Het immuunsysteem Prof.dr.ir. Huub F.J. Savelkoul Celbiologie en Immunologie, Wageningen Universiteit (
[email protected])
Het immuunsysteem beschermt tegen lichaamsvreemde stoffen (antigenen die antistofvorming kunnen genereren), zoals infecties met bacteriën, virussen of parasieten en blootstelling aan toxische stoffen die allemaal van buiten komen. Daarnaast ontstaan er ook lichaamsvreemde stoffen uit lichaamseigen cellen (‘modified self’) bij vorming van tumoren of door intracellulaire infecties en ook dan moet het immuunsysteem in actie komen. Aan de andere kant worden we dagelijks ook blootgesteld aan grote hoeveelheden onschuldige maar wel lichaamsvreemde stoffen in de lucht die we inademen of, en vooral, in de voeding die we consumeren. Het immuunsysteem moet deze stoffen ongemoeid laten en dat wordt tolerantie genoemd. Het immuunsysteem van hele jonge kinderen leert al vroeg het onderscheid te maken tussen activatie wanneer dat nodig is en tolerantie wanneer deze activatie niet nodig is. Als het immuunsysteem dit onderscheid niet goed kan maken is er een verhoogde kans op het ontstaan van ziekten, zoals infectieziekten, auto-immuniteit, chronische ontstekingen en (voedsel)allergie. Hoe werkt ons immuunsysteem? Het immuunsysteem werkt 24 uur per dag en op duizenden van elkaar verschillende manieren, toch doet het zijn werk grotendeels onopgemerkt. Eén ding dat ons werkelijk het immuunsysteem doet ervaren is dan wanneer het om een of andere reden in zijn werking faalt. We worden dat ook gewaar als het een neveneffect veroorzaakt dat we kunnen zien of voelen. Hier volgen verschillende voorbeelden: Als je je snijdt dan komen allerhande bacteriën en virussen het lichaam binnen door de wond in de huid. Als je in een splinter grijpt, dan heb je ook nog een vreemd object in je lichaam. Je immuunsysteem reageert en elimineert de binnendringers, intussen heelt de huid en de wond sluit zich. In enkele gevallen mist het immuunsysteem zijn uitwerking en de snijwond raakt geïnfecteerd. De wond gaat ontsteken en vult zich met pus. Ontsteking en pus zijn beide neveneffecten in de werking van het immuunsysteem. Als je door een mug wordt gestoken, dan krijg je een rode en jeukende bult. Ook dat is een zichtbaar teken dat het immuunsysteem zijn werk doet. Elke dag adem je duizenden in de lucht zwevende ziektekiemen (bacteriën en virussen) in. Je immuunsysteem rekent er probleemloos mee af. Zo af en toe dringt er een kiem door die immuunbarrière en dan heb je een kou gevat of, nog erger, heb je griep gekregen. Een verkoudheid of griep is een zichtbaar teken dat het immuunsysteem even heeft gefaald een ziektekiem tegen te houden. Het feit dat je geneest van die verkoudheid of griep is een zichtbaar kenmerk van het feit dat je immuunsysteem in staat is geweest de binnendringer te verslaan door er iets over gewaar te worden. Als je immuunsysteem niets zou doen dan zou je nooit van een verkoudheid of wat dan ook afraken. Elke dag eet je ook wel honderden ziektekiemen op en hiervan zullen de meeste gedood worden door de werking van het speeksel of van het maagzuur. Af en toe slipt er toch eentje door en dan heb je last van voedselvergiftiging. Normaliter zijn er een serie heel duidelijk symptomen als deze immuunbarrière wordt doorbroken: braken en diarree zijn hiervan de meest algemene verschijnselen. Er zijn ook allerhande kwalen bij mensen aan te wijzen waarbij het immuunsysteem op een onverwachte manier of op een onjuiste wijze werkt en er problemen van komen. Sommige mensen hebben last van allergie. Allergieën zijn eigenlijk het gevolg van het feit dat het immuunsysteem te sterk reageert op zaken waarop in het algemeen juist niet gereageerd had mogen worden. Sommige mensen hebben last van suikerziekte (diabetes), doordat het immuunsysteem onnodig cellen in de alvleesklier aanvalt en deze vernietigt. Andere mensen hebben reumatoïde artritis en dan werkt het immuunsysteem afwijkend in de gewrichten. Bij verscheidene ziektes is de oorzaak simpelweg een fout in de werking van het immuunsysteem.
1
Tenslotte merken we dat het immuunsysteem ons weerhoudt dingen te doen die normaliter heilzaam voor het lichaam zouden zijn. Orgaantransplantaties zijn veel moeilijker dan ze zouden moeten zijn doordat het immuunsysteem het getransplanteerde orgaan afstoot. Basiskennis over het immuunsysteem. Wat betekent het als iemand zegt: "Ik voel me ziek vandaag?" Wat is een ziekte? Door te begrijpen welke soorten ziektes er zijn is het mogelijk te zien bij welke soorten ziektes het immuunsysteem de helpende hand biedt. Als je 'ziek' wordt, dan is je lichaam niet in staat correct te functioneren of niet in staat zich vol in te zetten. Er zijn verscheidene manieren om ziek te worden - hier zijn er enkele. Mechanische schade. Als je een been breekt of een pees scheurt, dan ben je 'ziek' (je lichaam is niet in staat voluit te presteren). De oorzaak is makkelijk te onderkennen en ook heel goed zichtbaar. Tekort aan vitamines en/of mineralen. Als je onvoldoende vitamine D binnenkrijgt kan je lichaam calcium (kalk) niet goed verwerken en je krijgt een ziekte die bekend staat als Engelse ziekte (rachitis). Mensen met rachitis hebben zwakke botten (ze breken gemakkelijk) die bovendien vervormen omdat ze niet goed groeien. Als je onvoldoende vitamine C krijgt dan krijg je scheurbuik, waardoor gezwollen en bloedend tandvlees ontstaat, gezwollen gewrichten en blauwe plekken. Als je niet genoeg ijzer binnenkrijgt dan ga je aan bloedarmeode en een tekort aan rode bloedcellen (anemie) lijden, enz. Orgaandegeneratie. In sommige gevallen is een orgaan beschadigd of verzwakt. Een vorm van hartfalen wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door verstopping van bloedvaten die naar de hartspier leiden, zodat deze spier niet voldoende bloed krijgt. Een bepaalde vorm van leverziekte die bekend staat als cirrose, wordt veroorzaakt door schade aan de levercellen (overmatig alcoholgebruik is zo'n oorzaak). Erfelijke ziekte. Een erfelijke ziekte wordt veroorzaakt door een foute code in het DNA. De foutcode veroorzaakt te grote of te kleine aanmaak van bepaalde eiwitten, hetgeen problemen geeft op het celniveau. Albinisme wordt bijvoorbeeld veroorzaakt door een tekort aan het enzym tyrokinase. Het ontbrekende enzym is er de oorzaak van dat het lichaam geen melanine kan maken, het natuurlijk pigment dat zorgt voor haarkleur, oogkleur en het bruin worden. Door dat gebrek aan melanine zijn mensen met dit erfelijke probleem extreem gevoelig voor UV-straling in het zonlicht. Kanker. Af en toe kan een cel zodanig veranderen dat deze zich oncontroleerbaar gaat delen. Cellen in de huid, melanocyten bijvoorbeeld, kunnen door UV zodanig beschadigd raken dat ze kankercellen worden. De zichtbare vorm van kanker, de tumor die dan ontstaat, wordt melanoom genoemd. Infectie door virussen of bacteriën. Als een virus of een bacterie (soms ook algemeen met de term ziektekiem aangeduid) je lichaam binnendringt en zich daar vermenigvuldigt, levert dat normaliter problemen. In het algemeen produceren die ziektekiemen nevenproducten die ons ziek maken. De rijtjesbacterie (Streptococcus) maakt bijvoorbeeld een gifstof (toxine) vrij die de ontsteking in je keel veroorzaakt. Het poliovirus geeft gifstoffen af die zenuwcellen vernietigen, hetgeen vaak leidt tot verlamming. Enkele soorten bacteriën zijn goedaardig of heilzaam (wij hebben bijvoorbeeld miljarden bacteriën in ons darmkanaal en die helpen ons voedsel te verteren), maar heel veel soorten zijn schadelijk als ze in onze bloedsomloop terechtkomen. Virale en bacteriële infecties vormen veruit de meest algemene aanleidingen tot ziekte bij de mens. Ze veroorzaken dingen als verkoudheid, griep, mazelen, bof, malaria, AIDS enz. De taak van je immuunsysteem is je te beschermen tegen dit soort infecties. Immuunsysteem Virussen, bacteriën en parasieten kunnen een gezond mens ziek maken. Een onschuldige neusverkoudheid wordt door een virus verspreid; maag- en darmklachten kunnen worden veroorzaakt door bedorven voedsel. Het menselijk lichaam laat niet zonder protest iets vreemds toe, zeker niet wanneer dit voor het lichaam schadelijk is. Het lichaam heeft een verdedigingssysteem tegen infecties door virussen, bacteriën en parasieten: het afweersysteem, meestal immuunsysteem genoemd. Het immuunsysteem is uniek door zijn vermogen tot specifieke herkenning van een onbeperkt aantal verschillende moleculen. Het immuunsysteem gebruikt dit herkenningsvermogen om de aanwezigheid vast te stellen en vervolgens de verwijdering te bewerkstelligen van virussen, bacteriën, parasieten, cellen die niet in het lichaam thuishoren, zoals transplantaten en tumorcellen. Dit is de basis van onze bescherming. De herkenningstaak wordt uitgevoerd
2
door witte bloedcellen (met name de lymfocyten) en door antistoffen (of antilichamen). Beide kunnen in vrijwel alle weefsels van het lichaam doordringen en specifiek het lichaamsvreemde molecuul herkennen. Deze herkenningstaak is verder geoptimaliseerd door bij een hernieuwd contact met het lichaamsvreemde molecuul, een sneller en hevigere reactie te veroorzaken. Dit heet: immunologisch geheugen. 2
Het totale oppervlak waarmee ons lichaam aan de buitenwereld wordt blootgesteld, bestaat uit 2 m 2 2 huid, 80 m longen en 300 m darmweefsel. Via deze oppervlakken worden we dag in dag uit gebombardeerd met allerlei stoffen. Een deel daarvan is nuttig, zoals voedingsstoffen en zuurstof, maar er zijn ook veel deeltjes die schadelijk voor ons zijn, zoals bacteriën, virussen en gifstoffen. Om te voorkomen dat die schadelijke deeltjes ons ziek maken, hebben we een immuunsysteem. Schadelijke stoffen die door het lichaam worden opgeruimd, worden antigenen genoemd. Ze worden opgenomen door antigeen presenterende cellen. Deze cellen presenteren de antigenen aan T-cellen, met name aan de helper T-cellen (Th) die zo heten omdat ze Bcellen helpen met het maken van antistoffen die aan antigenen kunnen binden. Deze Th-cellen specialiseren zich vervolgens tot Th1-cellen of Th2-cellen. Als je te veel Th1-cellen aanmaakt dan heb je een grotere kans om een auto-immuunziekte te krijgen, zoals suikerziekte. Als je te veel Th2-cellen aanmaakt dan heb je een grotere kans op overgevoeligheidsreacties, zoals allergie. Het immuunsysteem beschermt je op drie verschillende manieren: Het vormt een barrière die voorkomt dat bacteriën en virussen je lichaam binnendringen. Als een virus of een bacterie toch je lichaam is binnengedrongen, dan tracht het immuunsysteem die kiem te detecteren en te elimineren aleer deze zich kan innestelen en voortplanten. Als het virus of de bacterie in staat is zich te vermenigvuldigen en problemen veroorzaakt, is je immuunsysteem verantwoordelijk voor het verwijderen ervan. Het immuunsysteem heeft ook een reeks andere belangrijke taken. Je immuunsysteem kan bijvoorbeeld kanker in een vroeg stadium ontdekken en deze kanker dan ook in veel gevallen uitschakelen. Bacteriën en virussen 13 Wij zijn een veelcellig organisme dat wel uit 10 - 100 biljoen (10 ) cellen bestaat. Bedenk vervolgens dat elke cel een behoorlijk gecompliceerd geheel is. Elke cel heeft een kern, een energievoorziening (mitochondriën), etc. Bacteriën zijn eencellige organismen die veel simpeler zijn. Ze hebben bijvoorbeeld geen kern. Ze zijn misschien maar 1/100 van de grootte van een menselijke cel en hebben afmetingen die liggen in de buurt van 1 mm. Bacteriën zijn helemaal zelfstandige organismen die geweldig kunnen eten en vermenigvuldigen dat lukt hen ook in die met vloeistof gevulde zak, die we ons lichaam noemen. Onder ideale omstandigheden kunnen ze zich heel snel voortplanten. Ze kunnen zich elke 20 à 30 minuten in tweeën delen. Met dat tempo kan één bacterie in luttele uren wel miljoenen nakomelingen produceren, nl. in het geval van 20 minuten wordt dat 23 per bacterie/uur ofwel 23n per bacterie/n uur. Na 10 uur (230) is dat meer dan 1 miljard. Een virus is van een totaal ander slag. Een virus leeft niet echt en daarom rekenen we virussen ook niet tot de organismen. Een virus is niks anders dan een stukje DNA met een beschermend manteltje. Als het virus in contact komt met een cel dan hecht ze zich daar aan vast en spuit zijn DNA (en misschien enkele enzymen) in de cel. Het DNA gebruikt dan de mechanismen binnen die levende cel om nieuwe virusdeeltjes te maken. Eventueel gaat de gekaapte cel doodt en barst open om de nieuwe virusdeeltjes de vrijheid te geven of de virusdeeltjes kunnen zich knopvormig afsnoeren, zodat de cel in leven blijft. In beide gevallen dient de cel als virusfabriek. Antistoffen - antilichamen: Alle antistoffen zijn eiwitten (gammaglobulinen), die 'immunoglobulinen' worden genoemd. Ze worden geproduceerd door witte bloedcellen. Het zijn Y-vormige eiwitmoleculen die kunnen reageren met een specifiek antigeen (bacterie, virus of gifstof). Elk antilichaam heeft (aan de punt van de beide vorken van de Y) een speciaal gebied dat gevoelig is voor een specifiek antigeen en daar dan op een of andere manier mee bindt. Dit zijn de zgn. Fab = fragment antigen-binding sites; de onderkant van de Y is het Fc deel - fragment crystallizable site - dat niet mee helpt aan de herkenning, maar met het koppelen aan specifieke receptoren (FcReceptoren) op o.a. fagocyten en andere cellen (mestcellen bij een allergie). Deze cellen worden hierdoor geactiveerd en aangezet tot vrijmaken van factoren (cytokinen) of mediatoren die de symptomen van allergie veroorzaken. Als een antilichaam bindt aan een gifstof (toxine) dan noemen we het antilichaam een antitoxine. In het algemeen maakt die verbinding de werking van het toxine ongedaan. Als een antistof bindt aan de buitenkant van een virus of aan de celwand van een bacterie dan kan de antistof daarmee verhinderen dat ze
3
door een celmembraan dringen. Als een heleboel antistoffen zich aan een indringer binden dan kunnen ze dienen als een signaal voor het complementsysteem dat de indringer verwijderd moet worden. Witte bloedcellen of leukocyten Neutrofielen - Neutrofielen zijn veruit de meest algemene witte bloedlichaampjes die je in het bloed hebt zitten. Je beenmerg produceert er dagelijks talloos veel en laat ze in de bloedstroom vrij, maar hun levensverwachting is kort - i.h.a. minder dan een dag. Eenmaal in de bloedstroom aangekomen kunnen de neutrofielen door de capillairwand heen in het weefsel komen. Neutrofielen worden aangetrokken door vreemd materiaal, ontstekingen en bacteriën. Bij een splinter of een snee zullen neutrofielen aangetrokken worden door een proces dat chemotaxis wordt genoemd. Veel eencelligen passen ook deze methode toe chemotaxis doet cellen die zich kunnen bewegen gaan in de richting van een hoger wordende concentratie van stoffen. Als een neutrofiel eenmaal een vreemd deeltje of een bacterie heeft gevonden dan zal die neutrofiel dat deeltje omvloeien (ofwel door fagocytose opnemen). Daarbij worden enzymen, waterstofperoxide en andere stoffen vanuit de 'korreltjes' (de vesiculae) in het fagocytoseblaasje (fagosoom) vrij gelaten om zo de bacterie te doden. Op een plek waar massa's bacteriën de kans hebben gezien zich te vermeerderen, zal zich pus (etter) gaan vormen. Pus is niks anders dan en verzameling dode neutrofielen en ander afvalstoffen van cellen. Van alle bloedcellen zijn de macrofagen het grootst. Monocyten worden door het beenmerg afgegeven, komen in de bloedstroom en gaan de weefsels binnen, alwaar ze in macrofagen veranderen. De meeste grensweefsels hebben hun eigen specifieke macrofagen. Alveolaire macrofagen bijvoorbeeld zitten in de longen en houden deze schoon (zij vreten vreemde deeltjes zoals van rook en stof op). Macrofagen worden cellen van Langerhans genoemd als ze in de huid zitten en Kupffer cellen in de lever. Macrofagen zwemmen of kruipen vrij rond. Een van hun taken is het opruimen van dode neutrofielen - macrofagen ruimen ook pus op tijdens het genezingsproces. De lymfocyten werken met de meeste bacteriële en virale infecties, die we binnen krijgen, af. Lymfocyten starten in het beenmerg. Degene die voorbestemd zijn om B-cellen te worden ontwikkelen zich in het beenmerg alvorens in de bloedstroom te komen. T-cellen beginnen ook in het beenmerg maar migreren met de bloedstroom naar de thymus (zwezerik) en rijpen daar uit. T-cellen en B-cellen kom je vaak tegen in de bloedsomloop maar komen toch meer geconcentreerd voor in lymfatisch weefsel zoals de lymfeklieren, de thymus en de milt. Er zit nog heel wat lymfklierweefsel in ons verteringskanaal (plaques van Peyer). B-cellen en T-cellen hebben verschillende taken. Als B-cellen daartoe geprikkeld worden, dan rijpen ze uit tot plasmacellen - dit zijn de productiecellen van de antistoffen. Een specifieke B-cel is afgestemd op een specifieke ziektekiem en als zo'n ziektekiem zich in het lichaam bevindt, dan kloont de B-cel zich en de kloon produceert dan massa's antistoffen, speciaal ontworpen om dié ziektekiem te elimineren. Anderszins storten de T-cellen zich als het ware op (vreemde) cellen en doden die dan. T-cellen die bekend staan als T-killercellen kunnen cellen in je lichaam opsporen die virussen in zich dragen en als ze die eenmaal te pakken hebben worden deze virusdragende cellen gedood. Helper T-cellen worden zo genoemd omdat ze deze killercellen helpen uit te rijpen om virus-geinfecteerde cellen of tumorcellen te doden. Daarnaast geven deze T-cellen hulp aan B-cellen om antistoffen te kunnen uitscheiden en daarmee vreemde antigenen en ziekteverwekkers te kunnen laten verwijderen door macrofagen. Bijzondere T-cellen zijn de Treg die controle uitoefenen op de immuunrespons. T-helpercellen zijn werkelijk heel belangrijk en heel interessant. Ze worden geactiveerd door interleukine-1 van de macrofagen. Als de helper cellen dan geactiveerd zijn dan produceren zij interleukine-2, dan interferon en andere stofjes. Deze stoffen activeren weer de B-cellen zodat zij hun antistoffen gaan produceren. De complexiteit en niveau van wisselwerking tussen neutrofielen, macrofagen, T-cellen en B-cellen is werkelijk zeer opmerkelijk. Omdat witte bloedcellen een zo belangrijke factor zijn in ons immuunsysteem kunnen ze ook dienen als maat voor de gezondheid van het afweersysteem. De belangrijkste cellen die voor immuun activatie en tolerantie-inductie verantwoordelijk zijn, zijn dendritische cellen en T-cellen. Veel dendritische cellen zijn afkomstig van monocyten. De monocyten treden uit de bloedbaan en differentiëren in het weefsel naar dendritische cel. In de darm komen verschillende soorten DC voor: sommige DC stimuleren de differentiatie van T-cellen naar regulatoire T-cellen (Treg) die gekenmerkt worden door de productie van cytokines zoals IL-10 en TGFvoedingsantigenen is gebaseerd. Een andere soort DC in de platen van Peyer in vooral de dunne darm, veroorzaken een T-cel stimulatie en de dan geactiveerde T-cellen kunnen dan uitrijpen tot functionele Th1 of
4
Th2 cellen. Deze Th1 cellen produceren vooral IFN-2 en zijn van belang bij de afweer tegen virusinfecties en tumoren. Th2 cellen daarentegen produceren IL-4, IL-5 en IL-13 en blijken van belang bij antistofproductie maar ook bij de ontwikkeling van allergie. Na intracellulaire bewerking van het opgenomen antigeen of allergeen worden peptide fragmenten gepresenteerd door professionele antigeen-presenterende cellen (APC) in de context van MHC klasse II moleculen (signaal 1) waardoor ook co-stimulatoire moleculen verhoogd tot expressie worden gebracht (signaal 2) en er tevens een palet aan cytokines worden geproduceerd (signaal 3). Deze signalen tezamen bepalen of en hoe de specifieke interacterende T-cel wordt geactiveerd en verder zal differentiëren tot Th1, Th2 of Treg. Wanneer DC een antigeen, zoals een voedingscomponent, opgenomen hebben migreren ze via de drainerende lymfevaten naar de lymfeklieren. In deze lymfeklieren zoeken de DC naar die T-cellen met de passende receptor die de peptiden afkomstig van die voedingscomponent kan binden. Een belangrijke vraag om te stellen over witte bloedlichaampjes (en andere delen van het immuunsysteem) is, "Hoe weet een witte bloedcel wat aan te vallen en waarvan af te blijven? Waarom valt een witte bloedcel niet elke cel in het lichaam aan?" Er is een speciaal veiligheidssysteem ingebouwd in alle cellen en dat heet het Major Histocompatibility Complex (MHC), dat ook bekend staat als het Humaan Leukocyten Antigeen (HLA). Dit systeem bestempeld (in molecuulvorm) cellen in je lichaam als "eigen". Alles wat het immuunsysteem vindt dat niet deze molecuulkenmerken draagt (of wijzigingen daarin) wordt zonder pardon als "niet eigen" beschouwd waar vrijelijk jacht op kan worden gemaakt. Er zijn twee hoofdklassen van MHC eiwitmoleculen - klasse I en klasse II - die de membraan van bijna alle cellen in een organisme omspannen. Bij de mens liggen de verschillende genen voor het maken van deze eiwitmoleculen geclusterd in een zelfde gebiedje op chromosoom 6. Elk gen heeft een ongewoon (groot) aantal allelen (dus alternatieve vormen van een gen). Het resultaat daarvan is dat het zelden voorkomt dat twee mensen een zelfde setje MHC-moleculen zouden hebben, dus een zelfde 'weefseltypering' zouden hebben, zoals men dat in het algemeen uitdrukt. MHC-moleculen zijn belangrijke componenten in de afweer. Ze stellen cellen, die besmet zijn met vreemde indringers, in staat opgespoord te worden door cellen van het immuunsysteem, zoals T-lymfocyten of T-cellen. De MHC-moleculen doen dit door stukjes eiwit (peptiden) van de indringer te tonen (presenteren) op het oppervlak van de cel. De T-cel herkent dat vreemde peptide op het MHC-molecuul en koppelt daaraan, een actie die de T-cel stimuleert de geïnfecteerde cel te vernietigen dan wel te repareren. In niet geïnfecteerde gezonde cellen presenteren de MHC-moleculen peptiden van zichzelf (eigen peptides), waarop de T-cellen normaliter niet reageren. Als dit MHC-systeem echter niet goed functioneert en T-cellen dus reageren op "eigen peptides", dan doet zich een auto-immuunziekte voor. Hoe vaccinaties werken Er zijn heel veel ziektes die, als je ze eenmaal hebt gehad, je nooit meer terug zult krijgen. Mazelen en waterpokken zijn daar een goed voorbeeld van. Wat bij deze ziektes gebeurd is het volgende. De verwekker dringt het lichaam binnen en begint zich daar te vermenigvuldigen. Het immuunsysteem schakelt daarbij naar een hogere snelheid om ze te elimineren. Nu zitten er in je lichaam al B-cellen die dat virus kunnen herkennen en er ook antistoffen tegen kunnen maken. Het zijn er echter maar een paar. Als dus die specifieke ziekte wordt onderkend door deze enkele specifieke B-cellen, veranderen deze B-cellen in plasmacelen, ze klonen zich en beginnen antistoffen naar buiten te pompen. Dit proces vergt tijd, maar de ziekte wordt ingehaald en uiteindelijk uit het lichaam gebannen. Bij de uitbanning van deze ziekte(verwekkers) klonen andere B-cellen zich ook, maar geven geen antistoffen af. Deze tweede voorraad B-cellen blijft jaren in je lichaam (geheugen-Bcellen) en als de ziekteverwekker opnieuw in je lichaam komt dan zorgen deze ervoor dat ze al worden verwijderd aleer ze schade aan kunnen richten. Deze ziekteverwekker-specifieke geheugenvorming geldt voor zowel T-cellen als B-cellen. Een vaccin is een verzwakte vorm van de ziekte(verwekker). Het is of een gedode vorm van de verwekker of het is een minder virulente stam ervan. Als deze verzwakte vormen of restanten ervan in het lichaam komen wordt dezelfde verdedigingsstrategie gehanteerd, maar omdat de verwekker anders of zwakker is, krijg je nauwelijks of geen symptomen van de ziekte. Als nu later de echte ziekteverwekker je lichaam binnenkomt dan is je lichaam onmiddellijk in staat deze te verwijderen. Vaccins zijn er voor allerlei soorten, zowel virale als bacteriële ziekten. Denk maar aan de vaccinaties op het kruisgebouw: DKTP, de cocktail van difterie, kinkhoest, tetanus en polio(myelitis); BMR tegen bof, mazelen en rode hond; Hib tegen Haemophilus influenzae type B, die tegelijk met DKTP wordt gegeven. Veel ziektes kunnen echter niet met vaccins worden voorkomen. De gewone verkoudheid en griep zijn daar twee goede voorbeelden van. De ziekteverwekkers van deze ziekte muteren zo snel of hebben zoveel verschillende stammen in het wild dat het onmogelijk is die
5
allemaal in je lichaam te enten. Elke keer als je griep krijgt heb je met een verschillende stam van dezelfde ziekte te maken.
Conclusie Het immuunsysteem heeft als belangrijkste kenmerken dat het: Bestaat uit een aangeboren en een adaptief deel Het aangeboren afweersysteem reageert snel, niet helemaal effectief, is wel overal aanwezig en reageert steeds op dezelfde wijze Het adaptieve immuunsysteem is bijzonder specifiek voor zelfs kleine onderdelen van ziekteverwekkers, het komt traag op gang maar heeft wel een grote versterking van zijn effectiviteit en er wordt immunologisch geheugen opgebouwd Deze basiseigenschappen komen het best tot uiting bij effectieve vaccinatie tegen ernstige infectieziekten
6