) – In deze bijdrage wordt de duiding van niet-overdraagbaarheidsbedingen met betrekking tot vorderingen besproken aan de hand van recente arresten van de Hoge Raad. Op de pro’s en con’s van goederenrechtelijke werking van niet-overdraagbaarheidsbedingen wordt ingegaan. Ook de vermogensrechtelijke betekenis van selling restrictions in de context van aanbieding van effecten wordt in deze bijdrage geanalyseerd. Schr. concludeert dat het is aan te bevelen het burgerrechtelijke regime voor nietoverdraagbaarheidsbedingen minder restrictief te maken, zodat het eenvoudiger wordt om in het bijzonder handelsvorderingen in te zetten voor het aantrekken van bedrijfsfinancieringen. B.J. Drijber, A. van Toor, Ondernemingsrecht 2014/3 Van ESA’s, SSM en SRM: rechtsbescherming in een labyrint van Europese regels voor het financiële toezicht – Deze bijdrage geeft een schets van de complexe Europese toezichtstructuren die zijn ingevoerd naar aanleiding van de bankencrisis. Onderzocht wordt met name in hoeverre in dit gelaagde bouwwerk rechtsbescherming mogelijk is voor banken. Afhankelijk van wie uiteindelijk het besluit neemt, kan een bank terecht bij de Europese of nationale rechter. Of in alle gevallen sprake is van ‘effectieve’ rechtsbescherming, een fundamenteel beginsel van Unierecht, kan worden betwijfeld. M. de Vlieger, Ondernemingsrecht 2015/4 De Zorgbrede Governance code: houvast of zwakke muur voor goed bestuur en toezicht bij zorgstichtingen? – Het thema bestuur en toezicht in semipublieke sectoren zoals de zorg staat hoog op de politieke agenda. Het kabinet ziet daarin een rol weggelegd voor het aansprakelijkheidsrecht en sectorspecifieke governance
276
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Jeugd-, relatie- & erfrecht
lijkse voorwaarden. Bedingen waaruit vermogensrechtelijke solidariteit tussen ongehuwd samenwonenden blijkt (inkomensof vermogensverrekening of alimentatiebedingen), komen slechts zeer beperkt voor in samenlevingsovereenkomsten, terwijl die juist in huwelijkse voorwaarden zeer frequent voorkomen. Ook op andere onderdelen verschaft dit onderzoek interessante bevindingen. Nader onderzoek is gewenst om meer inzicht te krijgen in de praktijk van het maken van samenlevingsovereenkomsten.
Advocatenblad
Nieuw Juridisch Weekblad
95e jrg. nr. 2, februari 2015 P. Louwerse Kruisbestuiving – Kunnen personen- en familierechtadvocaten efficiënter werken door hbo-juristen in te schakelen? Onder voorwaarden moet het mogelijk zijn, concludeert het rapport Taakherschikking Echtscheidingspraktijk. De praktijk blijkt weerbarstig.
14e jrg. nr. 314, 14 januari 2015 C. Declerck Personen- en samenlevingsrecht. Kroniek 2013-2014 – (België) Deze doctrinebijlage beoogt de belangrijkste en voor de rechtspraktijk meest relevante ontwikkelingen in het personen- en samenlevingsrecht te belichten aan de hand van de opmerkelijkste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie (2013-2014). Hierbij komen achtereenvolgens het personen-, familie- en familiaal vermogensrecht aan bod.
codes, zoals de Zorgbrede Governance code (ZGc). Dit artikel bespreekt de (mogelijke) rol voor de ZGc in zaken waarin (voormalige) bestuurders of toezichthouders door de zorgstichting worden aangesproken op grond van onbehoorlijke taakvervulling. Ook komen de belangrijkste uitgangspunten van en enkele kanttekeningen bij de huidige ZGc aan bod.
232
Familie en Recht www.familieenrecht.nl, november 2014 – Familie & Recht is een online open access forum op het gebied van familie en recht in België en Nederland. Het forum biedt ruimte voor wetenschappelijke artikelen op het terrein van het personen-, familie- en jeugdrecht. Alle bijdragen die op het forum worden geplaatst zijn gratis in te zien, te downloaden en te printen (open access). P. Kuik, prof. dr. W. Schrama, prof. dr. L. Verstappen Artikel: Samenlevingsovereenkomsten in de notariële praktijk – In deze bijdrage worden de resultaten van een empirisch onderzoek dat in 2013 is verricht naar de inhoud van gemaakte samenlevingsovereenkomsten gepresenteerd. De beroepsgroep die zich met het maken van samenlevingsovereenkomsten bezig houdt - het notariaat - is bevraagd over deze praktijk aan de hand van een digitale vragenlijst. Daarmee is het qua opzet een verkennend onderzoek, dat een eerste beeld geeft van de notariële praktijk. De inhoud van de doorsnee samenlevingsovereenkomst verschilt aanzienlijk van die van huwe-
233 Rechtshulp Advocatenblad 95e jrg. nr. 2, februari 2015 E.J. Bolsius Dag uurtarief, hallo alternatief – Het leek een comingout, toen eind vorig jaar De Brauw een boekje opendeed over zijn alternatieve tarieven. Advocaten die niet meer op uurtjefactuurtje werken, delen in dit artikel hun ervaringen. N. Gloudemans-Voogd Dit moest worden opgelost – Een jaar geleden dienden advocaten via social media hun verlanglijstje in: tien frustraties lieten zij graag achter zich in 2014. Het Advocatenblad maakt de stand op. Kwam er afgelopen jaar een eind aan de grootste ergernissen van advocaten?
Tijdschriften
234 Sociaal Recht ArbeidsRecht 22e jrg. nr. 1, januari 2015 B. Emmerig, ArbeidsRecht 2015/1 De WKR: Werkbaar, Kostbaar of Rekbaar? – Op 1 januari is de toepassing van de werkkostenregeling (WKR) voor iedere werkgever verplicht geworden. Hiermee is een eind gekomen aan een overgangsperiode van vier jaar, waarin werkgevers konden kiezen tussen toepassing van de WKR en de oude regels voor vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers. In ArbeidsRecht is al eerder aandacht besteed aan de WKR. Het Belastingplan 2015 heeft geleid tot een aantal wijzigingen in de WKR. In dit artikel maakt schr. de balans op. Hierbij wordt aandacht besteed aan de systematiek van de WKR; het loonbegrip, uitzonderingen op het loonbegrip en vrijgestelde aanspraken. Ook gaat schr. in op nihilwaarderingen, gerichte vrijstellingen en de vrije ruimte. De conclusie van schr. is dat de WKR werkbaarder is geworden door de laatste wijzigingen in het Belastingplan 2015, maar ook kostbaar door de administratieve lasten. H. de Graaf, ArbeidsRecht 2015/2 De gevolgen van de aftopping van het pensioengevend salaris op € 100.000 – De wijze waarop pensioenopbouw fiscaal mag worden gefaciliteerd, is vastgelegd in het ‘Witteveenkader’. Dit kader wordt de laatste tijd, aldus schr., aanmerkelijk ingeperkt. Enerzijds om toekomstige generaties in staat te stellen te profiteren van het Nederlandse pensioenstelsel, anderzijds om langer doorwerken te stimuleren. Ook biedt dit een kans de overheidsfinanciën op orde te brengen. De eerste stap in dit streven is gezet met de inwerkingtreding van de Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd, de tweede stap met het wetsvoorstel Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioenen en maximering pensioengevend inkomen. Dit voorstel is
niet door de Eerste Kamer gekomen, maar een aangepast wetsvoorstel in de vorm van een novelle is wel aanvaard door de Eerste Kamer. Schr. gaat in dit artikel in op de gevolgen van de maximering van het pensioengevend inkomen voor de arbeidsrechtpraktijk. De volgende onderwerpen komen achtereenvolgens aan de orde: de omkeerregel; wijziging van de pensioenovereenkomst. Schr. concludeert dat de aftopping van het pensioengevend salaris tot € 100.000 verstrekkende financiële gevolgen kan hebben voor de werknemer. Een wijziging van de pensioenovereenkomst kan noodzakelijk zijn. Hierbij gelden dezelfde uitgangspunten als iedere andere wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Lintsen, ArbeidsRecht 2015/3 Artikel 24 Werkloosheidwet: het juridisch doolhof – Art. 24 Werkloosheidswet geeft een samenstel van verplichtingen rond het vinden, aanvaarden en behouden van passende arbeid. Het belang van deze verplichtingen wordt, bij dreigende werkloosheid, vergroot door de invoering van de wettelijke plicht voor de werkgever mee te werken aan herplaatsing per 1 juli 2015. De werkgever kan op grond van art. 7:669 BW (nieuw) pas overgaan tot ontslag als herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In dit artikel onderzoekt schr. welke gevolgen een weigering passende arbeid te verrichten kort voor het einde van de dienstbetrekking heeft op het recht op WW. Schr. gaat in op de samenhang tussen de strikte verwijtbaarheidstoets van art. 24 lid 2 WW en de plicht passende arbeid te behouden. Ook bespreekt zij de samenloop van de plicht passende arbeid te aanvaarden dan wel te behouden en de benadelingshandeling. C.B.G. Derks, ArbeidsRecht 2014/4 De WWZ en de internationale arbeidsverhouding – De Wet werk en zekerheid (WWZ) heeft gevolgen voor de rechtsmacht in internationale arbeidsverhoudingen. Met drie uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie is er meer duidelijkheid gekomen over de vraag welk recht van toepassing is, maar de WWZ werpt voor het leerstuk van de voorrangsregel nieuwe vragen op. Schr. bespreekt in dit arti-
kel de volgende onderwerpen: rechtsmacht, rangorde bijzondere en algemene bevoegdheidsregels van de EEX-verordening, werkland, WWZ; toepasselijk recht, gewone werkland, vestiging die werknemer in dienst heeft genomen (b-grond), nauwere band; van BBA naar WWZ. De conclusie van schr. is, dat vraagstukken over de internationale arbeidsverhouding eenvoudiger lijken door de drie prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie. Er blijft ruimte voor interpretatie. De invoering van de WWZ leidt er, aldus schr., toe, dat de escape via het UWV, als de werknemer in het buitenland woont, niet meer in alle gevallen werkt. E.J.A. Franssen, B.J. Maes, ArbeidsRecht 2015/5 De Essent-zaak: iets meer ruimte door vreemdelingen – In dit artikel bespreken schrs. het arrest van het HvJ EU van 11 september 2014. Door deze uitspraak wordt de tewerkstelling van derdelanders in Nederland iets gemakkelijker gemaakt. Schrs. gaan in op de relatie met een eerdere uitspraken. Tevens beschrijven zij de gevolgen van deze uitspraak.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 19, 10 januari 2015 P. Bricout De gerechtelijke hervorming en de implicaties ervan op de arbeidsgerechten – (België) Deze mercuriale handelt over de wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde (de ‘Gerechtelijke Schaalvergrotingswet 2013’) en meer bepaald over de implicaties ervan op de arbeidsgerechten. Het advies dat de Hoge Raad voor de Justitie uitbracht op 30 september 2009 met betrekking tot de hertekening van de rechterlijke organisatie werd als leidraad genomen bij deze bespreking.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
277
Tijdschriften
Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken Nr. 6, december 2015 Mr. V. Gerlach, TPV 2014/48 De herziening van artikel 27 WOR en het vergeten belang van de ex-werknemer – Onlangs verscheen advies 2014/05 van de Sociaal Economische Raad (SER) over de voorgenomen wetswijziging van art. 27 Wet op de ondernemingsraden (WOR) ten aanzien van pensioenregelingen. Wie meende dat de SER een allesomvattend advies zou geven over medezeggenschapstekorten bij pensioenregelingen, kwam bedrogen uit. Het advies vermeldt expliciet ‘dat in dit advies de discussies die er zijn over het ontbreken van belangenbehartiging door de ondernemingsraad van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden niet aan de orde worden gesteld’. Daarmee worden de belangen van deze groep over het hoofd gezien en dreigt een gemiste kans te ontstaan voor de wetgever. Drs. P.G. van der Graaff, TPV 2014/49 Mogelijkheden voor vergroting van de effectiviteit binnen pensioenfondsbesturen – In dit artikel worden enkele handvatten gepresenteerd voor het vergroten van de effectiviteit binnen pensioenfondsbesturen, toegespitst op vermindering van groepsdenken en het aspect leiderschap. Groepsdenken is onlosmakelijk verbonden aan besluitvorming binnen groepen en dus ook aan de orde binnen pensioenfondsbesturen. Het nadelige effect hiervan kan worden verminderd door diversiteit, niet zozeer op het punt van sekse en leeftijd maar vooral met betrekking tot kennis, rollen en cultuur. Met betrekking tot leiderschap zijn er voor bestuurders (binnen pensioenfondsen) diverse concrete kenmerken te benoemen, toegespitst op de persoon (‘I’) in combinatie met competenties gericht op strategie en historisch besef. Binnen pensioenfondsbesturen kunnen dergelijke aspecten expliciet worden bezien bij de ontwikkeling van zittende bestuurders en bij de selectie van nieuwe bestuurders. Mr. J.H. de Haan, TPV 2014/50 Aanstaande wijzigingen in het bestuur van en toezicht op pensioenfondsen
278
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
– Na de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen per 7 augustus 2013 beoogt de wetgever nu meer in het algemeen het bestuur en toezicht op verenigingen en stichtingen te verbeteren. Op 6 februari 2014 is een ambtelijk voorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet ter consultatie gepubliceerd in verband met onder andere het verbeteren van de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen. In dit artikel zet schr. kort de belangrijkste voorgestelde wijzigingen uiteen. Daarnaast geeft schr. aan wat de specifieke implicaties kunnen zijn voor bestuurders en toezichthouders van pensioenfondsen die de stichtingsvorm hebben. Allereerst komt de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders onder huidig recht en (mogelijk) toekomstig recht op basis van het Wetsvoorstel aan de orde. Naast de algemene aansprakelijkheid gaat schr. ook in op de aansprakelijkheid in het geval van faillissement. Vervolgens wordt de tegenstrijdig belangregeling besproken die volgens het Wetsvoorstel ook gaat gelden voor bestuurders en toezichthouders van stichtingen en dus pensioenfondsen. Tot slot komt aan bod de verruiming van de mogelijkheden bestuurders en toezichthouders te laten ontslaan. Mw. mr. D. Gunaydin CPL, mr. R. Schikhof, TPV 2014/51 Onduidelijkheid over de uitzendovereenkomst en de allocatiefunctie – Sinds de invoering van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid is het fenomeen van de uitzendovereenkomst in art. 7:690 BW geïntroduceerd. Hoewel de wetgever daarmee beoogde om (eindelijk) duidelijkheid te verschaffen omtrent de juridische status van de uitzendrelatie, kan vijftien jaar later worden geconstateerd dat dit doel niet volledig bereikt is. Sterker nog, in veel opzichten is de onduidelijkheid mogelijk alleen maar toegenomen.
235 Staats- & bestuursrecht Advocatenblad 95e jrg. nr. 2, februari 2015 N. Gloudemans-Voogd ‘Je kunt ook te veel met de rechtsstaat aankomen’ – De kwaliteit van wetgeving kan beter en aantasting van het legaliteitsbeginsel is op den duur erg, zegt voormalig rector van de Academie voor Wetgeving, jurist en socioloog Peter van Lochem in dit interview. Maar juristen zouden in hun communicatie met andere beroepsgroepen niet telkens moeten teruggrijpen op het argument dat de rechtsstaat in het geding is. “Dan riskeer je je positie om mee te praten”.
ANWB Verkeersrecht 63e jrg. nr. 1, januari 2015 A. Dijkstra De WAHV: kritische noten – Met ingang van 1 januari 2000 werd het beroep in cassatie tegen beslissingen van de kantonrechter in zaken betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersovertredingen (WAHV) vervangen door hoger beroep op het gerechtshof. In april 2000 werd in de eerste zaak in hoger beroep uitspraak gedaan. Over de processuele aspecten van het werk van het Gerechtshof Leeuwarden als eerste en hoogste rechter in het bestuursstrafrecht publiceerde Vellinga in 2002 een artikel in dit tijdschrift onder de titel: ‘Twee jaar Wet Mulder in hoger beroep: een verslag’. De wijze waarop de zaken worden afgedaan, heeft in de loop van de tijd geen wezenlijke veranderingen ondergaan, met dien verstande dat het aantal zaken inmiddels fors is toegenomen. Kwamen in de jaren 2000 en 2001 respectievelijk 469 en 667 zaken bij het hof binnen, in de jaren erna liepen de aantallen fors op, met een piek in 2008, in welk jaar 3.145 zaken binnenkwamen, waarna de hoeveelheid weer wat afnam. In 2013 werd weer een stevige instroom verwacht, op grond van de bijna 800
Tijdschriften
binnengekomen zaken in de eerste drie maanden. Vanaf het jaar 2000 tot en met maart 2013 zijn in totaal meer dan 22.000 zaken afgedaan.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 1, 16 januari 2015 Mr. P.M.J.J. Swagemakers, Bb 2015/3 Het relativiteitsvereiste bezien vanuit vier groepen belanghebbenden – Sinds 1 januari 2013 kent ook het algemene bestuursrecht de relativiteitseis (art. 8:69a Awb), nadat deze al eerder in de Crisis- en herstelwet was opgenomen. In deze bijdrage wordt aan de hand van een aantal recente Afdelingsuitspraken bezien welke consequenties dit nieuwe wetsartikel voor de rechtspraktijk heeft. Duidelijk is dat de beperking van het beroepsrecht van met name derdebelanghebbenden zijn uitwerking niet heeft gemist.
RegelMaat 29e jrg. nr. 6, december 2014 Themanummer: 200 jaar Staten-Generaal – De rol van de Staten-Generaal bij wetgeving komt herhaaldelijk aan bod. In de preadviezen van de Vereniging voor Wetgeving uit 1992 over delegatie werd destijds bijvoorbeeld de zorg uitgesproken over een toenemende dominantie van het bestuur bij de totstandkoming van wetgeving. Vijfentwintig jaar later lijken die zorgen alleen nog maar toegenomen. Europese regelgeving heeft een steeds belangrijkere plaats gekregen in ons staatsbestel, maar daarnaast zien we ook zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) met regelgevende bevoegdheden en allerlei nieuwe vormen van ‘governance’, waarbij regulering in toenemende mate plaatsvindt door private partijen. Tegen deze achtergrond bevat dit themanummer verschillende bijdragen. Mr. dr. W. van der Woude Staten-Generaal en wetgeving – Hoewel bepaalde constitutionele idealen (zoals democratie) nopen tot een zekere parlementaire betrokken-
heid bij wetgeving, is het vrijwel onmogelijk harde juridische maatstaven en arrangementen te verzinnen die Kamerleden dwingen intensiever gebruik te maken van hun wetgevende bevoegdheden. Via de kabinetsformatie laat met name de Tweede Kamer haar invloed op de wetgeving overigens wel degelijk gelden. Hierdoor wordt de democratische invloed op wetgeving strikt genomen niet kleiner, maar wel minder zichtbaar. Om deze zichtbaarheid te vergroten worden suggesties gedaan als een terugkeer naar de wetgevingsenquête, uitbreiding van het aantal rapporteurschappen en het verruimen van partijpolitieke ondersteuning. Mr. C.G. van der Staaij, mr. drs. W.M.J. de Wildt Met gemeen overleg der Staten-Generaal. Wetgeving als politiek instrument – Het ideaal van de parlementaire medebetrokkenheid bij wetgeving hangt samen met een oud calvinistisch principe: om tirannie te voorkomen moet de macht gedeeld worden tussen meer personen of instituties. Om die gezamenlijke verantwoordelijkheid te handhaven moet de regering ervoor waken te veel macht naar zich toe te halen via vergaande delegatiebepalingen. Ook is het belangrijk dat zorgvuldiger recht wordt gedaan aan adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State. En alertheid op vergaande Europese regelgeving is geboden. Terwijl de Eerste Kamer politieker is geworden, zou de Tweede Kamer duidelijke keuzes moeten maken over het niveau van regelgeving. Het is een teken van wetgevingsarmoede als er veelvuldig voorhangbepalingen worden geregeld. Wat meer juristen met hart voor wetgevingskwaliteit op de lijsten van politieke partijen zou per saldo wel eens meer effect kunnen hebben dan de zoveelste publicitair ingegeven mondelinge vraag of motie. In ‘gemeen overleg’ over wetgeving is politieke profilering zeker mogelijk. Prof. dr. B. Steunenberg Tussen ‘gele kaart’ en omzettingswetgeving – Wat is de invloed van de aanzwellende stroom van Europese wetge-
ving op het functioneren van het Nederlandse parlement? In deze bijdrage wordt ingegaan op die veranderingen aan de hand van verschillende rollen die ons nationale parlement kan hebben in het bredere Europese beleidsproces. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de rol van ‘lobbyist’ en ‘netwerker’, ‘waakhond’ en, ten slotte, ‘beleidsregisseur’. Die rollen worden verder verkend, waarbij opvalt dat in de afgelopen jaren het parlement meer aandacht is gaan besteden aan exante vormen van politieke controle. Dat is positief omdat daarmee Europese beleidsvoorstellen ook in het Nederlandse debat aandacht krijgen. Tegelijkertijd krijgen door de verschuiving vraagstukken rondom de uitvoering van Europees beleid minder aandacht. Dat kan worden versterkt omdat ontoereikend beleid een overtuigend argument oplevert om, met andere lidstaten, Europa tot verandering te verleiden. Drs. M.I. Hamer, dr. M. Drahos, drs. I. Thomassen 200 jaar Staten-Generaal en zelfregulering: betrokkenheid op afstand – De Staten-Generaal dragen via het controleren van de regering en door (mede)wetgeving bij aan het borgen van publieke belangen. Literatuur en praktijk laten echter zien dat publieke belangen onder voorwaarden ook effectief kunnen worden geborgd door zelfregulering. Dit artikel geeft een beschouwing op de gevolgen van zelfregulering voor het democratische gehalte van beleid, op vraagstukken rondom representativiteit bij zelfreguleringsinitiatieven en op kansen en risico’s betreffende de effectiviteit van borging van publieke belangen. Deze drie aspecten worden belicht vanuit de ervaringen met vier vormen van zelfregulering binnen de SociaalEconomische Raad (SER).
Aangeboden: jaargangen NJB Een verzameling complete NJB jaargangen 1936 tot 1995 gratis af te halen (in Arnhem). Belangstellenden kunnen mailen naar
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
279
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Nieuwe wetsvoorstellen Herziening meerdaadse samenloop 236 - Wetsvoorstel (14-01-2015) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regeling inzake de meerdaadse samenloop in strafzaken (herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken) – Volgens het kabinet leidt de toepassing van de regeling betreffende de meerdaadse samenloop niet altijd tot redelijke uitkomsten. Daarom wordt deze met onderhavig wetsvoorstel herzien. Het voornemen tot aanpassing van de regeling van de meerdaadse samenloop was reeds bij brief van 8 december 2011 aangekondigd (Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 129). Die brief vloeide voort uit een gedachtewisseling met de Tweede Kamer naar aanleiding van een vonnis dat de Amsterdamse rechtbank in oktober 2011 wees (Rechtbank Amsterdam 14 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7651). De rechtbank veroordeelde de verdachte in deze zaak tot tien jaar gevangenisstraf wegens een aantal ernstige zedendelicten. De wettelijke regeling van de strafoplegging zoals neergelegd in de artikelen 57 en 63 Sr liet evenwel een straf van deze hoogte volgens de rechtbank niet toe. De rechtbank voelde zich daardoor ernstig in haar straftoemetingsvrijheid beperkt en oordeelde mede daarom dat de wettelijke samenloopregeling in deze zaak niet moest worden toegepast. Dit vonnis is op 19 februari 2013 door de Hoge Raad in het belang der wet vernietigd. De voorgestelde herziening gaat verder dan onderzoekers van de Universiteit Leiden aanbevolen op basis van hun onderzoekrapport ‘Meerdaadse
280
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
samenloop in het strafrecht’. Thans wordt voorgesteld de huidige regeling van de meerdaadse samenloop, tezamen met een enkele technische verbetering, inhoudelijk op de volgende onderdelen aan te passen: •het huidige strafplafond voor de gevallen dat iemand voor meerdere feiten gelijktijdig wordt berecht, te weten één derde boven het hoogste strafmaximum (artikel 57, tweede lid, Sr), wordt verhoogd tot de helft boven het hoogste strafmaximum. Het bestaande stelsel van gematigde cumulatie voor de vrijheidsstraf blijft derhalve gehandhaafd, maar wordt verruimd. Dit past volgens het kabinet bij de veranderde opvattingen over de laakbaarheid en strafwaardigheid van het meervoudig plegen van strafbare feiten, gecombineerd met verbeterde methoden voor de opheldering van oude zaken waarin alsnog een verdachte wordt geïdentificeerd. • de regeling die de straftoemetingsruimte bepaalt voor de situatie waarin iemand na één of meer veroordelingen wordt berecht voor een strafbaar feit dat is begaan vóór die veroordeling(en) wordt eveneens gewijzigd (artikel 63 Sr). Anders dan thans het geval behoeft de rechter voortaan bij het bepalen van het strafmaximum slechts met één, onherroepelijke, veroordeling rekening te houden. Dat is de eerste veroordeling waarin voor het strafbare feit, indien het in die zaak ten laste was gelegd en bewezen verklaard, een straf had kunnen worden bepaald. Hiermee wil het kabinet voorkomen dat rechters in hun straftoemetingsvrijheid te zeer worden beknot doordat dat totaal aan opgelegde straffen volledig in mindering dient te worden gebracht op de straf voor het te berechten feit. Daarmee kan – zo redeneert men – beter dan thans het geval, worden voorkomen dat een ernstig misdrijf vrijwel straffeloos blijft als aan verdachte sinds het plegen van dat feit een groot aantal (in totaal) zeer lange vrijheidsstraffen is opgelegd. Het voorgesteld artikel 63 Sr heeft een nieuwe opzet. Het eerste en tweede lid markeren het bereik van de regeling: als iemand, nadat hij tot een onherroepelijke straf is veroordeeld, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of overtreding vóór die strafop-
legging gepleegd, wordt uitsluitend rekening gehouden met de eerste onherroepelijke veroordeling waarin voor het misdrijf of de overtreding, indien ten laste gelegd en bewezen verklaard, een straf had kunnen worden bepaald. Het derde lid geeft vervolgens aan op welke wijze deze eerstvolgende veroordeling bij de strafoplegging voor het ten laste gelegde feit kan worden betrokken. De rechter bepaalt in de eerste plaats de straf voor het ten laste gelegde feit. Vervolgens moet hij bepalen, met inachtneming van de eerdere veroordeling, welke straf hij feitelijk oplegt aan de verdachte. Indien de strafruimte zodanig is dat zij de mogelijkheid voor de rechter beperkt om een straf voor het ten laste gelegde feit op te leggen die hij passend acht, kan de rechter op grond van artikel 63, derde lid, Sr ook een gezamenlijke straf opleggen waarin de eerder opgelegde straf oplost. Deze gezamenlijke straf biedt de rechter in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, de mogelijkheid beter uitdrukking te geven aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Met een gezamenlijke straf is voorts gegeven dat zij ook nadrukkelijk dient ter vereffening van de schuld van de verdachte aan dat bewezenverklaarde feit. Kamerstukken II 2014/15, 34 126, nrs. 1-4
De Politieacademie 237 - Wetsvoorstel (19-01-2015) tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel – Bij de totstandkoming van de Politiewet 2012 is er voor gekozen de opname van het Landelijk selectieen opleidingsinstituut politie (Politieacademie) in het nieuwe politiebestel op een later moment, op basis van een separaat wetsvoorstel, te laten plaatsvinden. Dat gebeurt met onderhavig wetsvoorstel. Het doel van dit wetsvoorstel is het borgen van de kwaliteit van het politieonderwijs en de onderzoeks- en kennisfunctie in het nieuwe politiebestel, met behoud van de onafhankelijke positie van de Politieacademie. De Politieacademie blijft een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. Haar onafhankelijke positie is
Wetgeving
nodig voor het behoud van de civiele diploma-erkenning, de aansluiting op het regulier onderwijs en daarmee de borging van de kwaliteit van het politieonderwijs. Het college van bestuur van de Politieacademie wordt vervangen door een directeur. Deze wordt bijgestaan door een plaatsvervanger. In het voorgestelde model is de directeur van de Politieacademie een zelfstandig bestuursorgaan. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: de Kaderwet) is van toepassing, met uitzondering van enkele artikelen. De taken van de Politieacademie zijn het verzorgen van het politieonderwijs, de examinering en het ten behoeve van de politie (en in sommige gevallen de Koninklijke marechaussee (Kmar)) en de politietaak, verzorgen van de onderzoeks- en kennisfunctie (wettelijke taken). In het vervullen van de wettelijke taken ligt het bestaansrecht van de Politieacademie. De korpschef is de primaire behoeftesteller en afnemer van het politieonderwijs van de Politieacademie. Jaarlijks geeft de korpschef in de behoeftestelling aan wat er aan politieonderwijs nodig is. De korpschef is in het voorgestelde model de werkgever van het personeel dat werkzaamheden verricht ten behoeve van de Politieacademie. Daartoe komen alle medewerkers van de Politieacademie, met uitzondering van de directeur en plaatsvervanger, in dienst van de politie. Kamerstukken II 2014/15, 34 129, nrs. 1-4
238
Vervolgstukken Belastingverdrag NL-D Nader voorlopig verslag (20-01-2015) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123). Kamerstukken I 2014/15, 33 615, D
Elektronische detentie Verslag van een schriftelijk overleg (16-01-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie. Kamerstukken I 2014/15, 33 745, G
Verbetertermijnen zeer zwakke scholen Verslag van een wetgevingsoverleg over (21-01-2015) en nota van verbetering bij (20-01-2015) het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wettelijk regelen van de verbetertermijn voor zeer zwakke instellingen die bestaan uit basisscholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs. Kamerstukken II en I 2014/15, 33 796, nr. 20 en C
betreffende het Europees beschermingsbevel (PbEU L 338). Kamerstukken I 2014/15, 33 954, A
Beloningsbeleid banken Eindverslag (20-01-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiele ondernemingen). Kamerstukken I 2014/15, 33 964, F
Vennootschapsbelasting overheidsbedrijven Verslag van een wetgevingsoverleg (21-01-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen (Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen). Kamerstukken II 2014/15, 34 003, nr. 14
Aanscherping Voetbalwet Tweede nota van wijziging (21-012015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken II 2014/15, 33 882, nr. 12
Uitzondering cookiebepaling Nadere memorie van antwoord (1601-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet (wijziging artikel 11.7a). Kamerstukken I 2014/15, 33 902, E
Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Brief van de Minister van BZK (16-012015) over het inititatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. – Brief over de voorhang van het ontwerpbesluit raadgevend referendum. Kamerstukken II 2014/15, 33 934, nr. 11
Europees Beschermingsbevel Eindverslag (20-01-2015) over het wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn 2011/99/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 2011
Inkomensondersteuning AOW-ers Voorlopig verslag over (20-01-2015) en memorie van antwoord bij (20-012015) het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen. Kamerstukken I 2014/15, 34 015, B-C
Eigen bijdrage veroordeling Brief van de Minister van VenJ (1401-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg. – Brief bij de aanbieding van de impactanalyse ‘bijdrageregelingen veroordeelden’. Kamerstukken I 2014/15, 34 068, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
281
Wetgeving
239
Nota’s, rapporten & verslagen Verdragen in voorbereiding Brief van de Minister van BuZa (0901-2015) met de lijst van in voorbereiding zijnde verdragen waarover thans wordt onderhandeld, met als peildatum 31 december 2014. – Op de lijst, die als bijlage bij deze brief is verzonden, staan enkele ontwerpverdragen die nieuw zijn in vergelijking met de vorige lijst van 3 oktober 2014 (Kamerstuk 23 530, nr. 104). Van deze ontwerpverdragen is een apart overzicht gemaakt (bijlage 1). De ontwerpverdragen die worden aangemerkt als politiek belangrijk, zijn voorzien van een sterretje. Kamerstukken II 2014/15, 23 530, nr. 105
Arbeidsongeschiktheid Brief van de Minister van SZW (0701-2015) over het onderscheid tussen risque social en risque professionnel. – Het onderscheid tussen risque social en risque professionnel houdt in dat binnen de sociale zekerheid een onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers die enerzijds door een arbeidsongeval of beroepsziekte arbeidsongeschikt worden en anderzijds werknemers die door een andere (buiten het werk gelegen) oorzaak arbeidsongeschikt worden. Dit onderscheid kan vervolgens op uiteenlopende wijzen doorwerken in de uitkeringsvoorwaarden en/of de financieringswijze. Bij de loondoorbetaling bij ziekte en in de WAO/WIA wordt een dergelijk onderscheid niet gemaakt. In de sociale nota 2001 (Kamerstuk 27 402, nrs. 1 en 2 zijn de argumenten voor en tegen een afzonderlijke risque professionnelregeling toegelicht. Voor de volledigheid zijn deze argumenten als bijlage bij deze brief gevoegd. Deze argumenten voor en tegen komen overeen met de belangrijkste punten die in de vakliteratuur worden genoemd. Gezien de verschillende voor- en nadelen is de minister geen voorstander van een dergelijk onder-
282
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
scheid. Belangrijkste argument dat hij daarvoor ziet, en dat reeds door Minister Veldkamp werd genoemd bij de invoering van de WAO in 1967, is dat het niet beslissend dient te zijn hoe iemand arbeidsongeschikt is geworden, maar de omstandigheid dat men arbeidsongeschikt is geworden. Ongeacht de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid dienen door werkgever en werknemer gezamenlijk de mogelijkheden tot re-integratie benut te worden en dient sprake te zijn van dezelfde aanspraken. Wanneer een dergelijk onderscheid wel wordt gemaakt, verwacht hij dat dit afleidt van de gewenste gezamenlijke inzet op re-integratie. Werkgever en werknemer hebben dan immers allereerst een (tegengesteld) belang bij de vaststelling of al dan niet sprake is van een arbeidsongeval of beroepsziekte. Zeker bij grensgevallen kan dit leiden tot conflicten en juridisering van het verzuim. Ongeveer een derde deel van het arbeidsgerelateerde verzuim heeft te maken met psychische klachten. Verwacht kan worden dat zowel werkgevers als werknemers dan eerst alle juridische paden zullen bewandelen alvorens er op re-integratie ingezet wordt. Daar komt bij dat bij voornoemd onderscheid werkgevers zich meer zullen inspannen om werknemers te reintegreren die arbeidsongeschikt zijn geworden door een arbeidsongeval of beroepsziekte, dan werknemers die ziek zijn geworden door een buiten het werk gelegen oorzaak. Of de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een arbeidsongeval, een hartinfarct, een burn-out, een hernia of een sportblessure mag volgens de minister geen rol spelen bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering, de financiering van de uitkering en de inspanningen gericht op terugkeer naar het arbeidsproces. Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 580
Politie en verwarde mensen Brief van de Minister van VenJ (0601-2015) bij de aanbieding van het onderzoeksrapport ‘Politie en verwarde personen’. – Het onderzoek, dat als bijlage is bijgevoegd, gaat in op de vraag of de politie en de GGZ op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden. Tevens geeft het
onderzoek een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom verwarde personen. Conform de opdracht is vooral het politieperspectief belicht. De onderzoekers concluderen dat de samenwerking tussen politie en GGZ goed verloopt en dat deze samenwerking als voorbeeld kan dienen voor samenwerkingsverbanden tussen andere partijen die qua werkwijze en doelstelling van elkaar verschillen. Het verschil in taken en verantwoordelijkheden is geen beletsel voor goede complementaire samenwerking. Er is ook ruimte voor verbeteringen benoemd, waaronder de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de GGZ bij acute situaties buiten kantooruren. De onderzoekers benadrukken dat betrouwbare cijfers over de politie-inzet op dit terrein niet beschikbaar zijn. Een tweetal indicatoren levert het volgende beeld op. Ten eerste is becijferd dat 6% van het in BVH geregistreerde politieoptreden gerelateerd is aan de omgang met verwarde personen. Ten tweede blijkt uit schattingen van de politiemedewerkers dat zij gemiddeld 13% van hun werktijd besteden aan verwarde personen. Uit het onderzoek blijkt dat de politiemedewerkers van mening zijn dat hun inzet rond verwarde personen tot de basispolitiezorg hoort. Tenslotte achten de onderzoekers het niet ondenkbaar dat de ambulantisering van de GGZ en de transitie van de zorg naar gemeenten er toe kunnen leiden dat de situatie rond verwarde personen vaker de openbare orde en veiligheid zal raken en dus kan leiden tot meer politie-inzet. De minister heeft besloten het onderzoek over twee jaar te herhalen met als doel om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie rond verwarde personen. Daarbij kunnen de effecten van de ambulantisering van de GGZ en de decentralisatie van de zorg in het onderzoek worden meegenomen. Kamerstukken II 2014/15, 29 628, nr. 501
Terrorismebestrijding Brief van de Minister-President, Minister van AZ (14-01-2015) naar aanleiding van de aanslagen in Parijs. – Ook in Nederland is de kans op een aanslag reëel. Er zijn echter geen concrete aanwijzingen dat een aanslag
Wetgeving
in Nederland op handen is. De NCTV heeft na de aanslag in Parijs nogmaals bevestigd dat de dreiging ‘substantieel’ blijft. Wat er gebeurd is, is verschrikkelijk, maar past in het dreigingsbeeld. Er worden passende maatregelen genomen, zichtbaar en onzichtbaar, als dat noodzakelijk wordt geacht. Onze inspanningen zijn breed ingebed in een contraterrorisme strategie – en specifiek uitgewerkt in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme – en zijn erop gericht aanslagen te voorkomen, nieuwe aanwas van de jihadistische bewegingen tegen te gaan en deze beweging te verzwakken. Ook internationaal hebben de gebeurtenissen in Frankrijk de noodzaak versterkt om het jihadisme gezamenlijk te bestrijden. Inmiddels hebben enkele EU-lidstaten, waaronder Nederland, Canada, de VS, de Europese Commissaris voor Migratie en Binnenlandse Zaken en de EU CTC in Parijs een verklaring aangenomen om de bestaande EU samenwerking in de strijd tegen terrorisme en jihadstrijders verder te versterken. In deze verklaring is het belang benadrukt van verdere verdieping van de samenwerking in dit kader, onder andere op het gebied van rechtshandhaving, informatie-uitwisseling en het tegengaan van jihadistische content op internet. Hierbij worden in het bijzonder genoemd: intensievere samenwerking met internetproviders; beter gebruik van Europol, Eurojust en Interpol voor de uitwisseling van informatie over jihadreizigers; en aanpassing van de Schengen Grenscode. Tijdens de informele JBZraad eind januari zullen onder leiding van EU voorzitter Letland en samen met de EU lidstaten die niet aanwezig waren in Parijs deze afspraken nader worden uitgewerkt. Daarnaast organiseert de VS op 18 februari a.s. een ‘Global Security Summit’ met het oog op verdere intensivering van de gezamenlijke inspanningen. Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 274
Afluisteren advocaten Brief van de Minister van BZK (07-012015) waarbij hij een afschrift stuurt van de brief die hij stuurde aan Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers met zijn zienswijze op de klacht van de heer Pestman, mede namens 22 (voormalig) bij Prakken d’Oliveira
Human Rights Lawyers werkende advocaten, over het handelen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). – In de zienswijze is eveneens een weergave opgenomen van het advies van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), welke de minister heeft overgenomen. Het afschrift is als bijlage bij deze brief te vinden. Klacht 1 ziet op de waarborgen bij de toepassing van art. 25 Wiv 2002 jegens advocaten en het uitwerken van telefoongesprekken, smsberichten en e-mails tussen cliënten/ derden en advocaten die onderschept zijn d.m.v. de inzet van art. 25 Wiv 2002 jegens de betreffende cliënten/ derden. De procedure zou met onvoldoende waarborgen omkleed zijn. Klacht 2 ziet op het toepassen van art. 25 Wiv 2002 jegens advocaten en het uitwerken van van telefoongesprekken, sms-berichten en e-mails tussen cliënten/derden en advocaten die onderschept zijn d.m.v. de inzet van art. 25 Wiv 2002 jegens de betreffende cliënten/derden. De CTIVD adviseert m.b.t. klacht 1 het klachtonderdeel dat ziet op de procedure t.a.v. het rechtstreeks toepassen van art. 25 Wiv 2002 jegens advocaten, inclusief het uitwerken van de opbrengsten van die inzet, ongegrond te verklaren. Het klachtonderdeel dat ziet op de procedure t.a.v. het uitwerken van telefoongesprekken, sms-berichten en e-mails gevoerd dan wel uitgewisseld tussen cliënten/derden en advocaten die onderschept zijn d.m.v. de inzet van art. 25 Wiv 2002 jegens die betreffende cliënten/derden is volgens de CTIVD wel gegrond. M.b.t. klacht 2 adviseert de CTIVD het klachtonderdeel dat ziet op het rechtstreeks toepassen van art. 25 Wiv 2002 jegens 22 (voormalige) advocaten van Prakken d’Oliveira en het uitwerken van gevoerde gesprekken en uitgewisselde sms-berichten en e-mails (direct tappen) ongegrond te verklaren. Het klachtonderdeel dat ziet op het uitwerken van telefoongesprekken, smsberichten en e-mails, gevoerd danwel uitgewisseld tussen cliënten/derden en de (voormalige) advocaten van Prakken d’Oliveira, die onderschept zijn d.m.v. de inzet van art. 25 Wiv 2002 jegens die betreffende cliënten/ derden (indirect tappen) is volgens
de CTIVD gedeeltelijk gegrond. De minster stelt dat, alhoewel de Wiv 2002 het begrip ‘verschoningsgerechtigde’ niet kent, de AIVD wel degelijk rekening houdt met de bijzondere positie van deze groep. Ook zouden er extra criteria zijn gesteld. De dienst is zich bewust van het inbreukmakende karakter van de inzet van de afluisterbevoegdheid. In overeenstemming met het advies acht de minster klacht 1 onder b gegrond en klacht 2 onder b gedeeltelijk gegrond. Voor het overige worden de klachten ongegrond verklaard. De minister ziet geen aanleiding om het door het kantoor gedane verzoek om nummerherkenning in te voeren bij de AIVD te honoreren. Kamerstukken II 2014/15, 30 977, nr. 107
Uber taxi’s Brief van de Staatssecretaris van IenM (14-01-2014) over de rechterlijke uitspraak inzake Uber. – De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) heeft Uber op 11 november 2014 een last onder dwangsom (LOD) opgelegd wegens overtreding van de WP2000. Naar aanleiding hiervan heeft Uber: 1. de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van het CBB heeft maandag 8 december 2014 uitspraak gedaan. 2. bezwaar aangetekend bij de ILT tegen de LOD. In zijn uitspraak vindt de voorzieningenrechter dat ILT terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat Uber de Wet personenvervoer 2000 heeft overtreden. De rechter oordeelt verder dat er geen reden is de aan Uber opgelegde LOD te schorsen. Dat betekent dat Uber bij elke nieuwe door de ILT geconstateerde overtreding een dwangsom verbeurt van € 10.000, tot een maximum van € 100.000. Overwegingen van de rechter zijn onder andere: • De rechter vindt dat Uber zich ten onrechte op het standpunt stelt dat UberPOP een vorm van meerijden of carpooling is en daarom niet onder de werking van de Taxiwet valt. De rechter oordeelt dat wel degelijk sprake is van taxivervoer: de betrokken chauffeurs hebben voor hen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
283
Wetgeving
onbekende personen vervoerd, tegen een door Uber vastgesteld tarief. Er is sprake van een economische activiteit, het personenvervoer heeft plaatsgevonden in de uitoefening van een beroep of bedrijf. • De rechter onderschrijft het standpunt van ILT dat Uber als bedrijf medepleger is van de overtredingen door UberPOP-chauffeurs, omdat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking bij het aanbieden en verrichten van taxivervoer. Uber speelt daarin een belangrijke rol. Zo selecteert Uber de chauffeurs en zorgt voor toegang tot de app, voor zowel chauffeurs als passagiers. Bovendien wordt voor ritten een tarief gevraagd dat via een door Uber ingeschakelde betalingsdienst moet worden voldaan. Uber ontvangt hiervan twintig procent. • De voorzieningenrechter stelt dat UberPOP chauffeurs niet beschikken over de wettelijk verplichte taxivergunning en ook niet voldoen aan diverse wettelijke eisen die gelden voor chauffeurs met een taxivergunning. De uitspraak van de voorzieningenrechter en het handhavend optreden door ILT betekenen niet dat de bewindsvrouw alle initiatieven van Uber afwijst. Het is goed dat er innovatieve ontwikkelingen zijn die aansluiten bij de vraag in de markt, mits de kwaliteit en veiligheid voldoende zijn geborgd. Met UberPop heeft Uber echter een initiatief gelanceerd dat niet past binnen de huidige regelgeving. In de komende maanden wordt de Taxiwet geëvalueerd, daarbij wordt ook in kaart gebracht of er regels zijn die belemmerend werken voor de ontwikkeling van innovaties in de markt die wenselijk zouden kunnen zijn voor de consument. Kamerstukken II 2014/15, 31 521, nr. 84
Afwikkelplannen banken Brief van de Minister van Financiën (13-01-2015) waarbij hij een brief van DNB doorstuurt over de stand van zaken met betrekking tot de afwikkelingsplannen voor Nederlandse banken en bepaalde beleggingsondernemingen. – Op 29 januari 2014 is de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van de voortgang bij de resolutieplanning, zoals door DNB uitgevoerd voor ING Bank, Rabobank en ABN AMRO Bank
284
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
(de grootbanken). De doelstelling van resolutieplanning is om bij onverhoopte problemen te komen tot een ordelijke resolutie van deze banken zonder gevaar voor de financiële stabiliteit en materieel risico voor de overheid en de belastingbetaler (no bail-out). In 2014 is er op het gebied van bankresolutie veel gebeurd, zowel binnen als buiten De Nederlandsche Bank (DNB). Zo is de resolutiepijler van de bankenunie, het Single Resolution Mechanism (SRM), in Europa opgericht. DNB is per 1 januari 2015 als resolutie-autoriteit aangewezen voor banken en bepaalde beleggingsondernemingen. DNB heeft, vooruitlopend op deze nieuwe taak, vooruitgang geboekt in de analyse van de complexiteit en afwikkelbaarheid van de Nederlandse grootbanken. Dit heeft geresulteerd in de eerste operationele resolutieplannen, die de komende tijd de nodige acties van de grootbanken vragen ter verbetering van de afwikkelbaarheid. De hoofddoelstelling van ordentelijke resolutie zal de komende jaren de nodige inspanning en tijd blijven vergen, zowel van de sector, de wetgever als de resolutie-autoriteiten in Europa. Tegen deze achtergrond biedt deze brief van DNB een breder perspectief. Alvorens in te gaan op de resolutieplannen van de grootbanken, komen eerst de Europese en internationale ontwikkelingen aan bod, gevolgd door de werkzaamheden en prioriteiten van DNB als nieuwe resolutie-autoriteit voor banken en (een aantal) beleggingsondernemingen. De brief is als bijlage te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 93
Huwelijksdwang Brief van de Minister van SZW (0601-2015) over een actieplan Zelfbeschikking 2015–2017 dat zich richt op preventie. – Uit recent onderzoek naar de aard en omvang van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating blijkt dat dit méér dan incidenteel voorkomt. Het gaat om een misstand met een structureel karakter. Ieder jaar wordt een aanzienlijk aantal vrouwen en mannen, jongeren en zelfs kinderen slachtoffer. Dit bevestigt en onderbouwt het bestaande beeld dat dergelijke verwerpelijke fenomenen aanwezig zijn
in onze samenleving. Een groot geheel aan beleid en maatregelen is nodig om de problematiek aan te pakken. Dit actieplan richt zich op de lange termijn; het bereiken van een mentaliteitsverandering vergt langdurige inzet. Het doel is ervoor te zorgen dat er minder slachtoffers komen en mensen zich bewust zijn van hun eigen autonomie en persoonlijke vrijheid. Het voorgestelde actieplan is breed van aard, want huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap, achterlating, eergerelateerd geweld, gedwongen leven in isolement, de acceptatie van homoseksualiteit, het zijn symptomen van een onderliggende problematiek: de ontkenning van het recht van mensen om zelf hun leven in te vullen. Het ontbreken van dit individuele ‘zelfbeschikkingsrecht’ vormt een beperking voor mensen om over hun fundamentele rechten en vrijheden te kunnen beschikken en zijn daarom een schending van de mensenrechten. Dit actieplan moet ertoe leiden dat mensen zich bewust zijn dat ze het recht hebben om zelf keuzes te maken over hun eigen leven, bijvoorbeeld bij keuzes die spelen bij school, opleiding, werk of vrije tijd, partnerkeuze, scheiding, religie etc. En deze keuzes ook durven te maken. Identiteit, seksualiteit en persoonlijke ontwikkeling zijn gebieden waarop de strijd om zelfbeschikking het hardst wordt gevoerd, en waarin mensen het meest worden beperkt. Oorzaken zijn vaak afhankelijkheidsrelaties en ongelijkheid van man en vrouw. Dit actieplan richt zich specifiek op situaties waarbij een collectieve oriëntatie belangrijker is dan het individu. Waarin de familie het zelfbeschikkingsrecht van een individu schendt. Dit gebeurt vaak onder daadwerkelijke of gevoelde druk van een gesloten gemeenschap. Kamerstukken II 2014/15, 32 175, nr. 54
Bekostiging en kwaliteit rechterlijke macht Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 13-01-2015) tussen de vaste cie. voor VenJ en de Minister van VenJ over de motie Franken die de regering verzoekt kwaliteitseisen, die de onafhankelijke rechter zelf stelt, als uitgangspunt te nemen bij beslissingen over de bekostiging van de rechterlijke macht in Nederland.
Wetgeving
– In verband met de aanhoudende geluiden over onacceptabele werkdruk van rechtbanken en gerechtshoven worden een aantal vragen gesteld over de de zogenaamde Lamicienormen waarop de ‘prijs per product’ bekostiging van de rechtspraak is gebaseerd: • Wanneer is voor het laatst tijdgeschreven om deze normen vast te stellen en wanneer zijn deze normen voor het laatst bijgesteld? • Door wie en volgens welke methode wordt tijdgeschreven? • Over welke ‘producten’ wordt tijdgeschreven? • Op welke manier wordt rekening gehouden met betrekkelijk nieuwe ‘producten’ die steeds belangrijker worden en dus ook steeds meer tijd lijken op te slokken, zoals teamoverleg, jurisprudentieoverleg, intervisie, permanente educatie en last but not least innovatieactiviteiten zoals onder andere voortvloeiend uit het programma KEI? De minister antwoordt als volgt: In 2008/2009 zijn de behandeltijden gemeten die gelden voor de prijsperiode 2011– 2013. In 2012 zijn deze behandeltijden geactualiseerd voor de prijsperiode 2014–2016. In 2014/2015 worden de behandeltijden opnieuw gemeten. Deze zullen als input dienen voor de prijsonderhandelingen voor de prijsperiode 2017–2019. Net als in voorgaande jaren vindt het onderzoek plaats onder verantwoordelijkheid van de Raad voor de rechtspraak. Overigens is van normtijden geen sprake. Het gaat hier om de tijden die rechters en juridisch ondersteuners feitelijk besteden aan een zaak. De behandeltijden worden in twee fases vastgesteld. In de eerste fase stelt een extern onderzoeksbureau de landelijke gemiddelde behandeltijden vast voor elk van de 10 onderscheiden productgroepen. In de tweede fase worden de gemeten behandeltijden per rechtsgebied door experts van de rechtspraak in analysesessies verfijnd tot behandeltijden op het detailniveau van de zogenaamde Lamicie-indeling. Tevens wordt ook de tijd gemeten die rechters en juridisch ondersteuners aan niet-zaaksgerelateerde activiteiten (studie, overleg) besteden. Ook wordt de mate van overwerk gemeten. Het tijdbestedingsonderzoek laat zien hoeveel tijd rechters en juridisch
ondersteuners hebben besteed aan activiteiten die niet tot het primaire proces van het rechtspreken behoren. Hieronder vallen de genoemde activiteiten zoals teamoverleg, jurisprudentieoverleg en intervisie. In de nieuwe meting zullen ook de activiteiten die voortvloeien uit KEI worden betrokken. Kamerstukken I 2014/15, 34 000 VI, K
Eigen bijdrage veroordeelden Brief van de Minister van VenJ (1401-2014) bij de aanbieding van een impact analyse ‘bijdrageregelingen veroordeelden’ die is uitgevoerd in het kader van de aanhangige wetsvoorstellen Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg (Kamerstukken 34 067) en Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten in verband met de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting (Kamerstukken 34 068). – De analyse is, evenals een uitvoeringstoets, als bijlage bij deze brief te vinden. Het kabinet wenst de kosten van strafvordering en slachtofferzorg waar mogelijk te verhalen op daders. Daarnaast dienen gedetineerden bij te gaan dragen aan de kosten van het verblijf in een justitiële inrichting. Bij de bijdrage strafvordering en slachtofferzorg wordt gewerkt met een forfait, bij de bijdrage voor detentie met een bedrag per dag gedurende een periode van maximaal twee jaar. Het CAK is verzocht uit te werken hoe zij het tweetal wetsvoorstellen zou kunnen uitvoeren. De overall conclusie is dat het CAK beide taken effectief kan uitvoeren per 1 januari 2015 en dat de doelstelling van het ministerie van VenJ dat beide wetsvoorstellen structureel netto € 65 miljoen per jaar op moeten leveren op basis van de aangeleverde incassopercentages realistisch is bij de door het CAK voorgestelde uitvoering. De uitvoering van deze regelingen zal, zeker in de beginperiode, kunnen rekenen op aandacht in media en maatschappij. Het CAK heeft ruime ervaring met het implementeren van nieuwe com-
plexe regelingen en met klant- en doelgroepcommunicatie. De inspanningen zijn er op gericht de publiciteit rondom de uitvoering van de regelingen zoveel mogelijk te voorkomen. Ten behoeve van de impactanalyse is een rekenmodel ontwikkeld waarmee de bijdrageregelingen doorgerekend kunnen worden. Deze impactanalyse is uitgevoerd om inzicht te krijgen in de benodigde hoogte van de forfaits voor de regelingen zodat de netto-opbrengst € 58 miljoen bedraagt. In het rekenmodel is uitgegaan van de uitgangspunten van de regelingen zoals die in de wetsvoorstellen zijn opgenomen. Dit betekent op hoofdlijnen dat de bijdrage kosten strafvordering en slachtofferzorg: a. Geldt voor alle ZM-vonnissen voor volwassenen in strafzaken in eerste aanleg; b. Een onderscheid kent in forfaits voor kantonzaken (straf), vonnissen van de enkelvoudige kamer en vonnissen van de meervoudige kamer; c. Een bovengrens heeft in kantonzaken (straf) met een (variabel) maximumbedrag ter hoogte van 50% van de opgelegde geldsom. Daar komt dan uit dat de forfaits voor bijdrage kosten strafvordering en slachtofferzorg, uitgaande van een gewenste netto-opbrengst van € 58 miljoen, uiteenlopen van € 452 in kantonzaken (straf) tot € 2.412 voor vonnissen van de meervoudige kamer. Bij kantonzaken (straf) is het forfait van € 452 een maximumbedrag. Voor deze zaken geldt dat het forfait in het geval een boete wordt opgelegd niet hoger is dan 50% van het boetebedrag. Berekend is dat het forfait in deze categorie gemiddeld € 218 zal bedragen. Wat betreft de eigen bijdrage verblijf gaat het wetsvoorstel uit van € 16 per dag met een maximum van 2 jaar. Volgens de geraadpleegde experts is vervolgonderzoek nodig om helder te krijgen in welke mate het inningspercentage verandert als hogere eigen bijdragen voor verblijf worden opgelegd. Zij gaven wel aan dat bij hogere bedragen dan in het regeerakkoord werden genoemd, het inningspercentage zeer waarschijnlijk zal dalen. Kamerstukken II 2014/15, 34 067, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
285
Nieuws
240
Advies AG: opleggen alcoholslot blokkeert latere strafvervolging Nadat aan een automobilist wegens rijden onder invloed een alcoholslotmaatregel is opgelegd, kan hij daarna niet ook nog voor het rijden onder invloed voor de strafrechter worden vervolgd. Advocaat-generaal Harteveld schaart zich in een conclusie van 20 januari jl. achter deze beslissing van het Hof Den Haag in een drietal zaken waarin een alcoholslot was opgelegd.
H
et Hof Den Haag besloot in drie uitspraken van 22 september 2014 dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is als na oplegging van het alcoholslot de officier van justitie tot vervolging overgaat. Tegen die beslissingen heeft het Openbaar Ministerie cassatie ingesteld. In afwachting van de beslissing van de Hoge Raad op het cassatieberoep heeft het Openbaar Ministerie de lopende vervolgingen voor deze feiten opgeschort.
Ne bis in idem Het alcoholslot is een maatregel die in het bestuursrecht wordt opgelegd. Volgens de A-G is deze maatregel vanwege de zwaarte ervan gelijk te stellen met een strafrechtelijke vervolging en dan geldt het beginsel dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit mag worden vervolgd (ne bis in idem). Bij oplegging van de alcoholslotmaatregel wordt het rijbewijs ongeldig verklaard en kan alleen worden gereden met een speciaal rijbewijs in een personenauto die is voorzien van het alcoholslot. Het CBR legt die maatregel o.a. op bij een door de politie geconstateerd rijden onder invloed met een promillage tussen de 1,3 en 1,8. Bij beginnende bestuurders is de ondergrens 1,0 promille. Het alcoholslotprogramma duurt tenminste twee jaar. De kosten van het alcoholslot komen voor eigen rekening en zijn voor de betrokkene hoog: ca. € 4500. Bij het niet deelnemen aan het alcoholslotprogramma
blijft het rijbewijs van de betrokkene voor tenminste vijf jaar ongeldig; dat is in twee van de drie beoordeelde zaken het geval. Als het advies wordt gevolgd, dan is na oplegging van de verplichting deel te nemen aan het alcoholslotprogramma een latere strafvervolging voor hetzelfde feit uitgesloten. Datzelfde geldt voor de zaken waarin het rijbewijs voor de duur van vijf jaar ongeldig is verklaard, omdat iemand niet aan het programma van het alcoholslot deelneemt. Vervolging en veroordeling kan nog wel als er tegelijkertijd een ander strafbaar feit is gepleegd, zoals het door schuld veroorzaken van een aanrijding met ernstige gevolgen. De Hoge Raad doet naar verwachting op 17 maart 2015 uitspraak in deze zaken. ECLI:NL:PHR:2015:8 ECLI:NL:PHR:2015:9 ECLI:NL:PHR:2015:10
241
Gemeenten mogen experimenteren met lokale regels Een aantal gemeenten krijgt ruimte om tijdelijk te experimenteren met alternatieve regels of met wetten tijdelijk buiten werking te stellen als bestaande wet- en regelgeving onvoldoende ruimte bieden voor innovatieve werkwijzen. Doel is onder andere om nieuwe manieren van samenwerking met burgers mogelijk te maken. Minister Plasterk van BZK komt daartoe
286
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
met een Experimentenwet. Dit is een van de voorstellen in de Agenda Lokale Democratie.
I
n de Agenda Lokale Democratie worden een reeks voorstellen gedaan om de lokale democratie toekomstbestendig te maken. Vanuit de samenleving en in het bijzonder gemeenten komen met regelmaat signalen dat bepaalde wettelijke
regels als belemmerend worden ervaren. Dit leidt tot een oproep om flexibeler om te gaan met wet- en regelgeving en zodoende te komen tot nieuwe, verbeterde vormen van publieke taakuitvoering. Dit geldt zowel voor sectorale wetten als voor organieke wetten, zoals de Gemeentewet en de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Nieuws
Gemeentelijke belastingen Zo wordt vanuit de gemeenten al jaren gevraagd om uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied. De decentralisaties hebben deze roep versterkt. Als de gemeente meer taken krijgt, zo is de redenering, kan de afweging tussen meer of minder inkomsten en meer of minder gemeentelijke uitgaven ook meer bij de gemeenten komen te liggen. Het kabinet onderschrijft de gedachte dat een verruiming van het lokale belastinggebied past bij de verruiming van het gemeentelijke takenpakket. Daarnaast biedt uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied kansen om de betrokkenheid van de burger bij de lokale politiek te vergroten en daarmee voor de versteking van de lokale democratie.
Participatie Veel burgers nemen zelf initiatieven op lokaal niveau. Om burgers ook een formeel recht op participatie te geven, moet bevorderd worden dat zogeheten buurtrechten worden verankerd in lokale regelgeving en onderzocht worden of nationale regelgeving wenselijk is. Enkele gemeenten zijn al gestart met de ontwikkeling van deze rechten, zoals het recht van een buurtcollectief om mee te doen in aanbestedingen, het recht om als eerste te mogen bieden op land of vastgoed dat te koop komt in de buurt, of het recht om een plan voor buurtontwikkeling te maken. Verder komt er steun voor kleinschalige burgerinitiatieven die overal in het land plaatsvinden, zoals de G1000. Vier universiteiten gaan onderzoek verrichten naar de effecten van de verschillende G-1000 burgertoppen die plaatsvinden in Nederland. Daarbij komen burgers via een deliberatief proces tot concrete voorstellen voor de toekomst van hun gemeente, bijvoorbeeld op het terrein van zorg, energievoorziening en bibliotheken.
Benoeming burgemeester De discussie over de aanstellingswijze van de burgemeester is al vaak gevoerd, zonder dat dit daadwerkelijk heeft geleid tot aanpassingen. Het deconstitutionaliseren van de aanstellingswijze van de burgemeester is onderdeel van het regeerakkoord. Ter uitvoering daarvan steunt het kabi-
net het initiatiefvoorstel van het lid Schouw inzake de deconstitutionalisering van de Kroonbenoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koning. Gelet op de noodzakelijke procedures bij grondwetwijzigingen, zal pas in een volgende kabinetsperiode de vraag aan de orde zijn op welke manier de aanstelling van de burgemeester tot stand komt. Hierbij zijn drie hoofdvarianten: handhaving van de Kroonbenoeming, invoering van een door de raad benoemde burgemeester of invoering van een door de bevolking gekozen burgemeester, waarbinnen verschillende modaliteiten denkbaar zijn. Wat zij met elkaar gemeen hebben, is dat zij allen van invloed zijn op de onderlinge verhoudingen in het gemeentebestuur, alsook op de positie, rol en taken van de burgemeester en op het functioneren van de lokale democratie. Met het oog op een goede voorbereiding van de besluitvorming zullen in 2015 de hierboven genoemde hoofdvarianten nader worden uitgewerkt in een aparte notitie, mede in het licht van de gewenste versterking van de lokale democratie.
Informatievoorziening Gemeenten kunnen de betrokkenheid van burgers ook vergroten door zelf de informatiepositie van hun inwoners te versterken door actief en veel meer dan nu het geval is informatie beschikbaar te stellen over beleids- en besluitvormingsprocessen. Gemeenten kunnen hierbij ook aangeven op welke momenten en op welke manier inwoners hier een rol in kunnen spelen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het openbaar maken van een participatie-agenda of van het stemgedrag van raadsleden, zodat transparant wordt voor kiezers hoe hun vertegenwoordigers in de raad gehandeld hebben. In 2015 zal, in samenwerking met de VNG, een aantal gemeenten worden gezocht dat de ambitie heeft om meer informatie actief openbaar te maken. Deze gemeenten zullen vervolgens actief worden ondersteund via het Leer- en expertisepunt Open Overheid. Een bijzondere informatiecategorie betreft financiële data. Actieve openbaarmaking hiervan kan bijdragen aan het vergroten van de burgerparticipatie, betere verantwoording van de overheidsuitgaven en de
ontwikkeling van nieuwe toepassingen. Overheidsbegrotingen- en uitgaven worden al steeds vaker breed beschikbaar gemaakt, zoals de miljoenennota en de rijksbegroting. Via de Open State Foundation worden nu voor gemeenten, provincies en waterschappen begrotingsdata en ook subsidie-informatie openbaar gemaakt.
Vitale democratie Met deze voorstellen doet minister Plasterk een aanzet voor een brede discussie over een vitale lokale democratie. De Agenda Lokale Democratie is als bijlage te vinden bij Kamerstukken II, 34 000 VII, nr. 36.
242
VenJ-app De app van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is uitgebreid met een aantal nieuwe onderwerpen en met een sociale media gids van en over VenJ. De nieuwe versie is gratis te downloaden in de app stores voor Android (http://www.rijksoverheid.nl/apps/minvenj-android) en Apple (http://www.rijksoverheid. nl/apps/minvenj-ios).
N
aast het laatste nieuws en actuele informatie over Veiligheid en Justitie biedt de app ook: • Overzicht van en links naar organisaties en personen die actief zijn op sociale media (Twitter, Facebook en LinkedIn) op het terrein van Veiligheid en Justitie, gerubriceerd per thema, aantal volgers en likes; • Meer informatie over gratie, particuliere beveiliging en recherchebureaus en buitengewoon opsporingsambtenaren; • Toegang tot Burgernet en Politie.nl; • ‘Rechtwijzer’ die advies en hulp biedt bij ruzie of conflict; • Abonneren op digitale nieuwsbrieven van VenJ; • Toegang tot de wetgevingskalender van VenJ.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
287
243
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 5 februari 2015 houdt prof. dr. R.J. (Rob) Schotsman, bijzonder hoogleraar Implementatie Financieel Gedragsrecht, aan de Universiteit van Amsterdam, om 16.00 uur zijn oratie ‘Spelers in transitie’. Hoe krijgen wij het vertrouwen in banken en verzekeraars terug? De wetgever zet in op steeds meer regels, maar in hoeverre zijn deze effectief? Met al die nieuwe regels wordt ingezet op een versterking van de kwaliteit van de personen werkzaam in de sector. Maar wat verwachten we nu precies van bestuurders, commissarissen, managers, staffunctionarissen en medewerkers werkzaam voor banken en verzekeraars? En welke bijdragen kunnen wetenschap en onderwijs leveren bij het herstel van het vertrouwen? Op deze vragen geeft Schotsman antwoord. Schotsman stelt dat de wetenschap zich vooral strikt juridisch richt op de ontwikkeling, positionering en uitleg van regelgeving en te weinig op de maatschappelijke inbedding en maatschappelijke ontwikkelingen. Ook is er te weinig oog voor de implementatie van (nieuwe) financiële regels. Aandacht voor maatschappelijke ontwikkelingen en implementatievraagstukken is echter van groot belang om na te gaan of de regels ook echt effectief zijn - vooral nu - gezien de veelheid van regels die op ons afkomen. Plaats: Aula, Oude Lutherse kerk, Singel 411, Amsterdam
Promoties De uitkeringstest in de Wet Flex-BV Op 10 december 2014 promoveerden Maurice Canisius en Raymond Canisius, een eeneiige tweeling, tezamen aan de Universiteit Maastricht op het proefschrift getiteld: ‘Uitkeringen aan aandeelhou-
288
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
ders in het nieuwe BV-recht. Besluitvorming, vertegenwoordiging en vereenzelviging.’ Promotores waren prof. mr. C.A. Schwarz en mr. dr. J.J.A. Hamers. Directe aanleiding voor dit proefschrift was de introductie van de met aansprakelijkheid bestrafte uitkeringstest van artikel 2:216 BW bij invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht. De uitkeringstest houdt in dat het bestuur het dividendbesluit van de algemene vergadering moet goedkeuren en deze goedkeuring slechts mag weigeren indien het weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de BV na uitkering niet kan blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Verleent het bestuur ten onrechte goedkeuring, dan leidt dat tot aansprakelijkheid. Deze nieuwe test vormt dé spil van het nieuwe systeem van bestuurdersaansprakelijkheid als crediteurenbescherming, dat in de plaats kwam van het systeem van kapitaalbescherming als crediteurenbescherming. De verantwoordelijkheid voor het doen van uitkeringen aan aandeelhouders lijkt bij het bestuur te zijn neergelegd. De uitvoering van de uitkeringstest wordt bestraft met hoofdelijke persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder. Hoe de uitkeringstest moet worden uitgelegd, vermeldt de wetgever echter niet. Deze onduidelijkheid zorgt voor onrust in de rechtspraktijk. Dit proefschrift ziet op de rol van bestuurders bij dividenduitkeringen aan aandeelhouders. De auteurs beantwoorden de vraag hoe de nieuwe uitkeringstest moet worden uitgelegd. Bij de beantwoording van deze hoofdvraag worden de leerstukken van besluitvorming, vertegenwoordiging en vereenzelviging in de stellingname betrokken. Op basis van die analyse formuleren de schrijvers een aantal dogmatische uitgangspunten, welke zij vervolgens toetsen aan de rechtspraak aangaande ontoelaatbare dividenduitkeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten worden de knelpunten en onduidelijkheden van de nieuwe regeling van artikel 2:216 BW blootgelegd. De auteurs komen tot de conclusie dat het uitkeringsbesluit dient te worden gekwalificeerd als een direct extern werkend besluit; een afgerond besluit. Zij verdedigen het standpunt dat uitsluitend de aandeelhouders aanspra-
kelijk kunnen zijn voor het bewerkstelligen van een ontoelaatbare dividenduitkering en dat aansprakelijkheid van de bestuurders voor hun rol daarbij slechts bij hoge uitzondering kan worden aangenomen. Uit de geanalyseerde rechtspraak blijkt dat deze uitzonderlijke situatie zich uitsluitend voordoet wanneer aandeelhouderschap en bestuurderschap zijn verenigd in dezelfde persoon. Op basis van deze uitgangspunten zijn de schrijvers van mening dat de uitkeringstest van artikel 2:216 BW – indien al niet geschrapt – zeer restrictief dient te worden geïnterpreteerd. M.B.F. Canisius & R.E.H. Canisius Uitkeringen aan aandeelhouders in het nieuwe bv-recht - Besluitvorming, vertegenwoordiging en vereenzelviging Serie vanwege het Van der Heijden Instituut deel 127 Kluwer 2015, 280 p., € 54 (prijs onder voorbehoud, uitgave wordt begin februari verwacht) ISBN 978 90 1312 881 9
Bijzonder ontslagprocesrecht De Nederlandse preventieve ontslagprocedures vertonen afwijkingen ten opzichte van het normale civiele- en bestuursprocesrecht. Zo staat tegen de beslissing van het UWV tot het verlenen dan wel weigeren van toestemming voor opzegging geen bezwaar en beroep open. In het kader van de ontbindingsprocedure op grond van art. 7:685 BW zijn hoger beroep en cassatie uitgesloten en vindt niet steeds een integrale toepassing plaats van het bewijsrecht. Dit proefschrift van Vivian Bij de Vaate stelt aan de orde welke ratio ten grondslag ligt aan deze afwijkingen en in hoeverre die afwijkingen gerechtvaardigd zijn, gelet op de gevolgen voor de rechtsbescherming van partijen en de norm van art. 6 EVRM. Voorts is onderzocht of voor Nederland bruikbare alternatieven voor de geconstateerde afwijkingen worden gehanteerd in buitenlandse rechtsstelsels (Duitsland en Italië). Het laatste hoofdstuk van de studie gaat in op de Wet werk en zekerheid, waardoor per 1 juli 2015 een nieuw ontslag(proces)recht in werking treedt. Geconstateerd is dat de afwijkingen in het ontslagprocesrecht in de pre-
Universitair Nieuws
ventieve ontslagprocedures – al dan niet gevoerd ‘voor zover vereist’ – zorgen voor snelle zekerheid over het einde van de arbeidsovereenkomst. Verder is gebleken dat de uitsluiting van normale rechtsmiddelen niet betekent dat onjuiste beslissingen nooit hersteld of gecompenseerd kunnen worden. Zo is onder omstandigheden doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in de ontbindingsprocedure mogelijk en kan staatsaansprakelijkheid aangenomen worden wegens onrechtmatige rechtspraak of onrechtmatige overheidsdaad. De toetsing van het bijzonder ontslagprocesrecht aan de norm van art. 6 EVRM leidde voor wat betreft de ontbindingsprocedure niet tot problemen. De toetsing van de UWV-procedure aan art. 6 EVRM bleek daarentegen problematisch. Het recht op een eerlijk proces schrijft weliswaar geen recht op hoger beroep voor, maar eist wel dat een procedure die beslissend is voor het ontslag van een werknemer, wordt beslist door een rechterlijke instantie. Het UWV is niet als zodanig aan te merken en door het ontbreken van een beroeps-
mogelijkheid is er ook geen latere gerechtelijke instantie die dit gebrek kan helen. Door de Wet werk en zekerheid verandert dit. Er wordt beroep mogelijk tegen de opzegging waarbij de kantonrechter aan dezelfde criteria toetst als die voor het UWV gelden bij het al dan niet verlenen van toestemming. Oordeelt de kantonrechter dat niet aan de geldende criteria voor opzegging is voldaan, dan wordt de werkgever tot herstel van de arbeidsovereenkomst veroordeeld. De uiteindelijke zeggenschap over het ontslag ligt in het nieuwe stelsel bij de onafhankelijke rechter en niet bij het UWV. De Wet werk en zekerheid maakt verder in alle ontslagprocedures hoger beroep en cassatie mogelijk. Op het punt van de rechtsmiddelen zijn de ontslagprocedures in het nieuwe stelsel niet meer bijzonder te noemen. Dit brengt mee dat de werkgever en werknemer gedurende een veel langere periode dan nu het geval is in onzekerheid kunnen verkeren omtrent het einde van de arbeidsovereenkomst. De rechtsvergelijkende bevindingen van de studie met Duitsland en Italië doen twijfels rijzen
omtrent de praktische werkbaarheid van een dergelijk ontslagsysteem. Het wordt in deze landen als een gemis ervaren dat het ontslagprocesrecht niet voorziet in een snelle en rechtszekere mogelijkheid voor het eenzijdig beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Zeker de Duitse praktijk waarin werkgevers vanwege de aanzienlijke (financiële) risico’s van een langdurig en onzeker ontslagproces massaal hun vlucht zoeken in beëindigingsovereenkomsten en schikkingen en de werknemers de ontslagprocedure voornamelijk als tactisch middel gebruiken om de ontslagvergoeding zo hoog mogelijk op te drijven, is ook goed verstelbaar in Nederland na inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid. Bij de Vaate promoveerde op 20 januari 2015 aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Haar promotores waren prof. mr. W.H.A.C.M Bouwens en prof. mr. W.L. Roozendaal. D.M.A. Bij de Vaate Bijzonder ontslagprocesrecht Monografiën Sociaal recht Kluwer 2015, 500 p., € 52 ISBN 978 90 1312 836 9
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
289
Personalia
244
Hoogleraar Peter van Russen Groen is per 1 januari 2015 benoemd tot bijzonder hoogleraar strafrechtspraktijk aan het Instituut voor Strafrecht en Criminologie. Het betreft een bijzondere leerstoel ingesteld door de aan de Universiteit Leiden gelieerde Prof. A.E.J. Moddermanstichting. Van Russen Groen is partner bij Wladimiroff advocaten in Den Haag en rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam. Eerder is hij werkzaam geweest als wetenschappelijk onderzoeker aan de Erasmus Universiteit Rotterdam waar hij in 1998 is gepromoveerd op een tweedelig proefschrift over bestuursstrafrecht. Hij zal zich naast zijn onderzoek naar de strafrechtspraktijk in het bijzonder, richten op het vak practicum straf- en strafprocesrecht binnen de strafrechtelijke master.
Advocatuur Wouter Seinen heeft zich per 1 januari 2015 als partner verbonden aan Baker & McKenzie in Amsterdam. Seinen geeft leiding aan de IP/IT &
245
Commercial praktijk. Hij is gespecialiseerd in advisering over eigendom en bescherming van elektronische gegevens, met een bijzondere belangstelling voor internetgerelateerde vraagstukken op het gebied van intellectuele eigendomsrechten. Hiervoor was Seinen werkzaam bij CMS. Meijers Canatan Advocaten in Amsterdam heeft per 1 januari 2015 twee nieuwe partners benoemd, te weten Clarice Stenger en Christian Visser. Stenger is allround strafrechtadvocaat met daarnaast als bijzonder specialisme de bijstand in BOPZ-zaken. Naast haar werk in strafzaken verleent zij specialistische rechtsbijstand aan personen waarvan het Openbaar Ministerie wil dat zij gedwongen worden opgenomen in een psychiatrische kliniek. Visser verwierf landelijke bekendheid als de Voetbaladvocaat, maar behandelt daarnaast ook niet voetbalgere-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
lateerde strafzaken. Hij houdt zich sinds 2007 uitsluitend bezig met strafzaken en heeft veel ervaring met gewelds- en drugszaken. Tussen 2009 en 2012 werkte hij als zelfstandig advocaat, totdat hij zich aansloot bij Meijers Canatan. Maarten Jansen is per 1 januari 2015 benoemd tot partner bij de Advocaten van Van Riet. Hij werkt sinds 2008 bij het Utrechtse advocatenkantoor en is gespecialiseerd in insolventie- en ondernemingsrecht. Jansen wordt geregeld als curator en bewindvoerder aangesteld, adviseert verder over financiering en zekerheden en houdt zich onder meer bezig met het herstructureren van ondernemingen.
Agenda
04 03 2015 Voedselcriminaliteit
problematiek van voedselcriminaliteit te bespreken.
Het Centre for Information and Research on Organised Crime (CIROC) organiseert een seminar onder de titel: ‘Voedselcriminaliteit’. Hoe bewust zijn we ons van wat we dagelijks eten? Recente voedselschandalen, zoals de verkoop van paardenvlees als rundvlees, illustreren de problematiek rondom voedselcriminaliteit. Een onvermijdelijke consequentie hiervan is het gevoel van onzekerheid over de herkomst en samenstelling van voedsel. Bovendien kunnen vormen van voedselfraude een direct gevaar vormen voor de volksgezondheid. Tijdens het seminar georganiseerd door CIROC komen onder andere ambtenaren en wetenschappers samen om de
Tijd: woensdag 4 maart van 10.00 tot 16.30 uur
290
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Plaats: Universiteit Utrecht (Raadzaal), Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Aanmelding: via: www.ciroc.nl. Er is nog een aantal plaatsen beschikbaar. Plaatsing geschiedt op volgorde van binnenkomst. Graag vóór 18 februari aanmelden. Inlichtingen: via: het secretariaat van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen, tel: 030 2537125/7137 of via email:
[email protected]. Deelname kost € 220.
20 03 2015 Zee- en vervoerrecht Het Tijdschrift Vervoer & Recht organiseert het TVR-Symposium 2015: Actualiteiten Zee- en Vervoerrecht. Zes sprekers bespreken een aantal actuele onderwerpen op het gebied
van het Zee- en Vervoerrecht: - Montreal, een uitsluitend verdrag. De exclusiviteitsleer onder het Verdrag van Montreal, mw. dr. I. Koning LL.M. - The Major Changes of the Recent Reformation of the German Maritime Law, Philipp Landers - Forumkeuze en derden, mr. dr. J.P. Eckoldt - Havenarbeid in Spanje, België en Nederland na het arrest van het Hof van Justitie van 11 december 2013, prof. dr. Eric Van Hooydonk - Schadebegroting in het transportrecht: concreet, abstract, of eigen recept?, mr. F. Stevens - Marine Insurance under the New Spanish Navigation Act, prof. mr. F. Javier Zabala.
Agenda
Dagvoorzitter is prof. mr. Ph.H.J.G. van Huizen.
basis van binnenkomst aanmelding. Er zijn OVB en NOvA
Camera Justitia bestaat uit films en debatten over (internationaal) recht en juridische dilemma’s. Verder biedt het festival diverse themaprogramma’s, speciale selecties en nieuw dit jaar is een afsluitende Best of Fest Dag. Ook nieuw is dat tijdens de dagelijkse talkshow in Theater aan het Spui iedere doordeweekse avond een prijs wordt uitgereikt.
punten te behalen.
Tijd: vrijdag 20 maart t/m zaterdag 28 maart
Tijd: vrijdag 20 maart van 13.30 tot 17.15 uur Plaats: Delta Hotel, Maasboulevard 15 te Vlaardingen Aanmelding: via:
[email protected] Inlichtingen: via: www.uitgeverijparis.nl/nieuws/nieuwsartikel/65/TVR-Symposium-2015-Actualiteiten-Zee-enVervoerrecht. Deelname kost € 245, abonnees van Tijdschrift Vervoer & Recht betalen € 195. Toekenning op
Plaats: Filmhuis Den Haag en Theater aan het Spui te
20 t/m 28 03 2015 Movies That Matter Van 20 tot en met 28 maart staat Den Haag weer in het teken van het Movies that Matter Festival. Het Movies that Matter Festival is het jaarlijkse internationale film- en debatfestival over mensenrechten, vrede en vrijheid in Den Haag, Internationale Stad van Vrede en Recht. Het Festival biedt in negen dagen zo’n 70 speelfilms & documentaires, talkshows, debatten, muziekoptredens, een expositie en veel internationale gasten waaronder inspirerende mensenrechtenactivisten. Een van de films die zijn wereldpremière beleeft op het vernieuwde festival is de, dankzij crowdfunding gerealiseerde, documentaire Burden of Peace, van de Nederlandse makers Joey Boink en Sander Wirken. De film is een onthutsend portret van de eerste vrouwelijke Guatemalteekse hoofdaanklager Claudia Paz y Paz, die zelf ook bij de première aanwezig is. Het Movies that Matter Festival kent twee jaarlijks terugkerende hoofdprogramma’s. In samenwerking met Amnesty International presenteert het festival in A Matter of ACT tien documentaires over mensenrechtenverdedigers die op het festival aanwezig zijn. Het door het vfonds ondersteunde programma
Den Haag Inlichtingen: via: www.moviesthatmatter.nl. Het volledige programma wordt eind februari 2015 bekend gemaakt. De voorverkoop van het festival start op donderdag 5 maart.
06 07 t/m 04 09 2015 Haagse Academie voor Internationaal Recht 2015 Sinds haar oprichting in 1923 zetelt de Haagse Academie voor Internationaal Recht (The Hague Academy of International Law) op het terrein van het Vredespaleis, nabij het Internationaal Gerechtshof en het Permanente Hof van Arbitrage. Het jaarlijkse zomerprogramma trekt al meer dan 90 jaar duizenden internationale studenten en young professionals, die samen tussen de 80 en de 100 nationaliteiten vertegenwoordigen. Het programma van 2015 vindt plaats tussen 6 juli en 4 september 2015 en ziet er als volgt uit: Public International Law (3 weken) 6 t/m 24 juli & Private International Law (3 weken) 27 juli t/m 14 augustus De cursussen bestaan uit een General Course en Special Courses op het gebied van het internationaal publiekof privaatrecht. De onderwerpen van de cursussen verschillen per jaar met het oog op de meest recente ontwikkelingen. De General Course wordt door een en dezelfde professor gege-
ven verspreid over meerdere weken. De Special Courses wisselen per week van docent en onderwerp. Deelname kost € 950 voor drie weken en € 1800 voor zes weken (deelname aan slechts een deel van de cursussen is niet mogelijk). Voor uitmuntende kandidaten heeft de Academie een beperkt aantal beurzen beschikbaar. Centre for Studies and Research (3 weken) 17 augustus t/m 4 september Het Centre brengt jonge onderzoekers samen die, onder leiding van twee professoren, individuele research papers produceren over een actueel onderwerp. De beste artikelen worden vervolgens geselecteerd en gepubliceerd in de collectie Centre boeken van de Academie. Dit jaar is het onderwerp ‘Access of Individuals to International Justice’. Deelnemers krijgen een reiskostenvergoeding en een per diem voor de gehele duur van het programma. Post Academic International Criminal Law Course (2 weken) 26 augustus t/m 4 september Deze cursus wordt voor het eerst aangeboden en richt zich op gevorderde studenten en professionals met een solide basiskennis van het vakgebied. Het programma wordt binnenkort definitief vastgesteld en op de website gepubliceerd. Tijd: 6 t/m 24 juli, 27 juli t/m 14 augustus, 17 augustus t/m 4 september en 26 augustus t/m 4 september Plaats: Haagse Academie voor Internationaal Recht, Vredespaleis, Carnegieplein 2 te Den Haag Aanmelding: via: www.hagueacademy.nl/registrationforms Inlichtingen: via: www.hagueacademy.nl
Agenda kort 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
btw- en douane-aangiften NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
03 02 2015 Centralisatie en vereenvoudiging in
04 02 2015 Gelijke behandeling en stereotypering NJB 2015/203, afl. 3, p. 237
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
291
Agenda kort
05 02 2015 Advocaat in dienstbetrekking
03 03 2015 GIS-bijeenkomst
13 03 2015 TvOB Symposium
NJB 2015/88, afl. 1, p. 90
NJB 2015/203, afl. 3, p. 237
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
06 02 2015 IFR jaarsymposium
04 03 2015 Voedselcriminaliteit
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045
NJB 2015/245, afl. 4, p. 288
11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA)
10 02 2015 IE-beleid binnen de onderneming
20 03 2015 ACIS-symposium
NJB 2015/88, afl. 1, p. 90
NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
12 02 2015 Congresmiddag Fashion & IE 2015
20 03 2015 Zee- en vervoerrecht
NJB 2015/245, afl. 4, p. 289
NJB 2015/245, afl. 4, p. 288
01 10 2015 The ‘Utrecht School’: Past, Present and Future
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
NJB 2015/203, afl. 3, p. 237
18 02 2015 200 jaar CCR en Rijnvaartrecht
20 t/m 28 03 2015 Movies That Matter
06 07 t/m 04 09 2015 Haagse Academie voor Internationaal Recht 2015
NJB 2015/88, afl. 1, p. 91
NJB 2015/245, afl. 4, p. 289
NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
kluwer.nl/strafrecht
De snoepwinkel voor iedere strafrechtspecialist
MELD JE NU AAN VOOR DE GRATIS NIEUWSBRIEF
Nieuws # Vakinformatie # Blogs # Opleidingen Voor ieder wat wils. Alle kennis en informatie die je nodig hebt als strafrechtspecialist vind je nu op één plek: kluwer.nl/strafrecht. Hét platform met nieuwsberichten, (online) vakliteratuur, jurisprudentie en wetgeving, opleidingen en blogs. Gratis snoepen van de meest complete website voor strafrechtspecialisten? Ga nu naar kluwer.nl/strafrecht
292
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 30-1-2015 – AFL. 4
Volg @KluwerStrfRecht ook op Twitter
Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation Nieuw Deze nieuwe online uitgave is ontstaan uit een fusie tussen de uitgaven The Civil Code of the Netherlands en Company and Business Legislation of the Netherlands. De bundel bevat Nederlandse wetgeving (die relevant is voor de commerciële en internationale praktijk) die vertaald is in het Engels waaronder het complete Burgerlijk Wetboek, de Faillissementswet, de Wet op de Ondernemingsraden, de Mededingingswet, etc.
Voor wie? Deze vertaalde wetgeving vormt een uitstekend hulpmiddel voor Nederlandse juristen met een internationale clientèle die behoefte heeft aan uitleg van het Nederlandse recht.
Redactie De uitgave staat onder redactie van: Hans Warendorf, Richard Thomas en Ian Curry-Sumner. Zij geven leiding aan het team van deskundige vertalers, dat betrokken is bij de Warendorf.
De formule In de uitgave treft u de combinatie aan van de Nederlandse wettekst samen met de Engelstalige vertaling. Tevens kunt u altijd beschikken over de meest actuele en geldende versie van het wetsartikel van uw keuze.
Waar? Kluwer Navigator. U krijgt toegang tot de Warendorf zoals deze is opgenomen in de Kluwer Navigator, de gebruiksvriendelijke online portal van Kluwer. U krijgt snel toegang tot de wetgeving van uw keuze. Gevonden informatie kunt u vervolgens eenvoudig delen met collega’s.
Warendorf Dutch Civil and Commercial Law Legislation. Setting the Standard in Legal Translation.
Meer informatie: www.kluwer.nl/shop
EINDELIJK WEER EENS TIJD VOOR UW CLIËNTEN (EN VOOR UZELF)
u een n m e e N proefS I T A R G ment abonne
NIEUW! SmartNewz Ondernemingsrecht NU MET DAGELIJKSE E-MAILNIEUWSBRIEF
SmartNewz
{
Met SmartNewz bespaart u kostbare tijd doordat u snel op de hoogte bent van het laatste nieuws op het gebied van Ondernemingsrecht. Dit nieuws wordt geselecteerd en geschreven door een deskundige redactie, die put uit 250 relevante bronnen. Het is verrijkt met links naar artikelen, wetgeving en jurisprudentie. En beschikbaar op desktop, tablet en smartphone. Bovendien kunt u eenvoudig specifieke onderwerpen en uitspraken volgen zodat u tijd over houdt voor uw cliënten. Of voor uzelf natuurlijk.
kluwer.nl/smartnewz
Juridisch Postacademisch Onderwijs Universiteit Leiden Permanente nascholing van professionals in het recht Specialisatie & Permanente educatie Civiele Cassatie blok 3
Verdiepingscursus Cassatie in strafzaken in de praktijk
Specialisatie & Permanente educatie Civiele Cassatie blok 4
Maandag 1 juni 2015 van 14.30 tot 21.30 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Woensdag 17 juni van 09.00 tot 21.00 uur, te Leiden 9 PO NOvA
Maandag 26 oktober 2015 van 14.30 tot 21.30 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Vaardigheden - Argumentatieleer: Gelijk hebben én krijgen
Doeltreffend procederen in (civiel) hoger beroep
Actualiteiten Auteursrecht
Woensdag 3 juni 2015, van 9.30 tot 17.15 uur, te Leiden 6 PO NOvA, 6 PE LRGD (Argumenteren, Beroepsvaardigheden)
Donderdag 18 juni 2015 van 13.00 tot 17.15 uur, te Leiden 4 PO NOvA
Verdiepingscursus Praktisch Procederen in IE-zaken Donderdag 4 en 11 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Actualiteiten Internationaal procesrecht: Brussel Ibis Vo: de EEX-Vo ingehaald Vrijdag 5 juni 2015 van 13.00 tot 17.15 uur, te Leiden 4 PO NOvA, 4 KNB
Opleiding Bijzondere curator in jeugdzaken Donderdag 18 en vrijdag 19 juni 2015, te Leiden 15 PO NOvA (Dag 1 – 8 juridisch /Dag 2 – 7 beroepsvaardigheden) 15 MFN (cat. 2)
Basiscursus Aansprakelijkheids-, Schadevergoedings- en Verzekeringsrecht Maandag 22 en 29 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Basiscursus Bouwrecht Dinsdag 9 en 16 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Maandag 2, 9 en 16 november 2015 van 16.00 tot 19.10 uur, te Leiden 8 PO NOvA
Verdiepingscursus Bestuursrechtelijk Bewijsrecht Dinsdag 3 november 2015 van 13.00 tot 17.00 uur, te Leiden 3 PO NOvA
Symposium nieuwe wetgeving KEI Donderdag 19 november 2015, Academiegebouw, te Leiden 6 PO NOvA
Basiscursus Immigratierecht Dinsdag 8 december 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Verdiepingscursus Bestuurlijke voorprocedures in de praktijk
Actualiteiten Gezondheidsrecht Donderdag 17 december 2015 van 14.30 tot 22.00 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Actualiteiten Spoorrecht
Maandag 22 juni 2015 van 10.00 tot 17.15 uur, te Leiden 5 PO NOvA, 5 KNB
Donderdag 11 en 18 juni 2015 van 09.30 tot 17.00 uur, te Leiden 12 VSO/PO NOvA
Actualiteiten IPR – de Internationale echtscheiding
Specialisatieopleidingen
Verdiepingscursus Burgerlijk Procesrecht in de praktijk
Woensdag 24 juni van 14.00 tot 18.15 uur, te Leiden 4 PO NOvA
Specialisatieopleiding Ondernemingsrecht (Leerlijn 3)
Vrijdag 12 en 19 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Verdiepingscursus Mensenrechten en Sociale Zekerheid
Start woensdag 11 februari 2015 van 14.30 tot 21.30 uur, te Leiden 50 PO NOvA, 50 KNB
Woensdag 24 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA
Specialisatie & Permanente Educatie Civiele Cassatieadvocatuur (leerlijn 3)
Verdiepingscursus Huurrecht Vrijdag 12 en 19 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Vaardigheden - Overtuigen op papier Maandag 15 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA (Beroepsvaardigheden, Argumenteren), 5 KNB
Verdiepingscursus Enquêterecht Dinsdag 1 en 8 september 2015 van 15.00 tot 18.15 uur, te Leiden 8 PO NOvA
Start maandag 2 maart 2015 van 14.30 tot 21.45 uur, te Leiden 42 PO NOvA (12 VSO/PO blok 1/ 40 PO blok 2 / 6 PO blok 3, 4 en 5)
Basiscursus Kwekersrecht
Specialisatieopleiding Arbeidsrecht (Leerlijn 6) VERNIEUWD!
Basiscursus Mededingingsrecht
Maandag 21 en 28 september 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Start dinsdag 3 maart 2015 van 14:00 tot 21:30 uur, te Leiden 60 PO NOvA
Dinsdag 16 juni en 23 juni 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Leiden Revisited: een middag terug in de collegebanken
Specialisatiecursus Huurrecht
Vrijdag 25 september 2015 van 17.00 tot tot 20.00 uur, te Leiden 2 PO NOvA, 2 KNB
Voor een volledig overzicht kijkt u dan op onze website www.paoleiden.nl
Start 22 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 20 VSO/PO NOvA, 20 KNB
Specialisatieopleiding Gerechtelijk Deskundige (Leerlijn 16) Start woensdag 16 september 2015 van 14.30 tot 21.30 uur, te Leiden
Cursusaanbod 2015
Juridisch Post Academisch Onderwijs 2015 Opleiding Bijzondere curator in jeugdzaken Donderdag 29 en vrijdag 30 januari 2015, te Leiden 15 PO NOvA (Dag 1 – 8 juridisch /Dag 2 – 7 beroepsvaardigheden) 15 MFN (cat. 2) VOLTEKEND
Specialisatie & Permanente educatie Civiele Cassatie, Blok 2 Cassatie(techniek) Maandag 30 maart en 13 april 2015 van 14.30 tot 21.45 uur, te Leiden 12 PO NOvA
Opleiding Bijzondere curator in jeugdzaken
Basisopleiding Letsel- en slachtofferzaken (Module 3): Civiele aansprakelijkheid
Donderdag 9 en vrijdag 10 april 2015, te Leiden 15 PO NOvA (Dag 1 – 8 juridisch /Dag 2 – 7 beroepsvaardigheden) 15 MFN (cat. 2) VOLTEKEND
Donderdag 12 februari 2015 van 14.00 tot 21.30 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Vaardigheden - Onderhandelen met succes
Specialisatie & Permanente educatie Civiele Cassatie, Blok 1 Appelprocesrecht
Maandag 20 april 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 5 PO NOvA (Beroepsvaardigheden, Argumenteren), 5 KNB
Maandag 2 en 16 maart 2015 van 14.30 tot 21.45 uur, te Leiden 12 VSO/PO NOvA
Basisopleiding Letsel- en slachtofferzaken (Module 4): Psychologische gevolgen van slachtofferschap en hulpverlening
Actualiteiten Vreemdelingenrecht Dinsdag 21 april 2015 van 12.30 tot 17.00 uur, te Leiden 4 PO NOvA
Verdiepingscursus Legal English: Practicing & Drafting Contracts
Verdiepingscursus Straf(proces)recht Dinsdag 19 en 26 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Verdiepingscursus ‘nieuw’ Ontslagrecht Donderdag 21 en 28 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Basiscursus Intellectuele Eigendom voor de praktijk Donderdag 21 en 28 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Verdiepingscursus Finance for Lawyers: Balans- en jaarrekeninglezen voor juristen Donderdag 21 en 28 mei 2015 van 14.30 tot 21.00 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA, 10 KNB
Basiscursus Huurrecht Vrijdag 22 en 29 mei 2015 van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Donderdag 19 maart 2015 van 16.00 tot 21.30 uur, te Leiden 6 PO NOvA
Maandag 11 en 18 mei, 1 en 8 juni 2015 van 14.30 tot 21.00 uur, te Leiden 20 VSO/PO NOvA (10 Juridisch, 10 Vaardigheden, Talen voor advocatuur), 20 KNB
Basiscursus Ambtenarenrecht
Actualiteiten Arbitrage: Het nieuwe arbitragerecht, wat betekent het voor de arbitragepraktijk?
Actualiteiten onroerend goed, civiel en fiscaal
Verdiepingscursus Staatssteun
Woensdag 25 maart 2015, van 09.30 tot 17.15 uur, te Leiden 6 PO NOvA, 3 KBvG
Dinsdag 19 mei 2015 van 16.00 tot 20.00 uur, te Leiden 3 PO NOvA, 3 KNB
Dinsdag 26 mei en 2 juni van 10.00 tot 16.30 uur, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Vrijdag 29 mei en 5 juni 2015 van 10.00 tot 16.30, te Leiden 10 VSO/PO NOvA
Juridisch PAO Opleidingen Symposia
Rechtsgeleerdheid
Bij ons leer je de wereld kennen
Cursussen Incompany
www.paoleiden.nl