capita selecta
Het immuunsysteem van de huid en stereotiepe reactiepatronen bij inflammatoire huidziekten E.H.Jaspars
– De klinische en histologische verschijning van inflammatoire huidziekten is zeer heterogeen. – Desondanks kunnen de meeste inflammatoire dermatosen worden geclassificeerd aan de hand van 5 stereotype weefselreacties: de spongiotische, de lichenoïde, de psoriasiforme, de (vesiculo)bulleuze en de vasculopathische. – Door middel van potente antigeenpresenterende cellen, cytokine- en chemokinecascades en een huidspecifieke, voor cutaan lymfocytair antigeen (CLA) positieve lymfocytpopulatie kan de huid zeer efficiënt reageren op pathogenen die het individu bedreigen. – Inflammatoire huidziekten volgen de regels en routes van de fysiologische ontstekingsreactie, waarbij echter door verschillende oorzaken de immuunrespons inadequaat, versterkt of chronisch kan verlopen. – Bij contactallergisch eczeem, een prototype van spongiotische dermatitis, treedt een afweerreactie op tegen een doorgaans onschuldig antigeen, waarvoor het lichaam is gesensibiliseerd. – Bij een lichenoïde reactie of grensvlakontsteking, zoals erythema multiforme, ‘graft versus host’reactie of lupus erythematodes, is er een directe cytotoxische reactie tegen de basale epitheelcel door verandering van zijn antigene opmaak dan wel door een veranderde immuunrespons. – Bij psoriasis, een voorbeeld van psoriasiforme dermatitis, is de interactie tussen ontstekingscellen, antigeenpresenterende cellen en epitheelcellen verstoord. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:948-55
Ontstekingsprocessen in de huid kunnen zich klinisch en histologisch op velerlei wijze presenteren en daarmee clinicus en patholoog voor een lastige taak stellen. Welbeschouwd is het grote scala aan inflammatoire huidafwijkingen echter herleidbaar tot een beperkt aantal stereotype weefselreacties. De 5 belangrijkste zijn de spongiotische, de lichenoïde, de psoriasiforme, de (vesiculo)bulleuze en de vasculopathische reacties.1 In dit overzicht worden de fysiologische mechanismen van ontsteking in de huid besproken en de eerste 3 stereotype afwijkende weefselreacties die hiervóór genoemd zijn. de afweer van de huid De huid bekleedt het lichaam en beschermt deze tegen invloeden van buitenaf. Onder fysiologische omstandigheden vormen het compacte meerlagige plaveiselepitheel en de hoornlaag van de opperhuid (epidermis) een adequate mechanische barrière. Ceramidebevattende syringolipiden2 die het huidoppervlak waterafstotend maken en antimicrobiële peptiden zoals cathelicidinen, aanwezig in de hoornlaag, zorgen voor extra beveiliging.3 Indien schade aan de huid optreedt en pathogene agentia het weefsel binnendrinVU Medisch Centrum, afd. Pathologie, Postbus 7057, 1007 MB Amsterdam. Mw.dr.E.H.Jaspars, patholoog (
[email protected]).
948
gen, wordt het immuunsysteem geactiveerd. Aspecifieke ontsteking als directe reactie op de weefselschade en specifieke rekrutering van antigeenspecifieke lymfocyten zijn beide van belang voor een effectieve afweer.4 Het immuunsysteem van de huid, ‘homing’ en immuunsurveillance. Overeenkomstig de weefsels van andere lichaamsoppervlakken beschikt de huid over een goed georganiseerd en deels weefselspecifiek afweersysteem. In 1978 introduceerde Streilein de term ‘huidgeassocieerd lymfoïd weefsel’ (‘skin-associated lymphoid tissue’; SALT),5 analoog aan respectievelijk ‘(darm)mucosa-’ en ‘bronchusgeassocieerd lymfoïd weefsel’ (MALT en BALT). In de loop van de jaren is Streileins model op verschillende manieren geïnterpreteerd en gemodificeerd,6 7 maar het basale concept van een orgaanspecifieke afweer met eigen antigeenpresenterende cellen en effectorcellen is gehandhaafd. Het doet wellicht enigszins vreemd aan om de huid als lymfoïd weefsel te beschouwen (figuur 1a), doch de belangrijkste cellulaire componenten voor de immunologische reactie, langerhanscellen (LC’s), lymfocyten, endotheelcellen en epitheelcellen (keratinocyten) zijn altijd aanwezig (zie figuur 1b-e). LC’s zijn dé antigeenpresenterende cellen van de huid. Ze bevinden zich grotendeels in de suprabasale laag van de epidermis, waar ze met hun lange cytoplasma-uitlopers een subtiel netwerk tussen de epitheelcellen vormen (zie figuur 1b). Binnendringende antigene eiwitten worden via de celuitlopers opgepikt, opgenomen in de cel en tot kleine
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
b
c
d
e
a
figuur 1. Histologisch beeld van de huid en het huidgeassocieerde lymfoïde weefsel (SALT): (a) overzicht van niet-afwijkende huid (HE-kleuring), waarin aangegeven de cellulaire componenten van het huidgeassocieerde afweersysteem; (b) keratinocyten, immunohistochemisch aangekleurd (bruin) voor het antigeen keratine AE1/3; (c) langerhanscel, immunohistochemisch aangekleurd voor CD1a; (d) endotheelcellen, aangekleurd voor E-selectine; (e) lymfocyten, aangekleurd voor cutaan lymfocytair antigeen (CLA) (circa 450 maal vergroot).
peptidefragmenten afgebroken (antigeen-‘processing’). Een deel van de peptidefragmenten wordt, gebonden aan HLAmoleculen op het celoppervlak, gepresenteerd aan T-lymfocyten. Indien het antigeen op de LC’s niet herkend wordt door een passende, lokaal aanwezige T-lymfocyt, migreren de LC’s via de dermis en afferente lymfbanen naar een drainerende lymfklier. Aldaar worden naïeve T-lymfocyten die het antigeen herkennen ‘geprimed’, waarna dochterklonen van antigeenspecifieke effector- en ‘memory’-cellen ontstaan. Door interactie met de LC’s verkrijgen de betreffende lymfocyten de zogenaamde huid-‘homing’-receptor (cutaan lymfocytair antigeen; CLA) op hun membraan.8 Onder
fysiologische omstandigheden recirculeren deze lymfocyten via bloed en lymfe en keren daarbij telkens terug naar de huid (‘homing’). Dit wordt mede bepaald door de aanwezigheid van het receptormolecuul voor CLA, het E-selectine (CD62E) op de endotheelcellen van de bloedvaten in de huid.7 9 10 Het recirculatieprincipe van deze ‘huidzoekende’ lymfocyten verzorgt de fysiologische immuunsurveillance van de huid en garandeert een hoge efficiëntie van de afweerreacties in dit orgaan. De rol van de keratinocyt in de specifieke afweer. Als bouwsteen van de opperhuid is de keratinocyt een essentieel onderdeel van de mechanische barrière (zie figuur 1). De laat-
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
949
ste jaren is duidelijk geworden dat deze cel, in reactie op externe stimuli, ook immunoregulatoire stoffen kan produceren die de andere onderdelen van het SALT-weefsel beinvloeden.11 Figuur 2 toont hoe de door de keratinocyt geproduceerde pro-inflammatoire cytokinen, zoals interleukine(IL)-1, tumornecrosisfactor(TNF)-α, IL-6 en IL-12, zowel endotheelcellen, LC’s als lymfocyten kunnen activeren. Dit leidt, mede door verhoogde expressie van homing- en andere adhesiemoleculen, tot een influx van ontstekingscellen. IL-8 (CXCL8) en andere chemokinen geleiden de migratie van de ontstekingscellen door het weefsel. IL-10 en prostaglandinen, als remmers van de cellulaire immuunrespons, beïnvloeden de balans tussen de verschillende typen helper-T-cellen en spelen daarmee waarschijnlijk een belangrijke rol bij de inductie van tolerantie.12 De rol van de keratinocyt als antigeenpresenterende cel is waarschijnlijk beperkt. De cel mist het vermogen tot antigeenprocessing en heeft in tegenstelling tot de LC’s weinig zogenaamde co-stimulatoire moleculen op het oppervlak. Een uitzondering vormen de superantigenen, onder andere van Staphylococcus aureus, die geen processing behoeven en daarmee wel direct via keratinocyten aan T-lymfocyten kunnen worden gepresenteerd.13 Tenslotte kan de keratinocyt ook zelf een doelwit zijn voor cytotoxische lymfocyten bij bijvoorbeeld auto-immuunziekten en door virussen geïnduceerde afwijkingen.
inflammatoire huidziekten: 3 stereotype weefselreacties Vele soorten prikkels kunnen het SALT-weefsel activeren en leiden tot ontsteking in de huid. In het geval van een banale infectie zal de ontstekingsreactie na het opruimen van het infectieuze agens uitdoven. De in de huid aanwezige lymfocyten zullen, bij gebrek aan antigene stimulatie, in apoptose gaan of worden afgevoerd via de afferente lymfbanen en opnieuw gaan recirculeren. Bij andere stimuli, overgevoeligheidsreacties, auto-immuunziekten en bij defecten van het immuunsysteem kan de ontstekingsreactie minder adequaat verlopen en, hoewel dan in principe hetzelfde basispatroon wordt gevolgd, een ander klinisch en histologisch beeld opleveren. De spongiotische weefselreactie. Bij een spongiotische reactie staat intercellulair oedeem in de epidermis (spongiose) op de voorgrond. Waarschijnlijk is spongiose het gevolg van een ontstekingsproces dat zich primair intra-epidermaal afspeelt. Contactallergisch eczeem is een klassiek voorbeeld van deze reactie (figuur 3).10 Het veroorzakend agens bij deze huidafwijking is meestal een hapteen, een klein molecuul zoals nikkel, dat gemakkelijk de hoornlaag penetreert. Het molecuul wordt pas immunogeen als het dieper in het epitheel een verbinding aangaat met een, meestal autoloog, dragereiwit, bijvoorbeeld albumine. Het hapteen-drager-
initiërende gebeurtenis: infectie, auto-immuunreactie, allergeen, noxe
activatie/ migratie
pro-inflammatoire cytokinen (IL-1, IL-6, TNFα) groeifactoren (GM-CSF, IL-3, IL-7) chemoattractieve stoffen (IL-8, TARC, CCL27) ‘down-regulatoire’ cytokinen (IL-10, PGE2, IP10)
activatie
a ICAM-1 HLA-DR
IFNγ IL-2
activatie
activatie chemotaxie
activatie ‘homing’-receptoren
b
c
adhesie, ‘homing’
d
MHC II ICAM-1
figuur 2. Het huidgeassocieerde afweersysteem met vereenvoudigde, schematische weergave van interacties tussen de cellulaire componenten van het huidgeassocieerde lymfoïde weefsel (SALT): (a) keratinocyt; (b) langerhanscel; (c) endotheel; (d) lymfocyt; IL = interleukine; TNF = tumornecrosisfactor; GM-CSF = granulocyt-macrofaagkoloniestimulerende factor; TARC = ‘thymus- and activationregulated chemokine’; CCL = chemokine(C-C-motief )ligand; PGE = prostaglandine E; IP10 = interferon-γ-‘inducible’ 10-kDa-proteïne; ICAM = intercellulair adehesiemolecuul; IFN = interferon; MHC = ‘major histocompatibility complex’.
950
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
infiltraat
lymfoïde cellen
vesikel
spongiose
figuur 3. Spongiotische dermatitis. Histologisch beeld van contacteczeem als voorbeeld van een spongiotische dermatitis (circa 80 maal vergroot). De lymfoïde cellen infiltreren de epidermis (inzet; circa 450 maal vergroot), waarbij spongiose en spongiotische vesikelvorming optreden.
complex bindt zowel aan LC’s als aan keratinocyten en zet deze aan tot productie van pro-inflammatoire cytokinen. Sommige haptenen worden pas na opname en enzymatische verwerking door de LC’s voldoende immunogeen om als allergeen te kunnen werken. Onder invloed van vrijgekomen cytokinen en metalloproteïnasen maken de met antigeen beladen LC’s zich los uit de epidermis, passeren de basaalmembraan en migreren naar afferente lymfvaten. In het parenchym van de drainerende lymfklier presenteren de LC’s het antigeen aan een passende naïeve T-lymfocyt. Deze lymfocyt groeit uit tot een kloon van CLA+-effector- en -memorycellen, waardoor de betreffende persoon gesensibiliseerd is. Bij een hernieuwd huidcontact met het hapteen worden de specifieke T-celklonen dankzij het homingprincipe snel lokaal gerekruteerd en geactiveerd en treedt ter plaatse een heftige ontstekingsreactie op.4 10 Welbeschouwd is contacteczeem een gewone afweerreactie, maar gericht tegen een onschuldig agens. Het is belangrijk dat in een orgaan als de huid, waar een zeer intensief contact met de buitenwereld plaatsvindt, tolerantie voor niet-schadelijke stoffen zoveel mogelijk wordt gehandhaafd. Het opbouwen, behouden en doorbreken van tolerantie is een complex gebeuren en afhankelijk van vele factoren.7 10 Contacteczeem kan in principe bij iedereen optreden, hoewel sommige personen er gevoeliger voor zijn dan andere. De omstandigheden waaronder het allergeen wordt aangeboden zijn daarbij belangrijk. Behalve de dosis, de contacttijd en het huidirriterend vermogen van het allergeen is ook de activatiestaat van de antigeenpresenterende
cel bepalend. Indien de expositievoorwaarden ongunstig zijn en de cellen van de huid reeds geactiveerd zijn, bijvoorbeeld door chronische irritatie, mechanische druk of een onderliggende huidziekte, treedt eerder sensibilisatie op. Voor constitutioneel eczeem gelden dezelfde mechanismen, doch de ziektevoorwaarden zijn hier anders, omdat het afweersysteem bij atopische individuen op diverse punten in aanleg afwijkend is.14 15 Bij de extrinsieke vorm van constitutioneel eczeem, die bij de meeste patiënten voorkomt (70-80%), is er sprake van een IgE-gemedieerde hyperreactiviteit op uitwendige prikkels. De circulerende CLA+-lymfocyten van deze patiënten tonen een verstoorde balans in cytokineproductie, waarbij relatief veel cyto- en chemokinen van het T-helper(Th)-2-type (IL-4, IL-5, IL-13) worden aangemaakt en weinig van het Th1-geassocieerde interferon-γ (IFNγ). Keratinocyten en endotheelcellen van dermale vaten produceren daarbij ‘thymus- and activation-regulated chemokine’, een chemokine dat met name CLA+-Th2-cellen aantrekt.16 De verstoorde Th1-Th2-balans resulteert bij deze patiënten onder andere in een hoge serum-IgE-spiegel en eosinofilie. Daarnaast hebben de LC’s in de huid van deze patiënten een sterke expressie van hoogaffiene IgE-receptoren en komen ze door binding van circulerende IgE-moleculen relatief snel in een verhoogde activatiestaat. Patiënten met constitutioneel eczeem hebben meestal een droge huid als gevolg van een gereduceerde hoeveelheid ceramiden in de hoornlaag,2 hetgeen gepaard gaat met jeuk en leidt tot krabben. De verwijdering van de hoornlaag en de beschadiging van keratinocyten door het krabben, die leidt
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
951
tot productie van pro-inflammatoire cytokinen, levert in combinatie met de reeds geactiveerde LC’s een algeheel verhoogde gevoeligheid op voor allergenen en bacteriële superantigenen, vooral waar de huid dun is, zoals in elleboogplooien en knieholten. De lichenoïde weefselreactie (grensvlakdermatitis). De lichenoïde ontsteking of grensvlakdermatitis behelst een essentieel ander reactiepatroon. Bij deze vorm van ontsteking is er een cytotoxische reactie die primair gericht is tegen de basale cellen van de epidermis. De histologische beelden bij dit type ontsteking kunnen weliswaar zeer wisselend zijn,
maar zij worden altijd gekenmerkt door een ontstekingsinfiltraat op het grensvlak tussen epidermis en dermis met degeneratie of apoptose van basaal gelegen keratinocyten (figuur 4). Van veel vormen van grensvlakdermatitis is de directe aanleiding voor ontsteking nog niet bekend. Een veranderde antigene opmaak van de keratinocyt kan de oorzaak zijn. Zo werd enkele jaren geleden aangetoond dat de grensvlakontsteking bij erythema multiforme vaak het gevolg is van een herpes simplex.17 Het gen voor het virale DNA-polymerase (Pol) blijkt aanwezig in de basale epitheelcellen van de
apoptose
b
c a d figuur 4. Grensvlakdermatitis: (a) histologisch beeld van lichen planus als voorbeeld van een grensvlakontsteking (HE-kleuring, circa 600 maal vergroot). Het aanwezige ontstekingsinfiltraat bevindt zich op het grensvlak van epidermis en dermis en valt de basale keratinocyten aan, die in apoptose gaan, te zien als amorfe roze bolletjes. Het infiltraat dat de basale keratinocyten aanvalt, bestaat overwegend uit (b) cytotoxische (CD8+)-lymfocyten (bruin aangekleurd; circa 600 maal vergroot), die (c) granzym B bevatten, duidend op actieve cytotoxische werking (circa 600 maal vergroot); (d) expressie van actief caspase 3, een eiwit uit de apoptosecascade, bevestigt actieve apoptose van keratinocyten in de basale-cellagen (circa 900 maal vergroot).
952
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
abnormale verhoorning
hyperplasie
infiltraat
a
migrerende granulocyten
munro-abcesje
b figuur 5. Psoriasiforme dermatitis: (a) klassiek histologisch overzichtsbeeld van psoriasis vulgaris, met regelmatige hyperplasie van de epidermis (circa 100 maal vergroot), abnormale verhoorning en infiltratie van ontstekingscellen in de dermis; (b) migratie van ontstekingscellen door de epidermis met ophoping van granulocyten in de hoornlaag (zogenaamd munro-abcesje; circa 600 maal vergroot).
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
953
huidafwijkingen, en het ontstekingsinfiltraat toont een gerestringeerde T-celpopulatie met specificiteit voor Polpeptiden. Een grensvlakontsteking kan ook veroorzaakt worden door een afwijkende afweerreactie. Bij een omgekeerde afstoting (‘graft versus host’-ziekte) na allogene beenmergtransplantatie worden de huidafwijkingen veroorzaakt door donorlymfocyten die de niet-eigen ‘major histocompatibility complex’(MHC)-moleculen op de epitheelcellen van de gastheer herkennen en deze aanvallen.18 Bij lupus erythematodes berust de grensvlakontsteking op verschillende typen auto-immuunreacties. Onder invloed van uv-licht kunnen kernantigenen zoals Ro (SSA) en nucleair ribonucleoproteïne (nRNP) op de epitheliale celmembraan geëxposeerd worden. Circulerende antinucleaire antilichamen bij een patiënt met lupus erythematodes kunnen hieraan binden,19 waardoor ter plaatse ook fagocyterende cellen en het ‘membrane attack complex’ van het complementsysteem worden gebonden en geactiveerd, leidend tot destructie van de epitheelcel. Ook kunnen de circulerende immuuncomplexen aanwezig in het serum, zoals dubbelstrengs(ds)-DNAanti-dsDNA, neerslaan in of nabij de epidermale basaalmembraan en aldaar een ontstekingsreactie in gang zetten. De neergeslagen immuuncomplexen geven bij histologisch immuunfluorescentieonderzoek van de huid een karakteristiek beeld, bekend als een positieve lupusband. De psoriasiforme weefselreactie. De psoriasiforme weefselreactie kenmerkt zich door een regelmatige epitheelhyperplasie met abnormale verhoorning. Epitheelhyperplasie is een algemeen beschermend fenomeen, dat gezien wordt bij velerlei vormen van chronische prikkeling, zoals bij chronisch eczeem, chronische infectie en prurigo nodularis, waardoor keratinocyten worden aangezet tot productie van autologe groeifactoren (zie figuur 2). Bij psoriasis echter, het prototype van deze weefselreactie, zijn de hyperproliferatie en de sterke parakeratotische verhoorning van de epidermis buitensporig (figuur 5). In de loop van de jaren is veel onderzoek verricht naar en gespeculeerd over de pathogenese van deze ziekte.20 Aanvankelijk werd aangenomen dat psoriasis primair veroorzaakt wordt door een gestoorde epitheelproliferatie. Op grond van de waarneming dat immuunsuppressieve middelen, zoals ciclosporine, een gunstig effect hadden op de ziekte, werd aangenomen dat met name activatie van T-lymfocyten in de huid van belang was. Vooral CD8+-T-cellen zouden verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en het persisteren van de huidafwijkingen, waarbij met name geproduceerd IFNγ de keratinocyten zou aanzetten tot de karakteristieke epitheelhyperplasie. Het feit dat sinds kort ook goede resultaten met anti-TNFα-therapie bij psoriasis worden geboekt15 geeft aan dat ook andere componenten van het SALT-weefsel een rol spelen. TNFα is een pluripotent cytokine met overwegend pro-
954
inflammatoire effecten en daardoor vooral van belang in de vroege stadia van de immuunrespons. Uit genetisch onderzoek blijkt dat diverse immuunregulatoire genen betrokken zijn bij de pathogenese van psoriasis, waarvan enkele overigens ook een rol zouden spelen bij constitutioneel eczeem.21 Recent is aangetoond dat de antigeenpresenterende cellen in niet-aangedane huid van psoriasispatiënten in een verhoogde activatiestaat verkeren, hetgeen mogelijk genetisch bepaald is.20 21 In de huid van deze gepredisponeerde individuen worden immunologische reacties daardoor gemakkelijk uitgelokt door tal van stimuli, zoals bacteriële superantigenen, virale infecties, geneesmiddelen, zoals β-adrenerge antagonisten, en autoantigenen.13 20 Ook het ontstaan van nieuwe psoriasisafwijkingen op een beschadigde huid, het koebner-fenomeen, kan verklaard worden door een verlaagde reactiedrempel van het SALT. Bij psoriasis vulgaris komen de huidafwijkingen dan ook vooral voor op plaatsen waar structureel microtraumata optreden, de strekzijden van de ellebogen, de knieën en de billen. Psoriasis guttata, waarbij de afwijkingen verspreid over het lichaam voorkomen, meestal na een bovensteluchtweginfectie, wordt veroorzaakt door streptokokkenspecifieke T-lymfocyten die kruisreageren met epidermale autoantigenen.22 conclusie De huid is een belangrijk onderdeel van het menselijk afweersysteem. Door middel van potente antigeenpresenterende cellen, cytokine- en chemokinecascades en een huidspecifieke CLA+-lymfocytpopulatie kan de huid zeer efficiënt reageren op pathogenen die het individu bedreigen. Inflammatoire huidziekten volgen de regels en routes van de fysiologische ontstekingsreactie, waarbij echter door verschillende oorzaken de immuunrespons inadequaat, versterkt of chronisch kan verlopen. Het type weefselreactie en het beloop van de ziekte worden bepaald door onder andere de aard van het antigeen (pathogeen, autoantigeen, contactallergeen), het functionele fenotype van de antigeenspecifieke T-lymfocyt en de genetische achtergrond van het individu. Inzicht in de basale mechanismen van inflammatoire huidziekten is niet alleen van wetenschappelijke betekenis. Het draagt ook bij aan een goede en gefundeerde vorm van diagnostiek, alsook aan de ontwikkeling van nieuwe behandelingsstrategieën. Dr.T.Rustemeijer, dermatoloog, VU Medisch Centrum, Amsterdam, en prof.dr.C.J.M.van Noesel, patholoog, Academisch Medisch Centrum/ Universiteit van Amsterdam, gaven commentaar op het manuscript. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 8 februari 2006
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
Literatuur 1 2 3 4 5 6 7 8
9 10
11 12
13
14 15 16
17
Weedon D. Histopathology of the skin. 2nd ed. Londen: Churchill Livingstone; 2002. Imokawa G. Lipid abnormalities in atopic dermatitis. J Am Acad Dermatol. 2001;45(1 Suppl):S29-32. Nizet V, Gallo RL. Cathelicidins and innate defense against invasive bacterial infection. Scand J Infect Dis. 2003;35:670-6. Robert C, Kupper TS. Inflammatory skin diseases, T cells, and immune surveillance. N Engl J Med. 1999;341:1817-28. Streilein JW. Lymphocyte traffic, T-cell malignancies and the skin. J Invest Dermatol. 1978;71:167-71. Bos JD, Kapsenberg ML. Het immuunsysteem van de huid. Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:1587-91. Schwarz T. Skin immunity. Br J Dermatol. 2003;149(Suppl 66):2-4. Fuhlbrigge RC, Kieffer JD, Armerding D, Kupper TS. Cutaneous lymphocyte antigen is a specialized form of PSGL-1 expressed on skin-homing T cells. Nature. 1997;389:978-81. Butcher EC, Picker LJ. Lymphocyte homing and homeostasis. Science. 1996;272:60-6. Rustemeijer T, Hoogstraten IMW van, Blomberg BME von, Scheper RJ. Mechanisms in allergic contact dermatitis. In: Rycroft RJG, Menné T, Frosch PJ, editors. Textbook of contact dermatitis. 3rd ed. Berlijn: Springer Verlag; 2001. Steinhoff M, Brzoska T, Luger TA. Keratinocytes in epidermal immune responses. Curr Opin Allergy Clin Immunol. 2001;1:469-76. Weiss E, Mamelak AJ, la Morgia S, Wang B, Feliciani C, Tulli A, et al. The role of interleukin 10 in the pathogenesis and potential treatment of skin diseases. J Am Acad Dermatol. 2004;50:657-75. Yarwood JM, Leung DY, Schlievert PM. Evidence for the involvement of bacterial superantigens in psoriasis and atopic dermatitis and Kawasaki syndrome. FEMS Microbiol Lett. 2000;192:1-7. Leung DY, Boguniewicz M, Howell MD, Nomura I, Hamid QA. New insights into atopic dermatitis. J Clin Invest. 2004;113:651-7. Mease P. TNFalpha therapy in psoriatic arthritis and psoriasis. Ann Rheum Dis. 2004;63:755-8. Uchida T, Suto H, Ra C, Ogawa H, Kobata T, Okumura K. Preferential expression of T(h)2-type chemokine and its receptor in atopic dermatitis. Int Immunol. 2002;14:1431-8. Kokuba H, Imafuku S, Huang S, Aurelian L, Burnett JW. Erythema multiforme lesions are associated with expression of a herpes simplex virus (HSV) gene and qualitative alterations in the HSV-specific T-cell response. Br J Dermatol. 1998;138:952-64.
18 Noesel CJ van, Wit M de, Hollak CE. Graft-versus-host disease: the face of the aggressor. Br J Haematol. 2002;118:932. 19 Furukawa F. Photosensitivity in cutaneous lupus erythematosus: lessons from mice and men. J Dermatol Sci. 2003;33:81-9. 20 Bos JD, Rie MA de, Teunissen MB, Piskin G. Psoriasis: dysregulation of innate immunity. Br J Dermatol. 2005;152:1098-107. 21 Bowcock AM, Cookson WO. The genetics of psoriasis, psoriatic arthritis and atopic dermatitis. Hum Mol Genet. 2004;13(Spec No 1): R43-55. 22 Prinz JC. Psoriasis vulgaris – a sterile antibacterial skin reaction mediated by cross-reactive T cells? An immunological view of the pathophysiology of psoriasis. Clin Exp Dermatol. 2001;26:326-32.
Abstract The immune system of the skin and stereotyped reaction patterns in inflammatory skin diseases – The clinical and histological presentation of inflammatory disease in the skin is exceedingly heterogeneous. – Nonetheless, most inflammatory dermatoses can be classified according to five stereotypical tissue-reaction patterns: the spongiotic, the lichenoid, the psoriasiform, the vesiculo-bullous and the vasculopathic. – By means of potent antigen-presenting cells, cytokine and chemokine cascades and a skin-specific cutaneous lymphocyte antigen (CLA)-positive lymphocyte population, the skin is able to respond very efficiently to pathogens that threaten the individual. – Inflammatory skin diseases follow the rules and routes of the physiological reaction to inflammation but however for various reasons the immune response may be inadequate, enhanced or chronic. – In allergic contact dermatitis, which is a prototype of the spongiotic reaction pattern, the inflammation is directed against an otherwise harmless antigen, for which the body is sensibilized. – Lichenoid dermatitis (like erythema multiforme, graft versus host disease or lupus erythematodes) is based on a primary cytotoxic reaction against the basal epithelial cell, due to alterations in its antigenic make-up or due to an altered immune response. – In psoriasis, an example of psoriasiform dermatitis, the interaction between inflammatory cells, antigen presenting cells and epithelial cells is disturbed. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:948-55
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 29 april;150(17)
955