Collectie Persmuseum Archief W.A. van Goudoever, inv.nr. 10 [het eerste jaarverslag van het Indonesisch Pers Instituut, gedateerd eind januari 1954] Het Indonesisch Pers Instituut. Enige gegevens uit het eerste bestaansjaar. Vestiging in een vijftal steden, de inrichting van een eigen gebouw voor het moederinstituut in Djakarta, omzetting in een stichting, en het eerste resultaat ener personeelsopleiding in West-Europa, vormen de voornaamste feiten uit het eerste bestaansjaar van het Indonesisch Pers Instituut, de Jajasan Lembaga Pers dan Pendapat Umum. Voorbereid op initiatief van het Ministerie van Voorlichting en bedoeld om een bijdrage te leveren tot verhoging van het peil der journalistiek hier te lande, opende het Indonesische Pers Instituut op 1 September 1952 in Djakarta zijn deuren voor belangstellenden. Dank zij de hoge belangstelling van Vice-President drs. Moh. Hatta en van de toenmalige Minister van Opvoeding, Onderwijs en Cultuur, dr. Bahder Djohan, vond het instituut een voorlopig onderdak in het gebouw Medan Merdeka Selatan 11, waar de Bibliotheek voor Politieke en Sociale Geschiedenis is ondergebracht. Een jaar later reeds werd definitieve huisvesting mogelijk door vestiging in een juist gereed gekomen woonhuis op Pegangsaan Timur 19B, waar na kleine verbouwingen een kantoorruimte werd verkregen die voorshands aan redelijke eisen voldoet. Het moeder-instituut is in dit nieuwe pand ondergebracht met zijn gespecialiseerde bibliotheek mass communications (pers, radio, televisie, film, public relations), aangevuld met naslagwerken en handboeken op een tiental randgebieden; de afdeling documentatie met haar snel groeiende materiaalverzameling; een lees- en studiezaal; de boekenvoorraad voor vestiging en periodieke aanvulling in andere steden; administratie, tik-kamer, en een kleine werkplaats voor boekbinder, stencil-personeel, e.d. Bij de inrichting kon worden gehandeld naar waardevolle adviezen van de Studio Chris Broekhuyzen en van bouwtechnici van de Landsdrukkerij. Van dit centrale punt uit is een aanvang gemaakt met de activiteiten, die in een verdere toekomst geheel Indonesië dienen te omvatten. Het instituut stelt zich ten doel, in personele en materiele zin gelegenheid te bieden tot beoefening van de perswetenschap in de ruimste zin. Daartoe is een gespecialiseerde bibliotheek opgebouwd, die door periodieke aanvulling op peil wordt gehouden. Zij wordt aangevuld door actueel documentair materiaal, waarvan de verzameling alle landen omvat, die binnen de kring der gespecialiseerde belangstelling vallen. Een staf van voorlopig nog zeer bescheiden omvang houdt zich met de systematisering en een gerichte uitbouw van dit materiaal bezig, en werkt zich in de vraagstukken in. Het ligt voorts in de bedoeling, het instituut te completeren met een afdeling research, voorshands echter een in de verte wenkend ideaal, dat slechts door het beschikbaar komen van geschoold stafpersoneel naderbij kan worden gebracht. Decentralisatie. De uitgestrektheid van het Indonesische grondgebied en de hier en daar sterk levende behoefte aan een eigen plaatselijke voorziening, vereisen echter decentralisatie. Daarom is reeds bij de opzet rekening gehouden met de vestiging van zes gespecialiseerde bibliotheekjes © Transcriptie Persmuseum 25 Jaarverslag 01-1954 Pers Instituut.doc
1
in steden, die daarvoor in aanmerking komen op grond van een bestaand of opkomend wetenschappelijk onderwijs-milieu, tezamen met een opgewerkt journalistiek leven. Van deze zes zijn er in het eerste bestaansjaar van het instituut vier geplaatst, namelijk in Jogjakarta (October 1952), Surabaia (November 1952), Makasar (December 1952) en Medan (Augustus 1953). De positie van Jogjakarta verschilt van die der andere. Waar aan een volwaardige universiteit perswetenschap wordt gedoceerd, is meer nodig dan alleen een bibliotheek. Studenten in de perswetenschap behoeven bij het raadplegen van literatuur en documentair materiaal de literatuur-technische adviezen en leiding, zoals men zich die in een persinstituut denkt. Het is uit deze overweging, dat Jogjakarta met zijn Gadjah Mada-Universiteit van den aanvang de status van persinstituut inneemt en dat, afhankelijk vooral van de groei der wetenschapsbeoefening ter plaatse, zulk een status eveneens binnen het bereik van andere bibliotheken ligt. Zulks is eerst in een verdere toekomst realiseerbaar, met name wanneer de wetenschappelijke leiding mogelijk wordt door het beschikbaar komen van academisch gevormde krachten. Ook lijkt het in verband met het personeelsgebrek nog geruimen tijd wenselijk, dat de veelomvattende bibliotheek- en documentair-technische werkzaamheden centraal door het moeder-instituut worden verricht, ten behoeve van instituut en bibliotheek elders. Niettemin wordt met een ontwikkeling als hierboven geschetst, reeds thans rekening gehouden, onder meer door de opleiding van middelbaar personeel ter plaatse, aan wie de dagelijkse gang van zaken kan worden toevertrouwd, die dan straks ware te overkappen door het inzetten van een wetenschappelijke figuur. In het afgelopen jaar werd met deze personeelsopleiding in Medan begonnen; zo uiterst nodig als zij bleek, zo verheugend en dankbaar stemden tevens haar resultaten. Het ligt in de bedoeling haar in 1954 voort te zetten ten behoeve van het bibliotheek-personeel in de andere plaatsen. Hopelijk kan ook de vestiging van nog twee bibliotheken buiten Djakarta in 1954 verwezenlijkt worden. In beeldspraak: daarmede zal dan in een aantal steden de eerste-steenlegging zijn geschied voor een gebouw, dat in hoofdtrekken op papier staat, doch waarvan menig detail eerst kan worden ingetekend als de ontwikkeling op ander terrein – universiteitswereld, journalistiek, de voorlichtingsapparatuur – scherper waarneembaar is. De intekening dezer details pas in een later stadium lijkt mede van belang, opdat de uitgroei buiten Djakarta kan geschieden onder erkenning van plaatselijke behoeften en met respecteren van eigen aard en inzicht. De stichtingsvorm. Sedert 23 Juli 1953, toen de betreffende notariële acte werd verleden, vindt deze constructie een overkoepeling in de Jajasan Lembaga Pers dan Pendapat Umum (Stichting Indonesisch Pers Instituut), onder een curatorium en een bestuur, waarvan de personalia in het slot van dit verslag zullen worden opgenomen. Onder de gegeven omstandigheden zijn de oprichting en de uitgroei van deze stichting niet anders denkbaar, dan op basis van de regeringssteun, door het Ministerie van Voorlichting toegekend. Het mag dan ook een verheugend verschijnsel worden genoemd, dat de overheid op dit terrein een doortastend initiatief nam, waarop particuliere instanties zich nog moeilijk konden hebben ingesteld. Er valt intussen een groeiende belangstelling van de zijde van de pers en haar organisaties te constateren, die o.m. tot uiting komt in de verstrekking van documentair materiaal en in andere vormen van gewaardeerde samenwerking. Deze erkenning van een neventaak door een krantenwereld, die zich voor tal van gecompliceerde eigen problemen gesteld ziet, biedt goede hoop voor een gezonde toekomstige ontwikkeling.
© Transcriptie Persmuseum 25 Jaarverslag 01-1954 Pers Instituut.doc
2
Centrale vraagstukken. Inzake het doceren van de perswetenschap aan Indonesische universiteiten biedt het verslagjaar nog weinig vooruitgang. De eerste poging daartoe werd oorspronkelijk met succes bekroond toen in October 1952 dr. M. Schneider van de Leidse universiteit voor drie jaar naar Indonesië kwam en in Djakarta en Jogja onder goede belangstelling zijn colleges aanving. Gezondheidsredenen van ernstigen aard noopten hem echter reeds in December d.a.v. naar Nederland terug te keren en een voorziening kon sindsdien nog niet worden getroffen. O.m. kwesties van huisvesting maken het de universiteiten op het punt van buitenlandse docenten moeilijk. Een andere aangelegenheid waarvoor de Stichting Indonesisch Pers Instituut zich binnenkort geplaatst zal zien, is de kwestie van de vermenigvuldiging van het actuele documentaire materiaal. Alleen daardoor toch kan de in het moeder-instituut verzamelde en gesystematiseerde stof ook voor buiten Djakarta beschikbaar worden gesteld. De gedachten gaan uit naar een moderne wijze van vermenigvuldiging, die in feite zowel efficiënter als zuiniger werkt, doch waarvan de toepassing nog wel niet in 1954 mag worden verwacht. Het moeder-instituut is echter op een voorziening bedacht en heeft haar voor de long-termplanning op het program staan. Plaatselijke aangelegenheden. Naast deze vraagstukken van algemene aard, die om oplossing vragen, dient er plaatselijk nog veel te worden geregeld. Met uitzondering van Jogja, waar het instituut dank zij de medewerking der voorlichtingsinstanties onderdak vond in een vroeger door het persbureau Antara geoccupeerd kantoor, zal voor elk der bibliotheken definitieve huisvesting moeten worden gezocht. Surabaia en Medan zijn voorlopig ondergebracht in de Press-room van de Indonesische Journalisten Vereniging P.W.I., Makasar is te gast in het gebouw van de Provinciale Voorlichtingsdienst. Gezien de huisvestingsmoeilijkheden in het algemeen, zal het vinden van een afdoende voorziening niet eenvoudig zijn. De belangstelling van journalisten, studenten, voorlichtingsambtenaren en anderen, loopt plaatselijk sterk uiteen. Zij hangt voor Jogja b.v. nauw samen met het al dan niet doceren aan de Universiteit: de colleges van prof. dr. M. Schneider voerden het bezoekcijfer met enige tientallen op, doch dit daalde weer na diens vertrek. Voorts is de mogelijkheid tot uitlenen van boeken een belangrijke factor en verwacht wordt dan ook, dat de omzetting in uitleenbibliotheek, die in 1954 voor alle bibliotheken kan worden doorgevoerd, een stimulans zal blijken. Enkele cijfers: Makasar boekte in 1953 rond 500 bezoekers, in meerderheid ambtenaren van voorlichting en radio (380), de overigen gelijkelijk verdeeld over journalisten en studenten. Surabaia heeft dringend behoefte aan omzetting in uitleenbibliotheek, schrijft daaraan de nog slechts matige belangstelling toe. Djakarta ondervindt een snelle opleving na de openstelling in de middaguren per 1 December j.l.: de eerste maand werden ruim 30 leden genoteerd met een veelvuldig bezoekcijfer. Medan, het laatst gesticht, blijkt in een grote behoefte aan studieboeken op sommige randgebieden te voorzien en ofschoon dit geen primair doel vormt, ziet onze stichting hierin een taak, typisch voor deze overgangsperiode. In weinige maanden tijds boekte Medan ruim 250 leden, met een eveneens zeer bevredigend leeszaalbezoek. Tot voldoening stemt de geleidelijke ontplooiing van activiteiten, als door het Jogjase instituut onder leiding van de heer Soendoro ondernomen, in het bijzonder het organiseren van voordrachtavonden door Indonesische en buitenlandse experts op het gebied der mass communications. Hetzelfde geldt voor de belangstelling van leidende figuren (Djakarta, Surabaia) die in het documentaire materiaal van het instituut de geëigende stof van © Transcriptie Persmuseum 25 Jaarverslag 01-1954 Pers Instituut.doc
3
wetenschappelijk gehalte vinden, dat zij ten behoeve van werk en studie nodig hebben. In hetzelfde verband mag het uitbrengen van adviezen door het moeder-instituut in Djakarta genoemd worden; de uitgebrachte werkstukken tonen aan, dat reeds in het stadium van opbouw de Stichting Indonesisch Pers Instituut in een behoefte gaat voorzien. Het werkplan-1954. Aan dit beknopte overzicht van werkzaamheden worde een enkel woord over het werkprogram voor 1954 toegevoegd. Het is vanzelfsprekend, dat dit werkprogram is opgesteld en zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de personeelsmogelijkheden. Zoals op menig ander terrein van opbouw, zijn deze betrekkelijk beperkt. De zojuist van zijn opleiding in West-Europa teruggekeerde documentalist, de heer Khouw Giok Po, werd door het Ministerie van Voorlichting per 1 Februari 1954 ter beschikking van het instituut gesteld en heeft de leiding van de afdeling documentatie op zich genomen. Een eerder van zijn opleiding teruggekeerde kracht echter moest voor urgente werkzaamheden op het ministerie zelf worden ingezet, zodat een als tijdelijk bedoelde regeling voor de leiding van de bibliotheek voor onbeperkte tijd moest worden gecontinueerd. Niettemin hoopt de Stichting Indonesisch Pers Instituut het volgende werkplan voor 1954 te kunnen uitvoeren: bibliotheek: omzetting der bibliotheken in Jogja, Surabaia en Makasar in uitleenbibliotheken, zoals in 1953 in Medan geschiedde; plaatsing van nog twee nieuwe bibliotheken buiten Djakarta; verzorging van de periodieke aanvulling voor alle bibliotheken, die in het bijzonder voor Jogja belangrijk wordt in verband met de gelijkstelling met de Djakarta-bibliotheek. Djakarta en Jogja zullen dan ± 750 delen tellen, de andere bibliotheken ± 450. documentatie: voortzetting van de verzameling en systematisering van actueel documentair materiaal, waarbij in het bijzonder de gericht documentatie de aandacht zal hebben; uitbreiding van de veelvuldige contacten met het buitenland door materiaalsuitwisseling. werkstukken en publicaties: het uitbrengen van adviezen inzake actuele persvraagstukken aan officiële en particuliere instanties, die zich tot het instituut wenden; op korte termijn de publicaties van de eerste brochure van het instituut; voorbereiding van volgende publicaties. personeelsopleiding: indien enigszins mogelijk nieuwe uitzending naar het buitenland voor opleiding stafpersoneel; binnen stichtingsverband opleiding van middelbaar personeel in Jogja, Surabaia en Makasar als onderbouw voor een latere wetenschappelijke overkapping. perswetenschap: het verlenen van medewerking bij de voortgezette pogingen tot uitnodiging van een docent perswetenschap aan de universiteiten van Djakarta en Jogjakarta. vakopleiding van journalisten: het verlenen van medewerking in vraagstukken van vakopleiding van journalisten. Veler medewerking. Bij het overzien van haar eerste bestaansjaar, leeft bij onze stichting sterk de behoefte om uiting te geven aan haar dank en waardering voor de van velerlei zijden ondervonden steun en medewerking. Zij denkt daarbij in de eerste plaats aan het Ministerie van Voorlichting voor zijn initiatief en zijn aanmoediging, in materieel en in moreel opzicht. Indien onze stichting zal slagen in de haar toevertrouwde taak zal zulks in de eerste plaats te danken zijn aan dit ministerie, dat de uitvoering dezer taak onder moeilijke omstandigheden op hechte basis mogelijk maakte. © Transcriptie Persmuseum 25 Jaarverslag 01-1954 Pers Instituut.doc
4
Daarnaast past een woord van dank aan velen in binnen- en buitenland, die bij de voorbereiding en de oprichting danwel bij de voortgezette arbeid ons met raad en daad hebben bijgestaan. Van hen noemen wij in het bijzonder: prof. dr. K. Baschwitz (Amsterdam) en de staf van het Instituut voor Perswetenschap; Douglas H. Schneider en P. Desjardins van Unesco (Parijs); prof. Kenneth E. Olson, Dean of Northwestern University (Evanston, U.S.A.); dr. Karl Weber (Bern); dr. M. Schneider (Leiden); prof. dr. L.J.M. Schlichting (Nijmegen) [dan is er iets weggevallen op de kopie] …. directeur van de "Deutscher Zeitungsverlegerverband" (Bielefeld); de Stichting voor de Culturele Samenwerking voor haar omvangrijke literatuur-verstrekking; het International Press Institute (Zürich); de Documentatie-staf van de Nederlandse Rijksvoorlichting (Den Haag); journalisten- en directeurenorganisaties in Engeland, Nederland, Frankrijk, de Verenigde Staten van Amerika, terwijl in deze opsomming ook Indonesische vertegenwoordigingen in het buitenland met ere genoemd mogen worden. Hier te lande komt naast het Ministerie van Voorlichting een woord van dank toe aan de Indonesische journalisten- en directeurenorganisaties P.W.I., S.P.S. en P.P.I., het Parlement, de Commissie voor Perswetgeving, in Djakarta gevestigde buitenlandse vertegenwoordigingen en voorlichtingsinstanties, alsmede aan een aantal individuele figuren uit de wereld van de pers en voorlichting die in het instituutswerk actieve belangstelling en medewerking toonden. Dit laatste is in het bijzonder van belang, omdat alleen op deze wijze constructief en met resultaat kan worden gewerkt. Aan onze bijzondere waardering moge daarom uiting worden gegeven voor deze medewerking uit eigen kring. [… weggelaten hier zijn de personalia van het Curatorium, de Raad van Bestuur en het Dagelijks Bestuur] Dit eerste jaarverslag moge besloten worden met een woord van waardering aan het adres van allen, die bij de Stichting Indonesisch Pers Instituut werkzaam zijn, voor de bijzondere toewijding waarmede zij zich in de periode van opbouw van hun taak gekweten hebben. Het is mede op grond daarvan dat onze stichting haar tweede jaar is ingegaan in het vertrouwen, dat zij reëel gestelde verwachtingen niet zal beschamen en aldus een bijdrage hoopt te kunnen leveren voor de opbouw van een vrij en geestelijk sterk Indonesië. STICHTING INDONESISCH PERS INSTITUUT DJAKARTA, eind Januari 1954.
© Transcriptie Persmuseum 25 Jaarverslag 01-1954 Pers Instituut.doc
5