Het Jaar van Darwin Door Martin Vlaming , 25 april 2009 Op 12 februari 2009 is het 200 jaar geleden dat Charles Darwin (1809-1882) werd geboren en op 24 november is het 150 jaar geleden dat The Origin of Species werd gepubliceerd. Wereldwijd en dus ook in Nederland wordt dit gevierd. (www.darwinjaar2009.nl)
12 februari en 24 november. Het is twee keer extra feest in 2009. We hebben er namelijk een goedheiligman bij gekregen. Behalve de gebruikelijke feesten als kerst, pasen en sinterklaas komen er hoogtijdagen bij, waarin we misschien chocoladeapen of suikerdinosaurussen op tafel kunnen zetten. Dit alles versierd een vrolijk lintje waarop men lezen kan dat God waarschijnlijk niet bestaat. Dat hebben we allemaal te danken aan het feit dat Charles Darwin precies op z’n 50e een boek publiceerde dat inmiddels mythologische proporties heeft aangenomen. Wereldwijd en ook in Nederland wordt dit gevierd. De website van het Darwinjaar, www.darwinjaar2009.nl is desondanks geen overweldigende gebeurtenis. Lezinkje hier, spreekbeurtje daar, vrijwel allemaal gehouden door slaafse aanhangers van de theorie. Ook is er een irritant lijstje van partners dat niet weg te klikken is. Ronduit knullig is het rubriekje: Vraag het aan Darwin. Dat bestaat uit een aantal domme vragen die op zeer brave wijze beantwoord worden door zeer brave Nederlandse professoren. Niet door Darwin dus zoals ik gehoopt had. De site lijkt zich voornamelijk op kleuters te richten, want enige diepgang kan ik nergens bespeuren. Er is ook een zoekfunctie, maar die geeft alleen maar noemenswaardige resultaten als je het woord Darwin intypt, of evolutie. Een zoekterm als Lamarck leverde niets op. Er wordt nauwelijks enige historische context gegeven en als dat al het geval is, blijkt die in het ergste geval uit apekool te bestaan. Het woord schepping levert één hit op en we komen bij een tekst van het Zoölogisch Museum die ik u niet wil onthouden: “Waren wij en alle dieren en levende wezens vóór hem het product van God's schepping, na hem werden wij het product van evolutie”. Dit soort simpele uitspraken hoort eerder bij een fabrikant van wasmiddelen of wc-eend dan bij een museum met een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid. In Jip en Janneke-taal wordt het merk Darwin in de markt gezet. Dat is een beetje teleurstellend, omdat juist de aanhangers van de evolutietheorie zich beroepen op hun wetenschappelijkheid en de religie verwijten met infantiele praatjes het volk dom te houden. Ik ben geen bioloog en moet voor inhoudelijke zaken afgaan op de conclusies van bevoegde wetenschappers. Ik ben daarbij niet zo geïnteresseerd in het eventuele gelijk van darwinisten dan wel de mensen die in een rechtstreekse schepping door God geloven. Interessanter vind ik de vraag met welk soort middelen de standpunten worden verdedigd en naar buiten gebracht. Wetenschap kenmerkt zich door het noodzakelijke argument. Dat wordt verwerkt in de cerebrale cortex. Ideologie en religie kenmerken zich door het retorische argument dat een beroep doet op andere delen van ons organisme. In werkelijkheid is er niet altijd een strikte scheiding aan te brengen tussen de twee argumentatievormen. Wetenschappers maken soms gebruik van retorische argumentatie, terwijl ideologen als het uitkomt ook deugdelijke argumenten gebruiken. Beide geven een gevoel van waarheid, maar welke vorm van gevoel geven wordt wanneer ingezet? Daar wil ik het over hebben. 1
Religie en wetenschap Religies ontlenen veel van hun succes aan het feit dat een door de gelovigen beleefde waarheid in een mythologische context wordt geplaatst die haar afzondert van concurrerende geloofssystemen. Een algemeen kenmerk van religies is - behalve het geloof in een of ander goddelijk beginsel - dat de geschiedenis ervan begint met het bestaan van een biologische soortgenoot van ons, een mens dus, die behept is met een mysterieuze eigenschap waardoor die net iets minder biologisch wordt en iets meer goddelijk. Men neme een Mozes, een Jezus, een Boeddha of een Zarathoestra. Onduidelijkheden over de “profeet” en eventuele tegenstrijdigheden in zijn vermeende leer zijn voor latere exegeten dikwijls een dankbaar excuus om eigen interpretaties van die leer, of zelfs later bedachte dogma’s voor te stellen als de essentie van de oorspronkelijke leer. Zo wordt de geschiedenis van de leer zelf een onderdeel van de religie. In plaats van een kritische analyse van historische feitelijkheden ontstaat er een soort heilsgeschiedenis met een anachronistisch karakter. Nuchter beschouwd tamelijk toevallige gebeurtenissen (de gewaarwording van Boeddha onder de boom, de kruisdood van Jezus) krijgen met terugwerkende kracht een kosmische dimensie. Ook de uniciteit van de profeten wordt vaak uitvergroot. In Boeddha’s tijd zat half India onder een boom te piekeren. En in het Romeinse rijk hingen er wel meer dissidente mystici aan een kruis te bungelen. Deze feiten zijn nu algemeen bekend, maar brengen de ware gelovigen niet uit hun evenwicht. Voor hen vormt het mythische gegeven bij uitstek een ankerpunt voor een spiritueel besef. Want vragen rond zingeving, verlossing of goed en kwaad zijn niet met de wetten van Einstein of Newton te beantwoorden, al zijn die nog zo waar. Een doorgewinterde materialist die bijvoorbeeld gelooft dat alle materie eender is en alle leven alleen maar het omhulsel is van een willekeurige genetische informatiestreng, kan in principe net zo goed z’n buurman eten als een boerenkool met worst. Daarom is er nog steeds behoefte aan een moreel beginsel dat niet te herleiden is tot de wetenschappelijke waarneming. De scheidslijn tussen religie en wetenschap kan tamelijk troebel zijn. Zo leven er bijvoorbeeld tegenwoordig nog gelovigen die een Babylonische scheppingsmythe uit de 12e eeuw voor Christus of een latere Hebreeuwse variant daarvan – zoals te vinden in het bijbelboek Genesis – houden voor een natuurwetenschappelijk verhaal over het ontstaan van de wereld. Dat is vreemd omdat ze wel klakkeloos geloven dat de aarde om de zon draait, en anderzijds een oude scheppingsmythe die uitgaat van de aarde als centrum van het heelal als een empirische waarheid zien. Het omgekeerde gebeurt ook. Er zijn atheïsten die zich beroepen op de wetenschap en van daaruit de grondwaarden van de religie bekritiseren. Een goed voorbeeld is het verhaal van de Russische astronaut Yuri Gagarin die in 1961 als eerste een rondje in de ruimte om de aarde vloog en uitgeroepen zou hebben: “Ik zie God hier niet!” Zo werd het althans gebracht in de Sovjet-propaganda. Rusland was toen het rijk dat geloofde in de leer van Karl Marx. Overal in dat land waren de religieuze iconen van de gekruisigde Jezus en de heiligen door de beeltenis van Marx, Engels, Lenin en Stalin vervangen. Het materialisme was de staatsdoctrine. Die leer werd verdedigd als wetenschappelijk, want we moeten niet vergeten dat het communisme is voortgekomen uit de idealen van de Verlichting en de Franse Revolutie. Marxisme was wetenschappelijk, want Marx was een wetenschapper. Kritiek werd snel afgedaan als “reactionair”, dat wil zeggen achterlijk. En het meest achterlijke was wel het geloof in een God die niet zintuiglijk waarneembaar was. Het Darwinisme vertoont een paar opvallende overeenkomsten met het Marxisme. Beide stromingen noemen zich wetenschappelijk maar vertonen trekjes van mensverering. De oude Darwin is evenals Marx een soort 19e eeuwse tuinkabouter. De witte baard en het getekende gelaat maakt dit soort mensen tot iconen. En evenals Marx heeft Darwin een beetje het aura
2
van een profeet gekregen. Maar de bijna cultische verering die hem nu ten deel valt, laat zich moeilijk rijmen met het wezen van de Verlichting, waarbij het zou moeten gaan om de ideeën en niet om de personen. Wetenschap kent geen jantje-isme. Als we echt wetenschappelijk waren zouden we het Darwinjaar niet vieren, net zomin als dat we het Stevinjaar vieren (de Nederlander die breuken verving door tienden achter de komma), het Beckerjaar (de Nederlander die op natuurwetenschappelijke gronden een eind maakte aan heksenverbranding), het Lorentzjaar, het Zeemanjaar, het Kamerlingh-Onnesjaar, om even wat geleerden van onze eigen bodem te noemen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de wetenschap. Waarom dan wel een Darwin-jaar? In tegenstelling tot genoemde mensen die een duidelijk wetenschappelijk product hebben geleverd, formuleerde Darwin een speculatieve hypothese over hoe het zou kunnen zitten, met wat leuke voorbeelden (de oorspronkelijke versie op http://embryology.med.unsw.edu.au/pdf/Origin_of_Species.pdf). Het is fijn dat je het boek gratis kunt lezen, en ik kan dat ook aanraden. Want alles draait erom in dit jaar. Maar ik ken niemand die dit werk echt gelezen heeft. Dan hebben we het alleen maar over de eerste editie, want in latere uitgaven worden weer andere dingen beweerd. Darwin in de context De evolutietheorie is zo oud als de mensheid. Als we ons beperken tot de traditie die voor de Europese geschiedenis het meest relevant is, komen we als vanzelf bij het eerder genoemde Babylonische scheppingsverhaal, wat door de Hebreeën enigszins is aangepast. Het is een mythisch verhaal waarin wordt duidelijk gemaakt hoe vanuit chaos orde geschapen wordt door middel van taal (het woord). In de schepping zit een opklimmende reeks: van de schepping van het licht, dan van lagere naar hogere soorten tot uiteindelijk de mens, die op de 6e dag werd geschapen. Op grond van een bijbelse berekening zou de wereld ongeveer 4000 jaar voor Christus ontstaan zijn. Maar belangrijker dan het exacte aantal jaren is de manier waarop met name in Europa vroeger nagedacht werd over de oorsprong van de dingen, en daarmee ook de dieren en de mensen. Plato beweerde dat elk wezen in de waarneembare wereld een afbeelding was van een goddelijk ideaal. Wie de geschriften van de apostel Paulus goed leest, kan bespeuren hoe de filosofie van Plato is doorgedrongen in het Christendom: elk wezen is als het ware een afdruk van een goddelijk idee. Zo was de mens naar Gods beeld geschapen en door het hebben van een geest week hij af van de andere wezens. Naar aanleiding van de ontdekking van het heliocentrisme door Copernicus was Giordano Bruno (zie plaatje) aan het einde van de 16e eeuw tot de conclusie gekomen dat ruimte en tijd oneindig moesten zijn en er dus geen plaats was voor een schepping op een willekeurig tijdstip in de geschiedenis. De geschiedenis zou een voortdurende verandering zijn, die aangejaagd werd door de goddelijke krachten van de materie zelf. De kerk zat niet op zulke conclusies te wachten en in 1600 moest Bruno zijn denkbeelden bekopen met een gruwelijke marteldood. Hij werd in het openbaar verbrand. Toch was als het ware de kogel door de kerk en viel niet meer te stuiten. In de 17e eeuw begon ook op andere terreinen het idee van de statische schepping te wankelen. Niet alleen werden de overeenkomsten tussen de verschillende soorten steeds nauwkeuriger in kaart gebracht, de paleontologie bracht een lange wordingsweg van de aarde aan het licht en er werden fossielen gevonden van dieren die niemand ooit had gezien. In de bijbel werd de dinosaurus niet genoemd, die had ook niet in de ark van Noach gezeten vermoedelijk, net zomin als de bacteriën die Van Leeuwenhoek ging waarnemen. Het evolutionaire perspectief liet tenslotte de stukjes van de puzzel op een nieuwe manier in
3
elkaar passen. Het is overigens een misvatting dat het evolutionaire perspectief zich in de biologie ontwikkeld heeft. Met name in de vroege menswetenschap en de taalkunde stelde men de vraag hoe verschillende culturen of talen zich uit oudere vormen hadden kunnen ontwikkelen. De toren van Babel kwam daarmee als linguïstisch model ter discussie te staan en gold niet langer als bevredigende verklaring voor de oorsprong van de diversiteit aan talen en dialecten. Maar laten we ons hier beperken tot de biologie. In 1749 publiceerde Louis Buffon het eerste deel van zijn Histoire Naturelle, waarin hij vanuit een ontwikkelingsperspectief beschreef hoe soorten in elkaar konden overgaan. Dergelijke ideeën werden ook geuit door de excentrieke Schotse linguïst James Burnett (1714-1799) die veronderstelde dat mensen en primaten een gemeenschappelijke voorouder moesten hebben. Erasmus Darwin, de opa van de latere Charles, was ook deze mening toegedaan. Behalve rechtsgeleerde was Erasmus dichter, vrijdenker en uitvinder. Hij zou een pratende machine hebben gebouwd, een horizontale windmolen en een kopieermachine. Omdat hij weigerde zijn ideeën te patenteren is dit vernuft helaas verloren gegaan. Maar zijn geschriften zijn wel bewaard gebleven. In zijn gedichten bezingt hij sterren die als vuurwerk uiteenspatten en zich samenvoegen, waardoor hij wel wordt gezien als de voorschouwer van de Big Bang. Maar het kan natuurlijk ook een ode zijn aan de raket die hij had uitgevonden: een projectiel dat werkte op de fusie van zuurstof en waterstof. In dit kader is het interessantste zijn grote gedicht uit 1802 getiteld: The Temple of Nature, or, The origin of society. Het is een lofzang op het leven dat zich ontwikkelt van het micro-organisme tot de meest geavanceerde samenleving. In intellectuele kringen rond de Britse Royal Society - een trefpunt van vrijmetselaars, theologen en natuurkundigen - was dit evolutionisme een geaccepteerde zienswijze; alleen waren er nog geen verklaringen voorhanden volgens welke wetmatigheden dat proces zou verlopen. De Franse botanicus Lamarck was de eerste die daarmee kwam. Soorten zouden zich per generatie steeds een beetje aanpassen aan hun omgeving, en die eigenschappen doorgeven aan het nageslacht. Het is ook Lamarck die voor het eerst het begrip “biologie” gebruikte. Helaas is deze man niet op z’n merites beoordeeld, en werd in zijn tijd vanuit politieke kringen tegengewerkt en zwart gemaakt. Volkomen verarmd bij z’n dood werd hij in een soort massagraf gegooid waaruit hij pas later is opgediept. Ik weet niet of zijn werk wel in Engeland werd gelezen in die tijd. Darwin kon volgens mij zoals de meeste Britten geen Frans lezen. De diverse taalgemeenschappen in Europa communiceerden slecht in die tijd. Wat Darwin wel gelezen heeft is het werkje van William Paley, net als het gedicht van zijn opa in 1802 geschreven: Natural Theology: or, Evidences of the Existence and Attributes of the Deity. Paley kan beschouwd worden als een voorloper van de Intelligent Design theorie. Zijn werk gaat terug o.a. op de 17e eeuwse Nederlandse deïst Bernard Nieuwentyt, geneesheer en burgemeester van Purmerend. Zijn werk was in het Frans en het Engels vertaald. De ware Darwin Men leest wel eens dat Darwin eerst een heel gelovig kereltje was, maar op de Galapagos-eilanden opeens het licht zag. De werkelijkheid blijkt iets anders te zijn. Van jongs af aan voelde hij zich al aangetrokken tot natuuronderzoek. Het schilderijtje laat dat zien, evenals in wat voor elitair milieu hij opgroeide. Hoeveel moet het gekost hebben om een olieverfschilderij van dat jochie te maken? Het toenmalig evolutionisme, met een vrijmetselaar-achtig sausje overgoten, was hem met de paplepel ingegoten. Erasmus Darwin was grootmeester van een Schotse loge en in de vrijmetselarij stelde men God als grote Bouwmeester van De Tempel der Natuur. Biologie was in die tijd nog geen zelfstandige
4
discipline; het bestuderen van dieren en planten werd gezien als een liefhebberij in de vrije tijd. Veel natuuronderzoekers hadden een goede functie in de Anglicaanse kerk. Dat leek voor hem een goede optie aangezien hij niet zoals zijn vader arts wilde worden, of jurist zoals zijn opa. Als geestelijke zou hij verzekerd zijn van een status die bij de familie paste en bovendien voldoende tijd overhouden voor zijn gesnuffel in de natuur. Maar de jonge Charles voelde zich weinig aangetrokken tot zulke zekerheden. Hij was een avonturier die droomde van verre reizen naar exotische oorden. Het was dan ook een buitenkansje dat hij met de Beagle mee kon varen op een reis naar de Galapagos-eilanden. Darwin groeide op in een liberale familie waar religie en morele waarden gescheiden waren van natuuronderzoek. Daarom zag hij aanvankelijk de bijbel wel als bron van morele waarden. Maar het idee van een persoonlijke God heeft hem nooit echt bezig gehouden, schrijft hij ergens. Uit de verhalen en zijn geschriften komt hij vooral naar voren als een scherp waarnemer, die simpelweg zoekt naar verklaringen. Meestal ziet hij zelf als eerste de beperking van zijn theorieën. Hij is dan ook nooit een fanatieke dogmaticus geworden die z’n tegenstanders afblaft. Dat zouden anderen wel doen. Eigenlijk is de uitgave van On The Origin of the Species uit1859 ook helemaal geen boek dat hij als af beschouwde. Het was vooral op aandrang van vrienden uitgegeven om landgenoot en goede bekende Alfred Wallace, die op een soortgelijk spoor zat, voor te zijn. Wallace had vanuit Indonesië een artikel naar Darwin gestuurd met globaal hetzelfde ideeën daarin verwoord. Men krijgt de indruk dat Darwin nooit erg tevreden geweest is over On The Origin. Zijn reis naar de Galapagos eilanden was in die tijd al meer dan 20 jaar achter de rug. Hij was zo ziek als een hond in 1859 en er was ook net een kind van hem overleden, waardoor hij de primeur van een algehele evolutietheorie zelf niet belangrijk vond. In later jaren is hij steeds bezig om z’n boek aan te passen en te herschrijven, en soms voel je de twijfel bij hem knagen. De eerste editie werd wisselend ontvangen. De meeste bijval kreeg hij aanvankelijk van de liberale dominees die deze publicatie als volwassen bewijs zagen van Gods hand in de schepping en in overeenstemming met de Natuurlijke Theologie. Ook waren er mensen die vonden dat zijn theorie onvoldoende onderbouwd was. Het is pas daarna geweest dat zijn werk gebruikt werd als een werktuig om de religie en de wetenschap tegen elkaar uit te spelen. Dat is voornamelijk de verdienste geweest van Thomas Huxley, in de wandelgangen later wel Darwin’s buldog genoemd. Darwin zelf is niet zo polemisch. Boven alles is hij een onderzoeker, met originele denkbeelden en een gezonde dosis humor. Zo zou hij in z’n tuin eens een symfonie hebben laten opvoeren voor de regenwormen die er in de grond zaten en die hij als familieleden beschouwde. Alle leven was immers één! Ook heeft hij een sierlijke stijl van schrijven: in enkele zinnen weet hij de essentie van zijn denken te verwoorden in toegankelijke taal: Het oude argument van ontwerp in de Natuur, zoals gegeven door Paley, dat voor mij eerder zo sluitend leek, voldoet niet meer nu de wet van natuurlijke selectie ontdekt is. We kunnen niet langer stellen dat bijvoorbeeld het mooie scharnier van een tweeschalige schelp gemaakt moet zijn door een intelligent wezen, zoals het scharnier van een deur door een mens. Er lijkt niet meer ontwerp in de variabiliteit van organische wezens en in de werking van natuurlijke selectie te zijn dan in de manier waarop de wind waait.
Van de kritiek van dogmatische Christenen en aanhangers van Paley’s deïsme lag hij niet echt wakker. Wetenschappelijke kritiek trok hij zich wel aan. Want niet iedereen vond die natuurlijke selectie overtuigend als verklaring. Wat werd er precies geselecteerd door die Natuur met een hoofdletter? Steeds exemplaren die een minimale fractie anders waren zodat de verschillen op den duur zo groot werden dat er een heel andere soort ontstaan was? Darwin had de notie van natuurlijke selectie afgeleid naar analogie van de kunstmatige
5
selectie, die door mensen werd toegepast door steeds de meest gewenste exemplaren van een soort met elkaar te kruisen. Op die manier kon bijvoorbeeld een vetter varken of een tammere hond gekweekt worden. Hij nam wel aan dat het zo was, maar welke factoren in het varken of de hond die veranderingen bewerkstelligden wist hij niet. De erfelijkheidstheorie van Mendel bleef tot begin 20e eeuw onbekend. Genen kende hij dus niet, en erfelijke eigenschappen werden door hem nog beschouwd als dingen die wat sterker of wat zwakker konden zijn. Op grond van die vooronderstelling beredeneerde de Schotse bouwkundige Fleeming Jenkin in 1867 dat elke willekeurige mutatie in elke latere generatie weer met de helft verdund zou worden en zichzelf dus in de loop der tijd statistisch weer gewoon zou opheffen. Darwin was daarvan zo ondersteboven dat hij aan de zesde druk van On the Origin een hoofdstuk toevoegde waarin hij de inwerking van omgevingsfactoren als extra mogelijkheid invoerde, en zo eigenlijk terugviel op de noties van Lamarck. In feite was zijn wet geen wet meer. Tot het einde van zijn leven heeft hij tevergeefs doorgewerkt om een antwoord te vinden. De apen in de boom Er waren eens wat apen die het plan opgevat hadden naar de maan te gaan. Ze wisten echter niet hoe ze dat aan moesten pakken. De slimste van het stel kwam op het idee om in een boom te klimmen. Hij werd door de anderen toegejuicht als een genie. En eerlijk is eerlijk, hij was dichter bij de maan dan de andere apen. Op den duur werd hij echter moe en viel uit de boom. Een andere aap nam het over, en zocht naar een hogere boom. Hij claimde een belangrijke vooruitgang te hebben geboekt. En eerlijk is eerlijk, hij was dichter bij de maan dan zijn voorganger. Deze parabel illustreert in het kort de geschiedenis van de evolutietheorie. Darwin zelf viel als eerste aap uit de boom toen zijn wet geen wet bleek te zijn maar een interessante gedachte. Nieuwe hoop gloorde toen in 1900 de waarnemingen van Mendel onder het stof vandaan kwamen. Erfelijke eigenschappen waren ondeelbare eenheden. Men noemde ze genen. Omdat ze ondeelbaar waren konden ze niet verdunnen en wel degelijk in volle kracht overerven. Jenkin had ongelijk en de theorie van willekeurige mutatie en natuurlijke selectie was dus helemaal niet weerlegd. Vrolijk gingen de geleerden weer aan de slag. Erfelijkheid werd gecombineerd met wetten die weer met andere wetten verklaard werden en het nieuwe brouwsel heette neodarwinisme. Als bezetenen stortten de evolutionisten zich op erwten en fruitvliegjes. Men kon alle mogelijke mutaties tevoorschijn toveren: gele erwten, groene erwten, bruine erwten, noem maar op. Maar het bleven wel erwtjes. En de fruitvliegjes werden geen vlinders of libelles. Sterker nog, eigenlijk viel de aap opnieuw uit de boom. Via kunstmatige mutatie was men er op een gegeven moment in geslaagd oogloze vliegjes te produceren. Na een paar generaties paren met oogloze vliegjes bleken de nakomelingen plotseling weer ogen te hebben. Deze mutatie had geen miljoenen jaren nodig en leek ook niet toevallig te zijn. Opnieuw klom er een aap in een nog hogere boom, beter gezegd twee apen deze keer. Ze heetten Watson en Crick. In 1953 wisten ze de chemische structuur van het DNA te ontrafelen: de dubbele helix. Deze ontdekking gaf de genetica een scheikundige basis en zo ontstond de moleculaire biologie. De apen kraaiden weer victorie. De oude noties van Darwin werden onmiddellijk gekoppeld aan de moleculair biologische inzichten. En dit leidde tot een nieuwe climax in de geschiedenis van het evolutionisme, het door Francis Crick in 1958 opgestelde centrale dogma van de moleculaire biologie. Het dogma laat zich als volgt samenvatten: DNA => RNA => Eiwitten. Dat wil zeggen dat het DNA wel het RNA bepaalt maar niet omgekeerd. Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen RNA en eiwitten. Om het
6
eenvoudig te zeggen komt het er op neer dat genen allesbepalend zijn voor wat we kunnen zien aan vormen van dieren, mensen, en eigenschappen, en dat die uiterlijke vormen alleen maar de uitkomst zijn van microbiologische processen. Genen dicteren als het ware de verschijningsvorm van de dingen, maar kunnen zelf niet door de omgeving beïnvloed worden. Net zoiets als dat de marxisten zeggen dat het denken van de mensen bepaald wordt door de economische wetten. Bij de darwinisten zijn de wetten biologisch, maar het verhaal blijft hetzelfde. Als we verwonderd zijn over iets en dat niet kunnen reduceren tot een koud materieel verhaaltje, hebben we te maken met een illusie die verklaard kan worden uit de biologie. Dit materialistische dogma wordt gekoppeld aan de Darwin met de lange baard, die dat altijd al beweerd of voorzien zou hebben. Wie dan niet overtuigd is moet wel een religieuze fanaat zijn die niet alleen dom is, maar ook nog een keer gevaarlijk. Religie maakt meer kapot dan je lief is. Een hedendaagse exponent van het materialistisch darwinisme is de bioloog Richard Dawkins (zie plaatje). In 1976 publiceerde hij The Selfish Gene, een boek waarin hij het genetisch determinisme uitbouwt tot een stelsel wat door middel van de zogenaamde “meme” (een verondersteld genetisch cluster) ook cultuur en religie kan verklaren. Als religie bij de mens net als de vleugels van een vogel een evolutionair geven is, moet die man er heel tevreden over zijn, zou je denken: een mens zonder religie is dan immers als een vogel zonder vleugels. Maar nee, hij maakt zich er ontzettend kwaad over. In de huidige tijd is dat meme niet meer functioneel, en zelfs kwalijk. Zo betaalt hij tegenwoordig mee aan teksten op Londense autobussen waarop staat dat God misschien niet bestaat en waarschuwt hij kinderen tegen het kijken of lezen van Harry Potter omdat ze daarvan magisch gaan denken. Dawkins lijkt daarmee te lijden aan een onschuldige variant van het Hitler-syndroom. Hitler was namelijk ook een overtuigd evolutionist. In Mijn Kamp verheerlijkt hij de evolutionaire wetten als de manifestatie van de Voorzienigheid, en meent dat men daar niet op in moet grijpen. Toch kan hij het een paar jaar later niet nalaten om de Voorzienigheid een handje te helpen door de joden uit te roeien met chemische middelen. Ook Dawkins meent dat de evolutie het niet alleen af kan. Dawkins is niet de enige. Zo publiceerde Daniel Dennett in 1995 het boek Darwin’s Dangerous Idea, waarin de religie zo ongeveer als de bron van alle kwaad wordt afgeschilderd, die hij het liefste tot en met de kerstman (waar hij zelf trouwens verdacht veel op lijkt) uitgeroeid zou willen zien. Dennett wordt ook wel de buldog van Dawkins genoemd. Wat deze kruistocht tegen de godsdienst nog met evolutie te maken heeft is mij niet duidelijk. Temeer omdat de toonzetting nogal moralistisch is, en een beetje kwaad. Het valt me ook op bij Nederlandse evolutionisten als Piet Borst of Dick Schwaab, dat ze een nijdige toon krijgen als ze het over religie hebben. De dichtgetimmerde waarheid Misschien heeft het wel met de Verlichting te maken. Volgens bepaalde mensen is het denken in de westerse wereld sinds de Verlichting een open systeem, gebaseerd op de mogelijkheid tot kritische tegenspraak. Dit in contrast met het magisch-religieus denken dat men aantreft bij primitieve volken. Daar hebben we te maken met een gesloten systeem, dat zichzelf via vernuftige drogredeneringen indekt tegen fundamentele kritiek. Hoe werkt zo’n gesloten systeem? Een studie daarover is in de 30-er jaren door de antropoloog Evans-Pritchard verricht bij de Azande in Soedan. Volgens de Azande zouden verborgen krachten het lot van de gebeurtenissen in de wereld bepalen. Om iets over die krachten te weten te komen gebruikten ze een methode van waarzeggerij waarbij een kippetje gif kreeg toegediend. Uit reactie van het dier leidde de medicijnman dan de mystieke oorzaak van de gebeurtenissen af.
7
Nu gebeurde het wel dat de bevinding van de medicijnman in tegenspraak met de daadwerkelijke feiten bleek te zijn. Evans-Pritchard constateerde dat de Azande in zo’n geval niet tot de conclusie kwamen dat de methode niet goed was. Men had een heel arsenaal aan aanvullende verklaringen waardoor de geloofsvoorstellingen werden behoed voor falsificatie. Dit beschermingsmechanisme wordt secundaire elaboratie genoemd. Alle religies en ideologieën staan bol van secundaire elaboratie. Op zich is daar ook niets mis mee zolang het doel van de geloofsvoorstellingen is om troost te bieden of de boel sociaal gezien bij elkaar te houden. Als een drogredenering mensen fluitend de deur uit weet te krijgen is er een duidelijk aantoonbare functie. Dat is een sociale functie, maar geen wetenschappelijke. Wetenschap heeft niet het doel om mensen fluitend de deur uit te krijgen. Bij wetenschap gaat het om waarheidsvinding, en niets dan dat. De praktijk blijkt soms anders te zijn. Evolutionisten hanteren dezelfde methoden als die Afrikaanse toverdokters. Er komt steeds een praatje bij. Het lijkt zo eenvoudig. Willekeurige mutaties en daarna natuurlijke selectie waardoor de meest geschikte soorten overblijven. Maar hoe vindt die natuurlijke selectie dan plaats? De nieuwe mutatie leeft in een omgeving waarin de niet gemuteerde ook nog steeds vrolijk door het leven gaat, want het gemuteerde beestje is een toevalligheid en niet door een bepaalde noodzaak ingegeven. Wat maakt de mutant dan kansrijk? Om die toevallige mutant een kans te geven voerde Darwin het begrip seksuele selectie in. Vrouwtjes zouden liever willen paren met de gemuteerde soort waardoor die eigenschappen op den duur overheersend zouden worden. Maar hebben die vrouwtjes dan een soort zesde zintuig in huis om te weten dat die mutant in de toekomst beter zou kunnen overleven? Darwin moest constateren dat de seksuele voorkeur van de vrouwtjes vaak helemaal niet uitgaat naar de meest aangepaste soort. Het is dus gewoon een aanvullende vooronderstelling (secundaire elaboratie) Maar wat zien we? Door latere darwinisten wordt de seksuele selectie, even hypothetisch als de mutatie zelf, als een mogelijke duiding gebruikt, als een causale variabele dus. De aanvullende vooronderstelling wordt een verklarende factor. Een ander ding is de noodzaak tot natuurlijke selectie. Als alle visjes van dezelfde soort in hetzelfde aquarium zitten onder de goede omstandigheden is er geen noodzaak tot selectie. Iedereen kan zich prima redden. Het wordt anders als de visjes gesplitst worden over twee aquaria waarin de condities, bijvoorbeeld de watertemperatuur, gaan verschillen. In het koudste aquarium overleven relatief meer exemplaren die tegen koud water kunnen en zij produceren nageslacht dat ook tegen kouder water kan. Eigenlijk is dat de klassieke darwiniaanse situatie, en aan de hand van zo’n schoolvoorbeeld wordt het evolutiemodel vaak geïllustreerd. Maar het blijkt dat het ontstaan van nieuwe soorten ook in één en hetzelfde aquarium kan optreden. Bioloog Tijs Goldschmidt ziet in de jaren 80 van de vorige eeuw in het Victoriameer honderden verschillende soorten chichliden rondzwemmen. Het is onwaarschijnlijk dat het Victoriameer ooit zo laag gestaan heeft dat het uit honderden afzonderlijke plasjes bestond. Die verschillende soorten kunnen dus niet meer uit aanpassing aan verschillende omgevingen verklaard worden. De evolutionisten hebben er onmiddellijk een mouw aan gepast. Behalve allopatrische soortvorming (op meerdere plaatsen) blijkt er ook sympatrische soortvorming (op dezelfde plaats) te bestaan. Het begrip seksuele selectie wordt gebruikt als mogelijke verklaring, en er wordt zelfs gesproken van ecologische selectie (nog meer secundaire elaboratie). De visjes worden op mysterieuze wijze aangetrokken tot exemplaren met bepaalde afwijkende kenmerken. Waarom dat zo komt weet niemand. Misschien hebben de vrouwelijke exemplaren een mystieke band hebben met de Voorzienigheid. Interessant is dat veel veranderingsprocessen zich niet geleidelijk voltrekken, maar in heel korte tijdspannes, zoals tegenwoordig ook weer in datzelfde Victoriameer is te zien. Het boek heeft ook een rare titel: Darwin’s hofvijver. De waargenomen feiten kloppen namelijk totaal niet met Darwin’s theorie. Maar niemand die zich daar om bekommert. Het is
8
voor de uitgever belangrijk dat het boek verkoopt, en Darwin verkoopt beter dan God. Zeker bij de intellectuelen. Zo gauw de naam Darwin valt voelen ze zich op hun gemak. Van oorsprong was het de taak van de kerk om God in de markt te zetten. Sluipenderwijs is er een bepaald instituut ontstaan dat op soortgelijke wijze mensen als Darwin in de markt zet. Verkopers die een wetenschappelijk jasje hebben aangetrokken. Evenals bij de religie heb je dan haviken en duiven. En het lijkt erop dat de haviken voortdurend de macht hebben in de darwinistische partij. Ze zijn bepalend in de beeldvorming van waar het merk Darwin voor staat. In de loop der tijd hebben ze een indrukwekkend arsenaal opgebouwd van technieken voor het doodknuppelen van hun vijanden: zachte en harde technieken. Zo beklaagt Stephen Jay Gould (een duif) zich in het artikel Darwinian Fundamentalism uit 1997 erover dat hij door de kliek van Dawkins en Dennett wordt weggezet als een amateuristische broddelaar. Ze noemen zijn werk onwetenschappelijk. Dat is een voorbeeld van een zachte techniek. Een voorbeeld van harde techniek is de volgende. In de jaren 20 van de vorige eeuw baarde de Oostenrijkse bioloog Paul Kammerer wereldwijd opzien met zijn experimenten met de vroedmeesterpad. Dit beestje leeft normaal op het land. Kammerer dwong exemplaren ervan in water te leven. Ik vind het wel een beetje zielig maar dat doet er in dit verband niet toe. Na een paar generaties ontwikkelden de mannelijke exemplaren een soort zwarte uitsteekseltjes aan de poten om zich tijdens het copuleren vast te kunnen zetten in de glibberige ondergrond. Het was een argument voor gerichte, dus niet willekeurige mutatie. Kammerer werd een wereldwijde sensatie, maar in 1926 werd hij in een artikel in het tijdschrift Nature door de Amerikaanse darwinist Noble van fraude beschuldigd. Hij zou door inkt in te spuiten de uitsteekseltjes zelf hebben gecreëerd. Kammerer’s reputatie was vernietigd, en een paar maanden later pleegde hij zelfmoord. De zaak is nooit echt goed opgehelderd, en Kammerers excentrieke levensstijl pleitte tegen hem, zodat hij min of meer als een oplichter de geschiedenis is ingegaan. Feit blijft dat diverse eerdere onderzoeken aan zijn proefdieren (behalve padden ook o.a. hagedissen) geen fraude aan het licht hebben gebracht en zijn bevindingen als totaal nooit zijn gefalsificeerd. Over het algemeen is de zachte tactiek beter. Koppel het darwinisme aan democratie en rationeel denken. Geef mensen het gevoel dat ze slimmer zijn als ze dit product geloven i.p.v. een achterlijke religie. Het Darwinjaar wordt een mager jaar Is er een reden tot feest? De sfeer in het darwinistische kamp doet me het meeste denken aan de Scholastiek uit de 13e eeuw, waar elke nieuwe gedachte getoetst werd aan het oorspronkelijke dogma. Het uitgangspunt is dat de evolutietheorie wetenschappelijk bewezen is en de conclusie is dat alles ermee verklaard kan worden. Dat alles met een oppervlakkigheid waar Donald Duck zich bijna voor zou schamen. Als grote vijand van de wetenschappelijke vooruitgang doemen voortdurend de orthodoxe christenen op. Zo wordt er een soort matrix gehanteerd van wetenschappelijk versus religieus. Die matrix stamt uit het beroemde Oxford debat uit 1860 tussen Thomas Huxley en bisschop Samuel Wilberforce, zeven maanden na het verschijnen van On the Origin. Tegenwoordig wordt dat soms voorgesteld als een overwinning van de wetenschappelijke rede op het clericaal obsurantisme. In werkelijkheid bepleitte die bisschop geen religieus dogma. Hij stelde alleen dat Darwin een speculatieve hypothese had opgesteld, en geen empirisch onderbouwde theorie. Mutatie zou wel tot veranderingen binnen de soorten kunnen leiden, maar het ontstaan van nieuwe soorten als gevolg van dit mechanische achtte hij niet aangetoond. De werkelijkheid is dat Huxley niet het doel had
9
de evolutietheorie te verdedigen tegen religieus dogmatisme. Huxley was een polariserende populist die de wetenschappelijk bedoelde theorie van Darwin inzette als ideologisch wapen. Als je goed naar de foto op de voorgaande pagina kijkt, zie je dat hij hetzelfde platte mondje heeft als Dawkins. Daaraan zijn ze vaak te herkennen. Piet Borst heeft ook zo’n mondje. Dennett overigens niet, die lijkt weer meer op de kerstman. De evolutionisten zijn als parasieten meegelift op het succes van de genetica en de moleculaire biologie. Het feit dat in de genetica revolutionaire vorderingen zijn geboekt versluiert het feit dat de evolutietheorie zelf in 150 jaar geen millimeter verder is gekomen. Zo schrijft moleculair bioloog James Shapiro in 1996 "Er zijn geen gedetailleerde Darwiniaanse verklaringen voor de evolutie van enig fundamenteel biologisch of cellulair systeem, alleen een aantal speculaties die voortkomen uit wensdenken. Het is opmerkelijk dat Darwinisme wordt geaccepteerd als een bevredigende verklaring voor zo’n uitgebreid onderwerp – evolutie – met zo weinig rigoreus onderzoek over de vraag hoe goed de basale these werkt om specifieke gevallen van biologische adaptie of diversiteit te verklaren.” Met andere woorden: als de evolutietheorie echt een theorie is, wat mogen we er wetenschappelijk gezien van verwachten, en hoe verhoudt het zich tot het actuele onderzoek? Het Darwinjaar is een vet jaar In 1988 publiceerden John Cairns, Julie Overbaugh en Stephan Miller in Nature een artikel met de olijke titel The origin of mutants. Hun onderzoek naar het e-coli bacterie heeft behalve toevallige mutaties ook mutaties laten zien die met de beste wil van de wereld niet als toevallig weg verklaard kunnen worden. Deze laatste, zogenaamde adaptieve mutaties zijn onder heel specifieke omstandigheden waargenomen en kunnen ook niet zonder meer op andere levensvormen als bijvoorbeeld giraffen van toepassing worden geacht. Bovendien is tot op heden niet aangetoond dat mutaties daadwerkelijk doelgericht zijn. Aan de andere kant lijkt het ook niet zo te zijn dat het proces helemaal willekeurig verloopt. Zowel het darwinisme als de intelligent design theorie zijn op dit niveau ontoereikend. Het enige dat we kunnen concluderen is dat we eigenlijk nog bitter weinig weten. In een recent artikel (begin 2009) betoogt Shapiro dat ook het centrale dogma van Crick niet klopt met de bevindingen uit de moleculaire biologie. Processen binnen de cel, zowel als communicatie tussen cellen, laten mechanismen zien die fundamenteel in strijd zijn met het centrale dogma. De communicatie tussen DNA, RNA en eiwitten is vele malen complexer dan tot op heden verondersteld. De bacteriën die hij bestudeert, zijn weliswaar klein, maar zeker niet dom. DNA blijkt alles behalve een statisch gegeven te zijn. Er vinden voortdurend reorganisaties plaats waarbij het genetisch materiaal fungeert als de harde schijf bij een computer, die niet alleen informatie afgeeft maar ook nieuwe informatie terugschrijft. Het proces is niet willekeurig, want er is een programma om willekeurige mutaties ongedaan te maken. Het scheikundig proces is een voortdurende uitwisseling van informatie. Op moleculair niveau bestaat informatie uit eiwit-coderingen, zoals dat in computers bestaat uit digitale coderingen die door de juiste programma’s begrepen worden. Op dat niveau is er geen fundamenteel niveau tussen wat een ding als een computer doet, en hoe cellen informatie verwerken. Shapiro schrijft in de eerste plaats in zijn hoedanigheid van moleculair bioloog. En al is hij niet in een religieus of een atheïstisch kamp te plaatsen, toch neemt hij wel een duidelijke positie in binnen de evolutiediscussie, door levende organismen op te vatten als intelligente systemen. Hij keert zich dan ook expliciet tegen het mechanistisch wereldbeeld. Zijn opvattingen zijn nog het beste te begrijpen vanuit de humanistische traditie waarin ook denkers als Averroës, Bruno, Spinoza en Leibzig geplaatst moeten worden. In deze visie is
10
materie en geest één en hetzelfde. De biologische processen zijn tegelijkertijd de informatieverwerking, en hoe dat precies gaat weten we nog nauwelijks. Het evolutionistisch dogma van de willekeurige mutatie beschouwt hij als een overblijfsel uit vervlogen tijden dat hooguit een sta in de weg is voor goed empirisch onderzoek. Slotsom De bijdragen van mensen als Cairns en Shapiro zijn voorbeelden van een gedegen wetenschappelijke benadering zonder ideologische haken en ogen. Interessant is dat in het populaire debat deze mensen nauwelijks genoemd worden. Vermoedelijk komt dat omdat het echte biologische onderzoek op een te hoog abstractieniveau gekomen is, zodat het niet meer interessant is voor een leuke discussie aan de borreltafel. Het gaat over zaken als significante afwijkingen in mutatiegedrag tussen twee populaties die onder strikt gedefinieerde condities gedurende een bepaalde tijd bestudeerd worden. De relatie tussen fenotypische condities (wat je met je ogen kunt zien) en genotypische veranderingen (ingewikkeld onderzoek in het laboratorium) zijn dan vaak zo complex, dat het niet verstandig is om ze in een huis aan huis folder voor of tegen de evolutie op te nemen. Dan liever het gevecht tussen Darwin en God, dat zijn allebei nog een soort tuinkabouters met een lange baard die tot de verbeelding spreken. De ironie van de zaak is natuurlijk dat Darwin er eigenlijk helemaal niet toe doet. Hij heeft geen harde ontdekking gedaan in de orde van een periodiek systeem of een erfelijkheidsleer. Zijn betekenis is meer van maatschappelijk dan van wetenschappelijk belang. Even de feiten op een rij. Ten eerste bestond de notie van evolutie al lang voor Darwin, ten tweede waren er ook tijdgenoten zoals Wallace bezig met de theoretische uitwerking. Ten derde is voor de ontwikkeling van de erfelijkheidsleer en de genetica de evolutietheorie helemaal niet nodig. Ten vierde bestond het materialistisch determinisme van de neodarwinisten al lang voor Darwin. In 1747 schreef Julien Offray de La Mettrie (zie afb.) zijn pamflet L'Homme machine, waarin hij betoogde dat de mens niet meer was dan een biologische robot. Al sinds de oudheid zijn er heel wat pogingen ondernomen om het menselijk bewustzijn te reduceren tot het mechanisme van een klok, een robot, of tot de werktuigen die men in een bepaalde tijd ter beschikking had. De analogie was de machine, en niet de dieren. Een materialistisch wereldbeeld impliceert niet automatisch geloof in evolutie, evenmin als het omgekeerde. Wat overblijft is het paradoxale gegeven dat Darwin tegen wil en dank het boegbeeld is geworden van een ideologie die hij zelf nooit heeft aangehangen. Vermoedelijk zou hij zelf liever herinnerd willen worden vanwege zijn onderzoek naar regenwormen, of z’n studie van de menselijke emotie, maar zo is het niet gegaan. Het werd de evolutietheorie. De geschiedenis van het darwinisme staat in vreemd contrast met het ideaal van de Verlichting, wat uitgaat van de empirische wetenschap om de mensheid te bevrijden van duister bijgeloof en ideologische drogredeneringen. De natuurwetenschap en de technologie hebben ons nieuwe werktuigjes verschaft, maar we blijven tegelijk verlangen naar een mythe die alles verklaart, of dat nu de schepping van Genesis is, of het Boek van Darwin. Uit datzelfde verlangen bij de menselijke soort komt de behoefte tot het hebben van goden en het vereren van helden en tuinkabouters. Zo past ook het darwinjaar in een lange religieuze traditie die zich uitstrekt van de neolitische tijd tot het heden. Virussen evolueren razendsnel, wij totaal niet. In dat opzicht lijkt de mens toch meer op God: “Alles om hem heen verandert, maar Hijzelf verandert niet”
11