Richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van inflammatoire darmziekte bij kinderen’ Lissy de Ridder, Edmond H.H.M. Rings en Johanna C. Escher*
Gerelateerd artikel: Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:A1899, A1900
• Een multidisciplinaire werkgroep heeft een evidence-based richtlijn opgesteld voor de diagnose en behandeling van kinderen met inflammatoire darmziekte (IBD). • Zowel de diagnostiek als de behandeling van kinderen met IBD verschilt van die bij volwassenen. • De incidentie van IBD is laag bij kinderen (5,2 per 100.000 per jaar in de leeftijdsgroep van 0-17 jaar), maar de meeste klachten ervan zijn niet specifiek; daarom is het lastig voor huisartsen om de aandoening bij kinderen te herkennen. Voor een juiste diagnose zijn ileocolonoscopie en endoscopie van het bovenste deel van het maagdarmkanaal noodzakelijk, vaak in combinatie met radiologisch onderzoek van de dunne darm. • Bij kinderen en adolescenten met ziekte van Crohn is voedingstherapie de eerste keus voor de inductie van remissie. Als onderhoudsbehandeling dient men vanaf de diagnose immunomodulatoren (azathioprine of mercaptopurine) te geven. • Bij kinderen en adolescenten met colitis ulcerosa is de eerste behandeling met aminosalicylaten. Prednison en/of immunomodulatoren (azathioprine, ciclosporine) zijn geïndiceerd als er onvoldoende respons is op de aminosalicylaten. Een uiteindelijke behandeloptie is colectomie. • De transitie van de pediatrische naar de volwassen vorm van gezondheidszorg verdient speciale aandacht omdat de patiënt en zijn of haar ouders niet graag afscheid nemen van de vertrouwde contacten die zij in de zorg hebben opgebouwd.
*Namens de CBO-werkgroep ‘IBD bij kinderen’, waarvan de volledige samenstelling aan het einde van het artikel staat. Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam. Afd. Kindergeneeskunde, Kinder-MDL (maag-darm-leverziekten): dr. L. de Ridder en dr. J.C. Escher, kinderartsen maagdarmleverziekten. UMC Groningen-Beatrix Kinderkliniek. Afd. Kindergeneeskunde, Kinder-MDL (maag-darm-leverziekten):
De ziekte van Crohn (ZvC) en colitis ulcerosa (CU) zijn chronische inflammatoire darmziekten (IBD). Bij 25-30% van de patiënten presenteert de ziekte zich al voor het 18e levensjaar. Het beloop van IBD wordt gekenmerkt door fases van rust (remissie) afgewisseld met perioden waarin de ziekteactiviteit opvlamt (exacerbatie). De oorzaak van IBD is multifactorieel: bij erfelijke vatbaarheid ontwikkelt het immuunsysteem van de darm een overdreven respons op (meestal niet-pathogene) darmflora. Hiernaast spelen bekende omgevingsfactoren (bijvoorbeeld roken en infecties) en onbekende factoren een rol bij het ontstaan van deze ziekten. In dit artikel geven wij een samenvatting van de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van inflammatoire darmziekten bij kinderen’, waarvan de volledige tekst te lezen is op de website van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) en van het CBO (http:// www.cbo.nl/Downloads/506/rl_ibd_k_08.pdf). Vervolgens bespreken wij de zogenaamde transitie, het proces waarbij de jongere wordt voorbereid op de overstap van de kinderarts MDL naar de MDL-arts voor volwassenen.
prof.dr. E.H.H.M. Rings, kinderarts maagdarmleverziekten. Contactpersoon: dr. J.C. Escher (
[email protected]).
Ziekte van Crohn en colitis ulcerosa
Ziekte van Crohn ZvC kan zich overal in de tractus digestivus manifesteren, van mond tot anus, met discontinue spreiding. Het terminale ileum is bij ZvC de meest NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1898
1
K L I NI SCH E PR AK TI JK
Richtlijnen
K L I NI SCH E PR AK TI JK
FIGUUR 1 Stroomschema bij het vermoeden van een inflammatoire darmziekte bij kinderen, uit de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van inflammatoire darmziekte bij kinderen’ (http://www.cbo.nl/Downloads/506/rl_ibd_k_08.pdf ).
aangedane lokalisatie, namelijk bij ongeveer 75% van de kinderen of adolescenten, meestal tezamen met colitis. Perianale afwijkingen zoals fistels, fissuren of een abces kunnen voorkomen. In de dunne darm kan littekenvorming optreden met als gevolg een stenose. De histologische bevindingen in slijmvliesbiopten laten bij ZvC dezelfde discontinuïteit zien tussen de verschillende biopten, met focale kenmerken, waarbij binnen het biopt wisselende intensiteit van ontstekingsactiviteit bestaat. Granulomen zijn pathognomonisch voor ZvC, maar worden lang niet bij alle patiënten met deze ziekte gevonden. Colitis ulcerosa CU is gelokaliseerd in de dikke darm, maar bij ernstige ontsteking kan ook sprake zijn van enige ontsteking in het terminale ileum. Fistels komen niet en stenoses bijna niet voor. Bij kinderen bestaat 2
meestal (70%) pancolitis, met continue ontsteking vanaf de anus tot het colon transversum of nog uitgebreider. Bij een minderheid van de kinderen is sprake van linkszijdige colitis (uitbreiding van distaal tot en met het sigmoïd of colon descendens) of proctitis (alleen in rectum). Een niet-aangedaan rectum bij komt bij kinderen met CU veel vaker voor dan bij CU op volwassen leeftijd. Onderscheid Bij 10 tot 20% van de patiënten met colitis kan op grond van endoscopisch of histologisch onderzoek geen onderscheid worden gemaakt tussen ZvC of CU en is sprake van ‘niet te classificeren colitis’. In de volgende jaren wordt bij veel van deze patiënten door herhaald endoscopisch onderzoek alsnog vastgesteld of er sprake is van ZvC of CU.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1898
K L I NI SCH E PR AK TI JK
FIGUUR 2 Stroomschema voor de behandeling van een kind met de ziekte van Crohn, uit de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van inflammatoire darmziekte bij kinderen’ (http://www.cbo.nl/Downloads/506/rl_ibd_k_08.pdf ).
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1898
3
K L I NI SCH E PR AK TI JK
Diagnostiek
De incidentie van IBD bij kinderen is laag. In Nederland is deze 5,2 per 100.000 per jaar in de leeftijdsgroep van 0-17 jaar. Hierdoor zullen de meeste huisartsen deze ziektebeelden zelden of nooit zien. De klachten waarmee kinderen met IBD zich presenteren, komen veel voor en worden vaak als ‘functioneel’ beschouwd. Het herkennen van een kind met IBD is dan ook een uitdaging. Een gerichte anamnese, specifieke bevindingen bij lichamelijk onderzoek en aanvullende diagnostiek kunnen leiden tot het vermoeden dat IBD aanwezig is, waarna het kind verwezen dient te worden naar een kinderarts MDL (figuur 1). Bij verdenking van IBD is endoscopie (ileocoloscopie en gastroduodenoscopie) geïndiceerd. Er dienen tenminste 2 biopten per maag- of darmsegment te worden afgenomen. Endoscopie en histologisch onderzoek van de afgenomen biopten leveren informatie op betreffende type, ernst en uitgebreidheid van IBD. Dit is van belang voor de behandeling en prognose van de ziekte. Om activiteit in de dunne darm en complicaties (zoals stenosering, fistel- of abcesvorming) vast te stellen is het bij de ZvC noodzakelijk ook de dunne darm af te beelden, bijvoorbeeld middels MRI, echografie, dunnedarmpassage onderzoek of videocapsule-registratie. Behandeling van kinderen met de ziekte van Crohn
Voedingstherapie Het belangrijkste verschil in behandeling van ZvC bij kinderen vergeleken met volwassenen is de keuze voor voedingstherapie als eerste therapie voor de inductie van remissie bij kinderen. De redenen hiervoor zijn de effectiviteit hiervan, die een behandeling met corticosteroïden evenaart, het positieve effect op de groei en het gebrek aan bijwerkingen. Onder voedingstherapie wordt verstaan het geven van polymere sondevoeding, die gedurende een periode van 6 weken wordt toegediend, al dan niet per sonde. Hierbij mag het kind niets eten of drinken, behalve water. De hoeveelheid voeding wordt door een diëtist berekend op 110-120% van de aanbevolen hoeveelheid energie en eiwit. Na deze 6 weken vindt langzame herintroductie van de normale voeding plaats. De kans op slagen van voedingtherapie wordt aanzienlijk verhoogd bij een goede begeleiding door een diëtist, verpleegkundige of IBD-verpleegkundige. Prednison Als voedingstherapie niet binnen 2-3 weken effect heeft op de klachten, of bij acceptatieproblemen voor deze therapie, wordt in tweede instantie besloten tot behandeling met prednison p.o. Wanneer een patiënt te ziek is om enterale voeding te verdragen, kan direct worden besloten te starten met prednison i.v. De prednison zal, nadat remissie is geïnduceerd, worden afgebouwd in enkele weken. Immuunmodulerende behandeling Naast inductie van 4
remissie is onderhoudsbehandeling middels een immuunmodulerend middel zoals azathioprine geïndiceerd om de kinderen met ZvC in remissie te houden, complicaties van de ziekte te beperken en een goede groei en ontwikkeling te waarborgen. In het stroomdiagram van figuur 2 wordt de medicamenteuze inductie- en onderhoudsbehandeling besproken aan de hand van het al dan niet bereiken van remissie. Immuunomodulerende onderhoudsmedicatie (azathioprine en mercaptopurine) bij kinderen met ZvC zijn prednisonsparend en leiden tot duidelijke vermindering van het aantal exacerbaties. De werkgroep adviseert daarom reeds bij de diagnose te starten met immuunmodulerende therapie. Als tijdens behandeling met prednison toch geen remissie wordt bereikt, is er een indicatie voor inductietherapie met infliximab, vaak gecombineerd met immuunmodulerende onderhoudsbehandeling. In een internationale studie bij kinderen met ZvC werd gerapporteerd dat 59% van de patiënten in remissie is na 3 infusies van 5 mg/kg. Na onderhoudsbehandeling met infliximab (elke 8 weken een infliximabinfusie) gedurende 52 weken was 54% van de kinderen in remissie. Tot voor kort werd geadviseerd bij infliximabbehandeling azathioprine te continueren om antistofvorming te voorkomen. Recent werd gerapporteerd over het hepatosplenisch T-cellymfoom bij jonge patiënten met ZvC, die waren behandeld met de combinatie azathioprine of mercaptopurine en infliximab, een zeer zeldzame, maar meestal fatale maligniteit. Het is op dit moment onduidelijk welke consequenties deze belangrijke informatie heeft voor kinderen die met zowel infliximab als azathioprine worden behandeld. Staken van azathioprine na 3 of 6 maanden gecombineerde behandeling zou kunnen worden overwogen. Behandeling van kinderen met colitis ulcerosa
In het stroomdiagram van figuur 3 worden de behandelingen afhankelijk van het wel of niet bereiken van klinische remissie beschreven. Eerst worden orale aminosalicylaten (sulfasalazine of mesalazine) aanbevolen, in combinatie met rectale toediening van aminosalicylaten. Indien deze behandeling effectief is, kan deze worden gecontinueerd als onderhoudsbehandeling. Bij onvoldoende effect van de aminosalicylaten wordt prednison gegeven. Bij ernstige ziekte die onvoldoende reageert op intraveneuze behandeling met steroïden, dreigt colectomie noodzakelijk te worden. Deze patiënten dienen altijd in een gespecialiseerd centrum, in nauwe samenwerking met de chirurg te worden behandeld. Om colectomie alsnog te voorkomen kan ciclosporine of infliximab worden overwogen. Voor infliximab worden de resultaten van internationaal, prospectief gerandomiseerde onderzoek bij kinderen
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1898
Transitie van kind naar volwassen patiënt
FIGUUR 3 Stroomschema voor de behandeling van een kind met colitis ulcerosa, uit de richtlijn ‘Diagnostiek en behandeling van inflammatoire darmziekte bij kinderen’ (http://www.cbo.nl/Downloads/506/rl_ibd_k_08.pdf ).
afgewacht en momenteel is er nog geen officiële indicatie bij kinderen met CU. Azathioprine wordt geïntroduceerd als steroïdafhankelijkheid dreigt. Naast immuunmodulerende therapie wordt onderhoudsbehandeling met aminosalicylaten aangeraden, vanwege het bij volwassen patiënten aangetoonde profylactische effect op de ontwikkeling van colorectaal carcinoom.
Meer dan de helft van de kinderen bij wie vóór de leeftijd van 18 jaar de diagnose ‘IBD’ wordt gesteld, is op het moment van de diagnose 14-17 jaar. Deze adolescenten worden vaak in eerste instantie door de kinderarts-MDL gezien voor de diagnostiek en behandeling, net als alle jongere kinderen met IBD of het vermoeden daarvan. Wanneer de leeftijd van 18 jaar wordt bereikt en de patiënt formeel volwassen is, dient deze zorg te worden overgenomen door een MDL-arts. Een plotselinge verwijzing kan door het kind, maar ook door de ouders, als zeer onprettig worden ervaren. Jongeren stappen niet graag over naar een arts voor volwassenen, omdat de vertrouwensband en de communicatie met de kinderarts onderdeel zijn van hun behandeling. Ook bij ouders kan er weerstand bestaan om hun kind te laten overstappen naar een arts voor volwassenen, omdat zij vaak een persoonlijke band hebben met de kinderarts, die is ontstaan tijdens een crisis. Met de kinderarts hebben zij de afgelopen jaren hun zorgen gedeeld. Daarnaast kunnen ouders zich buitengesloten voelen door de arts voor volwassenen, wanneer deze alleen informatie geeft met toestemming van de patiënt. Transitie is dus een familiezaak en om de transitie goed te laten verlopen is het belangrijk een plan op te stellen, met daarin aandacht voor alle betrokkenen. In de ideale situatie is sprake van een transitieproces, dat wordt afgesloten met de ‘transfer’, het actuele moment van overdracht. Transitieprotocol De belangrijkste factor voor een geslaagde transitie ligt waarschijnlijk in de erkenning van de noodzaak tot het ontwikkelen van een transitieprotocol. Hierbij dienen zowel het kind als de ouders te worden betrokken en is er bij voorkeur een IBD-verpleegkundige die een centrale rol speelt en aandacht heeft voor zaken als school, familieomstandigheden, psychische gesteldheid, zelfredzaamheid en ziekte-inzicht. De betrokken kinderarts-MDL en MDL-arts dienen samen deze zorg te organiseren. In de meeste centra wordt dit vormgegeven door middel van een transitiepoli, waarbij de kinderarts -en de MDL-arts beiden aanwezig zijn. Een belangrijk onderdeel van het transitieproces is het bespreken door de kinderarts-MDL van het risico van kanker en de hiermee samenhangende noodzaak tot surveillance als de ziekte langer dan 8 jaar bestaat. De feite-
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1898
5
K L I NI SCH E PR AK TI JK
Bij alle medicamenteuze behandelingen is het van belang te onderkennen dat CU, in tegenstelling tot ZvC, te genezen is door colectomie. Bij kinderen met een chronisch persisterende ziekteactiviteit, al dan niet gepaard gaand met steroïdafhankelijkheid, onvoldoende groei, somberheid en chronische anemie, dient colectomie te worden overwogen.
K L I NI SCH E PR AK TI JK
lijke overgang vindt plaats als de patiënt zelfstandig afspraken kan maken, kan overleggen met de behandelaars over het beleid, eigenhandig de medicatie beheert en dus voldoende inzicht heeft in de ziekte en de behandeling. Een minstens even belangrijke voorwaarde is dat zowel de MDL-arts als de patiënt zelf een volledige samenvatting hebben van de ziektegeschiedenis. De CBO-werkgroep ‘IBD bij kinderen’ bestond uit: dr. J.C. Escher, kinderartsMDL, Erasmus Medisch Centrum-Sophia Kinderziekenhuis, Rotterdam (voorzitter); drs. J.W. Hagemeijer, adviseur, Kwaliteitsinstituut voor de
Utrecht Medisch Centrum, Wilhelmina Kinderziekenhuis, Utrecht; M.L. Markus-de Kwaadsteniet, directeur Crohn en Colitis Ulcerosa Vereniging Nederland, Breukelen; drs. G.A. Noorda, verpleegkundig onderzoeker, Universitair Medisch Centrum, Nijmegen; dr. L. de Ridder, kinderarts-MDL, Vrije Universiteit Medisch Centrum, Amsterdam; prof.dr. E.H.H.M. Rings, kinderarts– MDL, Universitair Medisch Centrum, Beatrix Kinderkliniek, Groningen; dr. S.G.F. Robben, radioloog, Academisch Ziekenhuis, Maastricht; dr. J.A.J.M. Taminiau, kinderarts-MDL, Academisch Medisch Centrum, Emma Kinderziekenhuis, Amsterdam; G. Venema-Liefaard, diëtist, Universitair Medisch Centrum, Beatrix Kinderkliniek, Groningen; dr. C.J. van der Woude, MDL-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam.
gezondheidszorg CBO, Utrecht; dr. M.Y. Berger, huisarts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam; dr. G.M. Damen, kinderarts-MDL, Universitair Medisch
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Centrum Sint Radboud, Nijmegen; dr. H.H.F. Derkx, kinderarts-MDL, Academisch Medisch Centrum, Emma Kinderziekenhuis, Amsterdam; drs. J.L.J.
Aanvaard op 28 maart 2010
Deterd Oude Weme, klinisch psycholoog en kinder- en jeugdpsycholoog, Medisch Spectrum Twente, Enschede; dr. A.L.C. Driessen, patholoog, Academisch Ziekenhuis, Maastricht; dr. W.G. van Gemert, kinderchirurg, Academisch Ziekenhuis, Maastricht; dr. R.A. van Hogezand, MDL-arts, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden; drs. F.T.M. Kokke, kinderarts-MDL,
6
Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2010;154:A1898
> Meer op www.ntvg.nl/klinischepraktijk ●
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2010;154:A1898