Het eeuwig leven
R
DOOR PIET SCHELLENS SCJ
Rond het overlijden van een dierbare vinden intense gesprekken plaats. Na de begrafenis van een moeder zaten de kinderen te praten met hun vader. Ze zeiden vol overtuiging: “Moeder leeft voort. Ze leeft voort in haar kinderen en kleinkinderen; in al haar goede daden die wij altijd zullen onthouden. Haar naam zal niet vergeten worden op aarde.” Die kinderen waren zeer oprecht, vol emotie spraken ze hun gedachten uit. Het gekke was dat ze door zo te spreken hun vader niet konden troosten. Hij, een nuchtere Westfries, antwoordde: “Ze kan dan wel voortleven op aarde in de herinnering van de mensen, maar waar is ze nou zelf?” Inderdaad, wat die kinderen zeiden was een mooie en diepmenselijke gedachte; het was echter geen gelovige gedachte. Ons geloof -maar dat kun je niet inzien met je verstand, dat kun je niet beredeneren; je kunt je er enkel aan overgeven- ons geloof zegt dat we ook zelf, persoonlijk zullen voortleven. Zover kwamen die kinderen niet in hun gesprek. Zij zeiden: “De naam van moeder staat opgetekend op aarde.” Christus zegt: “Verheug u, want uw naam staat opgetekend in de hemel.” Die kinderen hadden het in hun overigens zeer eerlijke gesprek niet over de hoop die leeft in ons hart; over Gods woord, dat naklinkt in onze oren; over de belofte door Christus gedaan: een plaats voor ons in het Vaderhuis, en dat wij door God worden gekend met voor- en achternaam; dat onze tranen door God worden gedroogd, ons leed door Hem wordt verzacht; dat onze dood door Hem wordt ongedaan gemaakt en dat ons leven -met Christus- geborgen wordt in God. Aldus Paul Chapel ofm in zijn bekende Tafelgebed. Dit alles mag ter sprake komen in een gelovig gesprek over de dood. Het valt mij trouwens op dat ook bij onkerkelijken die geconfronteerd worden met de dood, dergelijke geluiden worden
8
gehoord, niet als geloof, maar als hoop. Want de liefde die tussen mensen bestaat op aarde, doet hen hopen op een weerzien. Liefhebbende mensen kúnnen gewoon geen blijvende scheiding aanvaarden. Ik kan dat dan vanuit mijn geloof bevestigen: de liefde is onsterfelijk en al wie liefheeft hoort bij God thuis, want God is liefde. In Gods liefde zullen wij elkaar terugvinden. Als al het oude voorbij is, zal God alles in allen zijn. De protestantse theologe Dorothee Sölle zei het zo: “Wij hebben de keus tussen het apathisch aanvaarden van de dood als natuurlijke afloop, of de dood die wij ondergaan als Christus met de verrijzenis als uitzicht.” Zalig hij of zij, die sterft, opziende naar het kruis en Jezus nazeggend: “Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest.” Zalig hij of zij die de goede moordenaar nazegt: “Heer, gedenk mij als Gij in Uw koninkrijk gekomen bent”, en die dan te horen krijgt: “Heden nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.” (Lc. 23:42-43) Wat een moeilijk maar heerlijk geloof! Voor de gelovige is de dood geen afgang, maar een opgang. Sterven betekent niet: alles verliezen, maar alles verwerven. Het is niet: ontheemd raken, maar thuiskomen. Als dat zo is, waarom zien ook gelovige mensen er dan tegenop om dood te gaan? Is het de angst voor het onbekende of het begrijpelijke verdriet om al je dierbaren te moeten loslaten? We houden krampachtig vast aan dit leven, zelfs met een gammele gezondheid en met een miserabele kwaliteit van leven. De dood blijft sowieso een mysterie. Je moet wel helemaal aan het eind van de akker zijn, zoals ze in Westfriesland zeggen, als je gaat zeggen: “Laat Onze-Lieve-Heer me maar halen.” Het is goed te blijven luisteren naar Jezus. Hij helpt ons over die angst heen en geeft ons vertrouwen in een goede afloop. Bijvoorbeeld
als Hij zegt: “Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het Huis van mijn Vader zijn vele woningen. Ik ga daarheen om een plaats voor u te bereiden. Want Ik wil dat gij zult zijn waar Ik ben.” (Jo. 14:1-3) “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven; en al wie leeft in geloof in Mij zal de dood niet zien in eeuwigheid.” Hij sprak dit machtig woord tot Marta en vroeg haar uitdrukkelijk: “Geloof je dit?” Haar antwoord: “Ja, Heer, ik geloof dat Gij de Messias zijt, de Zoon van God, die in de wereld komt.” (Jo. 11:25-27) Ook de apostel Paulus spreekt dit geloof keer op keer uit: “Wij geloven dat Jezus is gestorven en weer opgestaan; zo zal God
hen die in Christus ontslapen zijn, levend met Hem meevoeren. Troost elkander dan met deze woorden. Want wij zijn niet als mensen die geen hoop hebben.” (Tess. 4:13-18) “Dit vergankelijke zal bekleed worden met onvergankelijkheid en dit sterfelijke met onsterfelijkheid. God zij gedankt, die ons de overwinning geeft door Jezus Christus, onze Heer.” (1 Kor. 15:53-57) Wie dit vertrouwen deelt, zal instemmen met het psalmvers: “Al moet ik het duister in van de dood, ik ben niet angstig, U bent toch bij mij; onder uw hoede durf ik het aan.” (Ps. 23:3)
Opziende naar het kruis. Herman Falke.
9
Gelukkig en tevreden
A
DOOR CHRIS VAN GOOL
“Aha, Gij wilt pater Wim spreken”, zegt een besliste vrouwenstem als ik nauwelijks mijn naam heb genoemd. Mijn telefoontje werd blijkbaar verwacht en enkele seconden later krijg ik een vriendelijke pater Wim Zoons aan de lijn: geen man met een doctorstitel, noch een wereldhervormer of globetrotter, maar een doorsnee lid van de Congregatie van de Priesters van het Heilig Hart.
De afspraak voor een ontmoeting is snel gemaakt en in zijn woonplaats Buggenhout doorlopen wij samen zijn levensgeschiedenis en krijg ik een bijna volledige inkijk in zijn vijfentachtig-jaren doen en laten, inclusief het antwoord op de vraag wat het woord ‘slipkesdag’ inhoudt. Als oudste van elf kinderen groeit Wim in Neeroeteren (Belgisch-Limburg) op in het gezin Zoons, waar vader een kleine boerderij heeft, waarmee hij stopt als hij in 1935 veldwachter wordt. Zijn moeder was een diep gelovige vrouw, wier wens het was dat ooit een zoon priester zou worden. Wim heeft die wens in vervulling doen gaan. Wim: “Mijn ouders zochten een geschikte school voor mij voor als ik van de lagere school zou komen, liefst een internaat. Via mijn oma is er contact gelegd met een jongen uit ons dorp die aan de missieschool in Tervuren studeerde. Zo kwam het dat op zekere dag broeder Alphons Schepers, een oud-Congomissionaris, bij ons aan de deur stond. Ik werd door hem goed bevonden en aangenomen in Tervuren.” Het contact met de SCJ was gelegd! In september 1939 begon Wim in Tervuren met zijn humaniora-studie, geplaagd door veel heimwee. VAN TERVUREN NAAR LANAKEN Terug in zijn geboortedorp vanwege kerstverlof bracht Wim een brief mee van pater rector: De Limburgers op de school in Tervuren kregen de mogelijkheid om na het verlof te kiezen voor ‘Tervuren’ of ‘Lanaken’, waar al 13 jongens uit Limburg studeerden. Het klooster en de school in Lanaken waren namelijk vanaf 1939 onder het bestuur gekomen van de BelgischLuxemburgse Provincie van de SCJ. “Mijn ouders en ikzelf waren natuurlijk voor de keuze van Lanaken,” aldus Wim “en bovendien was het een veilig idee in die tijd van oorlogsdreiging.” En in Lanaken begint voor Wim, zoals hij het zelf noemt, een zeer bewogen tijd. Want de schoolperiode in Lanaken wordt geheel overschaduwd door de oorlogsgebeurtenissen.
10
Het ouderlijk huis in Neeroeteren. Links: spannend jongensboek.
OORLOGSTIJD Nu, op 85-jarige leeftijd, somt Wim de gebeurtenissen in chronologische volgorde op, inclusief de daarbij behorende data. Het is alsof er een spannend jongensboek wordt voorgelezen. Het kan welhaast niet anders of deze tijd heeft op Wim ontzettend veel indruk gemaakt: het geknal en lawaai van bommen, terechtgekomen in de buurt van het klooster, één heeft zelfs de buitenmuur van het klooster geraakt, de dreiging van een bombardement op het station tegenover het klooster, slapen in schuilkelders, plundering van het klooster door mensen uit de buurt, bezetting van gedeelten van de school door Duitsers en later door de Engelsen, het ontbreken van structuur in de planning van de schooljaren, en vooral niet te vergeten de ‘slipkesdag’. ‘SLIPKESDAG’ Zó werd zaterdag 11 mei 1940 genoemd, de dag waarop ’s morgens vroeg Duitse soldaten de bewoners van het klooster en school beschuldigden te hebben geschoten op Duitse soldaten, waarbij enkele doden en gewonden te betreuren waren. Iedereen, paters, broeders en leerlingen, werd gefouilleerd en afgevoerd onder strenge bewaking naar het dorp Rekem, ongeveer 6 km van Lanaken. Wim: “Bij de verbindingsvaart (tussen het Albertkanaal en de Zuid-Willemsvaart), even voorbij het centrum, moesten we ons uitkleden, ons hemd, ook wel slip(*) genaamd, mochten we aanhouden. Met de handen omhoog boven ons hoofd moesten we rondjes lopen en het risico was aanwezig dat een aantal van ons gefusilleerd ging worden als vergelding. Ondertussen werden onze kleren doorzocht, maar natuurlijk werd er, behalve wat zakmesjes, niets gevonden.
De studenten mochten zich weer aankleden, maar moesten wel in Rekem blijven waar we werden opgevangen door de pastoor die ons naar het zusterklooster bracht. De paters en de broeders werden naar de ‘Ortskommandantur’ gebracht, even buiten Rekem. Eén van de broeders had namelijk een kaki-broek aan en die werd verdacht van spionage. Die heeft het heel erg moeilijk gehad, maar gelukkig sprak één van de paters, pater Van der Peet, heel goed Duits, en hij heeft de Duitsers ervan kunnen overtuigen dat er absoluut geen sprake was van spionage of welke kwaadwilligheid dan ook. Toen werden de paters en broeders vrijgelaten. Op de derde pinksterdag, 14 mei, keerden we terug naar Lanaken, en daar vonden we het klooster geplunderd en wel! Mijn ouders hebben een hele nieuwe uitzet voor mij moeten kopen.” INTREDE BIJ DE SCJ In juli 1946 eindigt voor Wim de humanioraopleiding. In dezelfde maand wordt hij met vijf klasgenoten postulant en begint hij in Brugelette in de provincie Henegouwen zijn postulaat, gevolgd door het noviciaat. Wim: “Het klooster was erg bouwvallig; de slaapzaal van postulanten en novicen verkeerde in een miserabele toestand. Als we ’s nachts naar de wc moesten gaan, vlogen links en rechts de ratten weg vanonder de vloer. Maar het klooster is gekend vooral omdat pater Prévot er een tijd geleefd heeft.” Na 5 maanden, op het feest van de H. Lucia, verhuist men naar een beter oord: Loppem, waar pater Denis novicenmeester was en waar Frans gesproken werd. Op 17 oktober 1947 leggen Wim en zijn confraters de geloften af en vanaf dan is hij lid van de Congregatie van de Priesters van het H. Hart. En nu breekt er
11
Bezoek van de Prins van Luik -huidige koning Albert II - aan het Jongenstehuis Opdorp.
voor Wim een periode aan van 51 jaren waarin hij tal van benoemingen krijgt. DE EERSTE VAN VELE BENOEMINGEN Wim: “Na een bescheiden feestmaal op onze professiedag was het verzamelen geblazen bij de grote voordeur. Pater provinciaal kwam ons de benoemingen meedelen: ik kreeg te horen dat ik naar Burnot-Riviére moest gaan om op de school van onze congregatie les te gaan geven. Deze benoeming had ik niet verwacht en het was een hele moeilijke: als Vlaming leraar worden op een Franstalige school. Zowaar een harde noot om te kraken! Ik had juist mijn geloften afgelegd, en nu was er meteen de werkelijkheid: gehoorzamen aan een opdracht waarvoor ik schrik had. Het ‘Ecce Venio’ leek een heel groot offer. Toch is het jaar goed verlopen, ondanks de vele fouten die ik beging tegen de Franse taal. Overigens trof ik daar pater Vander Elst; hij had zijn ‘filosofie’ al gedaan en was tuchtprefect. Er waren daar trouwens zes scholastieken. Na dat schooljaar werd ik naar Lanaken gestuurd, ook voor een jaar leraarschap, maar dit vond ik magnifiek, een soort droom: te mogen terugkeren naar uw eigen school!” DE LEUVENSE TIJD EN PRIESTERWIJDING Zonder onderbreking volgen na dat jaar de studies filosofie en theologie in Leuven, in ons klooster met een prachtige voorgevel. Heel erg positief is Wim over de opleiding theologie: “Voor de theologiestudie gingen we dagelijks naar de Minderbroedersstraat in Leuven bij de paters jezuïeten. We hadden daar hele bekwame professoren, onder anderen pater A. Snoek voor het vak moraal,
12
pater J.B. Beyer voor het vak kerkelijk recht. In 1954 wordt Wim, samen met 8 confraters van wie 3 uit zijn Lanaken-studententijd, tot priester gewijd. Zijn priesterleven zou deels bestaan in de opvoeding en begeleiding van de jeugd en deels in het parochiepastoraat. Meteen na zijn wijding werd Wim aangesteld als leraar en prefect in Lanaken waar de school langzamerhand tot volle bloei was gekomen. Hij heeft er onder meer les gegeven aan de broers Croimans. GODSDIENSTLERAAR IN ANTWERPEN In 1959 verhuist Wim naar Antwerpen, waar hij gaat wonen in de Prinsesstraat op het provincialaat. Hij gaat er aan de elitaire meisjesschool van ‘Les Dames de l’Education Chretienne’, een zustercongregatie van Franse oorsprong, godsdienstlessen geven. Tegelijkertijd begint Wim ook iets te ‘proeven’ van het parochiepastoraat, want op zondagen verleent hij assistentie in de parochie te Oorderen (bij Antwerpen) en is hij scoutsaalmoezenier in de Antwerpse parochie St. Jacobus. VERWAARLOOSDE JEUGD En weer komt er na een jaar een andere benoeming: overste en econoom in het jongenstehuis ‘Prins Albert’ te Opdorp, vlak bij Dendermonde. In 1948 was de SCJ daar begonnen met het werk onder verwaarloosde jeugd in een kasteeltje. Wim: “In Vlaanderen heeft onze congregatie het nogal gemunt op kasteeltjes blijkbaar, zo ook hier in Opdorp.” Er werken in het tehuis 4 paters en een juffrouw (voor de allerkleinsten), en gelukkig kan men beschikken over een aantal vrijwilligers, onder wie de huidige hospita
Lisette met haar 4 zussen. “Maar,” vervolgt Wim, “zoals dat in de congregatie gaat met oversten: zij mogen maar 2 keer een triënnium aanblijven en dan is het gedaan. En ik moet eerlijk zeggen dat zo langzamerhand het telkens loslaten van mensen en activiteiten pijn begon te doen.” PREFECT IN LOPPEM En dus volgt er een nieuwe benoeming: prefect in het broederjuvenaat te Loppem bij de aspirant-broeders. Wim geeft leiding aan de dagelijkse zorg van jongens die broeder willen worden, maar die nog naar school gaan om een opleiding te volgen en/of af te maken. Hij volgt zelf een opleiding tot buschauffeur, want hij moet de jongens naar school brengen en weer ophalen, zowel ’s morgens als ’s middags. Na drie jaren wordt het project beëindigd, omdat het uiteindelijk niets oplevert: de jongens profiteerden van een goede opleiding en gingen dan uiteindelijk terug naar huis. KEUZE VOOR HET PAROCHIEPASTORAAT Dan breekt voor Wim een heel nieuwe tijd aan. Pater Mengels, de toenmalige provinciaal, laat aan Wim de keuze: of het leraarschap in Lanaken, of gaan werken in het parochie-pastoraat, in de parochie van het Heilig Sacrament te Merksem die aan de congregatie was toevertrouwd. Ondanks het feit dat hij bijna geen ervaring heeft in het parochiewerk, kiest Wim toch voor de parochie. De paters André Verfaillie (jawel: de neef van!) en Jan Vandael werkten al in de parochie op het moment dat Wim er begint. Het zal zijn laatste benoeming zijn en zijn laatste werkplek voordat hij in 1998 met pensioen gaat. ALLEEN IN DE ZORG VOOR 12.000 ZIELEN In de loop van de jaren komen en gaan confraters in het pastoresteam. “Vooral gaan,” zegt Wim, “want de Vlaamse Provincie ontbeerde nu eenmaal mankracht.” Wanneer in 1986 zijn confrater en medepastor Leo Baeten komt te overlijden, blijft Wim als enige pastor achter in een parochie van 12.000 zielen. Wim: “Het was een hele opgave, maar ik had een goed en sterk team van vrijwilligers achter me staan. De laatste twee jaren van mijn werk in Merksem benoemde het bisdom een uit de parochie afkomstige Salesiaan, Hugo de Deckere, tot vaste zondagsassistent, en een rustend Witte Pater verleende zo nu en dan zijn diensten.”
SCHADE ‘KLOOSTERLEVEN’ INHALEN In januari 1998 gaat Wim met pensioen. Wim: “Het werk in de parochie in Merksem is in tijd gemeten mijn langstdurende werk geweest. Het is wel een geweldig grote overgang geweest van het kloosterleven. En eerlijk gezegd ging het werk in de parochie ook wel ten koste van het kloosterleven, want ge waart bijna 24 uur per dag in de weer. Geen tijd om brevier of boeken te lezen, te mediteren enzovoort. Een soort vervreemding van het kloosterleven. Dat heeft mede geleid tot het plan om bij mijn pensionering alleen te gaan wonen en pater provinciaal heeft dat toegestaan. Bovendien kreeg ik een aanbod van Lisette Berghman, die in Opdorp zo gezegd de motor is geweest van het vrijwilligerswerk, om bij haar in huis in Buggenhout te komen wonen, waar ik uitstekend verzorgd word. Als tegenprestatie doe ik bepaalde huishoudelijke dingen zoals boodschappen-doen, de tuin bijhouden en zelfs stofzuigen. Ik haal nu ook de schade in met betrekking tot mijn geestelijk leven: dagelijks een stukje brevier bidden, een geestelijke lezing doen en andere opbouwende lectuur bijhouden en ik stel me beschikbaar in de parochie om zo nu en dan, als het nodig, is bij te springen.” ALTIJD SCJ Zijn er nog contacten met de SCJ? “Natuurlijk”, antwoordt Wim. “Ik behoor tot de communiteit van Tervuren als uitwonend lid. Ook ben ik ben van 2006 tot 2011 afgevaardigde geweest in de provincieraad die meestal bij elkaar kwam in Asten. En natuurlijk heb ik ook van dichtbij én met belangstelling de totstandkoming van de Federatie meegemaakt. Maar ja, in Vlaanderen zijn er niet veel scj’ers meer en die er zijn, zijn meestal al op jaren en dan komt ge niet zo snel bij elkaar. En in Nederland krijgt ge eigenlijk hetzelfde te zien en dat is, al bij al, heel spijtig.” De laatste woorden van Wim in ons gesprek zijn: “Ik leef hier gelukkig en tevreden en God dankend voor mijn gezondheid, de goede zorgen van mijn hospita Lisette Berghman ….. en mijn 85 jaren!”
(* ) Vóór de oorlog van 1940 werd er nog geen onderbroek gedragen. In de meeste hemden was aan de onderkant, zowel links als rechts, een insnede aangebracht, waardoor er een ‘slip’ ontstond. Vandaar de naam ‘slipkesdag’.
13
SCJ wereldwijd
I
DOOR PAUL DE VRIES SCJ EN JOHN VAN DEN HENGEL SCJ
In de eerste helft van de 20e eeuw breidde onze congregatie zich snel uit, over meerdere werelddelen. De Nederlandse provincie had daar een groot aandeel in. Vlamingen trokken in groten getale naar Kongo. Nu in onze tijd medebroeders ondervraagd worden naar hun motivatie om indertijd naar de Priesters van het H. Hart te gaan, komt vaak het antwoord: “Om missionaris te worden.”
Wat waren echter de motieven van de leiding om steeds op zoek te gaan naar nieuwe werkgebieden? Uiteraard deelde onze congregatie in de sfeer van de tijd: missie was een prioriteit, in het voetspoor van de wereldwijde verspreiding van de westerse cultuur en invloed. De verbreiding van het Rijk Gods (of van het H. Hart), het brengen van de Blijde Boodschap, culturele en sociale ondersteuning van mensen die in primitieve of erbarmelijke omstandigheden leefden. Of vanwege plaatselijke (kerkelijke) problemen in andere gebieden: gebrek aan priesters, de katholieken in de verdrukking. En in ons geval: de uitbreiding van onze jonge congregatie met haar eigen spiritualiteit. VERANDERING IN VISIE EN PRAKTIJK Na zo ongeveer 1965 veranderde dit allemaal. Door het Vaticaans Concilie en een andere visie op ‘missie’. Het Concilie bood een nieuwe visie op de Kerk. Er werden in onze streken vragen gesteld omtrent de traditionele motieven van het missiewerk. Maar ook door de dekolonisatie in grote delen van de wereld: niet alleen politiek, ook kerkelijk: men wenste steeds meer een inheemse kerkelijke cultuur. En door de secularisatie nam het aantal (jonge) religieuzen hier drastisch af. Ook in deze ontwikkeling deelde onze congregatie. In de missiegebieden werd het bestuur overgedragen aan inlandse medebroeders en er werden locale provincies opgericht, los van de Europese moederprovincies. Het verzelfstandigen en uitbouwen ter plaatse was doel geworden. De band met de vroegere missiegebieden bleef wel, door de gemeenschappelijke geschiedenis, persoonlijke banden, ook door de financiële steun die nodig bleef. EEN TUSSENFASE Pas na 1990 werd in de congregatie weer gedacht aan uitbreiding naar andere streken en landen in de wereld. Er was echter een tussenfase: het initiatief van de Poolse medebroeders om naar landen in Oost-Europa
14
“Om missionaris te worden.” Links: Eigen spiritualiteit.
te gaan, na de val van het IJzeren Gordijn (1989). In een korte periode van een jaar of vijf is men begonnen in Kroatië, Slowakije, Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland. Zuid-Italiaanse medebroeders zijn toen begonnen in Albanië. Soms kon men hulp krijgen van medebroeders uit die landen die al lid van onze congregatie waren. Het werk bestond en bestaat uit de wederopbouw van het kerkelijk leven in deze gebieden dat tientallen jarenlang door de communisten was verboden of tegengewerkt. Herstel of bouw van kerken, oprichting van parochieel leven. In veel zwaar verarmde gebieden werd alle aandacht gegeven aan sociale zorg voor kinderen (wezen), zieken, ouderen, dit vooral in Moldavië. AZIË In Azië begon de uitbreiding vooral door toedoen van onze Indonesische medebroeders. Al in de jaren ’80 brachten zij tijdens een kapittel naar voren dat zij zich in de congregatie wat geïsoleerd voelden als enige groep scj’ers in Azië. Bovendien vormden zij in eigen land als katholieken een minderheid, te midden van de grote wereldgodsdiensten. Het generaal bestuur heeft daarop een groep van acht medebroeders bijeen gebracht uit verschillende landen, onder leiding van de Nederlandse pater Hans Sondermeijer, die in Indonesië werkte. Men wilde niet meer dat, zoals gebruikelijk was, een nieuwe zending werd voorbereid en bemand vanuit één land. Engels zou de nieuwe communicatietaal worden in Azië. Gedurende een heel jaar bereidde de groep zich voor in de Verenigde Staten. Ze zouden eerst een communiteit gaan vormen en dan naar de Filippijnen
gaan. Pas na vijf jaar zou gekeken worden of er kansen waren om bewoners daar te interesseren voor het lidmaatschap van onze congregatie. In 1999 zijn ze op de Filippijnen begonnen. Hun opzet en aanpak is model geworden voor andere nieuwe stichtingen. De Filippijnse communiteit tracht nog steeds als een samenwerkingsverband te functioneren. Elke maand komt men een keer bij elkaar, in Manilla of elders. Momenteel telt het Filippijnse district ruim 50 leden. In hetzelfde jaar, 1999, werd ook begonnen in India. Ook hier is sprake van een initiatief van het generaal bestuur. Men vond dat vanuit Azië bezien er twee landen zijn die ‘ertoe doen’: India en China. India is een religieus land. Daar beginnen was wel een minder goed voorbereide onderneming… Pater Martien van Ooij (dus weer een Nederlander werkzaam in Indonesië) werd door de generaal overste Bressanelli gevraagd daar te starten, samen met de Engelsman Andrew Ryder, die het al snel af liet weten. Martien kreeg geen plan mee (“dat zou de H. Geest hem wel ingeven”). In Kerala, een gebied met veel roepingen, kreeg hij contact met een bisschop die hem verwelkomde, echter met de beperking dat hij wel een seminarie mocht oprichten maar pastoraal werk moest hij elders gaan doen. Martien van Ooij heeft ervoor moeten ploeteren, maar hij heeft doorgezet, en de nieuwe stichting daar is een succes geworden: momenteel zijn er al meer dan 70 Indische medebroeders. Pastoraal werk is er nu vooral in Andra Pradesh, aanvankelijk wat tegen de zin van zijn Romeinse opdrachtgevers… Een probleem vormt de regeringspolitiek dat buitenlandse priesters geen verblijfsvergunning meer
15
De congregatie wereldwijd.
16
krijgen voor India. Ook de ‘stichter’ Martien van Ooij is daar slachtoffer van.
kunt u meer lezen over deze nieuwe SCJvestiging.
In Viëtnam was tijdens het eind van de Franse tijd (tot 1953) ruim 10 procent van de bevolking katholiek. Na de lange strijd en de overwinning van de communistische partij (1975) is de positie van de katholieke kerk moeilijker geworden. In de Verenigde Staten (bootvluchtelingen) en Frankrijk waren een paar Viëtnamese scj’ers. Vanuit Viëtnam zelf deed een bisschop in 2000 een beroep op onze congregatie (in Manilla) om overtollige priesterstudenten op te leiden. Dat klinkt wat vreemd, maar de regering had een grens gesteld aan het aantal priesterstudenten. Ook via Frankrijk kwam een dergelijk verzoek. Daar zijn nu vier Viëtnamezen lid van de Franssprekende provincie (en er zijn twee novicen). Een van de leden, Vincent Nguyen, ging werken met een groep studenten in Ho Chi Minstad (Saigon); priesterstudenten zouden naar Frankrijk gaan. Pater Jerry Sheehy (van de Engels-Ierse provincie) ging in 2002 naar Ho Chi Minstad als leraar Engels. Hij wist een groep studenten rond zich te verzamelen, van wie er enigen naar Manilla zijn gegaan om daar een verdere priesteropleiding te volgen. In 2012 zijn de laatste drie Viëtnamese studenten naar Frankrijk gegaan. Dus geen twee opleidingen meer. In Manilla zijn er nu zeven studenten en vijf novicen. Momenteel (januari 2013) zijn er in de Viëtnamese communiteit acht priesters (van wie zes Viëtnamezen). In ons volgende nummer (juni)
Boven is al vermeld dat naast India ook China wordt gezien als land van de toekomst. Een soort springplank naar het grote China is Taiwan. Om alvast de Chinese taal te leren zijn er twee Indonesiërs naartoe gegaan (2011). Zij kregen werk in het noorden van Taiwan waar heel weinig priesters zijn. De plaatselijke bisschop heeft hen gevraagd er ook een permanente vestiging en werk te beginnen (wat dus tegen de bedoeling van het generaal bestuur is, ook omdat het voortkomt uit één provincie). Het generaal kapittel van 2009 heeft uitgesproken dat gepoogd moet worden een vestiging te starten in China. Een jaar later is het generaal bestuur aan het project gaan werken. Een Indonesische medebroeder studeert nu Chinese taal en cultuur in de Verenigde Staten. Men hoopt dit jaar een groep te kunnen vormen van een man of zes, die in de herfst in Manilla een communiteit beginnen die zich binnen enige jaren voldoende kan toeleggen op taal en cultuur van China. Daarna moet de helft daar in het binnenland gaan werken en de andere helft in Macao. Momenteel is het moeilijk zich in China te vestigen als een communiteit samen met vreemdelingen. Men zal dus moeten gaan wonen in appartementen of bij mensen thuis.
AFRIKA In Angola heeft jarenlang een verschrikkelijke burgeroorlog gewoed, die ook de kerk daar getroffen heeft op allerlei terreinen. Omdat Angola een Portugese kolonie is geweest, voelde de Portugese provincie zich nog sterk verbonden met dat land. In 2004 is een internationale groep scj’ers daar gaan werken: uit Portugal, Italië, later ook uit Brazilië en Kameroen. Samenwerking blijkt echter niet zo vlotjes te verlopen, misschien omdat er te weinig voorbereiding is geweest. De Brazilianen zijn om die reden dan ook naar huis teruggekeerd. In het district werken momenteel 12 medebroeders. Er is één geprofeste Angolees. Er zijn een paar kandidaten. Rond 1940 is er enige jaren een SCJ-vestiging geweest in Tsjaad, vanuit Kameroen. Men heeft zich daar definitief teruggetrokken na de Tweede Wereldoorlog omdat de missie in Tsjaad veel te ver afgelegen was. Nu heeft een bisschop daar aan de Kameroenese provincie gevraagd om een nieuwe vestiging. In 2010 is men daar begonnen in een parochie. De verwachting is dat andere Afrikaanse provincies zich daarbij zullen aansluiten. Er is al langere tijd in Afrika een onderlinge samenwerking, vooral in de opleiding. LATIJNS-AMERIKA De Zuid-Braziliaanse provincie wil meer missionair gaan werken. Een eerste gelegenheid is Paraquay, waar in 2010 vijf medebroeders uit die provincie aan de slag zijn gegaan. Interessant is dat in de herinnering van de inheemse bevolking nog steeds leeft de aanpak van de jezuïeten tot eind 18e eeuw: de reducties, waar gepoogd werd de inheemse, Indiaanse cultuur te beschermen. De voertaal van de streek van onze paters is niet Spaans, maar Guarani. Het eerste missiegebied van onze congregatie was Ecuador. In de jaren ’80 van de 19e eeuw was er een conservatieve, streng katholieke president (Gabriel Garcia Moreno, die nog kandidaat is geweest voor heiligverklaring), die het land had toevertrouwd aan het H. Hart. Dat was waarschijnlijk de aanleiding voor de keuze van pater Dehon. Onze paters zijn daar bij een revolutie verjaagd. In 1997 zijn er Spaanse scj’ers gaan werken. Momenteel zijn het er tien, samen met twee Ecuadorianen. Binnen de congregatie en speciaal tussen de medebroeders in Latijns-
Amerika leven ze wat geïsoleerd. KARAKTER VAN DE UITBREIDING Deze missie-activiteiten gaan niet meer uit van Europa. Hebben ook niet meer de achtergrond van een koloniale band (afgezien misschien van Angola). De opzet is een internationale activiteit. De wereldwijde (‘global’) samenwerking in onze congregatie wordt zo versterkt. Het is een duidelijk andere missionering: deze gaat nu uit van een internationaal samengestelde communiteit ter plaatse. Dit leidt (waarschijnlijk) ook minder tot culturele tegenstellingen tussen de groep missionarissen en de plaatselijke kerk of bevolking. Een tweede verschil is dat de missiegeest in Europa in de vorige eeuw veel groter was dan nu in de niet-Europese gebieden. Het is erg moeilijk om heden ten dage medebroeders te motiveren elders te gaan werken, terwijl dat in de vorige eeuw in onze streken juist zeer aantrekkelijk was. Boven is vermeld dat onze Nederlandse kandidaten van enige tientallen jaren geleden nog voor meer dan 50 procent bij ons kwamen om missionaris te worden. Van de huidige Kameroenese provincie bijvoorbeeld werkt slechts 12 procent in het buitenland. Maar: de globalisering en internationalisering wereldwijd gaan wel steeds verder. Reizen doen we graag en makkelijk, maar dat is iets anders dan zich vestigen in een andere cultuur. Ten derde, het generaal bestuur heeft in vergelijking met vroeger een groter aandeel in de keuze, opzet en voorbereiding van missionaire activiteiten. En de motieven? Ik denk dat toch grotendeels gebleven is: de congregatie wereldwijd maken, vandaar dus grote aandacht voor werving en opleiding (die momenteel ook vaak internationaal is). Bekeringen maken is minder het doel. Wel ondersteuning van de locale kerken, zeker waar die in de problemen zitten. De devotie tot het H. Hart spreekt in veel van de bovengenoemde gebieden meer aan dan momenteel bij ons. Wellicht is het goed die te moderniseren, anders komt men elders in dezelfde problemen als wij in het midden van de vorige eeuw. En wat gebleven is: de sociale inslag, de zorg voor mensen in de verdrukking en nood. En is dat niet wat ons altijd heeft aangesproken en waarvoor velen van ons zich hebben ingezet en dat ook nu nog doen? Dus daarom: graag SCJ wereldwijd!
17
MUSICHARITAS
T
DOOR PAUL DE VRIES SCJ
Tot 1960 was er een katholieke universiteit in Palembang. Om verschillende redenen werd deze gesloten. Maar zesentwintig jaar later, in 1986, nam een groep katholieke universitair geschoolde leken het initiatief om in Palembang weer een katholieke universiteit op te richten.
Het idee kreeg de steun van de toenmalige provinciaal overste van de Indonesische SCJ- provincie, pater Aloysius Sudarso scj, (de huidige aartsbisschop van Palembang), bisschop J. Soudant scj (destijds bisschop van Palembang) en een aantal vooraanstaande leken. Op 20 september 1990 werd officieel de voorbereidingscommissie ‘Katholieke Universiteit Palembang’ opgericht en op 20 mei 1991 ontstond de stichting MUSI. Musi verwijst naar de grote rivier die loopt door de stad Palembang. Het etiket ‘katholiek’ werd met opzet niet toegevoegd aan het instituut. Dit was deels omdat het in die tijd niet eenvoudig was om toestemming te krijgen van de overheid voor het oprichten van een universiteit. Voorgesteld werd een instituut voor hoger onderwijs, op basis van exacte wetenschappen. Na heel veel inspanningen kreeg de technische hogeschool MUSI op 1 juni 1992 erkenning van de regering met twee studierichtingen: bouwkunde en industrieel management technieken. Een jaar later werd een hoger instituut voor economische wetenschappen met twee afdelingen geopend. In 2004 werd toegevoegd informatica technieken en in 2006 informatie systemen. VOLWAARDIGE UNIVERSITEIT De instituten hebben het goed gedaan -ook in wedstrijden. In een accounting competition gehouden in Jakarta van 24 tot 26 maart 2012 werd het hoger instituut MUSI voor economische wetenschappen tweede uit een groep van 16. In een andere wedstrijd, gehouden tussen 10 en 12 mei dat jaar, bestaande uit 37 teams, was het management team van MUSI de runner up management van de faculteit van de economische wetenschappen van de universiteit van Indonesië. Op 22 december 2009 werd MUSICHARITAS toevertrouwd aan de Indonesische SCJ-provincie door de aartsbisschop van Palembang, bisschop Al. Sudarso scj. De SCJ-
18
Lage drempel en kwalitatief goed onderwijs.
provincie besloot deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Op dit moment zijn er zes scj-ers werkzaam bij MUSI-CHARITAS. Er was al een plan om de status van het instituut te wijzigen in een universiteit. Om dit te doen, moeten er meer faculteiten toegevoegd worden. Om dit te bereiken heeft de stichting MUSI in 2009 de congregatie van de zusters van Charitas in Palembang gevraagd samen te werken met de stichting. De zusters van Charitas hadden al een bekend college in de regio, namelijk het college van gezondheidswetenschappen. Men hoopt dit te maken tot een faculteit van de universiteit. Daarmee hoopt men de naam te veranderen in ‘MUSI-CHARITAS universiteit’. Het proces een volwaardige universiteit te worden, verloopt goed. Het enige wat nodig is, is de goedkeuring van de regering.
met een studiebeurs van MUSI-CHARITAS zelf en het merendeel daarvan zit op de afdeling technieken. Het studiegeld per semester bedraagt 250 euro en het inschrijfgeld bij aanvang van de studie ook 250 euro, maar ook dat is voor 35 procent van de studenten niet op te brengen. In vergelijking met andere hogescholen en universiteiten in Palembang heeft het MUSICHARITAS college een lage drempel die ook voor minder draagkrachtige jongeren haalbaar is. Er wordt vastgehouden aan het SCJ-principe ook aan minder draagkrachtige jongeren betaalbaar en kwalitatief goed hoger onderwijs te bieden. Dat heeft wel tot gevolg dat de Indonesische SCJ-provincie met haar beperkte middelen het moeilijk heeft om de faciliteiten van het MUSI-CHARITAS college en de kwaliteit van de docenten te verbeteren.
LAGE DREMPEL Momenteel heeft de MUSI-CHARITAS 420 studenten voor de afdeling technieken en 910 studenten voor de afdeling economie. Van de 1330 studenten is 45 procent katholiek of christen. De overigen zijn moslim, boeddhist of hindu. Jaarlijks trekt de afdeling techniek gemiddeld 100 nieuwe studenten en de afdeling economie 300 studenten. Het merendeel van de studenten komt van minder draagkrachtige gezinnen. Vandaar dat 35 procent van alle studenten geholpen wordt
CONCRETE ZAKEN Vandaar dat de Nederlandse SCJ-provincie - op verzoek van de Indonesische SCJprovincie en met een positief advies van onze Commissie Missionaire Projecten- een financiële bijdrage beschikbaar heeft gesteld voor het MUSI-CHARITAS college. Dit geld is bestemd voor heel concrete zaken als het upgraden van computers, aanschaf van projectoren, stoelen en dergelijke en de verdere ontwikkeling van het instituut.
19
Tienermoeder in ‘Bethlehem’
J
DOOR JUAN DOMINGO GRIFFONE SCJ
Jujuy is een van de armste provincies van Argentinië en ligt in het noordoosten van het land grenzend aan Chili en Bolivia, 1.800 km van Buenos Aires. Het was een van de belangrijkste mijngebieden van Argentinië, maar de meeste mijnen zijn nu gesloten.
DE PROVINCIE JUJUY IN ARGENTINIË De landbouw met zijn tabak en suikerrietplantages is in handen van grootgrondbezitters die de handenarbeid hebben vervangen door machines. Vandaar zijn er uitzonderlijk zware sociale problemen. De mensen op het platteland en in de bergstreken wonen in slechte en te kleine huizen met weinig privacy, wat een van de redenen is van veelvuldig seksueel misbruik. Het is echter een van de meest ecologische gebieden van het land, met enorm veel natuurschoon. In de bergen liggen veel kleine dorpen helemaal nog in de koloniale stijl. Op 3.352 meter hoogte liggen grote zoutvelden van 60 kilometer lang. Maar er is nog maar weinig toerisme. INDIAANS KARAKTER De hoofdstad van deze provincie is Santiago de Jujuy, van oorsprong een Indiaanse nederzetting gelegen tussen de bergen op een hoogte van 1270 meter. Al voor de komst van de Spanjaarden kwamen hier Inca-hoofden uit Cuzco, Peru, naar de warmwaterbronnen. Veel gebouwen dateren uit de koloniale tijd. Indianen uit de omgeving brengen nog steeds hun handwerk naar de markt, waardoor het stadsbeeld een sterk Indiaans karakter heeft behouden. Dit nog te meer, omdat de toeloop van Indianen uit Peru, Bolivia en Paraguay steeds meer de buitenwijken van de stad bevolkt . HET APOSTOLAAT VAN DE PRIESTERS VAN HET H. HART IN NOORDOOST ARGENTINIË Het was in de jaren 1940-1960 dat Nederlandse Priesters van het H. Hart reeds werkzaam waren in het noordoosten van Argentinië, namelijk in de provincie Tucumán. De eersten van hen vertrokken in 1956 naar Chili, omdat daar de pastorale vooruitzichten veel beter waren. De aanwezigheid van de Priesters van het H. Hart in Jujuy dateert vanaf 1995, toen de Italiaanse pater Marcelino Palentini scj bisschop werd benoemd van dit bisdom. Vanaf het begin begon hij zijn gelovigen te
20
Achting en zelfrespect. Links: Alfonso Salas Mi Padre.
bezoeken om hun cultuur en problemen beter te leren kennen. Hij deed dit zelfs te paard, op een ezel of te voet, tot 5000 meter hoogte. Na zijn dood in september publiceerde SCJ Contact een artikel over deze ‘Bisschop naar Jezus’ hart’ (maart 2012). In 2004 vestigde zich in het diocees een communiteit van drie leden van de congregatie van de Priesters van het H. Hart om de bisschop te steunen in zijn missionair en sociaal werk. Een van hen was ik. Ik begon in 2007 mijn pastoraal werk in het Tehuis voor tienermoeders, dat toen de naam droeg: ‘Onze Lieve Vrouw van Bethlehem’. ARME FAMILIES Dit tehuis biedt jaarlijks opvang aan een dertigtal jonge meisjes die seksueel zijn misbruikt, in verwachting zijn of al een baby hebben en grote risico’s lopen. Ze komen gewoonlijk uit heel arme families van het platteland of uit de nabije bergstreken. Omdat ze nog minderjarig zijn en het misbruik vaak plaats vond in eigen familie, komt het in Argentinië aan de jeugdrechters toe om deze slachtoffers via sociale instanties te plaatsen in opvanghuizen zoals het reeds vernoemde.
GESCHIEDENIS VAN HET TEHUIS ‘ONZE LIEVE VROUW VAN BETHLEHEM’ Het project begon in 1976 en droeg toen de naam ‘Tehuis Heilige Monica’. Het hing af van het bisdom en werd bediend door een groep zusters claretianen. Hier werden gedurende vele jaren minderjarige meisjes opgevangen die in verwachting waren en hier maximaal vier jaar samen met hun baby veilig konden verblijven. Toen in 2006 de zusters dit werk moesten opgeven bij gebrek aan roepingen, besloot mgr. Marcelino Palentini een reeks veranderingen aan te brengen om het tehuis beter te laten functioneren. Niet alleen de naam werd veranderd maar ook de eigen structuur. De leiding kwam in handen van een equipe van niet-religieuzen, van leken. VERDERE ONTWIKKELINGEN In 2010 begon men meer nadruk te leggen op de opvoeding van de jonge moeders, opdat ze straks zelfstandig het leven zouden kunnen ingaan en hun geleden trauma’s te boven zouden kunnen komen. Terug naar huis kunnen ze niet. Want veel seksueel misbruik werd gepleegd door hun eigen vader, pleegvader, of ooms. Anderen
21
Aangepaste gymnastiek.
werden totaal in de steek gelaten door hun familie. Ze moeten zich daarom bekwamen om zelfstandig voor zichzelf en hun kind te zorgen. Men begon met cursussen van alfabetiseren, gezondheid, hygiëne en babyverzorging, opvoeding, cultuur en aangepaste gymnastiek voor moeders in verwachting. Omdat bijna niemand de lagere school volledig had afgemaakt, werd de mogelijkheid geschapen om dit alsnog te doen en zelfs het middelbaar onderwijs te beginnen en cursussen te volgen van informatica. Al deze cursussen en onderwijs worden buitenshuis gegeven. Ook worden de jonge moeders in verwachting begeleid door een psychologe om hen te helpen hun baby te aanvaarden en men probeert aan allen meer zelfrespect en zelfachting bij te brengen. Ze krijgen ook begeleiding, als ze eenmaal het tehuis hebben verlaten. Geprobeerd wordt ook in enkele gevallen moeder en baby onder te brengen in een pleeggezin, totdat de moeder meerderjarig is. Het tehuis heeft voor al deze activiteiten zeven personen in dienst. TIJDELIJKE ADOPTIE Al deze hulp is mogelijk dankzij de solidariteit van het bisdom, subsidie van de regering en de welwillendheid van veel personen in verschillende landen. Ook heeft men het
22
systeem van ‘peetooms’ of ‘peetouders’, dat bestaat uit een soort tijdelijke adoptie van een jonge moeder en haar kind door het storten van een bepaald bedrag voor onderhoud en onderwijs. WINTERVAKANTIE Op 13 april 2011 werd een nieuwe zaal in gebruik genomen voor verloskunde en de medische controle van moeder en kind. In juni 2012, de wintervakantie, werden vanuit het tehuis samen met allerlei instellingen gedurende een week allerlei activiteiten georganiseerd. Omdat vele mensen in Jujuy niet in de mogelijkheid waren om een uitstapje te maken, werden ze uitgenodigd een dag door te brengen samen met de jonge moeders en de baby’s. Er traden muziekkorpsen op, folkloristische dansen werden uitgevoerd, ook door de jonge moeders zelf. Er was theater, circus en een markt van autochtone kunst. De noodzakelijkheid van het tehuis bleek heel erg gedurende de tweede helft van het jaar 2012, toen op een gegeven ogenblik de aanvraag de capaciteiten van opvang overschreed. Er verbleven toen 12 moeders en 12 baby’s.
Vertaling en bewerking G. Driedonkx scj.
HARRY PEELS Geboren op 3 november 1934 te Luyksgestel Geprofest op 8 september 1954 te Asten Priester gewijd op 20 december 1959 te Helmond Overleden op 21 januari 2013 te Asten
Harry is geboren als derde in een gezin met 11 kinderen, in de grensstreek met België. Ze hadden thuis een café en winkel. Door zijn dorpsgenoot pater Frans Borrenbergs, die voor hem een voorbeeld in zijn leven is geworden, werd hij attent gemaakt op het Juvenaat in Bergen op Zoom, want Harry wilde priester worden. Dat ideaal ging in vervulling toen hij 25 jaar oud was.
Hij kreeg de opdracht geschiedenis te gaan studeren in Nijmegen, om leraar te worden. Maar in 1969 werd hem gevraagd studentenpastor te worden aan de TU te Delft, wat hij met grote voldoening en toewijding 18 jaar is gebleven. Contacten met studenten bleven veelvuldig tot aan zijn dood. In 1987 sloot hij zich aan bij een nieuw project van onze congregatie: het opvanghuis van het Jeroenconvent in Delft. In 1992 werd Harry rector van ons Sint Jansklooster in Den Haag. Vanaf die tijd kreeg hij ook steeds meer taken in de Nederlandse SCJ-provincie; op 1 september 2000 werd hij provinciaal overste. In 2006 werd er een confederatie opgericht met de Vlaamse provincie en het lag voor de hand dat Harry de eerste provinciaal werd van die samenwerking. Zijn inzet en heel persoonlijke zorg, ook voor de congregatie wereldwijd, hebben tot groot respect en dankbaarheid geleid.
Na deze 12 jaren als provinciaal verhuisde Harry naar Den Haag, zijn vertrouwde thuis. In het afgelopen jaar openbaarde zich echter de ziekte die hem fataal zou worden. Toen genezing onmogelijk bleek, is hij op 18 december 2012 naar ons verzorgingshuis in Asten gegaan. Tot het laatst heeft hij genoten van de band met zijn familieleden, medebroeders en vele vrienden. Op 26 januari 2013 hebben wij afscheid van Harry genomen tijdens een eucharistieviering in de parochiekerk van Asten, die tot de laatste plaats bezet was. Hij is begraven in onze kloostertuin in Asten.
23
SCJ IN KORTE TREKKEN CONFEDERATIE BESTUUR Gedurende zijn ziekte wordt provinciaal pater Piet Schakenraad officieel vervangen door pater Koos de Rooij als waarnemend provinciaal overste. De opengevallen plaats door het overlijden van pater Harry Peels wordt (voorlopig) niet door een ander ingenomen; daar wordt later over beslist. Leden van de staf nemen sommige werkzaamheden over die door bestuursleden werden verricht, zoals bijvoorbeeld persoonlijke contacten met communiteiten, medebroeders en anderen. Als adviseurs nemen ze -waar nodig- deel aan de bestuursvergaderingen. Koos de Rooij heeft de zorg voor alles wat met seksueel misdrijf verband houdt overgenomen van de provinciaal.
G
AFSCHEID VAN PATER HARRY PEELS Het overlijden van Harry Peels op 21 januari 2013 is voor velen een grote schok geweest. Dat blijkt wel uit de enorme hoeveelheid reacties, uit binnen- en buitenland, van medebroeders en vele anderen. Bij de uitvaart van Harry in de grote kerk van Asten was geen plaats meer vrij; er waren ruim 600 mensen die hem de laatste eer wilden bewijzen. Bij de dienst
H
24
waren ook de generaal overste aanwezig en afgevaardigden uit de Duitse en de Franssprekende provincie. BEZOEK GENERAAL OVERSTE Pater José Ornelas Carvalho, onze generaal overste, was aanwezig bij de uitvaart van Harry Peels. Van die gelegenheid is gebruik gemaakt voor enige momenten van overleg met bestuursleden en anderen over de moeilijke situatie van het bestuur van onze confederatie: de open plaatsen, ingrijpende beslissingen die genomen moeten worden, de zorgen rond het seksueel misbruik.
P
ARGENTINIË De Argentijnse bisschop Virginio Bressanelli scj, bisschop van Neuquen, spreekt zijn ongerustheid uit over de economische situatie in zijn land en de groeiende sociale ongelijkheid, in het bijzonder in zijn bisdom. De gevolgen van de internationale crisis worden volgens de bisschop nog versterkt door het feit dat er nauwelijks nog buitenlandse bedrijven investeren in het land. Daardoor wordt ook geen nieuwe werkgelegenheid gecreëerd. De kerkleider verwijst naar de recente verklaring van de Argentijnse bisschoppen, waarin die de overheid oproepen
D
tot initiatieven tegen het toenemende drugsen alcoholverbruik. De leeftijd van beginnende drugsgebruikers daalde de voorbije jaren van 14 tot 8 jaar. “Zelfs in onze lagere scholen wordt drugsgebruik een probleem. Er is nood aan een actieprogramma op alle niveaus”, aldus de bisschop. (Rorate) BISSCHOPPEN SCJ Onder de leden van onze congregatie zijn op het ogenblik twee kardinalen en vierentwintig bisschoppen. In januari van dit jaar heeft men in Rome een vergadering belegd van al deze SCJprelaten. Negentien van hen waren aanwezig. Zij hebben onder meer geprobeerd de vraag te beantwoorden wat het betekent om bisschop te zijn in de geest van onze stichter pater Dehon. Men heeft de wens geuit dit soort ontmoetingen vaker te organiseren.
O
INDIA In januari van dit jaar zijn de generale econoom, pater Aquilino Mielgo, en zijn helper econoom Aldo Ivaldi veertien dagen in India geweest om een cursus te geven aan de economen van ons district in India. Negentien medebroeders van de verschillende communiteiten hebben aan de cursus deelgenomen.
I
Nummer 187 - maart 2013
LATIJNS AMERIKA De leden van de theologische commissie van onze congregatie in Zuid-Amerika waren in januari van dit jaar in San Paolo bijeen om een grote studiebijeenkomst voor te bereiden, die in februari 2014 gehouden zal worden met als thema: de ‘Antropologie van het hart’. Behalve vertegenwoordigers van Brazilië, Argentinië en Venezuela was uit Spanje ook pater Fernando Garrapucho scj aanwezig namens de Europese theologische commissie.
D
AZIË In november van vorig jaar waren zestien leden van onze congregatie bijeen in Quezon City op de Filippijnen. Het ging vooral om actuele problemen in de vorming van onze kandidaten en de rol van onze spiritualiteit daarin. De deelnemers kwamen uit Indonesië (4), de Filippijnen (7), Viëtnam (2) en India (3). Zij bezochten ook de verschillende huizen van de congregatie op de Filippijnen.
I