HET DODENDE BEELD Door Heleen Wilbers-Schram de Jong Pseudoniem Han Wilschram Geschreven omstreeks 1950
Zaterdag .......................................................................................................................................................3 1 ...........................................................................................................................................................3 2 ...........................................................................................................................................................5 3 ...........................................................................................................................................................7 4 ...........................................................................................................................................................9
1
Zaterdag 1 "Huize De Spar", stond er met sierlijke letters op voorgevel van het witte landhuis. Niet toegeven aan voorgevoelens, dacht Alma toen ze het hek opende. Terwijl ze stond te kijken naar het kleine knopje naast de deur, leek het haar dat ze een elektrische stroom door haar lichaam zou kunnen krijgen door het aan te raken. Doen, of niet? Alles vergeten, er een streep onder zetten, of doorgaan? Ze bracht haar vinger naar de knop, en drukte. De deur werd geopend door een kleine gezette vrouw van middelbare leeftijd. " Kom binnen," zei ze, alsof ze Alma al jaren kende. "Ik heb gehoord dat u nog een kamer vrij had," begon Alma. "Kom toch binnen. Ik ben mevrouw Bollenberg. Ja, ik heb nog een kamer vrij, u treft het. Niet groot, maar gezellig." "Ik zou hem graag eens willen zien als het niet te lastig is tenminste, zo op zaterdagmorgen." "Kom maar mee hoor." Hijgend besteeg mevrouw Bollenberg de trap. Halverwege bleef ze staan, keek om naar Alma, en zei: "Hebt u ook zo'n hekel aan trappenlopen?" "Oh nee," lachte Alma, "ik heb jonge benen." Mevrouw Bollenberg keek keurend omlaag, en vervolgde toen tevreden haar weg. Op de eerste verdieping bleef ze staan. "Even uitpuffen. Het hart, ziet u?" "Zal ik alleen verder gaan?" "Oh nee, het is alweer over, kom maar mee. Nog één trap, dan zijn we er." "Oh, dat valt dan nogal mee." Boven gekomen opende mevrouw Bollenberg een deur aan de achterkant van het huis. "Kijk," zei ze, "dit is het." Alma ging naar binnen. "Oh, wel aardig, maar wat klein," zei ze. "En dit is dus vrij?" "Ja, anders zou ik het u niet laten zien. Kijk, er is ook een balkon." "Maar dat loopt niet langs mijn kamer," merkte Alma op, terwijl ze uit het raam keek. "Nee, maar dat hindert niet. Dat balkon is van de grote kamer hiernaast, de kamer van Robert Braam. Een schat van een man. U wordt vast verliefd op hem, want dat worden we allemaal." "Ik stel geen belang in hem," zei Alma koel. "Het spijt me van dat balkon." "Maar u hebt een mooi uitzicht op de tuin." "Ja, dat is waar." Alma keek aandachtig naar beneden. "Zit daar iemand te schilderen?" "Dat is Stijn van Zomeren." "Een bekende schilder?" "Ja. De beroemde van Zomeren. Ik noem hem gewoon Stijn. Die woont hier bij mij op zolder. Dat is hier vlak boven. Ze tuurde
2 alsof ze door het plafond heen kon zien. "Interessant," zei Alma, "om een beroemdheid als huisgenoot te hebben. Nu, ik denk dat ik deze kamer maar neem." "Kom mee naar beneden, kind, dan zullen we alles bespreken. Ik ben blij, dat je hier komt wonen. Ik mag je graag." Alma keek haar even verwonderd aan, en dacht na over iets vriendelijks om terug te zeggen. "Het is een mooi huis," zei ze toen maar. "Zo vrolijk, en zo ruim. U hebt zeker heel wat kamers verhuurd?" "Allemaal. En het zijn zulke schatten van mensen. We zijn net een grote familie met elkaar. Daarom zeg ik ook maar.... hoe is je naam?" "Alma de Hoog." "Juist. Daarom zeg ik ook maar Alma tegen je, als je het goed vindt. We doen hier niet aan meneren en mevrouwen." Toen ze weer op de eerste verdieping aangekomen waren, werd de deur van de achterkamer op een kier geopend. "Stilte!" siste iemand. Daarna viel de deur met een smak weer dicht. Mevrouw Bollenberg keek haar gast even verontschuldigend aan. "Dat is de baron," fluisterde ze. "Die doet weleens wat kortaf, maar toch is hij een schat." "Zijn de andere mensen ook zo... eh... lief als hij?" "Oh, de anderen zijn nog veel aardiger. Dat zul je gauw genoeg merken." Beneden gekomen liet mevrouw Bollenberg haar nieuwe gast in de voorkamer. "Zo, nu zullen we eens alles zwart op wit zetten. Ja, ik ben een zakenvrouw." Ze werden het eens over de condities. "Als u het goed vindt, zou ik wel meteen hier willen blijven," zei Alma." Dan haal ik vanmiddag mijn bagage wel." "Natuurlijk kind. Ik zal Loek zeggen, dat ze je bed op moet maken. Verder is alles klaar en schoon. Loek is mijn nichtje, die woont bij me in en ik heb zo'n hulp aan haar. Ja, dat heb ik ook wel nodig. En dan heb ik ook Stien nog, die kookt voor ons. Nu, vertel eens wat van jezelf, kindje. Je heet dus Alma de Hoog. En wat doe je voor de kost?" "Ik ben op kantoor," zei Alma. "Secretaresse. Maandag begin ik in een nieuwe baan." "Prachtig. Er woont hier een huis nog een meisje, dat op kantoor is. Mieke Reling. Ook secretaresse, of zoiets. Dat treft dan mooi. En hoe oud ben je?" Alma slikte even. Ze wil wel alles weten, dacht ze. Nu, vooruit dan maar: "Ik ben negenentwintig." "Werkelijk negenentwintig?" Vroeg mevrouw Bollenberg giechelend. "Natuurlijk." Mevrouw Bollenberg boog zich vertrouwelijk naar Alma over, en zei op geheimzinnig fluisterende toon: "Ik zeg altijd dat ik negenenveertig ben." Daarna zat ze zich handenwrijvend verkneuteren. "Ik ben werkelijk negenentwintig, en niet ouder," zei Alma stijf. "Goed, goed kind, we zullen er niet meer over praten. Ik vraag wel veel hè? Maar dan zijn we ook ineens klaar. Ze noemen mij hier allemaal tante Bol. Een uitvindsel van Robert. Jij moest me ook maar zo noemen." "Heel graag," zei Alma beleefd, "maar ik weet niet of ik dat
3 wel zo direct zal kunnen." "Hindert niet, dat komt vanzelf, je zult zien je bent hier heel gauw ingeburgerd." Op dit ogenblik werd het gesprek onderbroken door de klank van een heldere tenor. "Dat is nou Robert," zei tante Bol vertederd. "Zingt hij niet prachtig?" De deur vloog open, een stralend knappe jongeman kwam binnen. Door zijn donker golvend haar en schitterende ogen deed hij denken aan een Italiaan. Hij was zingend binnengekomen, maar toen hij Alma zag, bleef het laatste woord hem in de keel steken. Roerloos staarde hij haar aan. "Hoe kom jij hier voor de ..." "Dag Robert," zei Alma. Ze was bleek geworden, daarna werd ze rood in haar gezicht. Robert liet zijn uitgestoken hand weer zakken. "Jij serpent!" siste hij tussen zijn tanden. "Oh, jullie kennen elkaar al zie ik, wat genoegelijk," zei tante Bol.
2 Robert herstelde zich, stak zijn handen in zijn zakken, en wendde zich daarna met nadrukkelijke nonchalance naar mevrouw Bollenberg. "Tante Bol, ik heb dorst. Het is verduiveld warm vandaag." "Ja jongen. Gelukkig dat jullie allemaal vakantie hebben. Behalve die arme Alma, die moet maandag beginnen, op een nieuw kantoor nog wel." "Och ja?" vroeg Robert onverschillig. "Waar is Mieke?" "Die is er niet. Jammer hè? Hij zit maar achter Mieke aan," legde ze aan Alma uit. "Dat zal Alma heus niet interesseren," zei Robert op scherpe toon. "Schenk me liever eens een flink glas bier in. Zo, dank u." "Als u het goed vindt, ga ik nu naar boven," zei Alma. "Goed, kind, ik zal Loek naar je toesturen om je te geven wat je nodig hebt. Ze zal je de badkamer ook wijzen, die is op de eerste verdieping. Als ik op de gong sla, dan is het etenstijd. De eetkamer is hier achter." "Hoe komt u aan haar?" vroeg Robert, toen Alma naar boven was gegaan. "Zomaar vanzelf," zei tante Bol. "Ze belde aan, dat is alles. Wat leuk dat je haar al kent. Het is zo'n lieve meid." Robert gaf een grommend geluid. "En ze krijgt zeker dat lege kamertje naast mij?" "Ja, leuk hè? Vlak naast jou. Nu is het hele huis propvol, ik kan niemand meer bergen. Oh, daar komt Mieke al aan, Mieke, kindje, kom eens hier, Robert zoekt naar je." Voor het open raam verscheen een jong meisje met fijn blond haar en donkere ogen. Ze zag er verhit uit. "Ja, ik zocht je," zei Robert. "Heb je zin in een partijtje crocket?"
4 "Met deze warmte? Hoe verzin je het!" zuchtte Mieke. "Nee, ik ga linea recta naar de badkamer, en ik kom het eerste uur niet meer beneden." "Over een half uur eten we," zei tante Bol nuchter. Mieke kwam naar binnen door de voordeur, Robert liep haar in de hal tegemoet. "Je ontglipt me dus al weer," zei hij plagend. "Jij wilt ook iedereen naar je hand zetten," lachte ze. "Je werd vroeger zeker erg verwend?" "Vreselijk," zucht de Robert. "Enig kind, rijk, je begrijpt wel... maar nu zijn mijn ouders dood. Nu is er niemand meer om mij te verwennen." "Och, wat ben je dan alleen," zei Mieke medelijdend. "Dat is gelukkig niet het geval. Zolang als er zulke aardige meisjes bestaan als jij, Mieke..." "Jij altijd met je complimentjes." "Ik meen het. Ga je vanavond met me uit? Er is een prachtfilm." "Ik weet het niet, Robert." "Alweer zo'n ontwijkend antwoord. Wanneer zeg je nu eens voluit ja tegen me?" "Misschien nooit." "Wat heb je toch, Mieke? Je zoekt telkens een uitvlucht. Staat dat soms in verband met zekere praatjes, die over mij de ronde doen?" "Hoe weet jij dat er over je geroddeld wordt?" "Je geeft dus toe dat het maar geroddel is." "Hoe weet jij het?" "Och, er zijn altijd jaloerse mensen. Kom, laten we er niet meer over praten. Je moet het niet zo zwaar opnemen, Mieke." Hij keek haar aan met zijn innemende glimlach, de hagelwitte tanden fel afstekend in zijn gebruind gezicht. Mieke lachte aarzelend terug. "Als er maar een deel waar is van de praatjes, die over je rondgestrooid worden, nou, dan heb ik liever dat je je niet zoveel met mij bemoeit." "Er is zelfs geen deel van waar. Heus, die praatjes worden zo overdreven," zei Robert ernstig. "Ik ben au fond een degelijke kerel, maar ja, ik houd van een pretje nu en dan." "En dan inviteer je het eerste het beste meisje, dat er op je weg komt." "Dat deed ik tot nu toe, maar jij bent niet het eerste het beste meisje. Heus Mieke, met jou is dat heel anders. Zie je, je mag het geloven of niet, maar sinds ik met jou omga ben ik serieus geworden, ik heb zin om te werken, iets te bereiken.... toe ga tenminste vanavond eens gezellig met me uit." "Ik zal er eens over denken," zei Mieke, "maar haal je vooral niets in je hoofd. We zijn alleen goede kennissen, anders niets, en ik betaal voor mezelf." Robert zuchtte. "Nu, vooruit dan maar, het is tenminste geen volkomen afwijzing. À propos, heb je onze nieuwe huisgenote al gezien? Daar komt ze aan." Alma kwam de trap af. Ze stak haar hand uit naar Mieke. "Mag ik me even voorstellen? Ik ben Alma de Hoog. Ik heb je zojuist een
5 kamer gehuurd." "Ik heet Mieke Reling." Alma liep haastig door naar de eetkamer. Mieke keek haar verbaast na. "Het lijkt wel, of ze iets tegen jou heeft," zei ze zacht. "Heeft ze ook." "Nu al? Ze is pas aangekomen!" "Ik ken haar van vroeger." "Daar heb je niet veel van laten merken. Wist je, dat ze hier zou komen wonen? Je hebt ons er niets van verteld!" "Ik wist er niets van, tot ze ineens voor me stond. Ze schijnt me te achtervolgen. We gingen vroeger eens een avond samen uit. De jongedame, met wie ik afgesproken had, was ineens verhinderd, zie je." "Dus dat overkomt zelfs jou weleens." "Niet al te vaak, gelukkig," zei Robert pedant. "Bovendien was ze werkelijk verhinderd, ze kon er niets aan doen." "Dus toen ging je aan de zwier met Alma de Hoog?" "Nou... aan de zwier... we zijn heel netjes naar een toneelvoorstelling geweest. Achteraf kopje koffie en een glaasje, je kent dat... en toen schijnt ze zich in het hoofd gehaald te hebben." "Dat lijkt me niet zo waarschijnlijk, of er is meer voorgevallen dan jij vertelt, of je verbeeldt je maar dat ze je naloopt." "Oh nee, het gaat niet alleen om deze keer. Overal loop ik tegen haar op. "Toevallig hè?" kweelt ze dan. "Stel dat het werkelijk toeval is?" "Och, kom. Nu woon ik nog geen zes maanden hier, en kijk, daar is ze. Toevallig hè?" "Jij verbeeldt je geloof ik dat alle vrouwen verliefd op je zijn, hè?" zei Mieke ineens scherp. "Kom, laten we naar binnen gaan. Tante Bol wacht niet graag met het eten."
3 In de eetkamer was een lange tafel gedekt. Mevrouw Bollenberg stond achter haar stoel aan het hoofd van de tafel. "Ik zal nog maar eens gongen," zuchtte ze. "Het eten wordt koud. Loek, breng Seppie maar binnen. Alma, ga zitten liefje, hier, naast mij. Je kent de mensen al hè? Oh daar hebben we Arnold Beekman. Onze geleerde. Ja, we hebben van alles hier in huis, beroemdheden, geleerden..." "Overdrijft u nu niet een beetje, tante Bol?" lachte Arnold. "Ik ben maar een gewone geschiedenisleraar hoor. Hoe maakt u het juffrouw de Hoog?" "Zie zo," zei tante Bol, "nu heb je wel met iedereen kennis gemaakt, alleen Stijn van Zomeren is er nog niet, maar die laat altijd op zich wachten. Dat is die schilder, weet je wel, die op zolder woont. Wou hij zelf, hoor. En dan de baron, maar die komt niet beneden, die eet altijd op zijn eigen kamer. Loek, ga Seppie nu maar halen."
6 Loek, het jonge nichtje van mevrouw Bollenberg, ging de kamer uit en kwam even later terug met een dampende konijnenbout. "Is dat Seppie?" vroeg Robert met verbaasd opgetrokken wenkbrauwen. "Was Seppie," verbeterde mevrouw Bollenberg. "Het was zo'n lief beest. Kom, wie begint ermee?" Niemand scheen zo erg veel trek te hebben. Tante Bol keek met vochtige ogen naar het vlees. "Ik kan er niet van eten," zuchtte ze. "Dat gaat altijd zo, als je die dieren fokt," zei Arnold. "U kunt ze beter verkopen, tante Bol." "Wie wil snijden? Jij, Arnold?" "Laat mij het maar doen," stelt de Robert voor, terwijl hij mes en vork van haar overnam. Tante Bol keek vertederd naar hem, toen hij bezig was, als naar een baby, die iets nieuws probeert. "Hij is zo'n schat," zuchtte ze. "Robert of Seppie?" vroeg Mieke, maar ze kreeg geen antwoord. Tante Bol zal droevig naar de grond te kijken. Ineens veerde ze op. "Is Stijn er nou nog niet? Wie gaat hem even halen?" "Och, laat hem maar," zei Robert. "Hij werkt hard aan een stukje, dat nog af moet voor de expositie." "Dat kan hij vanmiddag nog doen," besliste tante Bol onverbiddelijk. "Nu moet er gegeten worden. Schilder of geen schilder." "U moest eigenlijk een lift laten aanleggen, tante Bol." "Een elektrisch belletje was ook al goed," zei Mieke. Robert bediende haar. De anderen keken toe, en het ontging niemand wat een mooi paar die twee hadden kunnen vormen: hij fors en donker van uiterlijk, zij teer en blond, alleen de ogen donker en levendig. Ze keek voortdurend van de één naar de ander, men kreeg de indruk dat niets haar ontging. Zodra ze naar Robert op keek, was er in haar expressieve ogen iets van een soort ironische bewondering te lezen. Alma zat kalm en wat stijfjes te eten. Ze was atletisch gebouwd, niet bepaald onknap, maar weinig aantrekkelijk, correct gekleed, maar zonder fantasie, haar enigszins vettige haar zat te strak om het hoofd en was van een onbestemde kleur. Ze nam niet veel notitie van haar tafelgenoten, ze keek alleen af en toe, tersluiks, in de richting van Robert Braam, die haar negeerde. Mieke was de enige die dit opmerkte. Tante Bol zat dik en welgedaan in haar grote stoel aan het hoofd van de tafel. Ze ging heel familiaar met haar gasten om, bijna alsof het haar kinderen waren. Ze was te jeugdig gekleed. Het blonde haar, dat hier en daar wat grijs werd, droeg ze in kleine krulletjes, wat haar kinderachtig stond. Ze babbelde steeds maar door, zonder veel bijzonders te zeggen. Arno Beekman was stil en ernstig, zijn borstelige wenkbrauwen samengetrokken, alsof hij ergens over tobde. Loek Boon, het nichtje, was met haar negentien jaren de jongste in het huis. Ze had een vriendelijk onbeduidend gezichtje, en keek steeds oplettend rond of iemand iets nodig had. Halverwege de maaltijd werden ze opgeschrikt door een hevige bons, die enkele ogenblikken later herhaald werd. Alma keek
7 ontsteld naar het plafond, dat scheen te dreunen. De anderen waren minder verbaasd. Tante Bol zei rustig: "Dat is de baron, let er maar niet op, liefje. Baron Haringvel. Mooie naam hè?" "Niet Haringvel maar Haerenfelt," verbeterde Arnold. "Daar heb je de schoolmeester weer hoor," plaagde Robert. "Straks noteert hij nog een cijfer voor u." "En dat is dan beslist geen tien," zei Arnold. Boven werd een deur opengeworpen. "Hondenvlees! Weg ermee!" Daarna werd het weer stil. "Hij lust Seppie niet," constateerde tante Bol. "Kom Loek, laat de schaal nog eens rondgaan. Hè, daar hebben we eindelijk onze artiest." Stijn van Zomeren kwam binnen en zocht zijn plaats aan tafel op. Zwijgend bediende hij zich. Hij was een man van omstreeks 35 jaar, breed in de schouders, gedrongen van bouw. Zijn haar was steil en blond, zijn gezicht had een norse uitdrukking. "Hij kijkt altijd boos maar hij is toch een schat," zei tante Bol tegen Alma, die onbewogen doorging met eten. "Stijn, kom, je hebt je nog niet voorgesteld aan onze nieuwe huisgenote, mijn jongen." Stijn stond met een ruk op, "Oh, neem me niet kwalijk, mijn naam is van Zomeren." Alma stelde zich voor. "Ik hoorde dat u schilder bent?" zei ze. "Ja. Maandag open ik een nieuwe tentoonstelling in de Kunstzaal. Ik zal u een toegangskaartje geven, als u er belang en stelt." "Heel graag," zei Alma uit beleefdheid. Ze interesseerde zich hoegenaamd niet voor schilderkunst in welke vorm ook. "Je hebt ons nog niet eens een kaartje beloofd," zei tante Bol pruilend. "We mogen toch ook wel komen, hè?" "Natuurlijk, jullie krijgen er allemaal een. Of je komt kijken of niet kan me niet schelen." "Hè, dat is nu niet aardig, Stijn," zei tante Bol op bestraffende toon. Stijn keek even verontschuldigend in de richting van Mieke. Daarna staarde hij nors voor zich uit, als een mokkende jongen, die een standje heeft gehad.
4 "Nu heb ik zeker wel met iedereen kennisgemaakt, is het niet?" vroeg Alma na het eten. "Behalve met de baron. Eet hij nooit beneden?" "Nee, nooit," zei tante Bol. "Dat wil hij niet. Loek moet altijd alles bij hem boven brengen, wij krijgen hem haast niet te zien." "Ja, ziet u," begon Mieke aarzelend, "hij is wat eigenaardig. U bent toch op kantoor, niet? Nu, ik ook. Ik ben secretaresse. De
8 baron houdt er vreemde ideeën op na. Hij zegt... u moet er maar niet boos om worden hoor... hij zegt dat hij niet met "kantoordames" onder één dak wil wonen. Hij is behept met een of ander standencomplex. En omdat wij niet om hem willen vertrekken, en hij evenmin om ons, probeert hij op deze manier zijn "waardigheid" op te houden. Begrijpt u?" "Ja, dus het lijkt me beter dat ik maar niet naar zijn kamer ga om me voor te stellen." "Oh nee!" riep Mieke verschrikt. "Dat zou ik vast niet doen!" "De baron is een schoft," verklaarde tante Bol rustig. Alma keek haar verwonderd aan. Toen allen klaar waren, stond Robert op. "Ga je mee zwemmen, Mieke?" "Nee, liever niet, ik ben moe," zei Mieke, terwijl ze samen met Alma de kamer verliet. Toen ze de trap opgingen, hoorden ze beneden in de hal achter zich tante Bol mompelen: " Die artiesten... schoften... nooit betalen..." Mieke lachte vergoelijkend. "U zult nog wat moeten wennen aan haar manier van praten. Ze verdeelt de mensen in twee categorieën: de schatten, en de schoften. Met nuances houdt ze zich niet op." "Dan zullen we dus geen van beide benamingen au serieus moeten nemen," besloot Alma. "Het lijkt me anders wel goed mens." De beide meisjes waren blijven staan op de overloop van de eerste verdieping. "Kijk," zei Mieke zacht, terwijl ze op de deur van de achterkamer wees: "dit is de kamer van de baron, vlak boven de eetkamer. De voorkamer is van mij. Het uitzicht is er zo mooi, toe kom even binnen om het te zien?" Ze hield de deur uitnodigend voor Alma open. "Vind je het niet enig?" vroeg ze, en keek Alma vol spanning aan. "Het uitzicht is bijzonder mooi," zei deze stijf, terwijl ze strak naar buiten staarde. "Ga er toch bij zitten, hier is een reuze gemakkelijke stoel. En neem een sigaret." "Dank je, ik rook niet zolang ik in training ben voor de turnwedstrijden. Maar gaat u zelf gerust uw gang." Mieke liet zich neervallen in een andere stoel. Toen ze haar sigaret aangestoken had, zei ze: "zo in het begin is alles nog vreemd hè? Je kent hier bijna niemand." "Nee, het zijn allemaal vreemden voor me." "Allemaal?" vroeg Mieke verbaasd. "Ja, natuurlijk!" "Oh, maar je zult de mensen gauw genoeg beter leren kennen." "Zou u me iets van de overige bewoners willen vertellen, juffrouw Reling?" "Natuurlijk. Maar zeg gerust Mieke tegen me hoor. Iedereen noemt hier iedereen bij de naam. We zijn net een grote familie." "Ja, dat zei mevrouw Bollenberg ook al. Mijn naam is Alma." "Nu, dan zal ik maar van wal steken. Over mevrouw Bollenberg vertelde ik al wat. We noemen haar tante Bol, dat zul je wel gehoord hebben. Ze behandelt ons allemaal alsof we kleine kinderen zijn, maar ze is heus heel geschikt als het erop aankomt. Dan hebben we haar nichtje Loek. Een aardig kind, erg jong nog, ik
9 geloof achttien of negentien. Ik voel mezelf al oud met mijn vierentwintig jaren!" Ze wachtte even, of Alma haar leeftijd ook noemen zou, maar toen die dit niet van plan scheen te zijn, ging ze verder. "Dan hebben we Arnold Beekman, die is leraar in geschiedenis op een HBS. Een geschikte kerel, een beetje zwaar op de hand misschien, maar ja, hij heeft het erg druk. Nu niet natuurlijk, nu heeft hij vakantie, maar anders wel, hij schijnt nogal op te gaan in zijn werk. Overdag geeft hij dan les, en 's avonds studeert hij nog. Hij is reuze knap wordt er gezegd. Hij schrijft wetenschappelijke artikeltjes en zo, en hij houdt lezingen. Maar nu heeft iedereen hier in huis vakantie. Heb jij ook vakantie?" "Nee, ik moet maandag beginnen, een nieuwe baan." "Oh, dus je bent overal nieuw. Vervelend hè?" "Och, dat went wel gauw," zei Alma, terwijl ze Mieke met iets van sympathie in haar ogen aankeek, "Mijn vorige kantoor was hier niet zover vandaan. Zodoende kan ik contact met mijn kennissen houden, en ik kan ook in dezelfde turnclub blijven." "Oh ja, je doet aan turnen hè? Wat leuk." "Ons team heeft grote kans kampioen te worden dit jaar," zei Alma trots. "Maar je had het over Arnold Beekman. Is hij niet getrouwd? Is hij misschien weduwnaar?" "Oh nee. Hij ziet er ouder uit dan hij is. Hij is pas even in de dertig, denk ik, in elk geval nog geen veertig. Hij woont hier allang. Hij heeft een vriendin gehad, ik heb haar nog gekend. Ze heeft hem de bons gegeven. Ze hield zoveel van uitgaan en dansen, en dat was niets voor hem. Maar nu de volgende patiënt!" ging ze haastig verder met een gevoel of ze wat teveel gezegd had. "Wie hebben we nog meer? Oh ja, Stijn van Zomeren, de schilder. Hij is een beetje melancholiek, maar..." "Maar ook heel geschikt?" vroeg Alma glimlachend. "Ook heel geschikt," ging Mieke argeloos verder. "Die is wel weduwnaar. Zijn vrouw is jong gestorven, hij schijnt haar erg te missen, de arme man. Hij tobt erover. En dat heeft een slechte invloed op zijn werk." "Hij moet beroemd zijn, hè? Dat zei mevrouw Bollenberg tenminste. Ik had nooit van hem gehoord. Nu moet ik toegeven dat ik niet veel van schilders afweet hoor." "Och, beroemd... hij heeft wel wat naam gemaakt, zijn werk begint de aandacht te trekken. Er heeft al eens een stukje over hem in de krant gestaan. Maar ik geloof vast, dat hij eens beroemd zal worden in de toekomst, hij heeft er de gaven voor. Nu, dat was dus Stijn. Over de baron weet ik niet meer te vertellen dat ik beneden al gedaan heb. Stien zul je vanzelf weleens tegenkomen, een aardig mens, en ze kookt heerlijk, maar ze schijnt niet zo best met tante Bol overweg kunnen. Die kan trouwens niet goed personeel houden, dit is al de derde kokkin die ik meegemaakt heb zolang ik hier woon. Nu, dan hebben we ze allemaal gehad, hè?" besloot ze, "Je hebt er één vergeten, zei Alma na een korte stilte. "Oh ja? Wacht eens... Robert Braam hebben we nog niet gehad. Een
10 knappe man, vind je niet? Hij heeft altijd veel succes bij vrouwen." "Bij jou ook?" vroeg Alma, terwijl ze Mieke onderzoekend aankeek. Mieke bloosde even onder deze persoonlijke aanval, die ze niet verwacht had. Ze stond op, en gooide met een driftige ruk haar sigaret uit het raam. "Ik vind hem amusant, meer niet," zei ze toen op onverschillige toon. "Dan is het goed," zei Alma. "Denk erom, hij lijkt me gevaarlijk."
5 Toen Alma op weg was naar haar eigen kamertje, riep mevrouw Bollenberg haar. "Alma! Kom! Ik zal je de tuin laten zien, die is heus de moeite waard." "Heel graag!" riep Alma terug, en ging weer naar beneden. Buiten gekomen, keek ze om zich heen. "Een mooie tuin," merkte ze welwillend op, en wat een aardige kabouter is dat." "Dat is Jodocus," vertelde tante Bol. Beiden keek ze naar de stenen dwerg, die op het grasveld prijkte, op zijn lage voetstuk, dicht bij het terras. Het was eigenlijk maar een lelijk ding, hard van kleur en grof van vorm, maar tante Bol was erg gesteld op dit beeld, dat ze van jongs af aan overal met zich mee gesleept had. Ze woonde nog maar enkele jaren in dit grote huis, dat ze geërfd had van een rijke oom. "Waarom heet hij zo?" vroeg Alma nieuwsgierig. "Hebt u hem die naam gegeven?" "Ja. Vroeger, toen ik nog een kind was, had ik een prentenboek waarin een kabouter voorkwam, die zo heette. Het was mijn lievelingsboek. Dit beeld stond toen al bij ons in de tuin. Toen mijn vader en moeder dood waren, nam ik heb mee. Als kind noemde ik hem al Jodocus. Ik heb hem altijd overal mee naar toegenomen, waar ik ook ging wonen, ook wel moest hij soms op zolder staan. En hier, waar hij nu staat moet hij blijven, zolang als ik hier blijf tenminste." "Natuurlijk, waarom zou iemand hem verzetten?" "Ze maken altijd flauwe grappen op Jodocus," zei tante Bol op verongelijkte toon. "Die aan Jodocus komt, komt aan tante Bol," zei Arnold Beekman, die er bij was komen staan. Hij kneep haar even plagend in de arm. "Au!" zei tante Bol. "Jodocus is de liefste van jullie allemaal!" Alma bekeek de kabouter van nabij. Op het eerste gezicht maakte hij een onschuldige indruk, met zijn omhoog geheven handen, waarin hij een bloembakje droeg, dat er kaal uitzag, omdat er geen bloemen in stonden. Het beeld zelf was bont geschilderd, felrood en blauw, en het had bijna de lengte van een volwassen mens. Daar het ook nog op een voetstuk stond, stak het wel een hoofd boven Alma uit. Verder was er eigenlijk niets bijzonders aan te zien, behalve het gezicht. Dat was met een afschuwelijke, bijna moorddadige uitdrukking omhoog geheven, in de richting van het bovenste balkon. Alma keek mee omhoog, maar richtte zich snel weer tot mevrouw Bollenberg, omdat ze daarboven Robert Braam had zien staan. "Hoe kunt u van hem houden," griezelde ze ineens, "ik
11 begrijp het niet!" "Jij ook al! Zie je nu wel dat iedereen wat op Jodocus aan te merken heeft? Nu gaan we naar de konijnen, die zitten helemaal achter in de tuin, bij de sloot, kijken we moeten tussen deze struiken door, kom maar achter mij aan. Schattig zijn ze, hè?" "Oh ja, en ze zien er best uit." Plichtmatig keek Alma de vele hokken langs, van het ene dik gegeten konijn naar het andere. "Maar het is wel een heel karwei om ze te verzorgen, is het niet?" "Oh, dat hindert niks, want dat doet Loek. En de tuinman kijkt er ook wel eens naar om." Alma keek om zich heen. Achter haar was een brede sloot, aan de overkant daarvan strekte zich een weiland uit. Voor zich uit kon ze over de struiken heen het huis zien staan. "Landelijk is het hier," zei ze. "Je zou niet zeggen dat je hier zo dicht bij een stad woont." "Nee hè? Het is hier heerlijk. Helemaal buiten, en toch dicht bij de stad. Is je kantoor ver hier vandaan?" "Oh nee, ik ben er zo op de fiets. Maar ik begin misschien pas over een week. Ik ben van plan uitstel te vragen. Ik heb nog geen vakantie gehad." "Natuurlijk moet je uitstel vragen, en ze moeten het je geven ook. Altijd maar werken dat gaat niet aan, zeg ik altijd. Nu gaan we weer terug naar het huis, zo, achter de struiken om. Kijk daar zit die arme Stijn alweer te schilderen. Schiet het al flink op, jongen? Hij schildert iets voor mij persoonlijk, de lieverd," legde ze trots aan Alma uit. "De achterkant van mijn huis. Alles komt er heel precies op: elk raam, elk balkon, elk klimopblaadje, elk.." "En Robert erbij?" vroeg Alma, toen ze, omhoog kijkend, hem op de rand van zijn balkon zag zitten, zonder zich vast te houden, zijn benen slingerend aan de buitenkant. "Hij wil het niet doen, hij wil alleen het huis schilderen, zegt hij, en ik had die schat er juist zo graag op gehad." "Hij had u erbij moeten schilderen," vond Alma. "Het is tenslotte uw huis." "Ja, maar dat wil hij ook al niet," zuchtte ze. "Die artiesten... Oh, daar heb je Gerrit. Robert! Daar is Gerrit voor jou, kom eens gauw naar beneden!" Alma keek in de richting, van waar Gerrit Spruithof aan kwam slenteren, langs de zijkant van het huis. Hij kwam niet dadelijk op de dames af, maar bleef achter Stijn's rug staan kijken hoe die vorderde. Het was een magere figuur, hij had dun vlassig haar dat overeind stond, vage blauwe ogen, terugwijkende kin, lange hals met duidelijk zichtbare adamsappel, en afhangende schouders. De beide mannen spraken mompelend met elkaar, ze schenen het over het schilderstukje te hebben. Even later kwam Gerrit naar de anderen toe, begroette mevrouw Bollenberg beleefd, en stelde zich aan Alma voor. "Ik ben een vriend van de heer Braam," legde hij uit, "of liever zijn compagnon. Ik ben uitvinder, ziet u, en hij financiert mijn werk." "Robert komt al naar beneden," zei mevrouw Bollenberg. "Hij zat weer te bungelen op dat hekje, je weet wel..."
12 "Ja, ja, ik ken die gewoonte van hem," lachte Gerrit. "Hindert het u niet?" vroeg Alma aan Stijn, "U bent toch juist met dat gedeelte bezig?" "Ik wou dat hij er maar af donderde" zei Stijn grof. "Zo'n slingeraap werkt storend." "Stijn toch wat een uitdrukking!" zei tante Bol verwijtend. "Die artiesten ook, hè Alma? Let er maar niet op, hij is in trance." "Ik hoef niet in trance te zijn om zo'n prul te schilderen," zei Stijn gemelijk. "Wat je al niet doen moet om je huur te betalen!" "Stil nou maar, jongen, we gaan al weg. Robert was ondertussen de tuin in gekomen. "Ik heb een idee!" riep hij. "We gaan een picknick houden!" Mieke kwam achter hem aan. "Knal!" zei ze. "Wie gaat er mee?" "Allemaal natuurlijk," zei tante Bol. "Ik ga Loek opzoeken, die moet me helpen wat lekkers in te pakken. Loekie! Waar zit je? Robert, haal jij de mensen maar vast bij elkaar. " "Doe jij dat maar, Mieke, ik moet nog even naar een kennis van me om een tweede wagen te charteren, we kunnen niet met zijn allen in de mijne," zei Robert achteloos.
6 Het duurde niet lang, of het hele gezelschap was op weg naar de bossen. Robert zat aan het stuur, naast hem zat Mieke, achterin tante Bol met Loek. In de andere wagen zat Arnold aan het stuur, naast hem Alma, achterin Stijn en Gerrit. Stijn hield zijn schetsboek onder de arm gekneld, alsof alleen dit hem het uitstapje dragelijk maakte. Het was een warme rit, allen waren blij, toen ze uitstappen konden. Tante Bol plofte dadelijk neer in de schaduw van een boom. Loek pakte bedrijvig de etenswaren uit, Mieke hielp haar daarbij. Robert lag lui achterover in het gras. Alma zat dicht bij hem, en plukte schijnbaar gedachteloos een paar bloemetjes, die ze dadelijk weer liet vallen. Toen ze wat gegeten en gedronken hadden, ging Mieke voorover liggen met een boek. Stijn zat op een kleine afstand van haar, het schetsboek op de knieën. Robert boog zich erover heen. "Aha," zei hij met spottende nadruk. "Al weer een schets van Mieke. Hoeveel Miekes staan er nu al in je boek?" Stijn sloeg zijn schetsboek met een klap dicht, stond op, en slenterde weg. Robert keek hem na. "Gauw aangebrand,hè? Nu ja, die genieën ook. "Altijd anders dan een ander. En lastig in de omgang." Mieke was ook overeind gekomen. "Ik wist niet, dat hij mij tekende" zei zet "maar je had hem zijn gang moeten laten gaan." Ze liep langzaam tussen de struiken door. Arnold schoot overeind. "Zullen we een eindje lopen, Mieke? Het lijkt me zo mooi, daar verderop." Robert kwam er tussen in, en wendde zich met zijn innemendste glimlach tot Arnold. "Deze wandeling is mij beloofd, het spijt me." Hij
13 volgde Mieke, en nam haar arm, die ze bijna onmerkbaar terugtrok. Arnold bleef achter, het was hem aan te zien, dat hij kookte van woede. Hij smeet de tak, die hij even tevoren opgeraapt had, met een woeste zwaai van zich af. Toen hij merkte, dat Stijn hem oplettend aan keek, zei hij: "Die warmte ook. Ik kan er slecht tegen." "1k kan er ook niet tegen," zei Stijn, terwijl hij het wegwandelende paar na keek. "De ploert!" "Vinden jullie zo'n picknick ook zo vreselijk genoegelijk?" vroeg tante Bol. "Hier jongens, nemen jullie nog een appel. Schil hem zelf maar, Loek heeft het te druk met opruimen. Alma, wat zit je toch te dromen? Toe Gerrit, kijk niet zo zuur." "Ik kijk niet zuur," zei Gerrit sullig, "integendeel, ik zit te denken." "Oh, stoor hem vooral niet," zei Arnold hatelijk. Hij was uit zijn humeur, en voelde behoefte om iemand te kwetsen. Maar Gerrit voelde zich in het minst niet gekwetst. Hij keek hem glunder aan en onthulde: "Ik heb een nieuwe uitvinding in mijn hoofd." "Vertel ons er eens iets van, jongen," zei tante Bol en ze ging er gemakkelijk bij zitten. "Het is nog niet rijp voor publicatie," deed Gerrit gewichtig. "Maar ik wil wel een tip van de sluier voor u oplichten. Het principe is: iedereen een Rembrandt." "Voor niks?" "Nee, ik bedoel niet, dat iedereen een doek van Rembrandt krijgt. U begrijpt me verkeerd. Trouwens, ik word tussen haakjes altijd verkeerd begrepen, dat is mijn noodlot. Nee, iedereen wordt zelf een Rembrandt. Iedereen zal zonder moeite het mooiste kunstwerk kunnen maken. Zelfs u, mevrouw Bollenberg, met permissie." Mevrouw Bollenberg keek hem met openhangende mond aan. "Zou hij dat nou menen?" vroeg ze tenslotte aan Stijn. "Onzin," bromde Stijn, "je reinste onzin." "Hij kan het weten," zei tante Bol triomfantelijk tegen Gerrit. "De kunstenaar Stijn van Zomeren inspireerde me tot deze uitvinding," ging Gerrit onverstoorbaar door. "Ik zal er binnenkort meer over kunnen vertellen, als mijn werk tot een verder stadium gerijpt is. Het hangt ook veel af van mijn vriend en compagnon Robert Braam, of ik slagen zal." "U bedoelt, of die er voor bloeden wil of niet," zei Arnold. "Hij heeft me al een voorschot gegeven," bekende Gerrit openhartig, "maar_ik zal nog meer nodig hebben, voor proeven en instrumenten." "Schilderen met een instrument!" snoof Stijn minachtend. "Ik hoop niet dat die onzin uitgevoerd wordt. Het is trouwens net iets voor Robert, om daar zijn geld in te steken." "Kibbelen jullie nou niet, jongens," suste tante Bol. "We zitten hier juist zo gezellig. Zie je, dat vind ik nou zo leuk, allemaal samen, als één grote familie. Zie je, Alma, dit bedoelde ik, toen ik je vertelde, dat we net een grote familie vormen. Vind je het geen schatten allemaal?" Alma kreeg een kleur van ergernis. Ze scheen toch al niet te vrolijk gestemd, en zat maar steeds gras uit te trekken en weg te gooien. "O, ik vind het heerlijk om buiten te zijn," zei ze na een poosje, "Met die warmte is het thuis niets gedaan. Hier voel je nog eens een windje."
14 "Daar komen die twee weer aan," zei Arnold, "Is het nog geen tijd om naar huis te gaan?" Robert liep met verende passen, hij scheen niet de minste last van de warmte te hebben. Hij neuriede een populair wijsje, op een bestudeerd welluidende manier. Mieke had een kleur, ze zag er moe en warm uit. Geagiteerd zei ze: "Wordt het geen tijd om terug te gaan?" "Dat zei ik ook al," merkte Arnold op. "Wacht, Loek, ik zal je even helpen de rommel in de auto's te laden."
7 's Avonds na het eten verscheen Mieke beneden in avondtoilet. "Wat zie je er beeldig uit!" riep Alma. "Waar ga je naar toe?" "Ze gaat met Robert naar de bios," zei tante Bol. "Maar je ziet er uit of je naar een bal moet, kind!" "We gaan niet naar de bioscoop, Robert heeft kaarten voor de opera. Griezelig dure plaatsen." "O, maar kind, dat betaalt Robert toch, daar hoef je je niet druk over te maken. Nietwaar, Alma?" Robert kwam juist binnen, gekleed in smoking. "Maak je geen zorgen, ik kreeg de kaarten van een vriend, die verhinderd was. Mieke wat ben je mooi." "Jij ziet er anders ook uit om door een ringetje te halen," zei ze, hem met onverholen bewondering opnemend. "Je moest vaker smoking kunnen dragen, Rob." "1k zie hem het liefst in zijn overall, als hij mijn tuin opknapt," stelde tante Bol vast. "Doet hij dat dan wel eens?" vroeg Mieke ongelovig. "Ja wis en waarachtig!" riep Robert uit. "Acht je mij daar niet toe in staat? Zie je wel, je kent mijn beste zijde nog niet. Ik bezit geheime deugden, hoor!" "Hij houdt echt van tuinieren," stemde tante Bol met hem in, "maar hij wil Jodocus geen beurt geven." "Nu, dan zal ik dat wel eens doen," lachte Mieke. "Dat is ook meer vrouwenwerk. Ben je klaar, Rob?" Gerrit kwam juist binnen. "O ga je uit, Robert? Ik wilde je spreken. Vanmiddag is dat mislukt." "Dat zal dan toch moeten wachten tot morgen," deed Robert kortaf. "Prinses Mieke, de wagen staat voor. Mag ik u begeleiden?" Lachend legde Mieke haar hand op zijn uitgestoken arm. Toen de auto weg reed, keek tante Bol hen na. "Een prachtig paartje hè, Alma?" "Hoe bedoelt u dat? Zijn ze verloofd?" "Nog niet, maar dat zal er wel van komen. Als ik Mieke was nam ik hem direct. Mijn eerste man was ook zo groot en zo knap. Maar die dronk, net als de derde." "En de tweede?" "Dat was een schat, maar hij ging dood."
15 "Wat tragisch." "Niks tragisch, want toen was de derde er al. Heb jij niemand?" "Nee," zei Alma. "Maar maakt u zich alstublieft niet bezorgd over mij." "Dat doe ik niet, kindje, want er zijn hier mannen genoeg om mee uit te gaan. Als je Robert aan Mieke overlaat dan zijn er toch nog.." "O mevrouw Bollenberg houdt u toch op!" "Wat heb je nou? 1k wou toch alleen maar..." Alma wachtte niet af wat mevrouw Bollenberg wou, ze ging de kamer uit en sloeg de deur hard achter zich dicht. "Die is een beetje mal," zei mevrouw Bollenberg tegen Gerrit. "Zou ze verliefd zijn op Robert? Ik geloof het vast, hoor. Hoe kan het ook anders, zo'n knappe man. En ze kent hem al van vroeger." "Het is nog de vraag, of Robert een goede echtgenoot zou zijn," weifelde Gerrit. "Foei toch, hij is je beste vriend! Heb jij geen meisje, Gerrit?" "Natuurlijk heb ik een meisje," zei Gerrit met zijn hoge falsetstem. "Wist u dat niet? Heeft Robert u dat niet verteld?" "Nee, ik heb je nooit met een meisje gezien, zo lang ik je ken." "Nee, dat klopt. Ik zal het u uitleggen. We waren verloofd, maar ineens begon ze met een ander uit te gaan. Begrijpt u dat nou?" "Och, je krijgt wel weer een ander," troostte mevrouw Bollenberg. "O nee," zei Gerrit, "ik wil geen ander. Ik wacht tot ze weer bij mij terug komt. Dat moet vroeg of laat gebeuren. Maar eerlijk gezegd acht ik het verstandiger mijn trouwplannen nog wat uit te stellen. Werk gaat mij boven alles. Een huwelijk zou me te veel afleiden, ik moet eerst mijn grote taak volbrengen. Het is een roeping." "Een huwelijk zou juist goed voor je zijn," zei mevrouw Bollenberg. "1kzelf heb drie mannen gehad, en...." "Dat vertelde u me al eens," onderbrak Gerrit haar, "Maar ik ben in elk geval niet van plan zo vaak te trouwen, een keer lijkt me meer dan genoeg." Arnold en Stijn kwamen binnen. "Wie voelt er iets voor een partijtje bridge? U tante Bol? We moeten toch iets doen op de Zaterdagavond! Kom meneer Spruithof, u bridget toch ook?" "Natuurlijk," zei Gerrit, terwijl hij zijn brilleglazen oppoetste, "Maar ik moet nu naar huis, ik heb nog te werken. Ik kwam eigenlijk hier om Robert te spreken over mijn laatste uitvinding." "Iedereen een Rembrandt?" vroeg Arnold. "Het is nog geheim, ik spreek er niet over," zei Gerrit gewichtig. Arnold trok haast onmerkbaar de schouders op. "Nu, tot ziens dan, meneer Spruithof. Hebt u bier, tante Bol? Stijn en ik hebben dorst." "Natuurlijk jongen, ga maar zitten en blijf nou eens gezellig bij mij vanavond. Iedereen loopt maar weg! Loek, schenk jij even in?" Toen de glazen leeg waren, liep Arnold achter Stijn aan de deur uit. "He, laten jullie ons nou alweer alleen?" zeurde mevrouw Bollenberg. "En dat op Zaterdagavond?" "Ik kom straks nog wel even praten, hoor!" zei Arnold. "Ik wou even zien wat Stijn naar zijn tentoonstelling brengt." "Goed," zei Stijn, die al halverwege de trap was, "kom maar mee. Maar ik heb weinig tijd, hoor!"
16 Op zolder aangekomen, bekeek Arnold keurend de verzameling doeken. "Oh, dat is een prachtwerk!" riep hij uit. "Dit had ik nog niet van je gezien!" "Het is een van de laatsten, die ik gemaakt heb." "Zo. Tjonge wat een goed ding. Uit het hoofd geschilderd?" "Nee, buiten." De beide mannen stonden zwijgend naast elkaar het schilderstuk te bekijken. Het stelde een landschap voor, teer van lijn en subliem van tint. Arnold bleef gefascineerd staan kijken, het was of hij zijn ogen er niet van afwenden kon. "Kerel je bent een begenadigd kunstenaar," zei hij tenslotte met nauw bedwongen ontroering in zijn stem. "Ik sta de hele dag voor zo'n stel apen van jongens te kletsen, en jij maakt ondertussen zo iets...zonder er iets van te zeggen, zonder het iemand te laten zien. Weet je zelf eigenlijk wel hoe goed het is?" "De kunstcriticus zal het uitmaken," zei Stijn. ontwijkend. "Maandag komt het op de tentoonstelling." "Gaat alles wat hier staat er heen?" "Het meeste is er al. Deze moet ik nog wegbrengen. Nee, alles gaat er niet heen, enkele zijn nog niet af." "En hier is dat dingetje van mevrouw Bollenberg. Moet dat er ook bij?" Stijn grinnikte, en streek zenuwachtig zijn lichtblonde haar achterover. In zijn grijze ogen kwam een wrevelige uitdrukking. "Dat is kitsch. Nee, dat blijft hier." "Laat mevrouw Bollenberg dat niet horen." "O, ze wil niet eens hebben dat het naar de tentoonstelling gaat. Ze is bang dat ik het per abuis verkopen zal. En het woord kitsch kent ze heus niet. Bovendien is het nog niet af, ik zal er morgen de laatste hand aan leggen." "Denk je dat je iets zult kunnen verkopen?" "1k weet er niets van. 1k hoop van wel, ik, heb hard geld nodig. Maar je weet hoe het gaat: de mensen kijken graag, maar komen niet gauw tot kopen." "Dit hier vind ik toch wel verreweg het mooiste,"'zei Arnold, die weer voor het landschapje stond. "Hoeveel moet het opbrengen?" "Ik verkoop het niet," zei Stijn kortaf. "Je mooiste stukken houd je vast. Er zijn er toch nog twee, ik bedoel die portretten, waar je zo'n goede kritiek over kreeg?" "Ja, die heb ik hier, in de kast." "Je houdt ze toch niet achter ?" "Als je bedoelt of ik ze exposeer: ja. Als je bedoelt of ik ze verkoop: nee." "Deze twee portretten zou je juist grif kwijt kunnen raken, en voor een goede prijs. Ze hebben in de kranten gestaan, met waarderende artikeltjes er bij. Elke kunsthandel..." "Ik verkoop ze niet." "Goed, ik zal er niet meer over zaniken. Maar ik weet wel, dat deze twee portretten en het landschapje je wel weer een goede pers zullen bezorgen. Je andere werk is ook goed." Stijn kwam met een doek aandragen. "Hoe vind je dit?" Het was een molen bij een sloot. Arnold bekeek het kritisch, eerst dicht bij, toen op een afstand. "Ook heel goed," knikte hij. "Maar het haalt niet bij dat andere." Het leek wel of zijn
17 blik steeds weer aangetrokken werd door dat ene fijne landschapje op de ezel. "Als je het verkopen wou, en als ik geld had, dan wist ik wel wat ik deed." Stijn nam het op en begon het zorgvuldig te verpakken. "Ik begin vast met de voorbereidingen, als je het goed vindt, ik heb nog een paar dingen in orde te maken. Morgen wou ik graag zo ver mogelijk klaar zijn. Maandagmorgen kan ik ook nog wel wat doen, maar 's middags komt er iemand van de pers, dus je begrijpt..." "Natuurlijk kerel, ik zal je niet van je werk of houden. Koopt Robert niets van je?" Stijn keek op van zijn werk. "Hoe kom je daar zo ineens bij?" "Nou ik dacht, Robert is immers een vriend van je. Jullie kenden elkaar toch al voor je hier kwam wonen?" "Door zijn toedoen kreeg ik dit atelier." "Juist, en Robert kan het zich permitteren. Of houdt hij niet van schilderijen?" "O, dat wel, maar hij zal heus niet iets van me kopen alleen maar om me te helpen, zo is hij niet." "Jij denkt dus ook zo over hem. Ik maak me bezorgd over Mieke. Robert lijkt me een echte vrouwenjager. Daar is Mieke toch te goed voor. " "Hij is een Don Juan," gaf Stijn toe. "Alle vrouwen lopen met hem weg. Nu ja, knap is hij wel, dat moet ik toegeven, tenminste wat vrouwen knap noemen." "En hij kan zo charmant doen," zei Arnold bitter. "Daarmee kan hij iedereen om zijn vinger winden. Maar mij strooit hij geen zand in de ogen." "Je moet Mieke tegen hem waarschuwen," zei Stijn. "Dat zal niet veel helpen," dacht Arnold. "Praat jij liever eens met Robert. Je kent hem langer dan ik, naar jou luistert hij misschien." "Kun je net denken! Als het over vrouwen gaat... Hij is precies een verwend kind. Over het paard getild. Moet altijd zijn zin hebben. En weet zijn zin te krijgen ook. Of met die betoverende glimlach van hem, of met geweld, of met geld, net zoals het uitkomt. Maar je hoeft van hem niet te verwachten dat hij zich uit morele overwegingen iets ontzeggen zal." "Kom," zei Arnold, "ik ga maar weer eens. Ik heb tante Bol beloofd nog even bij haar te komen zitten." "Doe haar de groeten, ik blijf boven."
ZONDAG 1 Het weer was drukkend warm, er scheen onweer in de lucht te zitten. De meesten waren thuis gebleven, te loom om iets te doen. Alleen Robert en Mieke waren er al vrij vroeg op uit getrokken met de auto, om een flinke rit te maken. Ze hadden Gerrit meegenomen, want die kwam juist toen ze instapten, om Robert te spreken. "Robert nam hem alleen maar mee," zei tante Bol tegen de anderen, "omdat hij bang was dat Mieke anders op het laatste nippertje bezwaren zou hebben. Maar hij zal hem onderweg wel ergens kwijt zien te raken
18 met zijn boterhammetjes, hoor." "Met zijn boterhammetjes?" vroeg Alma. "Ja, ik heb hem maar wat meegegeven voor onderweg, hij zag er weer zo smal en hongerig uit, de arme stakkerd. Hij zal thuis wel niet veel te eten krijgen denk ik zo. Hij woont op een zolderkamer geloof ik, en zonder eten. En ik dacht dan heeft hij meteen wat te doen als Robert en Mieke....nou ja..." "Wat bedoelt u daarmee?" vroeg Arnold scherp. "Als Robert en Mieke wat gaan wandelen of zo, als ze een eind buiten de stad zijn. Dat zullen ze wel gaan doen. En dan willen ze Gerrit niet mee hebben, dat snap je wel." Over het algemeen was mevrouw Bollenberg geen groot licht te noemen, maar ze had toch wat kijk op de menselijke verhoudingen, vooral op erotisch gebied. Gerrit zat namelijk werkelijk ergens aan de kant van de weg, net even buiten de stad, met grote smaak zijn dik belegde boterhammen te verorberen. Hij had er niets van gemerkt, dat de andere twee al lang vertrokken waren, en enkele kilometers verder over de weg suisden in een bedenkelijke vaart. Mieke had eerst tegengesputterd: dat ging toch niet aan om Gerrit zo maar te laten zitten, zoiets doe je toch niet! Maar Robert had er zijn schouders over opgehaald. "Ik kan hem toch niet overal mee naar toe nemen," mopperde hij, "alleen maar omdat hij over zijn uitvindingen zeuren wil!" "Waarom zoekt hij daar jou altijd voor uit?" "Ik verschaf hem de middelen. Och ik heb er ook wel aardigheid in om te zien wat hij in elkaar weet te peuteren zo voor en na. En misschien, wie weet, misschien maakt hij eens iets goeds, iets waar geld mee te verdienen is." "Maar waarom sta je hem dan niet even te woord? Hij heeft gisteren de hele dag geprobeerd om jou te spreken te krijgen, en jij doet maar of je niets merkt. Vanmorgen was hij er al weer, je zet hem achter in je wagen om hem er even later weer uit te gooien. Ja daar komt het toch op neer." "1k zei je toch al: dat gezeur van hem verveelt me wel eens. En bovendien wil ik vandaag genieten van een rustig tochtje, alleen met jou, Mieke. Die brave tronie van Gerrit kan ik er niet hij gebruiken. Alleen dat lieve snuitje van jou, Mieke, en je stemmetje, verder verlang ik voorlopig niets." "Dat is je geraden ook. En begin nu niet weer. Als ik dat geweten had dan was ik liever bij Gerrit in het gras blijven zitten." "Dan had je misschien wel een stukje van zijn boterham gekregen." "Liever een stukje boterham van Gerrit dan die complimentjes van jou." "Mieke, Mieke," lachte Robert, "wat ben je weer heerlijk vinnig. En dat terwijl je er geen woord van meent." "Rob , ik wou dat we Gerrit maar meegenomen hadden. Hoe moet die stumperd nu thuis komen?" "Heel gewoon, lopend. Het is niet zo ver. En voorlopig blijft hij daar wel, hij zit er lekker. Misschien pikken we hem vanavond weer op."
19 "Vanavond!?" "Nu ja, op de terugweg. Denk alsjeblieft niet meer over die snuiter na. Weet je wat we doen? We gaan naar de duinen. Daar weet ik heerlijke plekjes." "Ik geef de voorkeur aan een uitspanning, Robert, waar we iets kunnen drinken. Ik zal je er een wijzen, ga de eerstvolgende zijweg maar in naar links, dan komen we er vanzelf." "Ik had me voorgesteld een flinke lange tocht te maken, voor de hele dag." "O nee, ik wil beslist voor het middageten terug zijn. We hebben thuis niets gezegd. Toe, rijd nu maar zoals ik je zoeven aanduidde." "Je bent toch niet bang voor me, Mieke?" Robert liet de wagen stoppen en sloeg zijn arm om Miekes middel. "Je,bent toch niet bang voor de liefde, Mieke?" Mieke duwde hem van zich af, en maakte aanstalten om het portier te openen. Robert lachte. "Het was toch maar een grapje! Je bent zo'n kruidje-roer-me-niet! Blijf nou rustig zitten, ik rijd al door." "Alleen naar die uitspanning„ en dan naar huis." "Goed, Mieke, je krijgt je zin. Maar een volgende keer..." "Dat zullen we dan wel weer zien," lachte Mieke. "Rijd maar flink door want ik sterf van de dorst. Ik bestel een reuzensorbet, hè, heerlijk." Gerrit was ondertussen opgestaan, en had zorgvuldig de kruimeltjes van zijn pak geklopt. Daarna ging hij op zoek naar de auto. Toen hij die nergens vond, sloeg hij met een diepe zucht de weg naar huis in, zijn colbertjasje over de arm geslagen. "Toch lekker gegeten, " dacht hij. Robert en Mieke waren juist op tijd terug voor het middageten. Ze hadden Gerrit niet gezien onderweg. "Was het niet vreselijk warm in die auto?" vroeg Alma met afkeurend gerimpelde neus. "O nee, heerlijk was het juist!" zei Mieke. "Alle raampjes open, dan voel je tenminste nog wat wind. Oef, wat is het hier warm." "Waar hebben jullie Gerrit gelaten?" vroeg tante Bol, op een toon alsof ze naar de stofdoek vroeg. "O, ergens aan de kant van de weg, ik weet niet meer waar," zei Robert onverschillig. "Hebt u bier? Toe schenk me eens in, een groot glas hoor, en met een schuimkop!"
2 's Middags werd er thee gedronken in de tuin achter het huis. Bijna alle bewoners van Huize de Spar waren aanwezig. Tante Bol zat in de grootste stoel achter het theeblad. Arnold lag lui in een ligstoel, een boek opengeslagen op zijn schoot. Hij las niet. "Zeg, tante Bol," zei hij slaperig, "waarom hebt u dit huis eigenlijk: "De Spar" genoemd? In de tuin staan alle soorten bomen en struiken behalve juist een spar." "En wat zou dat? Een aangetrouwde nicht van me en die d'r zuster heeft een pension aan zee, dat heet de Zeemeermin. En dacht je dat ik er ooit een gezien had bij haar huis? Nooit." Arnold luisterde nauwelijks. "Pfff wat is het warm," zuchtte hij. "Echt drukkend," zei Alma op conversatie-toon, "Er komt vast onweer."
20 Ze keek dromerig om zich heen. "Een heerlijke tuin," zei ze, "En zo mooi aangelegd." "Natuurlijk is hij mooi aangelegd," zei tante Bol, "hij wordt onderhouden door een eersteklas tuinman. Hier kind, je thee. En wil je dit glas bier even aan Arnold doorgeven? O, daar is Loek ook, ga zitten kindje, ik zal je thee geven, wacht ga eerst even rond met de koekjes wil je?" Loek deed wat haar gezegd werd, hulpvaardig en vriendelijk, zonder eigen initiatief. "Waar is Mieke?" vroeg Arnold ineens. "Naar een vriendin hier in de buurt, om een paar boeken te ruilen, ze zal wel gauw thuiskomen. Hoezo? Mis je haar?" Arnold gaf geen antwoord, hij dronk nadenkend van zijn bier. "Robert is er ook niet,' merkte Alma op. "Die zit natuurlijk weer op zijn balkonnetje, kijk maar eens naar boven!" Allen keken langs de gevel omhoog. "Zie je wel? Nee, niet het eerste balkon, Alma, dat is van de baron. Het bovenste." Commentaar was overbodig, iedereen zag Robert zitten, nonchalant, met zijn benen buitenboord. "Zo zit hij nou altijd," zei tante Bol misprijzend, "Ik waarschuw hem zo vaak. "Robert! Jongen! Moet je vallen?" Robert keek lachend neer op het groepje. Hij nam zijn pijp uit de mond, grinnikte nog eens, en riep toen: "En wat dan nog? Op u kom ik zacht terecht!" "Hoe vind je nou zo'n.jongen, hij krijgt nog eens een ongeluk, wat ik je zeg." "Als je er nog een keer over zeurt, dan spring ik naar beneden!" "Dat.durf je niet!" "Waarom hiet? Als ik me goed afzet kom ik in het perk terecht." "Als je het maar laat! Stel je voor, je zou mijn bloemen kunnen vernielen. En je zou nog dood kunnen vallen bovendien!" "Maar u staat in mijn testament!" riep Robert terug. "Jakkes, wat tactloos," zei tante Bol tegen de anderen. Ze zat een poosje stil voor zich uit te kijken. "Dan ga ik aan de Riviera wonen, in een leuk huisje..." "Dat is nu weer tactloos van u, tante Bol," zei Arnold afkeurend. "Robert is toch nog niet gevallen?" "Nee, nog niet," zei tante Bol tevreden. "Maar hij zou toch kunnen vallen. Of dacht je van niet?" ze keek uitdagend de kring rond of ze geen bijval kreeg. "Ja, ja natuurlijk," zei Alma afwezig. "U hebt het al zo vaak voorspeld, ik geloof er niet aan," bromde Arnold. "Robert weet heus wel hoe ver hij gaan kan met zijn kunsten, hij is geen klein kind." "En wat denk jij ervan, Stijn?" riep tante Bol nu naar de hoek van de tuin, waar Stijn zat te schilderen. "Ik? Ik wou maar dat hij eraf viel, dat heb ik al vaker gezegd!" "Zo’n bengel, toch hè?" Tante Bol bleef met een vertederde uitdrukking op haar dikke gezicht naar Stijn zitten kijken, alsof ze nog meer
21 commentaar van hem verwachtte. Ondertussen kwam Mieke aangeslenterd, een stapeltje boeken onder de arm. Ze kletste ze neer op een hoek van de tafel, en liet zich toen lusteloos vallen in een stoel. "Hallo," zei ze vaag tegen Gerrit, die juist de hoek om kwam. "Dames, heren !" groette Gerrit met een buiginkje. "Ik zoek mijn vriend Robert, ik had hem willen spreken over mijn uitvinding, o, zit hij weer op zijn balkon?" "Hij zal er zo wel of vallen," zei tante Bol. Ondertussen keek ze met een moederlijke blik naar Mieke, die voor haar doen ongewoon stug deed. "Mieke, kindje, wat zie je bleek. Ik zal een kopje thee voor je inschenken, of heb je liever iets kouds?" "Graag iets kouds, ik heb last van de warmte," zei Mieke. Haar ogen stonden fel donker in het bleke gezicht, ze zag er uit of ze woedend was en op het punt stond los te barsten." Robert kwam door de eetkamerdeuren de tuin in lopen. "Zo, Gerrit, alweer hier? Fijne wandeling gehad vanmorgen?" "Dag zelfmoordenaar!" begroette Gerrit hem. "De dames maakten zich dodelijk ongerust over je," zei Arnold spottend. Robert lachte en keek Mieke onderzoekend aan. "Mooie boeken gehaald?" Mieke gaf geen antwoord, maar wierp hem een vernietigende blik toe. Daarna stond ze met een ruk op en liep langzaam de tuin in. Allen keken haar verwonderd na. "Wat heeft ze toch?" vroeg Arnold bezorgd. Hij maakte een beweging om op te staan, maar Robert was hem voor. Met een lenige sprong over een ligstoei heen had hij Mieke al heel gauw ingehaald. De anderen keken het stel na, tot ze achter de struiken verdwenen waren. Even bleef het nog stil, toen hoorden ze de stem van Mieke, hoog van ingehouden drift, en de stem van Robert bezwerend er tegen in. Het was niet te verstaan wat er gesproken werd, de afstand was vrij groot, maar wel klonk een paar keer duidelijk hoorbaar het woord ellendeling. Arnold en Gerrit begonnen een luidruchtig gesprek uit discretie. "Stil nou eens!" siste tante Bol er tussen door, "zo kan ik er geen woord van verstaan." Alma zat onbewegelijk, het hoofd wat schuin, alsof ze trachtte toch nog iets op te vangen van het heftige twistgesprek in de verte. Loek keek verschrikt, met wijd opengesperde ogen. Stijn schilderde door, alsof er niets aan de hand was. Even later kwam Robert alleen terug. Zijn gezicht stond gespannen, maar hij nam een ongedwongen houding aan. Onverschillig vroeg hij om een glas bier. Mieke liep langs de heg met een omweg op de zijkant van het huis toe, waar ze om de hoek verdween. "Laat haar maar met rust," zei tante Bol tegen Arnold, die al weer aanstalten maakte om haar na te lopen, "ze gaat natuurlijk naar haar kamer om uit te huilen." Ze wierp een verwijtende blik op Robert. "Die mannen ook, he Alma?" Alma schrok op uit haar gepeins. "Wat bedoelt u daar mee?" vroeg ze een beetje ontsteld. "Niets, kind," suste tante Bol, die genoeg had van ruzies. Loek, we gaan Stien eens helpen in de keuken, het wordt tijd voor het eten."
22
3 Tijdens de maaltijd heerste er een geprikkelde stemming, deels door de duisternis van het naderend onweer, en deels door de herinnering aan de ruzie van die middag. Robert deed geforceerd opgewekt. Mieke had zich zorgvuldig opgemaakt, waardoor de uitwendige sporen van haar emotie verdwenen waren. Gerrit was ook blijven eten. "A propos," begon Robert, " wij hebben elkaar nog nauwelijks gesproken. Ik begrijp wel waar je me over hebben moet. Die laatste affaire.." "Jaja, na het eten zal ik je alles haarfijn uitleggen.'' Hij wees op zijn acte tas. "Daar heb ik de papieren.'' Een hevig lawaai schrikte hen op. "Is dat onweer?" vroeg Mieke. "Of is het de baron ?" "Ik denk beide," zuchtte tante Bol, "en ik trek me nergens wat van aan. "Dat is altijd het beste , vond Robert. Arnold had tot dusver zwijgend zitten eten. Ineens richtte hij zich tot Stijn, die tegenover hem zat. "Ben je klaar gekomen voor je tentoonstelllng? Die zou toch morgenochtend al geopend worden, is het niet? "Ja ik ben wel zo wat klaar. Een enkel stukje nog." "Is dat ding van het huis ook afgekomen|?" vroeg Robert. "Dat is van mij!" viel tante Bol hem in de rede. "Dat is van mevrouw Bollenberg gaf Stijn toe, "maar ik gebruik het misschien eerst nog voor mijn zaal. Als vulllling, zie je?" "Mijn huis noemt hij vulling, moet je dat horen!" "Heb je er niet genoeg?" vroeg Robert op lijzige toon. “Ik dacht dat je zo hard gewerkt had. "Het wil niet erg vlotten," zuchtte Stijn somber. "Hoe ik me ook inspan, het wordt niet meer zoals vroeger, toen..eh...toen Netty er nog was. Er volgde een pijnlijke stilte. "Wacht eerst de recensie maar eens af," troostte Mieke haastig, “misschien heb je al veel meer bereikt dan je denkt. Je moet je niet zo zenuwachtig maken daarover, zo'n tijdelijke impasse komt immers vaak voor bij kunstenaars....'' ze zweeg verward, omdat ze niet wist of haar woorden door hem gewaardeerd werden of niet. Stijn keek haar even dankbaar aan. “Je moet meer eten, jongen," kwam tante Bol tussenbeide, “ anders ben je niet tegen de vermoeienissen opgewassen morgen. Moet je nog veel inpakken?" “Ik help je ook," beloofde Robert , maar hij keek ondertussen naar Mieke. "Ik zal je ook helpen," zei Mieke vlug. "Dan zijn we met zijn drieën," stelde hij vast, dan zullen we wel flink opschieten. Mieke bloosde. "O nee, eh. . . .ik heb nog brieven te schrijven, daar dacht ik niet zo gauw aan." "Hindert niet, zei Stijn, "ik ben al bijna klaar. Het meeste is er al, vanavond breng ik de laatste paar stukjes weg."
23 "Gerrit, mijn jongen, je zegt haast niks, mankeert er iets aan?" vroeg mevrouw Bollenberg. "Je kauwt wel maar je et niets. Toe neem nog een sneetje brood, en hier is ham. Hij is nog zo vormelijk," zei ze vergoelijkend tegen de anderen, "maar dat leert hij hier wel af." Gerrit knikte haar afwezig toe, en smeerde zijn brood. Er schoot hem iets in de gedachte....iets van lang geleden, op school. . Hij had toen al die gewoonte om steeds met zijn kaken een kauwende beweging te maken....dat irriteerde de leraren....toen zei de baas... "Toe neem nou ham!" Mevrouw Bollenberg hield hem het schaaltje zo dicht onder de neus, dat hij achteruit deinsde, en zich daarna haastig bediende. "Dank u, dank u" Waar was hij ook weer gebleven met zijn gedachten? Het bezorgde hem een onvoldaan gevoel, hij was juist aan het capitale punt aangekomen wat was dat ook weer. Het hinderde hem mateloos dat hij zijn gedachtegang niet geheel af had kunnen werken. Tenslotte gaf hij het op, maar door zijn strak denken aan zijn jongensjaren schoot hem iets anders te binnen. "Toen ik nog op school was," begon hij afgemeten, maar toen hij merkte dat niemand naar hem luisterde, zweeg hij weer. "Ja? Wat toen?" vroeg Mieke, aan wie het niet ontgaan was, goedig. "Iemand miste zijn polshorloge. Het was blijkbaar ontvreemd, ziet u "Ja, en toen bleek onze Gerrit een geniaal speurder te zijn en hij "Laat Gerrit nou zelf vertellen," zei tante Bol, terwijl ze Robert een duwtje gaf. "Wie pakte de dief?" vroeg ze ten overvloede aan Gerrit, Gerrit kauwde slikte, en veegde zorgvuldig zijn mond af met het papieren servetje, "Ik had, en heb, altijd de gewoonte zeer nauw- keurig na te denken," vervolgde hij. "Ik begon bij het begin" "Wat verstandig van hem hè?" zei tante Bol glunderend. "Ik Redeneerde als volgt," ging Gerrit door, "als iemand zijn horloge mist, dan " "Is het- gestolen," zei Robert geïrriteerd. "En verder? Ik ken het verhaal al uit mijn hoofd," liet hij er zachtjes op volgen. "Laat Gerrit nu zelf vertellen!" zei Mieke ineens driftig. Ze keek Robert woedend aan. "Ja ja, ik zal mijn mond wel houden, stil maar." "Nu dan" Gerrit ging stijf rechtop zitten, veegde nog eens met het servetje langs zijn mond, en vervolgde: "Ik trok onmiddellijk de juiste conclusie, namelijk deze: iemand moest het gedaan hebben." Is het heus?" "Stil nou toch!" "Ik wist wie er allemaal in de gang geweest waren Het was een aantal jongens om precies te zijn zes. 1k wees direct de schuldige aan." "Hoe wist je dat zo precies, Gerrit?" vroeg Mieke met vriendelijke bewondering. "Omdat ik het hem had zien doen," besloot Gerrit gewichtig. "Oh..." klonk het teleurgesteld.. "Dat was héél knap van hem," zei tante Bol op een toon alsof ze een kleuter een pluimpje gaf voor het opzeggen van een versje. "Er was geen kunst aan de schuldige aan te wijzen," zei Gerrit, gezien ik hem betrapt had. Maar waar het op aan kwam was dit: ik.
24 dat er gestolen zou worden. Daarom lag ik op de loer." Gerrit keek triomfantelijk de kring rond, hij zag er voldaan uit. Toen hij echter ontdekte dat niemand meer naar hem luisterde, richtte hij zijn aandacht op het smeren van een nieuw sneetje brood.
4 Na het eten ging Gerrit op Robert af. "Zullen we nu onze zaken eens bespreken?" "Goed, maar laten we het kort maken. Ga even mee naar mijn kamer, de anderen hebben er niets mee te maken." “Zo denk ik er ook over," beaamde Gerrit. Ondertussen was het onweer steeds dichterbij gekomen, het huis dreunde onder een zware slag. Tante Bol gilde; "sluit de deuren en de ramen, gauw, en zet de radio af!" "Laten we maar beneden blijven," stelde Mieke voor. "In de voorkamer is het gezellig, hè tante Bol?" "Ik dacht dat je brieven schrijven moest," merkte Alma op. "O, dat kan wel even wachten. 1k vind het onbehagelijk met dat onweer. Ai! Zag je dat licht?" "Jullie blijven allemaal beneden," besliste tante Bol. "De mannen ook. Hé, waar zitten die arme lieverds nu, helemaal boven? Dat is niet gezond bij dit weer." "Stijn zal wel op zijn zolder zitten," zei Mieke. "Hij moet onmiddellijk beneden komen," eiste tante Bol, maar ze kwam niet van haar plaats. Gerrit kwam de kamer weer binnen. "Is het gepermitteerd?" "Ik dacht dat u Robert spreken moest," zei Mieke. "Hij is naar zijn kamer gegaan denk ik. Als u nu uw kans niet waar neemt ontsnapt hij u weer." "O ja, maar het gaat toch niet aan om met zulk noodweer de dames aan haar lot over te laten? 1k zal hier de wacht blijven houden, u hoeft niets te vrezen." "O, nu zal ons vast niets overkomen," zei Alma met een spottend lachje. "Gerrit is heel moedig," zei tante Bol met nadruk, "ik ben blij dat er tenminste één van de mannen beneden blijft.” "Het onweer drijft al over," zei Alma, die bij he raam naar buiten had staan kijken. "Ik zou de heren maar met rust laten als ik u was.” “Ja? Zou ik?" vroeg tante Bol aarzelend, alsof ze werkelijk van plan was geweest naar de zolder te klimmen. "Goed dan." Allen maakten het zich gemakkelijk. Mevrouw Bollenberg had een luie stoel uitgezocht, Loek breide, Alma keek de krant van de vorige avond nog eens door, en Mieke zat dromerig naar buiten te kijken De regen kletterde tegen de ruiten, het was ongewoon donker op dat vroege uur. Gerrit Spruithof zat met, een kopje in de ene en een koekje in de andere hand ijverig te knikken naar mevrouw Bollenberg, die hem lange verhalen
25 deed over haar leven met haar eerste man, en met haar tweede, die zo'n schat was, en met haar derde, die een schoft was, en niet dood was gegaan. Ze praatte maar een praatte maar, en buiten klonk het eentonige geraas van de regen. Robert had al gauw ontdekt, dat hij Gerrit kwijt geraakt was. Hij keek nog even op de gang, boog zich over de trapleuning om de hal te overzien, riep een paar keer: hallo! en ging toen schouderophalend terug naar zijn kamer." Graag of niet," mompelde hij. Het verveelde hem al gauw om alleen in zijn kamer rond te scharrelen, hij liep de gang weer in, bedacht zich even, en rende toen met twee treden tegelijk de zoldertrap op, die toegang gaf tot Stniijn's atelier. Hij stapte meteen naar binnen. "Hallo. Wat een weer hè? Kan ik je helpen?" "Is Gerrit al weg? In dit weer?" vroeg Stijn. "Oh, die is weer naar beneden gegaan, denk ik. Zeker bang voor het onweer. Hij moet me zogenaamd spreken over zijn werk, maar telkens als het zover is glipt hij weer weg. Moet dit ook mee?" "Nee, dat niet, ik ben al klaar, dank je, je hoeft niet te helpen. Even wachten tot het helemaal droog is buiten, dan ga ik naar mijn zaaltje. De laatste hand eraan leggen." "Hang je die twee pronkstukken er ook weer bij?" "Pronkstukken?" Herhaalde Stijn op beledigde toon. "Oh, je bedoelt die portretten waarmee ik naam gemaakt heb bij mijn vorige expositie. Ja, natuurlijk hang ik die erbij." "Komt er iemand van de pers?" "Ja, ze komen morgenmiddag." "En, wat denk je dat ze over je zullen schrijven?" "Afwachten." "Je weet wat ik je gezegd heb over die portretten, en over je andere werk." "Ja, bespaart me je betogingen daarover." "Je nieuwste werk is minder goed." "Dat weet ik. Netty inspireerde me, dat is de kwestie. Als ik werkte, zat ze altijd bij me op het atelier, ze moedigde me aan. Dat heb ik nodig. In die tijd maakte ik die portretten. Nu waag ik me er niet aan." "Netty schilderde zelf ook, hè?" "Zo'n beetje, uit liefhebberij." "Zo was altijd op je atelier te vinden." "Ja. Maar hoe weet je dat zo goed?" vroeg Stijn ineens achterdochtig. "Kalm kerel, ik heb haar gekend, dat weet je toch?" "Ja, maar ik heb nooit geweten dat je bij ons aan huis kwam toen Netty nog leefde. Ikzelf heb je nooit op mijn atelier aangetroffen!" "En wat zou dat? Ik kwam jou opzoeken, en ik trof je thuis zei niet me even binnen, dat is toch heel gewoon. Jij en ik waren toen toch al bevriend! Ik heb Netty trouwens maar oppervlakkig gekend." "En waar hadden jullie het dan over?" Robert lachte. "Denk je dat ik dat nu nog weet? Kerel ben jij gauw jaloers. Het is zoveel jaren geleden. En Netty is dood." "Dat maakt geen verschil," zei Stijn wit van woede. "Waar hadden jullie het over, zeg op!" "Nu, als je het per se weten wilt: over jou. En over je werk. Ze liet me van alles zien. Ook waar ze zelf aan bezig was. Blijkbaar had ze
26 behoefte aan wat belangstelling." "Die kreeg ze van mij genoeg.". Robert keek zijn vriend doordringend. "1k zal je iets laten zien, straks, op mijn kamer. Het is de moeite waard." "Wat bedoel je?" "Kom straks maar even aan. Het zal je buitengewoon interesseren." "Ik vroeg wat er tussen jou en Netty voorgevallen was. Je praat er maar wat overheen. Ik heb geen flauw idee wat je me wilt tonen, en het kan me niet schelen ook. Ik ben er niet nieuwsgierig naar." "Wat ben je toch verduiveld overgevoelig, Stijn, jongen, ben jij een kerel of een bakvis? Schei er nu maar over uit, straks op mijn kamer praten we verder, als je het gezien hebt. Het lijkt wel of iedereen vandaag ruzie met mij zoekt, en ik ben toch zo'n vredelievend persoon." "Iedereen ? Met wie heb je dan nog meer ruzie behalve met Mieke en met mij?" "O, met niemand anders, maar ik dacht aan die snuiter, Gerrit. Daar heb ik nog een appeltje mee te schillen.. Hij zal er van lusten! Dus dat zal mijn derde ruzie moeten worden vadaag. Ik ben van plan om dat heertje eens flink door elkaar te schudden, figuurlijk dan, maak je niet ongerust." "Wat heeft hij dan gedaan?" "Nog niets, waarschijnlijk. En daar zit het hem juist in. Ik kan maar dokken en ik zie nooit emig resultaat. Ik zou wel eens willen weten wat hij in zijn schild voert." "Je bedoelt die gekke uitvinding van hem, over het maken van schilderijen?" "O, zie je, dus jij weet al meer dan ik. Die hele uitvinding zit nog in dat puntige hoofdje van hem, maar tonen kan hij niets." ”Heeft hij wel eens iets behoorlijks gemaakt?" Robert nam een half afgewerkt schilderstuk op en bekeek het aandachtig. "Heb je ooit op een volkomen windstille dag het ondergoed heen en weer zien zwaaien aan de waslijn?" vroeg hij ineens. "Nee, ik niet," zei Stijn verbaasd, terwijl hij Robert het doek uit de handen trok omdat die het gevaarlijk heen en weer slingerde ter demonstratie van het idee. "Nou, ik ook niet," zei Robert, die driftig opstond, en heen en weer begon te lopen. Na een poosje ging hij zitten, greep weer naar het doek, dat-Stijn haastig buiten zijn hereik zette, en troostte zich toen met het stoppen van een nieuwe pijp, wat hem merkbaar kalmeerde. "Gerrit kon beter op een kantoor gaan werken, zie je. Hij is netjes, secuur, maar hij vindt nou eenmaal dat hij daar te goed voor is. Vroeger op school...." "Ken je hem al zo lang?" "Ja, dat is te zeggen, ik wist me hem nauwelijks meer te heiimemen tot hij op een goeie keer bij me binnenstapte met zijn uitvindingen. Hij wist nog dat ik een rijke pa had vroeger, en hij begreep dat ik geerfd moest hebben. En hij had geld nodig, voor die malle vindingen van hem. Zoals ik al zei, in het begin herkende ik hem niet, maar hij heeft mijn geheugen opgefrist met een paar oude
27 schoolfoto's en wat jeugdherinneringen. lk wist het toen wel weer, hij was zo'n slap ventje, altijd zijn huiswerk netjes af, steeds goede cijfers, door de leraren als voorbeeld gesteld... hij was ook wel pienter geloof ik." "Eigenaardig dat hij zo vaak schoolherinneringen ophaalt." "Ja, hij denkt daar nog altijd over na. Ik niet. Nu ja, eerst dacht ik dat het wel niet veel soeps zou zijn met die uitvindingen, maar toen hij me iets liet zien leek er toch wel wat in te zitten. Wasknijpers, waar hij een veertje ingeprutst had. Die moest je een paar keer opdraaien voor het gebruik, en dan word de was automatisch heen en weer geslingerd. Niet lang, een minuut of tien, en dan was het goed gauwer droog. Echt een peuterwerkje voor Gerrit, maar het was aardig bedacht. Hij had niet veel geld nodig, een instrumentje, wat reisgeld, afijn je kent dat wel, hij bezit geen sou. Ik gat hem wat en hij verkocht het ding aan een fabriek. Daarna was hij niet meer te houden, telkens had hij weer iets nieuws. Maar zo'n succee was het toch niet met die wasknijpers. De fabriek is er mee blijven zitten denk ik, ik heb ze tenminste nog nooit in de praktijk zien gebruiken, behalve dan door de hospita van Gerrit." "Ze zullen ook wel niet goedkoop zijn" "Nee, dat is het hem juist. Te duur voor de gewone huisvrouw, en de rijke vrouw doet zelf niet de was. Daarna heeft hij nog een paar andere dingetjes verkocht, en toen kwam hij me vertellnn dat hij iets machtigs gevonden had. Hij kon er patent op krijgen en dacht er twee mille minstens mee te verdienen. lk mocht mee doen, dat wil zeggen ik moest de kosten dragen, en dan zouden we de winst delen." "En ging je er op in?" "Niet direct. Er was nogal wat mee gemoeid, en wet het gekste was, hij wou me niet vertellen waarover het ging. Tenslotte ben ik er toch maar op ingegaan." "Zoo ik nooit gedaan hebben. Als je niet eens weten mag wat voor soort uitvinding hij gedaan heeft!" "O, maar dat beschouwde ik als een van zijn vele kinderachtigheden. Gewichtig doen, hè? Bovendien liet ik hem een contract tekenen waar geen speld tussen te krijgen was." "Dan is het natuurlijk iets anders. En hoe is het ermee gegaan?" "Dat wil ik nu juist eens van hem te weten komen. Ik ben benieuwd wat voor smoesje hij nu weer heeft bedacht. Hij blijft maar geheim- zinnig doen, hij zegt aldoor dat hij bezig is, alleen nog wet formaliteiten enzovoorts, maar ik heb het gevoel dat ik aan het lijntje gehouden word. Hij schijnt nagenaeg geen inkomen te hebben, het geld dat ik hem voor de uitvinding voorschoot zal wel opgegaan zijn aan huur en broodjes. Niet dat ik zit te springen om dat geld, begrijp me goed, maar het is aardig opgelopen langzamerhand, en ik heb nogal wat extra uitgaven gehad de laatste tijd." "Zeker met Yvonne, of hoe heet ze." "Wat weet jij van Yvonne at? Nou ja goed, ze is niet een van de goedkoopsten. Ze moet altijd het beste van het beste, of anders niet begrijp je? Ze hoeven het hier in huis niet te weten," voegde hij er wat zachter aan toe, alsof ze het beneden zouden kunnen horen, "Ze weten er anders heus heel wat van," verzekerde Stijn hem, " dacht je nou werkelijk dat je zoiets hier verborgen kon houden?"
28 "Wat wordt er dan over gezegd?" "Er wordt gezegd dat je omgang hebt met een.....een slet.." "Weet Mieke het ook?" "Ik vermoed, dat ze ook wel eens iets opgevangen heeft. En dat is maar goed ook. Dan is ze gewaarschuwd." "Je wilt toch niet zeggen, dat jullie probeert haar tegen me in te nemen?" "We hebben er tot nu toe nog niet met haar over gesproken, maar ik waarschuw je hierbij." "Tjonge, wat een toon. Ik zou er haast bang van worden! Ik dacht anders, dat ik uit mocht gaan met wie ik wou, en dat ik daarvoor geen permissie hoefde te vragen aan een paar kennissen, die toevallig in hetzelfde huis wonen als ik!" "En als Mieke." "Zo zo. Wat ben je weer zwaar op de hand. Arnold zeurde er ook al over. Een soort complot. Jullie werpen je dus op als beschermende ridders, om de bedreigde eer van een jonkvrouw te redden. Aandoenlijk. Nu, dan kan ik je meteen wel geruststellen: jullie maken je druk over niets. Zo'n lammeling ben ik nog niet, dat ik een meisje als Mieke Reling zou behandelen als de eerste de beste..." "Slet!" vulde Stijn aan. "Je hebt niet het recht Yvonne een slet te noemen. Je kent haar nauwelijks." "Pardon, ik wist niet dat je haar zoveel achting toedroeg. Bovendien had ik het niet eens over haar, ik sprak in het algemeen." "Ach, schei nu maar uit met je zedeprekerij. Mieke is veilig, maak je over haar alsjeblieft geen zorgen. Wat Yvonne betreft... ik sta juist op het punt een eind aan onzze verhoudig te maken." "Als het je ernst was met Mieke, dan had je dat al veel eerder moeten doen." "Dank je voor het advies, maar ik kan zelf mijn zaakjes nog wel regelen. Als ik vastloop zal ik graag je hulp inroepen. Maar, zoals ik al zei: het is niet nodig." "Nu, dan heb ik niets meer te zeggen. Vertel maar weer verder van Gerrit." "Ja, waar was ik gebleven?" "Je zei dat hij dat geld verduisterd had." "Ho ho, dat heb ik niet gezegd. Het is alleen maar zo vervelend dat hij er niet mee op de proppen komt. En ik heb na die eerste keer nog verschillende keren iets moeten storten." "Als hij over tijd is, dan heb jij het recht opheldering te vragen over die hele affaire." "Dat is nu juist, wat ik vanavond zal doen, als hij me niet weer ontsnapt is tenminste." "Dat zal wel niet, in die stromende regen! Hij zal nog wel beneden in de kamer zitten. Mevrouw Bollenberg laat hem niet zo gemakklijk weer gaan." "Nu, het interesseert me niet waar hij is, als hij me niets vertellen will dan vind ik het zelf wel uit. Stil eens, ik geloof dat hij juist naar boven komt, hij staat te kloppen op de deur van mijn kamer. Nu, dan ga ik maar. Dus je komt straks nog even aan hè? Dan szl ik je iets laten zien."
29
5 Alma en Mieke waren al wat eerder naar boven gegaan. "Kom je nog even bij mij zitten?" vroeg Mieke. "En je brieven dan?" "Och, die brieven. Dat was maar een smoesje, ik had geen zin om samen met Robert Stijn te gaan helpen." "En ik had geen zin om de hele avond beneden te blijven," zei Alma. "Toen meneer Spruithof naar boven gegaan was, begon mevrouw Bollenberg haar verhaal weer opnieuw tegen mij." "Ja, dat hoorde ik, " zei Mieke lachend, "ze heeft het altijd maar over haar mannen. Gerrit Spruithof en jij zijn nieuw publiek voor haar. Wij luisteren al niet meer." "Er valt ook wel wat te vertellen dunkt me als je drie keer getrouwd geweest bent. Leeft haar derde man nog?" "Ja, ze zijn gescheiden. De eerste twee zijn dood, ze heeft niet veel geluk gehad, het arme mens." "Ze heeft toch maar een mooi huis, en goed bezet." "O ja, nu heeft ze het goed. Haar derde man was een doordraaier, hij had haar tenslotte in de steek gelaten. ze moet het toen wel heel moeilijk gehad hebben een paar jaar. Haar familie hielp haar er door, en tenslotte erfde ze dit huis van een rijke oom." "Heeft ze nooit meer iets van haar man gehoord?" "Was dat maar zo. Nu ze er goed bij zit komt hij hier telkens aan de deur, zaniken om geld." "Ze geeft hem natuurlijk niets." "O, ik denk van wel. Ze is veel te goedhartig om hem zo maar af te schepen, nu hij aan lager wal is." "1k zou het nooit doen!" zei Alma ineens heftig. "Mannen amuseren zich met een vrouw zolang het hun goeddunkt, laten haar dan in de steek, om weer terug te komen als er iets te halen valt!" "Nou, nou," suste Mieke, "zo zijn ze toch lang niet allemaal! Enkelen misschiens maar dat zijn dan toch uitzonderingen. En er zijn evengoed vrouwen, die haar man in de steek laten." "Mannen zijn zo," hield Alma bitter vol. "Je moet niet zo generaliseren," zei Mieke. "Jij zult het ook nog eens ondervinden, Mieke, als je niet goed op je zelf past!" Mieke zweeg. Ze wist, dat ze beiden aan Robert Braam dachten. Alsof zijn naam werkelijk genoemd was, vervolgde Alma ineenss "Robert is tenminste niet getrouwd." "Dat is hij welt" zei Mieke stroef. "Ik weet het sinds vanmiddag." Alma keek haar verschrikt aan. "Je meent het toch niet? Sinds wanneer? En waar is zijn vrouw dan?" "0, hij is een ploert, Alma, als je eens wist....ik wil niets meer met hem te maken hebben, met zijn mooie praatjes en zijn complimentjes. en ik geloofde alles wat hij zei..." ze hield plotselung op, en staarde naar buiten. "He, het is bijna droog, het druppelt alleen nog wat na. Zullen we even een eindje omlopen? Het zal wel lekker fris zijn na die bui!" Haar stem klonk schril en gekunsteld. Alma keek haar oplettend aan. "Goed," zei ze, "en dan praten we over
30 iets anders. Niet meer over mannen. Hoe laat is het? O, pas half tien, we kunnen nog best een flink eind wandelen." Toen Alma en Mieke het huis verlieten, was het gesprek tussen Robert en Gerrit nog in volle gang. Robert schreeuwde en sloeg met de vuist op tafel, Gerrit probeerde zenuwachtig hem te overtuigen van zijn goede wil. De baron beneden hen bonsde met een lang voorwerp tegen het plafond, zodat het onder hun voeten dreunde, Stijn, die vlak boven hun hoofden druk aan het werk was, had grote lust eens te stampen, al verwachtte bij niet dat het helpen zou. Die ruzie ook altijd hier in huis, dacht hij geprikkeld. En dat ze daar zo'n lawaai bij moeten maken! Gerrit Spruithof ook al, en dat is anders toch zo'n keurig ventje. Er moet wel heel wat gebeuren om die uit de plooi te krijgen. Zou het nog steeds over die geld-kwestie gaan? Nou ja, het gaat mij niet aan en het kan me niet schelen ook. Laat ik liever opschieten. Middenin een beweging hield hij stil, en luisterde opnieuw. Wie hoor ik nu weer? Dat is Gerrit niet, die is zeker weggegaan. Nee, nu is het Arnold. Ook al kwaad. Zou die hem toch nog aanspreken over zijn omgang met Mieke? Zal niet veel helpen. Zou Arnold jaloers zijn? Het heeft er alle schijn van. Die beschermende ridderlijkheid lijkt me verdacht. Stijn luisterde gespannen, maar kon geen woord verstaan. Hij haalde zijn schouders op, en ging door met zijn werk. Toen Arnold even later ook naar beneden ging, werd het pas rustig.
6 Tegen middernacht was de lucht geheel opgeklaard. De bewoners van Huize De Spar hadden allen de ramen open gezet, om zoveel mogelijk frisse lucht binnen te laten. De grote klok in de hall sloeg twaalf keer dreunend, even daarna liet de salonklok twaalf coquette tinkeltjes horen. Op dit ogenblik werden allen opgeschrikt door een doffe slag, ergens achter het huis. Deuren gingen open en dicht, de baron brulde: "Stilte daar!" Voetstappen klonken. Maar nog voordat iemand de tuin bereikt had, hoorde men een tweede slag, harder nog dan de eerste. In de benedengang botste Mieke tegen tante Bol op, die een gilletje gaf. "Hoe komt u zo gauw beneden?" vroeg Mieke verbaasd, omdat tante Bol op de bovenste verdieping, Haar slaapkamer had. "Ik moest toch sluiten! Zeg me liever, waar dat geluid vandaan kwam!" riep tante Bol zenuwachtig. "Er viel iets." Voorzichtig liepen ze in de richting van de keuken. Daar aangekomen tuurden ze door het raam naar buiten. Er klonken overal voetstappen, Arnold ging door de eetkamer heen de tuin in, Loek en Alma kwamen de keuken binnen, ze renden allemaal door elkaar. Uit de tuin klonk de rustige stem van Arnold: "Kalm aan. Ik geloof dat, er een ongeluk
31 gebeurd is." Tante Bol smeet de deur open en rende de tuin in. "O!" gilde ze, "daar ligt hij! Jodocus is omgevallen! Wie heeft dat gedaan?" "Oh," zei Mieke, "is dat alles?" Maar ineens hield ze haar adem in. "Wie is dat?" Ze keek angstig naar een man, die roerloos achterover op de grond, lag. Arnold kwam naar voren, hij duwde de anderen achteruit, en boog zich over het lichaam heen. "Het is Robert." "Wat is er aan de hand?" riep Stijn, die hijgend aan was komen lopen. "Is er iets gebeurd?" Arnold gaf geen antwoord. Hij was bezig, Roberts pols te voelen. Hij richtte zich weer op, en zei toen zenuwachtig: "Ga een dokter bellen, vlug!" Stijn had er verbijsterd bij staan kijken, maar nu kwam hij in beweging. "Ik zal helpen dragen," zei hij. Neem jij hem bij de voeten." "Nee nee," weerde Arnold af, "rustig laten liggen. Wachten tot de dokter komt. Je kunt nooit weten..." Stijn keerde zich om, en ging naar binnen om te telefoneren. Er heerste een dodelijke stilte. Allen stonden als versteend om de op de grond liggende gestalte heen. Mieke huiverde in haar dunne kimono. Tante Bol slaakte een diepe zucht: "die arme schat. middenin de nacht op zijn balkonnetje geklommen. En ik was er niet om hem te verbieden." Arnold raapte werktuigelijk een voorwerp op dat voor zijn voeten lag. Het was Roberts pijp. Hij stak hem in zijn zak. De komst van de dokter bracht de groep weer tot leven. Allen gingen haastig opzij om hem door te laten. "Dit is dokter Sloot," stelde tante Bol voor. De dokter boog zich diep over Robert heen, zoals Arnold een poosje tevoren gedaan had. "hij is dood," zei hij. "Gevallen?" Bedenkelijk keek hij naar boven. "Hij was altijd al zo roekeloos!" snikte tante Bol. "Ik zei altijd al tegen hem..." "Ja ja, " weerde de dokter af, "we moeten hem naar binnen dragen. Wie helpt even?" Arnold en Stijn schoten tegelijk naar voren. "Goed, goed, als u beiden hem even naar binnen wilt dragen, er is misschien wel een divan of een bed." "In de voorkamer," zei tante Bol. "Leg hem daar maar neer." Het lijk werd naar binnen gedragen, iedereen volgde, ze vormden een treurige, zwijgende stoet. "Blijft u zolang even in de achterkamer allemaal, als u wilt," zei dokter, "dan kan ik de doodsoorzaak vaststellen." "Dat weten we tech al?" zei Alma een beetje ongeduldig. "hij is gevallen." De dokter sloot de deur. Even later zat het hele gezelschap in de eetkamer om de lange tafel heen. Tante Bol snikte onafgebroken, Miekes gezicht stond strak en wit, Alma draaide onrustig op haar
32 stoel, alsof dit wachten haar ondragelijk scheen. Stijn zat somber voor zich uit te staren. Hij was, evenals Arnold, nog geheel gekleed. Arnold liep met de handen op de rug heen en weer, tot tante Bol ultriep: "Ga toch eens zitten, je maakt ons zenuwachtigl" Arnold gehoorzaamde mechanisch. Mieke schoof wat op om plaats voor hem te maken. "Vreselijk hè?" fluisterde ze, en ze keek hem verbijsterd aan. Arnold antwoordde niet, hij scheen in zijn gedachten verdiept. "Het is zijn eigen schuld!" gooide Alma er ineens uit. De rauwe klank van haar stem deed Mieke verschrikt opkijken. "Alma toch! Het is zo iets vreselijks, afschuwelijks, ik kan het niet verdragen" snikte, ze. Arnold klopte haar kalmerend op de rug. Tante Bol zei: "ik zal sterke koffie maken, dat helpt." Maar ze bleef zitten. "Wat duurt het lang," zei Stijn, "hij zal toch niet... misschien leeft hij nog." Met een ruk werd de deur opengegooid, dokter Sloot keek naar binnen. "Ik wilde u iets vragen, mevrouw Bollenberg. "Komt u even mee?" Iedereen keek ontsteld naar de deur. Mevrouw Bollenberg hees zich overeind, struikelde bijna over het kleed, liep een stoel omver, en volgde toen haastig de dokter naar de voorkamer, waar het lichaam van Robert uitgestrekt lag op de divan. Een kleedje bedekte zijn gezicht. Mevrouw Bollenberg bleef staan, en staarde vol afschuw naar het lijk. "Vertelt u me eens," begon de dokter vriendelijk, "hebt u dit ongeluk zien gebeuren?" "Bewaar me nee! Wel heb ik hem honderden keren zien zitten op de rand van zijn balkon, en dan zei ik nog....jongen zei ik...wat zei ik ook alweer..." "Ja ja, maar ik bedoel nu, deze keer. Zag u hem op zijn balkon zitten? "Wel honderd keer zag ik hem daar zitten." "Zat hij dan op het hek, op zo'n manier, dat hij er gemakkelijk of zou kunnen vallen?" "Natuurlijk, dokter, want anders was hij toch niet gevallen?" De dokter bedacht, dat hij zo niet veel verder kwam. Hij was nog bezig een duidelijker vraag te bedenken, toen er zacht op de deur geklopt werd. Arnold kwam binnen. "Kan ik u misschien van dienst zijn, dokter? "Mijn naam is Beekman." Dokter Sloot keek hem opgelucht aan. "Graag, meneer Beekman. Hebt u, of iemand anders zover u weet, dit ongeluk zien gebeuren? We nemen nu maar aan, dat hij van dat balkon gevallen is, maar of dat een feit is... "Dat vroeg hij nu ook al aan mij," ratelde tante Bol, "en ik heb hem gezegd..." "Ik heb het niet zien gebeuren," viel Arnold haar rustig in de rede, "En ik veronderstel dat niemand van ons het gezien heeft." De dokter trok zijn wenkbrauwen op, en keek in gedachten neer op het lijk. Arnold kuchte. "Hebt u speciale redenen om dat te vragen?" We kunnen toch wel aannemen, dat het zo gebeurd is. Het ligt voor de hand, gezien zijn algemeen bekende gewoonte om daar te gaan zitten, met zijn benen buiten boord." "Ja, daar hebt u gelijk in. Wie vond hem het eerst?" "Dat was ik." °Hebt u of een van de anderen het lijk verplaatst voor ik kwam?" "O nee, ik weet zeker van niet. Ik voelde zijn pols, om te controleren of hij nog in leven was. Verder hebben we hem niet aangeraakt."
33 "Een ongeluk is heel aannemelijk, en ik zou er geen ogenblik over denken, laat staan praten, als mij niet iets vreemds was opgevallen. Arnold wachtte zwijgend af, of Dokter Sloot zich nader zou verklaren. Na een korte stilte zei hij: "Er is mij ook iets opgevallen. Iets, dat volgens mij niet klopt. En daarom kwam ik juist hier, om u er over te spreken. Ik wilde weten, of u het ook gezien had." "Ik za1 u zeggen, wat mij niet bevalt," zei de dokter. "Ik heb het idee, dat hij niet gestorven is tengevolge van de val. Waarmee ik nog niet zeggen wilt dat hij niet gevallen zou zijn. Maar er moet meer zijn gebeurd dan dat. Kijkt u eens, het achterhoofd is lelijk gekneusd." "Als hij met zijn achterhoofd op het stenen terras terecht gekomen is, dan lijkt mij dat toch wel verklaarbaar," merkte Arnold op. "Als dat zo is, ja, dan kan hij door de val deze wond opgelopen hebben. Maar hoe kwam dan al deze modder in zijn haar? En dit grassprietje? En dit bloemblaadje? Het straatje was schoon, voorzover ik met de zaklantaarn zien kon, en geen van u allen heeft hem verplaatst." "Juist. Dat was het ook, wat mij bevreemdde. Trouwens, de houding, waarin hij lag, leek me zonderling. Te dicht bij het huis, juist onder het laagste balkon," "U bent wel een scherpzinnig opmerker," zei, de dokter, terwijl hij Arnold peinzend aankeek. "Misschien uit hoofde van uw beroep?" "O, ik ben maar een gewone leraar, en geen detective, als u dat soms bedoelt. Maar ik heb door het voortdurend observeren van de gedragingen van mijn leerlingen mijn omerkingsave misschien wel getraind." "Hebt u, buiten deze verschijnselen, redenen om te veronderstellen dat ... eh ... hier geen ongeluk in het spel is?" vroeg de dokter na een poosje. "O nee, volstrekt niet! Ik zou werkelijk niet weten wie de arme kerel iets aan heeft willen doen, of het zou een inbreker geweest moeten zijn. Maar zodra ik hem zag liggen, kreeg ik het gevoel: hier klopt iets niet." "Net wat ik dacht " bekende de dokter. "Maar de vrouw des huizes, mevrouw Bollenberg, heeft me niet veel wijzer gemaakt." "Mevrouw Bollenberg? Nee, daar zult u op het ogenblik niet veel verstandigs uit krijgen. Maar wat denkt u nu te doen?" "Ik vrees dat het onze plicht is, de politie hiervan in kennis te stellen. Wilt u het doen, of zal ik..." "Ik zal opbellen!" zei Arnold, en meteen liep hij haastig naar de deur, die toegang gaf tot de hal. Toen hij na een poosje terug kwam, zei hij: "Ze zullen gauw genoeg hier zijn. Wilt u wachten tot ze komen?" "Dat dat lijkt me het beste," gaf dokter Sloot toe. In de achterkamer was de spanning wat gebroken, er werden enkele opmerkingen gemaakt. "Wat erg, he?" zei tante Bol, die weer terug gekomen was uit de voorkamer. "De dokter wou me uithoren. Ik heb hem nu maar met Arnold alleen gelaten. Dat is net iets voor hem." "Wie had zoiets kunnen denken," mompelde Stijn. "Ik dacht dat die
34 kerel wel beter opletten zou." "Ik vind het afschuwelijk!" snikte Mieke. Juist toen tante Bol voor de derde keer "Wat erg hè" had gezegd, ging de bel. "Wie kan dat zijn? Loek, ga jij opendoen! Of nee..." "Ik ga wel!" riep Arnold die juist uit de voorkamer kwam, en de hal inliep. "Blijven jullie maar rustig waar je bent!"
7 Inspecteur Mark was een lange, magere man. Hij was rustig in zijn optreden, en maakte een evenwichtige indruk. Zodra hij binnen was, ging hij efficient te werk, hij verspilde geen seconde. Eerst onderzocht hij vluchtig het lijk, en ondervroeg dokter Sloot. Hij knikte: "Ja, dat lijkt mij moord. Laat de mensen zolang in de arhterkamer blijven, dan kunnen de rechercheurs de omgeving afzoeken. Mag ik even de kamer van het slachtoffer zien? Dank u, dokter, u kunt naar huis gaan als u wilt." Arnold geleidde de inspecteur naar boven, naar de tweede verdieping. Daar aangekomen, opende hij de deur vtn de grote achterkamer. "Hier is het." De inspecteur keek haastig rond. "Zo oppervlakkig is er niets bijzonders te zien. Maar nu het balkon. U denkt dus, dat hij daar afgestoten is?" "Ik weet nog niet wat ik denken moet," zei Arnold neerslachtig. "Goed, we zullen zien." Met een zaklantaarn verlichtte hij het hek van het balkon. Hij wees op één van de dwarslatten. "Kijk hier eens?" Arnold boog zich er overheen. 'Die lat is doorgebroken," gaf hij toe. "Dus zou het toch een ongeluk zijn geweest?" "Dat zou er naar uitzien, als hij geen modder en gras aan zijn achterhoofd had gehad. Pas op, raakt u niets aan, er kunnen vingerafdrkken zijn. Dat wordt dadelijk nog onderzocht." "Dat zouden dan in elk geval die van het slachtoffer moeten zijn," "Ja, maar dat is niet zeker." "Hoe bedoelt u dat? Robert Braam moet dit hek toch aangeraakt hebben toen....toen hij er af gesmeten werd?" "Dat moeten we nog onderzoeken," zei de inspecteur kort. "Ik begrijp er niets meer van," zei Arnold. "Iemand heeft het lijk versleept, vóór wij buiten kwamen. De moordenaar kan toch niet tegelijkertijd hoven en beneden geweest zijn? Of zouden ze het met zijn tweeen gedaan hebben?" "Ook dat zullen we nog onderzoeken." Inspecteur Mark was alweer naar binnen gegaan, hij bekeek de vloer, de meubelen, en maakte aantekeningen. Daarna onderzocht hij het bureau. "Maar zou het niet mogelijk zijn," ging Arnold hardnekkig verder, "dat de moordenaar verwachtte dat Robert vallen zou, en dat hij zich beneden in de tuin verborgen had, om zich ervan te kunnen overtuigen of zijn slachtoffer werkelijk dood was na de val."
35 "Dat is inderdaad-mogelijk," gaf de inspecteur toe. "In dat geval zou de moordenaar van te voren het hek hier doorgebroken hebben, om een ongeluk te provoceren. Het hout van het balkon is oud en half vermolmd, er was niet veel kracht voor nodig." "En dan worden zijn vingerafdrukken dus op het hek gevonden, naast die van Robert Braam." "Niet waarschijnlijk.Hij zal wel handschoenen aangetrokken hebben, We zullen.zien. De moordenaar kan hem dan beneden opgewacht hebben. Nadat hij geconstateerd had, dat de val niet dodelijk was doordat het slaohtoffer in het zachte perk terecht kwam, kan hij hem geslagen en op het straatje gesleept hebben." "Als hij eigenlijk in de tuin neergeslagen is, dan zou het ook door een inbreker gedaan kunnen zijn," merkte Arnold hoopvol op. "Als dit hekje niet beschadigd was." "U weet toch niet, of dit met opzet gedaan is. Het hekje kan al langer kapot geweest zijn, maar zo, dat het Braams gewicht nog juist houden kon. Tot het deze nacht te ver doorging en het ongeluk gebeurde. Toevallig was er een zwerver in de tuin, die iets in de zin had..." "Ja, alles goed en wel, maar een inbreker zou niet de moeite genamen hebben het lijk te verplaatsen, zo dat het de schijn had, dat de val vah het balkon dodelijk geweest was. Dit laatste wijst er op, dat de moordenaar goed op de hoogte geweest moet zijn van de gewoonte van het slaohtoffer om op een gevaarlijke manier op dat hekje te gaan zitten." Inspecteur Mark had ondertussen het bureau nagekeken. De bovenste la bleek niet afgesloten te zijn. Hij vond er een bundel brieven in, die hij bij zich stak. Ook nam hij enkele papieren mee, die er als documenten uitzagen. Daarna verliet hij de kamer, gevolgd door. Arnold. HIj sloot de deur zorgvuldig af, en stak de sleutel in zijn zak. "Ik zal deze kamer nog grondiger laten onderzoeken," zei hij. "Het balkon, het huis en de tuin worden vannacht nog onderzocht, de rechercheurs zijn aan het werk. Ik kom morgenochtend terug, voor ondervragingen/ Laat niemand het huis verlaten." 'In de eetkamer vond Arnold de anderen nog steeds bijeen. Ze keken hem vorsend aan. "Heb je de politie erbij gehaald?" vroeg Stijn, "Heeft hij enig idee?" Nog niet. Morgen komt hij weer, het is nu te donker en te laat. Jullie moeten naar bed gaan." "Ik denk er niet aan!" riep tante Bol uit. "Ze kunnen me wel uit mijn bed halen en uit het raam gooien, een balkon heb ik gelukkig niet aan mijn kamer!" "Ik blijf ook lieverop," fluisterde Loek angstig. "Er is geen reden om bang te zijn," zei Arnold. "Er staat een potige agent in de hal, en een voor de deur van Roberts kamer. Degene die Robert heeft laten verongelukken, wie het dan ook was, zal vannacht heus geen gekke dingen meer uithalen. Er kan niets gebeuren, kom, ga nu maar rustig slapen allemaal."
36
MAANDAG 1 De volgdnde morgen was iedereen vroeg beneden. Allen zagen er bleek en moe uit, en aan het ontbijt werd niet veel gegeten. Mieke was heel stil. Na een poosje stond ze op en liep zwijgend de tuin in. Ze had een onbehagelijk gevoel van berouw, dat ze de hele nacht niet kwijt had kunnen raken. Tante Bol rende haar achterna maar bleef stil staan op het terras. Ze hebben Jodocus zo maar laten liggen," riep ze, "wie raapt hem nou eens op!" "Dat mogen we niet doen," zei Stijn die op de drempel stond zijn thee te drinken " alles moet zo blijven, voor het onderzoek." "Onzin," zei Arnold, "dat hebben ze al lang onderzocht. Denk je dat ze daarmee rustig wachten tot wij allemaal de gelegenheid hebben gehad de sporen uit te wissen?" "Er zijn geen sporen, het is alleen maar Jodocus, en die moet opgeholpen worden," besliste tante Bol. Maar juist toen ze aan hem wou aan sjorren, kwam er een agent uit de struiken te voorschijn. "Leggen laten alstublieft dame." Verschrikt trok ze haar handen terug. "Wat is er dan met hem? "Gaat u nu maar rustig aan uw werk," suste Arnold. "Alles komt wel in orde." Zelf keerde hij zich om en ging dieper de tuin in, Mieke achterna. Toen hij haar gevonden had, zei hij zacht: "Het moet voor jou wel een grote slag zijn, Mieke." "Waarom juist voor mij?" vroeg ze koel. "Ik ben misschien indiscreet, maar ik dacht dat jullie verloofd waren of tenminste zo goed als. Jullie waren de laatste tijd altijd samen." "Dat waren we helemaal niet," zei Mieke kortaf. "Vergeef me, Mieke, maar je moet niet denken dat het nieuwsgierigheid van me is. Ik stel belang in je, al zo lang als je hier woont. En ik heb me ongerust over je gemaakt. Ik wist, dat Robert geen goede partij voor je zou zijn, maar ik was bang dat je het verkeerd uit zou leggen als ik je gewaarschuwd had." "Wat onzinnig om daar nu achteraf over te discussieren. Ik wil niet meer over praten, laat me liever alleen." Met een zucht bleef Arnold staan. "Als je ooit hulp of raad nodig hebt, Mieke, reken dan op mij." "Graag Arnold," zei Mieke, die a1weer spijt had van haar bitse uitval. Arnold is toch aardig, ze, al doet hij het wat onhandig. Hij zal het wel goed menen. Toen Arnold terug kwam bij het terras, trof hij inspecteur Mark daar aan, in gesprek met Gerrit Spruithof, die op het gerucht, dat er een ongeluk gebeurd was, aan was komen lopen. Samen onderzochten ze nauwkeurig de ligging van het beeld. "Als we aannemen, dat hij gevallen is," zei de inspecteur," dan is hij hier terecht gekomen, in het perk bij het beeld." "En dan sleurde hij het beeld mee in zijn val, heel duidelijk," zei Gerrit. "Dat kan niet," zei Arnold, "want we hebben allemaal twee klappen gehoordl'een tijdje na elkaar." "Er moet iemand in de tuin geweest zijn," ging de inspecteur voort "die de val verwachtte, omdat hij hem voorbereid had. Hij heeft slachtoffer op het achterhoofd geslagen, en hem naar het terras gebracht.
37 In zijn vlucht kan hij toen het beeld omgestoten hebben. Dat was de tweede klap. Het is maar een veronderstelling. Ik zal iedereen een paar vragen moeten stellen. Kan ik bebruik maken van de voorkamer? Het lijk is al weggehaald vanmorgen," stelde hij hen gerust. "Willen de dames en heren zolang in de achterkamer wachten?"
2 Na korte tijd waren allen weer in de eetkamer verzameld. "Wilt u eerst even meekomen, meneer Beekman?" vroeg de inspecteur. Toen de beide mannen zaten, legde de inspecteur een lijst met namen voor zich neer. "Ik zou graag precies van u willen weten, wat u vannacht gehoord of gezien hebt," begon hij. "Hoorde u een val?" "Nee, dat niet. U moet weten ik bewoon de voorkamer op de tweede verdieping." "Dus de kamer naast die van het slachtoffer," viel de inspecteur hem in de rede. "Juist. Van daar is het onmogelijk te horen wat er aan de achterkant in de tuin gebeurt. Wel hoorde ik geren in huis, op de trappen. Ik ging vlug naar beneden..." "Had u ook geluiden gehoord op de kamer naast u?" "Nee, er is me niets opgevallen." "Wat hebt u gedaan en wie hebt u gesproken sinds het diner?" "Ik ben de hele avond op mijn kamer geweest. Ik heb gelezen." "U was nog gekleed, toen u beneden kwam, zag ik." "Ja, ik had zitten lezen, zoals ik al zei. Ik ging dus naar beneden, en hoorde gepraat in de keuken. Ik zag hoe mevrouw Bollenberg, en nog een paar, ik weet niet weer wie, door het raam van de deur naar buiten keken. Daardoor wist ik dat er in de tuin iets gebeurd moest zijn." "U ging dus door de keukendeur naar buiten?" "Nee, door de eetkamer. De keuken was te veel versperd, en ik had haast." "Zag u iemand in de tuin?" "Nee, niemand. Maar het viel me direct op dat het beeld omver lag. Ik ben zo gewend dat ding voor me te zien als ik de tuin inloop. Het was donker, maar ik miste het toch. Daarna pas ontdekte ik Robert Braam op de grond, ik viel haast over hem. Op hetzelfde ogenblik kwamen de anderen door de keukendeur de tuin in." "Wie kwamen er precies, weet u dat nog?" "Nee, het spijt me. Ik werd in beslag genomen door Robert. U moet begrijpen, dat ik de eerste ogenblikken er helemaal niet aan dacht dat hij dood zou kunnen zijn." "U dacht dus aan een ongeluk?" "Ja. Ik dacht dat hij van zijn balkon gevallen was. We hebben het daar zo vaak over gehad, tenminste mevrouw Bollenberg." "Heeft iedereen in huis mevrouw Bollenberg daar wel eens over horen praten?" "O ja," grinnikte Arnold, "dat zal vast wel het geval zijn. Mevrouw Bollenberg is iemand die alles honderd keren herhaalt. O ja ik vergat
38 u nog te vertellen dat ik Braam's pijp opraapte vannacht. Hier hebt u hem.” “Hoe weet u dat het zijn pijp was?” “Oh, dat nam ik maar aan. Hij lag op de grond, dicht bij... het lijk.” “Juist. Nu, dan heb ik u voor het ogenblik niets meer te vragen. Wilt u mevrouw Bollenberg even roepen?” “En, mevrouw Bollenberg, vertelt u me eens precies wat u gehoord hebt vannacht.” “Nou, ik was bezig de voordeur te sluiten...” “Doet u dat altijd zo laat?” “Laat? Het was pas twaalf uur. Ik moet wachten tot iedereen binnen is.” “Wie kwam het laatste binnen?” “Dat weet ik niet meer, ze waren allemaal nogal vroeg thuis gisteravond. En ze gingen allemaal achterom. Robert was uitgegaan, die zal wel 't laatste thuisgekomen zijn. Hij moest naar zijn vriendin Yvonne. En Stijn was...” “Wie is Stijn?” Mark keek vlug de namenlijst door. “Oh, dat is Stijn van Zomeren, de schilder.” “De bekende van Zomeren?” “Ja,” zei ze trots. “Die woont bij mij, en ik noem hem gewoon Stijn. Stijn dus was naar zijn zaal, om er nog wat stukjes bij te hangen. Het was volgens mij niet nodig, er hingen er genoeg, en die dingen waar hij beroemd van geworden is waren er ook al. die hangt hij er bij om ermee in de krant komen.” “Zijn latere werk wordt anders ook goed beoordeeld. Kwam hij laat terug?” “Nee, ik zei al, ze waren allemaal vroeg, voor twaalf uur was iedereen binnen. Ik wacht altijd tot middernacht met sluiten.” “En wat hoorde u toen?” “Een harde plof. Ik dacht wat zal dat zijn, en ik dacht zal ik gaan kijken of niet. En juist toen ik naar de keuken liep, hoorde ik een tweede plof. De anderen kwamen naar beneden.” “Wie kwam er het eerst?” “Nou, het was donker in de gang. Alleen in het portaal bij de voordeur brandt een klein lichtje. Maar ik geloof dat ik Mieke eerst zag komen, ik botste tenminste zowat tegen haar aan. Toen we buitenkwamen lag hij omver.” “U zag hem dus direct?” “Ja natuurlijk zag ik hem direct, hij lag voorover.” “Volgens de anderen moet hij achterover gelegen hebben.” “Voorover. Zijn neus is helemaal zwart geworden, en nu staat hij eindelijk weer...” “Oh, u bedoelt die pop. Ik had het over het slachtoffer. Zag u hem al gauw?” “Nee, ik zag hem pas toen Arnold zei dat hij er lag. Arnold dat is meneer Beekman.” “Goed, wilt u even iemand van de andere gasten binnen roepen?” Stijn van Zomeren wist niet veel nieuws te vertellen. “Ik was in de loop van de avond, ik denk zowat van elf tot half twaalf, even uit geweest om de laatste paar stukjes weg te brengen.
39 “Kon u in een half uur heen en terug zijn?” “Ik was op de fiets. Ik keerde direct weer terug.” “En daarna?” “Ik ging naar mijn atelier. Daar zat ik nog wat notities te maken, toen ik geloop en gestommel hoorde. Ik ging luisteren op de overloop en merkte toen aan de opgewonden uitroepen, dat er iets bijzonders aan de hand moest zijn. Toen ik beneden kwam, vond ik de hele familie in de tuin om het slachtoffer heen.” “Keek een van de mensen om, toen u erbij kwam?” “Oh ja, ze kijken allemaal om. Maar ze zeiden niets. Ik zag trouwens zelf al gauw genoeg wat er gebeurd was.” “Wat dacht u toen?” “Ik dacht, dat Robert van zijn balkon gevallen was.” “Goed, we zullen het hier voorlopig bij laten.” Na Stijn kwam Mieke aan de beurt. “Vertelt u me eens, wat u gehoord hebt vannacht.” “Ik hoorde even over twaalf uur een plof.” “Maar de kamer is aan de voorkant!” “Ja, maar op de eerste verdieping. Toevallig zat ik scherp te luisteren, omdat ik meende weer gerommel te horen in de verte. Ik dacht aan onweer, ziet u, en toen hoorde ik iets vallen in de tuin. Mijn gehoor is heel goed. Ik ging direct kijken. Toen ik op de gang kwam, hoorde ik de baron: stilte! roepen. Dat zegt niets, hij roept dat altijd zodra er gelopen wordt op de trappen. Bovendien liep ik tegen iemand op, ik denk dat het mevrouw Bollenberg was.” “Wist u het niet zeker?” “Oh, ik had zo'n haast, ik lette er niet zo erg op, ik dacht het, omdat zijn meestal laat beneden is, en ik zag haar even later in de keuken weer.” “Waarom rende u direct naar buiten, wat gaf u het idee dat er een ongeluk gebeurt moest zijn?” “Oh, ik dacht helemaal niet speciaal aan een ongeluk, ik was alleen nieuwsgierig!” “En daarvoor kwam u uit uw bed, 's nachts om twaalf uur?” “Ik was nog niet naar bed gegaan. De warmte, en het onweer, en ik kon toch niet slapen. Ik had me uitgekleed, en in mijn kimono zat ik te lezen. Misschien was ik op het eerste ogenblik blij met de afleiding, maar oh, dat het dit moest zijn!” “Hoe was uw verhouding tot het slachtoffer?” “Gewoon vriendschappelijk.” “Dank u, u kunt wel gaan. Wilt u juffrouw de Hoog even vragen hier te komen?” “Ga u zitten, juffrouw de Hoog.” “Ik hoorde een zware slag, toen ik in mijn kamertje was,” begon Alma zenuwachtig. “Ik... ik dacht direct aan Robert, ik bedoel toevallig had ik eraan liggen denken dat het zo gevaarlijk was wat hij deed, dat balanceren op zo'n bouwvallig hekje, zo hoog boven de begane grond. Mevrouw Bollenberg had geen ongelijk, dat ze hem waarschuwde.
40 Hij was zo roekeloos, het leek wel of hij met alles en iedereen spotte. Daar lag ik juist over na te denken, ik meende hem op zijn balkon te horen, en toen....” “Wacht u even. U meende hem te horen. Dit is heel belangrijk. Geen u ook kijken? Uw kamertje is immers aan de achterkant van het huis, naast de kamer van het slachtoffer. Als u dus even uit het raam gekeken had, dan zou u het balkon gezien hebben.” “Oh, maar dat heb ik gedaan, onmiddellijk nadat ik die val gehoord had!” “En wat zag u?” “Niets. Het balkon was dus leeg. Ik kan me dat geluid wel verbeeld hebben. In de tuin was het de donker, om van zo'n hoogte af te onderscheiden. Toen hoorde ik die tweede val.” “Hoe wist u eigenlijk, dat beide geluiden die van een val waren?” “Dat waren ze toch ook?” “Ja, maar dat kon u toen nog niet weten.” Alma wriemelde wat in haar tasje, haalde een zakdoekje te voorschijn, stopte het weer weg. “Ik dacht direct aan een val, dat zei ik u toch! Ik lag er juist aan te denken dat het zo gevaarlijk was, en ik meende hem weer te horen.” “U meende het. U zei zo even al, dat u het zich wel verbeeld kon hebben.” “Ja, dat is zo. Het huis is me nog vreemd, ik ken de geluiden niet. En ik was nerveus.” “U kende Robert Braam al lang, is het niet?” “Nee, ik kende hem niet. Waarom denkt u dat?” “Ik leidde het af uit iets, dat u me vertelde zoeven. U kunt gaan, dank u.” Alma ging haastig in gedachten het hele gesprek nog eens na, maar kon zich niet herinneren waar ze zich versproken moest hebben. Verstrooid verliet ze de kamer door de gangdeur, vergat de anderen te waarschuwen, en liep langzaam de trap op naar boven. Inspecteur Mark ging naar de achterkamer, keek de kring rond, en vroeg toen Gerrit Spruithof even bij hem te komen. “U bent geen huisgenoot van het slachtoffer, als ik het goed heb.” “Integendeel!” “Wat bedoelt u daarmee?” “Ik woon hier niet, integendeel, ik woon elders.” “Juist. Maar als ik het goed begrepen heb komt u hier dikwijls, gisteren was u nog hier, en u was zeer bevriend met slachtoffer?” “Integendeel, ik bedoel, ja, we waren wel vrienden, als u het zo noemen wilt. Ziet u, de zaak zit zo. Vroeger op school zaten we in dezelfde klas. Ik had om zo te zeggen een goed hoofd, terwijl Robert, nu ja van de doden niets dan goeds. Ik toonde toen al speciale aanleg voor speurderswerk. Ik zal u vertellen, er was eens een polshorloge...” “Ja, ja, maar heeft het iets met dit ongeluk te maken?” “Integendeel meneer, maar...” “Hoe laat verliet u gisterenavond dit huis? Van hoe laat tot hoe laat was u gisteren hier? En wat merkte u op?” “U weet al heel wat van mijn doen en laten af als ik het zo zeggen mag.” “Ik hoorde u vanmorgen met mevrouw Bollenberg praten. Wilt u me op mijn vragen antwoorden?”
41 “Zeker. Ik kwam om vier uur precies. Ik sprak even in de tuin met de bekende schilder Stijn van Zomeren, een vriend van me. Hij schilderde het huis. Begrijpt u me niet verkeerd, ik bedoel niet dat hij het huis opschilderde, hij maakte er een schilderij van. Een meesterwerk. Daarna voegde ik me bij het gezelschap dat bij het terras zat thee te drinken. Mijn compagnon, ik bedoel mijn vriend Robert zweefde op zeer gevaarlijke wijze op de rand van zijn balkonnetje op de tweede verdieping. Wij maakten ons allen ongerust over de mogelijke gevolgen. Ik gebruikte de maaltijd als gast van mevrouw Bollenberg. Na het eten volgde ik mijn vriend Robert Braam naar zijn kamer. Het noodweer dwong hij echter terug te keren om de dames gerust te stellen. Toen ik ten tweede male naar boven ging, trof ik mijn vriend niet op zijn kamer.” “Hoe laat was dat?” “Ik denk uur of negen. Na even geklopt te hebben hoorde ik hem van boven komen, van het atelier van de schilder.” “Wachtte u hem af?” “Ja, we gingen samen zijn kamer binnen, waar wij een vriendschappelijk onderhoud hadden.” “Waarover ging dat?” “Och, over ditjes en datjes, en ook over mijn werk.” “Bent u lang gebleven?” “Oh nee, een half uurtje hoogstens.” “Merkte u iets bijzonders op, ik bedoel was uw vriend net als anders?” “Hij was volkomen normaal.” “U ging dus na een half uur weer weg. Ging u naar huis?” “Ja, maar niet onmiddellijk. Niet zonder eerst mijn gastvrouw begroet te hebben. Ik dronk nog een kopje thee met haar en verliet toen het huis.” “Hoe laat was het toen?” “Ik denk even over tien. Ik had juist een klok horen slaan.” “Liet uw vriend u dan niet uit?” “Nee, hij was boven gebleven. Hij verwachtte zijn vriend de schilder van Zomeren nog. Vermoedelijk hadden ze nog niets te bespreken over zijn expositie, die heden plaatsvindt.” “Zo, dus mevrouw Bollenberg liet u uit” “Oh nee, ik had er op aangedrongen dat zij zich niet derangeren zou, ik zei tegen haar blijft u gerust zitten, ik laat mij zelf wel uit. Ik ken de weg. Ik sprak alleen even de heer Beekman bij de deur.” “Dank u, ik zal het noteren. Wilt u dat nichtje van mevrouw Bollenberg even bij me laten komen?” Loek zat tegenover de inspecteur, met rood behuilde ogen, een zakdoekje in de hand. “Ja, het is een tragisch geval,” begon de inspecteur. “Het heeft u nogal aangegrepen hè?” Loek kon alleen maar knikken. “Het was zo'n fijne man,” bracht ze er daarna met moeite uit. “Nu, we spreken er weleens een andere keer over,” besloot de inspecteur Mark op vaderlijke toon. Vertel me alleen maar even, waar ik baron Haerenfelt kan vinden.”
42 "Hij is op zijn kamer, ik zal het u wijzen," zei Loek gedienstig. "O, ik vind het wel,"stelde Mark haar gerust. "Ik heb niet alleen de lijst met namen van de bewoners van dit huis, maar ook een plattegrond. Ik heb de situatie aardig goed in mijn hoofd. Ik zou maar eens een flinke wandeling gam maken, als ik u was." "O, ik knap wel weer op," zei Loek, dankbaar voor zoveel bezorgdheid. "En ik kan in huis ook niet gemist worden, ziet u?" Na veel vergeefs kloppen opende de inspecteur de deur van de achterkamer op de eerste verdieping. In een schemerige hoek lag de baron op een divan uitgestrekt. De inspecteur ging naar binnen, en sloot de deur achter zich. "Mijn naam is Mark, inspecteur van politie," stelde hij zich voor, en legitimeerde zich. "Niets mee te maken," bromde de baron. "Ik wens niet gestoord te warden "Vertelt u me eens, wat u vannacht gehoord of gezien hebt." "Niets." "Niets? Ondanks al die opschudding?" "Ik had een slaapmiddel ingenomen. Moest ik wel. Krijg nooit eens rust in dit gekkenhuis. Kantoordames. Kladschilders. Avonturiers. Gespring van balkons." "Zo, u bent dus op de hoogte. Wie vertelde het u?" "De hospita. Wie anders. Kletst de hele dag. Geen moment rust in dit gekkenhuis." "U had dus een slaapmiddel ingenomen gisteravond. U zag of hoorde de hele nacht niets. Maar een van de huisgenoten hoorde u duidelijk: stilte! roepen." "Hallucinaties." "Dat lijkt me niet aannemelijk. U hoorde dus lawaai, midden in de nacht, u werd er door gestoord, en u verzocht om stilte. Waardoor was u wakker geworden?" "Door gespring van balkons. Gekkenwerk." "Hoe wist u, dat er iemand van een balkon af sprong of viel?" "Lawaai beneden. Stond op. Kamerjas aan. Balkon. Allemaal halve gekken in de tuin, midden in de nacht. Een ervan doodgeslagen. Was eerst van bovenste balkon afgesprongen." "Nogmaals, meneer de baron, hoe wist u dat hij van zijn balkon afgesprongen was? Hebt u dat gezien?" "Nee. Horen zeggen. Hospita." "U vertelde me juist, dat u wakker werd van die sprong. Dan wist u het toch al, voor zij het u vertelde?" "Nee. Alleen val gehoord. Boems. Dood." "Hoe wist u, dat hij dood was?" "Stond op mijn balkon. Zag lijk." "Juist. Nu, dan zal ik u niet langer lastig vallen. Ik dank u voorlopig voor de inlichtingen, en tot ziens."
3 We hebben toch wel toestemming om het huis te verlaten?" vroeg Mieke angstig. "Ja, dat hebben we nu, de ondervraging is achter de rug," stelde Arnold haar gerust. "We kunnen heus wel naar het zaaltje van Stijn, als je dat
43 bedoelt." "O, daar heb ik helemaal niet meer aan gedacht. Kunnen we dat nu wel doen? Ik ben er niet voor in de stemming, niemand trouwens." "Stijn is er al heen. Hij rekent op ons. Hij gaat er zo in op, je moet het hem maar niet kwalijk nemen." "O nee, ik weet hoeveel het voor hem betekent. Zullen we dan maar gaan? Ik zal vragen of Alma ook meegaat, die heeft wat afleiding nodig." "Moet ze dan niet naar kantoor?" "Nee, ze heeft een week uitstel gekregen. Omdat ze nog moest trainen. Daar zal ze nu ook wel geen lust in hebben. En ik zal Gerrit Spruithof ook meevragen, die zwerft hier aldoor rond. Zou hij het zich erg aantrekken van Robert, wat dank jij?" "Geen idee. Misschien wel. Of misschien is hij aan het speuren op zijn manier." Ze gingen met zijn vieren op weg. Toen zij de zaal binnengingcn, troffen ze er Stijn aan, die met iemand van de krant stond te praten, en een. fotograaf. "Hij had ook wel op zijn eigen zolder kunnen exposeren," fluisterde Alma Mieke in het oor. "Dan hadden we rustig thuis kunnen blijven." "Ja, maar er zullen nog wel mensen komen, het is nog vroeg. Kijk, daar zijn er al een paar. Ik hoop zo voor Stijn, dat er wat meer belangstelling getoond wordt, hij heeft wel wat aanmoediging nodig." De beide portretten hingen naast elkaar, in de gunstigste belichting. Een jongeman stond er voor, aantekeningen makend. De fotograaf stelde schijnwerpers op. Juist toen hij daarmee klaar was, kwam inspecteur Mark binnen. Stijn begroette hem wat stug. "Ik kom uit belangstelling, niet in de eerste plaats uit hoofde van mijn beroep," legde Mark uit. "Wilt u mij rondleiden?" Stijn wierp hem een achterdochtige blik toe, maar voldded aan zijn verzoek. De anderen volgden. "Moet hier nog iets komen?" vroeg Mieke. "Er is een lege ruimte. "Ja," zei Stijn, "ik had daar het stukje van mevrouw Bollenberg willen hangen, je weet wel, de achterkant van het huis." "En waarom is het er niet?" vroeg Mark met strakke belangstelling. "Het is weg," zei Stijn droog. "Ik kan het nergens vinden." "Ik dacht dat u gisteravond de laatste doeken hierheen gebracht had. Was het daar dan niet bij?" "Ik dacht van wel. Maar hier is het niet." "Ik meende, dat je het er niet bij hebben wou?" vroeg Arnold. Je zei toch tegen mij, dat het een prul was." "Eerst was ik van plan het er niet bij te hangen. Maar bij nader inzien vond ik het niet eens zo slecht. En het is weer een heel ander genre, het geeft wat afwisseling. Zoals je ziet zijn er veel stillevens en landschappen." "Wanneer miste u het voor het eerst?" "Dat weet ik niet precies. Vanmorgen zocht ik ernaar, ik moest er nog een paar streken aan doen. Toen ik het niet vond, dacht ik dat ik het de vorige avond al weggebracht had, tegelijk met een paar andere stukjes Ik wist het me niet zo precies meer te herinneren. Ik ben zo vaak heen en weer geweest met allerlei de laatste dagen. Mijn hoofd loopt er van om."
44 "U zei dat u er nog een paar streken aan wou doen, het was dus nog niet af. Dan is het niet waarschijnlijk dat u het gisteren al weggebracht zoudt hebben." "O, er was niet veel meer aan te doen. Een paar streken. Het was toch nog te vroeg om weg te gaan, en ik moest thuis blijven voor de ondervraging. Ik zocht bezigheid. Noodzakelijk was het niet. Toen ik hier aankwam vond ik het niet." "Maar u reserveerde een plaats aan de muur. Is het mogelijk, dat het er al gehangen heeft?" "Het is mogelijk. Verschillende mensen hebben mij geholpen met het ophangen van de stukken." "Als het hier niet is, dan zult u het wel thuis hebben laten liggen. Hebt u wel goed gekeken vanmorgen? Misschien stond het in de kast, of achter een ander doek." "O nee, ik heb heel goed gezocht." "Of zou tante Bol het weggenomen hebben? zei Mieke ineens. "Ze wou immers niet hebben, dat je het exposeert? Ze was doodsbang dat je het verkopen zou." "Waar was het gisteravond?" vroeg Mark, zonder op Miekes suggesties te letten. "Voordat u naar de zaal ging bedoel ik." "Op mijn atelier." "En u slaapt daar ook?" "Ja, dat wil zeggen, op een afgeschoten ruimte." "Hebt u iets gehoord vannacht, voor of na de val van het slachtoffer?" "Nee, niets." "Wat deed u vannacht, nadat ik weggegaan was? Ging u direct naar boven "Ja, vrijwel direct." "En de anderen?" "O, daar heb ik niet zo op gelet. Wel weet ik, dat ik als een van de eersten naar boven ging. De meesten bleven nog wat praten." "De meesten, zegt u. Dus enkelen waren al voor u de trap opgegaan? Wie waren dat?" "Ik kan het u heus niet zeggen," zei Stijn geprikkeld. "Ik heb er niet op gelet. Ik ging naar boven omdat ik verlangde alleen te zijn." "Was uw kamer afgesloten?" "Nee. Toen ik om twaalf uur naar beneden ging om te zien wat er aan de hand was, had ik mijn deur open laten staan. Ik dacht immers zo weer terug te zijn." "Was het stuk er nog, toen u terug kwam op uw kamer?" "Ik heb niet speciaal gekeken of het toen nog op zijn plaats, stond. Misschien was het toen al weg, misschien niet." De inspecteur kuchte. Hij tuurde strak naar de lege plek aan de muur, de anderen stonden er zwijgend om heen. "Wanneer hebt u er het laatst buiten aan zitten schilderen, en hoe laat?" "Gistermiddag, zowat tot etenstijd. Hoe laat het was weet ik niet meer. Ik draag geen horloge, en ik heb niet veel begrip van tijd. Het moet in ieder geval voor het eten geweest zijn." "Juist, en zat uw vriend Braam nog op het balkon, terwijl u schilderde?" Stijn fronste nerveus zijn wenkbrauwen, en streek met zijn hand over zijn kin. "Neem me niet kwalijk, het is noodzakelijk dat ik dit vraag," drong de inspecteur aan. "Zat hij er?"
45 "Eerst wel, in de loop van de middag kwam hij naar beneden." "Hinderde hij u niet bij het schilderen?" "Och nee." "U hebt het bewuste balkonnttje nauwkeurig getekend, veronderstel,,ik." "Alles staat er inderdaad heel nauwkeurig op, het balkonnetje ook," zei Stijn. "Denkt u dat er aanwijzingen op te vinden zijh?" "Ik zal dit na moeten gaan. Tot ziens, meneer van Zomeren, het was me een genoegen." Stijn begeleidde hem tot de deur, en liet tegelijk enkele bezoekers binnen, die hem volkomen in beslag namen. Gerrit hield een vergrootglas tegen de lege plek op de muur, "Interessant," mompelde hij. "Wat?" vroeg Arnold gretig. "Dat het weg is." "Dat weten wij al." "Maar het heeft hier gehangen." "Kom nou. Dacht u heus, dat u dat met zo'n glaasje vaststellen kon?" "Er zijn krassen. Ik zal de inspecteur ervan verwittigen." "Doet u dat." Arnold keek nadenkend toe, hoe Gerrit eerst zijn vergrootglas, en daarna zijn bril oppoetste. Je wist toch nooit, wat je aan die snuiter had, dacht hij. Is hij nu werkelijk pienter en een beetje getikt, of alleen maar onnozel?
4 Ondertussen was inspecteur Mark bij Huize de Spar aangekomen. "Dag inspecteur!" begroette mevrouw Bollenberg hem, "haast iedereen is weg. En de keukenmeid Stien is uitgegaan en niet teruggekomen. Ik moet alles alleen doen." "Is Stien zo maar weggebleven, zonder bericht?" "Ze beide me op dat ze naar haar zieke zuster was. Ik geloof er niks van. Dat ongeluk van Robert heeft haar zeker afgeschrikt. Nu zit ik met al dat werk, vreselijk. Loek helpt me wel hoor. Maar u kunt beter vanavond komen." "Het spijt me dat ik voor u ongelegen kom, maar ik wou juist nu even een praatje met u maken. Gaat u mee naar boven?" "Waarom naar boven?" "We gaan naar de kamer van de overledene." "Die kamer zit op slot." "Ik heb de sleutel bij me." Mark liep haastig de trappen op, mevrouw Bollenberg volgde hem hijgend en mopperend. "Zo, we zijn er. Kijkt u nu eens goed. Is er iets veranderd na zijn dood? Mist u iets, of ziet u dingen, die hier niet thuis horen?" "Nou, wat dat laatste betreft: genoeg hoor. Maar dat was altijd al zo. Telkens nam hij iets van mij mee, mijn schoenentrekker, een vaas, die hij mooi vond, een asbak..." "Dus het is hier net zo als u het gewend was?" "Net precies." "Hebt u heel goed rondgekeken?"
46 "Natuurlijk. Maar ik vind het geen werk dat u zijn schilderij weggenomen hebt. U bent nou wel van de politie, maar dan kunt u nog niet alles doen!" "Ik heb niets weggenomen. En vertelt u me nu eens precies; wat voor een schilderijtje u bedoelt." "Nou, dat daar hing, boven de schoorsteenmantel." "Juist. Daar is een lichte plek in het behang. Ik dacht al, dat er iets gehangen had. Wanneer hebt u dat ding voor het laatst gezien?" "Toen ik hier voor het laatst was." "En wanneer was dat?" "Nou, es kijken, dat zal wel Donderdag geweest zijn, of nee, Zaterdag. Loek zal het beter weten, die moest hier elke dag slof afnemen, en het bed opmaken." "Goed, ik zal het haar vragen, straks. Maar vertelt u me eerst eens, wat er op dat stukje te zien was. Hebt u het wel eens goed bekeken?" "0 ja, nou en of. Er stond op....es kijken.... een soort van plaatje was het. Een huis..." "Uw huis?" "Nee, een ander. U verwart het met dat stukje, dat Stijn van Zomeren voor me geschilderd heeft. Dat is wel mijn huis, met alles er op. Hij heeft het meegenomen naar de tentoonstelling. Eigenlijk komt dat niet te pas, hij had het aan mij moeten geven, zodra het klaar was." "Het is niet op de tentoonstelling. Hij vertelde mij dat het of daar, of thuis zoekgeraakt was. Weet u er iets van?" "Ik? Nee. Alles raakt hier weg. Hij zal het wel ergens op zijn atelier op zolder hebben staan, het is daar zo'n rommel." "We zullen gaan kijken." "Nee, dat mogen we niet. Niemand mag er aan zijn atelier komen." "Toch gaan we zoeken, op mijn verantwoording. Maar nu eerst nog even over dit stukje hier. Er stond dus ook een huis op, net als op dat stukje van Stijn van Zomeren?" "Ja, maar niet mijn huis. Een ander. Het leek er wel wat op." "Weet u nog, wat voor kleur het huis had?" "O ja. Grijs." "Lichtgrijs?" "Nou....meer grijzig, dan grijs. Zoiets als bruin, maar dan witter." "Beige?" "Dat kan wel zijn." "Stonden er bomen bij?" "Ja, ook bomen." "Veel?" "O nee." "Dus een paar bomen." "O nee, veel meer dan een paar." "Er stond dus een huis op, met enkele bomen." "Ja. Een huis, of meer, dat kan ook." "Had het een balkon?" "Het had maar een balkon, mijn huis heeft er twee." "Was het ook een achterkant?" "Dat kan wel zijn. Een achterkant, of een voorkant, één van twee was het. Maar er was ook nog een stukje tuin op te zien."
47 De inspecteur keek bedenkelijk naar de lichte plek in het behang, en dacht diep na. Wat voor reden kon iemand, wie dan ook, hebben, om kort na elkaar twee gelijksoortige stukjes te stelen? Wat konden deze stukjes met de moord te maken hebben? Of was het louter toeval? Het onderzoek op het atelier van Stijn leverde niets op. Het maakte een lege indruk, nu haast alles naar de tentoonstelling was gebracht. Op de ezel stond een half afgewerkt stilleven. Mark nam het op en bekeek het aandachtig. Daarna zette hij het weer op zijn plaats, en maakte een korte notitie. Tegen de muur stonden een paar witte doeken. In een kast, die Mark met een loper opende, bevonden zich enkele geschilderde portretten. Nergens een spoor van de beide verdwenen stukken. Voor hij het atelier verliet, ging hij nog eens naar de ezel. Na een korte aarzeling nam hij het stilleven weer op en deed het voorzichtig in zijn actetas, het paste er nauwelijks in. Nadat hij het atelier weer achter zich gesloten had, rende hij met twee treden teglijk de trappen af, en haastte zich naar zijn bureau.
5 Even nadat de inspecteur vertrokken was, kwamen de vier anderen thuis, moe en warm. Alma en Mieke gingen naar haar kamers, om zich wat op te frissen. Arnold hield Gerrit tegen, schonk hem een glas bier in, en zei: "Het is misschien een onbescheiden vraag, maar ik stel belang in de psychologische reacties van getuigen op ongelukken en....misdaden. Hoe denkt u over dit geval, meneer Spruithof, ik bedoel: mist u uw vriend erg?" "Integendeel! Ik bedoel....missen? Ja, en neen. Wie is onmisbaar? Niemand. Of iedereen. Dat hangt er maar van af uit welk gezichtspunt men de zaak bekijkt. Robert had goede eigenschappen, hij was royaal. Maar hij had ook slechte eigenschappen: hij kon soms gierig zijn." "Dat klinkt wel wat tegenstrijdig, niet?" "Ik ben altijd sterk geweest in het bedenken van paradoxen. Ik zal er u nog enkele noemen..." "Een andere keer graag. We hadden het nu over het geval van Robert Braam. Ik dank u voor uw openhartigheid in dezen," zei Arnold op sarcastische toon. "Heb ik uw psychologische inzichten verruimd, meneer Beekman?" "Integendeel," zei Arnold. "O, daar hebben we tante Bol. Wat ziet u er treurig uit." "Och ja, hoe kan het anders, na dit vreselijke?" "U mist hem natuurlijk. Het geeft zo'n gevoel van leegte voor u, hè?" zei Arnold meewarig. "Ach ja, ik had hem vandaag juist op willen hangen." "Wat?! 0, u hebt het over dat schilderstukje. Ik dacht aan Robert. Mist u hem?"
48 "Of ik hem mis? Nou. Hij plukte de slaboontjes voor me, de lieverd. Nu zal ik het zelf moeten doen, in die hitte. Niet dat hij het helpen kan, hoor. Heb jij ook zo'n verdraaide hekel aan werken?" "Helemaal niet!" "0, goed, dan kun jij het voortaan doen. En, Arnold, luister eens, wanneer zou ik eindelijk dat balkonnetje eons kunnen laten maken? De politie zegt, dat het nog niet mag, begrijp jij dat nou? Het staat zo afschuwelijk, 't is geen gezicht, dat balkonnetje is om zo te zeggen de neus van mijn huis, zie je." "Geeft u de politie zijn zin maar, dat is het beste. Ze zullen er wel een reden voor hebben, maar lang zal het niet duren. Kijk, Jodoous staat al weer overeind." Gerrit had ondertussen zijn glas bier langzaam leeggedronken. Hij poetste met een afwezig gebaar zijn bril op, zijn kaken maakten een kauwende beweging. Ineens keek hij Arnold aan. "U vraagt nu wel aan ons, of we Robert erg missen. Maar uzelf, mist u hem?" Arnold keek even verschrikt bij deze onverwachte vraag. "Och, ik kende hem niet zo heel goed," ontweek hij. "Robert was erg op Mieke Reling gesteld," ging Gerrit onbarmhartig door. "En u ook." "U wordt persoonlijk." "Daar bent u mee begonnen. Nu, ik ga weer eens naar huis, tot morgen!" Arnold bleef even versuft voor zich uit staan kijken. Hij werd opgeschrikt doordat Stijn luidruchtig binnenkwam. "Is de inspecteur hier geweest?" vroeg hij. "Ik weet er niets van, ik ben ook pas thuis." "Ik vind het verdraaid vervelend, dat dat stukje verdwenen is." "Kan ik me voorstellen. Mevrouw Bollenberg is er ook niet bepaald over te spreken." "Wat kan mij mevrouw Bollenberg schelen? Voor die ellendige paar maanden huur schilder ik wel wat anders, voor mijn part haar portret, of een portret van die lelijke pop in de tuin, waar ze zo gek op is, het kan me niet schelen wat, kitsc wordt het toch." "Waarom maak je je dan zo druk?" "Snap je dat niet? Iemand moet mijn atelier binnengedrongen zijn. Ik weet nu wel vrij zeker, dat ik het nog niet meegenomen had naar het zaaltje. Wie weet wat die indringer nog meer weggehaald heeft." "Of indringster." "Waarom denk je, dat ze zo'n ding gappen, en veel betere doeken laten staan? Waarom denk je?" "Kalm aan, kerel, wind je niet zo op." "Omdat er een aanwijzing op te vinden is. Denk eens aan Robert is van dat balkon afgesmeten." "Het kan ook zijn dat hij beneden in de tuin is neergeslagen." "Hoe weet je dat?" "Inspecteur Mark vertelde me, dat er geen vingerafdrukken gevonden zijn op het gebroken hek." "Dat is vreemd." Stijn dacht na, en wreef raspend langs zijn kin. "Vreemd. Nou ja, hij is in elk geval aan de achterkant van het huis vermoord. Dat schilderstukje was een getrouwe weergave van de achterkant: tuin, terras, kabouter incluis, geschilderd juist even voordat de moord
49 gepleegd werd. En vlak na de moord verdwijnt dat stuk." "Ja,"zei Arnold, "dat is inderdaad vreemd. "We zullen hopen, dat het gauw terecht komt, misschien weten we dan ook wie de dader is. Kom, ik ga me wat opknappen voor de gong slaat."
6 Stijn kwam die avond als gewoonlijk pas beneden, toen de maaltijd al bijna afgelopen was. "Zijn er nog veel mensen geweest na ons?" vroeg Mieke vriendelijk. "Ja, nee, doet er niet toe," zei Stijn verward. Maar toen hij haar ogen ontmoette, verzachtte er iets in zijn sombere trekken. "Ik vind het beroerd, dat dat stukje weg is," zei hij "en zoek maar eens uit wie dat gedaan heeft." Hij keek de tafel rond. "Een van jullie soms? Verdraaid flauw." "Geen verdachtmakingen, Stijn," zei tante Bol streng. "Waarom in hemelsnaam zou een van ons iets van jou gappen!" "U wou het immers terug hebben?" "Ja, dat wou ik, en ik wil je ook wel vertellen, Stijn, dat ik aan elk van de anderen gevraagd heb het voor me vast te houden. Je wou het hebben voor de opening, goed, nu ben je geopend, nu wil ik eindelijk mijn schilderij eens op kunnen hangen. Ik heb er lang genoeg op gewacht. Waar is het, wie heeft het!" Niemand antwoordde. De een keek de ander aan, Stijn keek spinnijdig naar mevrouw Bollenberg. "Hebt u het zeif dan niet?" "Nee nou nog mooier! Hoe zou ik er aan moeten komen, als niemand het mij brengt!" "Als een ander dan mevrouw Bollenberg het weggenomen heeft, dan moet het haast wel de moordenaar van Robert zijn," zei Alma met haar vlakke stem. "Stond er iets bijzonders op, dat een aanwijzing zou kunnen vormen, meneer van Zomeren?" "Ik weet het niet, het kan best zijn. Ik heb het me ook al afgevraagd. Deze keer werkte ik zo realistisch, om tegemoet te komen aan de wens en van mevrouw Bollenberg." "Die nog drie maanden huur te goed heeft en nu genoegen neemt met een plaatje," vulde mevrouw Bollenberg aan. "Goed, goed, ik maak toch geen aanmerkingen." "De inspecteur scheen er veel waarde aan te hechten," merkte Alma weer op. "Ik denk dat hij het schilderstukje wil zien, of er iets veranderd is aan het huis of de tuin, sinds gisteren. Iets dat de moordenaar zou kunnen verraden." "Als hij er zoveel waarde aan hechtte, had hij het direct na de ondervraging vanmorgen mee moeten nemen," zei Arnold met zijn mond vol. Stijn bromde iets terug, en ging toen haastig eten. 's-Avonds, toen allen in de voorkamer zaten thee te drinken, meldde de inspecteur zich weer aan. "Ik zou nog even een paar vragen willen stellen in verband met het
50 verdwijnen van het schilderijtje," begon hij. "Ik weet al, wie van de dames en heren op de tentoonstelling geweest zijn vanmiddag. Voorlopig zullen we de vreemde bezoekers even buiten beschouwing laten. Heeft een van u het weggenomen, daar, of hier thuis? Als er niets bijzonders achter steekt, kunt u het beter nu direct zeggen." "Ik niet," zei Alma. "Ik ook niet, natuurlijk," kwam Mieke haastig. "Ik denk niemand van ons." "Ik heb het tenminste niet," zei Arnold rustig. "Als ik een doek had willen stelen, dan wist ik wel welk ik nemen zou. Niet dit." "Toch zal ik er hier in huis naar moeten laten zoeken," stelde Mark zakelijk vast."U hebt er zeker geen bezwaar tegen, dat ik een paar detectives aan het werk zet?" "Geen detectives in mijn huis!" riep tante Bol. "Ze zijn er al," zei Mark laconiek. "U wilt zelf toch ook graag dat uw stukje terecht komt?" "Dat is waar," zei ze, al weer tevreden gesteld. "Ondertussen zou ik u allen nog enkele vragen willen stellen over uw handelingen voor de moord," zei inspecteur Mark. "Alweer gevraag?"vroeg tante Bol onthutst. "Vertelt u me eens, mevrouw Bollenberg, wat deed u gistermiddag?" "Ik zat in de tuin." "Alleen?" "O nee, stel je voor, alleen! Nee, met het hele stel." "Dus iedereen zat in de tuin?" "Nee, Robert zat op zijn balkon, en Mieke was uitgegaan, die kwam pas later." "Dus Robert Braam zat op zijn balkon. Werd erover gesproken?" "Nou en of! Ik riep tegen hem kom er af anders val je. Toen kwam hij er af." "Dit is niet helemaal juist," onderbrak Arnold haar. "Robert maakte gekheid, hij dreigde naar beneden te springen. " Alma schoot overeind uit haar luie houding. "Heeft u er niet aan gedacht, inspecteur, dat het ook zelfmoord kan zijn?" "Die mogelijkheid is natuurlijk overwogen, maar zeer onwaarschijnlijk bevonden. Op het hek van het balkon kwamen geen vingerafdrukken voor. Hieruit concluderen we, dat hij niet van het balkon gevallen is, zoals eerst werd aangenomen." "Wat zegt u? Hij is toch gevallen, we zagen hem toch allemaal liggen?" vroeg mevrouw Bollenberg. "Ja, u zag hem liggen, en daardoor werd u gesuggereerd, dat hij gevallen was, vooral omdat diezelfde middag nog over die mogelijkheid gesproken werd. Het was de bedoeling van de moordenaar, dat u zo zoudt gaan denken. Maar hij maakte vergissingen. Hij vergat bijvoorbeeld, dat het balkonhek vingerafdrukken van het slachtoffer had moeten vertonen." "Kan hij niet ineens over het hek heengesprongen zijn, zonder het aan te raken?" vroeg Alma. "In dat geval zouden zijn vingerafdrukken er toch nog op gevonden zijn, van 's middags," merkte Arnold op.
51 "Alle oude vingerafdrukken waren vermoedelijk door de stromende regen weggespoeld," legde de inspecteur uit. "Hieruit kunnen we afleiden, dat het hek na de bui, dat is dus na een uur of tien, niet meer aangeraakt is, behalve den door de moordenaar, die de steunbalkjes beschadigde. Hij trok er een paar spijkers uit, en hing daarna waarschijnlijk met zijn hele gewicht over het hek om een breuk te veroorzaken. Hij zal daarbij wel handschoenen gedragen hebben. Hij kan dit gedaan hebben tussen tien en twaalf, maar hij kan het ook al veel eerder in orde hebben gemaakt, dus voor de bui begon." "Maar nu heeft u alleen aangetoond, dat Robert niet van het balkon gevallen kan zijn op de gewone manier, maar hij kan er dus wel overheen gesprongen zijn, of...gegooid," hield Alma hardnekkig vol. "Ten eerste lijkt me dat heel onwaarschijnlijk, iemand die in wanhoop van een balkon van de tweede verdieping springt, steekt daar niet eerst een pijp bij op. Ten tweede zijn er nog andere aanwijzingen, dat er beneden een worsteling heeft plaats gehad. Denkt u maar eens aan het gevallen beeld, en aan de moddersporen, die van het perk naar het terras leiden, en aan het feit, dat het slachtoffer na zijn dood omgewenteld is. Bovendien zou hij zich die wond aan het achterhoofd nooit zelf toegebracht kunnen hebben. Nee, juffrouw de Hoog, zelfmoord kunnen we wel uitsluiten. Had u bepaalde redenen, om zoiets van Robert Braam te verwachten?" "O nee, dat niet, maar moord lijkt me al even onwaarschijnlijk toe." "Er bestaat nog een mogelijkheid, dat hij boven een klap gekregen heeft, en door zijn aanvaller over het hek heen naar beneden geworpen is. In dat geval is ook de afwezigheid van vingerafdrukken verklaard. Er kan ook een worsteling hebben plaats gehad op het balkon, waarbij het slachtoffer naar beneden viel zonder het hek met zijn handen aangeraakt te hebben." "Droeg het beeld ook geen vingerafdrukken?" vroeg Arnold ineens. Dat staat nog niet vast," zei de inspecteur kortaf. "Maar ale u het goed vindt, zal ik van nu af de vragen stellen. Wilt u alstublieft verder gaan met uw relaas, meneer Beekman? U was aan het vertellen over de gedragingen van Robert Braam, gistermiddag." "Ja, juist. Hij dreigde dus naar beneden te springen, zo maar uit gek¬heid. Hij beweerde, dat hij zacht neer zou komen in dat bloembed, u weet wel, naast de kabouter." "En ik zei dat zul je wel laten," vulde tante Bol aan. "Ja, zoiets dergelijks tenminste," gaf Arnold toe. "Robert maakte een opmerking over zijn testament," zei Alma. Mieke keek haar verwijtend aan. "Dat was natuurlijk maar een grapje," zei ze, "hij bedoelde er niets mee." Inspecteur Mark wendde zich tot Alma. "Wat zei hij precies?" "O, dat weet ik niet meer," ontweek Alma. "Dat ik er in stond," zei mevrouw Bollenberg. "En dat mag de inspecteur best weten." "Dat weet ik trouwens al," zei Mark. "Ik wou alleen graag precies horen, wat er die middag gedaan en gesproken is. We kunnen nu nog niet beoordelen wat van belang is en wat niet. Wat deed u, meneer van Zomeren?" "Ik schilderde aan dat beroerde stuk." "Nam u geen deel aan het gesprek?" "Absoluut niet."
52 "De heer Spruithof kwam bij je kijken," hielp Arnold. "O ja, die." "Waar sprak u over met hem?" "Och, hij praatte zo maar wat, niets bijzonders." "Eh toen kwam Mieke terug," zei mevrouw Bollenberg. "Juist. Juffrouw Reling, zoudt u me willen vertellen waar u heen gewees was?" "Zeker. Ik was naar een vriendin van me, een meisje van kantoor. Ik had met haar afgesproken die middag bij haar te komen met een paar boeken, ik zou daarvoor in ruil enkele van haar te lezen krijgen. Dat is alles." "Mevrouw Bollenberg, wilt u verder vertellen? Gebeurde er nog iets van belang die middag? Kwam Robert Braam niet in de tuin?" "O ja, toen hij Mieke zag natuurlijk. Hij was in een wip beneden. Nee hij sprong niet hoor, dat niet, hij kwam langs de trap. En toen heeft Mieke hem flink van katoen gegeven, achter de gouden regen." Arnold kuchte. "Ik geloof niet, dat er nog iets gebeurd is, dat de moeite van het vertellen waard is, inspecteur. We gingen daarna al gauw eten." "Ik zal mijn kaarten op tafel leggen," viel Mark hem in de rede, "ik zal vertellen hoeveel ik weet. Misschien wordt het dan voor u gemakkelijker, juffrouw Reling. Nu dan. Ik ben onder andere te weten gekomen, dat Robert Braam getrouwd was, dat zijn vrouw met twee kleine kinderen hier niet ver vandaan woont, dat hij zijn vrouw lelijk behandeld heeft....Nu, juffrouw Reling? Of wilt u liever, dat we er onder vier ogen over praten?" "O nee, nu u toch zo veel weet, wil ik er wel wat meer van vertellen. U moet niet gaan denken, dat het voor mij zoveel betekent. Ik heb me gister wat opgewonden, goed, maar ik kon niet uitstaan, dat ik me zo in hem vergist had. Ik nam het hem kwalijk. Toen ik bij mijn vriendin was, waren er nog enkele kennissen van haar moeder op bezoek. Ik hoorde, dat het gesprek ging over een zekere mevrouw Braam, die door haar man verlaten was. Ik vroeg zo terloops, of ze familie was van Robert Braam, die bij mij in het pension woonde. O, zeiden ze, dat kan best haar man zijn, hij heette Robert. Nee, zei ik, die is vrijgezel. Ze vroegen hoe ik dat wist, of ik er zeker van was, ik moest hem beschrijven. Dan is hij het, zei een van de gasten, zo gewoon weg. Zijn ze gescheiden? vroeg ik. Nee zei ze, hij heeft haar zo maar in de steek gelaten. Hij wou vrij zijn. Er werden van die veelbetekenende blikken gewisseld en ze keken nieuwsgierig naar mij. Ik denk dat dit de oorzaak was dat ik me later zo driftig maakte, ik was woest, ik vond het zo afschuwelijk. Terwijl de dames nog over het geval bezig waren, kwam mevrouw Braam zelf op bezoek. Ze werd in het gesprek gemengd. Toen wist ik, dat het waar was, wat ze me hadden verteld. Het gaf me een schok. Robert had me wijsgemaakt, dat hij vrijgezel was, een enkele keer verloofd geweest, meer niet. Hij vroeg me steeds met --hem uit te gaan. Enkele keren deed ik het. We hadden...nu ja, we hadden plezier samen. Verder is er niets gebeurd. Langzamerhand merkte ik wel, dat hij niet zo onschuldig was als hij zich voordeed. Ik kon geen hoogte van hem krijgen. Soms dacht ik, dat hij veel om me gaf, en ik probeerde uit mezelf wijs te worden. Ik bedoel, ik was
53 van hem gecharmeerd. Hij kon zo innemend zijn, weet u, je vrolijkte er zo van op als je met hem uit was, en dan kon ik me weer niet voorstellen dat er ook maar een woord waar was van wat er over hem gefluisterd werd, Ik dacht bij mezelf ik moet oppassen dat ik me niet ga verbeelden dat ik van hem houd. Ik wou precies weten wat en hoe ik voor hem voelde, voor hij, nu ja ...." "Voor hij u vroeg zijn vrouw te worden?" "Ja. Ik kwam tot de conclusie, dat ik dan nee zeggen moest. Ik hoopte, dat hij me niet zou vragen." "En toch gaf het u zo'n ontzettende schok toen u hoorde dat hij vrouw en kinderen had?" "Ja, maar dat kwam omdat ik razend was dat ik me zo in hem had kunnen vergissen, en omdat hij me voor de gek gehouden had, en omdat ik begreep waar hij op aangestuurd had, en omdat die dames me zo aangegaapt hadden. Ik...ik schold hem uit, ik noemde hem een ploert!" "Kindje!" riep tante Bol verschrikt. "De lieverd is dood!" "Ik weet dat het cru klinkt nu achteraf, maar ik vertel alleen maar wat er gisteren voorviel tussen ons, zodat jullie, en de inspecteur, er geen verkeerde conclusies uit kunnen trekken. Dit is dus de waarheid." "Dank u zei Mark. "Nu is me alles duidelijk, wat dit voorval aangaat. Ik wou dat alles zo vlug opgehelderd werd. Ik zal u nu niet langer lastig vallen vandaag, de detectives zijn ook al vertrokken. Goeden avond."
7 "He, gezellig dat jullie er allemaal zijn, zelfs die verstrooide schilder," zuchtte tante Bol. "Dat overkomt me ook niet vaak. Ik zal voor jullie een lekker kopje thee inschenken kinderen, en dan praten we niet meer over dat ongeluk, Die vervelende politieman is gelukkig weg, we kunnen weer eens een rustige avond hebben samen. He, wat zijn jullie still Zeg eens wat!" "Ik sprak de inspecteur nog even in de gang, voor ik hem uitliet," begon Arnold op neerslachtige toon. Hij zei me heel nadrukkelijk dat hij er vast van overtuigd was dat een van ons de moordenaar moet zijn. "Arnold!", glide tante Bol, "hoe kun je zoiets lelijks zeggen!" "Ik herhaal alleen de woorden van de inspecteur." "Maar dat is verschrikkelijk, afschuwelijk," zei Mieke zacht. Er heerste een pijnlijke stilte. Tante Bol bleef met de theepot in de hand rond staan kijken, alsof ze, voor het inschenken, eerst even zien wou wie de moordenaar dan wel was. Stijn keek nors naar buiten, Arnold fixeerde elk van de aanwezigen om de beurt, alsof hij hun gedachten lezen wou. Mieke staarde met grote ontstelde ogen naar Arnold. Alma had bijna lets triomfantelijks in haar blik, het was of ze van de toestand genoot op een of andere manier. Loek liep zenuwachtig op haar tante toe om haar de theepot af te nemen, die gevaarlijk helde. "Zal ik maar even schenken?" vroeg ze met haar hoge schrille stem.
54 Op dit ogenblik begon het bonzen boven hun hoofden weer. "Thee!" werd er geroepen. "O, het is de baron maar," zei tante Bol. "De baron hoort ook tot de huisgenoten," stelde Alma vast. "Natuurlijk kind, ik zeg ook niets van hem." "Ik bedoel, hij hoort dus ook tot de mogelijke moordenaars." "De baron is een sehoft, maar geen moordenaar," nam tante Bol het voorhem op. De deur vloog open. "De hele boel moest hier uitgemoord worden met rattenkruid!" De baron stond op de drempel, en keek met woeste ogen de kring rond. "Kantoordames! Brievenbestellers! Kladschilders! Moordenaars! Ik ga hier weg!" "Ga nou maar weer naar boven, Loek brengt u een lekker kopje thee op uw kamer. Hij gaat niet weg, hoor," zei ze over haar schouder tegen de anderen. "Hij zegt het maar om zijn thee te krijgen." "De baron ging mopperend naar boven. "Wacht al een uur op thee," bromde hij op de trap. "Geen van ons is immers een moordenaar," zei Mieke. "Ik kan het niet geloven." "Natuurlijk zijn wij geen moordenaars, kindje," suste tante Bol. "Hier, drink je thee, dat zal je goed doen. Het arme kind is waarempel zenuwachtig van jullie gedaas." Ze wierp een verwijtende blik op Arnold Beekman. "Jij ook met je moordenaars!" Arnold keek haar even strak aan "We moeten de waarheid onder de ogen durven zien," zei hij streng. "Goed, maar dan een andere keer, nu niet. Nu drinken we gezellig thee." Er werd verder niet meer over de moord gesproken, iedereen deed zijn best een neutraal gesprek te voeren, maar het wilde niet vlotten. Stijn mompelde iets, en ging toen naar boven. "Hij trekt het zich zo aan, van dat verdwenen stukje," zei Mieke. "Daar heeft hij anders niet veel reden voor," zei Arnold. "Voor zijn expositie had het niet veel te betekenen." "Je moet bedenken, dat hij zwaartillend van aard is," pleitte Mieke weer. "Hij is iemand die niet over tegenslag heen kan komen. Nu zal hij al dat werk over moeten doen, dat vindt hij vervelend, en het kost hem tijd." "Toch zal hij wel moeten," zei tante Bol meedogenloos. "Hij heeft het me beloofd. Daar komt hij zo niet van af." "Schenk hem die paar maanden huur toch tante Bol," smeekte Mieke "U bent nu toch rijk?" Tante Bol keek haar aan met haar kleine ronde oogjes. "Rijk? Ik? Jongens ja! Ik ben rijk! Maar dat schilderijtje moet en zal ik hebben, dan betaal ik hem er wel voor." "Kom nou, tante Bol," zei Arnold spottend, "U wilt me toch niet wijsmaken dat het nu pas tot u doordringt, dat u wat geerfd hebt? Dat wist u toch van het eerste ogenblik af?" "Ik dacht er niet aan, heus niet jongen. En ik moet het ook nog zwart op wit zien voor ik het geloof." "Heeft de inspecteur een testament gevonden?" vroeg Alma. "1k weet het niet, hij sprak er niet over," zei Arnold. "Het zal wel bij de notaris liggen." "De politie kan inzage eisen," hield Alma vol. "Heeft hij er niets over
55 losgelaten?" "Niets. Maar hij zal ons heus niet alles vertellen wat hij weet. Dat mag hij trouwens niet doen. We zullen vanzelf wel te horen krijgen hoe de inhoud van het testament luidt." "Ik weet het al lang," zei mevrouw Bollenberg. "Robert heeft het me wel eens verteld. Een deel is voor mij. En zijn gescheiden vrouw krijgt wat, denk ik, en misschien dat mens uit dat café." "Yvonne?" vroeg Arnold. "Wie is dat nu weer?" vroeg Mieke verwonderd. "Weet je dat niet, arm kind?" Tante Bol legde medelijdend haar hand op Mieke's knie. Mieke trok zich wrevelig terug. "Het doet er niet toe," zei ze. "En ik geloof, dat zijn vriend Gerrit Spruithof ook wat heeft gekregen, voor zijn uitvindsels," ging tante Bol verder. "Heeft Robert dat werkelijk allemaal aan u verteld?" vroeg Alma ongelovig. "Hij vertelde mij alles," zei tante Bol trots. "Als hij een paar borrels op had." "Eigenlijk vreemd, dat hij testamenten maakte," zei Alma. "Hij was toch nog jong, hoogstens twee en dertig. Zou hij een voorgevoel hebben gehad?” "Dat hoeft nog helemaal niet," zei Arnold. "Hij was rijk, hij had vrouw en kinderen, al bemoeide hij zich niet met hen, hij had niet veel te doen. Hij zal het een aardig tijdverdrijf gevonden hebben, en bovendien zit er een zeker machtselement in, dat moet je ook niet uitvlakken." "Ik ga eens naar boven," zei Mieke gapend, "ik ben doodop. Ik hoop dat ik vannacht eens goed zal kunnen slapen." "Neem een tabletje, kind," raadde tante Bol haar aan. "Ja, ik denk dat ik dat maar doe." "Ik ga ook naar mijn kamer," zei Alma. Allen stonden nu op, en wensten elkaar goede nacht.
8 Het was stil en donker in Huize de Spar, toen tante Bol de voordeur sloot. Ze huiverde, want ze moest denken aan de vorige nacht, op diezelfde tijd. Haastig keerde ze zich om, om naar boven te gaan, hijgend hees ze zich de krakende trappen op. Onder aan de tweede trap stond ze zuchtend stil om uit te blazen. Juist toen ze haar voet op de onderste tree wou zetten, klonk een gil. Mevrouw Bollenberg verstijfde van schrik en staarde naar boven, van waar het geluid gekomen was. Een paar seconden later stormde Arnold de trap[ af, op haar toe. "Gauw, gauw!" riep hij, "naar de tuin! Knip de lichten toch aan!" Ze bleef verwezen staan kijken. "Wat is er dan?" "Hoorde u die plof dan niet?" "Jongen, je hebt gedroomd. Wie gilde er?" "Deed u dat dan niet?" Boven werd een deur geopend. Alma kwam de trap af, doodsbleek. Ze had een peignoir omgeslagen. "Ik durf niet uit het raam te kijken," zei ze klappertandend. "Het was net als gisternacht." Ondertussen waren ook de anderen te voorschijn gekomen, maar niemand
56 scheen veel lust te hebben in de tuin te gaan kijken. In de hal verscheen een agent. "Wat is hier aan de hand?" vroeg hij. "Buiten!" riepen de anderen. De agent opende de voordeur, en liep langs het huis naar de achtertuin. Arnold was daar al, toen de anderen kwamen. Het duurde even, voor hun ogen aan de duisternis gewend waren. Toen gaf tante Bol een gil, "Weer een moord!" riep ze. "Dáár! Daar ligt hij weer!" Allen keken ontsteld naar de bewuste plek op de grond, maar zagen niets. "Daar, verderop natuurlijk, daar ligt hij!" "0," zuchtte Mieke opgelucht, "het is de kabouter maar, anders niets." "De kabouter maar?" zei tante Bol snibbig. "Het is Jodocus!" De agent verlichtte de omgeving met zijn zaklantaren. "Niets te zien," stelde hij vast. "Maar er moet hier iemand gelopen hebben. Ik zal het rapporteren." "Was je nog niet naar bed, jongen?" vroeg tante Bol bezorgd aan Arnold, toen ze zag dat hij gekleed was. "Nee, ik had nog wat te schrijven, dat of moest. En ik ga nooit vroeg naar bed, dat weet u." "Goed, goed, ik zeg het alleen maar!" De agent belichtte nog eens nauwkeurig de omgeving van het gevallen beeld. "Geen lijken," zei mevrouw Bollenberg tevreden. Mieke huiverde. "Hè, wat klinkt dat cru!" "Laten we naar binnen gaan," stelde Arnold voor. "We kunnen nu toch haast niets zien." Juist toen hij de keukendeur wou openen, werd er geritse1 gehoord in de struiken, achter het beeld. Allen bleven verschrikt staan, en keken om. Er was niets te zien. "Gaat u nou maar naar binnen, allemaal," zei de agent, "ik zal wel eens poolshoogte gaan nemen. Ik zei al: er moet hier iemand gelopen hebben, terwijl ik in het huis de ronde deed." Ze gehoorzaamden, maar bleven in de keuken opeen gepakt staan. Arnold was het dichtste bij het raam, hij keek gespannen naar buiten. "Zie je iets?" vroeg Stijn. "Nee, het is te donker. Ik kan niets onderscheiden. 0 wacht, de agent knipt zijn lichtje weer aan....hij heeft iemand bij zich!" "De moordenaar!" gilde tante Bol overstuur. "Ik ga er vandoor!" Het werd weer een gedrang en geduw de gang door, tot in de hall. Arnold en Stijn bleven staan, ze openden de deur, om de agent met zijn arrestant binnen te laten. Stijn knipte het keukenlicht aan; de agent sloot de buitendeur.... ze keken in het bleke, ingevallen gezicht van de baron, die met glazige ogen terugstaarde. Zijn mond ging langzaam open. "Tuig," zei hij met een harde stem. "Hebt u het beeld omgestoten?" vroeg Arnold. De baron gaf geen antwoord. "Iedereen naar zijn eigen kamer" beval de agent. "Ik zal rapport uitbrengen. Dit bevalt mij niet." "Eigenlijk is er niets voorgevallen," zei Stijn, "de baron heeft een tuinwandeling gemaakt, omdat hij niet slapen kon, is het niet zo?" "Wij zullen wel beoordelen of hier een overtreding begaan is of niet," zei de agent, die blijkbaar niet goed wist hoe hij er mee aan moest.
57 "Meneer de baron, ik verzoek u mij te volgen naar uw kamer. Morgen zult u wel ondervraagd worden." De baron liep schuifelend naar boven. Halverwege de trap bleef hij staan, boog zich zijwaarts over de leuning, en riep naar het gezelschap in de hall: "Geren door de tuin. Gesmijt met stenen poppen. Weer geren. Gezwaai met armen. Drukte. Boeventuig!" Daarna vervolgde hij zijn weg naar boven, gevolgd door de agent. "Hoorde u geren in de tuin, voor u buiten kwam?" riep Arnold hem na, maar hij kreeg geen antwoord meer. "Zou hij dat beeld nou omgegooid hebben, of zou iemand anders het gedaan hebben," overwoog Stijn. Alma had al die tijd geen woord gesproken, haar gezicht stond strak en bleek. "Dus hij was het," zei ze zacht. "Wat bedoel je?" vroeg Mieke. "Ik keek uit het ream. Ik zag de struiken bewegen, een golvende beweging, alsof iemand zich er een weg doorheen baande. Precies als gisteravond!" "Denk er nu maar niet meer over na," zei Arnold. "Gaan jullie nu allemaal naar je kamer, zoals de agent gezegd heeft. Ik zal opblijven, om een oogje in het zeil te houden." Hij slenterde langzaam terug in de richting van de tuin. "Wie was er in de tuin, behalve de baron?" vroeg hij zichzelf halfluid af. "Tenzij de baron daar in zijn eentje rondspookte." Stijn haalde hem in. "Ik ga ook eens rondkijken," zei hij. "Dit bevalt me niet. Wat voor reden kan de baron hebben, om midden in de nacht daar rond te lopen, in zijn kamerjas nog wel, en het beeld om te stoten? Wij waren allemaal binnen, voorzover ik na kan gaan. Eigenaardig, niet?" "Iemand moet dat beeld toch omgegooid hebben, met opzet, want het staat veel te stevig op zijn voetstuk om het per ongeluk omver te stoten." "Met opzet? Je bedoelt, dat de moordenaar van Robert het deed?" "Misschien. Misschien niet." "Wat bedoel je daarmee?" vroeg Stijn, die zich bukte om het beeld te onderzoeken. "Blijf daar liever van af, we moeten het laten liggen zoals het nu ligt. Arnold keek een poosje zwijgend de donkere tuin in. "Kijk eens," zei hij tenslotte, "volgens mij zijn er twee mogelijkheden. De eerste is deze: de kabouter viel vanzelf om. 1Er kan een kat tegen aan gesprongen zijn, of een ander beest, of er zat werking in de grond, of hij stond niet goed recht op zijn voetstuk, of wat dan ook." "Je beweerde zo even juist, dat het veel te stevig stond om per ongeluk omvergestoten te worden." "Dat is mijn persoonlijke mening. Maar laten we de mogelijkheid eens onder ogen zien. Als dat zo is, dan kan het beeld gisternacht even goed wel uit zich zelf gevallen zijn. De grond kan wel even gedreund hebben na de val van Robert." "Maar de inspecteur heeft ons juist uiteengezet, dat Robert waarschijnlijk niet gevallen is, maar neergeslagen," antwoordde Stijn. "Dat omgevallen beeld werd door hem beschouwd als een van de aanwijzingen, dat er geen ongeluk in het spel was, maar moord. Hij neemt aan, dat de moordenaar bij zijn vlucht het beeld omver gelopen heeft." "De inspecteur heeft zijn theorie opgebouwd op het felt, dat er geen vingerafdrukken gevonden werden op het balkonhek," zei Arnold.
58 "Als het is zoals je zoeven uiteenzette," zei Stijn nadenkend, "dan komt het hierop neer, dat het mogelijk is, dat Robert toch van zijn balkon gevallen of gesprongen is, dat het beeld omviel door het dreunen van de grond, en dat er dus werkelijk niemand in de tuin was, behalve de verongelukte..." "Juist. Maar dan blijft nog de aanwijzing van de aarde op het achterhoofd, en het spoor van het perk naar het straatje, tenzij.... tenzij hij niet onmiddellijk dood was, en nog getracht heeft overeind te komen." "Volgens de dokter was hij onmiddellijk dood," merkte Stijn op. "Kan een dokter daar ooit volkomen zeker van zijn?" Stijn staarde zwijgend voor zich uit, met zijn hand aan de kin. Eindelijk zei hij: "dus dan kan het tenslotte toch nog een ongeluk geweest zijn, zonder meer. Ik wou dat ik het geloven kon. Maar...je zei dat er volgens jou twee mogelijkheden waren. Dit was de eerste, namelijk, dat het beeld vanzelf om viel." "De tweede mogelijkheid is deze: het was de moordenaar, die hier vannacht door de tuin liep, en de kabouter opzettelijk omver gooide. Of het nu de baron was, of iemand anders laat ik even buiten beschouwing "Wat kan hij daarmee voor gehad hebben?" "Wel, ik denk: om ons te laten redeneren zoals we zojuist deden, en daardoor de aanwijzingen, dat er moord in het spel is, gedeeltelijk te niet te doen." "Dus eigenlijk om te bewijzen, dat het beeld wel vanzelf om kon vallen," zei Stijn. "Wel wat gezocht, vind je niet?" "Een moordenaar zal wel aan alles moeten denken. Er staat voor hem veel op het spel." "Goed, laten we even aannemen, dat het daarvoor was. Maar in dat geval is hij toch wel heel vlug verdwenen. Niemand van ons heeft hem weg zien lopen." "Vergeet niet, dat hij in de nacht van de moord ook heel vlug verdwenen was. Bovendien was het donker, en doordat er zo gedrongen werd, waren we er niet zo vlug bij als we denken. En vergeet ook niet: het kan de baron geweest zijn. Die was niet vlug genoeg weg, hem hebben we wel gezien!" Stijn tuurde op de grond. "Er bestaat nog een kans, dat hij sporen nagelaten heeft." Arnold haalde een zaklantaren uit zijn zak, knipte die aan, en begon de omgeving te onderzoeken, zoals de agent even te voren al gedaan had. Stijn keek met hem mee. "We kunnen beter tot morgenochtend wachten met ons onderzoek," zei hij. "Bovendien komt de inspecteur dan weer, die kan ons helpen."
DINSDAG 1 Toen Stijn de volgende morgen buiten kwam, ontdekte hij, dat Arnold Beekman hem voor was. Die was al druk aan het werk, in de omgeving
59 van het beeld. "Niets te vinden," zei hij, zonder op te kijken. "En dit dan?" Stijn bukte zich, om iets van de grond op te rapen. "Raak het niet aan, wat het ook is," waarschuwde Arnold. Stijn haalde zijn zakdoek te voorschijn, en nam hier voorzichtig iets mee op. "Heb je ooit!" verbaasde Arnold zich. In Stijn's zakdoek lag een helgroene ballpoint. "Die is vast niet van de baron," veronderstelde Stijn. "Die schrijft nog met een ganzenveer, of hoogstens met een kroontjespen." Arnold stapte vlug naar binnen, en belde inspecteur Mark op. Toen deze even later verscheen, liet Stijn hem de ballpoint zien. Ondertussen lichtte Arnold hem in over de gebeurtenissen van die nacht. "Ik ben al enigszins op de hoogte," onderbrak inspecteur Mark zijn relaas. Hij nam de ballpoint voorzichtig van Stijn over, en deed hem in een enveloppe. "Kent u dit ding een van beiden?" "Nee, ik zou niet weten van wie het is," zei Stijn. Hij kraste met zijn nagel over zijn stoppelige kin. "Groene ballpoints zijn niet zo zeldzaam." "We zullen het nagaan," zei de inspecteur, "en ik verzoek u van nu af voorlopig niet de tuin in te gaan. Er kunnen voetsporen zijn, hoewel ik niet denk, dat we er iets aan hebben zullen. Er is zoveel rondgelopen door zoveel verschillende mensen vannacht. Ik had liever gehad, dat u mij meteen belde, als er iets gebeurt dat belangrijk is of schijnt." "U hebt gelijk," gaf Arnold toe, "maar ik meende, dat de agent, die vannacht aanwezig was, u al rapport uitgebracht had." "Dat had hij wel, maar te laat." "Ik had ook moeten opbellen maar ik vergat het. De schrik zat er nog in, de slag kwam zo precies op dezelfde tijd als gisternacht, en het geluid was ook hetzelfde, met dit verschil...." "Ja, gaat u verder?" "Met dit verschil, dat er nu maar één slag was, en gisternacht twee." "Juist. Wat dacht u, toen u het hoorde?" "Ik schrok vreselijk. Ziet u, ik zat te schrijven, maar kon er mijn hoofd niet goed bij houden. Ik dacht juist na over het drama van gisternacht. Dat was ook even na twaalf, precies die tijd was het, toen hoorde ik een slag en een gil. Dat gaf me een schok, ik meende dat er weer een....ongeluk gebeurd moest zijn." Inspecteur Mark wendde zich onverwacht tot de anderen, die hadden staan luisteren. Hij toonde de groene ballpoint. "Van wie is dit ding?" "Van geen van ons," zei tante Bol beslist. "Wilt u me eens precies vertellen, wat u hoorde vannacht, mevrouw Bollenberg?" "Ik? Gillen. Het was Alma." "En de val?" "Die hoorde ik niet, maar hij lag toch omver. En Arnold zei dat ik het had moeten horen." "En u juffrouw de Hoog. Waarom gilde u?" "Ik dacht er aan, dat het weer twaalf uur was geweest, net als gisternacht. Ik kon niet slapen. Ik dacht iets te horen, ik keek uit het
60 raam, en ik zag...." "Wat zag u?" "Beneden in de tuin....er bewoog iets in de struiken." "Hoe kon u dat zien in het donker, en van zo'n grote hoogte?" "O, het was niet zo erg donker, de lucht was helder." "En wat hoorde u?" "Ik weet niet of ik werkelijk iets gehoord heb, misschien heb ik het me verbeeld, maar ik meende een klap te horen, dat zal dan het omvallen van het beeld geweest zijn. Even later hoorde ik iemand de trap afhollen." "Waarom gilde u eigenlijk?" "Och, ik was overstuur; mijn zenuwen.... en toen ik iemand zag in de tuin gaf ik een gil voor ik het wist." "Wie zag u?" "Dat weet ik immers niet! Er bewoog iets door de struiken. Ik kon niet zien wie of wat. En voor ik het wist had ik gegild." "Dank u. Meneer Van Zomeren, wat hoorde u vannacht?" "Geren en geroep, net als gisternacht om die tijd." "En de val zelf?" "Niets van gehoord." "En u, juffrouw Reling?" Mieke kreeg een kleur. Aarzelend zei ze "ja, ik heb ook zoiets gehoord als een klap. Ik ging kijken en zag iedereen naar beneden hollen. "Juffrouw Boon, Wat hebt u gehoord?" "Ik heb niets gehoord!" riep Loek. "Ik vergat nog te vertellen," zei Arnold ineens, "dat we juist toen we weer naar binnen wilden gaan; de baron uit de struiken te voorschijn zagen komen. Niemand zag hem voor die tijd." "Wilt u daarmee zeggen, dat hij al die tijd al in de tuin geweest moet zijn?" "O, dat weet ik niet, hij kan ook wel naar buiten gekomen zijn, toen wij om het gevallen beeld heen stonden. Hij zal ons hebben horen praten, toen hij nog op zijn kamer was. Zijn balkondeuren stonden op een kier." "Waarom kwam hij dan naar beneden, in plaats van op zijn balkon te gaan kijken? Volgens de agent moet hij degene geweest zijn, die in de tuin rond zwierf, het beeld omstootte, om zich daarna in de struiken te verstoppen. Het verwondert me alleen, dat hij te voorschijn kwam voordat alle mensen naar binnen waren. Hij verraadde zich zelf, en scheen ook geen moeite te doen de agent te ontlopen. Afijn, dat vraag ik hem zelf nog wel eens. Dus: goed beschouwd was u, meneer Beekman, de enige, die de val gehoord had. De anderen kwamen of op de gil van juffrouw de Hoog, en op het geluid van lopen en praten op de trappen." "Ik hoorde het immers ook!" zei Mieke met een nerveus trillende stem. "Weet u dat wel zeker? U kunt gesuggereerd zijn doordat iemand het tegen u zei. Als je uit je slaap opgeschrikt wordt, weet je dikwijls niet wat je wakker gemaakt heeft." Mieke zweeg. "Mag ik u even alleen spreken, meneer Beekman?" vroeg de inspecteur, terwijl hij de deur naar de hall openhield. Arnold volgde hem, de anderen bleven binnen. "Bent u er wel zeker van, dat u een klap hoorde?"
61 "Heel zeker." "Was dat voor of na de gil?" "Er voor. Ik verkeerde in de veronderstelling, dat Alma de Hoog het ook gehoord had, en daardoor gilde." "Vreemd. Gisternacht was u juist één van de weinigen, die de val niet gehoord had." "U moet niet vergeten, dat ik deze keer scherp oplette, en mijn deur stond open." "U zei zoeven, dat de slag op dezelfde tijd kwam als gisternacht. Dat zal dan wel kloppen. Maar u zei ook, dat het hetzelfde klonk. Hoe kon u dat weten, als u het gisteren niet hoorde?" Arnold keek hem verbouwereerd aan. Hij fronste zijn borstelige wenkbrauwen. "Ik geef toe," zei hij langzaam, alsof hij zijn woorden met zorg Wilde kiezen, ik geef toe, dat ik niet kan beoordelen of het geluid hetzelfde klonk of niet. Ik veronderstelde dit maar, omdat het door dezelfde val veroorzaakt werd." "Dan nog iets, meneer Beekman. U was, net als gisternacht, de eerste die de tuin in ging. Kunt u bewijzen, dat het beeld al op de grond lag, toen u kwam?" "Bewijzen? Nee, hoe zou ik dat kunnen! Of ja, ik heb een soort alibi. Toen ik, direct na het geluid gehoord te hebben, de trap af rende, zag ik mevrouw Bollenberg op de onderste tree staan. Ik moest langs haar heen dringen om mijn weg naar beneden te kunnen vervolgen." "Juist, maar hiermee hebt u nog helemaal niet bewezen, dat het beeld toen al omvergegooid was. Mevrouw Bollenberg noch juffrouw de Hoog hadden er iets van gehoord." "Juffrouw de Hoog had gegild voor die tijd, mevrouw Bollenberg kan dat getuigen." "Juffrouw de Hoog gilde niet tengevolge van die klap." "Nee, maar ze zag iemand in de tuin, ze zag de struiken bewegen. Dat kan ik niet geweest zijn, want ik kwam kort daarna van boven. Het was de baron, die door juffrouw de Hoog gesignaleerd werd, of....iemand anders. Maar is het eigenlijk wel zo belangrijk, inspecteur, wie er vannacht in de tuin rondspookte? Er is immers niets gebeurd!" "Nee, dat niet, maar het kan verband houden met de gebeurtenissen van gisternacht." "Als 1k het beeld omgegooid had, voor de anderen er bij waren gekomen, dan zou ik het al verduveld vlug gedaan moeten hebben. Ze zaten me op de hielen!" "Vannacht, ja. Maar gisternacht? "Het omver werpen van dat beeld kost dunkt me maar een paar seconden." "Dan zouden de anderen het toch in elk geval hebben gehoord vlak voor ze buiten kwamen. Dat was niet het geval. Bijna iedereen hoorde gisternacht twee klappen kort na elkaar, en dat was een flinke tijd voor ik de tuin in ging." "Goed, maar deze nacht hebt alleen u de val gehoord, ik heb dus alleen uw woord dat er een val geweest is, voor u buiten kwam." "Juffrouw Reling hoorde het ook." "Daar ben ik niet zo zeker van. Ze kan door u gesuggereerd zijn, en het lijkt me ook niet uitgesloten, dat ze u moeilijkheden besparen wil." Arnold staarde voor zich uit met een wanhopige blik in zijn ogen. Het
62 was hem aan te zien, dat hij koortsachtig nadacht om de verdenking van de inspecteur te ontzenuwen. "Ik ben een idioot," zei hij tenslotte. "Ik handel snel, omdat ik maar een doel voor ogen heb: de moordenaar zo gauw mogelijk te ontmaskeren en zodoende de atmosfeer te zuiveren. Ik denk er veel over na. Maar ik vergeet één ding: namelijk, dat ik zelf ook verdacht kan worden. Van uw kant bezien hebt u gelijk, ik had dat beeld zelf om kunnen gooien, voor de anderen er waren. En als ik dat had gedaan, dan heb ik het gisternacht ook kunnen doen. Sterker nog: ik had Robert Braam in de korte tijd dat ik alleen in de tuin was, neer kunnen slaan. Maar ik had hem niet kunnen verslepen van het perk naar het terras binnen die enkele seconden. Bovendien werd gisternacht de val van Robert zowel als van het beeld wel degelijk door de anderen gehoord, lang voor ik buiten was." Inspecteur Mark maakte enkele aantekeningen in zijn zakagenda. Daarna ging hij naar de tuin, waar een rechercheur bezig was het beeld te onderzoeken op vingerafdrukken.
2 Tegen twaalf uur kwam Gerrit Spruithof binnenlopen. "Is er nieuws?" vroeg hij. "Als u bedoelt, of de moordenaar gepakt is, nee," zei Arnold. "Och, hij wil natuurlijk graag bij ons blijven eten, de arme jongen," zei tante Bol. "Integendeel!" zei Gerrit nadrukkelijk. "Of, eh...ik bedoel heel graag. Maar denkt u vooral niet dat het me daarom te doen was, mevrouw Bollenberg, want dat zou ik heel pijnlijk vinden" Arnold deed een stap naar voren. "Mist u uw ballpoint niet?" Gerrit voelde in zijn zak. "Ik heb hem niet bij me. Gewoonlijk zit hij in mijn zak. Het kan natuurlijk zijn, dat ik hem verloren heb." "Hoor eens, meneer Spruithof, er is hier iets geheimzinnigs voorgevallen vannacht. Wij waren allemaal binnen, dat veronderstel ik tenminste, toen we een klap hoorden. Het bleek, dat deze ellendige kabouter weer omgevallen was, precies als in de nacht van de moord. De inspecteur hecht er waarde aan. Voor de moord is het ding nooit omgevallen, het is dus wel al te toevallig dat het nu twee keer achter elkaar kapseist en dat om twaalf uur 's nachts!" "O," zei Gerrit voldaan. En hoorde u het allemaal?" "Het doet er niets toe wie het hoorde en wie niet," zei Arnold kortaf. "Het ding is omgegooid, en er liep iemand in de struiken. We troffen de baron aan, Misschien is hij het geweest. Maar ik begrijp zijn beweegreden niet. En hij was niet degene, die deze ballpoint verloor." "Hij heeft het beeld niet omgeworpen," stelde Gerrit vast. "Hoe weet u dat zo zeker?" "Omdat ik het deed." Arnold en Stijn staarden hem aan. "U? Maar waarom rende u dan zo hard weg om u te verstoppen? Toen wij buiten kwamen zagen we niemand!"
63 "Verstoppen? Ik? Ik ben heel gewoon naar het hek gewandeld, en ben toen op mijn gemak naar huis gegaan." "O. Maar waarom deed u dat?" "Dat zal ik u uitleggen," begon Gerrit op gewichtige toon. "Maar om u het goed duidelijk te maken, moet ik met mijn verhaal eerst even terug gaan naar de tijd, toen ik op de HBS...." "Ja ja, met dat horloge" riepen de anderen, "dat weten we al." "Nee, met die passerdoos." "Dat weten we ook al," zei Arnold maar gauw. "Wat heeft dat met het omver gooien van de kabouter te maken?" "Heel veel. Kijk eens, u moet niet denken, dat ik na mijn schooltijd het speuren opgegeven heb. Integendeel. Ik heb deze aanleg verder ontwikkeld, al zeg ik het zelf." "Dus speelde u voor detective?" "Speelde is niet het juiste woord. Ik had iets te onderzoeken." "En had u succes?" "Succes is niet het juiste woord. Maar er is mij wel iets duidelijk geworden. Eerst heb ik zitten denken. Hersenwerk, dat is het voornaamste voor speurders. Ik redeneerde zo: de kabouter was omgevallen in de richting van het lijk af. Als de moordenaar het in zijn vlucht omgegooid had, zou hij juist zo gelegen hebben." "Niet zo gek bedacht," zei Arnold, en hij keek Gerrit aan met iets van belangstelling. "En verder?" "Ik heb eerst, steeds weer uitgaande van de plaats waar Robert gelegen heeft, gerend in elke richting, van het slachtoffer weg." "En viel de kabouter toen om?" "Nee, hij bleef staan." "En toch had u er tegen aan gestoten?" " Nee, ik raakte de kabouter niet aan, integendeel." "O. En toen?" "Daarna rende ik achtereenvolgens van elk punt van de omgeving op de plaats toe, waar het slachtoffer heeft gelegen. Toen viel de kabouter wel om." "Zonder dat u hem aanraakte?" "Nee, toen botste ik er elke keer tegen aan." "O juist. Maar dan bewijst uw hele onderzoek immers niets. Maar wat ik vragen wou: hebt u de baron niet gezien tijdens uw eh...speurtochten?" "Tijdens het eerste deel van mijn onderzoek verscheen hij op zijn balkon. Ik pauzeerde even, om te zien of hij er af zou vallen of niet." "Waarom zou hij er af vallen?" "Waarom zou Robert er af gevallen zijn? Dat gebeurde de vorige nacht op diezelfde tijd. De baron viel dus niet, integendeel, hij verdween weer in de duisternis van zijn appartement. Ik zette mijn werk voort." "En waarom moest dat juist om middernacht gebeuren?" "Ik wou nagaan, of de val van het beeld werkelijk in staat was het hele huis te alarmeren, en iedereen op de been te brengen. Het was het. Want vlak voordat ik wegging, hoorde ik jullie allemaal de trappen afrennen en er gingen lichten op, precies zoals het in de nacht van de moord gegaan moet zijn." "Juist," zei Arnold, "U hebt hiermee aangetoond, dat het inderdaad de val van de kabouter was, die we toen hoorden. Maar daar waren we trouwens
64 allemaal al lang van overtuigd." "Integendeel," zei Gerrit. "Het moest bewezen worden. Ik heb door deze proef heel wat duisters opgehelderd. Maar een ding zit me erg dwars." "En dat is?" "Waar is mijn groene ballpoint gebleven?" "O, die zult u wel van de inspecteur terug kunnen krijgen, als hij tenminste uw verklaring aannemelijk vindt, en niet....verdacht. Ik hoop dat u gauw naar hem toe zult gaan, dan kunt u mij meteen zuiveren van de blaam, dat ik kunstjes uitgehaald zou hebben met dat beeld, dat schijnt de inspecteur te denken."
3 Na het middageten bezocht inspecteur Mark Stijn op zijn atelier. "U bent vanmorgen weer op uw tentoonstelling geweest, niet waar? Was het druk, kwamen er nog al wat mensen?" "Stampvol was het." "Werkelijk? Nu, dat doet me plezier." "Mij niet. Begrijpt u het niet? Niets dan sensatielust. Sinds het in de krant heeft gestaan, dat er bij ons thuis een moord gepleegd is, komt iedereen kijken. Vooral die lege plek trekt de aandacht. Er schijnt iets uitgelekt te zijn over het verdwenen schilderijtje. U moest ze zien turen, alsof op dat witte stukje muur de oplossing van het hele raadsel staat te lezen! Naar de andere doeken kijken ze nauwelijks om. En dan die gesprekken en dat gevraag, om gek van te worden, wat stond er op dat verdwenen stukje? Waarom heeft de moordenaar het weggenomen? Waarom schildert u het niet opnieuw? En zo maar door, gewoon om dol te worden!" "Waarom zoudt u het niet eens opnieuw schilderen? Misschien valt u dan iets op dat veranderd is." Stijn dacht lang na. "Ik heb vanmorgen een poosje zitten kijken, precies op de plaats, waar ik Zondag zat te schilderen. Ik nam alles nauwkeurig in me op. Als er iets veranderd was, dan had ik het moeten zien." "En ontdekte u iets?" vroeg de inspecteur. "Twee dingen. Ten eerste: het was duidelijk te zien, dat het balkonbeschadigd was. Krassen en zo. En de kabouter is iets verschoven, en gedraaid." "Dat laatste zegt niets. Het ding is twee keer omgevallen en weer opgezet." "Ik zeg alleen maar wat er veranderd is naar mijn idee. Behalve deze twee dingen is er nog iets....iets ondefinieerbaars..." "Denkt u eens rustig na." "Er is iets, en ik kan het maar niet te pakken krijgen. het zal me wel eens te binnen schieten, een andere keer." De inspecteur voelde wel, dat hij met aandringen niet verder zou komen. Het onderbewustzijn laat zich niet porren, het moet rustig de tijd hebben om dan op de meest onverwachte, misschien ongelegen tijd zijn geheimen prijs te geven. "Het was een cadeautje voor uw hospita is het niet?" vroeg hij achteloos.
65 "Ja. Niet dat ik het zo graag deed, maar ja, ik was achter met de huur. Het is tegenwoordig niet gemakkelijk om een schilderstuk te verkopen. Ik bood haar een van mijn dingen aan, maar ze vond ze niet mooi. Daarom bedacht ik dit erop. Eerst wou ze dat ik haar erbij schilderde, en liefst de hele familie om haar heen. Ik wou alleen het huis er op zetten. Tenslotte kwamen we tot een compromis: een stukje tuin met die lelijke kabouter er bij, en geen mensen. U begrijpt wel, het werd zo'n echt gelegenheidsstukje, op bestelling, ik doe dat anders haast nooit. Maar in dit geval.... het is me ook wat waard om van dat gezeur over die achterstallige huur of te komen." "Ja, dat begrijp ik. U schilderde alles dus heel precies?" "Het was zo precies als een foto. Nat mij betreft had ik haar net zo goed een foto kunnen geven, als ik er maar een kleurtje op gezet had was het al mooi genoeg geweest" "Hebt u haar een voorstel gedaan in die richting?" "Ja, maar ze ging er niet op in. Ze is niet zo dom als ze er uit ziet. Als ik naam maak stijgt haar stukje in waarde." "Dus is uw verhouding met mevrouw Bollenberg niet al te vriendschappelijk?" "Dat heb ik niet gezegd. Waarom denkt u dat? Om die huur?" "Onder andere. En door de manier waarop u haar aanspreekt. Alle anderen zeggen tante Bol tegen haar, u alleen zegt steeds mevrouw." "0, dat. Dat heeft niets te betekenen. Ik houd niet van die geforceerde intimiteiten. En ik woon hier pas een maand of vier. Bovendien.. U hebt gelijk, ik mag haar niet lijden. En dan zeg je vanzelf geen tante. Ze moppert altijd over de "rommel", die ik boven maak, ze wil alles netjes hebben. Ze stuurt dat meisje Loek naar mij toe om op te ruimen. Loek is een geschikt kind, als ik het niet hebben wil komt ze er niet aan. Maar dat is mevrouw Bollenberg niets naar de zin. Alleen het feit, dat ik volgens haar een "beroemdheid" ben, waar ze wat mee geuren kan, maakt, dat ze mij in haar huis duldt. Nu, met dit stukje had ik haar wat gunstiger gestemd. Op een andere manier kan ik het niet. Je hebt mensen, die met een grapje en een vriendelijk praatje of vleierijtje iedereen naar hun hand kunnen zetten." "Zoals bijvoorbeeld Robert Braam?" "Onder anderen. Robert kon alles van mevrouw Bollenberg gedaan krijgen, zelfs damesbezoek op zijn kamer. Dan was het maar tantetje voor en na, om misselijk van te worden, en bloemetjes en bonbonnetjes, en quasi hofmakerij, zo iemand krijgt alles gedaan." "Hij zal ook wel geen huurschuld gehad hebben," merkte de inspecteur droog op, "hij zat er financieel goed voor," "Hij kon haar flink betalen, dat is waar." "Dus als dit stukje niet terecht komt, staat u weer dik in de schuld?" "Ik kan het toch overschilderen? Zoveel werk is het niet." "Vertelt u me eens, heeft iedereen het stukje bekeken, voor het wegraakte?" "Dat denk ik wel. Mevrouw Bollenberg zat er telkens met haar neus boven op, om te zien of ik geen steentje vergat, en geen blaadje van de klimop oversloeg. Robert probeerde het belachelijk to maken, en hij hinderde me door steeds op dat balkon te slingeren juist als ik dat gedeelte schilderen wou. Maar dat was nu eenmaal zo zijn manier van doen. En dan begon mevrouw Bollenberg weer te zaniken dat ik
66 Robert er bij schilderen moest." En verder, wie heeft het nog meer gezien?" "Iedereen. Allemaal kwamen ze wel eens kijken, als ze zich verveelden in de tuin." "De baron ook?" "Nee, die niet. Die kwam haast nooit beneden. Hij kan het hoogstens van zijn balkon of gezien hebben, uit de verte dus." "Wie heeft het het laatst bekeken, zover u weet?" "Zaterdagmiddag zat ik te schilderen, toen kwam die vriend van Robert, die hier vlak bij woont, Gerrit Spruithof, Hij stond een hele tijd te turen, alsof het een kunstwonder was in plaats van een stukje kitsch." " Zei hij er iets over?" "Nee, niets." "Ik heb van andere getuigen gehoord, dat hij een gesprek met u voerde terwijl hij stond te kijken." "O, hij zeurde iets over dat hij vroeger op de HBS de beste tekenaar was." De inspecteur grinnikte even. "De heer Spruithof heeft het wel veel over zijn schooljaren, niet? Hij schijnt tot die soort mensen te horen, die vroeger op school uitblonken op een of ander gebied, die bewonderd werden door de klasgenoten, maar die in hun later leven als volwassene die glorie niet kunnen vasthouden, ze gaan onder in de grote massa van middelmatigen. Zulke types leven dikwijls veel op hun herinneringen, en halen die al te graag op. Ziet u, meneer van Zomeren, het kan zijn dat Spruithof vroeger de held van de klas geweest is..." Stijn kreeg even een visioen van Gerrit als HBS-er. Er kwam een weifelende uitdrukking op zijn gezicht, en hij schudde zijn hoofd. "Dat woord "held" moet u hier in de ruimste zin opvatten," ging de inspecteur, aan wie dit niet ontgaan was, verder. "Hij kan wel heel pienter geweest zijn, als er iets op te sporen viel." "En hij kan ook heel pienter geweest zijn als er een streek uitgehaald moest worden door de anderen, bedoelt u?" "Hij lijkt mij best in staat om iets op touw te zetten," gaf de inspecteur toe. "Nog een vraag: kent u het doekje, dat op de kamer van het slachtoffer hangt?" "Of ik dat ken? Ik heb het zelf geschilderd. Hoe zo?" "Het is verdwenen!" "Wat zegt u?Sinds wanneer?" "Sinds de nacht van de moord waarschijnlijk. "Wat stelde het precies voor?" "Een huis, met een tuin op de voorgrond." "Hoe zag het huis er uit? "Het was wit, een landhuisje in het Gooi. Robert verzocht me jaren geleden het voor hem te schilderen, hij scheen er nog al op gesteld te zijn. Hij betaalde er goed voor." "Dank u. Ik zal u nu niet langer van uw werk houden. Goeden middag." Stijn hield hem tegen bij de deur. "Hebt u al gehoord over vannacht? Gerrit Spruithof was aan het spoken in de tuin met het beeld." "Hoe bent u daar achter gekomen?" "Hij vertelde het ons zelf. Hij miste zijn groene ballpoint." "Vertelde hij u er ook bij waarom hij dat beeld omgooide?"
67 "Hij zou aan het speuren zijn geweest, onderzoekingen en zo, proefnemingen met het beeld. Het leek me gezwam in de ruimte." "Wat kan hij daar dan voor bedoeling mee gehad hebben? Nu, ik spreek hem er zelf nog wel over. Tot ziens, meneer van Zomeren."
4 Juist was de inspecteur naar beneden gegaan, of Arnold kwam binnen. "Is je stukje nog niet terecht?" "Nee. Maar het kan me heus niet meer schelen." "Het kan tante Bol des te meer schelen. Je zult het over moeten maken." "Dat verlangde de inspecteur ook al van me. Ik zal het wel moeten doen. Maar het zal niets opleveren." "Denk je dan niet, dat er iets veranderd is?" "Een paar dingen, ik heb de inspecteur er al over ingelicht," zei Stijn stroef. "Excuseer me, ik moet nog werken." "Ik ga dadelijk weg. Ik wou je alleen nog één ding vragen. Ik heb het alle anderen ook gevraagd, een voor één. Hoe stond jij tegenover Robert? Is zijn dood een slag voor je? Ja ik weet wel dat het een indiscrete vraag van me is, iedereen valt me er over aan, maar dit is nu eenmaal mijn manier om de waarheid te benaderen. We moeten dit mysterie toch op zien te lossen, dat zul je toch wel met me eens zijn. Dus: mis je hem erg?" Stijn zat enige tijd stil voor zich uit te kijken, alsof hij zijn eigen gevoelens moest peilen. Daarna zei hij langzaam en nadrukkelijk: "Robert Braam was de enige mens op de hele wereld, die mijn werk naar waarde wist te schatten." "Maar kerel, wij hebben allemaal toch wel waardering voor je werk?" "Alleen Robert wist precies wat het waard was, en wat het voor mij betekende," hield Stijn koppig vol. "Eh laat me nu alsjeblieft met rust, ik wil dit stilleven nog afmaken." "Daar zul je niet veel gelegenheid voor krijgen." "Wat bedoel je?" "Ik sprak zoeven de inspecteur, toen hij uit jouw kamer kwam. Hij is van plan een soort reconstructie van de misdaad op touw te zetten. We moeten allemaal meedoen." "Zo. Daar heeft hij mij niets van gezegd." "Hij vroeg of ik alle mensen optrommelen wou. Dus kom dadelijk even beneden, het zal niet zo veel tijd in beslag nemen denk ik." "Nou, ik ben benieuwd ,wie voor moordenaar moet spelen, en wie voor slachtoffer." Hij stond op, en begon zijn penselen schoon te maken. "Ga maar vast, ik kom zo." Arnold ging de trap af, en klopte bij Alma aan. "Wie is daar?" "Arnold Beekman. Ik kom vragen of je even beneden wilt komen, voor een reconstructie van de misdaad." "Zet jij die op touw?" "Nee, de politie." "O, dan kom ik. Ik ben zo klaar." Arnold daalde weer een trap af, en klopte bij Mieke. "Kom maar binnen hoor," klonk het. "O, ben jij het?" vroeg Mieke, toen
68 ze Arnold zag. "Teleurgesteld? Wie verwachtte je dan te zien?" "Och, ik weet het niet, ik dacht dat het Alma was. Is er iets?" "Niets bijzonders, maar de inspecteur wil graag dat we allemaal beneden komen voor een proef. Hij wil het nog eens overdoen, en dan zien of de moordenaar zich niet verraadt." "Overdoen? De moord?" "Niet echt natuurlijk." "Nee dat begrijp ik wel. Goed, dan ga ik met je mee, Even mijn neus poederen." "Voor de inspecteur?" "Toe ga nu maar vast, ik kom zo!" Arnold klopte aan bij de baron. Hij hoorde niets. Hij klopte nog eens, en hoorde toen een vaag gebrom. Een ogenblik later werd de deur op een kier geopend. "Aan de deur wordt niet gekocht. Geen stofzuiger nodig. Geen stoelen te matten." "Neemt u me niet kwalijk, maar ik kom met een boodschap van de inspecteur van politie. Hij zou graag willen, dat we samen een reconstructie van de moord ten uitvoer brengen. Wilt u proberen zo precies mogelijk datgene te doen, dat u Zondagnacht deed?" "Slapen." "Als u Zondagnacht sliep, ja, dan zoudt u nu ook moeten gaan slapen. En u moet opletten, of de geluiden overeenstemmen met die, welke u Zondagnacht hoorde." "Niets gehoord. Sliep." Inspecteur Mark kwam de trap op. "Hebt u iedereen gewaarschuwd?" vroeg hij aan Arnold. "Nog niet iedereen. Ik ben juist bezig baron Harenfelt uit te leggen... "Ja, gaat u maar naar beneden, de meesten zijn er al. 1k wou u nog even alleen spreken, meneer Harenfelt." "Ben niet te spreken." Inspecteur Mark ging de kamer binnen, en sloot de deur achter zich. "Gaat u er maar rustig bij zitten, ik wou u een paar vragen stellen in verband met de gebeurtenissen van deze nacht. U werd in de tuin aangetroffen om twaalf uur 's nachts." "Niemand vermoord." "Dat zeg ik ook helemaal niet. Maar we willen zo veel mogelijk alle geheimzinnigheden ophelderen. Er is vannacht misschien niets bijzonders gebeurd, maar... de heer Spruithof was in de tuin, en u was er, en het beeld werd omver gegooid. Wat zit hier achter?" "Niets mee te maken." "Natuurlijk niet. Maar u zoudt ons een grote dienst bewijzen als u zo goed zoudt willen zijn uit te leggen, waarom u in de tuin rond liep, en waarom u zich verborgen hield tot de anderen op het punt stonden naar binnen te gaan." "Geren in de tuin. Boeventuig. Ging kijken op balkon. Stenen beeld staat te zwaaien." "Te zwaaien zegt. U bedoelt dat u zag hoe het viel?" "Het viel niet. Het zwaaide. Met zijn armen. Zo!" De baron begon hevig met beide armen in het rond te zwaaien, als iemand die op het punt staat zijn evenwicht te verliezen. Inspecteur Mark keek hem medelijdend aan. Erg met hem, dacht hij.
blz 69 "Kom nou, meneer Harenfelt," zei hij, "u weet toch even goed als ik dat een beeld zijn armen niet bewegen kan." "Kijk, zo," zei de baron en liet zijn linker arm door de lucht suizen zodat de inspecteur even terugdeinsde om niet getroffen te worden. Daarna kwam de baron tot rust, maar hij begon ijverig te zoeken. "Touw!"commandeerde hij. Zenuwachtig haalde hij zijn laden leeg, en vond tenslotte wat hij zocht: een lang, dik touw. "Dit. Zo." Met het touw in de hand begon hij alweer te zwaaien. "O juist. En wie deed dat, zei u?" "Kabouter." Toen de baron ophield met zwaaien, greep de inspecteur het touw, en bekeek het aandachtig. "Er zit modder aan," zei hij, meer tot zich zelf dan tot de baron. "Het is kort geleden buiten geweest." "Ja. Kabouter zwaaide er mee. Vannacht. Vond het in de modder, tussen struiken." "En wat deed u daarna?" " "Agent. Stommerik. Proleet. Mee naar binnen. Agent mee naar boven. Touw in de zak." "O, dus toen de agent u naar boven begeleidde, had u het touw in uw zak gestoken?" De baron vond deze herhaling overbodig, en zweeg dus. Inspecteur Mark wond het touw nadenkend op tot een rol, en legde het neer in een hoek. "Vreemd," mompelde hij,"ik moet dit nog eens nader onderzoeken. Misschien heeft het niets om het lijf, misschien is het een sleutel tot de oplossing. Wilt u nu doen, wat u Zondagavond deed? Eens kijken, het is kwart voor drie. Laten we nu eens aannemen dat het om drie uur twaalf uur 's nachts is. U gaat dus precies doen wat u Zondagnacht deed, drie uur is twaalf uur. Tot straks, meneerHarenfelt." 5 Beneden gekomen, vond de inspecteur allen verzameld in de eetkamer. "Wat moeten we doen?" vroeg Alma. "Precies wat u Zondagnacht deed. Het is zo dadelijk drie uur. We nemen nu aan, dat het dan twaalf uur 's nachts is. Denkt u allemaal eens heel goed na, en tracht hetzelfde te doen wat u toen deed. Dus: ieder naar zijn eigen kamer, of waar hij zich toen ophield. Sommigen in bed, anderen op een stoel, dat weet u zelf het beste. Deuren open of dicht, al naar gelang ze Zondagnacht open of dicht waren. Mevrouw Bollenberg, u gaat naar de voordeur. "Wie speelt voor moordenaar?" vroeg Stijn. "Daar zal ik voor zorgen," zei de inspecteur. "Deze agent hier is zo vriendelijk even de rol van het slachtoffer op zich te nemen. Mag ik u verzoeken naar uw plaatsen te gaan?" Allen haastten zich zenuwachtig naar boven. Bijna onmiddellijk daarna klonk een gil: mevrouw Bollenberg stormde naar de keuken. De anderen kwamen de trap weer af. "Het was toch nog geen drie uur?" vroeg Arnold. "Wat is er nou?"
blz 70 "Er is toch niets aan de hand?" vroeg Mieke angstig. De inspecteur kwam door de eetkamer naar binnen. "Wat is er, waarom gilt u zo, u moet nog niet komen!" zei hij streng. 'Nou, u hebt makkelijk praten, echt iets voor een man, als je melk over staat te koken!" "Zo, maar gaat u nu alstublieft gauw terug, het kan nog net voor drie uur. Ik wacht op het slaan van de klok." Mieke zat op haar kamer, ze had in de haast de kimono over haar jurk aangetrokken, en was op de lage stoel gaan zitten met een boek. Het was doodstil in huis, toen sloeg de klok beneden in de hall drie keer, onmiddellijk gevolgd door de pendule in de voorkamer. "Nu!" dacht ze, en: plof! klonk het uit de tuin. Mieke smeet haar boek op de grond - had ze dit Zondagnacht ook gedaan? Ze rende de kamer uit en de trap af. Van alle kanten kwamen de anderen aangelopen. Mieke hoorde de tweede plof. Klopt dit wel? dacht ze. Wanneer hoorde ik toen het tweede geluid? En ik was immers het eerste beneden. In de hall gekomen trof ze niemand aan. Waar is tante Bol? O, die is al in de keuken. Klopt dit wel? Toen die keer liepen we tegen elkaar op. Een ogenblik later stonden ze zich voor het keukenraam te verdringen, en probeerden ze iets te zien van de gevallen kabouter. Ja, ze konden hem duidelijk zien liggen. Maar nu was het ook klaarlichte dag, en toen was het donker! Ze keken toe, hoe Arnold zich voorover boog. Tante Bol opende de keukendeur, en allen stormden naar buiten. Ze zagen de agent achterover liggen, op het terras. Het beeld lag omver, in tegenovergestelde richting. Alles klopt, dacht Mieke, on toch klopt er iets niet. Toen die keer.... zagen we Arnold uit de eetkamer komen....nu was hij er al.... of ben ik niet vlug genoeg geweest? Of heb ik me toen vergist? De inspecteur stond op een kleine afstand, en keek nauwlettend toe. Hij noteerde: eerst komt Arnold Beekman. Hij rent vlak langs de gevallen figuur heen, kijkt eerst naar de kabouter. Daarna: vrouwen. Mevrouw Bollenberg, Alma de Hoog, Mieke Reling, Loek Boon, alles komt naar het slachtoffer toe. Nee, wacht eens, mevrouw Bollenberg kijkt eerst naar het beeld. Het lijkt wel of ze het op wil rapen.... zou ze wel aan haar rol denken? O, daar is Stijn van Zomeren, die komt dus door de keukendeur, hij rent op de groep toe....iedereen kijkt om, ze zeggen dat er een ongeluk gebeurd. is. Arnold Beekman wil naar binnen gaan....nee, van Zomeren gaat....Mieke Reling twijfelt, ze kijkt naar boven, dan naar de mannen.... Inspecteur Mark zette een vinnige streep onder zijn notities. "Zo is het genoeg!" riep hij. "Doet u maar weer gewoon. We kunnen het hier wel bij laten." "Hè, is het spelletje nu al uit?" zeurde tante Bol. "Jakkes, het is geen spelletje," zei Mieke. "Ik vind het afschuwelijk dit te moeten doen, onmenselijk!" Arnold kwam weer terug uit het huis. "Het is nu afgelopen, hè?" zei hij. "Kom Mieke, we gaan een eindje wandelen." "Nee, ik wil er bij blijven, ik wil weten of de inspecteur iets ontdekt heeft, of alles klopte, ik wil weten of het klopte!" "Dat deed het in zoverre," zei de inspecteur, " dat mijn theorie over
blz 71 de manier, waarop de moord gepleegd moet zijn, waarschijnlijk de juiste is. "En hoe is die manier?" vroeg Arnold. "Dat hoort u later wel. Maar ik zou van u graag willen horen, of een van u iets bijzonders opgemerkt heeft, iets, dat er Zondagnacht niet was bijvoorbeeld, of iets dat er toen wel was en nu niet...." Mieke dacht er aan, dat zij deze keer niet tegen tante Bol opgelopen was. Ze keek tersluiks in haar richting. Zou zij er iets van zeggen? Nee ja toch.... "Inspecteur," begon tante Bol, "er is iets dat er toen niet was." "Wat dan?" "Die dooie agent. Die was er Zondag niet." De agent richtte zich haastig op van de grond, sloeg zijn uniformjas af, en vroeg aan de inspecteur: "hebt u me nog nodig meneer?" "Nee agent, je kunt wel gaan. Je hebt je rol prachtig gespeeld. Heeft iemand anders nog iets op te merken?" "Hebt u die agent nou echt van het balkon afgegooid, nee toch?" vroeg tante Bol bezorgd. "Nee, dat deed ik heus niet." "U weet toch al lang dat Robert niet van het balkon gevallen is," zei Arnold ongeduld," waarom houdt u zich zo dom?" "Jij schijnt er meer van te weten," zei tante Bol snibbig. "De agent viel niet van het balkon, dat spreekt vanzelf," ging de inspecteur door, " en de heer Braam evenmin. En toch heb ik vrij nauwkeurig alle handelingen verricht, die de moordenaar Zondagnacht verrichtte. Hij had er de tijd voor, maar ik moest me wel haasten. Ik dank u allen voor uw medewerking. Wie kan me het adres geven van de heer Gerrit Spruithof?" "O, die woont hier vlak bij," lichtte tante Bol hem in, "even naar links en dan de hoek om en dan is het nummer dertien, net een nummer voor hem vindt u niet, en hij woont op kamers de arme jongen." "Dank u, ik denk wel dat ik het vinden kan." 6 De inspecteur trof Gerrit op zijn zolderkamer aan zijn werk. "Ik zou u even een paar vragen willen stellen, meneer Spruithof. Wat voerde u vannacht toch uit in de tuin van Huize de Spar?" "Dat zal ik u uitleggen. Ik ben uitvinder van mijn beroep, het kweken van nieuwe ideeen is mijn dagelijks werk. Ik nam enige proeven met betrekking tot het geheimzinnige omvallen van het beeld. Mijn theorie is deze: een beeld valt niet vanzelf om. Het wordt omgegooid." "Tot die conclusie waren wij ook al gekomen. Ik zou u aanraden, meneer Spruithof, om uw onderzoek te staken. U sticht er maar verwarring mee. Laat u het gerust aan de politie over, wij verliezen geen enkele mogelijkheid uit het ong. En bovendien maakt u uzelf nodeloos verdacht." "Verdacht? Ik?" Gerrit staarde ontzet voor zich uit, en begon uit alle macht te kauwen. "Ja, u. Vergeet niet, dat ik motieven genoeg kan vinden. Ik neem aan,
blz 72 dat Robert Braam uw uitvindingen financierde?" "Ja, dat deed hij inderdaad. hij stelde enorm veel belang in mijn werk." "U was nog aan iets bezig?" "Ja. Mijn lopende uitvinding is deze. Ik zal u iets laten zien." Gerrit begon te scharrelen in laatjes en doosjes, en haalde allerlei instrumenten te voorschijn. Inspecteur Mark keek belangstellend toe. "Was uw vriend op de hoogte van uw laatste werk?" "Integendeel. Ik hield het geheim. Er zou iets van uit kunnen lekken, begrijpt u? Maar u, als officieel persoon, hebt het recht tot inzage. Kijkt u eens, hier heb ik een toestel ontworpen, het is nog niet compleet moet u denken, het moet dienen om het maken van schilderijen binnen ieders bereik te brengen. Voortaan kan iedereen volkomen natuurgetrouw elk gewenst onderwerp op het doek zetten. Hier heb ik... wacht eens waar is het nou...o dit. Ziet u deze bak? Ik heb er een draaibare lepel aan bevestigd, die dient voor de sproeiing." De inspecteur bekeek ook dit toestel aandachtig, met gefronst voorhoofd. "O juist, dus hier moet zeker de verf in?" "Nee, de jus." "Wat zegt u? Ik dacht dat het een instrument was om te schilderen?" "Dat was het eerste toestel, dat ik u liet zien. Dit is weer een nieuw idee van mij. Het is niet bestemd voor schilderijen, Integendeel, het is meer voor vleesgerechten. Jammer, ik weet niemand die mij er geld op wil lenen. De uitvoering is enigszins kostbaar. Maar....voortaan geen aangebrand vlees meer! Een uitkomst voor de huisvrouw! Deze sproeier zorgt voor automatische watertoevoer. Voelt u?" "Ik moet bekennen, dat ik niet veel afweet van het braden van vlees. Misschien is dit een uitkomst voor de huisvrouw, maar het lijkt me wel heel ingewikkeld. Er zal wel een lange gebruikaanwijzing bij moeten, niet waar?" "Die krijgt men er bij cadeau. Maar het grote wonder, meneer, dat is en blijft toch de schilderijen-machine. Dat wordt een enorm succes. Robert Braam zag dit in." "En hij wist niet eens wat het werd?" "Hij zag in dat ik in staat was iets groots tot stand te brengen. Hij zou er zijn hele vermogen ingestoken hebben als hij niet dood gegaan was met permissie." "Ja, ik heb nu tenminste een vage....indruk van uw werk gekregen. U woont hier wel aardig, maar hoog, en erg veel ruimte hebt u niet. Kunt u hier wel goed werken?" "Ik heb behoefte aan een groot atelier. Maar helaas, ik kan het niet betalen. Als Robert nog maar leefde...." "Uw hospita zorgt zeker voor uw eten en kleren?" "O nee meneer, dat doe ik zelf. Ziet u, hier in de hoek, netjes achter een gordijn heb ik een kleine kookgelegenheid. En sokken stoppen kan ik uitstekend al zeg ik het zelf." De inspecteur had moeite niet opnieuw te kijken naar de beide erg zichtbare roze achillespezen, en hij vroeg zich of hoe vaak dat sokken stoppen gedaan werd. En die zogenaamde kookgelegenheid.... "Maar u wordt nogal eens te eten gevraagd in Huize de Spar, heb ik gehoord. Dat zal nu misschien ook wel uit zijn, nu uw vriend er niet
blz 73 meer is." "Integendeel, dat moet u niet zeggen, mevrouw Bollenberg was juist vanmiddag zo vriendelijk mij uit te nodigen, zij is een buitengewoon gastvrije dame." "Nu, dat is dan wel prettig voor u. Hebt u al gehoord, dat u een sommetje erft van uw vriend?" "Ik heb er inderdaad van gehoord, en ik hoop dat de zaken spoedig afgewikkeld kunnen warden. Het zou mijn laatste uitvinding zeer ten goede komen, begrijpt u?" "Nu, dan ga ik maar weer, ik weet nu wat ik weten wilde." "Hebt u de ballpoint voor me meegenomen?" "Nee, die ligt nog op mijn bureau. U kunt hem wel eens of komen halen. Tot ziens, meneer Spruithof.
WOENSDAG. 1 "Je vindt het toch wel goed, dat ik zo ver met je mee loop?" vroeg Arnold, toen hij Mieke in de voortuin inhaalde. Hij hield het hek voor haar open. "Op een voorwaarde," antwoordde ze. "En dat is?" "Dat je me geen vervelende vragen gaat stellen over Robert." "Dat beloof ik je. Ik wou trouwens juist vragen, of je me vergeven wilt dat ik je zo uithoorde gisterochtend, het was grof van me." "Nu goed, ik ben misschien ook wel wat overgevoelig op dat punt. Zie je, toen ik wist dat hij dood was, vond ik het ellendig, dat ik zo tegen hem te keer was gegaan. Dat had hij niet aan me verdiend. Ik was erg driftig, ik wist haast niet meer wat ik zei. Steeds weer probeer ik me ons gesprek te herinneren, maar ik haal alles door elkaar. Ik noemde hem een ploert, dat weet ik nog wel en nog iets ergers geloof ik. Achteraf lijkt het zo overdreven van me." "Maar je had gelijk, hij heeft zijn vrouw gemeen behandeld." "Dat nemen wij aan tenminste. Toen, die middag, was ik er zo, zeker van. Maar wat weten we eigenlijk, we kennen zijn vrouw nauwelijks. Het gaat ons niets aan. En we kunnen ook niet weten wat er precies tussen die twee voorgevallen is. Stel dat zij hem al eerder ontrouw was, en hem teleurgesteld had?" "Probeer je hem nu niet schoon te praten, omdat hij overleden is?" "Nee, ik probeer redelijk te zijn, en objectief. Ik heb me overdreven aangesteld die middag, en ik heb het niet meer goed kunnen maken, zie je dat hindert me." "Je bent overgevoelig, Mieke, en een beetje overspannen door de zenuwslopende gebeurtenissen van de laatste dagen. Daardoor trek je je de dingen veel te veel aan. Dacht je soms, dat hij niet vaker in zijn leven verwijten aan heeft moeten horen, over zijn slechte gedrag? En terecht. En denk maar niet dat hij het zich zo erg aangetrokken heeft. Hij had zich er al veel eerder van hersteld dan jij. Onder het eten was
blz74 hij heel gewoon. Als hij nu nog leefde, zou je misschien nog steeds kwaad op hem zijn, en geen excuus aan willen nemen. Hij heeft zich aan jou opgedrongen order valse voorwendsels. Maar nu hij overleden is...." "Hè, laten we er nu niet weer over beginnen," zei Mieke met trillende stem. "Vergeef me Mieke. Maar je weet toch hoe ik op je gesteld ben. Zelfs nu nog zie ik in Robert een rivaal. Maar goed, nu houd ik er over op. Wat zou je er van zeggen als we eens samen ergens thee gingen drinken in een rustig cafeetje?" "Ik ging uit voor een paar boodschappen, en die zal ik toch eerst even moeten doen." "Natuurlijk. Eerst de boodschappen, dan de thee." Toen ze een half uur later in een hoek van een gezellig café zaten, zei Mieke: "Ik zou er wel eens een poosje helemaal uit willen zijn. Ik weet wel dat het niet kan zolang het onderzoek nog voortduurt, maar het begint op mijn zenuwen te werken. Tante Bol meent het goed, maar ze praat maar en praat maar, en ze flapt er van alles uit. Ze kan soms zulke akelige dingen zeggen. En Stijn is doorlopend uit zijn humeur, hij kan niet werken in zo'n onrustige omgeving. De baron ergert zich meer dan ooit, hoewel het drama zelf aan hem voorbij schijnt te zijn gegaan." "Tenzij hij de dader is," merkte Arnold op. "Geloof je dat?" "Nee, maar hij is niet minder verdacht dan wij allemaal. Als je het mij vraagt kan niemand het gedaan hebben." "Zo denk ik er nu ook over." "Maar de baron is niet normaal. Als hij de dader blijkt te zijn, komt hij niet in de gevangenis, maar in een inrichting." "Het lijkt bijna of je hoopt dat hij het gedaan heeft." "Van hem zou ik het minder tragisch vinden dan voor een van de anderen. Jij hebt het niet gedaan, Mieke, dat weet ik. Als ik zeg een van ons dan bedoel ik jou er niet bij." "Er is geen enkele reden waarom je mij uit zoudt sluiten en de anderen niet. Maar je hebt gelijk, ik heb het niet gedaan. En jij evenmin, hè?" "Twijfel je daaraan, Mieke?" "Nee," lachte ze, "ik weet toch dat jij het niet gedaan kunt hebben. Jij bent daar veel te degelijk voor. En Stijn is te gevoelig om zo'n brute daad ten uitvoer te brengen, en tante Bol is te dom, en Loek te on schuldig, en Gerrit te netjes, en ga zo maar door." Een strijk je zette een tango in. "Zullen we dansen?" vroeg Arnold. "O nee dat kunnen we nu niet doen," zei Mieke. "Maar we kunnen wel eens over iets anders gaan praten dan over het drama bij ons thuis. Vertel eens over je school, over die bengels die je les moot geven. Ik vindt het enig om daarover te horen. Laten we ons tenminste eens even ontspannen, onzin praten, muziek horen....thuis is het zo doods en triestig..."
blz 75 2 Maar doods was het thuis allerminst. Mevrouw Bollenberg had juist een snerpende gil ten beste gegeven. Ze zaten nog maar net in de tuinstoelen, toen een krakend geluid ergens hoog boven hun hoofden hen opschrikte. Alma keek op, en riep: "er is iemand op Roberts balkon!" Toen kwam die gil van tante Bol. "Een spook!!! Hij wil er af springen!!!" Alle drie keken ze naar boven: tante Bol, Alma, en Loek. "Ik zie niemand," zei Loek. "Hij is weer weg," zei Alma, "Maar ik heb duidelijk gezien, dat er iemand was. Hij dook juist achter het hek, toen ik opkeek." "Een spook! Een geest! De geest van Robert!" krijste tante Bol."Politie! Waar is de politie, waarom zijn ze niet hier!" "Stil nou maar," zei Alma, "spoken en geesten bestaan niet, en Robert is dood. Als we iemand gezien hebben, dan is het een van de anderen geweest. Of iemand van de politie." "Die zou niet voor ons weggedoken zijn. Het was iemand, die bang was gezien te worden." "Het was een man," stelde Alma vast. "Ik ving een glimp op van een grijs colbert-jasje, maar ik kon zijn hoofd niet zien. Jammer." "Het kan niemand anders zijn geweest dan iemand van de politie," zei Loek, "want de deur van Roberts kamer is nog op slot." "Ik heb niemand door de voordeur binnengelaten, ook geen inspecteur," zei tante Bol. "En hier is niemand langs gekomen." "We zitten hier nog maar pas," merkte Alma op. "Na het eten waren we in de voorkamer. In die tijd, kan de inspecteur best door de tuin naar binnen en naar boven gegaan zijn zonder dat wij er iets van merkten." "Dan zou hij een schoft zijn," vond tante Bol. "Het is niet beleefd. Niet zoals het hoort. Hij moet eerst permissie vragen." "De politie moet wel eens onbeleefd zijn, als dat in het belang van het onderzoek is." "Het is niet in het belang van het onderzoek om voor spook te spelen en ons een doodschrik op het lijf te jagen. Gunst, ik voel nog mijn hart, het had mijn dood kunnen zijn." "Hij is waarschijnlijk nog steeds op het balkon," zei Alma zacht. "We moeten iets doen, iemand waarschuwen." "De agent is buiten op straat, en die heeft de sleutel," zei tante Bol. "Agent! Agent! Hoort die schoft me nu niet?" "Dat kan hij onmogelijk horen," zei Loek. "Ik zal hem wel even gaan halen." Ze holde langs het huis naar de voorkant, en kwam een paar minuten later met de politieman terug. De agent tuurde omhoog, hij beschermde zijn ogen met de hand tegen de felle zon. "Niets te zien, dames." "Nu niet meer, maar eerst was hij er wel," zei tante Bol beslist. "Ja, ik heb hem ook gezien," viel Alma haar bij. "Hij kan wel naar binnen gegaan zijn," veronderstelde mevrouw Bollenberg. "Nee mevrouw, dat kan niet, die balkondeuren kunnen van buiten af wel gesloten maar niet geopend worden. Wij hebben al die dingen goed onderzocht. Er zijn twee mogelijkheden: òf die vent is nog op het balkon, en hij is daar op de grond gaan liggen zodat wij hem niet kunnen zien, òf er is helemaal niemand geweest op dat balkon."
blz 76 "We hebben hem allebei gezien," zei Alma kribbig,"en we lijden niet aan hallucinaties." "Aan wat? Nu ja, we zullen dit onderzoeken." De agent stapte resoluut door de keukendeur naar binnen, en liep de beide trappen op. Mevrouw Bollenberg, Alma en Loek volgden hem zwijgend. Boven gekomen haalde de agent een sleutel te voorschijn, en opende de deur van Roberts kamer. "Op de gang blijven, dames," gebood hij. "We zijn niet anders van plan," stelde tante Bol hem gerust. "Gaat u maar alleen naar binnen, hoor!" Dat deed de agent. Hij keek oplettend rond, zocht achter het bureau en onder de tafel, onder het bed en achter de gordijnen. Niemand. Daarna keek hij door het glas van de balkondeuren naar buiten. Niets te zien. Hij opende de deuren, en deed een paar stappen op net balkon. Niemand. Hij ging de kamer weer binnen, klopte nog eens voor alle zekerheid op d e sprei die over het bed lag, en ging enigszins onvoldaan de gang weer op. Hij sloot de deur omslachtig, en stak de sleutel in zijn zak. "Niemand," zei hij. "Verbeelding. Zenuwen, hè?" Hij keek met iets van leedvermaak van het ene angstig vertrokken witte gezicht naar het andere. Hij was tevreden over zijn eigen onverschrokkenheid. "In mijn vak," zei hij nadrukkelijk, "maak je veel mee. Maar nooit geen last van zenuwen." "Er was iemand op het balkon," zei tante Bol met klem. Ze stampte met haar voet op de grond van kwaadheid dat ze niet geloofd werd. "Ja," bevestigde Alma, "er was iemand, dat staat vast. Waar is hij gebleven? Hoe ken hij...." ze stokte midden in de zin, haar mond bleef openstaan. "Hij is er afgevallen!" krijste tante Bol, en ze begon de trap af te rennen. Dit hield ze niet lang vol, halverwege bleef ze staan, met beide handen op de hartstreek, hijgend en puffend. "Wat laten jullie me ook rennen!" riep ze verwijtend naar boven. De agent drong zich met moeite langs haar heen, en liep haastig door. Alma hem achterna. Loek klampte zich aan haar tante vast. 1,0 nee," zei ze met trillende stem, "alsjeblieft niet weer zoiets engs!" "Waar zijn de mannen toch, waar zitten ze, waar is Arnold, waar is Stijn, als je ze nodig hebt zijn ze er niet!" "Arnold is uitgegaan, gelijk met Mieke, en Stijn zal wel op zijn tentoonstelling zijn denk ik, of...." "Of niet natuurlijk," stelde tante Bol vast. "Eén van beiden ligt nu dood in de tuin. Ik ga niet kijken." Alma kwam weer naar boven, en trof het tweetal aan, zittend op de onderste tree van de bovenste trap. "Er is niets gebeurd, hoor," stelde ze hen gerust. "De tuin is nog precies net zo als toen we er zaten. En op het balkon is niets te zien uit de tuin vandaan." "En Jodocus?" "Staat nog netjes overeind." "Dan is het goed., Dan kom ik naar beneden." "Ik ga weer terug naar mijn post!" riep de agent. uit de hall. "Als u soms weer iemand ziet zweven dan roept u me maar!" Toen ze weer in de tuin zaten, en Loek bedrijvig af en aan liep om voor thee en zelf gebakken cake te zorgen, zei tante Bol nadenkend:
blz 77 "Ik vraag me of of de politie iets kan beginnen tegen een geest. Als Robert door een geest van zijn balkon gesmeten is, nee veronderstel nou eens dat dat kon, is zo'n geest dan strafbaar net als eengewoon mens? Of mag zo'n geest nou maar alles....." "Laten we ons daar nu maar niet in verdiepen," zei Alma. Geesten bestaan niet, dat weet u net zo goed als ik." "Tot nu toe wel, ja. Maar nu ga ik twijfelen. Een mens van vlees en bloed kan niet in de lucht oplossen." "Geesten dragen in elk geval geen colbert-jasjes." "Dat dat weet je niet. Door de week dragen ze lakens, maar als ze nou eens... "0 wat een onzin, laten. we ons hoofd toch koel houden, ik ga de inspecteur opbellen," besloot Alma. Ze stond op en liep de hall in. Even later kwam ze terug. "Hij is er niet. Op onderzoek uit. Maar ze zullen hem hierheen sturen zodra hij terug is." 3 Op dit ogenblik stapte inspecteur Mark juist de woning van de weduwe Braam binnen. Els Braam was een stille, bleke vrouw van omstreeks dertig. De inspecteur nam haar nauwlettend op. "Ik weet alles al," voorkwam ze haastig zijn inleiding. "Ik zal u niet lang ophouden," zei de inspecteur. "Ik wou even met u praten om een juister beeld te krijgen van uw overleden man. U begrijpt, dat het noodzakelijk is een nauwkeurig onderzoek in te stellen om er achter te komen wie de dader of daderes is." "Natuurlijk, gaat uw gang," zei Els Braam rustig. "Hoe lang is uw man al bij u vandaan?" "Drie jaar. Nog voor de geboorte van mijn tweede kind verliet hij me," zei ze onbewogen. "Hebt u hem na die tijd nog wel eens gesproken?" "Nooit." "Wist u waar hij woonde?" "Het interesseerde me niet. Toevallig sprak ik Zondag iemand uit zijn pension." "Dat was dan dus vlak voordat hij vermoord werd. Heette ze Mieke Reling?' "Ja, zo'n soort naam was het. Ik had haar al eens eerder gezien in de buurt, op straat, en in winkels. Zondag hoorde ik voor het eerst haar naam. We raakten in gesprek. Ze vertelde mij, dat Robert een kamer had in het pension waar zij woonde. Ze vroeg me bijzonderheden over hem." "U leeft dus nog onder de naam van uw man?" "Natuurlijk. Ik moet toch om de kinderen denken?" "Wat antwoordde u juffrouw Reling op haar vraag?" "Ik vertelde haar dat hij mijn man was. Ze vroeg, of we gescheiden waren. Ik zei nee, we zijn niet gescheiden. Ik draai er nooit om heen, mijn geweten is zuiver." "Hoe vatte juffrouw Reling het op?" "Ze scheen ervan te schrikken. Ze kreeg een kleur als vuur, en ging erg haastig weg, ze groette me nauwelijks. En ze vergat een van haar
blz 78 boeken mee te nemen. Het arme kind is zeker door hem verleid. Hij zal haar wel voorgespiegeld hebben dat ze gauw konden trouwen. Ik had echt met haar te doen." "Zo erg was het gelukkig niet. Ze was gewoon met hem bevriend zover ik weet." "Dan kan ik me haar reactie niet begrijpen." "U kreeg dus de indruk dat ze hevig geschokt was door uw mededeling?" "Ja, die indruk kreeg ik." "Ze kan toch wel alleen maar heel verontwaardigd zijn geweest over de manier, waarop hij u behandeld heeft. Ze zag nogal tegen hem op, en toen hoorde ze ineens zoiets over hem." "Dan zou ze gewoon verontwaardigd zijn geweest, en niet zo in de war. Ik zie bovendien niet in, waarom ze zich mijn lot zo aan zou trekken, ze kent me haast niet." "Dat laatste wat u zegt is toch wel aannemelijk, het is een meisje dat zich alles gauw aantrekt, en gemakkelijk tot opwinding geraakt. U neemt dus aan, dat uw man een verhouding met haar hebben zou. Hebt u redenen om dat van hem te denken?" "Dat zou ik menen! Waarom denkt u anders dat hij mij in de steek heeft gelaten? Hij had zijn vrijheid nodig. Zo iemand as hij moest niet trouwen." "Ik veronderstel, dat u beiden niet bij elkaar paste, wat karakter en opvattingen betreft." "We hadden nooit moeten trouwen. We pasten niet bij elkaar. Hij had altijd vriendinnen." "Hij had dus vriendinnen. Ook al, toen hij nog bij u woonde?" "Ja, toen ook al." "Kent u iemand speciaal?" "Yvonne Maret. Voor haar is hij bij me weggegaan. 1k wou geen scheiding. Ik moet altijd aan de kinderen denken." "Drong hij erg op scheiding aan?" "Niet al te erg. Hij was al tevreden als ik hem maar liet gaan, en niet probeerde hem terug te houden . En het maakte voor hem immers niet veel uit?" "Weet u het adres van Yvonne Maret?" "Ze woonde op kamers, ergens in de Nassaulaan geloof ik. Het interesseerde me heus niet. En zoekt u maar niet naar de naam Maret, ze heet ze helemaal niet. Haar werkelijke naam is Kool of zoiets. Ze zingt in een café, waar weet ik niet." "Nu, dat vind ik dan wel uit. Ik zal u nu niet langer ophouden. Alleen nog dit: u weet natuurlijk, dat u een aardig sommetje van hem erft." "Dat zal wel waar zijn. Ik ben immers zijn wettige vrouw!" "Hij heeft ook wat geld aan anderen vermaakt, een bedrag aan zijn hospita, "Ze is zeker knap en jong?" "Dat zou ik niet durven beweren. Hij scheen haar wel te mogen lijden, ze deed veel voor hem." "Briefjes doorgeven, dames ontvangen, of wegwerken, of sussen..." "Wie weet. In elk geval verzorgde ze hem materieel uitstekend. En een vriend van hem, een soort uitvinder, krijgt ook iets, om verder te kunnen gaan met zijn werk." "Och, ik zal in elk geval wel genoeg krijgen om van te leven. Ik hoef dan
blz 79 niet langer buitenshuis te werken en kan me meer met de opvoeding van de kinderen bemoeien." "Dat betekent zeker heel veel voor u?" "Heel veel, maar niet genoeg om er iemand om te willen vermoorden. Toch is het in zekere zin een opluchting voor me, dat hij dood is, niet alleen om financiële redenen," verklaarde ze openhartig. "U werkte buitenshuis voor uw levensonderhoud en dat van uw kinderen. Maar uw man had de plicht u te onderhouden!" "Ik wilde niets van hem aannemen. Nu hij dood is, is het een andere kwestie." Toen mevrouw Braam even later met de inspecteur de gang in liep, om hem uit te latent kwam een jongetje van een jaar of vijf uit de keuken. Hij had een donkere krullenbol, en guitige bruine ogen. "Zo joggie," begroette Mark hem, "hoe heet je?" "Robbie meneer. En me pappie is dood hè meneer? En die tante heeft hem dood gemaakt hè meneer?" Els begon er haastig overheen te praten, terwijl ze de jongen over zijn krullen streek: "u moet begrijpen, ik ben zo veel van huis, overdag is hij naar de kleuterschool, maar ik moet hem ook wel eens aan de zorgen van een buurmeisje of werkster overlaten, u begrijpt er wordt nog al over ons gekletst nu dit ongeluk gebeurd is, zo'n kind vangt veel op wat niet voor zijn oren bestemd is, hij weet niet wat hij zegt..." "Natuurlijk, weest u maar niet bang," lachte de inspecteur, "ik zal heus geen waarde hechten aan wat hij er uit flapt. Kijk eens, kereltje, je vader is dood, dat is waar, maar dat heeft niemand gedaan, hoor!" "Grote mensen maken mekaar wel eens een beetje dood," zei Robbie hardnekkig, "grote mensen maggen dat wel hè? Het was die tante die zo hard kan kreunen." Els lachte gedwongen. "Kreunen! Hij bedoelt zingen, hij schijnt het niet mooi gevonden te hebben.....gaat u nog heel even mee naar binnen? Robbie ga jij maar weer met je treintje spelen in de keuken hoor!" "En toch heeft zij pappie dood gemaakt want ze heeft het zelf gezegd lekker!" Binnen gekomen legde Els haastig uit: mijn man heeft Robbie wel eens van de kleuterschool afgehaald, om hem mee te nemen naar het café waar die Yvonne zong. Ik schrok me dood toen ik het hoorde, en ik heb direct maatregelen genomen dat het niet meer voor komen kon. Hij wou met het kind pronken, denk ik, het lijkt sprekend on zijn vader, uiterlijk dan." "Maar hoe zou het kind er bij komen dat Yvonne hem "doodgemaakt" moet hebben?" "Och ik denk dat hij per ongeluk eens een ruzie bijgewoond heeft, Yvonne zal toen misschien gedreigd hebben dat ze hem dood zou slaan of zoiets. Zo was ze, direct schelden en dreigen als ze kwaad wordt, ze is eigenlijk maar een ordinair type. En nut na de moord, zal het kind iets opgevangen hebben bij de buren of op school. Hier in de buurt zijn de mensen overtuigd dat zij het wel gedaan moet hebben, maar ik zou niet weten hoe en wanneer ze dat heeft kunnen doen. Nu, dat zoekt u dan wel uit. Maar hecht u niet te veel waarde aan het gebabbel van een klein kind." "O maar natuurlijk niet, ik weet hoe kinderen zijn. Ik heb er zelf een paar. Nu, ik zal u niet langer ophouden, tot ziens, mevrouw Braam!"
blz 80 4 Inspecteur Mark had het adres van Yvonne Maret, alias Annie Kool, al gauw gevonden, maar hij trof haar niet thuis. De hospita vertelde hem, dat ze al in geen dagen thuis geweest was. Ze had de huur niet opgezegd, nee, dat niet. En betalen deed ze wel. En van dat wegblijven dagen achtereen, nou, dat was ze wel gewend vandat soort. "Hebt u geen idee waar ik haar aantreffen kan?" "Nee....had u met haar afgesproken?" "Ik heb haar een belangrijke mededeling te doen, in verband met een erfenis." Hij stak haar een rijksdaalder toe. "Ze is zangeres, is het niet?" "Ja meneer. Ze zingt 's middags meestal in de la Paix." In het aangegeven café had Mark geen succes. Hij won informaties in, en kwam te weten, dat ze in "De Kroon" op zou treden. Daar aangekomen, trof hij haar juist bij een solonummer. Hijzocht een tafeltje op in een hoek van waar hij haar goed op kon nemen. Yvonne Maret was een donkere schoonheid. Ze zong met -een diepe vibrerende alt een Frans chanson. Toen het nummer uit was, en nadat het applaus was verstomd, stond Mark op, en volgde haar door een zijdeur. "Pardon, mag ik u even spreken? Mijn naam is Johan Mark." Ze keek hem aan over haar schouder met een onmiskenbaar coquet gebaar. "Yvonne Maret is mijn naam. Maar te spreken ben ik niet voor u. Ik heb nu geen tijd." Haar stem klonk zacht en laag. Mark betrapte zichzelf op de gedachte, dat het niet zo'n groot wonder was, dat iemand van het type van Robert Braam onder de invloed van haar charmes was gekomen, Trouwens, deze beide mensen waren van hetzelfde Zuidelijke type, ze zouden wel goed bij elkaar gepast hebben. Hij haalde zijn kaartje te voorschijn, en liet het haar zien. Ze keek hem even scherp aan. "Komt u binnen," zei ze op heel andere toon. "U hebt toch gehoord van....het ongeluk, dat uw vriend Robert Braam overkomen is?" begon Mark. "Ja, dat heb ik. Het was een schok voor me." "U had een verhouding met hem?" "Ja, dat had ik." "Kende u hem al lang?" "O, al jaren," "U weet toch, dat hij getrouwd was, en dat hij zijn vrouw voor u verliet." "Ja. Maar dat deed hij uit eigen beweging. Ik heb het er nooit op aangestuurd. Maar die vrouw van hem, die wist hem niet vast te houden. Het lag ook aan haar, Ze was niets voor hem. Ze liet hem zo maar gaan. Dat is haar zaak, niet de mijne." "Ik maakte u immers geen enkel verwijt. Ik zou u alleen een paar vragen willen stellen. Kent u zijn andere vrienden, en eventueel vriendinnen?" "O, hij had er plenty. Vrienden, en vriendinnen, en intieme vriendinnen. Ik kende ze maar oppervlakkig hoor." "Kwam u veel bij hem aan huis?" "Vroeger wel. Toen had hij een flat. Sinds hij in dat pension is gaan wonen....nee, daar kwam ik niet veel." "Had de vrouw des huizes misschien bezwaren?" "Dat niet." Ze glimlachte even. "Maar al die andere oer-degelijke gasten.
blz 81 Ze gapen je maar aan. Ze verbeelden zich heel wat. Net alsof zij iets doen wat het daglicht niet velen kan!" "Maar ze hebben toch geen reden u van wat dan ook te verdenken!" "Och, ze kunnen de zon niet in het water zien schijnen, dat is in zulke gevallen meestal de kwestie. Zedelijke verontwaardiging vindt dikwijls zijn oorsprong in jaloezie. Dat heb ik ergens gelezen." voegde ze er wat onzeker aan toe, omdat hij haar wat verbaasd aankeek. "Kent u de mensen uit dat pension persoonlijk?" vroeg Mark. "Heel vluchtig, meer zo van een afstandje, begrijpt u? Er was een soort baron, die was een beetje getikt geloof ik. Ik kreeg hem nooit te zien. Wel te horen. Zijn kamer was recht onder die van Rob. Dan hadden ze nog een schilder op zolder zitten, zo'n soort vergeten genie Hij heeft wel eens in de krant gestaan. Nooit iets van hem gezien, van zijn werk bedoel ik." "Houdt u van de schilderkunst?" "Hartstochtelijk veel." "Herinnert u zich een stukje, dat bij uw vriend Robert Braam op de kamer hing, boven de schoorsteenmantel?" "Is daar iets mee aan de hand?" "Het is gestolen." Yvonne keek nadenkend voor zich uit. Ze bestudeerde haar rood-gelakte nagels, en mompelde: "waarom zouden ze dat gestolen hebben?" "Weet u nog hoe dat stukje eruit zag?" vroeg Mark. "O ja, heel goed. Het was een prachtstuk. Hij hield er zelf ook veel van." "Weet u wie de schilder ervan was?" "Dat heeft Robert me nooit verteld. Ik vroeg er niet naar, het interesseerde me niet. Ik vond het mooi zoals het was. Er stond geen naam onder, zover ik me herinneren kan." "Wat stelde het voor?" "Een landhuis, met een tuin, meen ik." "Weet u het niet zeker?" "Nee, zo precies weet ik het niet meer." "Om nog eens op de gasten terug te komen, kende u nog meer van hen?" "Er was een leraar, hoe heette die ook weer, de namen willen me niet te binnen schieten. Ik heb een geheugen als een zeef. Kan soms de tekst van mijn eigen songs niet onthouden." "Wat voor indruk maakte die leraar op u, en hoe dacht Robert over hem?" "Hoe Robert over hem dacht? Hij vond hem een vervelende klier. Een echte schoolfrik. Zat achter een jong meisje aan, ook een huisgenote." "Mieke Reling?" "Namen weet ik niet meer, dat zei ik u al. Nou goed, ze kan wel Mieke geheten hebben." "Heeft uw vriend het wel eens over haar gehad met u?" "Nee. Hij zweeg hardnekkig over haar. Een verdacht teken." "In hoeverre verdacht?" "Ik maakte er uit op, dat hij een oogje op haar had. Zonder verdere bedoeling hoor. Als ze hem onverschillig liet, dan had hij al lang eens tegen mij gezegd wat heeft dat kind een aardig snuitje, of zo iets dergelijks. Ik kende hem zo goed, die Rob." "Bedoelt u, dat hij verliefd was geworden op dat meisje?"
blz 82 "Wie weet? Onze verhouding was al verflauwd, de laatste tijd. Het had te lang geduurd. Zoiets moet je nooit verder laten slepen, dat is verkeerd, dan krijg je het land aan elkaar. Neem dat van mij aan." "Ik dank u voor de raad, maar ik denk niet dat ik hem persoonlijk nodig zal hebben." "Bent u getrouwd?" "Ja, en oer-degelijk, hoor! Maar om op uw geval terug te komen, die verhouding had om zo te zeggen zich zelf overleefd?" "Ja, dat is geloof ik wel de term ervoor." "Maar u vond het toch niet prettig, dat uw vriend zich zo voor dat meisje interesseerde." "Het liet me volkomen koud. Maar ik heb niet gezegd dat hij zich zo voor dat kind interesseerde. Ik had alleen maar zo'n idee, dat hij van haar gecharmeerd was. Maar hij had me dat anders gerust kunnen zeggen, in plaats van het zo angstvallig voor me verborgen te houden, de arme jongen." "U dacht dus wel, dat het hem ernst was, die keer?" "Och, ernst, dat is zo'n zwaar woord. Zoiets bestond bij hem niet, Na een paar jaar, of eerder, had hij haar toch weer in de steek gelaten voor een ander." "Als het meisje er op ingegaan zou zijn. U praat erover, alsof dat een vaststaand feit is. We weten immers helemaal niet, of zij zijn gevoelens beantwoordde." "Hoe kan ik dat weten? Ik ken het meisje niet. Maar een ding weet ik: er bestonden niet veel vrouwen, die hem konden weerstaan. Hij had charme, en hij kon zo heerlijk liegen." Ze glimlachte bij de herinnering. "Dat liegen van hem, dat was zijn grootste charme." "Ik vrees dat Mieke Reling daar anders over dacht" zei Mark. "Neemt u me niet kwalijk," viel ze hem in de rede, "maar ik moet al gauw weer opkomen. Had u nog meer te vragen?" "Ik zal kort zijn. Hoe denkt u over de hospita van Robert?" "Een geschikt mensje, maar dom." "De nieuwe gast, Alma de Hoog?" "Nooit van gehoord." "Het nichtje van de hospita, Loek Boon?" "Aardig kind, nog erg jong en naïef. Aanbad Robert." "En hij?" "Lachte er wat om. Het streelde zijn ijdelheid." "Kent u Gerrit Spruithof, die vriend van Robert?" Yvonne proestte even. "Die zogenaamde uitvinder? Rob amuseerde zich over hem. En soms ergerde hij zich. Dat is alles wat ik van hem weet. Ik persoonlijk vond hem potsierlijk om te zien." "Vertelt u me nog even: waar was u Zondagavond?" "In gezelschap van een vriend, de hele tijd. Ik zal u zijn adres geven als u het wenst," Ze krabbelde haastig iets op een vodje papier, dat ze uit haar tas opdiepte. "Dank u, het kan te pas komen als u een alibi nodig hebt. Hoe laat sprak u Robert?" "Robert? Die heb ik de hele Zondag niet gezien!" "Hij verliet het huis om een uur of elf, en hij vertelde zijn hospita, dat hij u ging bezoeken. Dan is hij dus tussen elf uur vijftien,
blz 83 en laten we zeggen kwart voor twaalf, bij u geweest. Wat is er toen besproken?" "Niets! Ik heb hem niet gezien, de hele avond niet! Informeert u maar bij degene met wie ik die avond uit was als u mij niet gelooft. Hier, ik heb zijn naam en adres voor u opgeschreven, dan ziet u toch dat ik niet lieg! Informeert u maar!" "Dat zal ik zeker doen. Het is nu eenmaal noodzakelijk alle feiten te controleren. Nog één vraag op de valreep: had Robert vijanden?" "Plenty! Jaloerse vrouwen, getrouwde mannen, te veel om op te noemen. Namen weet ik trouwens niet." Ze keek op haar polshorloge. "Dank u," zei de inspecteur, "ik zal u niet langer ophouden. U hebt me goed op weg geholpen." "Heb ik dat werkelijk?" vroeg ze ongelovig, en stond toen haastig op om haar volgende nummer ten beste te geven. Bij de deur keerde ze zich om. "Ik heb nu zoveel vragen van u beantwoord, mag ik u nu ook een paar vragen stellen?" "Gaat uw gang, hoor." "Rob vertelde me wel eens, dat hij een soort millionair was. Ik ben er nooit achter kunnen komen of dat waar was of niet. Weet u het?" "Millionair was hij niet, maar wel vermogend." "Zo. En hij heeft een testament gemaakt, hè?" "Ja. Hoe weet u dat?" "Hij vertelde het me. En hij beloofde aan me te denken. Heeft hij aan me gedacht?" "De inhoud Van het testament, dat bij de notaris ligt, is nog niet officieel bekend gemaakt. Maar u moest u liever geen illusies maken, want ik wil u wel verklappen dat uw naam er niet in voorkomt." "Dan misschien wel de naam A. Kool?" "Evenmin. Maar, zoals ik zei, officieel is er nog niets bekend. Er zijn namelijk vage aanwijzingen, dat er een ander testament moet zijn van latere datum. Dat is nog niet terecht, als het bestaan heeft tenminste." "Dan is het gestolen! Ik denk vast dat het in dat schilderstuk verborgen zat! Dan moet en zal dat gevonden worden." "Loopt u nu niet te hard van stapel. Het staat nog helemaal niet vast dat er een ander testament gemaakt is. En ook niet, dat het verdwijnen van twee schilderstukken verband kan houden met een verborgen testament of ander belangrijk document, hoewel het zeer waarschijnlijk is. Maar gaat u nu zingen, het publiek wordt ongeduldig. Als er iets bekend wordt waar u belang bij hebt zal ik u heus wel waarschuwen, dat beloof ik u."
5 Arnold en Mieke waren ondertussen thuis gekomen, en vonden daar de gehele familie op de bovenste verdieping verzameld om een rechercheur. "Er is toch niet weer narigheid?" vroeg Arnold. "En of!" riep tante Bol, "spoken en geesten, deze meneer hier is een rechercheur, dat zegt hij tenminste, en die komt er naar zoeken, omdat de inspecteur niet te vinden is." "We hebben vanmiddag een man gesignaleerd op het bovenste balkon," legde
blz 84 Alma uit, "En toen we gingen kijken met een agent was er niemand. Nu denkt die agent dat we ons maar iets verbeeld hebben, maar dat is beslist niet het geval. We waren met ons drieën. Ik belde inspecteur Mark op maar die was er niet. Nu komt deze rechercheur in zijn plaats." Stijn kwam de trappen opgerend. "Wat is hier aan de hand?" vroeg hij. Arnold legde het hem in enkele woorden uit. De rechercheur was klaar gekomen met zijn onderzoek van de kamer en het balkon van Robert Braam. "Zo op het eerste gezicht zou ik zeggen dat de agent gelijk had, dames," zei hij. "Er is niets te vinden, dat er op wijst dat iemand zich hier vanmiddag opgehouden heeft. De kamerdeur was afgesloten, evenals de balkondeuren. Ik zal het hele huis doorzoeken voor alle zekerheid. Maar als het een van u beiden was, heren, zegt u het dan_liever direct." "Ik bevond mij de hele middag in gezelschap van Mieke," zei Arnold vlug. "Ja, dat is waar, de hele middag, we zijn uit geweest," beaamde Mieke haastig. "En ik was op mijn tentoonstellings-zaal, verschillende mensen hebben mij daar gezien." "Kunnen wij naar onze kamers gaan zolang?" vroeg Mieke. Alma wachtte het antwoord niet af, ze ging haar kamertje binnen, maar vloog er even hard weer uit. "Een man! Een man onder het bed!" De rechercheur stapte de kamer binnen, de anderen volgden. Onder het neergeslagen opklapbed staken twee schoenen uit. De rechercheur bukte zich, om onder het bed te kijken, Arnold boog zich erover heen. "Een lijk!" tilde tante Bol. "Houd uw mond!" snauwde Stijn. "Ja want hij zegt niks dan is het een lijk!" hield tante Bol vol. "Stil nou," zei Arnold, die op zijn buik over het bed heen lag, en aan de achterkant tussen bed en muur naar beneden keek, "het is Gerrit Spruithof." "Dood !" "Nee, levend." "Niet...zo...erg levend," kwam er zwak van onder het bed. "Hij zit beklemd," stelde de rechercheur vast. "Hoe kan dat nou?" vroeg Alma. "Hij moet er toch zelf onder gekropen zijn!" "Ga er dan ook af!" zei Stijn tegen Arnold. "Je drukt hem nog verder plat." Samen trachtten ze het bed op te klappen. "Nee, zo mangel je hem," waarschuwde tante Bol terecht. "Het gaat niet," zei Stijn, "hoe in 's hemelsnaam is hij eronder gekomen? "Zeker een nieuwe uitvinding van hem," zei Arnold sarcastisch. Gerrit hijgde en blies, hij kon geen verstaanbaar woord meer uitbrengen. "Trekken!" beval de rechercheur, terwijl hij de schoenen beetpakte. "Au, au!" kreunde, het onder het bed. "Hij zit vast," zei Arnold. "We moeten het beddegoed er af halen, dat lijkt me het enige dat erop zit." Allen hielpen mee. Na een heel korte tijd lag alles verward op de grond. Door de spiraal van het bed werd Gerrit zichtbaar: zijn gezicht
blz 85 purperrood, met uitpuilende ogen. Arnold en de rechercheur staken tegelijk hun vingers door de mazen van de spiraal, en trokken, tot die als een koepel over de beknelde man heen stond. Gerrit kon zich nu weer bewegen. Toen het bed heel voorzichtig een eindje van de grond werd getild, kon hij er onder uit kruipen. Hij stond langzaam op, haalde zijn zakdoek te voorschijn, hij veegde zorgvuldig zijn nek af, en daarna de binnenkant van zijn boordje, dat losgegaan was. "Ex...ex...excuseert u mijn...mijn uiterlijk alstublieft," stotterde hij tegen de dames. "Excuseert u zich liever over het feit, dat u mijn kamer binnen gedrongen bent," zei Alma nijdig, "Dit is de eerste keer van mijn leven dat ik een man onder mijn bed gevonden heb. Ik vind het meer dan brutaal!" "Laat hem nou even," zei tante Bol met haar hand bezwerend op Alma's arm, "hij ziet er zo gestikt uit, de arme man, en hij was toch al verre van mooi. Niet dat je het helpen kunt hoor jongen." De rechercheur nam hem nauwkeurig op. "Wat voerde u hier eigenlijk uit?" "Dat wou ik u juist gaan vertellen. Ik begrijp, dat ik u een verklaring schuldig ben." "Hoe is uw naam precies?" "Spruithof. Gerrit Hendrikus. G.H. dus. G.H.Spruithof, om u te dienen." "Bent u niet dezelfde, die in de loop van Maandagnacht die... eh... proeven nam met het beeld?" "Juist. Dezelfde. En zo brengt u me tegelijk waar ik wezen wilde: ik nam weer een proef." "Wilt u me dat eens uitleggen?" "Gaarne. Wat ik langs experimentele weg ontdekt heb is het volgende: het is heel goed mogelijk via dit kamertje het balkon van het slachtoffer te bereiken, en het weer te verlaten ook." "O, dus jij was die geest!" riep tante Bol. "Kwajongen dat je bent! Je hebt me bijna een hartverlamming bezorgd." Alma keek met diepe minachting op Gerrit neer, zoals hij daar zat op de rand van het bed, het gezicht nog rood, het boordje los, de das scheef, het plukkige haar overeind, en de ogen nog wijd en verschrikt van de doorgestane ellende. "Ik was inderdaad gedurende enkele ogenblikken op het balkon. Ik bereikte het via dit raam, met behulp van een latje, waarvan ik het ene uiteinde op de vensterbank legde, zo, dat het andere eind op het zijhek van het balkon rustte. Ik behoefde slechts een stap te doen." "U waagde dus uw leven voor een...eh...proef. Het lijkt me een verduveld gevaarlijke toer, zo hoog boven de grond." Terwijl de rechercheur dit zei, keek hij met een bedenkelijk gezicht door het raam naar beneden. "U moet niet vergeten, dat ik vroeger op school een van de beste sprietlopers was. Bovendien had ik houvast aan de regenpijp. Zoals ik zei: een stap boven de afgrond was voldoende om het balkon te bereiken. Om de dames, die inmiddels de tuin ingekomen waren, niet aan het schrikken te maken, dook ik. Ik bleef enige tijd stil liggen op de bodem van het balkon, ik hoop dat het niet stoffig was." Hij probeerde de rug van zijn colbertje in het oog te krijgen, door zich
blz 86 als een kurketrekker rond te draaien. "Na enige tijd gluurde ik over de rand naar beneden. Ik zag dat de dames in gezelschap van een agent het huis binnengingen, waarschijnlijk om een kopje thee te nuttigen. In die tijd ondernam ik de terugweg naar deze kamer. Kunt u me volgen?" "Heel goed. Maar ik zie niet in, wat u met deze proefneming aangetoond hebt. "Het lijkt me zeer onwaarschijnlijk, dat de moordenaar het zo gedaan zou hebben. Wat voor reden had hij daarvoor? Hij kon toch veel beter de gewone weg nemen, door de kamer van het slachtoffer?" "Die kan afgesloten zijn geweest." "Dat is nergens uit gebleken." "Goed, maar het kon toch zijn." "Bovendien wordt als zeer waarschijnlijk aangenomen, dat het slachtoffer niet hier, maar beneden in de tuin aangevallen is." "En ik begrijp ook niet, waarom u dan onder mijn bed gekropen bent," zei Alma vinnig. "Dat zal ik u ook nog uitleggen. Juist toen ik uw kamer verlaten wilde door de deur, hoorde ik voetstappen. 1k hoorde, dat de agent Roberts kamer binnenging, om een onderzoek in te stellen, terwijl de dames op de gang bleven wachten. Ik was bang, dat er verkeerde conclusies getrokken zouden worden uit mijn aanwezigheid hier, het was namelijk niet onmogelijk, dat u deze kamer binnenkomen zoudt en mij hier aantreffel Ik wilde u die schrik besparen. Bovendien vond ik het beter mijn proefneming voorlopig geheim te houden. Daarom wilde ik mij voor korte tijd aan het oog onttrekken. Het bed leek mij de meest aangewezen plaats, hoewel het zich in opgeklapte staat bevond. Ik klapte het neer. Ik trachtte er onder te kruipen, maar dit gelukte mij niet. De nood maakte mij echter vindingrijk. Nu, eigenlijk ben ik dat permanent, het behoort tot mijn beroep niet waar?" "Ja ja, vertelt u liever hoe u onder dat bed kwam te liggen." "Wel, ik klapte het weer op, ging liggen op de plaats waar het gestaan had, en trok het toen over mij been. Te laat helaas bemerkte ik, dat ik beklemd kwam te liggen, ik kon het bed toen niet meer terug duwen. 1k kreeg het zeer benauwd, zoals u kunt begrijpen, en was niet in staat mij zelf te bevrijden, noch om hulp te roepen." "Hier liet uw vindingrijkheid u dus in de steek," merkte Arnold op. "Ik kon mijzelf onmogelijk bevrijden," herhaalde Gerrit. "Komt u morgenochtend om negen uur even op het bureau," zei de rechercheur terwijk hij een aantekening maakte. "Op de kamer van inspecteur Mark." Gerrit verbleekte. "M..me moet ik mijn py..pyama en mijn tandenb..borstel mee nemen?" stotterde hij. "Nee, dat hoeft niet. Het is geen arrestatie, alleen een onderhoud." "Om de resultaten van onze diverse proefnemingen te vergelijken," vulde Gerrit aan. "Dat van die pyama was maar een grapje van me hoor!" Hij giechelde, en bleef daar hinderlijk lang mee doorgaan. 6 Die avond zaten alle bewoners van Huize de Spar weer bij elkaar in de salon van tante Bol. De stemming was gedwongen. Er werd wat gepraat over
blz 87 allerlei, maar iedereen vermeed het angstvallig over de moord te praten, ook Roberts naam werd niet genoemd. Toen er een stilte viel, zei Arnold: "het lijkt me beter het onder elkaar eens uit te praten. Ieder van ons is er vol van, maar niemand durft er iets over te zeggen, uit vrees een van de anderen te kwetsen. Ik voor mijt ik houd ervan de koe bij de horens te vatten, zoals dat heet. We zijn er nu allemaal, behalve de baron, en Gerrit Spruithof, die twee horen ook onder de verdachten." "Gerrit was die nacht toch niet hier," onderbrak Mieke hem. "Dat zegt hij. Begrijp me niet verkeerd, ik beschuldig niemand. Maar het is in deze omstandigheden niet verantwoord iemand uit te sluiten van verdenking, alleen op grond van iets dat alleen hij zelf beweert. Dus, als we Gerrit en de baron meerekenen..." "En Yvonne Maret, en mevrouw Braam," zei Stijn. "Goed, als we die dan dus ook meerekenen, dan kunnen we gerust zeggen: één van ons is de moordenaar." "Daar begint hij alweer," jammerde mevrouw Bollenberg. "Hij wil maar hebben dat wij moordenaars zijn!" "Kalm aan, tante Bol, "u weet best dat ik het zo niet bedoel. Maar zolang dit mysterie niet opgelost wordt, blijven we elkaar er op aanzien, Dat kan niet anders, de atmosfeer blijft troebel. Heus, ik zou er veel liever niet meer over beginnen, maar het moet." "Het lijkt wel of hij de detective is," smaalde tante Bol. "Jongen, laat dat nou aan de politiemensen over, die zoeken het heus wel uit. Vandaag of morgen komt die meneer Mark, en die zegt tegen jou, of tegen een ander natuurlijkt kom maar es effetjes mee, want jij hebt het gedaan." "En moeten wij daar maar passief op zitten wachten? Overigens, tegen mij zal hij dat niet zeggen, dat: kom jij maar es effetjes meet want ik heb het niet gedaan." "Dat kunnen we allemaal wel zeggen, daar hebben we niets aan," bromde Stijn. "Jij wilt niemand uitsluiten, goed, maar dan moet je jezelf ook mee blijven tellen. Kaarten op tafel, dat is het enige." "Dat is nu juist wat ik voorstellen wou. We zijn hier vanavond onder ons, geen politie er bij. Nu kan ieder van ons zijn kaarten op tafel leggen, behalve de moordenaar natuurlijk." "Het lijkt wel of je een nieuw spelletje uitlegt," zei Alma. "Dus als we iemand op een leugen betrappen, kunnen we aannemen dat hij of zij de moordenaar of de moordenares is?" vroeg Mieke. "Zo eenvoudig is het nu ook weer niet," zei Arnold op docerende toon. "Maar laten we het eens proberen. Ik zal zelf beginnen. Ik heb de inspecteur niet geheel de waarheid verteld. Ik zei bijvoorbeeld tegen hem, dat ik de val niet gehoord had. Toen ik er later goed over nadacht, kwam ik tot de conclusie, dat ik toch wel iets gehoord moet hebben, maar ik hechtte er toen geen waarde aan. Het drong niet tot mijn bewustzijn door. Ik ging kijken, omdat ik hoorde dat de anderen ook beneden waren. Ik kwam als een van de laatsten maar jullie stonden toen in de keuken te wachten. De inspecteur vindt het verdacht, dat ik beide keren, ik bedoel Zondagnacht en Maandagnacht, het eerste van allemaal in de tuin was. Hij denkt, dat ik de moord
blz 88 begaan kan hebben in de korte tijd die verliep tussen het ogenblik dat ik de tuin bereikte, en dat, waarop de anderen zich bij mij voegden. Ik zweer dat ik het niet deed. "Maar dat weten we toch Arnold," zei Mieke. Stil nou kind, laat hem nou vertellen wat hij gedaan heeft," zei tante Bol. "De inspecteur vroeg me ook nog, of ik iets gehoord had op Roberts kamer, in de loop van de avond. Ik zei dat ik me niets kon herinneren. Dat was niet geheel volgens de waarheid. Er zijn verschillende mensen bij hem in de kamer geweest, en er werd op ruzieachtige toon gesproken. Ik wil echter geen namen noemen, niet tegen de politie, en niet tegen jullie. Ik weet zelf, hoe Robert je soms irriteren kon met kleinigheden, ik ben bang dat er aan dergelijke twistgesprekken kort voor de moord te veel waarde gehecht zou worden. Nu zal ik vertellen hoe ik zeif over de kwestie denk. Het is uitgekomen, wie er in het testament vermeld zijn. Na de moord verdween het ene schilderstuk na het andere. Ik vermoed dat er in een van de doeken een nieuw testament verborgen zit, dat nadelig is voor de moordenaar. Hij nam de stukken weg, en vermoordde Robert om te voorkomen dat hij het eerste testament vernietigen zou. De ochtend na de moord verscheen Gerrit Spruithof. De nacht na de moord spookte Gerrit Spruithof in de tuin rond. zijn verklaring was absurd. Een dag later verscheen Gerrit Spruithof als spook op het balkon. Wat zocht hij? Hij probeerde langs die weg binnen te komen. Vermoedelijk had hij beide schilderstukken gestolen, in de mening, dat het testament in een van beide verborgen zat. Misschien heeft Robert zich eens een keer in die zin tegen hem uitgelaten. Gerrit heeft beide stukken opengescheurd en niets gevonden.. Nu zoekt hij door naar het testament." "Dus volgens jou mening is Gerrit de moordenaar?"zei Stijn. "Ja. Dit is voorlopig mijn theorie." "Ik heb een andere," zei Stijn. "De jouwe is ook niet zo gek, maar over het motief ben ik het niet met je eens. Op de avond voor de moord hoorde ik dat Robert en Gerrit ruzie maakten op zijn kamer. Eerder op de avond was Robert even bij mij boven geweest, hij vertelde me alles over die kwestie met Spruithof. Het bleek, dat Robert hem een groot bedrag aan geld voorgeschoten heeft voor zijn nieuwe uitvinding. Het contract en de schuldbekentenissen waren in Roberts bezit. De politie zal die stukken wel gevonden hebben, tenzij...Spruithof ze bijtijds weggenomen heeft. Die Zondagavond ging Spruithof alleen naar beneden, niemand liet hem uit. Wie kan zeggen, dat hij zich niet ergens verscholen heeft?" "Bijvoorbeeld onder een van de opklapbedden," zei Alma, "Hij kan het heel goed gedaan hebben," hervatte Stijn. "En toch... en toch geloof ik niet dat Spruithof de moordenaar is. Er zijn nog andere erfgenamen. En er zijn mensen die volop de gelegenheid hebben gehad om een schilderstuk weg te halen onder mijn neus vandaan." "Hij bedoelt dat ik het gedaan heb," zei tante Bol vergenoegd. Stijn keek haar even van opzij aan en antwoordde niet. "Ik heb ook zoveel mogelijk de waarheid gesproken tegen de politie," vervolgde hij na een ogenblik stilte, "maar er is iets dat ik verzwegen heb. Dat deed ik, om een zeker iemand te sparen. Ik liet het voorkomen, alsof
blz 89 ik niet zo precies meer wist of ik dat bewuste schilderstukje wel of niet meegenomen had naar de zaal. Dat is natuurlijk onzin. Zo verstrooid ben ik niet. Ook zei ik, dat ik het Zondagavond op mijn atelier had gebracht, en dat het op de ezel moet hebben gestaan. Dat was niet zo. het zondagavond op mijn atelier had gebracht, en dat het op de ezel moet hebben gestaan. Dat was niet zo. Ik liet het beneden, in de voorkamer. Mevrouw Bollenberg had het daar bekeken. De volgende morgen was het weg." "Waarom zou ik mijn eigen stukje nou stelen Het was toch al van mij?" "Ja, maar u wilde het zo gauw mogelijk laten verdwijnen, liefst voordat de politie gelegenheid kreeg het te bestuderen en er een aanwijzing op te vinden die voor u bezwarend was. Zegt u maar eens, waar u het stuk hebt gelaten." "Zeker opgegeten," zei tante Bol laconiek. "Wat is hij knap hè? En dat voor een schilder!" "Dit is mijn theorie," besloot Stijn kortaf. "Nou ik!" riep tante Bol haastig. "Ik heb ook een... eh.. .dinges.. " Ik weet wie het gedaan heeft. Stijn!" "Zo. En waarom zou ik het gedaan hebben?" "Omdat jij zijn oudste vriend was." "En is dat een reden om iemand te vermoorden?" "Dat zal ik je uitleggen. Robert was stinkend rijk. En jij bent zo arm als Job. En jij dacht dat jij wel van hem erven zou." "En als een soort proef op de som vermoordde ik hem even." "Nee, je dacht het niet alleen, je wist het. Hij had je zoiets wijs gemaakt. En je zat in nood." "De onzin," bromde Stijn. "Weet je waarom ze jou beschuldigt, Stijn?" vroeg Mieke. "Alleen maar omdat jij het haar gedaan hebt. Leer om leer. Zo komen we niets verder. We zitten elkaar alleen maar te beledigen en te kwetsen, we moeten ermee ophouden." "Hè ja," zuchtte tante Bol, "laten we nu eens een ander spelletje doen." "Eerst moet iedereen een beurt gehad hebben," hield Arnold vol. "Het zou niet fair zijn om nu op te houden. Bovendien is tante Bol nog niet klaar. Vertelt u nu eens over Zondagavond." "Goed. Ik heb de hele avond mensen uit zien gaan. Als ze weggaan, dan is het tante Bol voor en na, maar als ze terug komen, dan krijg ik ze niet te zien. Alma en Mieke kwamen zeggen, dat ze gingen wandelen. Robert kwam zeggen, dat hij een luchtje wou scheppen. Ik zei ik ken dat luchtje scheppen van jou. Je moet natuurlijk nog even naar Yvonne. Die zong in een of andere gelegenheid waar een net mens als ik nooit komt. Ik dacht dat hij wel na middernacht terug zou zijn, ik gaf hem de sleutel van de achterdeur. Hij zei dat hij het uit ging maken met Yvonne." "Wacht u eens even, dit is heel belangrijk. Hebt u het ook aan de inspecteur verteld?" "Dat hij het uit wou maken? Nee, ik dacht er niet aan. Ik zal het hem nog wel eens zeggen, hij komt vaak genoeg aan de deur." "Dus is Robert door de achterdeur binnengekomen, die nacht?" "Ja, en vroeger dan hij gezegd had. Hij had die vrouw zeker niet kunnen vinden. Of ze is zo kwaad geworden toen hij haar de bons gaf, dat hij meteen weer op een holletje naar huis is gerend, de arme lieverd." "Zo bang was hij anders niet uitgevallen." "Van Yvonne was hij bang. Daar zou ik staaltjes van kunnen vertellen....
blz 90 ze was gloeiend jaloers. Hij nam me vaak in vertrouwen, als hij een paar borreltjes op had." "Maar dat moet u allemaal zo gauw mogelijk aan de inspecteur vertellen ik begrijp niet dat u dat niet gedaan hebt," zei Stijn. "We kunnen Yvonne gerust onder de verdachten meetellen." "Ze was die nacht niet hier," merkte Mieke weer op. "Daar heb je haar weer," zei tante Bol. "Kindje, ze kan hem toch gevolgd zijn? Ik heb ze niet thuis horen komen, wel voetstappen gehoord. Ja, als ik geweten had dat iemand een moord van plan was dan had ik wel beter opgelet. Er waren er zoveel onderweg. Alma, en Mieke, en Stijn. O ja, Stijn kwam zeggen dat hij een paar stukjes naar zijn zaaltje brengen moest. En hem heb ik ook niet terug zien komen. Ja dat heb ik aan de inspecteur verteld hoor! Niet terug zien komen maar wel aldoor voetstappen gehoord. Allemaal door de achterdeur. Want die stond open tot twaalf uur. Toen heb ik hem op slot gedaan. De sleutel stak ik bij me. Ik draaide het slot weer open toen we de tuin in moesten om te zien wat er gebeurd was." "Dus Robert heeft zijn sleutel niet eens gebruikt?" vroeg Stijn. "Nee. Hij had hem nog in zijn zak toen hij dood was. Ik mocht hem niet terug hebben van de inspecteur." "Dat zegt niets," zei Arnold. "Dat hij de sleutel van de achterdeur in zijn zak had, bewijst nog niet dat hij die nacht niet binnen geweest is. Voor twaalf uur was de deur niet op slot. Hij kan gewoon naar binnen gegaan zijn, en naar zijn kamer, waar hij door iemand opgewacht en van het balkon gegooid werd. Het kan ook zijn, dat hij niet binnen gekomen is. In dat geval moet hij haast wel in de tuin geweest zijn, toen tante Bol de achterdeur sloot, en de moordenaar moet ook in de buurt geweest zijn. Hebt u dan helemaal niets gezien of gehoord uit de keuken vandaan, tante Bol?" "Nee jongen, niets. Het was donker en ik keek niet naar buiten." "Maar Robert moet toch gemerkt hebben, dat u sloot. Het lijkt me vreemd dat hij u niet toegeroepen heeft even te wachten." Tante Bol zuchtte. "Hè wat zeuren jullie toch. Misschien had ik de achterdeur nog niet gesloten, ik weet het niet meer. Er wordt zoveel gevraagd, ik raak ervan in de war. Ik zeg ook maar steeds dat ik de keukendeur met de sleutel open moest maken toen we naar buiten gingen, maar ik denk dat hij nog open was. Ik morrelde er in en het ging niet, maar de deur vloog toch open." "U bent aan het dazen tante Bol," stelde Arnold vast. Laten we dit onderwerp maar laten rusten, inspecteur Mark zoekt het wel uit. Misschien is het niet van belang. Hij weet er dus wel van af." "Ja, van die sleutel en de achterdeur weet hij wel af. Maar het brengt hem toch niet verder," besloot tante Bol met leedvermaak in haar stem. "Nou zal ik verder vertellen. Ik zat dus te breien, en te dommelen..." "O, nu begrijp ik waarom u niet hoorde wanneer we thuis kwamen!" riep Stijn. "Laat haar nou uitvertellen." "Als ik er goed over nadenk, dan geloof ik dat Yvonne het gedaan heeft, En als dat waar is, dan ben jij onschuldig Stijn." "Een pak van mijn hart," zei Stijn. "Nu weten we genoeg van u, tante Bol," zei Arnold. "Alleen nog dit. Hoe dacht u over Robert?" "Dat heb ik je al vaker gezegd. Hij was altijd lief voor me."
blz 91 "En jij, Stijn, hoe dacht jij over Robert?" "Een geschikte kerel, maar mijn type niet. Te veel achter vrouwen aan." "Nu alma," zei Arnold haastig, toen hij zag dat Mieke aanstalten maakte o,m haar getuigenis af te leggen. "Ik zal maar meteen beginnen iets recht te zetten," begon Alma. "Het schijnt namelijk dat een gerucht de ronde doet dat ik vroeger iets met Robert Braam te maken heb gehad. Nu, daar is niets van waar. Ik heb hem heel oppervlakkig gekend. Een vriendin van mij was erg lelijk door hem behandeld. Hij had haar gebruikt, om een ander meisje jaloers te maken. Ik waarschuwde haar, maar ze wou niet luisteren. Het maakte een eind aan onze vriendschap. Toen ze eindelijk inzag, dat ik gelijk had, was ze woedend. Ze had
haar goede naam verloren. Ik sprak hem er over aan. Hij gedroeg zich misselijk. Daarna probeerde hij me steeds te ontlopen." "U liet hem dus niet zo gauw met rust?" "Nee. Ik eiste van hem, dat hij het in orde zou maken, dat hij zich zou gedragen als een heer." "Wat verlangde je dan van hem?" vroeg Arnold, "Ik verlangde van hem, dat hij met mijn vriendin zou trouwen." "Ging u daarin niet wat te ver? Om zo'n flirtation?" "Zij had een kind." "O, dan is het wat anders." "Hoe heette uw vriendin?" vroeg Stijn ineens opmerkzaam. "O, dat doet er niets toe. Ze woont hier ver vandaan, in het buitenland. En het is lang geleden,"weerde ze af. "Ik vertel dit, omdat we nu onder ons zijn. Ik wil de politie hier niet in mengen." Mieke was bleek geworden. Ze ging naar het raam en schoof het open. "Is het beslist nodig dit alles op te halen nu Robert dood is?" vroeg ze. "Ik zal er niet over doorgaan," zei Alma. "Nog even over Zondagnacht. Ik dacht iets te horen in Roberts kamer. Maar hoe laat dat was kan ik niet zeggen, want ik heb even geslapen daarna. Ik werd weer wakker van die plof in de tuin." "Je weet dus niet, of je tegen twaalf uur iemand op het balkon gehoord hebt? En het vernielen van de latten heb je ook niet gehoord?" "Het kan zijn dat ik geslapen heb, dat zei ik toch!" zei Alma ineens geirriteerd. "In elk geval was het zoals ik het zeg. Ik ging kijken voor het raam, maar ik zag niets. Het balkon was leeg." "Logisch, hij was er af gevallen," zei tante Bol. "Vreemd," zei Alma, "dat ik enkel een plof hoorde. Als iemand van een balkon valt, geeft hij toch een schreeuw zou ik denken. En het hout moet flink gekraakt hebben." "Dit alles pleit voor de theorie, dat Robert helemaal niet op zijn balkon geweest is," merkte Arnold op. "Maar jullie hebben twee ploffen gehoorden,"zei Stijn." "Één daarvan werd veroorzaakt door de val van de kabouter, de andere door die van Robert. Dit pleit weer voor de theorie, dat hij wel van een grote hoogte gevallen moet zijn. Het ontvallen van een stenen beeld is binnen te horen maar het neervallen van een mens..." "Het kan zijn dat ik geslapen heb en wakker werd door die plof,” zei Alma op vermoeide toon. "Ik weet het me niet zo precies meer te herinneren. Mijn raam was dicht, ik ben altijd erg bang voor onweer." "Heb je in de loop van de avond geen stemmen gehoord in Roberts kamer? vroeg Arnold. "Er moeten verschillende bezoekers geweest zijn." "Ik heb niets gehoord, moet ik nog eens herhalen dat ik sliep?" "En wie is volgens jou de moordenaar?" "Ik weet het niet. In elk geval één van de mannen. Wie kan me niet schelen." blz 92 "Nu ik," zei Mieke kortaf, maar Arnold kwam er haastig tussen: "Loek wou iets zeggen. Begin maar meisje." Loek kreeg een kleur, ze speelde met haar armband, en liet toen haar vingers een voor een kraken, wat tante Bol koude rillingen bezorgde. Eindelijk begon ze hees: "Ik hoorde gegil en geren, ik schrok me naar. Ik rende naar beneden, en had geen idee wat er gebeurd kon zijn. Ik vond hem zo'n aardige man, zo knap, net een filmster...." "En wie heeft het volgens jou gedaan?" vroeg Arnold vriendelijk. "O, dat zou ik nooit durven zeggen, ik weet er heus niets van!" "En ik zat te lezen, toen ik die plof hoorde," viel Mieke Loek haastig in de rede, v66r Arnold het haar beletten kon. "Er is geen enkele reden, waarom ik ook niet mijn kaarten op tafel leggen zou, als al de anderen het doen," zei ze met een boze blik in Arnolds richting. "De rest weet je. Beneden liep ik tegen tante Bol op, en we gingen door het keukenraam kijken. Hoe ik over hem denk, dat weet je ook. Ik had me in hem vergist. We zijn verschillende keren samen uit geweest, hij gedroeg zich correct. Daarna probeerde hij mij te versieren, altijd complimentjes, bedekte toespelingen over samen door het leven gaan en zo wat meer. O nee, ik was niet verliefd op hem, als iemand van jullie dat soms denken mocht. Misschien zou ik
het wel geworden zijn als... als me de ogen niet geopend waren. Ik was woest, orndat hij zich beter voor had gedaan dan hij in werkelijkheid was. O, hij kon zo mooi praten. Als je hem hoorde was hij de trouwste, degelijkste man die er bestond. En ondertussen.... Ik was blij dat ik er niet ingelopen was. Daarna maakte ik een scene. Het was overdreven van me, dat zie ik nu achteraf wel in, we waren tenslotte helemaal niet verloofd of zo. Maar ik vind het ellendig, dat die ene ruzie nu zo opgeschroefd wordt alsof er ik weet niet wat achter steekt, alsof ik hem daarvoor vermoord zou hebben!" Haar stem klonk schril en overspannen. "Dat denken we helemaal niet," suste Arnold. "Ik dacht dat je hiervan nu wel overtuigd zou zijn. En ik had het je willen besparen om weer over die ruzie te moeten praten, maar je wou het zelf." "Jij denkt het misschien niet, maar een van de anderen wel!" "Niemand denkt het," zei Arnold weer. "Het was jouw idee om alles uit te gaan rafelen," zei ze boos. "Tante Bol heeft gelijk, het lijkt wel of jij de detective bent. Laat het speuren alsjeblieft aan de bevoegde instanties over!" "Als jij het liever wilt, zal ik er mee ophouden," zei Arnold rustig. "Ik wist niet dat het je zo op zou winden. Ik wens niets anders dan de waarheid te onthullen, de atmosfeer te zuiveren. Maar goed, we praten er niet meer over. Het ellendige is: uit onze getuigenissen blijkt, dat niemand het gedaan heeft. En toch moet een van ons gelogen hebben." "Ja, een van ons," zuchtte tante Bol. "Maar wie zou die arme schat nou hebben willen vermoorden?" 7 "Wie van hun zou die ellendeling toch vermoord hebben?" vroeg inspecteur Mark diezelfde avond aan zijn vrouw Mies. Hij had een hele tijd zitten turen op een lijst met namen en aantekeningen. "Niemand heeft een sterk
blz 93 motief, maar iedereen kan het gedaan hebben. Neem nu bijvoorbeeld die mevrouw Bollenberg. Ze doet zo naïef en onnozel, maar is ze het ook?" "Hoe denken de anderen over haar?" vroeg Mies. "De een vindt haar wel geschikt, maar laatig. De ander vindt haar vervelend, maar goed voor haar werk. Een derde klaagt dat ze niks uitvoert en dat nichtje voor al het werk op laat draaien. Weer een ander loopt met haar weg. Nee, daar wordt je niet wijzer van. Maar... ze is een van de erfgenamen. Om even daarvan uit te gaan: Roberts vrouw erft, en mevrouw Bollenberg, en Gerrit Spruithof, die beide laatste voor betrekkelijk kleine legaatjes." "Dus die hebben alle drie een motief?" "Zeker. Als er tenminste geen ander testament van latere datum gevonden wordt. Sommigen schijnen er naar te zoeken. Ik heb de indruk, dat de overledene erop gezinspeeld heeft tegen verschillende mensen, waarschijnlijk om ze te plagen. Maar zeker is dat niet. Als er iets gevonden wordt, dan krijgen we misschien wel met een heel andere erfgenaam te doen. Het vermogen is groot genoeg. Bovendien hoorde ik van die schilder, dat Robert en Gerrit die Zondagavond ruzie hadden, het ging over geld. Ik heb dat zaakje eens nagegaan. Onder de papieren van het slachtoffer bevonden zich inderdaad enkele schuldbekentenissen, de grootste tot een bedrag van tweeduizend gulden, alle getekend door Gerrit Spruithof." "Is tweeduizend gulden genoeg om er iemand voor te vermoorden?" "In bepaalde omstandigheden wel. Stel dat hij het geld opgemaakt heeft, en dat die uitvinding een verzinsel van hem was. Dan liep hij gevaar aangeklaagd te worden wegens oplichterij!" "Robert was immers zijn vriend? Zou die hem werkelijk aangeklaagd hebben? Die paar duizend gulden miste hij niet, hij was immers rijk." "Echte vrienden waren zij niet. Gerrit had zich wat opgedrongen, begreep ik wel. En ik heb een vermoeden dat Robert hem Zondagavond op zijn kamer dreigde met rechtsvervolging." "Maar Robert liet hem toch iets na?" "Ja, waarom hij dat gedaan heeft weet ik niet. Misschien zag hij werkelijk iets in die uitvindingen van Spruithof. Als hij niet vermoord was die nacht, zou hij zijn testament waarschijnlijk veranderd hebben na die woordenwisseling, ten nadele van Spruithof.""Ja, dan waren hem de ogen wel geopend.. Dat testament dateert natuurlijk van voor de tijd dat hij in Spruithof een oplichter begon te zien " zei Mies. "Juist. En daarom bestaat er toch een kans, dat hij al een nieuw gemaakt had." dat is niet gevonden," zei Mies. "Waar kan het zijn?" Er zijn twee schilderstukken zoek geraakt sinds Zondag." Mies keek haar man met wijd opengesperde ogen aan. "Daar heb je het! Dat is de oplossing!" "Niet zo hard van stanel lopen! Het is maar een vermoeden. Het testament, dat bij de notaris ligt, is niet ingetrokken. Als er geen ander gevonden wordt van latere datum, dan blijft het van kracht." Mies liet zich niet van haar chapiter afbrengen. "Hij heeft waarschijnli een nieuw testament gemaakt. Daarin komt Gerrit Spruithof niet meer
blz 94 voor. Robert verborg het in dat schilderij." "Waarom?" vroeg Mark. "Dat weet ik niet. Hij verborg het. Gerrit kwam er achter, en nam het stukje weg. Hij werd betrapt door Robert...sloeg hem neer....gooide hem van het balkon....maakte het hek kapot veegde de vingerafdrukken weg, en in de algemene verwarring die toen ontstond kon hij gemakkelijk ontsnappen om de volgende morgen pas terug te komen alsof hij nergens van wist." "Wel ja: sloeg hem neer, gooide hem van het balkon! Toe maar! Gerrit Spruithof is tenger en slap, Robert was een athletische figuur! Maar zelfs als het zo gebeurd kon zijn, dan is daarmee de omgevallen kabouter nog niet verklaard. Gerrit had toch niet ongemerkt als eerste beneden kunnen komen, tenzij... tenzij hij langs de gevel geklommen was. Hij zou dat dan wel heel vlug gedaan moeten hebben. Op de gevel zijn geen sporen gevonden van een dergelijke klimpartij. Maar laten we aannemen dat hij het hem geleverd heeft om binnen een paar minuten tijd naar beneden te klimmen langs de regenpijp en het onderste balkon, zonder een enkel spoor na te latent het lijk te verslepen, de kabouter om te gooien, en te verdwijnen voor Arnold Beekman de tuin in kwam. Dat zou wel een buitengewone prestatie zijn." "Dat geef ik toe, zoals jij het voorstelt lijkt het heel onwaarschijnlijk, hoewel iemand in heftige gemoedsbeweging soms wonderen verricht. Maar misschien is hij niet beneden geweest. Robert kan in zijn val het beeld omgestoten hebben." "Om zich daarna naar het straatje te verslepen? Nee, dat is onmogelijk." "Maar als Gerrit nu eens niet naar boven is gegaan, en Robert beneden opgewacht heeft, en hem daar heeft neergeslagen?" "Dat is heel goed mogelijk. Maar hoe en wanneer heeft hij dan het balkon beschadigd en de vingerafdrukken verwijderd? Bovendien, als we er van uitgaan, dat Robert beneden in de tuin aangevallen is, dan kan iedereen het op deze manier gedaan hebben." "Je zei dat de keukendeur op slot was, en de sleutel in Roberts zak." "Dat de keukendeur op slot was weten we alleen van mevrouw Bollenberg en die verandert nogal eens van mening. En sleutels waren er volop." "Dus je denkt dat Robert helemaal niet meer binnen is geweest die Zondagnacht?" "Dat lijkt me het meest waarschijnlijk, hoewel ik er nog geen overtuigend bewijs van heb." "Dat had je me eerder moeten vertellen. Nu kloppen mijn theorieën geen van allen meer. Maar....dat beeld kan ook door de anderen in de verwarring omgestoten zijn." "Dan zou Arnold Beekman dat gedaan moeten hebben," zei Mark. "Hij was er het eerst. Alleen van hem weten we, dat het beeld toen al omver lag. De anderen kunnen het van het keukenraam uit niet gezien hebben, ik heb me daarvan diezelfde nacht nog overtuigd." "Dus dan zal Arnold Beekman de moordenaar wel zijn." "Waarom?" "Hij is er een klein poosje alleen geweest. De anderen konden uit het keukenraam niet goed zien wat hij deed. Hij kan er van alles veranderd hebben zonder dat iemand het merkte."
blz 95 "Om het op een ongeluk te laten lijken hè?" zei Mark. "En waarom haast hij zich dan om te vertellen dat er iets niet klopt, dat het geen ongeluk kon zijn? Volgens de anderen was hij het, die het eerst over moord begon te spreken." "En als hij nu eens gezien heeft, dat hij de sporen van zijn misdaad niet voldoende uit had kunnen wissen, en dat er dus veel kans bestond dat één van de anderen op dat idee zou komen? Dan kon hij de verdenking mooi van zich afschuiven door er het eerst over te beginnen. Als zijn opzet het op een ongeluk te laten lijken goed geslaagd was, dan zou hij er vast niet over gesproken hebben." "Niet gek geredeneerd, vrouwtje, Ik zal dit onderzoeken." Mark maakte een korte aantekening onder de naam van Arnold Beekman: informeren bij dokter Sloot. "Maar het motief? En hoe kan hij in die korte tijd alles gearrangeerd hebben?" "Misschien is Robert Braam toch boven geweest, en naar beneden gevallen. Arnold had van te voren het hek onklaar gemaakt. Hij verwachtte, dat Robert er op zou gaan zitten, kort nadat hij thuis gekomen was. Hij stond beneden in de tuin te wachten tot Robert viel." "Hoe wist hij dan, dat Robert daar juist op die tijd zou gaan zitten?" "Misschien deed hij dat elke nacht om die tijd." "Niet zo erg waarschijnlijk. Bovendien waren er geen vingerafdrukken op het hek." "Het kan zijn, dat Arnold achteraf bedacht, dat hij zijn eigen vingerafdrukken, die ontstaan waren toen hij het hek beschadigde, niet weggeveegd had. Hij deed dit alsnog, nadat Robert gevallen vas." "Hij kan daar nauwelijks gelegenheid toe gehad hebben," zei Mark. "Al heel kort na de misdaad waren wij aanwezig. Ik sloot de deur van Roberts kamer af." "Je vertelde, dat die uitvinder, Gerrit Spruithof, vanmiddag aangetoond heeft dat het balkon te bereiken was via de kamer van Alma de Hoog." "Dat is waar. Op die manier kunnen sporen van het balkon verwijderd zijn. Maar ik zeg nogmaals: hij kan er niet veel tijd voor gehad hebben. Het balkon is diezelfde nacht nog onderzocht. Je ziet, zo heel veel gelegenheid heeft ook deze verdachte niet gehad. Als motief zou ik alleen aan kunnen voeren, dat Robert en Arnold beiden op hetzelfde meisje, namelijk Mieke Reling, verliefd waren. En Robert had meer kans. Hij was brillant. Arnold is heel ernstig, bijna saai, en hij heeft zijn uiterlijk niet mee." "0, dat is heus wel sterk genoeg als motief voor moord, vind je niet?" "Misschien. En ditzelfde zou ik kunnen aanvoeren voor die schilder, Stijn van Zomeren." "Is Mieke zo'n schoonheid? Iedereen in huis schijnt verliefd op haar te worden." "Een schoonheid zou ik haar niet direct noemen. maar het is een bijzonder aantrekkelijk meisje om te zien. En er gaat iets van haar uit, warmte, en hartelijkheid, ze leeft zo mee met de mensen. Ik geloof dat ze een innemend karakter heeft." "Tjonge, wat een lof. Het lijkt wel of jij het ook al te pakken hebt." "Nou, pas maar op!" lachte Mark. "Maar om op Stijn van Zomeren terug te komen, of die verliefd is op Mieke of niet, dat zou ik wel eens willen weten. In elk geval interesseert Mieke zich wel voor hem. Stijn is iemand die zich niet gemakkelijk uit, hij is nors en stug
blz 96
in zijn manier van doen. Maar ik heb toch wel gemerkt, dat hij Mieke graag mag." "Ik dacht dat je verteld had dat hij nog steeds om zijn gestorven vrouw treurde?" "In zekere zin wel. Ze schijnt hem aangemoedigd en geinspireerd te hebben. Je weet dat zijn beste werk dateert uit de tijd, dat zij nog leefde. Na haar dood had hij een inzinking, wat zijn werk betreft. Hoewel hij nu kort geleden toch weer iets heel goeds gemaakt heeft, een landschapje, het hangt on de tentoonstelling. Het trok erg de aandacht." "Dus nu begint zijn werk weer vooruit te gaan, hè?" "Dat stukje is ongetwijfeld beter dan wat hij de laatste tijd gemaakt heeft," gaf Mark toe. "Hij schijnt zich te herstellen, maar is toch nog niet over de impasse heen. Hij maakt goede en minder goede stukken, door elkaar. Een onevenwichtig kunstenaar." "Zou het niet een kwestie van inspiratie kunnen zijn? En zou je ook niet denken, dat hij altijd een vrouw nodig heeft om iets goeds te kunnen presteren? Zou Mieke een stimulerende invloed op zijn scheppingsvermogen uitoefenen?" "Dat is heel goed mogelijk, maar ik ben er niet van overtuigd. Die Arnold Beekman maakt meer werk van haar. Hij doet geen moeite om zijn gevoelens te verbergen." "Dat is ook wel iemand die zich overal mee bemoeit he?" "hij schijnt zich hevig te interesseren voor de oplossing van het geval. Hij loopt iedereen in huis achterna met zijn gevraag. En hij krijgt er misschien wel meer uit dan ik. Hij kent die mensen beter, en hij weet hoe hij ze aanpakken moet." "Dat weet jij anders ook altijd heel goed, Jo." "Ik heb ze nu allemaal enige keren ondervraagd, officieel en ook ongemerkt als ze in hun gewone doen waren. Zo in de vorm van een praatje. Ik weet hoe ze over Robert denken, en ik weet hoe Robert over hen dacht." "Wat zeg je me nou?" "Ik ondervroeg Yvonne Maret, zijn ex-geliefde." "Was het dan al uit toen hij stierf? Je dacht toch eerst...." "Later ontdekte ik, dat hij haar afgedankt had, kort voor zijn dood. Hij scheen heel erg op Mieke gesteld te zijn. Maar Mieke heeft juist vlak voor zijn dood de indruk gekregen, dat hij haar voor de gek hield. Ik vraag me af, of dat zo is. Het kan best zijn, dat hij het ernstig met haar meende, deze keer, en van plan was zijn leven te beteren. Misschien wou hij voor geed een streep zetten onder zijn verleden. Maar daarmee begon hij wel wet erg laat." "Zou hij dat niet elke keer van plan zijn geweest, als hij weer eens een aardig meisje ontmoette?" "Het kan zijn. Maar we waren nog niet klaar met Stijn van Zomeren, die schilder. Er schijnt iets geweest te zijn tussen zijn overleden vrouw Betty Havers, en Robert Braam." "Dat moet dan toch wel heel lang geleden geweest zijn," zei Mies. "Hoe ben je daar achter gekomen?" "Heel eenvoudig. Bij dat pakje brieven, dat ik in Roberts bureau vond, was er ook een van haar. Niet bepaald wat je noemt een minnebrief,
blz 97 maar de inhoud was toch wel vertrouwelijk. Er blijkt in elk geval uit, dat ze elkaar goed gekend hebben. Van Zomeren gaf eerst niet toe, maar toen ik hem die brief liet lezen, vertelde hij me, dat hij echt niet geweten had dat die twee zo met elkaar bevriend waren geweest." "Gemeen van je, om hem die brief te laten lezen. Het kan de nagedachtenis aan zijn vrouw voor hem bezoedeld hebben." "Ik moet wel eens vaker gemeen zijn in mijn beroep, om achter de waarheid te komen. En vergeet niet, dat hij de moordenaar kan blijken te zijn. Wacht, ik zal je die brief eens voorlezen, er staat heus niet veel bijzonders in.." Mark zocht even tussen een stapeltje brieven, en haalde er één uit te voorschijn. Hij vouwde hem open, en las: "Beste Robert. Waarom ben je gister niet geweest? Ik heb op je gewacht. Morgen gaat Stijn op reis om te proberen iets te verkopen. Ik hoop dat je dan nog even aankomt. Jij bent de enige, die ook mijn werk au serieux neemt, Stijn doet zo kleinerend over mijn geklodder. Als het je werkelijk ernst is, dat je iets van me kopen wilt, vind ik het fijn. Maar doe het alsjeblieft niet uit medelijden, want dan verkoop ik liever niets. Je Netty." "O, maar dat is toch geen minnebrief?" zei Mies. "Teleurgesteld?" "Nee, maar ik begrijp niet wat je hieruit op zou kunnen maken. Er is toch geen aanleiding in voor Stijn om zo jaloers te worden?" "Stijn van Zomeren is overgevoelig en opvliegend. Hij tracht die eigenschappen te verbergen onder een norse houding. Robert zal hem wel getreiterd hebben, die had wel iets van een sadist stel ik me voor, En bovendien blijkt uit deze brief dat zijn vrouw geheimen voor hem had, ze deed dit blijkbaar achter zijn rug om." "Als het waar is, dat Stijn van Zomeren veel om Mieke geeft," zei Mies, "dan moest hij wel erg op Robert gebeten zijn. Eerst met zijn vrouw, nu weer met het meisje waar hij in stilte van houdt..." "Als dat laatste tenminste waar is, dat moet ik nog onderzoeken. Over Mieke Reling. Ze heeft op Zondagmiddag, dus kort voor de moord, een scene gemaakt tegen Robert Braam. Eerst wou ze me niet vertellen waarover het ging. Later praatte ze er zo openhartig over, dat het hele geval me minder verdacht voorkwam." "Vertelde ze alles uit zichtzelf?" "Dat niet. Ik begon met te doen, of ik er haast alles van of wist." "Leugenaar!" "Niet helemaal. Ik was er immers al achter gekomen, dat Robert getrouwd was. De rest kon ik wel raden." "Hoe dan? Je wist toch niet dat er iets gaande was tussen Robert en Mieke?" "Dat kon ik juist gemakkelijk raden. De andere getuigen zwegen er zo opvallend over, zeker om haar te sparen, ze is nogal geliefd onder de huisgenoten, zelfs onder de vrouwelijke. Maar mevrouw Bollenberg
blz 98 sloeg door." "Als ze werkelijk niet echt verliefd op hem was, zoals ze beweert, dan lijkt het me vreemd dat ze zich zo hevig opwond toen ze ontdekte dat hij vrouw en kinderen had," merkte Mies op. "Het is een meisje met temperament, en ze is driftig. Ze wond zich op over de manier, waarop hij zijn vrouw behandeld had, en over zijn schijnheiligheid tegenover haarzelf. Alles bij elkaar toch nog geen reden om hem te vermoorden." "Nee, dat is zo, En bovendien: Als ze dat had willen doen, dan zou ze toch niet zo dom zijn haar plan uit te voeren kort na die ruzie in de tuin, waar iedereen getuige van was geweest," zei Mies. "Er bestaat nog wel de mogelijkheid, waarmee we trouwens bij elk van de verdachten rekening moeten houden, dat ze liegt." "Hoe bedoel je?" "Dat haar ruzie met Robert geen gevolg was van zedelijke verontwaardeging, maar eenvoudig van jaloezie. Ik heb niet veel nieuws uit de vrouw van Braam kunnen krijgen, maar het is heel goed mogelijk, dat die haar verteld heeft over Yvonne." "Acht je dat meisje in staat tot een "crime passionel?" "Zeer zeker. Het kind heeft temperament, dat moet je niet uitvlakken." "Er is toch nog een ander meisje in huis, Alma?" "Ja, Alma de Hoog. Ze woont er nog pas kort, maar dat zegt niets. Ik ben te weten gekomen, dat ze Robert al eerder kende, in het begin dacht ik zelfs dat ze een verhouding met hem had gehad." "Is het daar wel een type voor?" "Nee, en dat bracht me juist aan het twijfelen. Een van de rechercheurs heeft uitgezocht wie haar familie en vroegere kennissen waren. Hij is te weten gekomen, dat haar ouders dood zijn. Haar enige zuster is naar het buitenland vertrokken. Sommigen wisten te vertellen, dat ze een baby bij zich had. Verder is er niets over bekend." "Waarom denk jij dan dat er iets achter steekt?" "Omdat Alma aanvankelijk verzweeg, dat ze Robert kende. Toen ik haar ondervroeg, deed ze of ze hem pas voor het eerst ontmoette in dit pension. Mar ze versprak zich. Ze zei iets over zijn karakter en gewoontes. Daarom heb ik haar verleden zo nauwkeurig na laten gaan. Ze moet hem vrij goed gekend hebben. Waarom hield ze zich dan alsof ze hem nooit eerder gezien had? Ik vermoed, dat ze hem geprest heeft haar zuster te trouwen. Ze gaf dit niet gauw op. Bovendien is er een brief van haar." "Alweer brieven. Gemeen van die Robert, om ze te bewaren." "Hij kon niet weten, dat hij vermoord zou worden, en dat ik in die brieven snuffelen zou." "En ze aan mij voorlezen." "Ik weet dat jij zo gesloten bent als een bus. Anders zou ik het er nooit op wagen." "Brieven kunnen altijd in verkeerde handen komen. Hij had ze moeten vernietigen." "Ik ben blij dat hij dat niet gedaan heeft. Piéteit was trouwens iets waar hij zich niet mee ophield. Misschien dacht hij zelfs aan chantagemogelijkheden." "Hij had toch geld genoeg?" "Er bestaan andere waarden dan geld."
blz 99 "Die brief van Alma geldt dus als bewijs?" "Alleen als bewijs, dat er een zekere connectie heeft bestaan tussen Robert en haar. Hoe de verhouding precies was, moet ik nog uit zien te vinden. In de brief staan verwijten en bedreigingen. Mogelijk is het geen toeval, dat ze haar intrek nam in het pension waar hij woonde. Ik zal je deze brief ook even laten horen: "Robert Braam, ik heb je gewaarschuwd, en je weet op welke manier ik me wreken kan. Ik raad je aan je niet te vertonen in mijn omgeving want dan zouden er dingen kunnen gebeuren die heel onaangenaam zijn voor ons allebei. Toch geef ik je nog een kans. Ik wacht tot de zomervacantie, Als je je dan nog niet bedacht hebt, zal ik mijn maatregelen nemen om je te dwingen. Alma." "Alleen maar Alma? Weet je wel zeker dat die brief van Alma de Hoog afkomstig is?" "Ik heb het handschrift vergeleken." "Ze was dus woedend en bedreigde hem," resumeerde Mies, "Ze waarschuwt hem, zich niet in haar omgeving te vertonen," zei Mark, "En toch vervolgt ze hem overal. Wat kan ze van plan geweest zijn?" "Hoor eens Jo, als een man je zelf of je zuster heeft laten zitten, dan ben je nijdig, goed, maar loop je hem dan achterna om hem meteen maar het raam uit te gooien of zo?" "Jij niet," lachte Mark. "Ik heb daarvan geen persoonlijke ervaringen, gelukkig, " zei Mies gepikeerd. "Vergeet niet, dat haar zuster een kind van hem had, vermoedelijk. Dit is een ernstig geval. Die zuster was bijna tien jaar jonger dan Alma, zij zal zich dus verantwoordelijk gevoeld hebben voor het meisje. Er zijn vrouwen," vervolgde hij ernstig, " die zich er boven weten te stellen. En er zijn vrouwen, die gaan denken aan wraak, en zelfs aan moord. Maar dan blijft het bij danken. Onder deze groep vrouwen zijn er heel enkele, bij wie de wraakgedachten groeien tot een obsessie, in zo'n geval kan de gedachte in daad overgaan." "Denk je, dat Alma de Hoog tot die enkelen behoort?" "Ik weet het niet. Als ik haar zo in haar gewone doen observeer, zou ik zeggen van niet. Ze maakt de indruk van iemand die zakelijk is, en nuchter redeneert. Maar zodra ik haar ondervraag wordt ze nerveus, ze hakkelt en spreekt zichzelf voortdurend tegen." "Wat concludeer je daaruit?" "Als ze het niet gedaan heeft, dan is ze het toch wel van plan geweest. Misschien heeft ze zelfs wel voorbereidingen getroffen. Toen ze hoorde dat Robert dood was gevallen, gaf dit haar een gevoel van opluchting. Toen ze hoorde, dat het geen ongeluk was maar moord, bezorgde haar dit een gevoel van hevige angst. De angst, dat zij ervan beschuldigd zou worden, en dat.ze haar onschuld niet zou kunnen bewijzen. Het kan ook zijn, dat ze werkelijk schuldig is, of medeplichtig. Een feit is het, dat ze voortdurend liegt. Ze liegt over haar bevindingen van Zondagnacht. Ze liegt over haar verleden. Ze verzwijgt haar connectie met Robert."
blz 100 "Dan blijft er niet veel goeds van haar over." "Nee, niet veel. Ze interesseert zich ook erg voor het verdwenen testament. Ik vermoed, dat zij verwachtte dat haar zuster iets toegewezen zou krijgen. Ze kon hem er niet toe bewegen het meisje te trouwen, maar een geldsom zal Alma dan toch in elk geval wel van hem geeist hebben." "Je vindt haar dus wel heel verdacht?" "Niet erger dan de meeste anderen. Dan hebben we verder nog Loek Boon." "Die heeft geen enkel motief, hè?" zei Mies. "En dan bovendien, zo'n kind nog." "Zeg dat niet te gauw. Ik vond op haar kamertje een foto van Robert. Maar ik hecht er niet al te veel waarde aan. Als hij notitie van haar genomen had, was het de andere huisgenoten wel opgevallen." "Misschien juist omdat hij geen notitie van haar nam?" "Dat is wel wat ver gezocht, niet? Maar goed, ze staat op de lijst, net als alle anderen." "Nu hebben we ze allemaal gehad, behalve de baron, die moeten we niet vergeten," merkte Mies op. "Maar die heeft ook geen motief hè?" "Om te beginnen is hij helemaal geen baron. Ik heb zijn antecedenten grondig nagegaan. Zijn vrouw, die jaren geleden gestorven is, was een geboren freule. Dat zal hem naar het hoofd gestegen zijn. Of misschien nam hij die titel aan voor haar plezier, en kon hij er later geen afstand meer van doen. Zijn naam is niet Harenfelt maar Haringveld. Ik vermoed dat mevrouw Bollenberg hiervan op de hoogte is, want ik hoorde een keer toevallig dat zij hem bij die kaatste naam aansprak. Ik dacht toen dat het slordigheid van haar was. Een speciaal motief weet ik voor hem niet te bedenken. Maar hij is een soort zenuwlijder. Hij koestert grieven tegen alle huisgenoten. Hij windt zich hevig op als zijn rust verstoord wordt. Zijn kamer ligt vlak onder die van het slachtoffer. Hij kan wel lawaai gehoord hebben, en in een aanval van razernij hebben gehandeld. Hoewel de moord daarvoor te weloverlegd gepleegd schijnt te zijn. En ik veronderstel dat hij in een dergelijke gemoedsbeweging ook niet zo zacht en ongemerkt terug had kunnen komen op zijn kamer." Misschien was hij niet in zijn kamer, maar bijvoorbeeld verborgen in de tuin of in de schuur.” "Ja, maar dat bleek nergens uit. Hij had geen modder aan zijn schoenen. Maar er klopt iets niet. Hij beweerde eerst door alles heen geslapen te hebben, hij had een slaapmiddel ingenomen zei hij, maar verschillende getuigen hoorden hem : stilte! schreeuwen, toen allen naar beneden renden. Hij sliep dus helemaal niet. Waarom probeerde hij mij dat dan eerst wijs te maken? Nu eens doet hij of hij nergens iets van af weet, dan weer krijg ik de indruk dat hij op zijn balkon gestaan moet hebben, en dat hij weet hoe Robert Braam stierf. Als ik hem daarover uithoren wil, doet hij weer of hij geslapen heeft. Wat steekt hier achter? Weet hij iets? En zo ja, waarom wil hij het me niet vertellen? Maar behalve de baron en Alma is er nog iemand, die liegt. Hoe, en waarom, dat moet ik nog uitzoeken." "En wie is dat dan?" vroeg Mies in grote spanning. "Dat zeg ik liever nog niet. Ik moet eerst zekerheid hebben." "Hè, wat flauw, anders vertel je me altijd alles, en je weet dat ik zwijgen kan, dat heb je zelf gezegd!" "Toch wacht ik er nog mee," hield Mark vol, "anders praten we samen
blz 101 naar een bepaalde conclusie toe, en ik moet vóór alles objectief blijven." DONDERDAG. 1 Inspecteur Mark was al vroeg op zijn bureau aanwezig, hij bestudeerde de dossiers over de lopende moordzaak. De uitslag van de sectie was: schedel ingeslagen met hard puntig voorwerp. De detectives, die het terrein onderzocht hadden, vonden in de sloot achter de tuin een steen, waaraan een eind touw gebonden was, en die mogelijk als wapen gebruikt kon zijn. Maar hij vertoonde geen bloedsporen.De stenen kabouter wel: de punt van zijn rode muts was vrij duidelijk bebloed. Hierdoor kreeg Mark een heel ander inzicht in de manier, waarop Robert Braam vermoord was geworden. De kabouter moet over het slachtoffer heen gevallen en hem op het achterhoofd getroffen hebben, dacht hij. Maar hij lag achterover toen hij gevonden werd! Dus moet de moordenaar in de tuin geweest zijn, even voor Arnold Beekman het slachtoffer vond, tenzij Beekman het zelf gedaan heeft. Dit laatste is niet erg waarschijnlijk, de anderen kwamen hem zo gauw achterna, hij kan het lijk nauwelijks in die korte tijd kan hebben om gedraaid, en hij zou de kabouter eerst ook nog van hem afgewenteld moeten hebben! Er bestaat nu bijna geen twijfel meer over de wijze waarop het slachtoffer vermoord is, we kunnen de mogelijkheid, dat hij van het balkon gevallen zou zijn nu wel uitschakelen. De moordenaar heeft dus beneden in de tuin in het donker het slachtoffer aangevallen.... door de tuinkabouter tegen hem aan te gooien? Zeer onwaarschijnlijk. Toch een ongeluk? Ook niet aannemelijk op deze manier. De enige oplossing is dan: de moordenaar sloeg zijn slachtoffer bewusteloos door die steen aan het touw tegen zijn achterhoofd te slingeren. Het slachtoffer viel voorover, niet dood, maar bedwelmd door de slag. Zijn pijp viel naast hem neer. Voor deze aanval was niet buitengewoon veel kracht nodig, een vrouw had het ook kunnen doen. Vermoedelijk heeft Braam argeloos staan roken, in de buurt van het beeld, met zijn gezicht naar het huis toegekeerd. Then hij dus bewusteloos voorover op de grond lag in het perk, heeft de moordenaar de tuinkabouter omvergestoten, zo, dat de iets omgebogen punt van de stenen muts op het achterhoofd terecht kwam. Het beeld doodde Robert Braam. Was het mogelijk dit alles uit te voeren in de donkere tuin? Ja, de moordenaar kan al geruime tijd daar verborgen zijn geweest, zijn ogen waren gewend aan de duisternis. Hij zal, bij het flauwe schijnsel van een paar verlichte ramen van het huis genoeg hebben kunnen onderscheiden, om Robert Braam, die niets vermoedde, en rustig een pijp stond te roken, een harde slag op het achterhoofd te geven, en daarna de tuinkabouter op zijn hoofd te laten neer
blz 102 komen. Dat beeld is heel zwaar en massief. Op die manier kan de dodelijke wond best toegebracht zijn. Eens kijken hoe het precies in zijn werk ging: na de slag met de steen viel Braam bewusteloos neer in het zachte bloemenperk. Deze val was waarschijnlijk in het huis niet te horen. De val van de stenen dwerg op het hoofd zal wel een klap gegeven hebben. Dit was het eerste geluid, dat binnen gehoord werd. De moordenaar schrok hiervan. Hij wierp de kabouter omhoog, deed dit te haastig, en met te veel kracht, zodat het ding omviel in de tegenovergestelde richting. Tweede klap! Daarna had hij nog net de tijd om het slachtoffer om te draaien, en een klein eindje te verschuiven, zodat men de indruk krijgen kon, dat de hoofdwond veroorzaakt was door een val van het balkon, dat hij van tevoren al beschadigd had om die val aannemelijk te maken. Zo oppervlakkig beschouwd leek alles goed in elkaar te zitten, maar de dader maakte fouten door tijdnood. Zijn grootste misrekening was, dat de val van het beeld zo'n lawaai had gemaakt, waardoor de mensen in huis gealarmeerd werden, en waardoor die snelle toeloop ontstond. Dit stuurde zijn plannen in de war, en de tijd ontbrak hem om zijn werk of te maken. Daardoor kon hij de modder en de grassprieten, die aan het achterhoofd in de wond waren blijven kleven, niet meer verwijderen. Zijn fout was, dat hij het lijk eerst omdraaide, en daarna verschoof. Als hij dit in omgekeerde volgorde gedaan had, zou het waarschijnlijk niemand opgevallen zijn, dat het slachtoffer eerst ergens alders gelegen had, de politie zou er dan niet in gemengd zijn, en het zou in de krant zijn vermeld als een noodlottig ongeval. Als alles hem meegelopen was, zou men pas de volgende morgen ontdekt hebben dat Robert Braam van zijn balkon gevallen was, en niemand zou ook maar een ogenblik aan een misdaad gedacht hebben. Maar, ondankt alle fouten, die hij of zij maakte, weten we nog steeds niet met zekerheid wie het gedaan heeft. Hoewel... ik heb een vermoeden....als... Jammer dat het onderzoek van de voetsporen zo weinig opgeleverd heeft. Er hebben te veel mensen rondgelopen die nacht. Een ding staat vast: er lopen voetsporen langs de zijkant van het huis, dus van de voortuin naar de achtertuin. Deze gaan alle in dezelfde richting, behalve één stel, en dat zijn die van Gerrit Spruithof. Dit bewijst echter niets, want hij is de volgende morgen gekomen, en hij is die nacht weer aan het "speuren". geweest, hij loopt schijnbaar in en uit en gaat vaak langs die weg naar buiten. Bovendien zijn verschillende mensen Zondagavond thuis gekomen langs die weg. Maar.... als de moord bedreven is zoals ik nu vastgesteld heb, dan kan iedere bewoner van de Spar het gedaan hebben, zowel degenen die uitgingen, en door de achterdeur terugkwamen, als degenen die thuis gebleven zijn. Iedereen kon ongemerkt in de tuin komen, om zich daar te verbergen tot Robert thuis komen zou. Toch nog eens nagaan wie van de mensen, behalve mevrouw Bollenberg, wist, dat hij laat zou zijn en door de tuin zou gaan.
2 Inspecteur Mark vulde zijn rapport aan, en las alles nog eens
blz 103 aandachtig over. Juist was hij hiermee klaar, toen er werd geklopt. Gerrit Spruithof kwam binnen. "Goeden morgen, meneer Spruithof, ja, ik verwachtte u om deze tijd. U weet zeker wel wat de redenen zijn waarom ik u hier liet komen?" "O ja, meneer, er zijn zeer dringende redenen. Ik kan niet met een andere schrijven. Ziet u, mijn handschrift lijdt er onder." "O, u bedoelt uw ball-point, nu, die kunt u terug krijgen. Hier hebt u hem, weest u er maar zuinig op. Maar vertelt u me eens, wat was de ware reden van uw...eh....onderzoekingen?" "Ik zal u het resultaat mededelen. Ten eerste...." "1k zal het u wel even vertellen," viel Mark hem in de rede. "Ten eerste wilde u trachten een overeenkomst terug te krijgen, die bezwarend voor u was, en ten tweede een paar schuldbekentenissen, die u geld konden gaan kosten. Ik had u al die moeite kunnen besparen, als ik u direct verteld had, dat ik die documenten in mijn bezit heb. Heb ik geen gelijk?" "Integendeel! Met die papieren is alles volmaakt in orde Ik veronderstel dat ik nu met de erfgenamen in zakelijke relatie zal moeten treden?" "Zij kunnen het totale bedrag inderdaad van u terugvorderen, voor een evenredig deel, omdat u zelf ook tot de erfgenamen behoort. Wat de overeenkomst inzake die nieuwe uitvinding betreft: die is vervallen op het tijdstip van de dood van een der partijen. Daar hoeft u dus geen zorgen over te hebben." "O maar met die uitvinding is alles ook prima in orde! Dat heb ik u zelf onlangs nog aangetoond!" "Uitstekend. Maar dat neemt niet weg, dat uw manifestaties in de donkere nacht, en 's middags op het balkon, u zeer verdacht hebben gemaakt." "Maar ik was werkelijk niets van plan! Ik kon er immers toch niet in komen! De balkondeuren zijn van buiten of niet open te krijgen!" "Dat had ik ook gedacht. Maar de rechercheur, die u uit uw benarde positie bevrijdde, vond dit instrumentje. Waarschijnlijk uit uw zak gevallen. U staat bekend als secuur, maar u laat toch nog wel eens iets vallen zo voor en na, een ball-point, of een uitvinding of zo...." Inspecteur Mark opende een la van zijn bureau, en haalde er een vreemd voorwerp uit te voorschijn. Hij legde het voor zich neer op het vloeiblad. "Zeer vernuftig," prees hij. "Hiermee dacht u dus de balkondeuren te kunnen openen? Ik zou het graag eens willen proberen. Als het goed werkt, kunnen wij het gebruiken. Ziet u, dit is nuttiger dan kunstwerkmachines, of automatische vleespannen. Hebt u het zelf al eens beproefd?" "Integendeel! Juist toen ik ermee zou beginnen, werd er beneden gegild, ik was genoodzaakt mij te verbergen op de u bekende wijze." "U geeft dus toe dat u naar binnen wilde gaan." "1k moest mijn instrument toch op zijn bruikbaarheid toetsen!" "Dat had u kunnen doen op een paar deuren, die beter binnen uw bereik waren. U was deze keer werkelijk heel dicht bij uw doel. Als de dames niet juist in de tuin geweest waren, dan had u misschien de tijd gehad met behulp van dit instrumentje de deuren te openen, de kamer binnen te gaan, en enkele voor u bezwarende papieren bij u te steken. Maar dit laatste zou u niet gemakkelijk gevallen zijn, aangezien alles al in mijn bezit is. U had u al die moeite kunnen besparen, meneer
blz 104 Spruithof!" "Is dat zo? Dan heeft hij me voorgelogen." "Wie?" "Stijn van Zomeren, de schilder. Hij vertelde me, dat hij gehoord had hoe Robert en ik een verschil van mening hadden. Hij waarschuwde mij, dat hij genoodzaakt was geweest u ervan op de hoogte te brengen. Daarom hoef ik het ook niet te verzwijgen, trouwens, er stak werkelijk niets achter, een zeer onschuldige woordenwisseling." "Waarbij zeer hard geschreeuwd werd over en weer," zei Mark. "Vertelde van Zomeren u dat? U hebt mijn vriend Robert niet gekend. Hij had gevoel voor humor als ik het zo noemen mag. Hij hield ervan een wedstrijd te houden in luid spreken, hij trachtte mij te verhinderen aan het woord te komen, het was maar een aardigheid van hem." "Maar u begon te vertellen dat van Zomeren u voorgelogen had?" "Inderdaad. Hij vertelde mij, dat Robert, die ook een vriend van hem was, hem op de hoogte had gebracht van de zakelijke relatie, die er tussen Robert en mij bestond. Hij liet het voorkomen, alsof de betreffende documenten door Robert verborgen, en dus door de politie niet gevonden waren. Daarom vatte ik het plan op, zelf een onderzoek in te stellen." "Om eventueel de gevonden documenten te verdonkeremanen," vulde Mark onbewogen aan. "Integendeel. Als ik het geluk had gehad ze op te sporen, dan zou ik u er onverwijld van in kennis gesteld hebben. Ik had een theorie. Ik wil die wel aan u onthullen. Ik bracht de verloren gewaande documenten in verband met de gestolen schilderstukken." "Het is mij nog niet helemaal duidelijk," bekende Mark. "Welke redenen kon uw vriend hebben om een contract en enkele schuldbekentenissen te verstoppen?" "Mogelijk omdat hij het voor anderen niet weten wilde." "Zeer onwaarschijnlijk. Bovendien sprak hij er uit eigen beweging over met zijn vriend Stijn van Zomeren.'" "Ja, en daarom geloofde ik van Zomeren, toen hij insinueerde, dat de bewuste papieren zoek geraakt waren. Ik was bang, dat ze in verkeerde handen zouden komen." "Zoals bijvoorbeeld in de handen van de politie, waar ze nu zijn," zei Mark rustig. "Ik begrijp, dat u ze liever zelf had willen hebben, zodat u ze kon vernietigen. U dacht, dat niemand ervan of wist. Het was een streep door uw rekening, toen u hoorde, dat van Zomeren op de hoogte was, en dat hij ons ingelicht had. Is het niet zo? Nu nog eens over Maandagnacht. Baron van Harenfelt vertelde mij, dat hij iemand zag rennen door de tuin. Hij keek uit, en zag het beeld bewegen en met een touw manoevreren. Ik weet nu wat er gebeurd is. U, meneer Spruithof, probeerde uit de tuin vandaan het balkon van de tweede verdieping te bereiken. Daartoe had u uw instrumentje meegebracht, en een lang dik touw. U klom op het beeld, ging op zijn schouders zitten, en trachtte van die hoogte af de lus van het touw om de uitstekende hoekpilaar van het onderste balkon te slingeren. Als u dat gelukt was, kon u langs het touw omhoog klimmen, om het kunstje daarna te herhalen met het bovenste balkon als doel. U rekende er op, dat de baron diep in slaap zou zijn. Maar u werd gestoord, doordat hij
blz 105 onraad vermoedde, en op zijn balkon ging kijken. Hij meende in de duisternis het beeld te zien bewegen, maar hij zag u met uw touw. U wilde niet betrapt worden. U liet u snel op de grond glijden, waarbij het beeld zijn evenwicht verloor en omviel. De baron verscheen in de keukendeur, blijkbaar op onderzoek uit. U verdween haastig tussen de struiken. De baron liep u na, maar vond u niet. Van uw schuilplaats uit zag u, hoe de anderen zich om het gevallen beeld verzamelden. De baron, die nog steeds naar u zocht tussen de struiken, en die geen kwaad geweten had, kwam te voorschijn, en werd door de agent terug geleid naar zijn kamer. Hij had het touw, dat u in uw vlucht verloten had, op de grond gevonden, en bij zich gestoken. De agent zocht niet verder in de struiken, omdat hij meende de onruststoker gevonden te hebben in de persoon van de baron. Allen gingen naar binnen. U kon toen gemakkelijk ontkomen langs het huis naar de voorkant. Thuis gekomen, bemerkte u, dat u uw ball-point verloren had. Toen u de volgende morgen hoorde, dat die bij het beeld gevonden was, oordeelde u het verstandiger ronduit te bekennen dat u 's nachts in de tuin geweest was. U gaf er een aardige draai aan, die voorlopig wel geslikt werd door de heren Beekman en van Zomeren. Maar u gaf het niet op. Gisteren probeerde u het nog eens via het kamertje van juffrouw de Hoog, maar u werd al weer betrapt, nog voor u het instrumentje beproeven kon. U ziet, u bent wel slim, maar de polite is slimmer. Zoals de zaken nu staan, blijven de schuldbekentenissen van kracht, u zult het totale bedrag, dat ongeveer acht en twintig honderd gulden beloopt, met uw aandeel in de erfenis te verrekenen hebben. Ik vrees voor u dat der dan niet veel van over blijft." "O, maar ik zal binnenkort geen geld meer nodig hebben. Als mijn beide nieuwste uitvindingen voltooid zijn, ben ik een rijk man. U zult zien." "Ik hoop dat u gelijk krijgt. Dat instrumentje om deuren te openen mag u hier eens komen demonstreren, een andere keer. Misschien kunnen we het gebruiken, maar dan moet het ook perfect werken. U kunt nu wel gaan." "Dank u! U zult seen last meer van mij hebben! Het voornaamste is, dat ik mijn ball-point terug heb!" 3 Dokter Sloot stond juist op het punt naar buiten te gaan om zijn patienten te bezoeken, toen inspecteur Mark zich aanmeldde. "Goeden morgen, dokter, zou ik u een paar ogenblikken kunnen spreken?" "Ah, inspecteur eh..." "Mark is mijn naam." -”Komt u binnen. Het gaat zeker over dat geheimzinnige geval in Huize de Spar?" "Juist. Was Robert Braam een patient van u?" "Ik heb hem nooit in behandeling gehad. Mevrouw Bollenberg en de meeste gasten van haar pension zijn patienten van mij. Mogelijk was Braam nooit ziek."
blz 106 "In dat opzicht kunt u me dus niet wijzer maken." "U bedoelt of hij aan duizelingen leed, of een zwak hart had? Nee, daarover kan ik u niet inlichten. Dan zult u bij zijn eigen huisarts moeten zijn, als hij er een had tenminste." "Nu, dit was ook eigenlijk niet het doel van mijn komst," zei Mark. "lk wou u iets anders vragen. Weet u zich nog precies te herinneren wat u zag en hoorde, toen u die nacht op Huize de Spar geroepen was?" "Het was even over twaalven 's nachts, ik was nog niet naar bed gegaan. Ik werd opgebeld." "Weet u nog door wie?" "Het was een mannenstem. Ik vermoed dat het de stem was van die meneer eh.... hoe heet die ook weer, hij is leraar." "Beekman? Volgens getuigen werd u opgebeld door de schilder van Zomeren." "O, dat kan best zijn. Hij gaf in haast een korte boodschap door. Hij vroeg mij dringend te komen, er was een ongeluk gebeurd. Ik was heel gauw ter plaatse, de afstand is kort zoals u weet." "Wie deed open?" "Mevrouw Bollenberg zelf. Ze zag er geschrokken uit, helemaal overstuur. Ze begon verward te vertellen over iemand die van een balkon gevallen was. Ik luisterde maar half, ik liep meteen door naar de tuin, waar ik een groepje mensen verzameld vond om de gewonde." "Had u dadelijk de indruk, dat hier geen sprake was van een ongeluk, maar van een misdaad?" "O nee, volstrekt niet. De man lag op de grond, juist onder het balkon. Mevrouw Bollenberg praatte steeds maar druk door over het ongeluk, ze vertelde me hoe hij gevallen was, de andere mensen keken naar boven tijdens haar verhaal. Ik kreeg sterk de indruk, dat zij, of een of meer van de anderen, hem hadden zien vallen." "Hebt u misschien ook opgemerkt wie van de mensen naar boven keken, toen u kwam?" "Nee, dat kan ik me niet herinneren. Ik had geen enkele reden om daar speciaal op te letten. Ik had mijn voile aandacht gevestigd op de gewonde." "Zag u dadelijk dat hij dood was?" "Niet direct, maar ik had een sterk vermoeden. Als ik ook maar even gedacht had aan misdaad, dan zou ik hem hebben laten liggen waar hij lag, zodra ik zekerheid had dat hij niet meer te helpen was. Maar, zoals ik al zei, er bestond voor mij geen enkele reden om eraan te twijfelen dat er een ongeluk gebeurd was. Tenminste, toen nog niet." "Wanneer begon u voor het eerst te twijfelen?" "Het slachtoffer was naar binnen gedragen door twee heren. Ik onderzocht hem in de voorkamer, en constateerde de dood. Toen ik naar de wond op zijn achterhoofd keek, viel het me op, dat er zoveel modder aan kleefde, en enkele grassprieten, en een bloemblaadje, ik geloof van een geranium. Mijn eerste indruk was: de omstanders hebben hem versleept. Want toen ik kwam, lag hij op het terras. Ik had, bij het Iicht van een zaklantaren, geen zand of modder gezien op de tegels. Blijkbaar was hij dus in het perk terecht gekomen. Het verbaasde me daarom, dat hij zo'n diepe hoofdwond opgelopen had. Tenzij hij op dat beeld terecht gekomen was." "Leek u dat waarschijnlijk?"
blz 107 "Nee, maar niet onmogelijk." "Was er iemand bij u in de kamer toen u het lijk onderzocht?" "Nee, ik was alleen. Ik riep mevrouw Bollenberg, om haar inlichtingen te vragen. Ik was zo sterk gesuggereerd dat de mensen, of in elk geval mevrouw Bollenberg, hem hadden zien vallen, ik wilde haar vragen waar hij neergekomen was. Ik ondervroeg haar dus, maar ik kreeg er geen verstandig woord uit, ze was zo overstuur van de schrik. Eens even kijken, wat gebeurde er toen...." "Het is van het grootste belang voor het onderzoek, als u het mij zo nauwkeurig mogelijk vertellen kunt," onderbrak de inspecteur hem. "Ja, wacht eens, toen kwam er iemand binnen, die leraar was het." "Beekman?" "Juist, Beekman heette hij. Hij zei, dat hij er aan twijfelde of het wel een ongeluk was." "Weet u heel zeker, dat Beekman er het eerst over sprak, en niet Het is de algemene opinie, dat hij het was, die er u en de anderen attent op maakte, dat er een misdaad gepleegd moest zijn. Hieruit zouden we kunnen opmaken, dat hij onschuldig is. Anders zou hij er niet zo de aandacht op gevestigd hebben." "Ik zal me eens heel goed bedenken," zei dokter Sloot, "hoe was het ook weer. Nee, nu weet ik het heel zeker: ik begon er zelf over. Hij kwam binnen, terwijl ik er nog met mevrouw Bollenberg over sprak. De heer Beekman informeerde of er iets aan de hand was en of hij helpen kon. Ik liet doorschemeren, dat er dingen waren die me bevreemdden. Hij gaf toen onmiddellijk toe, dat hem ook iets opgevallen was. Ja, zo is het gegaan." "Dus het is mogelijk, dat hij niets gezegd zou hebben, als u ook geen enkele opmerking in die richting gemaakt had?" "Dat lijkt me heel goed mogelijk, Maar, u denkt toch niet, dat Beekman de moordenaar is? Alleen omdat hij zich er mee ging bemoeien?" "1k zal hem heus niet arresteren alleen om wat ik van, u te weten gekomen ben, daar kunt u gerust op zijn, dokter. Maar het heeft toch weer een misverstand uit de weg geruimd. Juist die kleinigheden kunnen van groot belang blijken te zijn. Beekman lijkt me een schrander type. Als hij de dader is, dan is het logisch, dat hij heel goed opgelet en geluisterd heeft, toen u het lijk onderzocht. Hij kan iets opgevangen hebben van uw gesprek met mevrouw Bollenberg, en tot de conclusie gekomen zijn, dat het verstandiger was om er zelf mee op de proppen te komen. Als u zo direct kon zien, dat het geen ongeluk was, dan kan de politie het toch ook. U hebt me weer wat verder geholpen, ik dank u voor de moeite. Ik zal u nu niet langer van uw patienten houden." "Inspecteur, het was me een genoegen. Dit geval interesseert me. Ik hoop, dat u me de uitslag melden zult, zodra u alles opgehelderd hebt." "Dat zal ik zeker doen. Tot ziens, dokter." 4 De inspecteur trof Arnold Beekman aan in de tuin van Huize de Spar. "lets ontdekt? vroeg hij vriendelijk.
blz 108 "O, ik bekijk dit beeld nog eens. Het is zwaar. Je moet er flink hard tegen stoten, voor het omvalt." "Wat wilt u daarmee zeggen?"vroeg Mark. "Bat ik niet geloof, dat het die nacht bij ongeluk omver gestoten is. Die Gerrit Spruithof is zo gek nog niet als je denken zou. U weet toch al van zijn onderzoekingen? Hij rende er tegen aan, en het viel niet om." "Hij voerde hier heel iets anders uit," zei Mark, "Ik heb hem erover gesproken. Het was hem niet zo zeer om het beeld te doen. Het hield verband met een van zijn uitvindingen." "Ik dacht al dat er iets anders achter stak. Kunt u er mij iets van vertellen?" "Nee, dat kan ik niet doen. Maar u hebt gelijk: hij is niet zo dom als hij zich voordoet." "Zijn. uitvindingen zijn vernuftig," zei Arnold. "Ja, maar ze hebben toch niet veel om het lijf." "Ze zijn niet praktisch uitvoerbaar misschien, maar je moet er toch even goed hersens voor hebben dunkt me," zei Arnold weer. "Dat zal wel waar zijn. U bedoelt, dat hij die misdaad ook wel uitgedacht kan hebben." "O, nee, dat wou ik niet zeggen, zoiets kan ik niet op mijn verantwoording nemen. Maar toch ben ik er van overtuigd, dat het beeld Zondagnacht niet bij ongeluk omgevallen kan zijn. Het moet met opzet omgeworpen zijn, twee keer achtereen." "U schijnt me telkens een stapje voor te zijn, meneer Beekman. Maar dit had ik vanmorgen ook juist ontdekt. Hoe komt u hier zo bij? U zegt het moet twee keer omgestoten zijn. Denkt u dan niet, dat het eerste geluid door de val van het slachtoffer veroorzaakt werd?" "Ik denk, dat we het slachtoffer niet hoorden vallen," zei Arnold. "Het moet beide keren het beeld geweest zijn." Hij stond wijdbeens, de handen in de zakken, diep in gedachten naar zijn schoenen te staren. Zijn grijze ogen gingen bijna schuil onder de borstelige wenkbrauwen. Zijn gezicht stond zorgelijk. De inspecteur keek naar hem met een uitdrukking van bewondering. Daarna kneep hij zijn ogen half dicht, alsof hij achterdochtig werd. Als deze man de moordenaar was, zou hij dan zo geraffineerd zijn, om zelf aanwijzingen te verschaffen telkens als hij merkt dat de politie of een ander erover gevallen is? Om de verdenking van zich af te werpen? "Meneer Beekman, vertelt u me eens, u was het toch, die het eerst op de gedachte kwam, dat hier een misdaad gepleegd moest zijn?" "Ja, dat was ik. Zodra ik Robert zag liggen, dacht ik: hier klopt iets niet. Daarom hield ik de anderen op een afstand, en verbood hen iets aan te raken. Even later kwam de dokter, en die beval dat het lichaam naar binnen gedragen moest worden." "Maakte u de dokter niet attent op het feit, dat het misschien geen ongeluk was geweest?" "De dokter had nog niet definitief vastgesteld, dat Robert dood was. Ik dacht dat er misschien nog een kans was dat hij leefde en geholpen kon worden. In dat geval moest alles in het werk gesteld worden om
blz 109 hem te redden." "Natuurlijk. Maar daarna?" "Ik kreeg de indruk, dat de dokter ook niet tevreden was met de diagnose: gestorven tengevolge van een val. Daarom vertelde ik hem, wat ik opgemerkt had." "Dus voordat dokter Sloot liet blijken, dat hij niet aan een ongeluk geloofde, hebt u niets laten merken?" "Nee, ik wachtte af of hij iets zeggen zou. Tenslotte vond ik het toch beter hem erop attent te maken. Ik wees hem er op, dat er modder aan het achterhoofd kleefde." "Dat zal de dokter zelf toch ook wel gezien hebben." "Ja, maar ik wees hem in verband hiermee op het feit, dat het straatje schoon was, en dat wij het lichaam buiten niet aangeraakt hadden voor de dokter beval dat we hem naar binnen moesten dragen." "Had u redenen om aan een misdaad te denken, ik bedoel afgezien van de tekenen die u al opgemerkt had?" "Volstrekt niet!" "Is er iemand in huis, die volgens u redenen had om Robert Bream uit de wereld te wensen?" Arnold aarzelde een ogenblik. "Nee," zei hij toen, "niet dat ik weet." "Dan moet ik u nog een heel persoonlijke vraag stellen. Robert Braam nam veel notitie van Mieke Reling, is het niet?" "Hij bemoeide zich inderdaad veel met haar," zei Arnold stijf. "En dat zag u niet graag?" "Ik vond hem niet de geschikte man voor haar. Mieke is werkelijk te goed voor zo iemand. En ze schijnt iedereen te vertrouwen. Robert zou haar leven verknoeid hebben." "Terwijl u de juiste man voor haar zou kunnen zijn," vulde Mark aan. "U wordt wel heel persoonlijk," zei Arnold, terwijl hij rood aanliep van kwaadheid. Hij herstelde zich echter vlug. "Neem me niet kwalijk, u moet die dingen wel vragen, dat weet ik. Zelf stel ik ook wel eens indiscrete vragen, om achter de waarheid te komen. Ik ondervind nu ook eens, hoe onaangenaam dat zijn kan. Maar goed, ik zal u antwoorden. Ik denk inderdaad, dat wij een goed paar zouden kunnen vormen. Als Mieke eerst maar....over die herinnering heen is. Het heeft haar nogal aangegrepen. Ze trekt het zich ook zo aan dat ze hem vlak voor zijn dood de waarheid gezegd heeft, ze is zo teergevoelig." "Dank u voor uw onomwonden antwoord. Nog een vraag: hebt u wel eens getracht haar tegen Robert te waarschuwen?" "O, ja, maar ze wou niet luisteren. Ze beschuldigde me van jaloezie. Inspecteur, u denkt toch niet dat ik uit jaloezie een moord beging? Tot zoiets ben ik heus niet in staat! Ik zou er zelfs niet toe kunnen komen hem uit te dagen voor een vechtpartij. Niet uit lafheid, begrijp me goed, maar ik ben niet iemand die gauw handtastelijk wordt. Ik redeneer, en ik pieker, en ik probeer de mensen te overtuigen. Maar doden? Nee, dat nooit. De gedachte alleen al stuit me tegen de borst. Trouwens, u weet dat ik het niet gedaan kan hebben. Er zijn genoeg getuigen, die mij uit de eetkamer zagen komen. Maar, om nog eens op die kabouter terug te komen, inspecteur, zijn er geen vingerafdrukken gevonden? Ik bedoel Zondagnacht." "Ja, van een persoon. U hoort later wel van wie."
Blz 110 "Maar het had toch moeten wemelen van de vingerafdrukken? Iedereen zat er altijd aan zijn vingers." " De regenbui had het schoongespoeld. Één persoon heeft hem aangeraakt na de bui. Ik moet nu gaan, tot ziens, meneer Beekman. " 5 Laat in de middag werd er hard en dringend gebeld. Arnold, die op zijn kamer was, keek uit het raam, en zag hoe een sjofele gestalte dicht bij het voorkamerraam stond. Hij scheen naar binnen te gluren. Toen de voordeur werd geopend, keerde de man zich om, en ging naar de stoep. Arnold liep zacht en haastig de trappen af, en bleef stilstaan in de hall. Toen hij stemmen hoorde uit de voorkamer drukte hij zich tegen de deur om te luisteren. Één van de stemmen als die van tante Bol, de andere was een vreemde hese stem. Ze schenen ruzie te hebben. " En als je me nou dat geld niet geeft, dan... steek ik je overhoop. " " Stil nou maar man , maakt niet zo'n spektakel. Ik heb immers zelf nog niks gehad! " " En dacht je dat ik dat geloven zou? Nee, zo gemakkelijk kom je niet van me af. Geef op dat geld. " Die man is dronken, dacht Arnold. Zou ik tussenbeide komen? Wacht, daar beginnen ze weer. " Al had ik het, dan gaf ik het nog niet aan jou, " dreinde de stem van tante Bol. " Je verzuipt het maar. " " Wat gaat het jou aan wat ik ermee doe? Ga een zaak beginnen. Dan kunnen we weer samen gaan wonen... " Zijn stem werd bibberig en smekend. " Dat wou jij toch ook het liefste, hè vrouw? Doe die tent van je aan kant, met al die rijkelui toch maar op je neerkijken... ze lopen over je... kom toch weer bij je eigen man, ik zal voor je zorgen... als ik eerst dat sommetje maar heb.... " " Schei uit, vent, met je gezemel. Toen we niks hadden, liet je me in de steek. Toen ik dit huis erfde, kwam je aan de deur om geld. Ik heb je vaak genoeg wat gegeven, en je weet best dat ik niet veel missen kan. De mensen hier zijn het goed gewend, alles moet eersteklas zijn, nou, dan hou je niet veel over voor jezelf. " " Maar nu ben je rijk! Dacht je dat ik dat niet wist? Die vent heeft je wat nagelaten. Ik heb het hem zelf horen zeggen, en kon er nu maar eens mee voor de dag. " " Ik zeg je toch dat ik het nog niet heb! " " Je wel. Ik heb geld nodig, nu, direct! " Arnold hield de deurknop in zijn hand, maar draaide die nog niet om. Hij luisterde met gespannen aandacht. Binnen bleef het even stil. Toen hoorde hij de stem van tante Bol, langzaam, dreigend: " Aha nou ben ik er achter. Je wist dat ik er erven zou hè? En je kent hier de weg. Je kunt hier binnensluipen wanneer je wilt. Je hebt je ergens verborgen, hè, je bent naar boven geslopen, en je hebt Robert er af gesmeten... om mij te laten erven... en om me dan te plukken... " " Hou je mond! Hou je mond of ik zal je... " Arnold hoorde een gestamp en gestommel, tante Bol gilde. Met een ruk
Blz 111 opende hij de deur. Tegenover hem stond de man, met bloeddoorlopen ogen, een mes in de hand. Mevrouw Bollenberg stond tegen de muur gedrukt, ze was doodsbleek. " Houd hem vast, Arnold, " bracht ze er met moeite uit. " Anders begaat hij een ongeluk. " Het kostte Arnold weinig moeite de dronken man te grijpen, en hem het mes te ontwringen. De man bood nauwelijks weerstand. Hij begon te jammeren en te klagen over zo'n behandeling. Mieke kwam aangelopen op het lawaai. " Er is toch niet weer iets akeligs gebeurd? " vroeg ze onthutst. " Nee hoor, niets, " zei Arnold. " Maar wil je even naar boven roepen om Stijn te waarschuwen? Ik heb hem even nodig. En wil je dan een glas water halen voor tante Bol? Als Stijn beneden is, kan ik even telefoneren. " " Ik heb geen water nodig, hoor, " zei tante Bol, " ik ben alweer oke . En het is ook nergens voor nodig om Stijn erbij te halen. " Maar Mieke was al een eindje de trap opgerend, en riep uit alle macht. De man begon weer te klagen: " haal er nou niet dadelijk de politie bij, ik heb immers niks gedaan! Dat mes, dat was alleen maar om haar bang te maken, anders niks, haal de politie ernaar niet bij meneer, ik zeg u toch ik was niks van plan! " Stijn kwam haastig aangelopen. " Bel jij even op, " zei Arnold, " inspecteur Mark moet even hier komen als hij kan. Ik laat deze man liever niet alleen. " Maar nu kwam tante Bol in verzet. " Niet opbellen hoor, wat denk je wel kwajongen, het is toch maar mijn man! " " Uw hoeveelste? " vroeg Stijn laconiek. " Mijn laatste, aap van een jongen. Ja Dik, zo behandelen ze me hier nou. Altijd gezeur over die drie mannen van me. " " Welke drie, " vroeg de man suffig, en keek haar met een wazige blik aan. " Waar ik mee getrouwd bent geweest voor jou tijd stommerik! " snauwde tante Bol. " Met jou meegeteld zijn het er drie. Kijk me nou niet zo achterdochtig aan! " De inspecteur kwam al gauw. " Wat is hier te doen? " vroeg hij, en keek van de een naar de ander. " Dit is de man van mevrouw Bollenberg, " legde Arnold hem uit. " Hij was van plan... " " Niks was hij van plan! " nam zijn vrouw het vlug voor hem op. Arnold legde het mes op de tafel. " Daar speelt hij altijd mee, " zei tante Bol. " Dat heeft niks te betekenen. " Arnold keek haar vol verbazing aan. " Eerst wil hij haar geld afpersen, dan beschuldigt zij hem van niet minder dan moord op Robert Braam, daarna bedreigt hij haar met een mes, en als je tussenbeide komen wilt neemt zij het voor hem op alsof hij een onschuldige baby is! " de inspecteur keek hem geamuseerd aan. " Maar dat zullen dit heerschap toch even ondervragen, " zei hij. " We kennen elkaar wel, hè Dirk? " " Enkel en alleen voor openbare dronkenschap, " zei Dirk hees. " Anders niks. Nooit iets verkeerds gedaan. Niemand vermoord. " " Goed, we zullen zien, Dirk Bollenberg. Waar was je zondagnacht? " " Hoe kan ik me dat nou nog herinneren? Ik heb een zuiver geweten, ik heb niks gedaan, waarom zou ik dan onthouden waar ik was? Nou ik was van elf tot half twaalf in de Gouden Leeuw, van half twaalf tot tien
Blz 112 voor 12 was ik bij mijn vriend Jan Hamert, u kunt het hem gerust vragen, zijn vrouw was er ook, nou en toen ben ik naar mijn kamer gegaan, ik kwam daar aan om even voor 12, vóór 12 hoor, mijn hospita kan het bewijzen. En toen... " " Het is al goed, hoor, " hield de inspecteur hem tegen, " je hebt het prachtig in elkaar gezet. Verwachtte je dat je beschuldigd zou worden? Nu, ik heb het genoteerd. Natuurlijk zal ik alles na laten gaan, maar voorlopig is het genoeg. Je kunt wel gaan, Dirk Bollenberg, nee, laat dat mes maar liever hier, je mocht er weer eens mee gaan spelen. " " Hij heeft er niks mee te maken, " riep tante Bol heftig tegen de inspecteur, toen haar man weggegaan was. " Hij kwam hier heel toevallig even aanlopen. " " Om zijn deel van de erfenis te pakken te krijgen, " vulde Arnold aan. " Hé, wat ben jij er op gebrand om de schuld op die arme man van mij te schuiven! " riep ze agressief. " Wat voor belang heb jij daarbij? Heb je een zondebok nodig? " " Stil nu maar, " suste Arnold. " Ik heb er niets mee te maken, en ik wil uw man heus geen onaangenaamheden bezorgen. Maar ik begrijp niet dat u hem nog verdedigt, hij had u bijna vermoord! " " Och kom, dat durft hij toch niet! " " U was bang, tante Bol, doodsbang. U zag zo wit als een doek! " " Daar had ik ook wel redenen voor. Hij had gedronken. Ik was bang dat hij zichzelf bezeren zou met dat mes, dat is hem al eens eerder overkomen. " " In elk geval zal hij dat nu niet meer kunnen doen, " zei de inspecteur. " En meneer Beekman heeft gelijk, u hebt uw man zelf beschuldigd van moord op Robert Braam, en u neemt het ons kwalijk als wij ook maar even aan die mogelijkheid denken. Maar nu ik hier toch ben, wou ik u eens vragen, mevrouw Bollenberg.... " " Al weer vragen. Houdt u nu nooit eens op? U kunt er die arme lieverd niet meer levend mee maken. Hij is nou eenmaal van dat balkonnetje gevallen, uit. Iedereen weet, dat hij er al wel honderd keer van afgevallen zou zijn als ik hem niet telkens gewaarschuwd had. Het moest haast wel gebeuren. Nu is hij er dus af gevallen, en nu wordt er een drukte van gemaakt, en gesmoesd dat iemand hem een duwtje gegeven heeft! " " U weet evengoed als wij allemaal dat hij vermoord is, " zei de inspecteur. Aan uw struisvogel- politiek hebben we niets. Het is mijn taak, uit te zoeken wie de dader is. Of wilt u soms liever dat ik de moordenaar, wie het dan ook zijn mag, rustig bij u zal laten wonen, om hem de kans te geven nog eens hetzelfde te herhalen met een van de anderen? " " Nee, o nee! Stop die griezel alstublieft in de gevangenis! " " Ziet u wel? U kunt dus beter helpen, door precies op mijn vragen te antwoorden. Denkt u nog eens even terug aan de nacht van de moord. Het was 12 uur, u had de klok horen slaan. De mensen kwamen naar beneden gerend. Waarom deed u, alsof u nog niet wist wat er aan de hand was? Waarom speelde u komedie? Waarom ging u met de anderen mee door het keukenraam naar buiten staan te kijken? " " Waar hebt u het over? Ik begrijp u niet! " " U was al buiten geweest, mevrouw Bollenberg! U had al gezien wat er gebeurd was, vóór de anderen kwamen. Nu ging weer naar binnen, en deed
Blz 113 toen alsof u van niets wist. Waarvoor was die comedie? " " Ik speelde geen comedie! Dat kan ik niet eens! " " Ik had gehoopt dat u me een verklaring kon geven. Nu u zo hardnekkig ontkent, begin ik het verdacht te vinden. Nu zal ik er een verklaring voor moeten bedenken, en dat is deze: u moest wel comedie spelen. Omdat u het was die Robert Braam vermoordde! Waarom vertelt u me niet precies wat u gedaan of gezien hebt? " " U kletst ! Ik ben helemaal niet boven geweest! " " Nee, dat klopt. U probeert u maar steeds van de domme te houden. U weet heel goed dat Robert niet van dat balkon gevallen is . U viel hem aan in de tuin, u sloeg hem buiten westen. U gooide uw geliefde beeld op hem neer. U zette het beeld weer of in, het wankelde, en viel opnieuw. U sleepte het lijk naar het stenen terras, om het te doen lijken op een val. U rende naar binnen, botste in de gang tegen Mieke Reling aan, en liep met de anderen mee naar de keuken. " " Alles gelogen! " gilde mevrouw Bollenberg met een rauwe stem, terwijl ze de inspecteur met uitpuilende ogen aan bleef staren. " Man, je bent een schoft! Waar haal je de leugens vandaan, man! Waarom zou ik Robert, de liefste man van het hele huis, doodgemaakt hebben? " " Omdat u van hem erfde. U hebt schoon genoeg van dit pension. U hebt een hekel aan werken, u verlangt ernaar om stil te gaan leven. U hebt het er die zondagmiddag nog over gehad: als Robert doodviel, dan zou u erven, dan kon u aan de Rivièra gaan wonen. Is het niet? " " Wie heeft die onzin verteld? Nou ja, het is waar, dat laatste ten minste. Maar ik wil u wel vertellen, dat ik zal gaan wonen waar ik wil. " " Wie me dat verteld heeft doet er niet toe. Een van de huisgenoten. En waar u wilt gaan wonen is mij onverschillig, wanneer u tenminste eerst u onschuld bewijzen kunt. " " U arresteert me dus? " " Nog niet direct. Ik wil u nog een kans geven met de waarheid voor de dag te komen. Ik raad u aan wat openhartiger te zijn, misschien kan dat u redden. " " U kunt niks tegen me bewijzen. Ik ben niet in de tuin geweest voor anderen kwamen. Niemand kan zoiets beweerd hebben. En als iemand dat beweerd heeft, dan is hij een schoft. " " Er zijn vingerafdrukken gevonden op het beeld. Die moeten er 's avonds laat, na de bui, opgekomen zijn. Die vingerafdrukken waren van u, mevrouw Bollenberg! " Een hele tijd bleef het stil. Toen zuchtte mevrouw Bollenberg verlicht. " O, " zei ze, " is het dat alleen . Ik raakte hem de volgende morgen aan, ik wou hem oprapen! " " Het beeld is dezelfde nacht nog door de rechercheurs onderzocht. " " Dan moeten er massa's vingerafdrukken op gevonden zijn, " viel Stijn, die gespannen had staan luisteren, hem in de rede. " De hele dag wordt het ding aangeraakt, haast door ieder die er langs komt. En mevrouw Bollenberg...... ik bedoel de moordenaar, wie het dan ook zijn mag, kan helemaal geen tijd gehad hebben om het helemaal af te vegen. "" Nee. Maar u vergeet, dat er kort tevoren een stortbui geweest is, die het gladde beeld volkomen schoongespoeld had. De vingerafdrukken, die er gevonden zijn direct na de moord, moeten dus ontstaan zijn nadat de
blz 114 regen opgehouden en het beeld gedroogd was. Ze moeten ontstaan zijn na 10 uur, toen het ophield met regenen, en voor kwart over twaalf, dat is het tijdstip zwaar op de proef genomen werd. " " Er zijn veel mensen langsgekomen na de bui, Mieke en Alma, Gerrit Spruithof misschien, en ik, " zei Styn. " Hieruit blijkt dus, dat geen van u het beeld aangeraakt heeft gedurende die tijd, " zei Mark, " alleen mevrouw Bollenberg, en die is volgens haar eigen bewering niet meer in de tuin geweest. " Stijn streek peinzend langs zijn kin. Arnold keek met een onthutste uitdrukking in zijn ogen naar mevrouw Bollenberg, die er verslagen bij stond. Ineens richtte ze zich op alsof ze gestoken werd. " Stijn, " zei ze, " ga je scheren! Je hebt stoppels! En je wrijft weer! Je weet dat ik daar niet tegen kan! " Stijn trok zijn hand verschrikt terug. " U kunt mevrouw Bollenberg toch liet arresteren op deze vage aanwijzingen? " vroeg Arnold. " natuurlijk moet ze het beeld aangeraakt hebben, maar dat is toch nog geen bewijs, dat ze de moord gepleegd heeft! " " Ik sprak niet van een bewijs, maar van aanwijzingen. Breng iets in hoofdzaak naar voren mevrouw Bollenberg te waarschuwen dat ze niets achterhouden moet. En dit geldt voor u allemaal. Ik ga nu naar het bureau. Mevrouw Bollenberg, ik moet u verzoeken de stad niet te verlaten. " " Dat ben ik ook helemaal niet van plan, " zei ze vinnig. 6 Nauwelijks was de inspecteur vertrokken, of er werd weer gebeld. Stijn ging open doen, daar mevrouw Bollenberg als versteend was blijven staan waar ze was. Op de stoep stond Yvonne Maret . Stijn liet haar binnen in de voorkamer. " Ik kom alleen maar even een kort bezoekje brengen, " begon Yvonne met haar diepe stem. " U allen bent er natuurlijk net als ik van ondersteboven. Het is een tragisch geval. Is er al iets ontdekt? " " Ja, zei mevrouw Bollenberg strijdvaardig, " er is ontdekt dat ik het gedaan heb. " " U? " vroeg Yvonne, één en al verbazing. " En u bent nog op vrije voeten? " " Ze zullen me gauw genoeg komen halen. " Loek, die ook binnengekomen was, begon hevig te snikken. " Nee, o nee, dat niet, dat is niet waar, ze liegen het, ze..... " " Stil maar kindje, ik zit toch nog niet in de gevangenis. En wees maar niet bang, ik heb het niet gedaan. Dacht je nou heus dat ik die schat van een Robert dood zou slaan? Je weet wel beter. " Loek herstelde zich. Yvonne keek haar strak aan. " Iemand moet het gedaan hebben. Iedereen zal het wel even hard ontkennen, de schuldige het hardst van allemaal. " " Tante Bol heeft het niet gedaan, " zei Loek net van emotie trillende stem. " Ik hoop het voor u, " zei Yvonne koel. " Hoe zijn ze er achter gekomen? " " Ze zijn nergens achter gekomen, " zei Stijn. " Er zijn een paar aanwij-
blz 115 zingen, die door de politie als bezwarend beschouwd worden voor mevrouw Bollenberg, maar bewezen is er niets. Het was in hoofdzaak bangmakerij. Kan ik iets voor u doen, juffrouw Maret? " " U weet dat ik... intiem bevriend was met de overledene. Ik zou graag zijn papieren in willen zien. " " Dat zal moeilijk gaan, de politie heeft er beslag op gelegd. " " Dan zal ik naar de politie gaan, " zei Yvonne, terwijl ze in een lage stoel ging zitten. " Rookt u? " Arnold hield haar zijn cigarettenkoker voor. " Dank u. " Stijn haastte zich haar vuur te geven. " U had misschien... eh... brieven terug willen hebben? " " Onder andere. Maar eigenlijk kon ik om dat schilderstuk, dat in zijn kamer hing. Hij had het mij beloofd, het was om zo te zeggen al mijn eigendom, We lieten het zolang daar hangen tot ik een betere kamer had gevonden, waar het niet zo vochtig was. " " Het is gestolen, " zei Arnold. " Weet ik. Maar ik dacht dat het wel weer terug gevonden zou zijn. Of heeft de politie daar soms ook al beslag op gelegd? " " Zo ver ik weet is het nog niet terecht, " zei Arnold. " Maar daarover kunt u heus beter bij de politie zelf informeren. Kunt u bewijzen dat het uw eigendom is? " " Hemel nee, is dat nodig? Het was zo tussen ons overeengekomen. Zo zie je weer dat je eigenlijk alles zwart op wit moet zetten, zelfs als het je beste vrienden betreft. Ik was dol op dat ding, en hij zei: ik geef het je cadeau. Wat valt daaraan te bewijzen? Ik zal het met de erfgenamen eens moeten worden over dat stukje, ze zullen wel inzien dat ik er recht op heb als ze redelijk zijn. Maar dan moet ik weten wie ik te maken krijgen, behalve met zijn vrouw. " " Ook hierover kan ik u heus niet inlichten, " zei Arnold voorzichtig. " Het spijt me erg, ik zou u graag willen helpen. " " Ik ben één van de erfgenamen, " kwam mevrouw Bollenberg tussenbeide, " en dat weet u best. Dat stukje mag u wat mij betreft wel hebben. Het is toch weg. Ik heb een veel mooier schilderij gekregen van Stijn. En dat is ook weg. Nou, dan zijn we quitte. " " Zou ik even op Robert's kamer kunnen gaan kijken? " vroeg Yvonne langs mevrouw Bollenberg heen aan Stijn. " U was immers een vriend van hem? " " Ik kan u niet op zijn kamer laten, " zei Stijn, " de deur is afgesloten. Het spijt me dat we niets voor u kunnen doen. Als het stukje terechtkomt, wil ik wel voor u aan de politie vragen of u het in ontvangst kunt nemen. " " Zal ik iets voor u inschenken? " vroeg Arnold in een poging iets goed te maken. " Ik zal thee zetten! " riep Loek haastig. " neemt u me niet kwalijk, ik vergeet mijn plichten, ik was ook zo geschrokken! " " O nee, doet u geen moeite, ik moet weer gaan. Ik heb maar weinig tijd. Dank u voor uw inlichtingen. " 7 Arnold liet haar uit. Toen hij terugkwam in de kamer, zei hij:
blz 116 " Dat: dank u voor de inlichtingen was hatelijk bedoeld. We hebben haar niets wijzer gemaakt. " " Wij kunnen het ook niet helpen, " zei Stijn. " Ze zit natuurlijk achter het andere testament aan. Dat was de hele opzet. Ze wou uit zien te vissen, wie er geërfd had, en of zij daar ook bij was. Robert zal haar wel eens iets beloofd hebben in die richting. Hij was erg gul met beloftes. " " En ze was erg wild op dat schilderijtje, " zei Arnold. " Denk je, dat het grote waarde vertegenwoordigt? " " Dat? Wel nee. Een doodgewoon ding. Hij heeft haar misschien iets wijsgemaakt. De geldwaarde zal haar wel meer interesseren dan de kunst. " " Het lijkt me niets voor Robert om een schilderstuk op zijn kamer te hangen, dat geen grote waarde heeft. " " Toch wel. Het stelde zijn geboortehuis voor. Ik had het voor hem geschilderd. " " Wat zeg je me nou? Weet de politie dat? " " Dat ik het geschilderd heb wel. Maar dat het zijn geboortehuis was schoot me later pas te binnen. Toen ik bezig was het te schilderen, wist ik het niet. " " Waarom schilderde je dan juist dat huis? " " Hij had me een foto gegeven, vroeg me er iets van te maken. Het onderwerp inspireerde me niet zo bijzonder, en ik houd er niet van naar plaatjes te werken. Maar ik deed het om hem een plezier te doen, en ook omdat hij me er goed voor betaalde. Veel later, toen het al lang klaar was, vertelde hij me eens zo terloops dat hij in dat huis geboren was. Het maakte toen zo weinig indruk op me, dat ik er niet eens meer aan gedacht heb. Pas nu je me vraagt of het waarde heeft, en waarom Robert er zo op gesteld was, nu schiet het me te binnen. Maar waarom is die Yvonne er dan zo op gebrand? " Loek zette voor beide mannen een kopje thee neer. " misschien hield ze werkelijk veel van hem, " zei ze. " en wil ze dit als een aandenken hebben. Dat kan ik me best voorstellen hoor! " " Geloof dat maar niet. Die dame ziet achter het geld aan, wat ik je brom, " zei Arnold. " Wacht eens... " Stijn streek over zijn ongeschoren kin. Het gaf een raspend geluid, dat mevrouw Bollenberg weer deed huiveren. " Wacht eens, " zei hij, " is nieuwsgierig naar het testament. Ze wil per se dat schilderstuk hebben. Dat stuk is op een geheimzinnige manier verdwenen. " " Wat wil je met dat alles zeggen? " " Er zit een zekere logica in. We zouden deze conclusie kunnen trekken: ze denkt dat het testament in het schilderstuk verborgen zit. " " Dat kan niet, " zei tante Bol. " Je kunt in een doek geen stuk papier verstoppen. " " Het zou een dubbel doek kunnen zijn, " bedacht Stijn. " En toch kan het niet, " hield mevrouw Bollenberg koppig vol. " Het testament ligt bij de notaris. " " Ja, maar stel dat dat niet het nieuwste is. Stel dat hij later een ander gemaakt heeft, en daarmee het vorige heeft laten vervallen. "
blz 117 " En dan stond jij er misschien toch nog in hè Stijn? " plaagde tante Bol. " Nee jongen, zet dat maar uit je hoofd. Als Robert een nieuw testament gemaakt had, waarom zou hij dat dan niet naar de notaris gebracht hebben? Net als het vorige? Dat zou toch voor de hand gelegen hebben. Zo'n ding hoort bij de notaris, of in de brandkast, maar niet in een schilderij. " " Alles goed en wel, " zei Stijn, " maar wie zegt dat hij niet van plan was maandag of dinsdag, of in de loop van deze week in elk geval, naar de notaris te gaan? En dat hij het nieuwe stuk zolang ergens verstopte om het aan nieuwsgierige ogen te onttrekken? En dat de moordenaar hem verhinderde verdere stappen te nemen in die richting? " " Hoe verhinderde, " zei tante Bol onnozel. " Door hem te doden. " Tante Bol keek hem niet begrijpend aan. " Je wilt toch niet zeggen, dat ons testament ongeldig is? En waarom zou hij die verandering geheimgehouden hebben? Dacht je dat hij iets aan die juffrouw nagelaten had? En hij was juist van plan haar de bons te geven, het was praktisch al uit tussen hen. " " Die verandering kan hij gemaakt hebben voordat hij het plan opgevat had haar de bons te geven. Hij zei tegen u, dat hij het haar zou gaan zeggen. Dat was zondagavond. Hij is uitgegaan, maar daarna heeft niemand hem meer levend gezien, behalve de moordenaar. We weten dus niet, of hij het werkelijk definitief uitgemaakt heeft. We weten niet eens, of hij werkelijk naar haar toegegaan is, of hij haar nog gesproken heeft. " " Yvonne beweert van niet volgens de inspecteur, " zei Arnold. " dus dan heeft zij ook een motief om hem te vermoorden, ze kan het wel gedaan hebben om te verhinderen dat hij zijn nieuwste testament zou vernietigen. En dan moet ze nu proberen het tevoorschijn te laten komen. Ja, zij kan het best gedaan hebben. " " Nee, want ik heb hem vermoord, " stelde tante Bol vast. " Tenminste dat zegt de inspecteur, maar het is niet waar, hoor. " " Mevrouw Bollenberg, ik weet niet wat ik van u denken moet, " zei Stijn. Op dit moment kwam Alma binnen. Ze zag er fris en gesoigneerd uit. " Zo, " zei ze opgewekt, " ik zie dat u hier gezellig uw middag doorgebracht heeft. Ik heb wat geslapen. Hebt u al thee, tante Bol? " " Ja, kind. " zei tante Bol. " O, het was heel gezellig. Eerst komt mijn man me de keel afsnijden, dan komt die halvegare inspecteur vertellen dat ik die arme lieverd doodgemaakt heb... " " Uw man? " " Nee, Robert. Mijn man leeft nog. De derde tenminste, de andere twee zijn al dood. Dan komt die juffrouw hoe heet ze ook weer zeggen dat zij erven wil... " " Dat heeft ze niet gezegd, tante Bol, " verbeterde Arnold, " wij zoeken het er achter. " " Dat is hetzelfde, " vond tante Bol, " En Loek staat maar te huilen alsof ik al aan de galg bungel en nou kom jij zeggen dat we hier zo'n gezellige middag gehad hebben. Ik kan wel merken dat je
blz 118 geslapen hebt. Ja mijn kind, ik heb al thee, daar heeft dat lieve nichtje van me voor gezorgd. Als ik haar toch niet had! " " U schijnt er niet al te erg van ondersteboven te zijn, dat u van moord beschuldigd wordt, ik zou gek worden van de angst! " " Waarom zou ik? Ik loop nog vrij rond, en ben van plan dat te blijven doen. Alleen één ding zou ik wel eens willen weten. " " En dat is? " " Wie van jullie heeft nu eigenlijk Robert doodgemaakt. " " Wat zegt u? " vroeg Mieke, die juist weer binnenkwam. " Is er iets ontdekt? Weten ze al... " " Ja, zij hebben mij ontdekt, " zei tante Bol, " en ga nou maar gauw zitten dan zal ik je een lekker kopje thee inschenken. Loek, geef eens een kopje aan. Of nee schenk jij maar in Loek. Die inspecteur heeft gelijk: ik heb een hekel aan werken. " 8 Toen de mensen na het eten nog wat zaten te roken en te praten, werden ze opgeschrikt door een eigenaardig sissend geluid, dat afgewisseld werd door geritsel. Het kwam van de tuin. Onder normale omstandigheden zouden ze het misschien nauwelijks opgemerkt hebben, maar allen waren nerveus door de ongewone gebeurtenissen van de afgelopen dagen. Arnold stond op, en liep resoluut naar de tuindeur. Hij schoof het gordijntje opzij, en keek naar buiten. Even later gaf hij de anderen een wenk om zacht naderbij te komen. Allen verdrongen zich voor het raam. In de tuin zagen ze de baron. Hij liep in een kring om de kabouter heen, een lang touw sleepte achter hem aan. " Ik geloof, dat ik beter de zenuwarts opbellen kan, " fluisterde tante Bol. " Die man is stapelgek. " " Daar ben ik nog niet helemaal zeker van, " fluisterde Arnold terug. " Laten we even afwachten, wat hij gaat doen. " Maar tante Bol scheen wel gelijk te krijgen. De baron nam het touw op, en legde het over de beide handen van de stenen kabouter heen. Daarna ging hij een paar passen achteruit, en nam een afwachtende houding aan. Het touw werd zachtjes heen en weer geslingerd door de wind, anders gebeurde er niets. Na een poosje ging de baron weer op het beeld toe, trok het touw er af, en slingerde daarna de grote lus over het hoofd van de kabouter. "Oooooooh, " zei tante Bol met een akelig keelgeluid, " wat gaat hij met Jodocus doen? " " Stil nou, " zei Arnold. " Dat willen we juist ontdekken. " De baron maakte nu ook een lus aan het andere eind van het touw. Daarna probeerde hij die naar boven te werpen, blijkbaar mikt hij op zijn eigen balkon. Het gelukte hem niet, de lus over het hoekpilaartje te krijgen. " Ga de arme lieverd toch eens helpen, " zei tante Bol. Zij praatte te luid, de baron keek op. Hij was in het minst niet verrast al die loerende ogen op hem gericht te zien. " Opgesloten gekken, " zei hij.
Blz.119 Arnold deed de deur open, en ging op de baron toe. " Kan ik u helpen, meneer de baron? " " Touw van niks, te kort " " Wat wilde u ermee doen? " " Ik? Niets wil ik ermee doen. Lelijk beeld wil er iets mee doen. " " Kom, gaat u nu rustig mee naar binnen, " overreedde Arnold hem. " Ik zal het beeld wel in de gaten houden. " " Doen dat. Touw! " " O, wilt u dat meenemen? Ik zal het even van de kabouter afhalen, zo. Kijk, hier hebt u uw touw. En gaat u nu liever even wat rusten, u hebt misschien slecht geslapen vannacht. " " Nooit rust. Altijd lawaai. " De baron liep sloffend en schuifelend voor Arnold uit de kamer binnen. Ineens bleef hij staan, keerde zich half om, en keek Arnold over zijn schouder aan. " Ten minste één fatsoenlijk mens. Eén heer. Verder allemaal gekken. " " Gaat u maar naar uw kamer , " drong Arnold verder aan. " Ik ga wel even met u mee, als u dat liever wilt. " Toen de beide mannen de kamer uit waren, en ook het laatste eindje van het touw over de drempel gekropen was, zei Alma scherp: " Is het wel verantwoord zo iemand vrij rond te laten lopen hier in huis? " " Hij is wel gek, maar hij is geen schoft, " verklaarde tante Bol. " Je kunt nooit weten wat zo iemand zich in zijn hoofd haalt, " ging Alma door. " Wie weet heeft hij Robert wel vermoord. Hij schijnt vaker rond te sluipen in de tuin, zonder dat iemand begrijpt wat hij uitvoert. " " Die man is stapelgek, " vond Stijn. " En Alma kan wel eens gelijk hebben, wat die moord op Robert betreft. Nu, ik ga weer eens naar boven, heb al te veel tijd verpraat. " " Denkt u werkelijk, dat de baron krankzinnig is? " vroeg Mieke aan tante Bol. " Dan moet hij toch onder toezicht komen, om zijn eigen bestwil. " Arnold kwam weer binnen. " Zo, " zei hij, " de baron ligt te rusten. " " We hebben het er juist over, of hij niet naar een inrichting moet, " zei Mieke met een bezorgd gezicht, " of tenminste onder behandeling van een psychiater. " " Ik vraag me af, " zei Arnold langzaam, terwijl hij een sigaret opstak, " Ik vraag me af of hij werkelijk zo gek is als hij zich voordoet. Soms heb ik de indruk, dat hij meer afweet van deze hele beroerde geschiedenis dan wij allemaal tezamen, die inspecteur incluis. " " En als dat zo is, waarom zegt hij dan niets? " " Daar zal hij wel zijn speciale redenen voor hebben. " " Bedoel je, dat hij simuleert dat hij niet goed bij zijn hoofd is, om daar op de een of andere manier zijn voordeel mee te doen? " vroeg Alma. " Dat denk ik niet. Ik wou alleen maar zeggen, dat zijn eigenaardige manier van doen nog niet op krankzinnigheid hoeft te wijzen. Er zijn wel meer mensen met vreemde aanwensels, die toch heel verstandig zijn. Haast iedereen heeft wel zoiets. " " Dus jij beweert dat wij allemaal gek zijn, " resumeert de tante Bol. " Ik probeer juist aan te tonen dat wij niet gek zijn, ook al hebben we onze eigenaardigheden. " " Gerrit kauwt altijd, ook al heeft hij niets in zijn mond, " zei Mieke.
Blz 120 " En Stijn krabt altijd zo akelig over zijn stoppelkin, " griezelden tante Bol. " En tante Bol zegt altijd dingen waar je geen touw aan vast kunt knopen, " zei Arnold. " Nou, dat is niet waar Arnold, " verzachtte Mieke. " Tante Bol praat heus heel verstandig, soms. " " Maar om op de baron terug te komen, " zei Alma, " die heeft me toch wel wat al te veel eigenaardigs om normaal genoemd te kunnen worden. " Vrijdag 1 Toen Stijn vrijdagmorgen van zijn tentoonstellingszaal naar huis kwam, door de achtertuin, zag hij tot zijn verbazing dat Gerrit Spruithof daar zat te schilderen, precies op de plaats, waar hij zelf gezeten had toen hij werkte aan het stuk voor mevrouw Bollenberg. " Ik wist niet, dat u ook schilderde, " begon hij. " Ik kan het heel goed, " zei Gerrit pedant. " Vroeger op school... " " Hoe komt u zo gauw aan een ezel, en aan een doek? " vroeg Stijn achterdochtig. " Mevrouw Bollenberg was zo vriendelijk ze voor me van u te lenen. " " Dan moet ze ze tijdens mijn afwezigheid van mijn atelier gehaald hebben, " zei Stijn verontwaardigd. Hij boog zich dieper over het werk van Gerrit, en bekeek het met aandacht. Er stond al heel wat op: een huis met fantastisch perspectief, een massa helgroen gras, en op de voorgrond een enorme Jan Klaassen. Stijn veronderstelde, dat dit het tuinbeeld voor moest stellen. Hij was bont gekleurd, en reikte met zijn hoofd tot de tweede verdieping. Vlak bij de muts van de kabouter, ergens aan het huis, zat een onwaarschijnlijk fel groen ding, dat het balkon wel kon zijn. Stijn voelde een rilling van afschuw over zijn rug. Gerrit Spruithof keek trouwhartig naar hem op. " Goed, hè? " "Hm, " kuchte Stijn, " waarom doet u dit eigenlijk? " " In de eerste plaats: om mevrouw Bollenberg een plezier te bereiden. Omdat uw stukje verdwenen is. Dan kan ze dit ervoor in de plaats krijgen. In de tweede plaats vormt het een aanwijzing. " " Hoezo? " " U weet toch nog wel dat ik zaterdagmiddag uw stukje zeer nauwkeurig bekeek. Ik zal er nu geen kritiek op geven, maar ik wil wel vertellen, dat ik heel goed weet wat er op stond, en wat niet. Door het nu opnieuw te schilderen, zal ik achter de waarheid komen. " " Welke waarheid? En hoe? " " Ik zal uitvinden, wat er veranderd is sinds zaterdagmiddag. En dan zal ik ook weten, waarom de moordenaar het stukje ontvreemd heeft. En tenslotte zal ik kunnen vertellen, wie de moordenaar is. "
Blz 121 "U bent wel een optimist. Ik vrees, dat het niet zo eenvoudig zal zijn. Ten eerste is het helemaal niet zeker, dat degene, die het stukje verduisterde, ook de moordenaar van Robert Braam zijn. Hebt u al iets ontdekt? " " Ja, er is iets, dat er niet is. Begrijpt u? " " Nee. " " Merkt u dan niets op, als u door uw oogharen kijkt? Is er niet iets veranderd, sinds u dit schilderde? " Stijn stond een poosje scherp voor zich uit te turen, daarna zuchtte hij diep. " Ziet u, dat is het nu juist. Er is niets veranderd, en ik kan er maar niet op komen wat het is. Telkens als ik denk dat ik het weet, ontglipt het me weer. Soms droom ik ervan. Als ik dan wakker wordt, weet ik zeker dat ik in mijn slaap de oplossing te pakken had, maar ik kan me niet meer herinneren wat het was, hoe ik me ook inspan. Had ik mijn stukje maar terug, dan kon ik het direct zien. Het wordt gewoon een obsessie! Dus u hebt ook iets opgemerkt? " Gerrit tuurde strak op zijn schilderij, dan naar het huis, en dan naar de kabouter. " Ik weet het al! " riep hij uit. " De kabouter kijkt een andere kant op! " " Daar hebben we niets aan, " zei Stijn wrevelig. " het ding heeft omver gelegen in de tussentijd. " " Het was maar een grapje van me, " zei Spruithof. " Maar er is nog iets anders, ik zal u vertellen wat. De rode geranium is weg. " Stijn keek naar het perk waarin de kabouter stond. " U hebt gelijk. Dat is het! Ik schilderde een rode geranium, en die ontbreekt nu! Wat kan dit te betekenen hebben? " " Dat de moordenaar hem geplukt heeft, " veronderstelde Gerrit. " En hem in zijn knoopsgat gestoken als teken van herkenning hè? Nee, er moet iets achter steken, ik weet nog niet wat. " " Ik denk dat de bloem geknakt was toen Robert er bovenop viel, " zei Gerrit. " De moordenaar zag dat. Het vormde een aanwijzing, dat het lichaam in het werk gevallen was, en niet op de stenen. Daarom verwijderde hij de geknakte bloem. Later dacht hij eraan, dat die rode geranium duidelijk op het schilderij te zien moest zijn. Daarom verwijderde hij op het schilderij. " " Zo oppervlakkig lijkt het wel een logische redenatie, " zei Stijn, " maar er zit een fout in. Kijk eens, de moordenaar wist al heel gauw dat zijn opzet, het op een ongeluk te laten lijken, mislukt was. Arnold wees de dokter er op. Of de dokter Arnold, dat weet ik niet. Of misschien kwam mevrouw Bollenberg ermee aan, hoewel me dat niet erg waarschijnlijk lijkt. In feite is het, dat we er niet in liepen. Waarom zou de moordenaar dan later nog het schilderstukje verduisteren? Omdat we anders konden zien, dat er iets aan het perk veranderd is? Nee, meneer Spruithof, er moet nog iets anders zijn, ik voel het. Er moet iets aan het schilderstuk te zien zijn, dat de identiteit van de moordenaar verraden kan. We moeten het aan de inspecteur vertellen. Hij hoorde mij erover uit, maar het wou me toen ook al niet te binnen schieten. Al is dit niet van zoveel belang, het is toch de moeite van het doorgeven waard, dat ontbreken van die rode geranium. Uw plaatje heeft dus toch wel wat nut gehad.
blz 122 U kunt nu wel ophouden. " " Integendeel. Ik zal dit werk geheel voltooien, " zei Gerrit geraakt. " Ik ben van plan het mevrouw Bollenberg aan te bieden als een tegenprestatie voor de vele keren, dat zijn mij gastvrijheid verleende. " " Doet u dat, " zei Stijn afwezig, " maar brengt u mij na afloop mijn materiaal terug. " 2 's Middags ging Gerrit Spruithof naar het politiebureau, vroeg inspecteur Mark te spreken. Toevallig was deze aanwezig. " Ditmaal heb ik een belangrijke ontdekking gedaan, " begon Gerrit. " Ik zat vanmorgen te schilderen... " " Schildert u? Ik dacht dat u uitvinder was? " " Dat ben ik van mijn beroep. Ik zat dus te schilderen... " " Wat schilderde u? " " Het huis van mevrouw Bollenberg. De beruchte achterkant, weet u. Ik zat dus te schilderen... " " Vertelt u me liever meteen wat hij ontdekt hebt, ik heb zeer weinig tijd. " " Ja meneer, daar kom ik vanzelf op als u me uitlaat spreken met permissie. Ik zat dus te schilderen en toen zag ik dat er iets niet was.'s, dat wel voorkwam op het stuk van Stijn van Zomeren. " " Hoe weet u zo precies wat er allemaal stond op het verdwenen stuk? " " Ik bekeek het zeer nauwkeurig die zaterdagmiddag. Toen ik mijn werk beëindigd had, vergeleek ik in gedachten bij de kunstwerken. Ze leken mij identiek te zijn, behalve... een grote, rode geranium. Die kwam wel voor op het stuk van van Zomeren, en niet op dat van mij. " " Oh, die bloem is terecht, " zei inspecteur Mark afwezig. " Het nichtje van mevrouw Bollenberg, Loek Boon, had op de ochtend na de moord de geknakte bloem opgeraapt, en op haar kamertje in een vaas gezet. " " Vindt u haar handelwijze niet verdacht? " " In het minst niet. Het is een gewoonte van haar, een soort tweede natuur, om alle geknakte bloemen onmiddellijk op te rapen en in een vaas te zetten. Er bestond geen enkele reden, waarom ze dat nu niet zou doen. Natuurlijk was het onder deze omstandigheden beter geweest als ze nergens aan was gekomen, maar die bloem was toch 's nachts al door de rechercheurs opgemerkt en genoteerd. Het meisje heeft die bloem 's morgens meegenomen, het is nu eenmaal gebeurd, en ik zie geen reden hier niets achter te zoeken, meneer Spruithof. Als het meisje Boon een slecht geweten had, dan zou ze die bloem vernietigd hebben, in plaats van hem zo openlijk in een vaas te laten prijken. Had u nog iets anders? " " Ik volg enige sporen, en heb enkele theorieën, " antwoordde Gerrit vaag. " als u soms interesse hebt... " " Een andere keer graag, ik heb nu haast. " " Hebt u gezien dat er krassen waren op de lege plaats aan de muur, van de tentoonstellingszaal? Volgens mij moet daar iets gehangen hebben. " " Daar heeft ook iets gehangen, maar langer geleden, van een vorige expositie waarschijnlijk, " zei Mark wat ongeduldig. " Wij gaan alles heus wel secuur na meneer Spruithof. Maar als u me een plezier wil doen... " Blz 123 " Van ganser harte meneer Mark! " " Ik zou graag van u willen weten: Is Die Hele Familie Van Huize de Spar vanmiddag thuis? Kunt u dat ook nagaan? " " De dames zullen er wel zijn, denk ik, de heer Beekman zal wel zitten te studeren, op zijn kamer, en die hier van Zomeren is op zijn zaal. Had u liever gewild dat ze allen thuis gebleven waren? " " Zoudt u zo vriendelijk willen zijn te zorgen, dat iedereen vanmiddag om een uur of vijf aanwezig is op Huize de Spar? Ik zou nog een paar dingen willen vragen. Dhaka
" U kunt op mij rekenen, " zei Gerrit correct. " Ziet u, dit soort werk... " " Dat ligt u wel hè? Ik ben er ten zeerste mee geholpen als u in dit opzicht meewerken wilt. " " Dat doe ik zeer zeker. Het is toch de bedoeling, dat ik zelf ook aanwezig ben? " " Vanzelfsprekend, meneer Spruithof, u hoort ook zo'n beetje bij de familie. Tot vanmiddag dus. " 3 Gerrit had het voor elkaar gekregen: het hele gezelschap was bijeen, Stijn had een boodschap gekregen dat hij komen moest. " Het is in orde, " zei Gerrit gewichtig, toen de inspecteur om 5 uur precies op Huize de Spar aan kwam. " Alleen van Zomeren is er nog niet, die is altijd de hekkensluiter, maar hij is in aantocht als ik het wel heb. " " Hindert niet, " weerde de inspecteur af, " zullen vast beginnen zonder hem. Willen de dames en heren mij even volgen naar boven? " " O jasses we gaan weer naar die kamer, " zeurde mevrouw Bollenberg. " Hoe weet u dat? " vroeg Alma. " Hij is er al eens een keertje geweest, met mij alleen,. Toen ontdekten we dat zijn schilderij gestolen was. " Alma nam haar van het hoofd tot de voeten op " Hebt u verder nog geen last gehad van die... eh... " " Nee, ze hebben me nog niet opgesloten, dat zie je toch wel? " " Ze schijnen nog niet klaar te zijn met het onderzoek, dus zijn ze nergens zeker van, " zei Mieke, die achter hen aan kwam " Maakt u maar niet ongerust, hoor tante Bol, wij weten allemaal gedaan hebt. " Boven gekomen, stonden allen te wachten tot de inspecteur met zijn sleutel de deur geopend had. " Gaat u binnen, " nodigde hij, maar niemand wilde die eerste zijn. " Dames voor, " mompelde Gerrit. Mieke stapte ineens kordaat naar binnen. De anderen volgden, de inspecteur het laatst. " Zijn we er allemaal? " Stijn kwam juist met twee treden tegelijk de trap opgerend. " Ja! " riep hij hijgend. " Ik ben zeker de laatste hè? Ik werd opgehouden door iemand, die belang stelde in mijn werk. Maar ik ben nog op tijd tenminste. " Hij kwam binnen met zijn regenjas nog aan, en de aktetas onder de arm. " Het duurt zeker niet te lang, hè? " zei hij nog. " Ik wou graag
blz 124 direct terug. " Het duurt maar even, " stelde de inspecteur hem gerust. " Kijk mijn bedoeling is dit: ieder van u is wel eens een keer hier in deze kamer geweest toen de bewoner nog leefde. " " Ik ben hier nooit geweest, " zei Alma kalm en nadrukkelijk. De anderen zwegen. " U uitgezonderd dan, " gaf de inspecteur toe. " Nu zou ik graag willen, dat ieder van de anderen eens heel goed rondkeek, om te zien, of er nog iets ontbreekt, behalve dan dat ene schilderstuk. " Iedereen keek aandachtig om zich heen, de muren langs, de meubels, de vloer.... " Ik zou het heus niet weten... " weifelde Mieke. " Er is dus volgens u niets veranderd? " " Daar! " schreeuwde Stijn. Allen keken om. Stijn stond nog achteraan, bij de gangdeur,, hij wees met zijn lange wijsvinger naar buiten. " Het balkon! Wat ziet dat er uit! Toen ik hier de laatste keer kwam, was het nog heel. En er ligt iets op de grond... " Allen liepen naar het gebroken hek van het balkon. De inspecteur bukte zich. " Wat hier op de grond ligt, is schaafsel. Dat heb ik al eerder gezien. De dader is onhandig aan het prutsen geweest. " Hij richtte zich weer op, en keek ieder van de aanwezigen even aandachtig aan. " Ja, " zei hij tenslotte, " hier op het balkon is inderdaad iets veranderd. Maar dat is voor mij geen nieuws. " " Voor mij wel, " zei Steyn verongelijkt. " Ik heb de ravage van deze kant af nog niet gezien. Daarom viel het me zo op. " " Natuurlijk, u hoeft u niet te verontschuldigen. Ik wou juist graag, dat u alles, maar dan ook alles opnoemde, wat hier veranderd of verdwenen is. " Toen de anderen bleven zwijgen, vervolgde hij: " nu, dan hoef ik u niet langer op te houden. Ik dank u voor uw medewerking. " Allen verlieten zwijgend de kamer, de inspecteur het laatst. Nadat hij de deur zorgvuldig afgesloten had, volgde hij de anderen naar beneden. Onder aan de trap tikte hij Loek Boon even op de schouder. " Kan ik u even spreken? " vroeg hij zacht. Toen ze hem verschrikt aanstaarde, zei hij vlug: " het is niets bijzonders hoor. Maar.... wacht komt u even hier in het portaal, de anderen hebben er niets mee te maken. Zo, wat ik zeggen wou is dit: een detective vond op uw kamertje een grote foto van de overledene. Gaf hij u die persoonlijk? " Loek bloosde. "N... nee, " hakkelde ze. " Niet direct persoonlijk, ziet u. Maar.... toen ik eens stof afnam in zijn kamer, vond ik die foto op de grond, onder een kastje. De hoeken waren omgebogen, ik dacht die heeft hij zeker niet meer nodig. Ik neem anders nooit iets weg van de kamers, echt niet meneer, maar ik dacht, deze foto is toch niet meer geschikt om weg te geven aan... aan iemand, ziet u. " " Ik begrijp het, " zei de inspecteur met een tinteling in zijn ogen. " Robert Braam had deze foto om zo te zeggen al weggegooid. U vond het zonder zo'n mooie foto te laten liggen of in de prullenmand te gooien, u nam hem mee naar uw kamertje. " " Ja meneer, zo is het gegaan. Vindt u het heel erg van me? " " Helemaal niet. Maar die detective zocht er iets achter. Hij dacht,
blz 125 dat dit erop wees , dat er een intieme verstandhouding moet hebben bestaan tussen u en de overledene. Maar dat is dus niet het geval, hè?" "O nee, meneer, over zoiets heb ik zelfs nooit durven dromen! Hij was wel erg aardig voor me, en hij kon zo prachtig zingen, als hij zong dan probeerde ik me wel eens in te denken dat hij het voor mij deed, wat moet dat zalig zijn als een man zó voor je zingt... hij had best een filmster kunnen zijn. Maar verder bemoeide hij zich niet veel met me als u dat bedoelt, nee hij was een echte heer." "Ik dacht direct al dat het zo in elkaar zat met die foto, " onderbrak Mark haar woordenvloed, "net als met die geranium bijvoorbeeld, daar wordt ook drukte over gemaakt. Het was niet verstandig van u, hem op te rapen." Loek bloosde alweer. "Ik schijn allerlei verkeerde dingen gedaan te hebben. Ik begrijp het nu wel, ik had die foto moeten laten liggen, en ik had in de tuin niets aan mogen raken na het ongeluk. Maar die agent zei er niks van, toen ik die bloem opraapte, en zelf dacht ik er niet zo bij na op dat moment." "Zo heel erg is het ook niet, we hadden het perk van tevoren al grondig onderzocht. Maar wees verstandig, kom van nu af nergens meer aan, behalve dan voor zover het uw gewone werk betreft." "Ik zal er aan denken, meneer, en dank u wel!" Op dit moment werd de tochtdeur open geduwd, Stijn stak zijn hoofd om de hoek. "Stoor ik? Ik zou graag weer terug gaan naar mijn expositie, als u het goedvindt. Er was iemand, die er over dacht iets te kopen. Hij beloofde op mij te wachten. Ik zou hem niet graag mis willen lopen, dat begrijpt u wel!" "Ga gerust uw gang, wij zijn hier klaar. Let u er maar niet op, als u een paar agenten in de buurt van uw tentoonstellingszaal vindt. Het leek me wel goed er een oogje op te laten houden, nu er al twee stukken verdwenen zijn." "O, dat is een pak van mijn hart, " zei Stijn dankbaar. "Ik maakte me al wat ongerust. Vooral omdat we niet weten wat de reden is van die eigenaardige diefstallen... " "Het zal nu wel niet meer gebeuren, " zei de inspecteur. Hij liep achter Stijn aan de voordeur uit, en stapte haastig in zijn auto. "Loek!" gilde mevrouw Bollenberg, "waar blijf je toch? Moet ik nu alles alleen doen? Het eten moet opgedaan worden, de tafel is al gedekt!" "Hier ben ik tante! "riep Loek vrolijk terug. "Ik kom al, gaat u nu maar zitten, ik doe de rest alleen wel af." "Er moet een nieuwe keukenmeid komen, en gauw, " mopperde tante Bol. Ze keek haar nichtje oplettend aan. "Gelukkig doe je weer eens gewoon. Ik maakte me al ongerust over je, je was zo stil de laatste tijd... och maar dat is ook te begrijpen. Jij was natuurlijk ook dol op die arme Robert, net als ik, en wij allemaal. Kijk, de aardappels moeten nog afgegoten worden, hè? Dat die Stien er ook juist nu vandoor moest gaan. Het vlees is ook al klaar, dat moet je dadelijk even op de schaal leggen." "Stien kon dat zo mooi hè tante, zo in figuurtjes, net een schilderij." "Schilderij wordt hier in huis nog een stopwoord, ik hoor niet anders
Blz 126 meer. " " Zegt tante, zegt u nou eens eerlijk, wie denkt u dat het gedaan heeft, dat erge bedoel ik. " " Dat heeft Arnold gedaan. " " Laatst zei u Stijn. Maar u meent het toch niet echt? We kunnen toch niet weten wie het was? De politie weet het niet eens! Waarom denkt u nu weer dat Arnold het gedaan heeft? " " Waarom? Omdat hij zo vals kan kijken. Daarom. En omdat hij zegt dat je oom het gedaan heeft. Dat komt eenvoudig niet te pas. " 4 In tegenstelling met de laatste dagen, werd er aan tafel druk gepraat, en af en toe zelfs gelachen. Stijn kwam binnen, toen de anderen aan het dessert toe waren, maar dit was men van hem gewend. " Ja, ik kan er niets aan doen, " verontschuldigde hij zich, " ik moest nog even terug, ik had een bezoeker, die iets uitzoeken wou, zomaar laten staan, omdat de inspecteur ons om 5 uur ontboden had. En waarvoor nou eigenlijk? Om even in die kamer rond te gluren? Wat een drukte om niets. Daarvoor was ik nu bijna een koper misgelopen! " " En heeft hij iets gekocht, Stijn? " vroeg Mieke. " Ja, een stilleven. En iemand anders heeft vanmorgen een portret besteld. " " Je had dus een goede dag vandaag, " zei Mieke hartelijk, " nu, dat heb je ook wel verdiend. Je werk is uitstekend. Je moest wat vaker exposeren. " Stijn keek haar dankbaar aan. " Ja, mijn werk wordt beter, rijper, de laatste tijd. Ik bereik mijn vroegere hoogte wel weer. " " Vast en zeker, " zei Mieke, terwijl ze hem de aardappels aanreikte. " Als je maar wat zelfvertrouwen hebt. " " Je moest je meer op portretten toeleggen raadde Arnold hem aan. " Die twee zijn heel goed. Probeer tot die techniek terug te keren. En dat landschapje dat je laatst gemaakt hebt.... " " Wou je het nog steeds kopen? " vroeg Stijn, op een voor zijn doen opgewekte toon. " Je wilt het immers niet missen, en, nou ja, ik heb er ook geen geld voor. Ik wil wel eens propaganda voor je maken op school. " " O nee, dank je, " zei Stijn die ineens weer terugviel in zijn stugge toon. " Stijn heeft gelijk, dat het onzin is om ons telkens op Robert's kamer te laten kijken naar dingen die er niet zijn, " mopperde tante Bol. " De soep was er haast van aangebrand. Vinden jullie dat ik die politieman te eten had moeten vragen? " " Hij zou toch wel bedankt hebben, " meende Arnold. " Hij heeft het veel te druk. " " En zijn vrouw rekent op hem met het eten, hij kan niet zomaar wegblijven, " zei Alma. " Nee, ik denk dat hij al veel meer tijd in Huize de Spar zoek brengt dan hem lief is. " " En dan ons lief is, " vulde Stijn aan. " Eerst vond ik hem een schoft maar hij is heus wel lief goed beschouwd, " zei tante Bol gemoedelijk.
Blz 127 Arnold legde zijn fruitmes en vorkje neer, en keek haar stomverbaasd aan. "Hoe langer ik tante Bol meemaak, hoe minder ik van haar begrijp. Die inspecteur beschuldigt van moord met voorbedachten rade, en van geldzucht, hij laat het voorkomen alsof het nog maar een kwestie van tijd is om haar te laten arresteren, en daar zit ze me te keuvelen dat hij wel lief is. Ben ik nou gek of bent u het." "Jongen, je begrijpt het niet." "Nee, daar hebt u gelijk in." "Jongen, dat zei die inspecteur maar om me bang te maken. Ik was hem te brutaal. En ik vertel hem te weinig. Maar hij is er niet op teruggekomen. Hij zoekt nog steeds naar een of andere boef, en mij laat hij wel lopen. Begrijp je nou niet dat hij zich vergist heeft? Hier, neem nog wat kersen, of een banaan. Je eet te weinig, Arnold, je wordt met de dag magerder. Je hebt toch geen zorgen?" Stijn kuchte. "Ik vind mevrouw Bollenberg's houding vreemd, maar die van de inspecteur evengoed. Gisteren meende ik werkelijk, dat het onderzoek een einde genomen had, en dat de dader, of liever gezegd de daderes, gevonden was. De inspecteur moet toen toch wel vrij zeker van zijn zaak geweest zijn, anders had hij toch zo'n zware verdenking niet in gezelschap uitgesproken." "Dan volgt hieruit, dat hij ondertussen iets belangrijks ontdekt heeft, dat het onderzoek in een heel andere richting kan leiden," zei Arnold. "Dan had hij ons dat toch wel eens mogen vertellen, " mopperde tante Bol. "Het is niet eerlijk, dat hij alles maar voor zich houdt. Wij hebben er toch ook mee te maken. Als ik iets denk dan zeg ik het toch ook!" "We zullen het gauw genoeg horen, " zei Alma peinzend. "Wanneer dan?" "Zodra hij één van ons arresteert." De tuindeur, die op een kier had gestaan, werd van buiten geopend, de baron kwam binnen. Het lange touw sleepte weer achter hem aan over de vloer. Loek sprong op. "Oh, meneer de baron, ik heb uw blad met eten al boven gebracht, ik wist niet dat u in de tuin was. Als het nu maar niet koud geworden is!" "Beestenvoer, " zei de baron. "Warm of koud: beestenvoer." Loek snelde voor hem uit naar boven. "Ik zal het voor u opwarmen!" riep ze. De baron bleef bij de gangdeur staan en keek meewarig om naar zijn touw. "Niets, " mompelde hij. "Niets doet hij er mee." "Dat is jammer, " zei Arnold op goed geluk. "Alleen 's nachts, " mopperde de baron. "Dat kan heel goed zijn. Kom, gaat u nu maar naar uw kamer, Loek brengt ander eten voor u. Anders zou het maar weer koud worden." De baron schuifelde de kamer uit. Hij was al haast bij de trap toen het laatste eindje van het touw over de drempel wegsiste.
5 Laat in de avond ging Mieke nog even weg om een brief op de bus te brengen. Toen ze terugkwam, ontmoette ze Stijn bij het hek van de voortuin. "Sta je van de heerlijke stille avond genieten?" vroeg
Blz 128 ze vriendelijk. "Het gebeurt niet vaak dat ik jou werkeloos aantref!" "Ik kon niet werken. Al dat gevraagd een gezoek om me heen maakt me nerveus. Hier is het heerlijk rustig." "Zeg Stijn, biecht eens op, je tobt er toch niet over dat Robert iets met je vrouw te maken heeft gehad?" "Waarom denk je, dat ik daar over tob?" "Iemand vertelde me dat, en ik vond dat het mijn plicht was je van die verkeerde voorstelling af te helpen." "Wie vertelde je dat? Arnold zeker hè? Die bemoeit zich ook overal mee." "Het was Arnold. Hij had iets opgevangen van de inspecteur, een opmerking... ik weet toevallig dat het niet waar is, Stijn. Ik vind dat jij dat ook weten moet. Robert heeft mij wel eens iets verteld over jou vroeger en zo, en ook over Netty, je vrouw, bedoel ik. Aan de manier waarop hij over haar praatte, merkte ik heel goed dat er nooit iets anders tussen hen geweest is dan gewone vriendschap, een tamelijk oppervlakkige zelfs. Heus, Stijn, je moet niet gaan denken dat je vrouw ooit iets... verkeerds gedaan heeft. Ik druk me misschien wat onhandig uit... met Robert heeft ze je zeer zeker niet bedrogen. Robert vertelde me, dat hij medelijden met haar had, omdat ze zo teer was, en haast nooit de deur uitkwam... " "Robert en medelijden!" snoof Stijn. "Als je liever wilt dat ik er niet over spreek dan moet je het zeggen Stijn, dan houd ik er over op." "Ik praat heel graag met je, Mieke, over wat dan ook, en ik kan niet genoeg krijgen van je stem. Ik geef toe dat ik een poosje lang gedacht heb, dat er iets geweest was tussen Robert en Netty. Toen zij nog leefde, koesterde ik geen verdenking. Zij sprak nooit over hem en hij niet over haar. Dat vermoeden, dat er toch iets geweest moest zijn kreeg ik pas kort geleden, naar aanleiding van een gesprek dat ik met Robert had. Ik kwam tot de ontdekking, dat hij haar veel beter gekend had dan ik voor mogelijk hield, dat hij haar zelfs bezocht had als ik zelf niet thuis was. Dit leek me verdacht. Ik wist immers, hoe Robert was, hij kon geen vrouw met rust laten. De gedachte eraan ergerde me. Nu, goed, ik wil best van je aannemen, dat het in dit geval niets te betekenen had. Maar nu we het er toch over hebben, wil ik meteen even het sprookje uit de wereld helpen, dat ik nog steeds om mijn overleden vrouw zou zitten te treuren. Ik weet, dat jullie denken, dat dit de oorzaak is dat het met mijn werk niet erg vlotten wil. Ik hield veel van haar. Maar ze was al ziekelijk toen we trouwden, ik was er om zo te zeggen op voorbereid dat ik haar vroeg zou kunnen verliezen. Natuurlijk had ik het toch moeilijk, de eerste tijd na haar dood, maar ik ben er nu overheen. En wat mijn werk betreft: ik ga weer hard vooruit." "Ja, dat weet ik Stijn. Je hebt prachtige dingen gemaakt. Dat landschapje vooral vond ik zo fijn. Heb je dat stukje voor mevrouw Bollenberg al overgemaakt?" "O, dat. Niets waard. Trouwens, Spruithof zit het al te maken." Stijn grinnikte even bij de gedachte daaraan. "Je zult zien dat mevrouw Bollenberg dat nog mooier vind dan het oorspronkelijke. Haar geliefde Jodocus staat er levensgroot op, en sterk geflatteerd. Nee, ik ga nog eens iets geweldig smaken, voor jou Mieke, dat wordt pas mijn levenswerk. Ik voel het in me groeien. Jij inspireert me ertoe. Hierin
blz 129 zal ik mezelf overtreffen, het wordt stukken beter dan de portretten die ik schilderde toen ik op mijn hoogtepunt was, zoals jullie dat noemen. Ik heb gevoeld, dat ik het kan, sinds ik hier woon, Mieke, sinds ik jou ken. Zonder jouw aanmoediging had ik het al lang opgegeven!" "Je moet het niet opgeven, Stijn, als je weet dat je het kunt. Je zult nog eens wereldberoemd worden!" "Toe, laat me jouw portret schilderen, Mieke. Het zal een prachtwerk worden, er is zoiets moois van te maken: dat fijne blonde haar, die grote donkere expressieve ogen... Weet je wel dat je ogen heel bijzonder zijn Mieke... " Hij keek haar in vervoering aan. "Ik zie er heel gewoon uit, " zei Mieke, niet erg op haar gemak, "en ik heb helemaal geen mooi haar. Het is vlassig en dun, dat weet je best." "Je hebt precies het soort haar, dat bij je type past. Je bent mooi, Mieke." Ze lacht even verlegen. "Ik zal maar aannemen, dat de schilder in je aan het woord is, " zei ze. "Je doet zo anders dan gewoonlijk, Stijn." "Mieke, begrijp je het dan niet? Ik hou van je. In het begin... " "Maar Stijn!" "Laat me uitspreken, ik moet het eindelijk eens zeggen. Toen ik hier pas woonde, hield ik al van je. Je was altijd zo vriendelijk en bemoedigend, het was voor mij een verloren dag als je eens niet aan tafel kwam. Ik wou er niet aan toegeven, omdat ik naast Robert toch geen kans bij je had. Ik maakte mezelf wijs, dat het dankbaarheid was, wat ik voor je voelde. Pas in de tijd, toen je steeds meer met Robert omging, begreep ik, dat ik verliefd op je was, razend, hartstochtelijk verliefd!" "Stijn toch!" "Nee, laat me uitspreken. Ik wist, dat ik geen schijn van een kans had je hartje te veroveren, naast zo'n briljant charmeur als Robert was, en ik maakte me zo bezorgd over je. Robert had al zoveel vrouwen en meisjes ongelukkig gemaakt, ik wist niet wat ik doen moest." "Nu is het genoeg!" viel Mieke hem driftig in de rede. "Wat denken jullie wel, met je bezorgdheid! Ik kan heel goed op mezelf passen. Jullie doen bijna alsof Robert mij vermoord heeft in plaats van... in plaats van dat hij zelf het slachtoffer is geworden!" Stijn keek haar even star aan. "Goed, ik zal niets meer van Robert zeggen, hij is dood, en kan zich niet verdedigen. Maar je houdt eigenlijk van Arnold, hè?" "Je hebt het recht niet om dat te zeggen Stijn. Arnold en ik gaan gewoon kameraadschappelijk met elkaar om, er is geen enkele reden om aan te nemen... " "Vergeeft me Mieke. Ik sla door. Ik gooi er dingen uit die ik niet verantwoorden kan. Dat komt omdat ik het zo opgekropt heb al die tijd. Mieke, zou je niet van mij kunnen gaan houden?" "Toe, Stijn, zet dat uit je hoofd. Heus, je bent me sympathiek, ik vind je een aardige kerel, ik interesseer me voor je werk, en als ik je geïnspireerd en aangemoedigd heb dan deed ik dat om je weer op gang te helpen. Het spijt me verschrikkelijk als je daar verkeerde conclusies uit getrokken hebt. Ik geloof in jou, Stijn, als kunstenaar. Ik weet dat je iets bijzonders zou kunnen bereiken, en ik zou het zo
blz 130 jammer vinden als de moed en de energie daartoe je ontbraken. Als je denkt, dat je van mij een echt goed portret zou kunnen maken, nu, dan wil ik met alle plezier voor je poseren. Maar haal je dan niet meteen in je hoofd... " Zij hield op, en keek verschrikt naar Stijn's handen, die bevend op het hekje lagen. Alsof die handen verdriet hebben, dacht ze. Ze keek schuchter op naar zijn gezicht. Hij had de kaken opeen geklemd als door moeilijk bedwongen hartstocht. Zijn ogen staarden somber. Mieke had wel kunnen huilen. Het ergste wat haar overkomen kon was dit: een ander verdriet te moeten doen, terwijl zij juist zo graag helpen wou... Onverwacht keerde Stijn zich om met een ruk. "Laten we naar binnen gaan, het wordt hier fris, " zei hij schor. Blijkbaar gaf hij zich moeite om weer gewoon te doen. "Ja, " zei Mieke, "je hebt gelijk, we zullen nog kou vatten als we hier langer blijven staan. En straks vinden we de voordeur nog gesloten ook!" "Die is al dicht, " zei Stijn. "Mevrouw Bollenberg wacht ook nooit eens even met sluiten, ze zag ons toch wel staan! Nu, dan gaan we maar achterom, die deur zal ook wel op slot zijn maar daarvan heb ik een sleutel." Mieke huiverde. "Ik vind het akelig om 's avonds laat in het donker door de achtertuin te gaan. Ik heb dat niet meer gedaan, sinds... sinds zondagavond." "Maar nu ben ik toch bij je? Bovendien staat er ergens een agent op wacht, ik weet niet precies waar, schrik maar niet als je iemand ziet. Kom, wij zijn zo binnen." Hij nam haar arm, en leidde haar langs de zijkant van het huis. 6 "Iedereen schijnt al naar bed te zijn, " zei Mieke, toen ze in de flauw verlichte hal aankwamen." Stijn, beloof je mij, dat je nu niet meteen weer in de put zult raken? Wij blijven toch goede vrienden?" Ze keek hem smekend aan. "Ik zal mijn best doen, " zei Stijn. Hij scheen zich nu geheel hersteld te hebben van de emoties." Dus ik mag je schilderen hè?" "Zo gauw je maar wilt. Wanneer denk je... " "Stil eens Mieke, " zei Stijn plotseling op dringend fluisterende toon. "Hoorde jij niets?" Mieke luisterde scherp. "Ja... gestommel.. boven ergens... " Stijn begon de trap op te lopen, Mieke volgde hem. Op de overloop van de eerste verdieping bleef Stijn weer staan luisteren, onderaan de trap, die naar de tweede verdieping leidde. "Het komt van Robert's kamer... " zei hij gesmoord. Mieke hield haar adem in. "Dat kan niet, " fluisterde ze, "Roberts kamer is gesloten." "Het komt toch duidelijk van de voorkant, het kan haast niet anders... ik zal eens gaan kijken boven. Blijf jij hier staan, Mieke, kom niet van je plaats. Ik ben zo bij je terug." Stijn sloop met langzame passen de tweede trap op. Mieke keek hem angstig na. Ze deed haar mond open om hem terug te roepen, maar bedacht zich. Ze mocht geen geluid geven. Het was zo donker, dat ze Stijn al gauw uit het oog verloor. Nu is hij
blz 131 boven, dacht ze. Nu staat hij te luisteren bij Roberts deur. Nu.. ze hoorde iemand aan een deurknop rammelen, ergens boven... toen een hevig gestommel... een harde bons... Stijn buitelde vloekend de trap af. Mieke sprong naar voren, stak haar handen uit, en voorkwam daardoor dat Stijn met een harde smak op de grond terecht zou komen. Hij bleef versuft op de onderste trede zitten en streek met beide handen het haar van zijn voorhoofd weg, daarna wreef hij met een pijnlijk gezicht zijn enkel. Ineens vloog hij overeind, alsof hij nu pas tot bezinning kwam. "Er is iemand... op de kamer... " "Wie? Stijn, wie is het?" "Ik weet het niet. Hij gooide mij de trap af." Boven werd ergens een deur opengesmeten. "Wat is er aan de hand?" schreeuwde Arnold. "Wie is daar?" Stijn stond zijn enkel te masseren. "Stil!" siste hij. "Er is iemand op de kamer van Robert." "Wat zeg je? Wie dan?" "Mieke en ik hoorden gestommel, boven. Ik ging kijken, het kwam uit Robert’s kamer. Ik voelde aan de deur... die was open... ik schrok ervan. Misschien de politie, dacht ik nog. Maar toen ineens weer de deur verder opengeduwd, ik kreeg onverwacht een opstopper, waardoor ik achterover de trap aftuimelde. Ik heb niemand kunnen herkennen in het donker." " Heb je je bezeerd? " vroeg Mieke bezorgd, toen ze zich van de eerste schrik hersteld had. "Och, het had erger kunnen zijn. Wat blauwe plekken. Maar we moeten toch gauw onderzoeken, wie daar is. Vind jij, dat we de politie moeten waarschuwen?" "Eh.. nee, " zei Arnold, nog wat slaperig. "We hoeven inspecteur Mark niet voor elk voorvalletje uit zijn bed te halen. Dit kunnen wij zelf wel opknappen. Mieke, ga jij nu naar je kamer, en doe de duur van binnen op slot." " Doen jullie nu toch geen gevaarlijke dingen, asjeblieft! " smeekte Mieke. " Er zijn al genoeg ongelukken gebeurd!" "Er zal ons niets overkomen, " stelde Arnold haar gerust. "We zijn met zijn tweeën, en kijk eens wat ik hier bij me heb!" "Jakkes, een revolver! Waar haal je die zo gauw vandaan?" "Die heb ik de laatste dagen steeds bijdehand. Door dat lawaai van Stijn's val werd ik wakker, ik sprong uit mijn bed, en greep meteen dit dingetje, voor ik op onderzoek uitging." "Het was roekeloos van je, Stijn, om ongewapend naar boven te gaan, " zei Mieke, "die man die op Robert's kamer is had je wel kunnen vermoorden!" "Stil nu maar, ga jij nu naar je kamer, meisje, " zei Arnold kalmeren, terwijl hij Mieke zacht voor zich uit duwde. Ze gehoorzaamde, en sloot de deur achter zich. Door de dichte deur heen riep ze nog: "Waarschuw toch maar liever de politie!" De beide mannen letten er niet op. "Laten we nu opschieten, " zei Stijn ongeduldig, "door al dat gepraat van de moordenaar ons nog ontsnappen."
132 "Onmogelijk, " zei Arnold. "Hij kan immers niet wegkomen of hij zou langs ons heen moeten." Zacht slopen ze naar boven. Stijn hinkte wat, hij had zijn enkel verzwikt bij de val. Arnold, die er het eerste was, draaide voorzichtig de deurknop van Robert’s kamer om.... "Op slot, " fluisterde hij. "Van binnen afgesloten, " concludeerde Stijn. "Hij is er dus nog." Arnold bonkte met zijn vuist op de deur. "Doe eens open!" riep hij. Er kwam geen antwoord. "Ja, hij moet er nog zijn, " zei hij daarna zacht tegen Stijn. "Hij kan in elk geval niet langs de trap naar beneden gekomen zijn, en een andere weg is er niet. Wat doen we nu?" Stijn legde zijn oor tegen de deurpost. "Ik hoor niets." "Het balkon!" fluisterde Arnold ineens verschrikt. "Hij kan langs die weg..." "Veel te hoog. Hij kan er niet afgesprongen zijn." "Wel geklauterd. Langs de regenpijpen, of langs de klimop." "Ja, en hij zou dan een tussenlanding hebben kunnen maken op het onderste balkon," meende Stijn. "Toch kan dat niet. Er staat elke nacht een agent in de tuin. Die zou hem gezien moeten hebben." "Laten we nu niet langer kletsen maar handelen, " zei Stijn. "Ik zal naar beneden gaan en die agent waarschuwen, ik kan dan meteen het balkon in het oog houden. Blijf jij hier de wacht houden, dan kan hij niet ontsnappen." " Laat mij liever naar beneden gaan, " stelde Arnold voor. " Jij hebt last van je voet. " De deur van Alma's kamertje werd geopend. "Wat maken jullie toch een spektakel aldoor, " zei Alma, die In peignoir op de drempel verscheen, verontwaardigd. "Ik kan geen oog meer dichtdoen!" "Leg jij het haar maar uit!" riep Arnold, die al op weg was naar beneden. Stijn vertelde haar heel in het kort wat er voorgevallen was. Alma luisterde gespannen. "Hoor eens," zei ze toen Stijn klaar was met zijn relaas, "je kreeg dus een opstopper, maar je kon in het donker niemand onderscheiden. Heb je geen flauw vermoeden omtrent de identiteit van de aanvaller? Waarom deed je het licht niet aan? Was het een man of een vrouw?" "Ik denk een man. Maar ik weet het niet zeker. Ik kon niets onderscheiden. Ik veronderstelde, dat de deur niet afgesloten was, omdat er immers iemand naar binnen was gegaan. Het was mijn plan, de deur heel zacht op een kier te openen, om zo te kunnen zien wie daar binnen bezig was, en wat hij of zij daar uitspookte. Maar zodra ik aan de kruk draaide, ging de deur met een ruk open, en voor ik iemand kon onderscheiden tuimelde ik achterover de trap af. Als Mieke me beneden niet opgevangen had, dan zou ik lelijk terechtgekomen zijn." "Dus je kreeg de indruk, dat die geheimzinnige persoon je aan had horen komen, en je achter de deur stond op te wachten om je te overrompelen." "Ja, zo moet het wel gegaan zijn. Ik ben niet geschikt voor detective, ik had hierop voorbereid moeten zijn." "Misdadigers opsporen is niet ieders werk, " troostte Alma hem. "Je moet niet vergeten, dat degene, die daar op die kamer was, uiterst gespannen en op zijn hoede moest zijn, en dus ieder geluid onmiddellijk opving, en
133 ernaar handelde. Hij kon niet riskeren betrapt en herkend te worden." "Alles goed en wel," zei Stijn, "maar ik heb het toch verprutst. Ik had beter na moeten denken voor ik iets ondernam. Het is zelfs niet onmogelijk, dat die persoon over de gang ontsnapt is in de tijd dat ik onderaan de trap zat bij Mieke." "Arnold was er toch bij?" "Ja, maar die kwam pas even later. Die persoon kon als hij heel vlug was juist wegkomen. Ik ben een sufferd. Ik dacht er alleen maar aan, dat hij niet langs ons naar beneden had kunnen komen. Maar ik vergat de trap naar boven, naar mijn atelier. Maar als hij daar is, dan zit hij in de val. Of misschien is het mogelijk over het dak weg te komen." Stijn strompelde over de gang naar de bovenste trap. "Blijf je hier de wacht houden?" vroeg hij "Nee dank je, ik blijf hier niet alleen. Wat wou je gaan doen? Ongewapend, en half kreupel, in het donker een misdadiger te lijf?" Stijn bedacht zich, en kwam terug bij haar. "Hij is op de kamer van Robert," zei hij, "of hij is boven. Als hij langs de gevel gevlucht was had Arnold wel alarm geslagen, die is nu in de tuin." "Laten we gaan kijken, " stelde Alma voor, "in mijn kamertje, door het raam." Stijn volgde haar, hij liet de gang deur wijdopen. Ineens bleef hij stokstijf staan. "Alma!" riep hij. "Alma! Jij was het toch niet?" Alma had het licht opgedraaid. Ze keek hem aan met een ijskoude blik. "Ga alsjeblieft mijn kamer uit, " zei ze onredelijk. Toen Stijn gehoorzaamde te sloeg ze de deur van haar kamertje hard achter hem dicht. Hij ging met een zucht op de trap zitten en wreef zijn pijnlijke enkel. Terwijl hij daar nog mee bezig was hoorde hij voetstappen. Wat nu weer, dacht hij wrevelig. Oh, het is Arnold, die komt weer naar boven. "Alles oké hier?" vroeg Arnold. "Beneden is ook niets te bespeuren. Ik heb inspecteur Mark opgebeld. De agent houdt buiten het balkon en de hele gevel in het oog. Waar is Alma?" " Kwaad weggelopen. Ik zei iets wat ik niet had mogen zeggen. Had jij er ook niet aan gedacht, dat er een uitweg naar boven is, naar mijn atelier?" "Ja, maar daar kan hij niet heen gevlucht zijn. Ik kwam immers de gang in zodra ik jou hoorde vallen?" " Arnold!" riep Stijn. "Jij was.....hm. Jij was dus heel vlug bij de hand. Nee dan moet hij nog in Roberts kamer zijn." "Ik ben niet zo heel zeker van de gevel. Die agent kwam uit de voortuin vandaan. Als die persoon heel vlug was kon hij langs de regenpijp het onderste balkon bereiken. De balkondeuren van de baron staan altijd op een kier. Dan zou hij dus..." "Dan zou hij dus nu in de kamer van de baron kunnen zijn, " vulde Stijn aan. "Of misschien.... misschien is het de baron." "Wat vredesnaam zou de baron, of die ander, op Roberts kamer uitgespookt hebben?" "Zou het moordenaar van Robert zijn?" vroeg Stijn huiverend. "Heel waarschijnlijk. Hij had in elk geval, anders zou hij jou niet aangevallen zijn. Er moeten zich dus nog sporen te vinden op die kamer, die wij allemaal, de inspecteur incluis, over
134 het hoofd hebben gezien en die nu verwijderd zijn. Zo denk ik erover." "Je zult wel gelijk hebben. En nu is het alleen nog de vraag waar hij zich ophoudt." "Heb je de deur van de baron op de eerste etage ook wat in de gaten gehouden?" "Ik kan niet overal tegelijk zijn. En Alma leidde me af. " "Door de voordeur kan hij niet weggegaan zijn, " bedacht Arnold, "want die is nog op het nachtslot. En in de achtertuin staat de agent. Stil eens, daar zal de politie wel zijn. Ga jij even opendoen, ik sta nog steeds in nachtgewaad." 7 Inspecteur Mark ging met Stijn mee naar de achtertuin. Een paar agenten begonnen de donkere omgeving te onderzoeken. Een sterke schijnwerper werd op de gevel gericht, elk stukje muur werd bekeken. Alles bleef stil en rustig. Het enige dat opviel was, dat de balkondeuren van de baron op een kier stonden, bijeengehouden door een haakje. "Staan die deuren elke nacht open?" vroeg de inspecteur aan Stijn. "Ik weet het waarachtig niet, het kan best zijn." Inspecteur Mark haastte zich naar binnen, vloog de beide trappen op, stak de sleutel in het slot van Roberts kamer, knipte het licht aan en ging naar binnen. Niemand. Hij keek oplettend rond, of er iets veranderd was. Ja, daar, tegen de muur, achter een stoel, stond het verloren schilderstuk je, het stukje van Robert. Inspecteur Mark verwonderde zich niet, het scheen wel of hij ervan afwist. Vlug liep hij door naar de balkondeuren. Ze waren gesloten. Hij opende ze, stapte op het balkon, en trok de deuren achter zich dicht. Het bleek mogelijk ze van buiten af te sluiten. De handel was slap en kon gemakkelijk uit zichzelf naar beneden gevallen zijn. De inspecteur zette zijn onderzoek in dit opzicht niet al te ver door, uit vrees zichzelf buiten te sluiten op het balkonnetje, hoewel hij het instrumentje van Gerrit Spruithof nog bij zich droeg. Hij ging weer naar binnen, liep door de kamer naar de gang, en sloot de deur zorgvuldig achter zich. "Dat schilderstuk zal ik straks wel meenemen voor nader onderzoek," dacht hij. "Maar ik heb al een vermoeden van wat ermee is gebeurd." Vlug daalde hij de trappen af. Beneden trof hij Arnold aan, nog in zijn gestreepte pyjama, die kreukelig om zijn benen hing, zijn haar stond in vlassige plukken overeind. Hij had één groenige pantoffel aan, de andere hield hij in zijn hand, en hij bekeek de rafels met verzonken aandacht. Hij zag er nu niet zo intelligent uit als gewoonlijk, maar toch maakte hij de indruk van iemand die volkomen geabsorbeerd is door zijn gedachten. Hij scheen de inspecteur pas op te merken, toen deze vlak bij hem gekomen was, hij hees zijn broek wat op, en vroeg: "Iets gevonden inspecteur?" "Niets van belang. De agenten zoeken het huis af, misschien ontdekken zij nog iets." "Ik vraag me af of zij wel iets kunnen ontdekken op deze manier... " zei Arnold meer tegen zichzelf dan tegen de inspecteur.
135 "Wat bedoelt u daarmee?" Arnold gaf geen antwoord, hij zag er nog steeds afwezig uit. In de achtertuin gekomen, troffen ze Stijn nog aan. Allen keken speurend omhoog. "Als de vluchteling werkelijk door de openstaande balkondeuren van de baron naar binnen is gegaan, wat me heel waarschijnlijk lijkt,.... " "Dan is het dus de baron geweest!" riep Stijn. "Dat hoeft nog helemaal niet het geval te zijn. De baron schijnt de gewoonte te hebben slaapmiddelen in te nemen. Hij kan wel heel vast geslapen hebben. In dat geval kan de vluchteling door zijn kamer gegaan zijn zonder dat de baron er iets van merkte. Maar hij kan zolang ik hier ben ik kamer niet over de gang verlaten hebben, want de agenten zijn overal tegelijk." "Hebt u de kamer van de baron dan niet laten onderzoeken?" vroeg Stijn. "Daar wordt aan gewerkt. De deur naar de gang was op slot en werd na ons kloppen niet opengedaan. Als de man over het balkon tracht te ontvluchten vangen wij hem hier op." "Voor we u opbelden kan de vluchteling de kamer ook niet verlaten hebben over de gang, of hij moet de sleutel hebben gevonden. En dat zal niet eenvoudig geweest zijn, de baron heeft hem misschien wel onder zijn kussen als hij slaapt." "Hebt u mijn atelier ook laten doorzoeken?" vroeg Stijn. "Natuurlijk, daar is niets te vinden. Slapen alle anderen nog?" "Ja, " zei Stijn, "dat verwondert me ook al zo. Trouwens.... Mieke is wakker, die heeft het begin van deze historie samen met mij meegemaakt, en Alma is ook al te voorschijn gekomen. Maar van mevrouw Bollenberg snap ik niets. Ik moet nogal wat lawaai gemaakt hebben toen ik van de trap afviel. Haar kamertje is toch vlak bij de jouwe, Arnold, en jij was er dadelijk wakker van, zei je?" "Ja, maar ik slaap heel licht, vooral de laatste tijd." "Dus behalve u beiden is niemand getuige van dit avontuur geweest?" "Ja, " zei Stijn, "Mieke Reling was erbij toen ik van de trap gegooid werd. Ze stond onderaan op me te wachten. We hadden de verdachte geluiden op Robert's kamer gehoord zodra we de hal in kwamen." "Ik zal haar straks ondervragen." "Ze zal u niet veel wijzer kunnen maken, " zei Stijn. "Ze weet er werkelijk niet meer van af dan ik. Zij heeft die persoon evenmin gezien." "U spreekt aldoor over uw aanvaller als over hij en hem. U bent er dus van overtuigd dat het een man was?" "Nee, het kan ook een vrouw geweest zijn, maar de manier van aanvallen lijkt me specifiek mannelijk toe." "Dat ben ik niet met u eens. Het was onder deze omstandigheden de enige kans voor degene, die zich in die kamer ophield." "Maar een vlucht langs de gevel lijkt me toch wel heel onwaarschijnlijk voor een vrouw." "U bent ouderwets in uw opvattingen meneer van Zomeren, " lachte de inspecteur. "Dit alles kan allemaal evengoed door een vrouw als door een man gedaan zijn, evenals de moord op Robert Braam."
136 "U denkt dus aan de mogelijkheid dat een van de dames van dit huis... " "Ik weet nog niets met zekeheid, meneer van Zomeren." Op dit ogenblik kwam een rechercheur op het groepje af, en fluisterde inspecteur Mark iets in het oor. "Zo, " bromde Mark, "dus de kamer van meneer Haringveld is afgesloten, en u krijgt geen gehoor. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat iemand zich daar verborgen houdt, tenzij... Kom even mee .'' Mark liep vlug de trap op, en zocht ondertussen in zijn zak naar een geschikte loper. Boven gekomen, bonsde hij hard op de deur, en luisterde. Alle huisgenoten waren inmiddels wakker geworden, en hadden zich om hem heen verzameld, de meesten in nachtkleding. Iedereen hield de adem in. Het bleef stil. "De baron slaapt altijd zo vast, " verklaarde tante Bol, "hij neemt middeltjes." "Ja, dat is mij bekend, " zei de inspecteur op gedempte toon. "Maar ik zal me toch moeten overtuigen of er zich nog iemand bevindt in die kamer." Hij stak de sleutel in het slot, draaide die om, probeerde een andere, kreeg de deur tenslotte open, en ging zacht naar binnen. Mevrouw Bollenberg volgde hem op de voet en gaf onmiddellijk daarna een snerpende gil. Een agent trok haar de gang weer in, ging zelf de kamer binnen, en sloot de deur achter zich. Mevrouw Bollenberg bleef doorgillen als een stoomfluit die niet afgezet kan worden, met wijdopen mond. Arnold legde er zijn hand op, schudde haar bij de arm. "Stil! " riep hij. "Houdt onmiddellijk op!" Dat hielp. Versuft keek ze om zich heen. "Hij... hij heeft zich opgehangen... " bracht ze er met moeite uit. "De baron?" vroeg Mieke, met afgrijzen in haar stem. "Het verwondert me niet zo heel erg, " zei Alma nuchter. "Hij leek me niet goed bij zijn hoofd te zijn. Hij hoorde in een inrichting, in plaats van in een pension." Arnold baande zich een weg naar de deur en wilde die openden, maar hij bleek op slot te zijn. Hij legde zijn oor tegen het hout, en luisterde. Binnen de hoorde hij stemmen, die van de inspecteur, en die van de agent. Arnold richtte zich op toen hij hoorde dat de sleutel in het slot werd omgedraaid. De deur werd geopend, de agent kwam naar buiten. "Waar kan ik telefoneren? " vroeg hij op officiële toon. Arnold wees hem de weg. "Is hij dood?" vroeg Stijn. "Ik kan u niets mededelen, meneer , " zei de agent streng. "Gaat u liever allemaal naar beneden, u belemmert ons in ons werk als u hier rond blijft hangen." "Ja, laten we naar de zitkamer gaan , " stelde tante Bol voor, die zich als gewoonlijk heel gauw had hersteld van de schok. "Loek,, ga jij wat koffiezetten, kindje, dat is goed voor de zenuwen. Oh, Mieke valt flauw, hou haar vast, Stijn, anders valt ze van de trap, o Arnold heeft haar al opgevangen." "O nee, ik wil niet flauw, " zei Mieke flink, maar ze was wel heel bleek. Langzaam daalden ze met zijn allen de trap af, en zochten zwijgend een plaats in de voorkamer.
137
" Toe nu, Loek, je zou toch koffiezetten, kind, " drong tante Bol. " Dit is al de derde nacht, dat we op moeten blijven, " vervolgde ze tegen de anderen. Mieke liep achter Loek aan naar de keuken. " Ik help wel even, " zei ze. " U laat ook alles maar aan dat jonge kind over, " merkte Alma scherp op. Een ogenblik leek het of ze ook naar de keuken zou gaan om te helpen, maar ze bedacht zich, ging naar de divan, en maakte het zich gemakkelijk in de kussens. " Och, " zei tante Bol, " Loek doet me graag een plezier. Ze is dol op me. Zoals iedereen hier trouwens. " Alma keek haar afkeurend aan. " Wel prettig, als je daar zelf zo van overtuigd kunt zijn. " " Heel prettig, " verzekerde tante Bol haar argeloos. " Maar er zijn misschien ook wel mensen die jou aardig vinden, hoor, kind. " 8 Pas toen allen een zitplaats gevonden hadden, merkten ze, dat Gerrit Spruithof zich onder de aanwezigen bevond. Hij gedroeg zich alsof hij er vanzelfsprekend bij hoorde. " Hoe komt u hier? " Vroeg Arnold uiterst verbaasd, maar niet erg beleefd. " U logeert hier toch niet? " " Integendeel, " zei Gerrit. " Maar ziet u, dit mysterie laat me niet met rust voor ik het opgelost hebt. Ik liep langs het hek aan de voorkant, en bestudeerde alle ramen nauwkeurig. Ze waren allemaal verduisterd, behalve dat van u, meneer Beekman. " " Meneer Beekman sliep, " zei Stijn, terwijl hij Arnold achterdochtig aankeek. " Het zal na de worsteling geweest zijn, " zei Arnold schouderophalend. " Even later zag ik ook licht branden op de kamer van de juffrouw Reling, " ging Gerrit voort. " En toen zag ik de heer Beekman naar de voortuin komen, hij waarschuwde de agent, die daar op wacht stond. Ik was zo vrij hem naar de achtertuin te volgen. U neemt het me toch niet kwalijk, mevrouw Bollenberg? Ik loop hier maar in en uit. Het ligt me ook zo na aan het hart, ik moet en zal te weten komen wie mijn beste vriend vermoord heeft. En nu maak ik dit met de arme baron weer mee. Het is toch treurig, niet? " Mevrouw Bollenberg zei gedecideerd: " hij was een schoft, maar dit vind ik toch wel een beetje sneu. " " Een beetje sneu! Een zelfmoord! " stoof Mieke op. " Tante Bol toch! " Zei ze met afschuw in haar stem. " Heb ik weer iets verkeerds gezegd? " Vroeg dan te Bol, terwijl ze de kring rondkeek om opheldering. " Ze meent het niet zo erg, Mieke, " zei Arnold. " Het is werkelijk ontzettend, wat er gebeurd is, maar je moet niet vergeten, dat de baron geen prettig leven had. Hij was erg eenzaam. En hij maakte het zichzelf en anderen maar moeilijk. Misschien was dit voor hem werkelijk een uitkomst. " Mieke keek verslagen voor zich uit. " Zelfmoord kan nooit een uitkomst zijn, " zei ze huiverend. Arnold legde zijn arm met een beschermend gebaar 138 om haar smalle schouders. Stijn stond op, en begon de kamer op en neer te lopen. Plotseling zei hij met overslaande stem: " Komt er dan nooit een eind aan die afschuwelijke toestand hier in huis? Mijn zenuwen gaan ervan kapot, ik houd het niet uit, ik kan er niet meer tegen! " Mieke maakte zich zachtjes los van Arnold, en ging op Stijn toe. Met een zorgelijk gebaar legde zij haar hand op zijn arm. " Bedaar toch, Stijn. Het is natuurlijk een hele schrik, maar zie je, ik heb het gevoel dat dit het einde is van alle ellende. Ik denk dat alles nu weer goed worden zal. " " Wat bedoel je daarmee? " Vroeg mevrouw Bollenberg ineens oplettend. " Hoe zou het nu ineens weer goed kunnen worden? Er kunnen nog best een paar moorden bijkomen, denk je ook niet, Arnold? "
" Nee, " zei Arnold hard, " er zal nu niets meer gebeuren. Ik begrijp wat Mieke bedoelt: de baron pleegde geen zelfmoord uit zwaarmoedigheid alleen. Hij deed het om zijn arrestatie te ontlopen. " Allen keken hem ontzet aan. " Je bedoelt, dat hij het was, die Robert vermoordde, " zei Alma. Haar stem klonk scherp. Ze zag heel bleek, de neus leek meer naar voren te komen dan anders, en er liepen twee lijnen van daar naar de mondhoeken. Haar ogen hadden een vijandige uitdrukking. " Ze hebben elkaar dus vermoord, " zei ze. " Het kan geen kwaad, twee mannen van dat soort minder op de wereld. " " Alma houdt niet van de mannen, daarom trouwt ze niet, " verklaarde tante Bol. " Mannen! " Stootte Alma er uit met hese stem, en ze keek of ze aan ratten dacht. " Je moest niet zo generaliseren, Alma " zei Arnold streng. " Goed, Robert had veel ondeugden, en de baron was niet helemaal goed bij zijn verstand, maar dat zijn uitzonderingen, die je bovendien net zo goed bij de vrouwen aantreft. " " Debatteert er toch niet over, " zei Stijn wrevelig, " wat doet het ertoe? Er zijn belangrijker dingen te bespreken. Als de baron werkelijk de moordenaar van Robert Braam is, zoals jij veronderstelt, Arnold, dan vind ik het onverantwoordelijk van mevrouw Bollenberg dat ze zo iemand hier onderdak verschaft heeft al die jaren, ze kon toch weten.... " " Nee, dat kon ik niet! " ruziede tante Bol ertussendoor. " Hij deed wat raar, dat is zo, maar hoe kon ik nou weten dat hij gevaarlijk was? Hij heeft me nooit kwaad gedaan en jullie ook niet, zeg nou zelf. " " Hij betaalde zeker erg veel voor die kamer? " Vroeg Alma. " Hij betaalde goed, " zei tante Bol vinnig, " beter dan jullie. " " Hoe kwam hij er eigenlijk bij hier te gaan wonen? " Vroeg Mieke. " Hij klaagde altijd over ons en over het lawaai en over de bediening. " " Ik had hem wijsgemaakt, dat hier alleen adellijke personen logeerden, " gaf tante Bol ronduit toe. " En toen hij merkte, dat jullie maar gewone mensen waren, was hij woedend. Hij deed alsof ik hem bedrogen had. Maar dat is toch geen bedriegen, zeg nou zelf.... kan ik het nou helpen dat jullie niet van adel zijn? " " U houdt er vreemde opvattingen over na over eerlijkheid, " zei Stijn. " Toen ik hier kwam huren, maakte u mij wijs dat ik de hele zolderverdieping 139 zou krijgen. Later bleek, dat een van de twee kamertjes aan de keukenmeid toebehoorde. Die is nu wel weg, maar ze kan wel weer eens terugkomen. " " En die moest toch ook slapen, gaan nou gauw! " " Ja, maar dan had u me dat direct moeten zeggen. Elke avond dat gesnurk! " " Je bent een onverdraagzame brompot. " " Is het nu wel nodig daar nu over te gaan wisten? " Vroeg Mieke. " Er ligt een dode boven. " " Je hebt gelijk, kindje, ik zal mijn mond wel verder houden, ik schijn toch niks goeds te kunnen zeggen. " Arnold wendde zich met een bruuske beweging naar Gerrit. " Het is toch wel heel toevallig, meneer Spruithof dat u telkens aanwezig bent als hier iets gebeurt, " zei hij op hatelijke toon. " En deze keer zag niemand u van buiten komen, u bent hier zomaar ineens. Was u het misschien, die op Robert de kamer rondspookte, en Stijn van de trap af smeet? " " In.... integendeel, " hakkelde Gerrit,, terwijl hij verschrikt met de ogen knipperde. " Zoiets on... on.. onbeleefds zou ik no... nooit... " " Arnold toch! " zei Mieke verwijtend. Gerrit wendde zich tot Mieke. " Ik.... ik...z...zal u wat be... bekennen... als ik ner...ner... " " Als u nerveus bent dan stottert u een beetje, hè? Nu, dat hindert niet, hoor. " Gerrit knikte haar dankbaar toe. Daarna richtte hij zich weer tot Arnold. " Integendeel..ik...ik was niet op Ro... Roberts kamer. Deze keer niet. Ik be..bevond mij bij het het hek. Ik k..kan het bewijzen. " Het blijft natuurlijk mogelijk, dat baron Harenfeld de moordenaar was, " retireerde Arnold. " Toch ben ik blij dat alles nu opgehelderd is, " zei tante Bol handenwrijvend. " Nu heb ik twee kamers vrij. Wie zou er op komen? "
" Dat is van later zorg, " zei Arnold bits. " Ik verafschuw sentimentaliteit, mevrouw Bollenberg, maar soms kunt u wel irriterend ongevoelig doen. Ikzelf wil heus wel bekennen dat ik niet bijzonder treur om de doden, noch om Robert Braam, noch om baron Harenfeld. Ze waren me geen van beiden sympathiek. Maar daarom hoeven we er nog niet zomaar van alles uit te flappen, we moeten het niet Cooreman waren, en het zijn toch medemensen, zelfs huisgenoten van ons ... " " Stil maar jongen, ik zal niks meer zeggen als dat je hindert. Hè, wat zijn jullie allemaal toch nerveus! " " Ja, we zijn nerveus, ik tenminste wel, " zei Stijn, die nog steeds heen en weer liep, zijn handen op de rug, zijn lichte haren gelig opglanzend telkens als hij onder de lamp doorliep. Zijn grijze ogen staarden somber naar de grond. " Ik ben nerveus, " herhaalde hij, " en ik zal zeggen hoe dat komt. Niet alleen door de schok, die de zelfmoord van baron Harenfeld me bezorgde. Maar er bestaat twijfel. Als dit geen zelfmoord is, maar moord... " " Nee! Nee! " gilde Mieke met de handen voor het gezicht. " Geen moord! Alsjeblieft, zeg dan toch niet! " Arnold duwden haar zag neer in een stoel, en streelde haar handen om haar te kalmeren. Loek kwam aanlopen met een glas water.
140 "Ik wou alleen zeggen," ging Stijn door, "dat de moordenaar zich dan hier bevindt, onder ons, op dit ogenblik..." "Stijn, houd je mond nu maar, "waarschuwde Arnold. "Waar is het voor nodig, dat we elkaar overstuur maken?" "We moeten de waarheid onder ogen zien," zei Alma hard. "Stijn heeft gelijk. We moeten afwachten wat de inspecteur straks te zeggen heeft." "Mag ik iets in het midden brengen?" vroeg Gerrit ineens. "Dat touw, waarmee de baron zich opgehangen heeft, zal blijken mijn eigendom te zijn. Daar zullen verkeerde conclusies uit getrokken worden. De politie zal denken.... " "Maakt u niet bezorgd," zei Arnold. "De baron liep al dagen met een touw rond, door de tuin, en door de kamers. Hoe hij eraan kwam weet ik niet. De inspecteur is ervan op de hoogte. Zo, dat touw zou dus uw eigendom zijn. Maar..... hoe weet u dat hij zich juist met dat touw opgehangen heeft? Dat zou ik wel eens willen weten." "Dat was maar een veronderstelling," zei Gerrit haastig. "Nietwaar? Hij is in het bezit van een lang sterk touw. En we weten dat hij zich opgehangen heeft. De conclusie ligt voor de hand." "We hadden het hem af moeten nemen, "zei Arnold zacht voor zich uit. "Ik begrijp niet dat de inspecteur het touw niet in beslag genomen heeft, toen hij merkte dat de baron ermee speelde," zei Alma. "Meneer Beekman zegt dat de inspecteur ervan op de hoogte was. En hoe kwam hij dan aan dat touw? Gaf u het hem?" "Integendeel!" riep Gerrit. "Ik..... ik gebruikte het voor mijn experimenten. Ik verloor het in het donker. De baron raapte het vermoedelijk op." "U verliest nog al eens iets in het donker, meneer Spruithof," zei Arnold scherp. "En Robert vertelde me vroeger eens dat u zo secuur mannetje was." "Wat zal ik zeggen, ik ben wel eens wat abstract," verdedigt de Gerrit zich. "U hebt de baron gezien, tante Bol," zei Alma. "Waar hing hij aan?" "Mond houden!" Zei Arnold ruw. "Geen woord meer erover voor de inspecteur ons ingelicht heeft."
9 De politie dokter was bezig het lijk, dat door de inspecteur en de agent op het bed gelegd was, te onderzoeken. Inspecteur Mark doorzocht de kamer met de hulp van een rechercheur. Hij keek voor de zoveelste keer na, hoe de zelfmoordenaar te werk moest zijn gegaan. Er zat een stevige haak in het plafond, waarschijnlijk vroeger gebruikt voor het ophangen van een vogelkooi. Daar was een touw aan bevestigd. Hoe kon hij erbij komen? Door een stoel bovenop de tafel te zetten, er waren in druksels van de poten te zien op het blad. Ja, zo kon hij erbij komen. Maar was deze klimpartij mogelijk voor een man van in de 60? Die bovendien volgens een verklaring van mevrouw Bollenberg aan jicht leed? Laten we het voorlopig aannemen. Daarna moet hij de stoel weer op de grond hebben gezet, de tafel terug geschoven, de stoel onder de lus, de gewone manier.
141 Verder was er niet veel aan het licht gekomen, behalve een belangrijke brief. Geen vingerafdrukken, behalve die van de baron zelf waarschijnlijk. "Hoelang denkt u dat hij al dood is?" vroeg Mark. "Zeker wel een uur, als het niet langer is," zei de dokter. "Was hij zwaarmoedig?" "Ja, en uit de getuigenverklaringen blijkt, dat hij niet volkomen normaal was. De gebeurtenissen van deze week kunnen hem zodanig aangegrepen hebben, dat.... wat denkt u ervan, dokter?" "Het is natuurlijk mogelijk, maar dan moet hij toch gehandeld hebben in een toestand van bedwelming. Het is duidelijk aan zijn pupillen te zien, dat hij een behoorlijke dosis slaapmiddelen ingenomen heeft. Maar geheel onmogelijk is het niet." Inspecteur Mark haalde een briefje uit zijn zak. "Dit vond ik in zijn nabijheid, op de tafel. Een bekentenis." "Over de moord van zondagnacht?" "Precies." "Wat schrijft hij?" "Hij schrijft het Volgende: "Ik vermoordde die proleet. Noemde mij een oude gek. Geen beschaving. Enige manier om hem respect bij te brengen. Moesten allemaal afgemaakt worden. Ik weet dat die politieman mij op het spoor is. Touw. Wens niet als ordinaire boef opgesloten te worden bij gespuis. Maak er liever zelf een eind aan. Familietraditie, daterend uit 14e eeuw." "Dat is het dus," besloot inspecteur Mark. "Precies zijn manier van praten." "Een heel vreemde manier, als u het mij vraagt," merkte de dokter op. "Vooral onder deze omstandigheden. Ik kan me niet voorstellen dat iemand, die op het punt staat zichzelf op te hangen, nog in de stemming is voor een humoristische afscheidsbrief." "Oh, maar dit is niet humoristisch bedoeld, hij was volkomen ernstig. U hebt hem niet gekend tijdens zijn leven. Vergeet niet, dat hij zenuwpatiënt was." "Nu, dan is dit mysterie dus opgelost. U had het liever anders gewild, niet, inspecteur?" "Ik had dit moeten voorkomen." "En hem als een ordinaire boef, of hoe zegt hij dat ook weer, op moeten sluiten?" "Nee, ik had de moordenaar van Robert Braam eerder moeten ontmaskeren, dan had hij geen kans gehad een tweede misdaad te plegen." "Maar hier hebt u toch de moordenaar van Robert Braam? Hij schrijft het zelf, en maakt er dan een eind aan. Duidelijker kan het niet, zou ik zeggen. Ik voor mij vindt geen aanleiding om te twijfelen, behalve dan in het feit, dat hij door de slaapmiddelen doezelig zou zijn geweest." "Ik zal dit briefje laten onderzoeken," zei Mark, "ik moet weten of het door baron... ik bedoel meneer Haringveld zelf geschreven is. Ik
142 vermoed van niet. Ik geef toe, dat het handschrift precies lijkt op dat van de baron, ik bedoel van Haringveld. Ik vond hier een notitieboekje met aantekeningen van de overledene. Niet van belang, maar het handschrift is duidelijk te vergelijken. Zo oppervlakkig beschouwd zou ik zeggen: het is identiek met het handschrift van de afscheidsbrief. Maar het kan nagemaakt zijn. " " Als het handschrift dat van de overledene is, of lijkt, en de stijl ook geheel de zijne is, waarom twijfelt u dan aan de echtheid? " " Omdat ik aan de echtheid van de zelfmoord twijfel. En niet alleen om die slaapmiddelen. Ten eerste is hij volgens u al meer dan een uur dood. Maar wie was er dan een half uur geleden op de kamer van Robert Braam, wie smeet Stijn van Zomeren van de trap? Ik heb hierover wel een theorie, ik durf haast wel te beweren dat ik weet wat er precies voorgevallen is. En als ik hier in gelijk heb, dan weet ik ook dat dit geen zelfmoord is, maar moord. " " Oh, maar ik ben nog niet volkomen zeker van het tijdstip van zijn dood, " viel de dokter hem in de rede, " dat moet ik nog nader onderzoeken. " " Goed, laten we volledigheidshalve even aannemen dat de baron de persoon was, die op Roberts kamer gehoord werd, hoewel ik bijna zeker weet dat hij het niet was. In dat geval zou het dus mogelijk zijn, dat hij vluchtte over het balkon, theoretisch mogelijk tenminste, dat hij zich zakken liet langs de regenpijp, zo zijn eigen balkon bereikte, naar binnen ging, de deuren weer op het haakje deed, de brief schreef, en zich ophing . De agent, die in de tuin op post stond, was juist aan de voorkant op die tijd, daarmee heeft de moordenaar dan geboft. Maar waarom ging hij dan vooraf naar de kamer van zijn slachtoffer? Waarom zou hij sporen verwijderen, als hij toch al het plan had alles te bekennen in een afscheidsbrief? En wat had hij met de schilderijen-kwestie te maken? " " Ja, dat is allemaal wel waar, " zei de dokter, " maar stel, dat hij naar Braam's kamer ging om sporen te verwijderen, maar tot de ontdekking kwam dat deze sporen al door de politie opgemerkt waren? Stel dat hij meende door Stijn van Zomeren herkend te zijn toen hij hem die stoot gaf? Dan kan het zelfmoordplan wel pas op dat ogenblik bij hem opgekomen zijn. En met die schilderstukken heeft hij misschien niets te maken. Het kan immers zijn, dat het verdwijnen van die stukken een op zichzelf staand mysterie vormt. In dat geval kan er best iemand anders op die kamer geweest zijn, iemand, die met de moord weer niets uit te staan had. Iemand, die het gestolen schilderstuk terugbracht, omdat hij daar geen moeilijkheden over krijgen wou. Het van zich afduwen van Stijn van Zomeren is tenslotte geen misdaad te noemen. Het was misschien niet eens zijn bedoeling, dat van Zomeren van de trap vallen zou. " " Ik weet toevallig, " zei de inspecteur, " dat, als er vannacht iemand op Robert Braam's kamer geweest is, dit niet was met de bedoeling om het gestolen schilderstuk terug te brengen. Hij of zij moet een andere reden gehad hebben voor dat bezoek. Laten we nu eens aannemen, dat, zoals u veronderstelt, het stelen van de schilderstuk en het vermoorden van Robert Braam, twee volkomen op zichzelf staande misdrijven zijn, die niets met elkaar uit te staan hebben. Dat zou
143
dan wel heel toevallig zijn, twee mysteries binnen een week, in hetzelfde huis. En dan blijft nog het feit, dat de baron bedwelmd was door slaapmiddelen. Het lijkt me wel heel onwaarschijnlijk, dat hij in zo 'n toestand tot een dergelijke wanhoopsdaad zou komen. " " Onwaarschijnlijk, maar niet onmogelijk, " zei de dokter, terwijl hij een doosje bestudeerde, dat op een tafeltje naast het bed had gestaan. " Ik kan hier nu nog geen definitief antwoord op geven. " Hij stak het doosje bij zich. " Ik zal nauwkeurig na moeten gaan wat en hoeveel hij ingenomen heeft, en wanneer. " " Maar dan is er nog iets, " ging de inspecteur verder, " dat mij op het idee brengt dat hij geen zelfmoord gepleegd heeft. Ik heb deze kamer nauwkeurig onderzocht. De deur naar de gang was op slot toen ik hier vanavond voor het eerst binnenkwam. Maar er is geen sleutel gevonden in deze kamer! " De dokter keek geïnteresseerd op. " Niet gevonden? " Hij keek om zich heen, alsof hij dacht de sleutel nog wel even aan te kunnen wijzen. Toen viel zijn blik op de balkondeuren, die nog steeds op een kier stonden. " Misschien naar buiten geworpen? " Zei hij tenslotte. " Ik heb voor alle zekerheid een agent naar de tuin gestuurd, om ernaar te zoeken. Maar wat voor reden zou de baron hebben gehad om de sleutel weg te gooien? Als hij zelfmoord pleegde, en als dit briefje werkelijk door hem geschreven was, dan zou hij die sleutel gewoon bij zich gehouden hebben. " De baron was niet normaal, zei u zo even. De baron zeg ik ik bedoel meneer Haringveld. U vertelde me toch dat hij zich voor baron uitgaf naar het niet was, maar hij spreekt zelf telkens over de baron. " " Ja, ik vergis me steeds, dat komt omdat hij hier in huis door ieder zo genoemd wordt. De baron, zonder meer, maar hij heet gewoon Haringveld. Een soort complex van hem. Als ik dus zeg: de baron, dan bedoel ik Haringveld. U zei dus: hij was niet normaal. Goed, maar als we met al onze redeneringen in daarvan uit moeten gaan, dan kunnen we geen enkele logische conclusie meer trekken! Bovendien heb ik een sterk vermoeden... ik meen zelfs te weten.. wie Robert Braam en de baron vermoord heeft. Maar ik wil niet te vroeg spreken, eerst moet ik zekerheid hebben over enkele problemen. Ten eerste: was de baron in zijn toestand van bedwelming in staat zelfmoord te plegen op deze manier, en een brief te schrijven? Ten tweede: is dit briefje door hemzelf geschreven? Ten derde: wat werd er vannacht op Roberts kamer uitgevoerd, als er iets uitgevoerd werd? Ten vierde: waarom werd het schilderstuk je van Robert Braam gestolen en weer teruggebracht? Ten vijfde: waarom werd het stukje, dat voor mevrouw Bollenberg bestemd was, en dat een getrouwe kopie was van de achterkant van het huis, verborgen? Als mijn theorie juist is, dan weet ik op de laatste twee vragen het antwoord al. Ik wacht alleen nog op het bewijs. Het beantwoorden van de eerste drie vragen is nog slechts een kwestie van tijd. We kunnen nu wel gaan, ik zal een agent voor de deur zetten. " Beneden gekomen, werd de inspecteur bestormd met vragen. " Is hij dood? " " Zelfmoord? " " Toch niet weer een moord? " " Morgen hoort u er meer van, " weer de markt af ik ga u even een paar vragen stellen, maar ik zal het kort maken ". Nadat hij genoteerd had wat hij weken wilde, zei hij: " Ik zou u aanraden rustig naar bed te gaan. Sluit uw deuren goed af. Er staat een agent op elke
144 gang om de wacht te houden. Tot morgen!"
10 Toen inspecteur Mark die nacht thuiskwam, was zijn vrouw nog op. "Nieuws?" vroeg ze. Mark vertelde haar in het kort wat er voorgevallen was. Hij zat aan de tafel, de papieren met aantekeningen voor zich, en woelde rusteloos met zijn handen door zijn haar. "Ik had dit kunnen voorkomen," zuchtte hij. "Je had immers nog niet voldoende zekerheid om iemand te kunnen arresteren, dat heb je zelf gezegd." "Officieel gesproken, nee. Maar persoonlijk was ik vanmiddag al bijna zeker van mijn zaak. Ik liet mij in de war brengen door de gebeurtenissen van vannacht. En omdat ik mij aan de officiële regels hield, viel er nog een slachtoffer." "Je moet jezelf daar geen verwijten van maken Jo. Je mag immers niemand arresteren als je geen officiële bewijzen hebt. En dit had niemand kunnen voorzien." "Ik had dit kunnen voorzien, als ik wat beter nagedacht had. Die meneer Haringveld kan heel wat gezien en gehoord hebben zondagnacht. Zijn kamer is aan de tuinkant. Hij had de gewoonte zijn balkondeuren open te laten staan." "Hij had toch vast geslapen die nacht?" "Dat zei hij. Maar anderen hoorden hem: stilte! schreeuwen. Hij hield het tegen mij trouwens ook niet vol, dat hij geslapen had. Hij sprak zichzelf nogal eens tegen. Bovendien was hij maandagnacht in de tuin. Wie weet wat hij gezien of ontdekt heeft in zijn eentje. De anderen hielden hem voor halfwijs. Maar ik vermoed dat hij meer wist dan zij." "En dat is hem dus noodlottig geworden. Waarom vertelde hij dan niet aan jou wat hij wist?" "Dat heb ik me ook al afgevraagd. Ik had hem veel dringender en vaker moeten ondervragen." "Toe, Jo, zit jezelf nu geen verwijten te maken, iedereen maakt weleens een fout. En na alles wat je me over die mensen verteld hebt, geloof ik, dat die meneer Haringveld toch niet gelukkig was tijdens zijn leven. Hij leek mij zo zielig en eenzaam." "Alles goed en wel," zei Mark," maar hiermee kunnen wij het feit niet goedpraten, dat ik hem onder mijn ogen heb laten vermoorden." "Ik zal iets voor je inschenken," besloot Mies. "Dit beroerde geval begint op je zenuwen te werken." Een poosje later zei Mark onverwacht: "Zeg Mies, ik heb je van het begin af vrij aardig op de hoogte gehouden van wat er voorgevallen is. De personen ken je bijna evengoed als ik. Wie heeft het volgens jou nu gedaan?" Mies dacht even na. "Ik weet het niet, heus niet, "zei ze tenslotte. Volgens mij kunnen zij het allemaal evengoed gedaan hebben. Eerst dacht ik de uitvinder, Gerrit Spruithof. Ik vind hem trouwens nog steeds heel verdacht. Als hij die middag op het balkon van Roberts
145 kamer heeft kunnen komen, en een instrumentje ontworpen heeft om balkondeuren van buitenaf te openen, dan kan hij er vannacht ook geweest zijn. Vooral omdat hij direct daarna opdook. Nu?" "Ik zeg niet ja en ik zeg niet nee. Ga maar door." "Die twee jongemannen, Arnold Beekman en Stijn van Zomeren. Ze schijnen allebei wel verliefd te zijn op Mieke Reling. Één van die twee kan het heel goed zijn. Maar als Stijn het is, dan weet ik niet wie er dan op de kamer van Braam was vannacht, hij niet, in elk geval. Maar dat neemt niet weg dat hij het toch wel gedaan kan hebben. Arnold Beekman heeft zo'n overdreven belangstelling voor jouw vorderingen, zei je laatst. Ook al verdacht. Maar daarom hoeft hij het nog niet gedaan te hebben. Natuurlijk kan hij wel degene zijn die Stijn een por gaf zodat die van de trap af viel. Zijn kamer is immers naast die van Robert? Stijn werd overrompeld, en het was donker, misschien stond zijn aanvaller wel op de gang toen hij bovenkwam. En dan kan het dus ook mevrouw Bollenberg geweest zijn, die hem opwachtte, of Alma de Hoog. Die Alma, die zal wel met hevige wraakgevoelens rondgelopen hebben. Tenslotte heeft Robert haar enige zuster ongelukkig gemaakt en van haar verwijderd. En waarom zat zij hem achterna? Want dat is toch een feit. Zij kon 's nachts uit haar raam naar Roberts balkon komen, dat heeft die uitvinder bewezen. En zij is een eersteklas turnster, heb je me eens verteld. Als ze ook nog een middel wist om die balkondeuren open te krijgen, dan was het voor haar dus niet zo'n onoverkomelijke toer om daar binnen te dringen. Mieke Reling... uit jaloezie misschien? Maar zij kan niet degene geweest zijn die Stijn van de trap afgooide, want zij ving hem beneden op. Mevrouw Bollenberg... ja, ik weet niet wat ik van haar denken moet. Laatst zei je nog, dat alleen haar vingerafdrukken gevonden waren op dat beeld, kort nadat de moord ontdekt was. Alleen die van haar. Toen dacht je toch ook... hè zeg nou eens niets, Jo!" " Ik zeg niet ja en ik zeg niet nee." " Nu ik heb ze allemaal gehad, of nog niet?" Mies tuurde op de namenlijst. " O, Loek Boon nog. Nu ja, die heeft het niet gedaan. Te jong, en te naïef. Tenzij ze zo verliefd geworden was op Robert Braam dat ze niet meer wist wat ze deed. En Yvonne Maret staat er ook op. Ja, die kan het gedaan hebben uit wraak, of omdat ze meende in het testament voor te komen, of om hem te verhinderen zijn nieuwste testament, dat zoek is, te vernietigen. Daarmee zou de diefstal van de schilderstukken verklaard zijn. Robert had haar natuurlijk wijsgemaakt dat hij zijn nieuwste testament in zo'n ding verstopt had, om haar te plagen of zo. Maar vannacht was ze er niet. Ze kan dus de baron.. ik bedoel Haringveld... niet vermoord hebben. Trouwens... wie kan dat nu wel gedaan hebben? De deur was op slot. Binnen was geen sleutel te vinden. Dus... de moordenaar ging na zijn daad, gewoon door de deur de gang op, en sloot de deur weer achter zich. Waar liet hij de sleutel? Hij heeft hem vast wel zo gauw mogelijk weggeworpen. Heb je de mensen niet laten fouilleren?" "Ik vergat je te vertellen dat dus sleutel gevonden is," zei Mark. "In de sloot achter in de tuin." "Wie kan dat in hemelsnaam gedaan hebben? Wie is daar geweest die nacht?" "Iedereen kan dat gedaan hebben," zei Mark." De agent heeft niet al te goed opgelet. Hij was meer in de voortuin dat in de achtertuin." "Nu, ik geef het op. Jo, wie heeft het gedaan volgens jou? Zeg het me
146 nu maar." Jo Mark nam de namenlijst van haar over, legde hem voor zich neer, en trok met zijn vulpen langzaam een grote kring om een van de namen. Daarna schoof hij zijn vrouw de lijst weer toe. Ze keek ernaar, met ogen groot van ontzetting. "Jo! Weet je dat wel zeker?" "Zo goed als zeker. Vannacht worden beide schilderstukken door een politiedeskundige onderzocht. Morgen kan ik de proef op de som nemen. Of liever: vandaag." "Beide schilderstukken? Is het andere dan ook teruggebracht?" "Teruggebracht niet, maar ik heb het gevonden. Kom, het is al over tweeën, Mies, we gaan naar bed."
Zaterdag 1 Die morgen om 9 uur meldde mevrouw Bollenberg zich op het bureau bij inspecteur Mark. "Ik weet nu hoe alles gegaan is!" Begon ze, nog hijgend van het vlugge lopen. "Gaat u zitten, mevrouw Bollenberg, en vertelt u me rustig wat u te vertellen hebt." "Ik zal u alles vertellen," herhaalde ze. "Van die zondagnacht, u weet wel. Ik greep hem de stevige beet, daardoor kwam het." "Leefde hij toen nog?" "Hij heeft nooit echt geleefd, dat moest u begrijpen." "Maar we hebben het toch over Robert Braam." "Nee, we hebben het over Jodocus." "Och ja natuurlijk, dat had ik inderdaad moeten begrijpen. Ik heb vannacht te weinig slaap gehad. Wanneer was dat, dat u Jodocus stevig beetpakte?" "Toen ze allemaal om Robbert heen gebogen stonden. De dokter was al gekomen. Robert lag op de grond. Ik probeerde hem overeind te zetten... " "Robert?" "Nee, Jodocus. Die lag ook omver, zoals u weet. Ik probeerde hem op te lichten maar o jongens wat is die vent zwaar. Ik kreeg er geen beweging in. Toen liet ik hem maar liggen." "U wilt dus uitleggen, dat hierdoor de aanwezigheid van uw vingerafdrukken op het beeld verklaard is." "Ja, dat wou ik maar zeggen. Ik schrok er wel even van, toen u beweerde, dat ik Robert doodgemaakt had. Alleen omdat ik vuile vingers op Jodocus had achtergelaten." "Ik kan me voorstellen, dat u daar even van schrok. Maar het was van mijn kant vooral bedoeld als een waarschuwing. Ik verlang van u dat u mij vertelt wat u gezien en gehoord hebt toen u even voor 12 de keukendeur afsloot." "Nou, meneer Mark, om u de waarheid te zeggen... ik was daar nog niet geweest. Ik had alleen de voordeur gesloten. Maar ze klagen mij altijd
147 dat ik de keukendeur vergeet." "Dat is dus opgehelderd. Ik dacht werkelijk een ogenblik, dat u er heel slecht voorstond, en als ik niet kort daarna andere ontdekkingen had gedaan, dan was ik misschien wel op uw spoor gebleven. Maar ik vermoedde al gauw de oorzaak van de aanwezigheid van uw vingerafdrukken. Die middag, toen we een reconstructie van de misdaad in elkaar zetten met zijn allen, zag ik, dat u de neiging vertoonde direct op Jodocus toe te lopen. U deed het niet, maar ik vermoedde dat u het zondagnacht wel deed. Hiermee is dat geval dus opgelost." "Is alles nu opgehelderd? Weet u al wie het gedaan heeft? Wie is het?" "Als ik wat geluk hebt zult u dat vandaag al horen. Nu u toch hier bent, kan ik u meteen wel vragen ervoor te zorgen dat iedereen straks thuis is. Ver kunnen de bewoners niet weg zijn, want het huis wordt al bewaakt, niemand mag het hek uit." "En ik ben er lekker uit," giechelde mevrouw Bollenberg. "Ja, maar nu gaat u dadelijk naar huis terug, en dan blijft u binnen. De heer Spruithof en juffrouw Maret hebben al een uitnodiging gekregen om te komen, uw man zal er ook zijn. Zorgt u maar voor een lekker kopje koffie, dan gaat de tijd vlugger om voor de mensen. Het spijt me, dat ik u allemaal lastigvallen moet, maar het is noodzakelijk. Dus tot straks, mevrouw Bollenberg." Toen hij weer alleen was, liet inspecteur Mark een rechercheur bij zich komen en verzocht hem de bewijsstukken te brengen. Samen legden ze alles uit op het bureau: de steen met het touw eraan, waarmee Robert bewusteloos geslagen was, het touw, waarmee de baron was opgehangen, dat was hetzelfde waarmee hij steeds rond liep te sjouwen de laatste dagen voor zijn dood. Zou dat de moordenaar op het idee gebracht hebben? Verder: de sleutel van de kamer van de baron, die in de sloot gevonden was, een nietig instrumentje om deuren van buiten te openen, en... twee schilderstukken. De afscheidsbrief van de baron, die vals gebleken was, een bewijs van de politiedokter dat de heer Haringveld de avond voor zijn dood een vrij grote dosis sterk bedwelmende slaapmiddelen ingenomen had, en onmogelijk tot zoveel actie in staat geweest kon zijn, en een brief van de expert, die de schilderstukken onderzocht had. Dit laatste vormde wel het voornaamste bewijsstuk in deze zaak. De inspecteur las het nog eens zorgvuldig door. "Hiermee zou ik een zeker iemand tot een bekentenis kunnen lokken," zei hij. "Maar dat zal mij het beste gelukken, als alle anderen aanwezig zijn, als afleidingsmanoeuvre. Het is beter dat de dader zich aanvankelijk nog veilig voelt, hij zal zich dan eerder verspreken. Daarom heb ik ervoor gezorgd dat alle verdachten in deze zaak aanwezig zullen zijn op Huize de Spar. Zorg voor bewaking aan alle uitgangen, zodra we gearriveerd zijn." "Ik zal ervoor zorgen, inspecteur."
148
2 Toen mevrouw Bollenberg thuiskwam, begon ze in de hal meteen in de handen te klappen. Daar dat zonder resultaat bleef, sloeg ze een roffel op de gong. Dat hielp beter. "Gaan we nu al eten?" vroeg Alma, die langzaam de trap afkwam. Gerrit Spruithof kwam uit de keuken aangelopen. "Neemt u me niet kwalijk, ik kijk maar even," zei hij. "Ik bedoel ik keek maar even door het raam." "Je mag blijven eten, hoor," zei tante Bol hartelijk. "Tenminste, als de inspecteur je niet meeneemt. Ja, daar kijk je van op, hè? Hij komt zo dadelijk hier. Hij zal dan even uitzoeken wie van ons het gedaan heeft. Wie Robert en de baron vermoord heeft bedoel ik." "Wat bazelt u nou weer?" Vroeg Stijn, die van boven kwam. "Ik dacht dat ik de gong hoorde." "Ja, dat heb je goed gehoord, mijn jongen. En wat ik zei over de politie, dat is ook waar. Ze komen straks. Met een overvalwagen, of hoe heet zo'n ding. Om de moordenaar mee te nemen." "Zo'n vaart zal het wel niet lopen. Ze zoeken al een hele week. U zult het wel weer eens verkeerd begrepen hebben. Hoe komt u er eigenlijk bij?" "Orders van de politie . Ik kom regelrecht van het bureau," zei ze trots. "En wat moet er nu gebeuren? " vroeg Stijn. "Waarom trommelt u op de gong?" "Allemaal naar de voorkamer!" commandeerde mevrouw Bollenberg. "Orders. Oh, daar heb je ze al." Maar het was Yvonne Maret. "Ik kreeg een telefonisch verzoek van de inspecteur van politie om hier even aan te komen," verklaarde ze. "Ik hoop dat het niet te lang duurt, ik heb een afspraak." "Ga maar in de voorkamer. Hoe lang het duurt weet ik nog niet. Loek, ga jij nou voor de koffie zorgen en voor cake, toen nou kind. Ik heb het veel te druk. Oh, daar wordt alweer gebeld." Deze keer was het haar man, Dirk Bollenberg. "Daar heb je hem ook!" riep ze verbaasd. "Moest van de politie," mopperde hij. "Krijg je nou het geld?" "In de voorkamer, vooruit!" Beval mevrouw Bollenberg. "Wie missen we nu nog? Oh, Arnold, en Mieke . Waar zitten die nu weer!" "Ze zijn op Mieke's kamer," zei Alma. "Laat u ze maar even met rust. De politie is er toch nog niet." "Ja, alles goed en wel, maar orders zijn orders. Ze zouden kunnen ontsnappen." "Ontsnappen zal niet gemakkelijk gaan," zei Yvonne "overal rondom het huis staan politieagenten." "O Jakkes," zei mevrouw Bollenberg. "Net een gevangenis. Nou vooruit, dan gaan we maar koffiedrinken alsof er niets aan het handje is." "Roberts vrouw moet zeker ook nog komen," merkt Yvonne op. "Die hoort er toch ook bij vind ik." "Ja, maar de inspecteur heeft haar er niet bij gevraagd," zei tante Bol. "Ik weet niet waarom. Misschien vond hij het niet zo leuk voor haar." "Voor ons is het anders ook niet zo leuk," bromde Stijn. "Ik kan mijn tijd wel beter gebruiken!" Arnold en Mieke hadden de gong wel gehoord, maar ze waren te druk in gesprek om er veel aandacht aan te schenken. Arnold had alle gebeurtenissen van die nacht nog eens de ruzie laten passeren, en tenslotte kwam hij met de vraag:
149
"Zeg Mieke, hoe kwam het eigenlijk, dat van het hele huishouden alleen Stijn en jij nog niet naar bed waren gegaan?" "Oh, heel gewoon, we hadden gepraat," zei Mieke eenvoudig. "Midden in de nacht?" "Ja, mag het?" Arnold keek haar ernstig aan. "Mieke je hebt toch niet... jullie zijn toch niet..." "Nee, niet wat je bedoelt," zei Mieke "Ik kan hier in huis nooit eens even met iemand praten, of jij denkt dat ik me heb verloofd." "Mieke, luister eens naar mij. Wat er ook gebeuren mag, wie er ook gearresteerd zal worden voor deze misdaden, vertrouw niemand voor het proces achter de rug is." "Jaloers?" "Het is niet in de eerste plaats jaloezie, hoewel je heel goed weet hoe ik over je denkt, Mieke. Maar ik maak me bezorgd." "Alweer?" "De politie zou een vergissing kunnen maken door mij te arresteren. Toe, Mieke, beloof me dat je mij zult blijven vertrouwen. Ik moet je dan hier alleen achterlaten, ik kan je dan niet waarschuwen, maar je moet vooral niet meer omgaan met..." "Hè Arnold, ik weet toch best dat geen van jullie allen zo'n vreselijke misdaad heeft kunnen begaan, en ik kan het niet hebben dat je iemand anders ervan beschuldigd. Gerrit kan het niet geweest zijn, en Stijn helemaal niet, ik was er zelf bij toen hij van de trap gegooid werd, Alma ken ik nog haast niet maar ik weet zeker dat zij het ook niet was. En toch was er iemand op Roberts kamer. Loek heeft gezien dat inspecteur Mark dat schilderstuk er vandaan haalde voor hij wegging vannacht. Dat was dus de reden van het bezoek van.... van die onbekende. Hij bracht dat schilderstuk terug, dat hij gestolen had. Misschien was het Yvonne?" "Waarom Yvonne?" "Omdat jullie zelf verteld hebben dat zij zo op dat stuk gebrand was. Ze dacht dat het testament, waar zij in genoemd was, daar in verborgen zat. Toen ze thuis kwam en het grondig bekeek, vond ze niets. Ze was bang dat het ontdekt zou worden, en daarom bracht ze het terug. De inspecteur heeft het meegenomen om te onderzoeken wat er mee gebeurd is, en wie er aan gezeten heeft. Maar daarom hoeft zijn nog geen moord gepleegd te hebben! Denk je ook niet?" Arnold wacht even, voor hij antwoord gaf . "Het kan zijn. Maar, Mieke, vertrouw niemand hier in huis behalve mij." "Ik vertrouw je, Arnold. En ik beloof je dat ik voorzichtig zal zijn. Maar Stijn meent het evengoed met me als jij, hij vroeg me vannacht... " "Zo, dus je geeft toe dat hij je gevraagd heeft." 150 Mieke kreeg een kleur. "Ik had je dat niet willen vertellen. Het ontviel me. Praat er niet verder over." "Maar je hebt toch nee gezegd?" "Ik heb nee gezegd en nu wil ik er niet langer over praten. En ik wil niet hebben dat je Stijn beschuldigt, alleen maar om te verhinderen dat ik me met hem verloven zou. Ik weet heel goed dat je van het begin af Gerrit hebt verdacht. Als je een duidelijke reden hebt om van gedachten te veranderen, vertel die er dan bij. Dan kan ik zelf oordelen. Nu? Is er iets voorgevallen waar ik niets van afweet? Vannacht misschien, toen je mij naar mijn kamer stuurde, en mij gebood mijn deur op slot te doen?" "Nee, Mieke, er is niets voorgevallen, en ik heb geen speciale reden om Stijn te verdenken."
"Nu, goed, laten we dan naar beneden gaan, tante Bol heeft al twee keer geroepen onder aan de trap. Er schijnt iets aan de hand te zijn, ik hoor zoveel stemmen. Hé, de inspecteur is er ook!" riep Mieke, toen ze de trap afgingen. De inspecteur was in gesprek met enkele agenten. "Gaat u hiertegen binnen?" Zei hij terloops tegen Arnold en Mieke. Een paar minuten later kwam hij zelf ook.
3 "Is iedereen aanwezig?" vroeg Mark, nadat hij de kring rondgekeken had. "Waar is Stien?" "Stien is al een poosje geleden weggegaan, meneer" zei mevrouw Bollenberg. "Nu, het hindert niet. Als alle andere getuigen van het drama maar aanwezig zijn. Als iedereen meewerkt, en de juiste inlichtingen geeft, kan ik binnen een uur de schuldige aanwijzen." Weer keek hij opmerkzaam van de een naar de ander, zijn intelligente ogen een en al aandacht. Mevrouw Bollenberg zat aan de tafel. Aan haar linkerkant zat haar nichtje Loek, aan de rechterkant Mieke. Alma zat stijf op de divan. Naast haar Yvonne Maret, die een bestudeerd nonchalante houding aangenomen had. Stijn en Arnold zaten in de vensterbank. Gerrit Spruithof leunde tegen de schoorsteenmantel. Dirk Bollenberg stond achter de stoel van zijn vrouw zenuwachtig aan de leuning te wriemelen. Niemand sprak een woord. "Ja, ik zie dat iedereen in spanning zit te wachten," ging de inspecteur voort, "dus dan zal ik maar beginnen. Mevrouw Bollenberg, wilt u nog eens heel precies vertellen wie van de mensen zondagavond uitgingen, en hoe laat?" "Zo heel precies weet ik het niet meer, inspecteur. Om half 10 kwamen Alma en Mieke, ze gingen wandelen. Het had toen nog niet helemaal opgehouden met regenen." "Juist. Juffrouw de Hoog, klopt dit?" "Ja, dat zal wel." 151 "Hoe laat kwam u terug?" "Om 10 uur, door de achterdeur." "Weet u zeker dat het niet later was?" Alma keek Mieke aan. "Weet jij het nog?" "Ja, het zal wel iets over tienen geweest zijn. Toen we nog buiten liepen, keek ik op mijn horloge." "Mevrouw Bollenberg, hoorde u de dames terugkomen?" "Ik weet het niet, ik heb er niet op gelet. Ik zat in de voorkamer. Dat heb ik al zo dikwijls gezegd." "Het spijt me als ik in herhalingen vervallen moet, het is nu eenmaal noodzakelijk. En wat gebeurde er verder?" "Om een uur of 11 kwam Robert Braam. Het is of ik hem nog voor me zie, de lieverd." "Vertelt u eens heel precies wat hij zei." "Hij zei verdraaid nog aan toe Bolletje zit je nou alweer te slapen! Hij vertelde me dat hij naar Yvonne ging. Hij wou het nu maar definitief uitmaken, zei hij. Ineens de knoop doorhakken, zoiets zei hij. Hij zou het kort maken, hij dacht dat hij over een uurtje wel weer terug zou zijn." "Ging hij per auto?" "Nee, lopende. Hij zei dat het zulk heerlijk weer was geworden." "En toen?" "Hij ging de voordeur uit. Hij vroeg me de sleutel voor de nacht, voor als het eens later worden zou. Tot 12 uur kan iedereen hier zomaar binnenkomen, na 12 moeten ze een sleutel hebben, zowel voor de
voordeur, als voor de achterdeur. Robert dacht, dat hij hem wel niet nodig hebben zou, hij zei aldoor maar dat hij over een uurtje wel weer terug zou zijn. Hij ging door de voordeur naar buiten." "Goed. Juffrouw Maret, wilt u mij eens vertellen, hoe later Robert Braam bij u aan kwam?" "Hij is helemaal niet bij me geweest." "Weet u dat heel zeker?" "Ik was niet thuis, die avond. Mijn hospita vertelde me later, dat er niemand geweest was. Ik denk, dat mevrouw Bollenberg hem verkeerd begrepen heeft, ze was natuurlijk nog doezelig van de slaap. Robert was helemaal niet van plan het met me uit te maken. Hij moet naar iemand anders gegaan zijn , een kennis of zo." "Waar was u die avond?" "Ik ben uit geweest met een vriend, Han Weert, ik heb u zijn adres al gegeven, voor als het nodig mocht zijn." "Mevrouw Bollenberg, hoorde u Robert thuiskomen?" "Wel nee! Maar hij zal wel juist om 12 uur gekomen zijn." "Waarom denkt u dat?" "Hij had de sleutel van de achterdeur. Als hij vroeger thuis gekomen was, dan was hij nog wel even bij mij komen praten, dat deed hij altijd. Bovendien werd hij om die tijd vermoord, dus... " "Maar dan kan hij toch wel voor 12 uur thuis gekomen zijn? Het is niet eens zo heel zeker, dat hij wel weggeweest is. Het is vast komen te staan, dat hij beneden in de tuin aangevallen en neergeslagen werd. Wie ging er nog meer uit, die avond?" "Stijn, om 11 uur zowat, of iets later. Hij moest nog even naar zijn
152
zaaltje, zei hij." "Meneer van Zomeren, hoe laat kwam u terug?" "Even over half 11, door de achterdeur. Ik heb niets bijzonders opgemerkt, ik ging direct door naar mijn atelier. Maar... als ik een opmerking maken mag... degenen die op die bewuste avond niet meer uit zijn gegaan, hebben evengoed kans gehad om Robert ongemerkt in de tuin aan te vallen. Om 12 uur, het tijdstip van de moord, was iedereen binnen, ook degenen die uit geweest waren, behalve Robert dan waarschijnlijk." "Precies mijn opvatting, meneer van Zomeren . Ik probeer alleen maar vast te stellen, wie van u onwaarheid spreekt. Daarvoor is het nodig, alle getuigenissen tegen elkaar af te wegen. Meneer Beekman, hoe laat ging u naar boven?" "Direct na het eten. ik studeerde en las de hele avond, tot ik om 12 uur dat leven hoorde.. " "Hebt u uw kamer de hele avond niet verlaten?" "Neen." "Denkt u eens goed na. De heer van Zomeren hoorde u met Robert Braam praten, nadat de heer Spruithof hem verlaten had." Arnold keerde zich met een ruk om naar Stijn, die schijnbaar onverschillig naar buiten zat te kijken. Daarna wendde hij zich weer naar de inspecteur. "Stom van me dat ik het niet dadelijk opgebiecht heb," zei hij. "Ja, ik was even bij Robert." "Wat had u met hem te bespreken?" "Niets bijzonders." "De stemmen klonken ruzieachtig." "Robert was in een agressieve bui. Hij had het pas aan de stok gehad met Spruithof, daar mopperde hij nog over na. Ik had niets bijzonders met hem. Voor de rest van de avond bleef ik op mijn kamer." "De heer Spruithof sprak u nog even voor hij wegging." Arnold keek verstoord in de richting van Gerrit, die verontschuldigend zijn wenkbrauwen ophaalde, en heftig kauwde. Toen zei hij quasi onverschillig: "Och ja, dat was ik vergeten. Natuurlijk, ik ging even naar beneden om mijn vulpen uit mijn jaszak te halen. Dat was onmiddellijk nadat ik bij Robert vandaan kwam. Ik sprak de heer Spruithof inderdaad een ogenblikje bij de deur. Daarna ging ik weer naar boven. Ik bleef de rest van de avond op mijn kamer. Ik moet toegeven dat ik enigszins... onnauwkeurig geweest ben in het opgeven van mijn doen en laten op die avond. Ik hoop niet dat u hieruit verkeerde conclusies trekken zult." "Het trekken van conclusies kunt u gerust aan mij overlaten," zei de inspecteur scherp. "Meneer Spruithof, hebt u de heer Beekman naar boven zien gaan? En hoe laat was dat?" "Tja... ik zou natuurlijk graag willen beweren van wel, om de heer Beekman van dienst te zijn, ik zou hem niet graag willen derangeren.." "Zag u hem naar boven gaan of niet? Antwoordt u alstublieft alleen op deze vraag." "Man, zegt toch gewoon de waarheid!" schreeuwde Arnold driftig, "Er is toch niets te verbergen!" "Nu goed dan: ik zag de heer Beekman niet naar boven gaan." "Waar ging hij dan heen?" "Naar boven waarschijnlijk."
153 "Hoe weet u dat, als u hem niet zag?" "Ik zag hem niet naar boven gaan, omdat ik de hal verliet en niet meer omkeek. Maar ik hoorde iemand naar boven gaan. Dat zal de heer Beekman dan wel geweest zijn in." "Dat houdt u beter direct kunnen zeggen, zo schieten we niet hard genoeg op." "U vroeg me precies op uw vraag te antwoorden." "Juist. En uzelf, wat deed u?" "Ik begaf mij naar mijn appartement." "Regel recht?" "Zeker." "Hoe laat was het toen?" "Het was wat over tienen." "Dus u kwam de dames tegen." "Juist, ik zag de dames thuiskomen." "Juffrouw de Hoog, u zei, dat u niemand tegen kwam onderweg?" "Ja, dat zei ik, en dat is de waarheid. We kwamen niemand tegen." "Maar u kwam de dames wel tegen , meneer Spruithof?" "Ja, dat is te zeggen, niet op de gewone manier. Ik ging wel regelrecht naar huis, zoals ik reeds zei, maar niet langs de regelmatige weg, als u begrijpt wat ik bedoel." "Niet helemaal. Kunt u het niet wat duidelijker uitleggen?" "Ik had die middag mijn sigarettenkoker laten liggen op de tafel in de tuin. Ik besloot hem te gaan halen. Het was al droog buiten, maar erg donker." "Vond u de koker?" "Nee, ik kon zelfs de tafel niet vinden, waar het ding op gelegen had." "Ik had alles in de schuur laten zetten, voor de regen," legde Mevr. Bollenberg uit . "Ik zocht achter de struiken en in het gras naar mijn kokertje," maakte ging Gerrit verder. "Toen kwamen de dames er aan. Ik hield me stil, om hen niet aan het schrikken te maken. Toen ze binnen waren, ging ik langs de zijkant van het huis weer weg. Mijn sigarettenkoker ontving ik de volgende morgen uit de handen van Mevr. Bollenberg, zij was zo vriendelijk geweest het ding voor mij te bewaren." "Bent u altijd zo bang om iemand te laten schrikken?" "Heel bang. Mijn grootmoeder.... " "Dat moet u me later eens vertellen, het lijkt me heel interessant raakte u het beeld nog aan?" "Nee, dat zou ik nooit gedaan hebben. Ik vond hem een griezel, vooral in het donker." "Maar dat ligt dan aan jou, Gerrit," viel tante Bol hem snibbig in de rede, "Jodocus heeft niks griezeligs aan zich zitten." "Stil even, Mevr. Bollenberg, laten we nu bij ons onderwerp blijven. We weten dus wat iedereen zondagavond uitvoerde. Maandagnacht was de heer Spruithof in de tuin. Hij beweerde dat hij voor detective speelde. In werkelijkheid trachtte hij zekere bezwarende papieren te veroveren. De dag daarop deed hij opnieuw een poging, weer tevergeefs. Nu komen we aan het drama van vannacht. Ik zal even in het kort de feiten opnoemen. Meneer Haringveld werd vannacht door een van u
154 in zijn slaap overmand en opgehangen. Deze daad moet van tevoren beraamd zijn." "Maar zijn deur was op slot!" Riep mevrouw Bollenberg. "Ik vermoed, dat de dader zich gisteravond in de buurt van de achtertuin ophield, en wachtte tot de agent naar de voortuin ging. Daarna klom hij vlug langs de tuindeuren van de eetkamer omhoog. Dit is heel goed mogelijk. Op de eerste verdieping aan de achterkant bevindt zich alleen de kamer van de baron, en de badkamer." "Maar we waren toch allemaal op de been vannacht," zei Stijn. "Zo'n klimpartij zouden we toch opgemerkt hebben." "Na 12 uur pas was u allemaal op de been. De moord op de heer van Haringveld moet vroeger op de avond gepleegd zijn, lang voordat het gestommel op Braam's kamer gehoord werd, vermoedelijk om een uur of 11. Iedereen werd toen geacht op zijn of haar kamer te zijn. De heer van Haringveld ging altijd vroeg naar bed. Om op mijn relaas terug te komen: de moordenaar klom tegen de eetkamerdeuren op, bereikte zonder al teveel moeite het onderste balkon, sloop de kamer binnen, en deed toen de balkondeuren weer op het haakje. Vermoedelijk droeg hij handschoenen, om geen vingerafdrukken achter te laten. De heer van Haringveld sliep vast. De moordenaar zette een stoel op de tafel, klom er bovenop, bond het touw, dat hij van tevoren opgezocht had, aan de haak in het plafond, bracht alles weer op zijn plaats, en legde de brief neer, die hij eerder al geschreven had. Hij kon zonder veel moeite de half bedwelmde, slapende man wurgen met het touw en uit zijn bed halen. Het slachtoffer zelf heeft waarschijnlijk nauwelijks iets bemerkt van de misdaad, hij was al gestorven voor hij om hulp roepen kon. De dader kon nu niet langs dezelfde weg verdwijnen, hij zag namelijk door een kier van het gordijn, dat de agent weer terug was in de achtertuin. Dit zijn natuurlijk allemaal maar vooronderstellingen van mij, er is slechts één persoon hier in de kamer, die precies weet of ik het goed raad of niet. Hij.... telkens als ik hij zegt bedoel ik hij of zij.... hij kon dus niet over het balkon terug klimmen, hij moest wel door de gang gaan. De sleutel zal wel aan de binnenkant van de deur in het slot gestoken hebben. Hij ging dus door die deur, en hij had het geluk door niemand gezien te worden. Alleen juffrouw Reling kan de voetstappen gehoord hebben op de gang, zij zat omstreeks die tijd brieven te schrijven, Tenminste.... als zij tot de onschuldigen behoort. " "Ik weet niet meer of ik iets gehoord heb, ik heb er niet op gelet," viel Mieke hem in de rede. "Er wordt zo veel heen en weer gelopen 's avonds." "Dat is heel begrijpelijk. De moordenaar zal op deze omstandigheid gespeculeerd hebben. Het kan zijn, dat hij alles geluidloos heeft gedaan, misschien droeg hij pantoffels, of gymschoenen. Hij sloot dus de deur achter zich, en stak de sleutel in zijn zak." "Dus die heeft hij nu nog!" Riep mevrouw Bollenberg uit. " Nee, hij heeft zich er bijtijds van weten te ontdoen. In een onbewaakt ogenblik gooide hij hem in de tuin in de sloot. Het is niet noodzakelijk, dat hij daarvoor helemaal naar de sloot toeliep, hij kan de sleutel van vrij grote afstand, bijvoorbeeld van het terras, daarheen geslingerd hebben, op goed geluk. Het is ook mogelijk, dat de sleutel uit een
155 van de ramen geworpen werd. In dat geval komen alleen de ramen in aanmerking, die zich aan de achterkant van het huis bevinden. De eetkamer of keuken lijken me te laag, om zo ver te kunnen gooien, de kamers van de heer Haringveld en van de heer braam waren uitgesloten, dan blijft er dus alleen over de badkamer, de zolder, en het kamertje van juffrouw de Hoog." "Mijn kamer was op slot," zei Alma, daar kon niemand in komen." "Jijzelf was er in, liefje," merkte tante Bol op. "Ik sliep. En als u soms bedoeld, dat ik het was die de sleutel wegwierp, dan vergist u zich. U denkt toch niet, dat ik in staat zou zijn om, zoals inspecteur Mark het voorstelt, langs de eetkamerdeuren omhoog te klimmen, en me aan het balkon op te trekken als een... als een..." "U vertelde ons een keer, dat u kampioene was van uw turnclub," merkte Arnold op. "Ik ben een goed turnster, maar geen aap," zei Alma op vijandige toon. De inspecteur had zwijgend geluisterd, nu nam hij het woord weer op: " Hoofdzaak was, dat hij, of zij, de sleutel kwijtraakte. Hij had hem van tevoren goed afgeveegd, vingerafdrukken kwamen er niet op voor. Dit was dus wat betreft de tweede moord. Ik zal u hierover nog enkele vragen moeten stellen. Mevrouw Bollenberg, om maar weer bij u te beginnen: waar was u tussen 10 en 12 uur? " "Ik was in de voorkamer, ik zat te breien." "Was u alleen?" "Nee, met mijn nichtje, hè Loek?" "Ja, ik was er ook," gaf Loek nauwelijks hoorbaar toe. "Ik zat sokken te stoppen." "Bent u daar de hele avond gebleven, Mevr. Bollenberg, bent u niet weggeweest?" "Ja, alleen even naar boven. Loek durfde niet. Nu, toen heb ik de baron zijn warme melk gebracht, maar hij was niet op zijn kamer." "Hoe laat was dat?" "Dat weet ik niet zo precies." "Voor 11 uur of erna?" "Ervoor natuurlijk. Ik denk zo tussen 10 uur en half 11. De baron ging altijd om half 11 naar bed, en hij wou voor die tijd zijn melk hebben." "U zegt dat hij er niet was gisterenavond. Hoe wist u dat? Bent u binnen geweest?" "Nee, want de deur was op slot." "Hoe wist u dan dat hij er niet was? Hebt u goed geluisterd naa uw geklop?" "Ja. Ik riep twee keer tegen hem hier is uw melk en hij gaf gewoon en duidelijk geen antwoord." "Zo, dus we kunnen aannemen dat hij al sliep of... dat hij toen al dood was. En u, meneer Beekman? Waar was u om 11:00 ongeveer?" "Op mijn kamer. Ik las. Om half 12 ging ik naar bed, ik had de afgelopen nachten te weinig slaap gehad. Ik sliep vrijwel direct, en werd wakker door het lawaai, dat veroorzaakt werd door de val van de heer van zomeren." "En u, meneer van Zomeren, waar bracht u de avond door?" "Ik was op mijn atelier. Tegen kwart voor 12 ging ik naar buiten,
156 het wilde niet erg vlotten met mijn werk, en ik had behoefte aan frisse lucht. Ik stond een poosje bij het hek, en trof daar Mieke Reling aan. " "En u, juffrouw Reling?" "Ik was op mijn kamer, en schreef een paar brieven, een aan mijn moeder en een aan een vriendin. Om kwart voor 12, of iets later, ging ik naar de brievenbus. Ik trof Steyn bij het hek, zoals hij al vertelde, en we hebben een poosje staan praten. Even over 12 gingen we door de achtertuin naar binnen, en toen hoorden we iemand op Roberts kamer." "Juffrouw de Hoog, wat hebt u te vertellen?" "Totaal niets. Ik ben vroeg naar bed gegaan, even over 10 denk ik, en ik ben al heel gauw in slaap gevallen. Ik werd pas wakker, toen Stijn van Zomeren met iemand vocht op de gang, midden in de nacht. Van de hele voorgeschiedenis heb ik niets gemerkt." "Meneer Spruithof hebt u nog iets bijzonders te vertellen?" "Ik werkte thuis enige notities uit, betreffende het lopende onderzoek. Ik besloot, de omgeving van de misdaad nog eens in ogenschouw te nemen." "Daar zoekt u telkens wel vreemde tijden voor uit, liefst midden in de nacht." "'s nachts fungeren mijn hersenen het best, inspecteur. Mijn grootste uitvindingen die kwamen tot mij als ik sliep. Ik kwam dus hierheen, het liep tegen twaalven, ik liep langs het hek en keek naar het huis." "Trof u die hier van Zomeren en juffrouw Reling daar aan?" "Nee, pardon, er was niemand." "Dan moet u er na 12 geweest zijn," viel Stijn hem in de rede," want om 12 uur stonden wij er nog. " "Het kan inderdaad iets later geweest zijn. Tegen 12 ging ik van huis, de wandeling hierheen neemt enkele minuten in beslag. Ik keek dus naar het huis, zag lichten aan en uit knippen, ik kreeg de indruk dat er iets aan de hand was, vooral toen de agent gehaald werd, en besloot toen naar binnen te gaan. Tenslotte hoor ik er toch ook bij, is het niet?" Hij keek wat hulpeloos in de richting van tante Bol, die goedig knikte; " Hij is hier kind aan huis om zo te zeggen." " En u, juffrouw Maret, " vervolgt de mark, " waar bevond u zich van gisterenavond 10:00 af? " " Dat kan ik u precies vertellen. Ik zong in " De Kroon " van 10 tot 11:30, u kunt het gerust laten controleren, bovendien heb ik niets tegen baronnen. " "Vooral niet als ze rijk zijn," vulde Alma aan op hatelijke toon. Yvonne regeerde haar opmerking. "Maar deze wist teveel, vermoed ik," zei de inspecteur. "Hij heeft zondagnacht meer gezien en gehoord dan hij tegen mij Toegaf. Ik had hem beter uit moeten horen, misschien had hij dan tenminste wat meer losgelaten, en dan was dit niet gebeurd." "U kunt het toch niet helpen dat hij niets zeggen wou? " zei Mieke. "De moordenaar handelde dus uit angst voor ontdekking," ging de inspecteur voort, " maar door deze daad heeft hij zichzelf juist verraden." "U weet dus al wie het is?" vroeg Alma onthutst. "Ik ga verder," zei de inspecteur, zonder haar vraag te beantwoorden . " Tegen 12 uur werd gestommel gehoord op de kamer van
157 Robert Braam. Van Zomeren ging kijken, maar werd van de trap gegooid. Even later gingen van Zomeren en Beekman er samen heen, de deur bleek toen weer op slot te zijn. Toen ik er later binnenkwam, vond ik het verloren gewaande schilderstuk van de heer Braam, het stond tegen de muur achter een stoel, dicht bij de deur. Overigens was er niets veranderd." "De persoon, die mij de trap afgooide, was dus op de kamer met het doel om dat stuk terug te brengen," zei Stijn. "Maar hoe is hij of zij dan weer weggekomen?" "Hij is niet weggekomen." "Wat zegt u?" "Uw hoorde gestommel, is het niet, meneer van Zomeren?" "Ja, het kwam van Robert Braam's kamer. Mieke hoorde het ook." "Juffrouw Reling, wat hoorde u precies?" "Precies kan ik het niet zeggen, ik meende iets te horen,, ik dacht dat ik iemand hoorde lopen." "Hoe kon u zo precies weten dat het op Robert Braam's kamer was? Er zijn zoveel mensen in huis. Wie van u beiden hoorde het geluid het eerst?" "Stijn. Hij zei het tegen me." "Juist. Ik heb al eerder opgemerkt, juffrouw Reling, dat uw getuigenissen niet altijd even zuiver en objectief zijn. U bent zeer vatbaar voor suggestie. De heer van Zomeren zei tegen u, dat hij gestommel hoorde. Toen meende u ook iets te horen. Begrijpelijk, er zijn veel geluiden in zo'n oud huis als dit, ook 's nachts. Als de heer van Zomeren niets gezegd had, dan was u waarschijnlijk ook niets bijzonders opgevallen. Toen hij echter met klem beweerde, dat het van Braam's kamer kwam, was u direct overtuigd. En nu vertelt u mij dat u gestommel hoorde op Roberts kamer." "Maar ik hoorde het heus!" "Er was geen gestommel op de kamer. En toch hoorde u beiden het. En toch werd de heer van Zomeren de trap af gesmeten door iemand, de deur van de bewuste kamer opende... en ik verzeker u dat er vannacht niemand geweest is op de kamer van Robert Braam." "Maar dat kan immers niet!" Riep Mieke wanhopig uit. "Ik was er toch zelf bij toen Stijn door iemand van de trap gesmeten werd. Dit was werkelijk geen suggestie hoor, zo erg is het niet met me." "En U vertelde juist zelf, dat u het verdwenen stukje van Robert op de kamer aantrof," merkte Arnold op. "Dat kan toch niet vanzelf naartoe gevlogen zijn!" "Vannacht was er niemand op de kamer van Robert Braam," hield de inspecteur vol. "Nu zullen we hier voorlopig van afstappen, en een volgend onderwerp aansnijden, namelijk dat van de verdwenen schildersstukken. Meneer van Zomeren, vertelt u mij eens, hebt u het stukje, dat u voor mevrouw Bollenberg schilderde, gesigneerd?" "Ik weet het niet, ik vermoed van wel. Het lijkt me van geen belang." "Ik kan u vertellen, dat ook dit stukje terechtgekomen is," zei Mark. "Het stuk van Robert Braam is door de moordenaar terug gebracht, niet vannacht, maar gistermiddag. Het was gesigneerd door Stijn van Zomeren. Dat schijnt te kloppen, U vertelde me zelf, dat u de schilder ervan was. Maar wat mij direct opviel, was...... dat de verf van de handtekening
158 nauwelijks droog was. Ik liet het stuk door een expert onderzoeken. De oorspronkelijke naam..." "Ik heb er niks mee te maken!" riep Stijn uit. "De oorspronkelijke naam was: Netty Havers, dat is van Zomerens overleden vrouw. Diezelfde proef werd door de expert genomen op drie stukken, waarmee de heer van Zomeren naam gemaakt heeft, te weten twee portretten en een landschap. Op elk van deze drie was de naam van Netty Havers overgeschilderd met de naam: Stijn van Zomeren." "Dat is een leugen!" riep Stijn weer. "Zij had ze niet gesign..." "Zegt u het maar, meneer van Zomeren. "Zij had ze niet gesigneerd. Het was een valstrik, en u liep erin. Nu heb ik tenminste zekerheid, dat deze stukken door uw vrouw geschilderd waren. Ik beschouw dit als een bekentenis..." "Ik heb niets bekend! Ik heb niemand vermoord!" "Ik zeg ik beschouw dit als een bekentenis, dat u de stukken van uw overleden vrouw voor de uwe door liet gaan, U zette uw naam eronder, U oogstte er roem en eer mee, die u niet toekwam. Omdat zij het talent bezat, dat u miste." "En wat dan nog?" "Robert Braam had een stukje van Netty Havers in zijn bezit. Dit was wel door haar gesigneerd, maar onduidelijk. Niemand hier in huis wist ervan, niemand lette speciaal op dat stuk. Robert Braam kwam vroeger bij u aan huis, ook wel als u er zelf niet was. Braam was de enige, die wist..." "Ik heb hem niet vermoord!" "Uit een brief van Netty Havers aan Robert Braam, die in het bureau van de overledene gevonden werd, bleek, dat hij het plan had een stukje van haar te kopen. Hij zal wel bekend zijn geweest met de werken, die zij nog in voorraad had. Hij vond ze later terug op een expositie van uw werk. Het stuk dat hij van haar kocht, stelde een huis voor. Maar het was niet zijn geboortehuis, zoals de heer van Zomeren rond verteld heeft. Ik vond de foto, een gewone ansichtkaart, tussen de brieven van Robert Braam. Vermoedelijk uit Netty Havers brief gevallen. U bent die zondagavond niet op uw zaaltje geweest, zoals u beweerde, Meneer Van Zomeren, U ging zelfs het hek niet uit. U liep regelrecht langs het huis naar de achtertuin, waar u tussen de struiken wachtte, tot Robert Braam thuis kwam." "Dat is een leugen!" riep Stijn weer, buiten zichzelf van drift. Even later herstelde hij zich. "Ik geef toe," zei hij kalmer, "dat ik niet meer op het zaaltje geweest ben, ik heb in plaats daarvan een eind gelopen. " "Waarom verduisterde U het schilderijtje, dat de achterkant van het huis voorstelde?" "Dat heb ik niet gedaan! Het werkt van de gestolen!" "Ik heb het hier in mijn tas. Het is nu een stilleven geworden. U hebt het overgeschilderd. Over het verdwijnen van het oorspronkelijke stuk maakte u veel drukte, naar stilleven kon ik wegnemen van uw atelier zonder dat u er over kikte. Wat steekt hier achter?" Stijn gaf geen antwoord. Iedereen keek met ontzetting naar de voorovergebogen figuur met de verwilderde ogen. "Stijn..." zei Mieke met een verstikte stem, vol medelijden. Hij bewoog zich niet. "Ik deed het," zei hij fluisterend. "Hij treiterde 159 me. Hij maakte me gek. Overal vervolgde hij me, die sadist. Hij ging vriendschappelijk met me om, maar dat was schijn. Steeds maar insinuaties. Nooit wist ik wat ik aan hem had. Op zijn kamer ik een stukje van Netty. Ik wist niet hoe hij eraan kwam, durfde er niet naar te vragen. Als tijd door zat ik in angst omdat ik niet wist hoeveel begrepen had. Hij liet zich niet uit zijn tent lokken. Zondagavond was hij bij me. Hij zei me dat hij me iets wilde laten zien. Later op de avond kwam ik, dat was toen Arnold bij hem wegging. Hij toonde me het stukje van Netty, en haar onduidelijke
handtekening. Hij dreigde me, alles bekend te zullen maken, hij hij dat hij wist wat van Netty was en wat van mij. Hij kon me voor de hele wereld te schande zetten. Hij eiste geen geld van me, dat had ik trouwens niet, nee, hij deed het alleen om het plezier, dat hij er in had, werd gek te maken van angst... angst voor de schande, de blamage.... hij had dat stukje van Netty als bewijs... hij wist het van die drie stukken... hij had ze al gezien voor Netty's dood... hij stelde me een ultimatum ... maandag zou hij ermee voor de dag komen, juist nadat mijn expositie geopend was.... Mieke! Ik moest het wel doen, ik had geen andere uitweg!"
"U bekent dus Robert Braam te hebben vermoord," viel de inspecteur hem in de rede. "U maakte fouten, maar u voelde zich toch tamelijk veilig voor ontdekking. Tot op zekere keer de heer van Haringveld u aansprak, en op zijn eigenaardige manier liet doorschemeren dat hij iets gezien had, die nacht. Waarom hij het voor mij verzweeg is me nog een raadsel. Misschien wilde hij chantage plegen. In elk geval: U werd door hem in een hoek gedreven, meneer van Zomeren. En toen kwam u op het denkbeeld, dat het niet zo heel moeilijk was hem het zwijgen op te leggen, vooral omdat hij de gewoonte had vroeg te gaan slapen, en verdovende middelen te gebruiken. U zou hier mee een tweeledig doel bereiken: u verhinderde, dat hij u verraden zou, en u bezorgde de politie een zondebok voor de moord op Robert Eraan. Trouwens uw hele tactiek was gebaseerd op het verdacht maken van anderen. Gister avond ongeveer 11 uur voor de u uw plan uit. U hoorde even tevoren dat mevrouw Bollenberg tevergeefs op zijn deur klopte, U wist dus dat hij al sliep. U maakte gebruik van de tijdelijke afwezigheid van de agent, u klom tegen de achtergevel op. Het onderste balkon is vrij gemakkelijk te bereiken. Nadat u de misdaad gepleegd had, verliet u de kamer door de gangdeur, sloot die af, en daarna ging u naar buiten om de sleutel kwijt te raken. U stond bij het hek te overdenken, wat de veiligste manier was, toen u gestoord werd door Mieke Reling, die u daar aantrof. Misschien was u de sleutel toen al kwijt, het kan ook zijn dat u hem weg wierp toen u met juffrouw Reling door de donkere achtertuin naar huis ging, of misschien deed u dit later pas." De inspecteur pauzeerde even, om Stijn gelegenheid te geven de juiste toedracht te vermelden, maar Stijn zweeg, hij scheen niet eens te luisteren. "Nu, dat is niet van zo heel veel belang," ging de inspecteur door. "U dacht er tegelijk aan, dat de aanwezigheid van Mieke Reling u een prachtig alibi kon bezorgen. U suggereert haar, dat er iemand op Roberts kamer moest zijn. U ging alleen naar boven, en liet u daarna zelf van de trap vallen. U riskeert de er een gebroken been voor om een ooggetuige op uw hand te hebben. Door uw val werd Mieke Reling er nog sterker van 160 overtuigd, dat er iemand boven moest zijn, ze getuigde later dan ook dat u door iemand van de trap gesmeten werd, ZE HAD HET IMMERS ZELF GEZIEN! ZE WAS OOGGETUIGE! NA ONDERZOEK WERD HET VERDWENEN SCHILDERSTUK OP DIE KAMER AANGETROFFEN, ALWEER EEN ZOGENAAMD BEWIJS DAT ER IEMAND OP DIE KAMER GEWEEST MOET ZIJN. U HOOPTE, DAT IK NET ZO VATBAAR VOOR SUGGESTIES zou zijn als juffrouw Reling. Maar hierin vergiste u zich. Ik wist namelijk, dat u dat schilderstuk er 's middags al had neergezet, toen ik u en alle anderen in die kamer rond liet kijken. Dit zogenaamde onderzoek in die kamer was van mijn kant een truc, een valstrik zou je het kunnen noemen. U deed precies wat ik van u verwachtte: u kwam expres te laat, met uw aktetas nog onder de arm. U tracht te onze aandacht even af te leiden doel op het balkon te wijzen. Toen allen de kant uitkeken, hield ik u ongemerkt in de gaten, ik maakte gebruik van de spiegeling in de achterkant van mijn brillenglazen. U haalde bliksemsnel het doekje uit uw tas, en zette het achter de stoel. Dat stukje hebt u, nadat u uw naam over die van uw vrouw heen geschilderd had, vermoedelijk steeds bij u gedragen in uw tas, om het kwijt te raken bij de eerste geschikte gelegenheid die zich voor zou doen." Arnold stond met een bruuske beweging overeind. "U wist toen al wie de dader was!" riep hij uit. "Pardon, ik wist toen alleen nog maar met zekerheid, wie er achter de verdwijning van de schildersstukken zat. Het andere stukje had ik al gevonden, het stond op de ezel, in de vorm van een stilleven. Ik had dat meegenomen, omdat de haastige, slordige manier van schilderen mij bevreemdde. Later viel het me op, dat van Zomeren er niet over sprak, dat hij een stilleven miste. Na onderzoek bleek al gauw, dat we hier te doen hadden met het veelbesproken verloren doek van mevrouw Bollenberg. Maar het verband tussen het verdwijnen van de schilderijtjes en de beide moorden kon hij alleen nog maar raden. Zekerheid kreeg ik pas na het onderzoek van de politie- deskundige, die vaststelde, dat
de naam van Stijn van Zomeren heel kort geleden geschilderd was. Vannacht kwam het waarschijnlijk pas bij van Zomeren op, dat het mogelijk was, om met Mieke Reling als getuige, een kleine komedie in elkaar te zetten, zodat iedereen denken zou, dat het schilderstuk er die nacht, en dus niet door hem, teruggebracht werd. Hij hoopte dat dit feit door de politie in verband gebracht zou worden met de moord op de heer Van Haringveld, wat aanvankelijk dan ook wel het geval was. De moordenaar werd onwillekeurig vereenzelvigd met degene die van Zomeren aangevallen had, en dat kon hij zelf niet zijn. Pas toen ik ontdekte, dat er op Braam's kamer niets veranderd was, kreeg ik een vermoeden van de waarheid. Een vermoeden, dat nu zekerheid geworden is door van Zomeren's bekentenis. Hebt u er nog iets aan toe te voegen, meneer van Zomeren?" Stijn bleef zwijgen. De inspecteur deed de deur open en gaf iemand een wenk. Tussen twee agenten in verliet de gevangene de kamer, schuifelend als een slaapwandelaar. Hij keek niemand aan, ook Mieke niet. Allen staarden hem na, niemand sprak een woord. “Ik heb er ook schuld aan," Snikte Mieke, ik heb hem zo aangemoedigd, ik geloofde in zijn werk, ik dacht echt dat hij een groot schilder was, prikkelde zijn eerzucht, daardoor werd het voor hem nog moeilijker
161 om de schande van de ontdekking te dragen, oh..." "stil maar, kindje," troostte tante Bol, "hij zou het zonder dat ook wel gedaan hebben. Robert was een schoft."
4 De maaltijd was die avond zwijgend verlopen. Toen ze van tafel opstonden, zei Arnold: "ik ga nog even naar het bureau, horen hoe alles afgelopen is." "Dat weten we al," zei tante Bol. "Ze hebben die arme jongen in een cel gestopt." "Arme jongen!" zei Alma schamper. "U vergeet dat hij een moordenaar is!" Loek snikte: "wat kun je je toch in iemand vergissen!" Het was niet duidelijk of ze daarbij acht aan Robert, of aan Stijn, of aan beiden. Arnold keek bezorgd naar Miekes witte gezicht. Hij klopte haar op de schouder: "kom meisje, trek het je niet zo hevig aan. Het is natuurlijk tragisch, maar wij hebben ons nu eenmaal in Stijn vergist. We dachten een groot schilder in ons midden te hebben, een genie... en het bleek een gewone oplichter te zijn." "Dat moet je nu ook weer niet zeggen," vloog Mieke op. "Hij was alleen een zwakkeling. Hij kon geen weerstand bieden aan de verleiding. Netty had nooit aanspraak gemaakt op publiciteit. Dat weet ik van Robert. Hij vertelde me.... "wat vertelde hij je?" "Hij vertelde me, dat Netty ook heel goed schilderde, maar geen moeite had gedaan iets te exposeren of te verkopen. Robert heeft haar dat ene stukje gewoon afgedwongen, denk ik." "Dan moet hij daar wel een speciale reden voor hebben gehad." "Ik denk, dat hij het alleen maar mooi vond, en er meteen beslag op legde. Hij was iemand die gewend was te krijgen wat hij hebben wou." "Dat is maar al te waar." "Hij kwam er toen nog geen bijbedoelingen mee gehad hebben, want hij kon toen niet weten, dat Stijn na Netty's dood haar werk voor het zijne door zou laten gaan." "Ja, en toen hij dat in de gaten had, begreep hij dat hij zijn vriend Stijn van Zomeren in zijn macht had, zei Arnold. "Door middel van dat ene stukje van Netty kon hij bewijzen, dat ook de andere van Netty waren." "Toch moet je niet al te hard over Stijn oordelen pleitte Mieke weer. "De verleiding was heel groot. Hij deed er Netty geen kwaad mee, niet alleen omdat ze niet meer in leven was en er dus niets van weten kon, maar ook omdat zij geen eerzucht had . Ik denk, dat hij in de tijd, dat ze samen op hetzelfde atelier zaten te werken, al was gaan lijden onder een minderwaardigheidsgevoel. Hij zal heus wel gemerkt hebben, dat Netty met gemak volbracht, dat hijzelf nooit zou kunnen bereiken. Hij had zich in zijn hoofd gezet een groot schilder te worden. Dat werd een obsessie. En dan komt ineens de
162 gelegenheid om beroemd te worden, zo voor het grijpen, en niemand die er ooit achter komen zou dat het zijn eigen werk niet was." "Je had advocaat moeten worden, Mieke. Als jij een pleidooi voor hem houden mocht kreeg je hem vast vrij. Maar... in ernst... je probeert alles van hem goed te praten, omdat je medelijden met hem hebt. Maar hoe denk je dan over de moord op de baron?" "Dat vind ik afschuwelijk, walgelijk!" "Nu, zie je wel? En dat deed hij uit angst over zijn eigen veiligheid." "Ik zei je toch al, dat ik hem een zwakkeling vind. Ook in zijn houding tegenover Robert was hij dat. Hij had zijn ongeluk onder ogen moeten zien. Hij had het spel verloren, nu, dan had hij ook het gelag moeten betalen: dat was in dit geval de publieke opinie trotseren, erin berusten dat hij geen genie was zoals Netty, iets anders zoeken, een nieuw leven beginnen... maar dat kon hij nu juist niet, daarvoor had hij niet genoeg karakter. Hij was een zwakkeling, geen misdadiger." "Als iemand door zijn zwakheid tot misdaden komt, dan is hij een misdadiger. Denk er niet meer over, Mieke." "Zeg Arnold, wist jij vanmorgen werkelijk al, dat Stijn het gedaan had? Ik bedoel, toen je me waarschuwde me niet met hem te verloven. Ik was daar een beetje gepikeerd over die je, ik dacht..." "je dacht dat ik hem zwart maken wou om hem als rivaal kwijt te raken. Nee, Mieke, zo ben ik niet. Eerlijk gezegd had ik vannacht al zo'n idee, ik kreeg achterdocht toen er na die zogenaamde worstelpartij niemand te vinden was. Ik wist nog niet goed hoe en waarom, maar ik begon hem te verdenken. Daarom waarschuwde ik je." " Goed, maar dan moet ik je nog ergens opheldering over vragen, Arnold. Je had vannacht, toen we iemand in Roberts kamer hoorden... meenden te horen... een revolver.. Hoe kwam je daar aan? Mag je die wel hebben?" Arnold schoot in de lach. "O , dat ding . Dat was een speelgoed pistool. Ik had het op schol afgenomen van een van de jongens uit de eerste klas. Ik moet er aan denken, dat ik het hem na de vakantie weer terug geef. Hij speelde ermee onder de les. Die lag nog in mijn kamer..." "Maar wat had je er dan aan?" vroeg Mieke verwonderd. "Och, ik nam het alleen mee om indruk te maken als het nodig mocht zijn. In het halfdonker zie je zo'n ding gemakkelijk voor echt aan. En ik had geen zin me zomaar te laten vermoorden." "Het was dus alleen maar bluf van je. Dat is dus opgehelderd. Maar er zijn nog verschillende andere dingen, die ik niet begrijp." "Luister eens, ik was juist van plan is om naar het politiebureau te gaan, misschien mag ik Stijn even spreken, in elk geval wil ik de inspecteur nog een paar vragen stellen. Ik vind dat wij het recht hebben precies te weten wat er voorgevallen is in ons midden. We hebben er narigheid genoeg van gehad. Ga je mee? " "Liever niet, Arnold. Vertel me alles maar als je terugkomt." "Ik zal vragen of Mark vanavond bij ons komt, dan kan hij het ons zelfs nog eens haarfijn uitleggen. Tot straks, Mieke, en tob niet teveel!"
163
5 een goed uur later stopte een taxi voor de deur van Huize de Spar. Arnold stapte er uit, betaalde, en kwam met grote haastige stappen naar binnen. "De inspecteur had geen tijd om mee te komen," legt hij uit.
"Of geen zin," zei Alma "Maar hij is zo vriendelijk geweest mij alles te vertellen wat hij weet," ging Arnold door. "Hij heeft Stijn een voorlopig verhoor afgenomen. Ik ben nu aardig goed de hoogte." "Toe, vertelt ons er alles van," zei Mieke. "Laten we dan gezellig in de voor kamer gaan zitten," stelde tante Bol voor, "dan kun je op je gemak vertellen. Gerrit is er ook, die blijft vanavond eten, en zelfs Yvonne is hier. Die was nieuwsgierig en kwam nog even aanlopen om te horen hoe alles in zijn werk gegaan was. Ik zei tegen haar: kind, wacht maar even tot Arnold terug is, die steekt overal zijn neus in. En die zal nu ook wel weer het naadje van de kous
weten." "Goed," zei Arnold bedaard, "dan zal ik jullie alles vertellen wat ik weet. Die dinsdagavond..." "Begin nou bij mijn schilderijtje," zeurde tante Bol. "Goed dan, we beginnen bij het schilderijtje van tante Bol. Dat zat zo in elkaar. Terwijl Stijn zat te schilderen, kwam het rampzalige idee bij hem op. Robert zat toen op zijn balkon. Ze hadden kort tevoren een gesprek gehad, waarin Robert liet doorschemeren dat hij iets in de gaten had. Toen Robert dan op het hekje ging zitten, met zijn benen bungelend buitenboord, zoals we dat van hem gewend waren, irriteerde dat Stijn, die juist bezig was dat gedeelte op zijn doek nauwkeurig te corrigeren. Een woordenwisseling volgde. Verscheidene huisgenoten waren hier getuige van, hoewel niemand er veel aandacht aan schonk. Dergelijke ruzietjes kwamen wel eens voor. Stijn was immers altijd prikkelbaar , wanneer het zijn werk betrof. Robert bleef treiterend zitten. Op dit ogenblik kwam bij Stijn de wens om Robert er af te slingeren, hij hoopte zelfs, dat hij vallen zou. Hij sprak deze wens meen ik ook uit, maar geen van ons nam dit au serieux. Het inspireerde hem als het ware tot zijn misdaad. Terwijl iedereen dacht, dat hij ingespannen aan het schilderstuk werkte, dacht hij koortsachtig na over zijn plan. Het leek immers zo gemakkelijk Robert er af te duwen, als hij er niet op voorbereid was. Maar zou de val dodelijk zijn? Het risico was te groot. Als hij doodviel, dan zou iedere huisgenoot direct aan een ongeval denken. Punt hij was immers zo vaak gewaarschuwd, en gewezen op het gevaarlijke van zijn gewoonte. Tante Bol had meermalen naar boven. geroepen dat hij nog eens vallen zou. Niemand zou dus aan opzet denken. Maar... er bleef het risico, dat Robert bijvoorbeeld een been zou breken, of een arm, en in dat geval kon hij getuigen van de misdadige opzet van Stijn. Dit alles ging Stijn door het hoofd, terwijl hij maar schilderde, schilderde. Later hing dit stukje op zijn tentoonstelling, tussen de andere in. Ja, het heeft er werkelijk korte tijd gehangen. Maar elke keer als hij het zag,herbeleefde hij de hele misdaad opnieuw. Elk lijntje van het bovenste balkon herinnerde hem aan de eerste ingeving die hij kreeg terwijl hij dat schilderde, de kabouter herinnerde hem eraan, dat hij er, al
164 Schilderende, aan dacht, wat een uitstekend moordwapen dat zware beeld zou kunnen zijn, waar het slachtoffer moest komen te liggen. Het gaf hem een onveilig gevoel, elke keer als hij naar het stukje keek, in zijn overspannen zenuwtoestand begon hij te denken, dat een ander zijn gedachten uit het tafereeltje lezen kon, zijn moorddadige gedachten, die als het ware in dit doel mee geschilderd waren, evenals zijn boosaardige bedoelingen. Ook dacht hij aan het gevaar dat hij zich zou verspreken. Zijn onzekerheid nam toe, hij had zichzelf minder in bedwang zodra hij dit stukje onder ogen kreeg. Hij besloot het te verwijderen, maar hij begreep, dat dit de aandacht trekken moest. Toen werd hij te voorzichtig. Hij trachtte van de nood een deugd te maken door het aan te geven als diefstal. Hij hoopte hiermee de politie te suggereren dat een ander, misschien wel de moordenaar, het stukje had laten verdwijnen. Hij liet het voorkomen dat een ander, misschien wel de moordenaar, het stukje had laten verdwijnen. Hij liet het voorkomen, dat er mogelijk een aanwijzing, een voorbereiding tot de daad, onwetend door hem op het doek was vastgelegd. Daarom bedacht hij zich zolang voor hij antwoordde op de vragen van de inspecteur. Hij suggereerde hem, dat er wel iets veranderd moest zijn, maar dat hij er niet op kon komen. Dit leidde in het begin dan ook bij de politie de aandacht van hem af, hij bracht er zelfs Mark mee op een dwaalspoor." "Maar er was inderdaad iets veranderd," viel Gerrit hem in de rede, "ik ontdekte, dat er een geranium miste!" " En daarmee speelde u hem aardig in de kaart," merkte Arnold op. "Hij zal u wel net zo lang uitgehoord hebben tot nu zijn zogenaamde vermoedens bevestigde. Hoewel deze aanwijzing op niets uit bleek te lopen. Waar het stuk bleven was, weten jullie ook al; hij had het eenvoudig overgeschilderd. Hij dacht heel slim te zijn, maar hij wist niet dat de inspecteur nauwkeurig op de hoogte was van het aantal doeken en de afmetingen daarvan, die zich op het atelier
bevonden kort na de moord. Hij had bovendien wat kijk op schilderijen en merkte op, dat het stilleven haastig en slordig opgezet was, in instelling met de gewone manier van werken van Stijn. De inspecteur liet het verdachte stilleven dus onderzoeken een expert, en wist toen dat er meer aan de hand was." "Maar hoe zit het dan met dat andere schilderijtje, dat van Robert?" vroeg Mieke. "Daar weten jullie alles van, de inspecteur liet er nogal wat over los toen hij Stijn een bekentenis afdwong. Al die nagelaten stukjes van Netty waren in Stijn's bezit, hij had ze overgeschilderd met een afwasbaar soort verf. Zodoende kon hij er een van tevoorschijn toveren wanneer hij het nodig had, voor een expositie. Hij bracht er een paar kleine veranderingen in aan, en zette zijn naam eronder." "Maar daar had hij toch niet eindeloos mee door kunnen gaan?" "Hij was zuinig op Netty's werk. Ondertussen zwoegde hij om het te evenaren, maar het gelukte hem niet. Robert dreigde die zondagnacht dat hij het bekend zou maken. Ik vermoed ook, dat Stijn doodsbang was dat hij Mieke ervan op de hoogte zou brengen. Robert had op zijn kamer dat stukje van Netty als bewijs." "Wanneer heeft Stijn het dan weggenomen?" vroeg Mieke. "Dat deed hij zondagavond, nadat Robert uitgegaan was. Stijn was om ongeveer kwart over tien nog even naar Robert kamer gegaan, dat was nadat ik er geweest was. Robert weet hem toen Netty's doek zien, met de ondertekening. Hij 165 begon Stijn openlijk te bedreigen, en stelde hem een soort ultimatum dat de expositie van de volgende morgen betrof. Toen Robert dus uitgegaan was, bleef Stijn op zijn kamer achter. Hij nam het schilderstuk van de muur, En verborg het handig op zijn atelier achter een ander doek. Hij rende terug naar Robert kamer, en vernielde het hek van het balkon, in de hoop, dat Robert er diezelfde nacht, of anders de volgende morgen op zou gaan zitten, en er afvallen zou. De geluiden die hij hierbij maakte werden overstemd door vele andere. Later veranderde hij van gedachten, hij wachtte hem in de achtertuin op, en viel hem daar aan. Hij doodde hem tenslotte door het beeld op zijn hoofd neer te laten komen." "Maar hoe kwam hij dan weer helemaal boven op zijn atelier, zonder dat hij iemand van ons tegen het lijf liep?" vroeg Mieke. "Hij kwam pas beneden, toen wij er allemaal al waren, weet je wel?" "Ja Mieke, maar dat was maar schijn. In werkelijkheid is hij helemaal niet boven geweest. Hij had zich verborgen achter de deur van de schuur, juist vlak voordat ik door de eetkamer maar naar buiten kwam. We hadden al onze aandacht gevestigd op Robert, die op de grond lag. Daardoor merkte een begin van alle toen hij achter onze ruggen de keuken binnen sloop, om er daarna hijgend weer uit te komen. Zijn hele tactiek was van het begin af: suggestie." "Ja, nou weten we alles wel," zei tante Bol. "Zo'n lelijkerd, ons voor de gek te houden. En dat wij nou allemaal dachten dat Gerrit het gedaan had, hè?" Gerrit sprong op. "Ik? Ik dacht toch niet werkelijk een moment... dat ik zoiets ruws en onbeleefds zou doen? Integendeel, trachten uit te vinden die schurk was!" Hij ging weer zitten, oud heftig, en keek beledigd de kring rond. "Ik heb geen ogenblik gedacht dat u het gedaan had, meneer Spruithof," zei Mieke, "en ik weet zeker dat niemand van de anderen u verdacht. Tante Bol heeft zelf Stijn beschuldigd,, toen we het er over hadden op een avond." "Ik zei het maar om hem te klagen," zei tante Bol. "Dan kijkt hij zo leuk verschrikt." "Dergelijke lage rijtjes zijn helemaal niet aardig," zei Arnold, die zelf in het begin niet anders had gedacht dan dat Gerrit het gedaan had. "Maar ik moet toegeven, dat ik ook dan weer één, dan de ander voor de dader heb aangezien. Ik wist immers, dat een van ons het was. In zekere zin had ik het moeilijker de inspecteur. Hij staat er objectief tegenover. Ik zit er zelf midden in. Voor mij leek het haast onmogelijk dat een van ons de dader was. En de inspecteur volgde al heel gauw het juiste spoor: namelijk dat van de verdwenen schilderijen. Maar het duurde een week voor hij voldoende zekerheid had, en voor hij het verband ontdekte. Ik denk, dat zich net als ik het laten misleiden door de insinuaties van Stijn, dat er op het verdwenen schilderstuk van mevrouw Bollenberg aanwijzingen moesten zijn, het leek zo voor de hand te liggen. Het stelde immers het terrein van de ministerraad voor, en het was klaargekomen vlak voordat Robert vermoord werd. En er werd ook steeds geïnsinueerd dat er een testament moest zijn van latere datum dan het officiële. Wij dachten dat hierdoor het stelen van Robert stuk in elk geval verklaard was." 166 " Maar Arnold," zei Mieke, "jij praatte zo dikwijls met Stijn over de misdaad, je zocht samen met hem naar sporen, je besprak van alles met hem.... dacht je dan nooit aan de mogelijkheid, dat hij schuldig kon zijn?" Arnold keek even wat beschaamd. "Nee," gaf hij toe, ' daar dacht ik niet genoeg aan. Hij kwam telkens zelf met de aanwijzingen, en ging samen met mij alle mogelijkheden na, hij begon er zelf over wat het niet uitgesloten was dat de baron geen zelfmoord gepleegd had, maar dat hij vermoord werd... dat was allemaal alleen maar om de aandacht van hem af te leiden. Hij wist, dat deze dingen toch ontdekt moesten worden. En bovendien hoorde hij mij op deze manier
ongemerkt uit, hij wist precies hoe ik er over dacht, hoeveel ik vermoedde, wat de inspecteur gezegd had. Maar toch... als ik alles achteraf nog eens naga dan begrijp ik niet dat wij het niet eerder doorhadden!" "Gaat dat dan maar eens een andere keer na, mijn jongen," zei tante Bol. "We hebben nu lang genoeg naar je geluisterd. Nou wil ik eens vertellen, wat ik ga doen met al dat geld..." "Dat kunt u ons later wel eens vertellen, tante Bol," zei Arnold geprikkeld. "Dat is nu niet van zoveel belang voor ons. Schenk liever eens in, en laten we het dan over iets anders praten." Slot 's avonds na het eten stond niet in bij het hek uit te kijken over de weg. Arnold kwam bij haar staan. "Hoor eens, Mieke, ik moet eens met je praten. Zullen we een eindje lopen?" "Goed," zei Mieke, terwijl ze het hek open duwde. "Het is heerlijk weer." "Kijk eens, Mieke, het is natuurlijk prachtig om vertrouwen in de mensen te hebben, maar je moet toch ook leren door de schijn heen te zien. Niet iedereen is, zoals hij zich voordoet." "Oh, alsjeblieft, Arnold, ga me niet doceren, je hebt vakantie!" "Het is niet mijn bedoeling te doceren, Mieke naar het schijnt een vervelende gewoonte van dat hij zijn om een toon aan te nemen alsof ik voor de klas sta. Ik wou alleen maar eens vertrouwelijk met je praten, voor je eigen bestwil. Toen jij Robert kende, keek je tegen hem op. Je zag van hem zijn charme, nu ja, je zal wel echt geweest zijn, zoiets heb je of je hebt het niet, maar zijn vriendelijkheid en goede bedoelingen waren voorgewend, en jij hield ze voor echt. Al die eigenschappen gebruikte hij om zijn egoïstische en sadistische verlangen gemakkelijk te kunnen bevredigen. Je dacht dat hij en "fijne" kerel was, maar hij was een ploert." "Arnold! Hij is dood!" "In Stijn zag je een genie, die worstelde met zijn scheppingsdrang. Je voelde de behoefte te steunen, aan te moedigen, je geloofde in hem,
167 is het niet? In werkelijkheid was hij een armzalig knoeier, die zijn valse aureool, dat hem dierbaarder geworden was dan wat ook, beschermde en verdedigde tot het uiterste." "Ja, inderdaad tot het uiterste," zuchtte Mieke. "En hij had een misdadige aanleg. Eerst vervalsing, dan moord." "Ja, moord is een misdaad, een zware misdaad. Ik heb zo met hem te doen." Arnold keek op haar neer en schudde met een vertederde glimlach zijn hoofd. " Ik geef het op Mieke." "Wat geef je op?" "Mijn poging om je kritischer te maken ten opzichte van je medemensen. Op mij kun je vertrouwen. Ik ben misschien niet veel bijzonders, ik heb geen verblindende charme , ik ben geen genie. Ik ben een gewone leraar, die plezier heeft in zijn werk, en die... maar je kunt tenminste op mij rekenen, Mieke." Hij bleef staan, en keek zoekend naar de grond. Ineens raakte hij iets op en bekeek het aandachtig. Niet één keer mee. "Een doodgewoon kiezelsteentje," zei ze. Arnold draaide het om en om. "Ik hou van je Mieke" even bleef het stil. Toen sloeg Mieke het steentje uit zijn hand en keek hem aan, haar gezicht een en al zonnige lach. Einde