Het honderdjarig bestaan van de Nieuwe kerk van de Hervormde Gemeente te Harlingen herdacht. met bijlage en aantekeningen Leerrede, gehouden op den 10den januari 1875 door H.C. Voorhoeve, Predikant te Harlingen Ten voordele van de Kerkelijke Administratie te Harlingen Harlingen A. Land Ezn te Harlingen
Voorzang Ps. 27:3 Och mogt ik, in die heilige gebouwen, De vrije gunst, die eeuwig hem bewoog, Zijn lieflijkheid en schone dienst aanschouwen! Hier weidt mijn ziel met een verwond‟rend oog! Want God zal mij, opdat hij mij beschutt‟, In ramp en nood versteken in zijn hut, Mij bergen in‟t verborgen van zijn tent, En op een rots verhoogen uit d‟ellend.
Gelezen Ps 84: 2-5
Gezongen Ps. 48: 4,6. Wij o verheven Majesteit! Gedenken uw weldadigheid, In ‟t midden van uw heil‟ge woning, Gelijk uw naam is groote Koning! Bij ons teregt geprezen; Zoo is uw roem gerezen, En bij de volken zeer vermaard, Tot aan het uiterst „ eind der aard. Uw regterhand, die kwaad niet duldt, Is met geregtigheid vervuld Want deze God is onze God, Hij is ons deel , ons zalig lot, Door tijd nog eeuwigheid te scheiden: Ter dood toe zal hij ons geleiden.
1
Hoe liefelijk zijn uw woningen, o Heer der Heirscharen! zoo ooit , dan voegt thans deze ontboezeming van den psalmist, deze toon van Godsverheerlijking. Het is toch heden den maand, waarin vóór honderd jaren op den 1sten Januari 1775 dit fraaie kerkgebouw plechtig ingewijd werd. Konden de jaren die achter ons liggen, spreken, zij zouden getuigen van menigen zegen, in dit bedehuis onder de prediking des evangelies genoten, een zegen, die door het gezang, begeleid door goed orgelspel, verhoogd, en door het ootmoedig Godverheerlijkend gebed vermeerderd werd, het gebed, waardoor de in het gemoed trilden en het stil uitgesproken Amen der gemeente het zegel drukte op de smeekingen, die de Voorzanger in haren naam gedaan had. Ik vertrouw, dat er onder u zijn, die van genoten zegen in dit bedehuis kunnen spreken. Hier ging het licht voor u op. Het was de eerste lichtstraal, die er viel. In het nachtlijk donker uwer ziel. Hier werd het door schuld neergebogen gemoed vertroost, hier werd de traan der bedroefden gedroogd, en overtuiging verstrekt, dat wij door lijden tot heerlijkheid moeten ingaan; hier werden de wapenen tegen de zonde en verzoeking gescherpt en de heilige voornemens opgevat; hier werd de hoop der zaligheid verstrekt en de gemeenschap met onze ontslapen vrienden verhevigd, die voor de troon Gods zijn en hem dienen dag en nacht in zijnen tempel. In dit bedehuis is de naam van de driemaal heiligen God over u uitgeroepen en zijt gij met het heilige water in de ure des doops besprengd en in de christelijke gemeente opgenomen. Hier hebt gij het plegtige: ja! in de ure der belijdenis op de vragen, u gedaan, uitgesproken en u aan uwen Heer en Heiland verbonden; hier hebt gij aan den gewijden disch bij het gebruik van brood en wijn op ootmoedige wijze uwen God gedankt en met onuitsprekelijk gevoel van dankbaarheid gezegd:verbroken ook voor mij, vergoten ook voor mij. Hier werd in het gezang ootmoedig schuld beleden, het gedrukt gemoed getroost, de danktoon aangeslagen ter verheerlijking van God voor al zijn weldaden. Hier werden wij door openbare gebeden gesticht, vertroost, geheiligd. Tegenover die lichtzijde is er veel dat tegen ons getuigt, en op u en mij een donkeren tint werpt. De predikers zullen ootmoedig belijden, dat zij niet altijd opgewekt waren of de waarheid niet altijd in hen leefde, die zij aan de gemeente verkondigden. Waar is de evangelie dienaar, die zich zelven niet van ontrouw beschuldigt ? En als ik mij tot u richt dan weet ik , dat gij gereedelijk toestemmen zult, dat gij menigwerf vergetelijke hoorders waart, en het zaad der prediking op de steenachtige grond viel, door de doornen verstrikt werd, of dat gij onredelijk en bedilziek niet met zachtmoedigheid ontvangen hebt het woord, dat in u geplant werd en uwe zielen kan zalig maken. Maar als predikers en hoorders hunne schuld ootmoedig belijden, dan zullen wij op de regte wijze dit feest vieren. Een feest vieren ter herinnering aan het bestaan eener kerk in onze tijd - dus wordt er gezegd – ene hagelijke onderneming, een gewaagd , roekeloos spel, eigenlijk iets dat verdient meer gelaakt dan geprezen te worden. Een feest voor een kerk, maar weet gij dan niet, prediker!, dat velen met die kerk gebroken hebben:ja, ik weet het, en vrees dat zij ook met den Christus der kerk, den Christus der Heilige Schrift gebroken hebben en zich met eenige begrippen vergenoegen, die geen troost in leven en in steven kunnen geven. Een feest voor een kerk, maar weet gij dan niet prediker! dat velen zich van de bijwoning der openbare godsdienstoefening onttrekken ; ja ik weet het en het smart mij om hunnent wil. dat velen niet te bewegen zijn om onder de prediking van het ernstige en frissche en blijmoedige evangelie te komen.
2
Onze feestviering is daarom met weemoed gepaard; onbezorgd feestvieren kunnen wij niet. Gij die de teekenen der tijden acht geeft, zult begrijpen, dat er soms in mijne reden een toon aangeslagen wordt, die van feestviering verwijderd is. Zal ik mij daarom verontschuldigen? Maar moet dan niet de prediker vóór alle dingen waar en opregt zijn? Het is onverstandig om de oogen voor de teekenen der tijden te sluiten. Het is dwaasheid om toestanden te schetsen, warmede de werkelijkheid een scherp contrast vormt. Het getuigt van lichtzinnigheid, als wij thans nog uitroepen: vrede, vrede, geen !. Gij gevoelt M. H. dat mijn taak voor een feestviering als deze niet gemakkelijk is, en dat het waarlijk geen gemaakte nederigheid is, als ik openlijk verklaar, dat ik geaarseld heb aan het verzoek van Kerkvoogden te voldoen, om bij deze gelegenheid uw Voorganger te zijn. Maar het honderdjarig bestaan van onze schoone kerk geheel ongemerkt voorbij laten gaan , dát kan, dát mocht niet. Ik heb dan ook de taak op mij genomen, vertrouwende op mijnen God, die mij niet beschamen maat steunen, en die voor mijn hart gedurende vele jaren in dit kerkgebouw menigen zegen bereidde. Indien eens de vreugde met den weemoed op zulk eene wijze gepaard ging, dat de gemeente werd gesticht en opgebouwd; indien er eens onder deze prediking bij deze gedachtenisviering één ziel werd getroffen en behouden, Geliefden! dan klinkt er een feesttoon in den aardschen en hemelsche tempel, en dank ik mijnen God voor deze verbeurden zegen. Ik heb tot grondslag van mijn rede de woorden gelegd, die gij vindt: 1 Kon. 8 : 29a. DAT UWE OOGEN OPEN ZIJN NACHT EN DAG OVER DIT HUIS, OVER DEZE PLAATS, VAN WELKE GIJ GEZEGD HEBT: MIJN NAAM ZAL DAAR ZIJN. Het is u bekend, dat de tekstwoorden aan het voortreffelijk gebed ontleent zijn, dat Salomo bij de inwijding van den tempel gedaan heeft. Het is verblijdend als hooggeplaatsten een warm hart voor de openbare godsdienstoefening hebben. Want zijn er niet velen onder den hoogeren stand, die in onze dagen medelijdend nederzien op al hetgeen tot de kerk behoort. Welk een roerend gezicht dan, als een Koning zich aan het hoofd van zijn volk plaatst, om een zegen Gods af te smeeken!. Salomo wierp zich op zijn kniën, breidde zijn handen ui naar den hemel, en sprak het gebed uit, dat door zijnen eenvoud, zijn ootmoed, zijn ruimte van blik treft en roert. Hij meent niet, dat God binnen de enge ruimte van een tempelgebouw gesloten zal kunnen worden. Maar waarlijk, zou God op aarde wonen? Ziet, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden u niet begrijpen, hoe veel te meer dit huis, dat ik gebouwd heb. Toch vraagt hij of God, de hoogverheven God bij menschen wil wonen en hun gebed verhooren. Hij smeekt om de zegen van God, als hij zegt; dat uwe oogen open zijn nacht en dag over dit huis,over deze plaats, van welke Gij gezegd hebt: Mijn naam zal daar zijn. Hij vraagt dat de Heer een waakzaam oog over deze tempel houde, en zijn volk zegene op eene hem gewijde plaats, waar zijn heerlijke naam uitgeroepen wordt.
3
De gemeente heffe den beurtzang aan:
Mannen. Geloofd zij ‟s Vaders eenige Zoon! Hij bragt ons van zijns Vaders troon De rijke zageningen: Hem onze helper in den nood, Hem onze redeer van den dood, Moet al het schepsel zingen Vrouwen. Verlosser, Midlaar, Hoofd en Heer ! Voor U knielt uw gemeente neer Lofzingend in uw woning Eens wordt alom U toegebracht, Lof eer en heerschappij en magt, Zoo heerscht G‟als aller Koning Gemeente Zingt, aard en hemel! zingt uw‟Heer! Het driemaal heilig meld”zijn eer! Zing Hem op hooge toonen! De lof van God vervull‟t heelal, Die is, die was, die komen zal, En onder ons wil wonen.
Naar aanleiding der tekstwoorden ga ik tot u spreken over ONS GEBED VOOR EEN KERKGEBOUW. Wij werpen een blik in het verleden: ; het leggen van den eersten steen en de inwijding van dit kerkgebouw getuigt, dat Gods oogen over dit huis geopend waren. In april van ‟t jaar 1771 werd door het Stedelijk Bestuur besloten, dat de oude kerk wegens bouwvalligheid niet meer voor den dienst geschikt was en derhalve gesloten zou worden. Reeds in de volgende maand werd het besluit genomen, dat de nieuwe kerk, en wel in den vorm van een kruiskerk op de plaats van de oude zou verrijzen. Nadat de noodzakelijke werkzaamheden verricht en eenige hinderpalen uit den weg geruimd waren, werd op maandag de 25ste mei 1772 de eerste steen gelegd. Ten half twee ure waren de heeren Burgemeester, de
>twee voorste heeren Burgemeesters”en herkent weldra in hem Jonkh, van Plettenburg, eerste Burgemeester dezer stad, gemachtigde en vertegenwoordiger van zijn Doorluchtige Hoogheid Prins Willem de Vde.
4
Aan uwe aandacht is niet ontglipt, dat de eerste steen door den Architekt, de zilveren troffel en het fraaie schootsvel op een schotel door een Stadbode werd voorgedragen. Eene onafzienbare menigte bewoog zich als een golvende zee op de straten onzer stad.; de trein in de Hofstraat gekomen, werd door twee trompetters voorgegaan, die het welbekende Wilhelmus van Nassauwen, deden hooren, het Wilhelmus, waarbij het Nederlandsch hart hooger begint te kloppen, en de bede hemelwaarts rijst: O God! bewaar het huis, het dierbaar Vorstenhuis van Oranje-Nassau. Het getal der toeschouwers, die uit alle straten en hoeken en stegen op het kerkhof samengekomen waren en telkens aangroeiden, was zo groot, dat ter nauwernood de Commissie hare plaats kon bereiken. Hier zag men ouden van dagen. met langzamen. voorzichtigen tred vooruitgaan, daar jonge menschen, wier oog van vuur schitterde, terwijl onze Harlinger jongens reeds destijds hunne gewone ons bekende levendigheid en-vrijmoedigheid hadden.. Maar plotseling heerschte er een doodse stilte; het oogenblijk was gekomen, waarop de eerste steen door de Vertegenwoordiger van den Prins aan de Noordoosthoek van de Nieuwe Kerk gelegd werd. Wie twijfelt er aan, of er is eene gepaste toespraak gehouden? Zou niet in menig hart de psalmtoon geruischt hebben, al is het dan ook in de minder vloeijende, soms stotelijke berijming van Petrus Datheen, in onze keurige Psalmberijming aldus overgebracht: Och Heer! geef thans Uw zegeningen ! Och Heer! geef heil op dezen dag ! Och, dat men op deez”eerstelingen Een rijken oogst van voorspoed zag! Zou niet menige vrome bij de voorstelling van het kerkgebouw, dat op de fundamenten stond te verrijzen, de woorden van Israels Koning op de lippen genomen hebben, dat uwe oogen, o God! open zijn nacht en dag over dit huis, over deze plaats, van welke gij gezegd hebt: Mijn naam zal daar zijn ? In dezelfde orde keerde de trein naar het Raadhuis terug Een prachtige maaltijd werd op de groote Raadkamer gehouden, de genoodigden, acht-entwintig in getal, waren “op het deftigst”gekleed, vooral munte de Kolonel der burgerij uit door zijne sierlijke kleeding met zijn echarpe, staf en degen, Maar wie staat daar van den disch op? Wie sluit daar de oogen en vouwt daar de handen? Gij ziet in hem den oudsten leeraar der gemeente Piekenbroek, wiens beeltenis in de kerkeraadskamer hangt (Fredericus Piekenbroek, die 3 Mei 1733 te Goutum en den 19sept. 1734 van daar naar Harlingen beroepen werd) Hij deed het gebed “met toepasselijke woorden naa tijds omstandigheden, nadrukkelijk en welsprekend “ Och ! dat men in onzen tijd het gebed bij de maaltijd niet vergat, als een keur van spijzen ons verkwikt. Maar helaas! in onze dagen heeft menigeen het bidden verleerd, en wordt het als een bewijs van verlichting genoemd en geroemd, dat men niet bidt. Als of het bidden niet het hoogste, het innigste in het leven van den godsdienstigen mensch is! Mijn medemensch! hadt gij vrome Ouders, vergeet het gebed van uwe moeder niet, en herinnert u dat uw vader zijn kniën voor den Heer menigmaal gebogen heeft. Een ongedwongen vrolijkheid heerschte aan de maaltijd, de scherts ontbrak niet, menige dronk werd op verschillende autoriteiten ingesteld, de muzijk der tromppetters werd gehoord, de gasten hebben de maaltijd >>met een zedige vrolijkheidvriendelijk gehouden en het gezelschap eindigde laat in de nacht,””
5
Zoo is de 25ste Mei 1772 een onvergetelijke dag voor de hervormde gemeente te Harlingen. Drie jaar later. Het bouwen van de kerk was gelukkig voltooid. De wensch, dien Nehemia bij de herbouw van den tempel te Jeruzalem had geuit: God van den hemel, die zal het ons doen gelukken, en wij, zijn knechten, zullen ons opmaken en bouwen, was vervuld. Een diep gevoel van afhankelijkheid en een besef van de misbaarheid van den zagen Gods, uitgedrukt in het heerlijk psalmwoord:.. Zoo de Heer het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan,” was in het hart der godvruchtigen. De Nieuwe Kerk was voltooid, naar het oordeel van deskundigen een meesterstuk van bouwkunde, met zijn eigenaardigen kansel, van waar de prediker door ieder kan gezien, en niet moeijelijk verstaan worden, met zijne regelmatigheid en schoone gaanderijen, een sieraad onzer stad. Aldus beschouwde ieder met de hoogste admiratie deze uitmuntend fraaije en nette, (hoewel ook met groote kosten) volbouwde kerk,” De kosten der nieuwe bouwing, grootendeels door de Regering der stad zijn door nogetiaties bij wijze van tontinus als anderszins verkregen. Men leest in de “Hedendaagsche Historie of tegenwoordige staat van alle volkeren, behelsendede beschrijfing der Vereenigde Nederlanden, en wel in ‟t bijzonder van Friesland 1786 II D bl 622. “Bezwaarlijk zal men in Nederland een kerk vinden, die zich van binnen zoo fraai vertoont, vooral wanneer bij avonddienst alle kroonen en blakers met brandende kaarsen vorzien zijn” De kosten van het bouwen der Nieuwe kerk hebben bedragen 110346 Car. glds 12 ST., 12 penn.
De dienst had de Nieuwjaarsdag van 1775, die juist op een Zondag viel, des namiddags ten half twee ure plaats; terwijl de avond-godsdienstoefening gesloten werd. Bij het statig luiden der klok zette de trein zich in “statie en orde”van ‟t Raadhuis in beweging ,voorafgegaan diir de beide stadsboden, op zijde en van achteren de Stads-majoor en adsisstenten de Bevelhebbersbedienden vooraf geplaatst “tot wering van alle desorde en ‟t gepeupel.” Reeds ten 12 uur waren de plaatsen bezet, het getal hoorders was zo groot, dat er naar gissing bijkans 3000 menschen waren. De Doopsgezinden waren in grooten getale gekomen, daar er des namiddags geene dienst in hunne kerk was, men zag er verscheidene “Broeders Lutheranen”ook Roomschen, ja zelfs, gelijk men beweerde 3 á 4 Israëlieten. De Magistraat met de Burgemeesters aan het hoofd en verscheidene andere hooge autoriteiten traden de noorderdeur der kerk binnen, en konden zich door de menigte met moeite een weg tot hunne zitplaatsen banen. Op hetzelfde tijdstip kwamen ook de predikanten, ouderlingen en diakenen uit de consistorie en namen plaats in het doophek. Welk liefelijk gezang klinkt ons daar in de ooren? Zijn dat de Psalmen van Datheen? Neen het is de nieuwe berijming der psalmen. die naar het oordeel van alle bevoegde kunstrechters door kracht, gespierdheid en welluidendheid uitmunt ? Hoort ze zingen: Hoe lieflijk hoe vol heilgenot, O. Heer, der legerscharen God, Zijn bij uw huis en tempelzangen en straks Ps 122. Ik ben verblijd. wanneer men mij Godvruchtig opwekt, zie, wij staan Gereed, om naar Gods huis te gaan. Mag ik naar het goed kerkgezang dezer gemeente oordelen waarvan gij onlangs op het Kerstfeest eene schoone proeve gegeven hebt, dan is er op welluiden wijze gezongen, Het verdient opmerking, dat op dezen dag voor de eerste maal de nieuwe rijmpsalmen in al de kerken van Friesland gezongen en die van Petrus Daten “voor altijd werden afgeschaft”
6
De heer M,A, Adriani, predikant te Maarssen, vroeger Herder en Leraar te Harlingen, heeft een belangrijke leerrede gehouden, Önze Psalmen”ter nagedachtenisviering van het honderd jarig bestaan onzer Psalmberijming Maarsen H.M. Heck 1874.
De Predikant Piekenbroek betrad de kansel. Hij knoopte zijn voorafspraak aan het Bijbelwoord vast: Ziet! het is alles nieuw geworden, en had tot tekst gekozen Joh. 10:22 “het was het feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem. en het was winter.” Zeer gepast en geleidelijk was de behandeling van de tekst; “vele plichtplegingen werden aan de Regering over deze Tempelbouw”gemaakt, terwijl de gemeente krachtig opgewekt werd om veel gebruik van dit nieuwe huis te maken. Tegen 4 uur eindigde de godsdienstoefening; de Regering verliet in dezelfde orde de kerk, en keerde naar Raadhuis terug. Al de gasten, waartoe ook de predikanten, ouderlingen en diakenen behoorden, vereenigden zich ïn de vroedschapskamer, aan een “vriendelijke collatou”waar een keur van spijzen was “gepaard met een aangenaam glas wijn, hetwelk met gepaste vrolijkheid gebruikt werd.” Verplaatst u nog eens op den 1sten januari des jaar 1775 in dit kerkgebouw; de Voorganger eindigt met een dankgebed. Zou de grondtoon van zijn gebed niet deze geweest zijn: Dat uwe oogen open zijn, o God! nacht en dag over dit huis, over deze plaats, van welke gij gezegd hebt: Mijn naam zal daar zijn ? Bij de inwijding van de tempel van Jeruzalem ruischten de heerlijke toonen der muzijk door het gebouw. Het Levitisch zangkoor had zich aan de oostzijde des altaars geschaard, terwijl honderd en twintig proesters met trompetten zich tegenover hen plaatsten. Feestelijk was de plechtigheid die bij de inwijding van het orgel op den 30sten April van het jaar 1776 in dit kerkgebouw plaats greep. Nadat de eerste pijp door Mejonkvrouwe Agatha, dochter van den HoogWelGeboren Heer van Plattenburg op den 11 september van vorige jaar was gezet, werd het orgel op voornoemde datum ingewijd. Door genoemde Freule is het “Eerste Airtje gespeeld, “tgeen eenige tijd door den Stadsschrijfmeester Feddema gecontnueerd werd.” Het feest werd met grooten luister gevierd. Reeds weken te voren had men zich in het zingen van de liederen geoefend, die Doctor Simon Stijl; voor deze gelegenheid gemaakt had, liederen van ëen verheven en uitmuntenden inhoud, door den Organist Siebeda op keurige muzijk gezet. Op het orgel had zich een aantal zangers en zangeressen geschaard, waartoe zich vele Heeren en “Juffers”uit onze stad hadden aangeboden, terwijl nog daarenboven eenige violisten uit Leeuwarden gekomen waren. Het zingen slaagde uitmuntend en maakte diepe indruk. De voorganger bij deze gelegenheid was de heer Lemke tweede predikant dezer gemeente die een treffend woord naar aanleiding van Ps. 144:9 sprak: o God! ik zal u een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument zal ij U psalm zingen. Gregorius Lemke, 13 0ct 1765 van St Anna Parochie hier beroepen. Hij was wegens de provincie Friesland afgevaardigd tot de nieuwe Psalmberijming naar „sHage 12 febr. 1792
Wie zal ontkennen, dat het gezang, door het schoone orgel vergezeld, dat op uitnemende wijze door onzen bekwamen Organist (de heer J. Miedema)bespeeld wordt het godsdienstig gevoel verhoogt en tot verheerlijking van God stemt? Laat ons het orgel horen zingen: Ps 26: 8,7 Wat blijdschap smaakt mijn ziel, Wanneer ik voor U kniel, In ‟t huis, dat Gij U hebt gesticht! Hoe lief heb ik uw woning, De tent, o Hemelkoning! Die G‟, U ter eer hebt opgericht!
7
Daar wordt uw lof verbreid, O. Oppermajesteit! Door mij, die U bemin en acht; Daar zal mijn stem U prijzen, Voor al uw gunstbewijzen, Voor al de wond‟ren uwer magt. Wij hebben een blik in het verleden geworpen, en vragen wanneer mogen wij verwachten, dat Gods oogen over dit huis zullen geopend blijven. Wij zijn een k r u i s k e r k, en dit herinnert den evangelieprediker zijne roeping om niets anders te willen weten dat Jezus Christus en die gekruisigd, en de gemeente om zich met hem om dat kruis te scharen. Het zij verre van mij, dat ik de leer van Jezus, zoo uitnemend door haar inhoud en vorm, of het voorbeeld van Jesus, zoo eerbiedwaardig en heilig in de schaduw wil plaatsen. Maar als het hart door schuldbesef verslagen is, dan gevoelt het allereerst behoefte aan vergeving van zonden door den gekruisigden en verheerlijkten Heiland. Vraagt dan van God om bij licht des H.Geestes een blik in uw hart te slaan en u zelven als een zondaar te leeren kennen. Als gij Jezus Christus als de verzoening uwer zonden aangenomen hebt, dan zult gij zijne leer beter verstaan en kracht en lust ontvangen om de voetstappen des Meesters te volgen. Wij zijn in een huis des gebeds. De Prediking zal vruchtbaarder worden, als zij meer door gebeden voorafgaan en gevolgd wordt. Wie zal het hart voor het Woord Gods openen? Wie zal den hoogmoed fnuiken, wie zal tot ernst stemmen, wie zal om genade roepen, wie zal vooroordelen wegnemen? God, God alleen; hij wil door zijnen Geest in het gemoed werken. Wij hebben goede moed, omdat wij aan de kracht des H. Geestes gelooven , die verlicht en vernieuwt en naar God leert vragen. Wij hebben goede moed, omdat wij ons op de stem van het geweten beroepen en vertrouwen, dat het geweten aan de prediking van het volle en heerlijke evangelie getuigenis zal geven. Wij hebben het honderdjarig bestaan van onze kerk herdacht. Ook dit schone gebouw zal eenmaal oud worden en verdwijnen. Maar het evangelie des Koningrijks blijft in der eeuwigheid . Zalig die het gelooven, troost, hun nooit ontrooven. Kerkgebouwen storten eenmaal in, maar de tempel des H.Geestes, welke is in de gemeente van Jezus Christus, blijft. Kerkgenootschappen verdwijnen, maar de gemeente des Heeren is onvergankelijk. Mijn Medemensch! bij zooveel wat u ontzinkt en teleurstelt bouwt op den eeuwigen God en op Jezus Christus zijnen Zoon. De oude kerk, de Dom van Almenum genoemd, was bouwvallig geworden. nadat zij naar vermoedelijke gissing vóór 1000 jaren gesticht was in 775, dat jaar hierinnert ons aan de strijd des geloofs, dien trouwe evangelieboden tegen het heidendom in Friesland gestreden hebben. Bij Winsemius, Kroniek van Friesland bl7 vind ik het volgende. Naar men meldt “zou de Bisschop Bonifatius van Utrecht naar Friesland reizende om hetzelve tot het Christen geloof te bekeren toen Radboud, de tweede van dien naam, de laatste koning van Friesland was, in het jaar 754 eerst in Almenum zijn aangekomen en zou de eerste en overste potentaat dien Karel de Groote naar Friesland zond, in of omtrent het Jaar 777 te Stavoren aangekomen en vandaar naar Almenum gereisd zijn Het bestaan van Almenum dagtekent dus van zeer vroegen tijd. Gustavus Forteman koos de plaats om aldaar, in het jaar 777, den eersten Christelijke Tempel of Kerkte bouwen, die aan St. Michiel werd toegewijd.
8
Uit het bovenstaande werk: Hedendaagse Historie enz. blijkt dat de Noormannen vermoedelijk het jaar 900 de voornaamste stichters geest zijn van die buurt, waaruit Harlingen ontstaan is. Omstreeks 1234 begon men die buurt te vergrooten en schijnen zij stadsprovilegien verkregen te hebben; weldra werd deze stad bekend onder de naam Harus, of ook Harlinga (later Harlingen.) Die namen zijn uit twisten ontstaan tusschen adelijke geslachten Harns en Harliga, die ieder het recht eischte om de stad een benaming te geven. Vandaar dat de boeren nog zeggen, als er markt te Harlingen is, dat ze gaan naar “Harns” In 1580 werd Harlingen aan de oostzijde uitgelegd en werd de K e r k v a n A l m e n u m binnen de stad betrokken of besloten, Die kerk was de D o m k e r k v a n A l m e n u m.
Onze voorouders knielden voor Wodan en Thor, den dondergod, en vereerden zeegoden en zeegodinnen. Maar God heeft zich over Friesland ontfermd, en gaf in het hart van evangelieboden in Engeland en Ierland, om tot het heidenen van Nederland te gaan. Vreeselijk was de strijd, hardnekkig de tegenstand; Radboud, Koning van Friesland was een beslist voorstander en een moedige verdediger van het heidendom. De grond werd langzamerhand bereid. Eligius, Wilfred, Egbert en Wigbert hebben voorbereidend gewerkt, later gevolgd doorWillibrord, de Aartsbisschop van Friesland, Wulflan, die met grooten zegen in deze gewesten arbeidde, en Bonifatius, de begaafde en welsprekende prediker. Voor de derde maal kwam hij in Friesland, waar hij Radboud II een heftigen vijand van het Christendom ontmoette. Doch met onbezweken trouw bleef hij arbeiden. Zijn hart drong hem om in de omstreken van Dokkum het evangelie te verkondigen. De wildrollende oogen der Friesche heidenen voorspelden hem niets goeds. Eensklaps werd hij overvallen, de trouwe getuige werd met bijna allen die hem omringden vijftig in getal vermoord. Het bloed der martelaren heeft den Frieschen bodem doorweekt. Vergeet het niet Christenen ! schaamt u het evangelie niet, en blijft getrouw aan den Christus der Heilige Schrift. Salomo bad met zijn ruim hart voor de heidenen, dat zij mochten komen en bidden in dit huis, opdat alle volkeren der aarde den naam des Heeren kennen om hem te vreezen. Vroeger hadden hier bidstonden voor de uitbreiding van Gods Koningrijk plaats. Wel was het getal van hen die de bidstonden bezochten, niet groot, maar toch waren vrienden en vriendinnen uit Hervormden, Doopsgezinden en Lutherschen, wier hart voor het Koningkrijk God warm klopte. Sinds eenige jaren hebben die bidstonden uit gebrek aan belangstelling opgehouden. O mocht de Heer den Geest des Gebeds voor heidenen en mohamedanen en Israël over ons uitstorten! Gelijk Israël eene roeping had om de kennis van den eenigen waarachtigen God te bewaren en als kostbare nalatenschap aan de nakomelingen over te geven, rust op de nedelandsche Christenheid de verplichting om het evangelie van Jezus Christus aan Indië te brengen. Friesche Christenen!, vergeet den warme zendingsijver van uwen Willibrord, uwen Wulfram, uwen Bonifatius niet. 1775 - 1875 . Welk een verschil! Toen de warme belangstelling bij de grooten en aanzienlijken van onze stad in de ingewijding dezer kerk, en thans – ik ga niet verder, de vergelijking van het heden met het verleden doet pijn: Weemoed vervult het hart. Ons rest niets anders dan het gebed: o God! Doe al wat groot en aanzienlijk is in onze stad nederbuigen voor U, den welzaligen God en voor Jezus Christus de Heiland en Heer! 7 mei 1778 was de dag, waarop de trouwe Piekenbroek in zijnen Heer ontsliep. En ook wij hopen eenmaal in dien Heer te ontslapen, steunende alleen op de trouw en de genade van onzen God en het kruis van Jezus Christus, Laat ons voortgaan zoolang het dag is, te strijden,
9
te lijden, te werken , te bidden en van God te smeken dat zijne oogen dag en nacht open zijn over dit huis, over deze plaats, van welke hij gezegd heeft‟‟Mijn naam zal daar zijn, open zijn dag en nacht over den tempel der christelijke gemeente. Laat ons voortgaan te bouwen op het fundament, dat gelegd is, hetwelk is Jesus Christus,goud en zilver en kostelijke steenen, totdat wij vermoeid en afgemat het hoofd op de stervendponde geloovig en kalm nederleggen. Wat is dit? Waar is hij= In het hemelsche Jeruzalem is geen tempel, want de Heer, de Almachtige God is hun tempel, en het Lam. A m e n.
Nazang Gez 96.
B IJ L A G E In rei memoriam. De heer P. Greidanus Goslings, secretaris der Stad heeft de welwillendheid gehad. om mij het dokument, dat in de Bijlage vervat is, ten gebruike af te staan, terwijl ik mijn Vriend, de heer R.A. de Ruiter grooten dank verschuldigd ben voor de moeite, die hij zich heeft getroost. en voor de inlichtingen, die hij mij bereidvaardig gegeven heeft.
De Groote Kerk te Harlingen was van tijd tot tijd zodanig suidwaarts overgeschoven. dat de Regering, naa ingenomen te hebben het advis van kundige Bouwlieden eensklaps besloot,de vreese, van mogelijk gevaar door instorting van dit gebouw weg te nemen en order te geven die Kerk te sluiten, hetwelk op denzelfden dag 14 april 1771 door gedrukte advertenties wierd bekend gemaakt. Waar naa gedagte Kerk die volgens oude Cronijken circa 1000 jaren gestaan had in de zomer derzelven jaars 1771 is afgebroken, de veelvuldige Duijvesteene daarvan gekomen zijnde verkocht en de Puin voor ´tmeest gedeelte afgevoerd, en gebragt op een laag end Dijk van het midlumerpijpje aflopende tot aan de Terpen. Vervolgens is geresolveert een nieuwe Kruiskerk op dezelve plaats te stigten, schoon men liever in het midden van de stad een Plaats voor e nieuwe Kerk had gevonden, ten einde met de begraafplaatsen niet meer geìncomodeerd te zijn en tot meerder gemak van de Burgerij; dog hierin deden zich zwarigheden aan alle kanten en waar men het sogte, op, dat men genoodzaakt was, dit project varen te laten; de nieuw te stigten Kerk wierd dan het arbeijdsloon in percelen aanbesteed om met primo april 1772 een aanvang ,et te maken. Vooraf werd overwogen dat men nu veele Graven nodig had ter uitgraving van de Fondamenten, aangezien de nieuwe Kerk in een andere strekking zoude geboud worden, als de oude geweest was, waaruit men vele obstakels te gemoet zag van de Eijgenaars dier Graven, waarvan veele misschien niet zouden over te halen zijn, om de gebeentens van hunne voorvaderen te roeren, en die graven af te staan en te verkoopen aan de stad; dus wierd hiertoe een aparte Commissie uit de Regering gedecemeerd, tot welkers adsistentie uit de Burgers geroepen werden: Jelle Stijl, Jan de Reus , Ands. Wijbenga,Minne Claes Blok, Tjebbe Dreijer, Jarig Gelinde, welke Heeren gezamentlijk dit werk gelukkiglijk volvoert, en ten einde gebragt hebben: naa dat nu het Fondament der nieuwe Kerk voltooijd was is de eerste steen plegtelijk gelegd door zijne doorluchtige Hoogheit Prins Willem de 5de Erfstadhouder der verenigde Nederlanden etc.etc.etc. en zulks geschiede bij represenatie door de hand van Jr H.W. van Plettenburg premier Burgemeester van deze stad, met de volgende solemniteiten ,
10
op maandag den 25 maij 1772 Vergaderden op den Raadhuize ‟s namiddags te half twee uur, de regerende burgemeesters B v.d. Meulen. I. D. Toussaint, L Steensma, L. Haukema, K. Lanting, I van Sloten, C. Aardenburg, en A.H Conradi Secretaris, benevens G. Wildeman, A.R. a Mentes, voorts de Gemeentelieden: S. Schaaff, A. de Haas en de vroedschappen I. Gonggrijp, I Westra daartoe uit de Gemeentelieden en vroedschappen gecommitteerd eijndelijk uit ‟t male Faitsgerigte I. de Reus, Colonel H. Videlius, Decretaris welke 18 Heeren vooruitgegaan van de stadswagtmeester A. de Haas, die train opleide, em gevolgt ter zijden en agter van de stadsboden, en alle Bediendesns, te weten adsistenten en Bierdragers, zig begaven naa ‟t Huijs van den Heere v. Plettenberg voorschreven aldaar een weinig tijds vertoefd hebbende, en eenige vervrissing genoten, ging men in de zelfde orde als hier beschreven is naa het Kerkhof, den Heer PPlettenberg ingaande tusschen de twee voorste Heeren Burgemeesters, de Eerste Steen wierd voouitgedragen door een Architect, de silveren Troffel en Fraai schootsvel op een schotel, door de stadsbode. Gekomen zijnde in de Hofstraat. plaatsten zig twee Trompetters voor aan, en leijden de Traijn op al blasende en eerst het bekende airtje Wilhelmus van Nassouwen; ondertusschen was er een onbeschrijfelijke menigte van menschen principaal op het Kerkhof bijeen vergadert, om deze plechtigheid te zien verrichten; zoodat de Commissie nauwelijks in eenige order bij de plaats daar men zijn moeste komen konde. De eerste steen wierd aangelegd aan de noordoosthoek van de nieuwe Kerk, en naa sulks een weinig verder, binnen en suidwaarts neergelegd om in beboud te worden, 2 vierkante blaauwe steenen, op malkander gevoegd en die van binnen uitgehold waren, waarin gedaan was een digt gesoldeerde blikke Bus, in dewelke zijn twee silvere plaatjes, waarop tot gedagtenis is op de Eene, dat zijn Doorl. Hoogheit prima etc.etc. den eersten steen had gelegd door de Hand van Jr. H.W. Plettenberg, raad in de vroedschap Burgem. te Harlingen, Raad der Admiraliteit etc.etc. op de andere namen van de op deze tijd regerende Burgemeesters, Predikanten, Colonel van de Burgerij. Hier naa trad men in even gelijke order af, naa het Raadhuijs, om aldaar dien namiddag te passeren, en ‟s avonds een pragtige dog koude maaltijd of Collation te houden. Tegen 3 uur aldaar bij te komen waren nog genodigt de Heeren M. v. Idsinga, Oud-Secretaris als oud H. Schaaff, mijn Hooggeliefde Vader Burgemeesteren F. Acronius A. Osinga benevens de Heeren: Stijl Burgers, die de Wijbenga Commissie van de Blok Graven hadden Dreijer waargenomen Gelinde uitmakende alzoo een gatal van 28 personen, welke te zamen de maaltijd (die op de groote Raadkamer was gereed gemaakt) met een sedige vrolijkheit, vriendelijk gehouden hebben, naa dat doms. Piekenbroek het gebed met toepasselijke woorden naa tijdsomstandigheit, nadrukkelijk en welsprekend gedaan had.
11
dese maaltijd duurde vrij lang, vermits de aanwesende Gasten met veel genoegen bij een saten, de ordre van‟t drinken der gesondheden was na een glaasje van welkomst. den Heer v. Plattenberg de Heeren van de magistraat van de Gemeente van de Vroedschap Old secrets en Old Burgemr Schaaf Old bugemr, Aconius en Osinga vier predicanten Colonel en Secretaris Borgers bij paaren Sijne doorl. Hoogheit etc. etc. omtrent in ‟t midden der maaltijd maakten de Trompetters mijsyk buiten de kamer. eijndelijk scheijde het gezelschap laat in de nagt. Voorts was ieder op het deftigst gekleed, en in ‟t bisonder de Colonel met zijn echarpe, stok en degen. nog dient tot bijvoegsel dat voor de maaltijd versogt wierden in de Secretarie te compareren, die Heeren die in de Commissie waren uit de gemeente en vroedschap, hier vonden wij den Hr Plettenburg, en de Pesidt. Burgm. B/ v.d. Meulen en de secretaris , welke ons voorlas de missive aan zijn ddorL. Hoogheid geschreven, in een verheven en sakelijke trant opgesteld, tot berigt van het volvoerde werk, van het leggen der eerste steen van ons kerkgebouw, welke missive uit naam der Burgemeesteren, Gezworen Gemeensluiden en Vroedschappen wierd ondertekend door B. van der Meulen Sijds Schaaff Joost Gonggrijp en daaronder A. H. Conradi, als Secretaris Dit aldus pro memoria opgetekend door mij (get) Sijds Schaaff
12
Inwijding van de Nieuwe Kerk de Bouwing van de nieuwe Kruiskerk te Harlingen was met het aflopen van het jaar 1774 zoo ver gevordert, dat de magistraat een besluit nam. om de Eerste Predikdienst op primo Januarij 1775, in dezelve te doen geschieden, alhoewel ze in alle deele nog niet voltooijd was, dewijl behalven eenige kleinigheden, de Kerk nog slechts in de Grondverf was gebracht,en het orgel nog geheel daar in gemaakt moest worden, dog voor het overige waren de Predikstoel, de Heerenbanken, stoelen en zitplaatsen, vervaardigt en in een nette orde daarin geplaatst. Aldus beschouwde yder met hoogste admiratie, deze uitmuntende fraaije , en nette zoover (hoewel met grote kosten) deze welboude Kerk, ondertusschen had de magistraat alvorens door hunnen secretaris, den Eerwaarden Heer F. Piekenbroek als oudsten Predikant laten verwittigen van hun voornemen, om op 1 januarij voornt. in de nieuwe Kerk de eerste Leerreden te doen geschieden, verzoekende tevens zijn Eerw. dien post op zig te willen nemen ‟t geen zijn Eerw. gereedelijk aannam. Nieuwe Jaarsdag van 1775 welke juist inviel op Een sondag, gekomen zijnde vergaderden op het Raadhuis alle de veertigen en de Burgerbevelhebbers ‟s namiddags te 1 uur. te halve Twee was bepaald dat de dienst beginnen zoude, en ‟s avonds niet gepredikt, toen de klok begost te luiden,trad men gesamentlijk in statie en ordre af van ‟t Raadhuijs,de beijde boden leijden den train op, ten zijden en agter gingen de Stadsmajoor en adsistenten, en Bevelhebbersbedienden, zijnde de Bierdragers en de beide kerkwagters vooraf geplaatst(ter wering van alle desordre en ‟t gepeupel) 2 en 2 bij de deuren der nieuwe kerk, die te 12 uur ‟s middags al ten grotendele vol volk was, 1. de Train der Regering ging in deze ordre: L. Haukema F. Acronius. K. Lanting. A. Osinga. Sijds Schaaff. H.W. v Plettenburg P. Couperus. B v.d. Meulen wwarvan de oudste Burgemeesters in hun midden hadden de nieuwverkozen Burgems. v.d. Meulen, zijnde den Hr H.W. van Plattenberg (ook nieuw verkozen Burgemeester) thans op Reijse, als noodzakelijk in ‟s Hage moetende zijn. 2. 3. 4. 5.
op de Burgemeesters volgen de secretaris Conradi en old secretaris mr Idsinga de Hrn Gemeenslieden, de Hrn Vroedschappen, de Burgerbevelhebbers met hunlieder secretaris hebben aan het ‟t Hoofd den Colonel de Reus. de noorderdeur der Kerk ingetreden zijnde, en met moeijte door den drom van menschen heen gepasseerd, nam ijder Collegie plaats in Hunne Banken, en zoo ras men geseten was, trad den Voorsanger op, en kondigde den psalm af, merkwaardig was dat op dezen dag ook den eerste maal de nieuwe Rijmpsalmen in alle kerken van Friesland wierden opgesongen en die van P. Datheen voor altoos afgeschaft: terwijl de Regeringspersonen in Hunne Banken traden, kwamen ook de predicanten, ouderlingen en diaconen en corps ui de consistorie en namn plaats in het doophek, het getal der toehoorders in de kerk was ontzachelijk groot,sommige gisten wel 3000 menschen, dog welk getal zeer onzeker is te bepalen, dog vermits op dien namiddag geene dienst was in de Doopsgezinde Kerk, was het getal zaamgekomen van deze Gemeente zooveel te groter.
13
ook zag men behalve de Broeders Lutheranen, in de Kerk Roomschgezinden en zelvs zoo men zeijde 3 á 4 Jooden. de stoffe welk Doms Piekenbroek bij deze gelegentheit verhandelde was genomen uit ‟t Euvangelium van Johannes, Capittel 10 vs 22, daar men deze zeer gepaste woorden vind: ende het was ’t Feest der Vernieuwinge des Tempels te Juruzalem ende het was winter. de voorafspraak was: Siet het is alles nieuw geworden Voor wierd gezongen uit Psalm 84 naa wierd gezongen uit Psalm 122 de leeraar ontbrak niet een en ander op de tegenwoordige Gebeurtenis en tijdsomstandigheit applicabel te maken, weijde uit in plichtplegingen aan de Regering over deze Tempelbouw, wekte de Gemeente op tot erkentenis en om veel gebruik te maken te maken van dit nieuwe Bedehuis, sloot met uitgebreijde zegenwenschingen, en gebeden tot de Allerhoogsten om zegen over dit nieuw gestigt ter Godsdienstoefening toegerigt, waarnaa de vergadering scgeijde tegen 4 uur, gaande de Regering in evengelijke orde uit de Kerk terug naa‟t Raadhuys, alwaar kort daarna ook verschenen de Predicanten, ouderlingen en diaconen, Alle die Heeren(uitgesondert de Bevelhebbers die naa Hun Eijgen Kamer aftraden)vervoegden zig op de Grote Raadkamer, daar men zig naa ‟t drinken van Thee, tot aan de schemeravond, en toen gesamentlijk zig begaf na de vroedschapskamer, met oogmerk om aldaar den avond door te brengen en eene vriendelijke Collation te nuttigen, waar toe genoegsaam voorraad van gebraden Rund en Kalfsvleesch etc., dog alles koud, wierd opgedischt, gepaard met Een aangenaam (glas wijn‟t welk met gepaste vrolijkheid gebruikt wierd. dus is deze plegtigheid in gevoegsame orde en naa wensch afgeloopen en besloten.
Van het Nieuwe Orgel A 1775 11 septbr. was het zoo ver gevordert met het vervaardigen van het fraaie nieuwe Orgel, dat dien dag bepaald wierd tot het zetten der eerste pijp, hetwelk verrigt wierd door de Freulle Agatha v Plettenberg, dogtertie van den HoogWelGeboren Heer H.W. van Plettenberg, ten dien einde wierden de Burgmeesters van der Meulen en ik S. Schaaff uit de magistraat gecommitteerd, om benevens de secrets Conradi, gedagte Freulle af te halen van Huis en naa de Kerk te geleijden, gelijk geschiede, gevolgd van beide stadsboden, ‟s morgens te 11 uur, naadat de Eerste pijp in het Rugwerk namelijk en wel de middelste en grootste door Haar welGeb. was gezet, en ‟t werkvolk een goed present was ter hand gekomen, wierd de Freulle, op gelijke wijze als bij ‟t afhalen naa Huys geleijd, naa zulks werd de magistraat met deszelfs vrouwen door den Hoogwelgeboren Heer en Mevrouw Plettenberg treffelijk ter maaltijd onthaald; midderwijl wierd een Registertie van het Rugwerk in het orgel voltooid en dat tot perfectie gebragt zijnde, wandelde het gansche Gezelschap naa den eten te zamen naa de nieuwe Kerk, alwaar toen onder het aanhooren van veele andere menschen door de freule het Eerste Airtje wierd gespeeld, ‟t gen eenigen tijd door de stadsschrijfmeester Feddema gecontiueerd wierd. N.B. het geheel orgel is gemaakt door Albertus Hins van Groningen, aan wien de magistraat het had aanbesteed voor f 6,400:--, buiten de Cas of Houtwerk en ornamenten – bestaat in 84 klinkende Registers en gestoffeerd met 2300 pijpen
14
A0 1776 den 30 april zijnde Een dingsdag is het nieuwe orgel plegtig ingewijd, in plaats van het gewone uur der Predikdienst ‟s avonds begon nu deselve namiddag te halv 2 uur. Een daartoe zeer betrekkelijk Leerreden wierd uitgesproken door Doms G. Lemke, in Rang op Een naa oufste Predicant der gemeente, dewijl den oudsten Heer Dom. F Piekenbroek het verzoek der magistraat om die preek te doen beleefdelijk had gerefuseert. men had al zedert weken te voren zig geëxerceert om de inwijding van dit orgel met Luijster uit te voeren, daartoe waren door den Heer Docter S. Stijl Kerkgesanen vervaardigt van een verheven en uitmuntenden inhoud (welke ook in druk zijn uitgegeven)waarop den organist P. Siebeda een keurlijk musijcq wist te componeren, hetgeen een aantal stemmen vereijschte, en waartoe zig verscheijden Liefhebbers Jonge Heeren en Juffers uit onze stad aanboden om dat musijcq te leeren, en te executeren, bovendien liet men nog van Leeuwarden en elders komen eenige violisten tot assistentie. dus was alles in gereedheid op voornoemden dingsdag en de voorschreven liefhebbers van het musijcq zich in ordre op het orgel geschaard hebbende, hetgeen een zeer bekoorlijk gesigt oplevende, hefte men om 2 uur het musijcq aan, met alle die vijoolen en stemmen,hetgeen door het orgel wierd ondersteund,en nadat de Kerkgezangen voor de predicatie geëidigt waren trad de Voorzanger op en zong de 150 psalm met de Gemeete, daar het orgel naar gewoon gebruik onderspeelde, de wel doorwrogte Praek van Dom. G. Lemke, waarbij zijn Eerw. van allen die deselve distinctelijk hebben kunnen horen, allen roem behaald heeft, had tot onderwerp het 9e vers van psalm 144: O. God! ik zal U een nieuw liedt zingen met de luijte, en het tiensnarig instrument zal ik U psalm singen de kerk was zoo opgepropt van toehoorders dat diergelijks nimmer wer vertoond zal worden, zijnde de toevloed van mensschen als toen de Eerste Predicatie in de niewe Kerk gedaan wierd. Naadat de Leerreden die met Segewenschingen in ‟t brede besloten was, voleindigt was geworden, en de naapsalm gesongen, heft het Choor op nieuw aan, en zong op treffelijke wijzen, ten besluite de Kerkgezangen, die zeer toepasselijk en treffende daartoe naa de Predicatie waren opgesteld, en dus wierd deze Plegtigheid besloten. ‟s avonds was er op het Raadhuis Een vriendelijke bijeenkomst van de gansche Regeering waarbij genodigd waren de Heren Sangers en Juffrouwen Sangeressen, die vrijwillig zig de moeijte hadden gegeven,\ de magistraat was op de Vroedschapkamer e3n de Hrn. Gemeeslied en Vroedschappen diende, om eindelijk op de kleine Raadkamer koud vlees en wijn wierd gepraesenteerd. Dus was dit geselschap in vrolijkheid bij een en scheide laat en vergenoegd van malkander. Sijds Schaaff
Bij het afdrukken dezer bladen is mij nog door de welwillendheid van den Secretaris der stad het volgende medegedeeld; “Den 9 october 1771 is in rekening gebragt eene som van een hondert en vijf Car. gls. aan de heer Burgemeester L/ Steensma ter zake gedane betaling aan twee architekten tot Amsterdam voor het ‟t maken van twee plans of teekeningen van eene nieuwe Kerk” Of van deze plannen gebruik gemaakt is blijkt niet. Toen met het bouwen der kerk een aanvang is gemaakt was EelkeJelles Stadsbouwmeester, als zoodanig komt hij in de rekening van de uitgaven voor de kerk wegensin die kwalteit gedane expensen. Bij resolutie van den Magistraat van Harlingen van 18 April 1772 is deze Eelke Jelles wegens zwakke ligchaamgestalte vervangen door Willem Douwes, koopman
15
alhier, die bij datzefde besluit provisioneel tot opziender over Stads werken is aangesteld en in die functie tot 31 aug. 1778, dus gedurende den aanbouw van de kerk is gebleven. Deze Willem Douwes was houtkoper en is bij zijn aanstelling opgedragen om zich onder solemnelen Eede te verbinden, om alle houtwaren of wat materialen het zullen mogen zijn niet hooger aan de Stad in rekening te zullen brengen, als hij gewoon is dezelve aan zijn beste en gewigtigste calanten te leveren. Hij komt dan ook dikwijls in die rekening voor als Stadsbouwmeester en ook als leverancier van hout; in het laatste geval altijd onder de firma Willem Douwes en Comp. Willem Douwes is de Overgrootvader van onzen stadgenoot, den heer L. Houtsma. Hij was een man van een ondernemenden, kloeken geest, die voor geen moeilijkheden terugdeinsde. Hij reisde naar Berlijn, een voor dien tijd niet gemakkelijke reis, om de koepelkerk, aldaar te bezichtigen. Naar het model van die kerk is de onze gebouwd. Hij heeft onderscheidende kerken in Friesland, naar gissing 10 á 12 in getal gebouwd.
De Kerkvoogden van de Hervormde gemeente in 1875 zijn de heeren: S. Tromp Az., Voorz. W. Ruitinga, secret., Jacob Dijk Penningm. C. Teves.R.A. de Ruiter, S. Steensma en P.L. Miranda Pzn. Het adviseerend lid voor het bovengenoemd jaar is de predikant H.C. Voorhoeve. De Notabelen zijn de heeren L. Alta Voorz. H.P. Swart secrt. , I. G. Munneke, IJ Bolman, F. Buitenrust, S. Zwanenburg, H. Ouendag, T. Zoete en S. Anema. Mijn vriend P.Cool ,rustend Herder en Leeraar der Doopsgezinde gemeente te Harlingen, had de goedheid mij op Dr J.G. Ottema ter Leeuwarden te wijzen, die wellicht in bezit was van de gezangen, die bij de inwijding van het orgel der Nieuwe Kerk gezongen zijn. Bij onderzoek is mij gebleken, dat die gezangen niet in den handel verkrijgbaar , maar afzonderlijk voor eenige vrienden gedrukt zijn. Dr Ottema de Feestredenaar bij de oprichting van het Monument voor Dr Simon Stijl te Harlingen, had een exemplaar van die gezangen, en was zo vriendelijk mij die af te staan Door zijne welwillendheid, waarvoor ik hem mijnen oprechten dank betuig, reken ik mij gelukkig om die gezangen onder de oogen van het christelijk publiek te Harlingen te brengen. Ze zijn van den volgende inhoud:
VOOR DE PREDIKATIE
KOORZANG Juich, Christen, juicht! zo moet Gods liefde u steeds bestralen. De dreunende Orgelgalm speelt voor, En rolt door ‟t ruime koor; Wie stelt uw zanglust paalen ? Zo‟t vuur dat in den boezem gloeit, Uw geest, door zoete hoop gedreven, Van aardschen last ontboeit; Zo gy verlangst om ‟t heiligst licht te zweeven; Drukt dien verheven wensch met zielverukking uit, Door streelenst maargeluid.
16
D U E T. God zegen zij dit Huis beschoren, Dat nu in ‟t volste van zyn kracht, De aangenaamsten dienst betracht, Nu de orgelpyp zich eerst van trans laat hooren, En met haar liefelijk geweld Den toon voor duizend keelen stelt. DUET gevolgd van ‟t Koor Zingt met onbedwongen klanken: Eere zy in Eeuwigheid Aan de hoogste Majesteit, Die wij looven, die wij danken. Zy bewaakt ons vroeg en spaê; God is goedheid en genaê. K O O R Z A N G. Hoe meldde Davids harp den lof voor éeuwig Wezen, Dat Aarde en Hemel door zijn Magt, Uit niets heeft voortgebracht! Zij won Gods hoogste gunst, schoon God niet wordt volpreezen Gewyde harp van Jesses Zoon, Gy strekt de schoonste paerle aan Judas Sluierkroon! NA DE PREDIKATIE. K O O R Z A N G. Wat onderwinden we ons; wi zal Gods wysheid zingen? Wie de Almagt, die een lichtbron schept Als Zy haar lippen rept? Ach ! brooze Stervelingen. Gods Almacht schept, zijn Weisheid schikt, Zyn Goedheit zegent, laaft, verkwikt: Wel ! zingt Gods goedheid dan; Hy mint u als zijn kindren, Hy roept: en vlieden wy voor Hem? Men antwoorden op de Vaderlijke Stem: Wat vrees mag u verhindren? Of eischt Hy iets dat u te streng verindt ? O Hemel! niets, dan dat gy Hem bemint.
17
B E U R T Z A N G. Teedre ziel, van liefde aan ‟t blaaken, Hemelbruid, om hoog verpand, Wat doet u, in zulk een stand, Angstvallig waaken ? “Zonden die my schaamrood maaken: “Strikken, die de Waereld spamt Äan allen kant “”. Laat, ei! laat die zorgen vaaren: ‟t Alziende Oog zal u bezwaaren. “Zou ik sluimren op de Wacht”? Zult gy steeds u zelf bewaaren ? Staak uw klagt. “Neen laat mij weenen; “Mijn smart is zoet”, De Droefheid , die gy voedt, Verteer uw zacht gemoed: Waar wil dit heenen? “Dat geen wellust my bekoor”, Geef de Wanhoop geen gehoor. Äcg! wie kan, wie durgt hier meenen “Steeds te blijven binnen ‟T spoor ? “De zorg is my bevolen. “De weg naar ‟t eeuwig Heil, “Helaas is smal en steil: “Kwam ik te doolen, Of achterwaard re gaan; Äch! acvh! wat ging mij aan”. Overschoone! om hoog geheiligd, Zie wat Lêistar u beveiligt: Welk een Lichtkolom! Ken uw Bruidegom. K W A R T E T. Ô Rijk vermogen! ^Eedle Gloed, Voor sterfelijke oogen! o Milde Vloed Van „tHoogste Goed ! D u e t. Zuivre Deugd mint zachte Zeden, Juist geregeld door de Reden, Als eenstemmig koorgezang: Godvrucht, nooit gezind tot twisten; Liefde, schuw van snoode listen; Vriedschap, vreemd van zelfbelang.
18
KOORZANG Gy, waare Vroomen, die in luisteryker kooren, By Cherubeinen wordt verwacht, Om in de hoogste pracht Den lofzang Gods te hooren; Daar menig duizendtal van Reien de eer verbreidt Der Algenoegzaamheid, In‟t ongenaakbaar licht gezeten, Nooit af te meten; Vernoegt, vernoegt u hier, en eischt geen hooge toon: Al ‟t ondermaansche is laag voor “s Heilands Bruiloftskroon. S. S T Y L.
19