Het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming Verslag over de periode 1 januari 2011 – 1 januari 2012
Rechtbank ’s-Gravenhage Sector familie- en jeugdrecht
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord
2
Inleiding
3
Hoofdstuk 1. Ontwikkelingen in 2011 1.1 Een korte voorgeschiedenis 1.2 Voorzetting crossborder mediation 1.2.1 De procedure 1.2.2 De resultaten 1.2.3 De toekomst 1.3 Wetsvoorstel 1.3.1 Concentratie van rechtspraak in eerste aanleg 1.3.2 Het beperken van de mogelijkheid tot het instellen van cassatieberoep 1.3.3 Rechtsbescherming tijdens het hoger beroep 1.3.4 Einde procesvertegenwoordigende bevoegdheid Centrale Autoriteit 1.4 Inwerkingtreding Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996
4 4 5 5 5 5 6 6 7 7 7 8
Hoofdstuk 2. Het juridische kader 2.1 Verdragen inzake internationale kinderontvoering 2.2 Verordening Brussel IIbis 2.3 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 2.4 Uitvoeringswet verdragen internationale kinderontvoering 2.5 Uitvoeringswet internationale kinderbescherming
9 9 10 10 11 11
Hoofdstuk 3. De taken en werkzaamheden van het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming (BLIK) 3.1 Liaison 3.2 Helpdesk 3.3 Kenniscentrum en website 3.4 Wiki Juridica 3.5 Digitale nieuwsbrief 3.6 Contactpunt 3.7 Congressen 3.8 Contactpersonen
13 13 13 14 14 14 14 14 15
Hoofdstuk 4. De BLIK-zaken 4.1 De rechtszaken 4.2 De liaisonverzoeken 4.3 De helpdeskvragen 4.4 Congressen en internationale bijeenkomsten
16 16 18 18 19
Hoofdstuk 5. Personalia
21
Hoofdstuk 6. De financiën
24
1
Voorwoord Voor u ligt het verslag van de activiteiten van het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming in de periode januari 2011 tot januari 2012. Het BLIK bestaat inmiddels 6 jaar en fungeert op het gebied van internationale kinderbescherming en kinderontvoering als expertisecentrum en helpdesk voor de rechtspraak in Nederland. Als onderdeel van de sector familie- en jeugdrecht van de Haagse rechtbank ondersteunt en verstevigt het tevens de internationaal privaatrechtelijke expertise die nodig is met het oog op de aanzienlijke hoeveelheid zaken met internationaal privaatrechtelijke aspecten die in deze rechtbank behandeld wordt. Ook in het afgelopen jaar is weer volop gebruik gemaakt van de helpdeskfunctie, te weten het desgevraagd adviseren aan collega-familierechters, en de liaisonfunctie, het faciliteren van contact tussen buitenlandse en Nederlandse rechters. Daarnaast is het BLIK weer vertegenwoordigd op zowel internationale als landelijke congressen en bijeenkomsten, waaraan ook actief is deelgenomen door het geven van presentaties. 2011 was een belangrijk jaar. Naast de behandeling van een aanzienlijk aantal teruggeleidingszaken, waarbij de praktijk van inzet van crossborder mediation succesvol is bestendigd, heeft een belangrijke wijziging in de regelgeving betreffende de uitvoering van de internationale kinderbeschermings- en internationale kinderontvoeringsverdragen zijn beslag gekregen. Waar in de praktijk door verwijzing vrijwel alle internationale kinderontvoeringszaken al in Den Haag werden behandeld, is met ingang van 1 januari 2012 concentratie van rechtspraak in eerste aanleg een feit. Daarnaast is de mogelijkheid van cassatieberoep in teruggeleidingszaken beperkt en de rechtsbescherming tijdens hoger beroep thans wettelijk verankerd. De procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de CA is met ingang van 1 januari 2012 geëindigd en de IKO-advocatuur heeft zich voorbereid op een grotere rol in de teruggeleidingsprocedures, nu ook de verzoekende partij zich moet laten vertegenwoordigen door een advocaat. In 2011 is ook het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, dat het verdrag van 1961 vervangt, voor Nederland in werking getreden. De samenwerking met de ketenpartners – de CA, de IKO-advocatuur en het Centrum internationale kinderontvoering – is in 2011 weer goed verlopen. Dat is belangrijk met het oog op kwaliteit en een goede gang van zaken in de rechtspraktijk van internationale kinderontvoeringszaken, waarin sprake blijft van complexe materie en vaak schrijnende problematiek. Wij hebben er vertrouwen in dat ook het komende jaar internationale kinderbeschermings- en kinderontvoeringszaken weer de aandacht krijgen die nodig is.
Marjolijn Kramer Afdelingsvoorzitter familierecht, tevens coördinator BLIK Marieke Koek Sectorvoorzitter familie- en jeugdrecht rechtbank ’s-Gravenhage
2
Inleiding Het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming (hierna: BLIK) houdt zich sinds de oprichting op 1 januari 2006 bezig met de uitvoering van de taken van de liaisonrechter. In hoofdstuk 1 worden de ontwikkelingen in de verslagperiode besproken. In hoofdstuk 2 wordt het juridische kader uiteengezet. De taken en werkzaamheden van het BLIK komen in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van de BLIK-zaken, waaronder de liaisonverzoeken en de helpdeskvragen. Voorts wordt een overzicht gegeven van congressen en internationale bijeenkomsten die door de liaisonrechters en medewerkers van het BLIK in de verslagperiode zijn bezocht. Hoofdstuk 5 en 6 bevatten ten slotte de personalia en de financiën.
3
Hoofdstuk 1. Ontwikkelingen in 2011 1.1
Een korte voorgeschiedenis
In 2005 werden de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de sector familie- en jeugdrecht ter uitvoering van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming aangewezen als liaisonrechters.1 Om de liaisonrechters te ondersteunen werd het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming opgezet. Een aantal rechters en juridisch medewerkers, werkzaam bij de sector familie- en jeugdrecht van de rechtbank ’s-Gravenhage, werd voor een deel van hun werktijd belast met het uitvoeren van de liaisontaken en het opbouwen van het bureau. De liaisonrechter kreeg de taak om als aanspreekpunt te fungeren voor rechters in Nederland bij wie kinderontvoeringsprocedures of procedures met internationale kinderbeschermingsaspecten aanhangig zijn en die een collega in het buitenland willen consulteren en omgekeerd voor rechters in het buitenland die in dat verband een collega in Nederland willen consulteren. Het BLIK ging daarnaast fungeren als helpdesk voor Nederlandse rechters die vragen hebben over internationale kinderontvoerings- en kinderbeschermingszaken. In de jaren die volgden bouwde het BLIK zijn kennis op het gebied van internationale kinderontvoerings- en kinderbeschermingszaken en zijn contacten met buitenlandse rechters verder uit. De liaisonrechters en de medewerkers van het BLIK gingen regelmatig op bezoek bij buitenlandse collega’s, namen deel aan congressen en lezingen en organiseerden verschillende expertmeetings. In 2009 werd de rechtbank ’s-Gravenhage aangewezen als nevenzittingsplaats voor de behandeling van kinderontvoeringszaken.2 In datzelfde jaar werd gestart met de pilot crossborder mediation met als doel om de teruggeleidingsprocedure in internationale kinderontvoeringszaken te verkorten door in een vroeg stadium tot een minnelijke schikking te komen. Deze gezamenlijke aanpak van de rechtbank ‘s-Gravenhage, de Centrale Autoriteit, het ministerie van Veiligheid en Justitie, het Centrum voor Kinderontvoering (hierna: Centrum IKO), de advocatuur en mediators bleek succesvol. Na een positieve evaluatie van het Verwey-Jonker Instituut3 werd in 2010 besloten om door te gaan met crossborder mediation in kinderontvoeringszaken. Ook in 2011 werd deze aanpak voortgezet. In dit eerste hoofdstuk schetsen we kort de werkwijze die in 2011 is gevolgd, de resultaten die zijn behaald, en de mogelijkheden die er zijn om in de toekomst met crossborder mediation door te gaan. Andere belangrijke ontwikkelingen die in dit hoofdstuk aan de orde komen zijn de wijzigingen van de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen4 en de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming5 die het parlement dit jaar heeft aangenomen, en de ratificatie van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. 1
Bij besluit van 14 juli 2005. Het aanwijzingsbesluit is gepubliceerd in de Staatscourant 2009 nr. 2698, 20 februari 2009. 3 I. Bakker e.a., Evaluatie pilot internationale kinderontvoering, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut 2010. 4 Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen, St. 1990, 202; de wet is op 1 september 1990 in werking getreden. 5 Wet van 16 februari 2006 tot uitvoering van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 en de verordening Brussel IIbis, Stb 2006, 123; de wet is op 1 mei 2006 in werking getreden. 2
4
1.2
Voortzetting crossborder mediation
1.2.1 De procedure In een groot aantal internationale kinderontvoeringszaken heeft de rechtbank ’s-Gravenhage gebruik gemaakt van crossborder mediation. Kort samengevat zag de teruggeleidingsprocedure er in 2011 als volgt uit. In de eerste zes weken nadat bij de Centrale Autoriteit een verzoek om tussenkomst was ingediend, vond een intake plaats door de Centrale Autoriteit en werd geprobeerd om te starten met mediation. Indien de ouders niet tot een schikking konden komen, werd bij de rechtbank een verzoekschrift tot teruggeleiding ingediend. De procedure bij de rechtbank duurde eveneens maximaal zes weken. Binnen twee weken na indiening van het verzoekschrift vond allereerst een regiezitting plaats. Op deze regiezitting verkende de rechter, indien in het voortraject geen mediation had plaatsgevonden, de mogelijkheden van mediation. Voor mediation werd twee weken de tijd gegeven. De mediation werd gedaan door twee gespecialiseerde mediators, bij voorkeur een jurist en een gedragswetenschapper. Als de ouders na deze twee weken niet tot overeenstemming konden komen, vond een tweede terechtzitting plaats bij de meervoudige kamer (hierna: MK), waarna de rechtbank binnen twee weken een beslissing nam op het verzoekschrift. De termijn om in hoger beroep te gaan bij het gerechtshof was twee weken. Twee weken na indiening van het beroepschrift vond een terechtzitting plaats, gevolgd door een uitspraak twee weken daarna. Aldus werd gekomen tot een “pressure cooker” met een doorlooptijd van in beginsel (maximaal) 18 weken (3x6). 1.2.2
De resultaten
Met deze werkwijze zijn de betrokken ketenpartners er de afgelopen jaren in geslaagd om de procedure in kinderontvoeringszaken aanzienlijk in te korten. Het werken met regiezittingen verhoogt zichtbaar de kwaliteit van de MK en de snelheid van de procedure. In de meeste zaken waarin een MK werd gehouden, kon meteen na de behandeling worden beslist. In een aantal gevallen behoefde er in het geheel geen MK meer te worden gehouden omdat de ouders tijdens de mediation volledige overeenstemming hadden bereikt. In gevallen waarin de ouders tijdens de mediation niet tot volledige overeenstemming kwamen, werd het als positief ervaren dat de ouders na een heftige en verharde strijd weer bereid waren om met elkaar in gesprek te gaan en om samen te zoeken naar een oplossing. In veel gevallen bereikten de ouders dan wel gedeeltelijke overeenstemming en werden afspraken over bijvoorbeeld de omgang vastgelegd in een deel- of spiegelovereenkomst. In 2011 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage 26 teruggeleidingszaken behandeld. In 16 zaken vond een regiezitting plaats en in 14 van deze zaken werd naar mediation verwezen. In 3 zaken ging de mediation niet van start. In 6 van de 11 zaken bereikten de ouders tijdens de mediation volledige overeenstemming. In die gevallen werden afspraken over de verblijfplaats van het kind, de omgang en de opvoeding vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst waarop het teruggeleidingsverzoek door de Centrale Autoriteit werd ingetrokken. 1.2.3 De toekomst Gelet op de positieve resultaten gaat de rechtbank ’s-Gravenhage in 2012 door met het voeren van regiezittingen en het verwijzen naar mediation in internationale kinderontvoeringszaken. Dit is mede mogelijk door een financiële regeling van het ministerie van Veiligheid en
5
Justitie. Van partijen die in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand wordt in geval van crossborder mediation een geringe inkomensafhankelijke bijdrage gevraagd. Voor partijen die boven de inkomensgrens van gefinancierde rechtsbijstand vallen, geldt een speciale subsidieregeling. 1.3
Wetsvoorstel
De afgelopen jaren is er steeds meer aandacht gekomen voor het belang van snelle en zorgvuldige procedures in internationale kinderontvoeringszaken. In de praktijk bleek het lang niet altijd mogelijk om in lijn met het Haags Kinderontvoeringsverdrag6 (hierna: HKOV) de onmiddellijke terugkeer van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of wordt vastgehouden te verzekeren. De Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht kreeg daarom in 2008 de opdracht om te onderzoeken op welke wijze de uitvoering van het HKOV in Nederland verbeterd kon worden. Mede geïnspireerd door het advies van de Staatscommissie7 besloot de minister van Justitie om de positie van de direct betrokkenen in zaken van internationale kinderontvoering te verbeteren door de Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen en de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming te wijzigen. In het najaar van 2011 ging het parlement akkoord met de voorgestelde wetswijzigingen. Op 1 januari 2012 zijn de gewijzigde uitvoeringswetten in werking getreden.8 Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen toegelicht. 1.3.1 Concentratie van rechtspraak in eerste aanleg Met ingang van 2012 is de rechtspraak in internationale kinderontvoeringszaken in eerste aanleg geconcentreerd bij de rechtbank ’s-Gravenhage, en daarmee in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Gravenhage.9 Gelet op het beperkte aantal, het spoedeisende karakter en de vereiste deskundigheid voor behandeling lenen teruggeleidingszaken zich voor concentratie. Naar verwachting zal de concentratie geen grote gevolgen hebben voor het aantal te behandelen zaken door de rechtbank ’s-Gravenhage. Sinds 2009 is de rechtbank ’s-Gravenhage immers aangewezen als nevenzittingsplaats voor de behandeling van kinderontvoeringszaken. Als gevolg hiervan zijn verreweg de meeste internationale kinderontvoeringszaken de afgelopen jaren door de rechtbank ’s-Gravenhage behandeld. Uit artikel 11 lid 2 blijkt dat de concentratie van rechtspraak beperkt blijft tot internationale kinderontvoeringszaken. In internationale omgangszaken blijft de kinderrechter van de rechtbank in de woonplaats van het kind bevoegd. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is de mogelijkheid om concentratie van rechtspraak ook te laten gelden voor internationale omgangszaken veelvuldig aan de orde gekomen.10 De staatssecretaris heeft aangegeven op dit moment geen voorstander te zijn van concentratie van rechtspraak in internationale omgangszaken. In de memorie van antwoord brengt de staatssecretaris naar voren dat internationale omgangszaken zijns inziens niet zodanig van nationale omgangszaken verschillen dat dit concentratie van rechtspraak rechtvaardigt. 6
Verdrag van Den Haag van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. 7 Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht, Knelpunten bij de uitvoering van het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 in Nederland, Kamerstukken II 2008/2009, 30 072, nr. 15. 8 Wijzigingswet Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen, Stb. 2011, 530. 9 Artikel 11 lid 1 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. 10 Kamerstukken I 2010/11, 32 358, B, C, D, E, Kamerstukken I 2011/12, 32 358, F, G.
6
Hij voegt daar aan toe dat ook in deze zaken, zo nodig, de hulp en kennis van het BLIK kan worden ingeroepen. Desalniettemin zou concentratie van rechtspraak kunnen worden overwogen voor internationale omgangsverzoeken die gelieerd zijn aan teruggeleidingszaken. De staatssecretaris heeft daarom toegezegd om met het BLIK, de advocatuur en het Centrum IKO in gesprek te blijven, om aan de hand van concrete zaken te bezien of concentratie van internationale omgangszaken die gelieerd zijn aan teruggeleidingszaken wenselijk is.11 1.3.2
Het beperken van de mogelijkheid tot het instellen van cassatieberoep
In lijn met het advies van de Staatscommissie Internationaal Privaatrecht wordt per 1 januari 2012 de mogelijkheid tot het instellen van cassatie in teruggeleidingszaken beperkt tot cassatie in belang der wet.12 De belangrijkste reden voor deze beperking is dat de cassatieperiode gemiddeld 33 weken in beslag neemt en gezien het veelal feitelijke karakter van geschilpunten in teruggeleidingszaken niet zelden een beperkte toegevoegde waarde heeft. Met de gekozen beperking wordt geprobeerd om een evenwicht te vinden tussen enerzijds het belang van een snelle procedure in internationale kinderontvoeringszaken en anderzijds het belang van effectieve rechtsbescherming.13 1.3.3 Rechtsbescherming tijdens het hoger beroep In de uitvoeringswet is vastgelegd dat de uitspraak in eerste aanleg voortaan schorsende werking heeft in hoger beroep, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. Met deze bepaling wordt tegemoet gekomen aan de bestaande praktijk waarin het vaak wenselijk is dat een minderjarige de beslissing in een eventueel hoger beroep in Nederland kan afwachten. Om dit te bewerkstelligen kozen rechters er in de praktijk veelal voor om de datum van teruggeleiding vast te stellen na de verwachte datum van de beslissing in een eventuele procedure in hoger beroep. Deze praktijk wordt nu geformaliseerd in artikel 13 lid 5 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. 1.3.4 Einde procesvertegenwoordigende bevoegdheid Centrale Autoriteit Met de wijziging van artikel 5 Uitvoeringswet internationale kinderbescherming komt de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale Autoriteit te vervallen. Hiermee komt een einde aan de als onwenselijk ervaren situatie dat de Nederlandse Staat in deze zaken van gevoelige aard veelal tegen Nederlandse staatsburgers procedeert. De Centrale Autoriteit vervult sinds 1 januari 2012 in de eerste plaats een bemiddelende rol in internationale kinderontvoeringszaken. Wanneer ouders niet tot overeenstemming kunnen komen, worden zij doorverwezen naar een advocaat die op zijn beurt het geschil kan voorleggen aan een rechter. Om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen is bepaald dat de Centrale Autoriteit bevoegd is om de procesvertegenwoordiging voort te zetten in zaken die vóór 1 januari 2012 aanhangig zijn gemaakt bij de rechtbank, het gerechtshof of de Hoge Raad. Deze bevoegdheid geldt echter alleen voor de desbetreffende instantie; zij wordt beëindigd nadat de rechtbank, het gerechtshof of de Hoge Raad een eindbeschikking heeft gegeven. Met het oog op deze overgang heeft de Centrale Autoriteit eind 2011 nog een aanzienlijk aantal zaken aanhangig gemaakt. Deze zaken worden in de eerste maanden van 2012 behandeld. 11
Kamerstukken I 2011/12, 32 358, G. Artikel 12 lid 8 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering. 13 Kamerstukken II 2009/10, 32 358, nr. 3. 12
7
Vraag is in hoeverre procedures m.b.t. internationale kinderontvoeringszaken zullen veranderen wanneer de verzoekende partij niet langer in rechte wordt vertegenwoordigd door de Centrale Autoriteit, maar door een advocaat. Op dit moment wordt door de verschillende betrokkenen veel geïnvesteerd in kennisoverdracht op dit specifieke vakgebied. Een belangrijk aanspreekpunt van de advocatuur is de onlangs opgerichte Vereniging voor Internationale Kinderontvoeringsadvocaten. Tijdens een symposium op 8 december 2011 spraken vertegenwoordigers van de Centrale Autoriteit, de advocatuur en de rechterlijke macht over de gewijzigde situatie en de gevolgen die dit zal hebben voor de praktijk. Gebleken is in elk geval dat er veel draagvlak is voor de succesvol gebleken aanpak waarin gebruik wordt gemaakt van regiezittingen en crossborder mediation zodat deze praktijk ook in de toekomst wordt voortgezet. 1.4
Inwerkingtreding Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996
Op 1 mei 2011 is het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: HKBV’96) in werking getreden nadat het op 31 januari 2011 door Nederland was geratificeerd. In de betrekkingen tussen staten die partij zijn bij het verdrag, treedt het in de plaats van het verdrag uit 1961. Het verdrag heeft betrekking op ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen. Tijdens een cursus over het HKBV’96 verzorgd door prof. mr. Th. M. de Boer, hebben de medewerkers van het BLIK hun kennis van het nieuwe verdrag vergroot waardoor goed kan worden ingespeeld op de vragen die vanuit de andere gerechten worden gesteld. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het HKBV’96 kreeg de helpdesk van het BLIK onder andere vragen over de samenloop met het Haags Kinderbeschermingsverdrag’61 en de situatie waarin een persoon vóór dan wel na de inwerkingtreding van het HKBV’96 van rechtswege de ouderlijke verantwoordelijkheid heeft gekregen. De antwoorden op de gestelde vragen kunnen worden geraadpleegd via de website van het BLIK.
8
Hoofdstuk 2. Het juridische kader 2.1
Verdragen inzake internationale kinderontvoering
De civielrechtelijke kant van internationale kinderontvoering en de internationale omgangsregeling is onderwerp van twee verdragen, te weten het HKOV en het Europees Kinderontvoeringsverdrag.14 Het HKOV is verreweg het belangrijkste verdrag in zaken van internationale kinderontvoering. In de meeste gevallen wordt op dit verdrag een beroep gedaan. Bij het HKOV zijn inmiddels meer dan 80 landen aangesloten, waaronder alle landen van de Europese Unie (hierna: de EU-landen). In 2011 zijn ook Andorra, Gabon, Guinee, Rusland en Singapore partij geworden bij het verdrag. Blijkens artikel 1 heeft het HKOV tot doel: a) de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat; b) het in een Verdragsluitende Staat bestaande recht betreffende het gezag en het omgangsrecht in de andere Verdragsluitende Staten daadwerkelijk te doen eerbiedigen. De hoofdregel van het verdrag valt kort samen te vatten als: “Eerst terug, dan praten”.15 Indien een kind door één van zijn ouders is meegenomen naar het buitenland zonder dat de andere ouder met gezag daarvoor toestemming heeft gegeven, moet het kind worden teruggeleid naar het land waar het zijn gewone verblijfplaats heeft. In dat land moeten de beslissingen worden genomen over de toekomstige verblijfplaats van het kind (en eventuele andere zaken het kind betreffende zoals gezag en omgang). Hiertoe kunnen de ouders onderling overleg plegen of het geschil ter beslissing aan de rechter in dat land voorleggen. Het verdrag kent een aantal gronden om de teruggeleiding te weigeren. Kort gezegd: als er meer dan een jaar is verstreken en is aangetoond dat het kind is geworteld in zijn nieuwe omgeving,16 als wordt aangetoond dat de achterblijvende ouder het gezagsrecht niet uitoefende of in de overbrenging of achterhouding heeft berust,17 als er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar of op andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht18 of als het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een zodanige leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt dat hiermee rekening moet worden gehouden.19 Deze weigeringsgronden worden restrictief toegepast.20 Het HKOV bepaalt verder dat elk land een Centrale Autoriteit aanwijst die is belast met de uitvoering van de doelstelling van het verdrag en tot wie men zich kan wenden in gevallen van kinderontvoering. In Nederland is een onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie belast met de taak van de Centrale Autoriteit. 14
Europees Verdrag betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen van 20 mei 1980. 15 Conclusie A-G voorafgaande aan HR 20/1/06, NJ 2001/450. 16 Artikel 12 lid 2. 17 Artikel 13 lid 1 sub a. 18 Artikel 13 lid 1 sub b. 19 Artikel 13 lid 2; zie verder ook artikel 20. 20 Zie o.a. HR 20/1/06, NJ 2006, 545, HR 20/10/06, RvdW 2006, 969 en HR 1/12/06, RvdW 2006, 1136.
9
2.2
De verordening Brussel IIbis
Bij kinderontvoering binnen de Europese Unie (met uitzondering van Denemarken) is sinds maart 2005 eveneens de verordening Brussel IIbis van toepassing. Deze verordening verwijst naar het HKOV en stelt enige nadere regels, onder andere met betrekking tot het horen van de minderjarige, de termijn waarbinnen een zaak moet worden behandeld, de handelwijze voor de rechter indien een teruggeleiding wordt geweigerd en de samenwerking tussen autoriteiten van de lidstaten. Ingevolge artikel 11 lid 6 dienen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst op de hoogte te worden gesteld van een beslissing tot niet-terugkeer op grond van één van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 HKOV. Beoogd is immers dat een afwijzing van een verzoek om de terugkeer van het kind te gelasten op grond van artikel 13 HKOV in beginsel een tijdelijk karakter heeft en dat de beslissing ten gronde over de vraag waar uiteindelijk de gewone verblijfplaats van het kind gelegen zal zijn, genomen moet worden door de rechter van de lidstaat van herkomst (artikel 11 lid 7). De betrokken partijen worden in de gelegenheid gesteld om daartoe bij de rechter van de lidstaat van herkomst conclusies in te dienen. In uitzonderingsgevallen is het voorts mogelijk, dat de rechter van de ene lidstaat zijn bevoegdheid ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid overdraagt aan de rechter van een andere lidstaat. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit mogelijk is, worden in artikel 15 van de verordening Brussel IIbis geregeld. 2.3
Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996
Op 11 mei 2011 is het HKBV’96 in werking getreden nadat het op 31 januari 2011 door Nederland was geratificeerd. In dit verdrag zijn onder andere bevoegdheidsregels opgenomen met betrekking tot het treffen van kinderbeschermingsmaatregelen. Ook is in het verdrag de mogelijkheid opgenomen om de autoriteit van een andere staat te verzoeken een zaak over te nemen. In EG-lidstaten is het HKBV’96 naast de verordening Brussel IIbis van kracht. Het verdrag is onderverdeeld in zeven hoofdstukken: I. II. III. IV. V. VI. VII.
het toepassingsgebied van het verdrag de bevoegdheid van autoriteiten om maatregelen te nemen het recht dat van toepassing is op maatregelen, onderscheidenlijk op van rechtswege bestaande gezagsbetrekkingen de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen de samenwerking algemene bepalingen slotbepalingen.
Voor de rechtspraktijk zijn met name hoofdstuk II en III van belang.21 Hoofdstuk II, dat de bevoegdheid regelt, bevat belangrijke vernieuwingen ten opzichte van het verdrag van 1961. Het houdt in dat verdragstaten een aanzienlijke beperking van de bevoegdheid van hun autoriteiten aanvaarden. In beginsel is elke samenloop van bevoegdheid van de autoriteiten van verschillende landen om beschermende maatregelen ten aanzien van 21
Kamerstukken II 2004/05, 29 981 (R1782), nr. 3.
10
de minderjarige te nemen, uitgesloten. Uitgangspunt is dat de autoriteiten van de verdragsstaat van de gewone verblijfplaats van het kind (artikel 5) bevoegd zijn. Aan dat uitgangspunt is een nadere uitwerking gegeven voor het geval van ontbreken van een gewone verblijfplaats (artikel 6) of van ongeoorloofde overbrenging van het kind naar een andere verdragsstaat (artikel 7). Hoofdstuk III regelt het toepasselijke recht op de maatregelen. Uitgangspunt van het verdrag is, evenals van dat van 1961, dat een autoriteit die een maatregel treft, haar eigen recht toepast (artikel 15). Die regel is echter enigszins versoepeld. Hoofdstuk III bevat voorts een regeling voor het van rechtswege ontstaan en tenietgaan van gezagsbetrekkingen (artikel 16 tot en met 18). Anders dan in het verdrag van 1961, is daarbij de toepasselijkheid van het recht van de gewone verblijfplaats van het kind (en niet meer het nationale recht) het uitgangspunt. Er is ook een oplossing gegeven voor het geval dat het kind van gewone verblijfplaats verandert. 2.4
Uitvoeringswet internationale kinderontvoering
De Uitvoeringswet verdragen inzake internationale ontvoering van kinderen bevat bepalingen die uitvoering geven aan het HKOV en het Europees Kinderontvoeringsverdrag alsmede algemene bepalingen betreffende gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdragsregeling worden bestreken. In 2011 heeft het parlement een wetswijziging aangenomen en op 1 januari 2012 is de gewijzigde uitvoeringswet onder de naam ‘Uitvoeringswet internationale kinderontvoering’ in werking getreden. In de gewijzigde uitvoeringswet is in artikel 2 de verplichting gehandhaafd dat Nederlandse rechters, ook ten aanzien van teruggeleidingszaken naar landen die geen partij zijn, het HKOV toepast als ware het verdrag wel van toepassing. Een belangrijke wijziging is te vinden in artikel 5 waarin is vastgelegd dat Centrale Autoriteit geen procesvertegenwoordigende bevoegdheid meer toekomt. In artikel 11 is vastgelegd dat de rechtspraak in teruggeleidingszaken in eerste aanleg is geconcentreerd bij de rechtbank ’s-Gravenhage. Artikel 13 lid 5 bepaalt dat het hoger beroep de tenuitvoerlegging van een beschikking schorst, maar geeft de rechter de bevoegdheid om in het belang van het kind, op verzoek of ambtshalve, hiervan af te wijken. Met deze bepaling wordt het mogelijk gemaakt dat een kind een hoger beroep in een teruggeleidingsprocedure in Nederland kan afwachten. Artikel 13 lid 8 bepaalt ten slotte dat tegen een beschikking van het gerechtshof geen gewoon rechtsmiddel openstaat. 2.5
Uitvoeringswet internationale kinderbescherming
De Uitvoeringswet internationale kinderbescherming bevat bepalingen die uitvoering geven aan het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 en de verordening Brussel IIbis. Artikel 2 bepaalt dat de uitvoeringswet grotendeels ook van toepassing is op internationale kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen die niet door het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 of de verordening Brussel IIbis worden beheerst. Artikel 24, eerste lid, van deze wet bepaalt dat de Raad voor de Rechtspraak één of meer kinderrechters aanwijst, die in het bijzonder belast zijn met het faciliteren van contacten van
11
rechters in Nederland bij wie op grond van het HKBV’96, de verordening Brussel IIbis of de Uitvoeringswet procedures aanhangig zijn met rechters in het buitenland die terzake bevoegd zijn, evenals contacten van rechters in het buitenland bij wie zodanige procedures aanhangig zijn, met rechters in Nederland die ter zake bevoegd zijn. In de gewijzigde uitvoeringswet die op 1 januari 2012 in werking is getreden zijn de artikelen 5, 6, 13, 15, 18 en 22 aangepast aan de nieuwe situatie waarin de Centrale Autoriteit geen procesvertegenwoordigende bevoegdheid meer heeft.
12
Hoofdstuk 3. De taken en werkzaamheden van het Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming (BLIK) 3.1
Liaison
Het BLIK is opgericht om de liaisonrechters bij hun taken te ondersteunen. De liaisonrechter fungeert als aanspreekpunt voor rechters in Nederland bij wie kinderontvoeringsprocedures dan wel procedures met internationale kinderbeschermingsaspecten aanhangig zijn en die een collega in het buitenland willen consulteren en omgekeerd voor rechters in het buitenland die in dat verband een collega in Nederland willen consulteren. Zo nodig, kan de liaisonrechter ook contact leggen met rechters van landen die geen partij zijn bij de genoemde verdragen. Een van de belangrijkste taken van het BLIK is dan ook het tot stand brengen van contacten tussen rechters in Nederland en rechters in het buitenland en vice versa. Dit gebeurt bij voorkeur via de liaisonrechter in het buitenland. De contacten vinden over het algemeen per email of per telefoon plaats. Er bestaan twee internationale netwerken van liaisonrechters, ofwel Network judges: een wereldwijd netwerk onder auspiciën van de Hague Conference on Private International Law (Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht; HCCH) en een – jonger – Europees netwerk onder auspiciën van het Europees Justitieel Netwerk (EJN). De HCCH geeft voor en door de leden van het netwerk The Judges’ newsletter uit. De leden, de zogenaamde The Hague Network judges, onderhouden verder contact met elkaar via e-mail en telefoon en ontmoeten elkaar op congressen op het gebied van internationale kinderbescherming en juridische samenwerking. Hierdoor kan het contact in een individuele zaak snel en gemakkelijk gelegd worden. Gaat het om een land dat geen liaisonrechter of Network judge heeft, dan wordt getracht contact te leggen via de Centrale Autoriteit of via een rechter die heeft deelgenomen aan een internationaal congres en die zich bereid heeft verklaard in voorkomende gevallen als informele liaison op te treden. Een verzoek om contact te leggen wordt direct in behandeling genomen. Het BLIK streeft ernaar de contacten binnen een week tot stand te brengen. Op een enkele uitzondering na is dit steeds gelukt. In hoofdstuk 4.2 wordt een overzicht gegeven van de liaisonverzoeken die in de verslagperiode door de liaisonrechters zijn behandeld. 3.2
Helpdesk
Naast het faciliteren van contacten tussen rechters in Nederland en rechters in het buitenland, fungeert het BLIK als helpdesk voor rechters in Nederland. De behoefte aan deze helpdeskfunctie is gelegen in het feit dat kinderontvoeringszaken getalsmatig betrekkelijk weinig voorkomen en het juridisch kader in deze zaken – zeker na de invoering van de verordening Brussel IIbis en het HKBV’96 – niet eenvoudig te doorgronden is. Ook na de concentratie van rechtspraak kan men bij het BLIK terecht. Dan zal het met name gaan om vragen over internationale kinderbeschermingszaken. De helpdesk is telefonisch of via de e-mail bereikbaar. Net als liaisonverzoeken worden helpdeskvragen meteen in behandeling genomen. Het BLIK streeft ernaar de vraag zo snel mogelijk te beantwoorden. Meestal geschiedt dit binnen enkele dagen per brief, fax, e-mail of telefoon.
13
Aangezien de helpdesk louter bedoeld is voor rechters in Nederland, kunnen vragen van particulieren niet in behandeling worden genomen. Het BLIK verwijst deze particulieren zo nodig naar andere instanties die hen ten dienste kunnen staan, zoals het Centrum IKO en de Centrale Autoriteit. In hoofdstuk 4.3 wordt een overzicht gegeven van de helpdeskvragen die in de verslagperiode zijn behandeld. 3.3
Kenniscentrum en website
Om de hierboven genoemde taken goed te kunnen uitvoeren heeft het BLIK de afgelopen jaren veel tijd geïnvesteerd in het opbouwen van expertise. Dit heeft geresulteerd in verschillende handleidingen en notities. Voorts wordt de jurisprudentie op het gebied van internationale kinderbescherming verzameld. Het BLIK beheert een (voor de rechterlijke macht toegankelijke) website.22 Op deze site is praktische informatie over het BLIK te vinden waaronder een lijst van contactpersonen van de diverse rechtbanken en andere relevante adressen en actuele informatie over internationale kinderbescherming. Daarnaast kunnen via de website de meest gestelde helpdeskvragen en – antwoorden worden geraadpleegd. 3.4
Wiki Juridica
Vakinhoudelijke informatie kan sinds 2011 worden geraadpleegd via Wiki Juridica, een Wikimodule op de voor de rechterlijke macht toegankelijke website die tot doel heeft om de uitwisseling van informatie over landelijke, juridische thema’s te bevorderen. Op de homepage van het BLIK staat een link naar de Wiki-pagina over internationale kinderontvoerings- en kinderbeschermingszaken. Stafjurist Patrick Lahman is Wiki-redacteur namens het BLIK. 3.5
Digitale nieuwsbrief
Sinds 2011 informeert het BLIK verschillende betrokkenen op het gebied van de internationale kinderbescherming over de laatste ontwikkelingen door middel van een digitale nieuwsbrief. De nieuwsbrief wordt vier keer per jaar verstuurd en is ook te raadplegen via de website van het BLIK. 3.6
Contactpunt
Het BLIK dient als eerste aanspreekpunt voor de Centrale Autoriteit en kan als centrale brievenbus fungeren voor eventuele kennisgevingen van beslissingen van buitenlandse rechters tot niet-terugkeer van een kind naar Nederland (artikel 11 lid 6 Brussel IIbis). 3.7
Congressen
De liaisonrechters en de medewerkers van het BLIK worden geregeld uitgenodigd om deel te nemen aan congressen op het gebied van internationale kinderbescherming en juridische samenwerking. Het bijwonen van een congres wordt niet alleen gebruikt om nadere kennis te vergaren, maar ook om contacten met (formele en informele) liaisonrechters en andere deskundigen te onderhouden en op te bouwen. Op een groot aantal congressen hebben de liaisonrechters lezingen gehouden en workshops geleid. In hoofdstuk 4.4 wordt een overzicht 22
Intro landelijk; link: Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming.
14
gegeven van de conferenties en internationale bijeenkomsten waaraan liaisonrechters of medewerkers van het BLIK in de verslagperiode hebben deelgenomen. 3.8
Contactpersonen
Een andere belangrijke taak van het BLIK bestaat uit het onderhouden van contacten. Door deelname aan diverse congressen en het organiseren van expertmeetings heeft het BLIK inmiddels diverse contacten opgebouwd met buitenlandse (formele en informele) liaisonrechters en andere deskundigen op het gebied van internationale kinderbescherming en -ontvoering. Het BLIK onderhoudt thans onder meer contacten met (formele en informele) liaisonrechters uit verschillende landen, de Centrale Autoriteit, het EJN, de HCCH, het ministerie van Buitenlandse Zaken, het ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie, verschillende universiteiten in Nederland en het Centrum IKO.
15
Hoofdstuk 4. De BLIK-zaken In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de zaken die het BLIK in 2011 heeft behandeld. In de eerste paragraaf komen de rechtszaken aan bod, waarmee de teruggeleidingszaken en de zaken met internationale kinderbeschermingsaspecten worden bedoeld. Vervolgens wordt in paragraaf 2 een overzicht gegeven van de liaisonverzoeken en in paragraaf 3 een overzicht van de helpdeskvragen. In paragraaf 4 ten slotte staat een overzicht van de bezochte conferenties en internationale bijeenkomsten. 4.1
De rechtszaken
In 2011 werd uitspraak gedaan in 7 zaken die al in 2010 aanhangig werden gemaakt. In 1 zaak ging het om de voorlopige voogdij over een minderjarige. In 6 zaken ging het om een verzoek tot teruggeleiding. Deze 6 zaken werden allemaal voorgelegd aan de MK. In 3 zaken had voor aanvang van de MK mediation plaatsgevonden en in 2 van deze zaken waren de ouders tijdens de mediation tot gedeeltelijke overeenstemming gekomen. In die zaken kon de gesloten spiegelovereenkomst door de MK worden vastgesteld. Uiteindelijk werd het teruggeleidingsverzoek na de MK in drie zaken toegewezen en in drie zaken afgewezen. In onderstaand overzicht zijn slechts de zaken weergegeven die in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 aanhangig zijn gemaakt en zijn afgedaan. Het gaat in totaal om 29 zaken. In 26 van deze 29 zaken werd een teruggeleidingsverzoek ingediend. In 3 zaken ging het om daaraan gerelateerde onderwerpen. In 16 van de 26 teruggeleidingzaken vond een regiezitting plaats. In 2 zaken verklaarde de rechtbank zich onbevoegd. In 3 zaken werd een teruggeleidingsverzoek voor de regiezitting ingetrokken. De overige 5 zaken werden meteen doorverwezen naar de meervoudige kamer. In 14 van de 16 zaken waarin een regiezitting plaatsvond, werd gekozen voor mediation. In 3 zaken werd de mediation niet gestart. In 4 zaken leidde mediation niet tot overeenstemming tussen de ouders. In één zaak leidde mediation tot gedeeltelijke overeenstemming en werd een spiegelovereenkomst gesloten. In 6 zaken kwamen ouders tijdens de mediation tot volledige overeenstemming en werd het teruggeleidingsverzoek vervolgens ingetrokken. In 15 zaken vond een meervoudige kamer plaats. In 1 zaak werd de Centrale Autoriteit nietontvankelijk verklaard in haar verzoek. In 7 zaken werd besloten tot teruggeleiding. In 7 zaken werd het teruggeleidingsverzoek afgewezen. In 3 van deze zaken werd teruggeleiding afgewezen op grond van artikel 13 lid 2 HKOV wegens verzet van de minderjarige.
Zaaknr
Onderwerp
Land
385207
Teruggeleiding
385563 381819
Teruggeleiding Teruggeleiding/ geschil ouderlijk gezag Teruggeleiding Teruggeleiding
387886 388827
Noorwegen
Datum Uitspraak 18-01-2011
Beslissing Onbevoegd
Noorwegen Nederland
28-03-2011 20-04-2011
Teruggeleiding Onbevoegd
Duitsland België
08-04-2011 28-03-2011
Teruggeleiding Volledige overeenstemming/ teruggeleiding ingetrokken/ opname
16
vaststellingsovereenkomst Vaststelling omgangsregeling
389021
Artikel 21 HKOV; Vaststelling omgang
Gambia
4-05-2011
389021
Ambtshalve beslissing over ouderlijk gezag
Gambia
26-10-2011
Ambtshalve belasting met ouderlijk gezag
390296
Teruggeleiding
België
19-05-2011
391492 392573
Teruggeleiding Teruggeleiding
VS Denemarken
n.v.t. 16-06-2011
392715
Teruggeleiding
VS
19-7-2011
393135 396453 396619 396710
Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding
30-06-2011 23-08-2011 n.v.t. 28-07-2011
395467
Erkenning Chileense omgangsbeslissing
Palestina Argentinië Polen GrootBrittannië Chili
Volledige overeenstemming/ teruggeleiding ingetrokken/ opname vaststellingsovereenkomst Ingetrokken na mediation Volledige overeenstemming/ teruggeleiding ingetrokken/ opname vaststellingsovereenkomst Volledige overeenstemming/ teruggeleiding ingetrokken/ afwijzing verzoek opname vaststellingsovereenkomst Geen teruggeleiding Geen teruggeleiding Ingetrokken Teruggeleiding
391814
n.v.t.
398754
Overdracht bevoegdheid; Polen Artikel 15 Brussel IIbis Teruggeleiding Spanje
398865 400861
Teruggeleiding Teruggeleiding
22-09-2011 14-10-2011
401435 401885 401994 403343 403573 403604 404763 405487
Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding
406527 408267
Teruggeleiding Teruggeleiding
Hongarije Denemarken VS Spanje Turkije Polen Spanje Oostenrijk Nigeria België Italië Denemarken
30-6-2011
01-09-2011
12-10-2011 26-10-2011 n.v.t. 18-11-2011 02-12-2011 21-11-2011 01-12-2011 02-12-2011 30-12-2011 n.v.t.
Omgangsregeling bekrachtigd door de Nederlandse rechter Ingetrokken 21/7/2011 Volledige overeenstemming/ teruggeleiding ingetrokken/opname vaststellingsovereenkomst Geen teruggeleiding Geen teruggeleiding Teruggeleiding Teruggeleiding Ingetrokken Geen teruggeleiding Geen teruggeleiding Teruggeleiding Geen teruggeleiding Centrale Autoriteit nietontvankelijk Teruggeleiding Ingetrokken
17
Op dit moment wordt nog een tiental zaken behandeld die in 2011 aanhangig zijn gemaakt. In 2 zaken gaat het om een internationale omgangsregeling, de andere zaken zijn teruggeleidingszaken. In de loop van 2012 worden deze zaken afgedaan. 4.2
De liaisonverzoeken
Zoals in paragraaf 3.1 is uiteengezet, kunnen rechters in Nederland bij wie internationale kinderbeschermings- of kinderontvoeringszaken aanhangig zijn het BLIK benaderen om contact te leggen met een rechter in het buitenland die terzake bevoegd is. Dit geldt ook voor rechters in het buitenland die een rechter in Nederland willen consulteren. Hieronder volgt een overzicht van de liaisonverzoeken die in de verslagperiode door de liaisonrechters zijn behandeld. Nr. 2011/7
Afkomstig van Centrale Autoriteit Oostenrijk Spaanse liaisonrechter Rechtbank Almelo
2011/8 2011/9 2011/15
4.3
Liaison met Onderwerp Rechter uit Nederland Kort geding procedure in Nederland Rechter uit Nederland Teruggeleiding in Nederland
Rechter uit Griekenland Rechtbank Groningen Rechter uit Duitsland
Artikel 11 lid 6 HKOV Executie voorlopige ondertoezichtstelling
De helpdeskvragen
Rechters in Nederland kunnen met inhoudelijke vragen over internationale kinderontvoering en kinderbescherming bij de helpdesk van het BLIK terecht. In dit verband wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van dit verslag. Hieronder volgt een overzicht van de helpdeskvragen die in de verslagperiode zijn behandeld.
Nr.
Afkomstig van
Onderwerp
2011/1
Rechtbank Maastricht
DNA
2011/2
Hof Amsterdam
Artikel 21 HKOV
2011/3
Rechtbank Arnhem
Bewijsverordening
2011/4
Rechtbank Assen
Artikel 16 HKOV
2011/5
Rechtbank Breda
Horen van minderjarige in kortgeding
2011/6
Rechtbank Maastricht
Artikel 15 UVW en 16 HKOV
2011/9
Rechtbank Almelo
Artikel 11 lid 6 HKOV
18
2011/10
Rechtbank Rotterdam
Aanwijzingsbesluit
2011/11
Rechtbank Utrecht
HKBV’96
2011/12
Rechtbank Den Bosch
HKBV’96
2011/13
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Teruggeleiding en omgang
2011/14
Hof Leeuwarden
Cassatietermijn
4.4
Congressen en internationale bijeenkomsten
In de verslagperiode hebben liaisonrechters en medewerkers van het BLIK aan verschillende congressen deelgenomen. Hieronder volgt een overzicht van een aantal conferenties waarin liaisonrechters of medewerkers van het BLIK hebben geparticipeerd.
Datum
Locatie
Organisatie
Onderwerp
Deelnemer(s):
27 januari 2011
Den Haag
Rechtbank ‘s-Gravenhage, BLIK (bezoek delegatie ministerie van Justitie van Japan)
HKOV
Mr. M. Kramer Mr. L.F.A. Bos P. Lahman
HCCH
The Draft Guide to Good Practice on Mediation under the 1980 Convention HKBV’96
17 – 18 februari 2011
Den Haag
17 mei 2011 Utrecht
19 mei 2011 Den Haag
Studiecentrum rechtspleging
HKBV’96
Voorts aanwezig: Mw. Wehrung (van de Centrale Autoriteit) Mr. R. de LangeTegelaar
Mr. R. de LangeTegelaar Mr. L.F.A. Bos P. Lahman V. van den HoedKoreneef
Mr. M. Kramer Mr. M.C. Ritsema van Eckvan Drempt
19
1 - 10 juni 2011
Den Haag
HCCH
20 – 21 juni 2011
Boedapest
EJN
19 juli 2011
Den Haag
9 en 10 november 2011
Boekarest
Rechtbank ’s-Gravenhage BLIK (bezoek Koreaanse rechter) Bezoek aan Roemeense rechters
24 november 2011
Den Haag Bezoek Koreaanse (locatie: rechter Raad voor de Rechtspraak) Leiden Vereniging voor (locatie: KinderontvoeringsKinderadvocaten rechtenhuis)
8 december 2011
Sixth meeting of the Special Commission on the practical operation of the 1980 Hague Child Abduction Convention and the 1996 Hague Child Protection Convention Conference “Practical application of Regulation (EC) no. 2201/2003 - on the eve of review” and 5th Meeting of the Central Authorities HKOV
Kennisuitwisseling over crossborder mediation in internationale kinderbeschermingszaken HKOV
Symposium Kind en HKOV
Mr. R. de LangeTegelaar Mr. J. Keltjens Mr. M. Kramer P. Lahman (6 juni 2011)
Mr. M.C. Ritsema van Eckvan Drempt Mr. M. van den Hurk
Mr. M. Kramer Mr. L.F.A. Bos Mr. A.W. Spee Mr. M. Kramer Voorts aanwezig: Mw. Wehrung (van de Centrale Autoriteit) Mr. M.C. Ritsema van Eckvan Drempt Mr. M. Kramer Mr. M.C. Ritsema van Eckvan Drempt Mr. L.F.A. Bos P. Lahman V. van den Hoedt-Koreneef
20
Hoofdstuk 5. Personalia
De sectorvoorzitter: -
mr. M.W. (Marieke) Koek (voorzitter van de sector familieen jeugdrecht en vice-president bij de rechtbank ’s-Gravenhage)
De coördinator van het BLIK: -
mr. M. (Marjolijn) Kramer (afdelingsvoorzitter sector familieen jeugdrecht en vice-president bij de rechtbank ‘s-Gravenhage)
Als liaisonrechters zijn aangewezen:
-
mr. R.G. (Robine) de Lange-Tegelaar (voorzitter van de sector strafrecht en vice-president bij de rechtbank ’s-Gravenhage)
-
mr. J.M.J. (Jacques) Keltjens (afdelingsvoorzitter sector strafrecht en vice-president bij de rechtbank ’s-Gravenhage)
21
Daarnaast zijn er twee (kinder)rechters die gespecialiseerd zijn op het terrein van internationale kinderontvoering en –bescherming, en die optreden als plaatsvervangende liaisonrechters:
-
mr. M.J. (Marthe) Alt-van Endt (familierechter bij de rechtbank ’s-Gravenhage)
-
mr. M.C. (Tijne) Ritsema van Eck-van Drempt (familierechter bij de rechtbank ’s-Gravenhage)
De volgende (senior) juridisch medewerkers en stafjuristen bemannen bij toerbeurt de helpdesk van het BLIK en ondersteunen de liaisonrechters bij de uitvoering van hun taken:
-
mr. L.F.A (Florence) Bos
-
V. (Vera) van den Hoed-Koreneef
-
mr. M.M.J.H. (Monique) van den Hurk
22
-
P. (Patrick) Lahman
-
mr. A.W. (Aafke) Spee
Hiernaast neemt een aantal rechters bij toerbeurt zitting in de meervoudige kamer en ondersteunt, eveneens op basis van roulatie, een aantal juridisch medewerkers de liaisonrechters bij de uitvoering van hun taken. Ten slotte hebben studenten van de Universiteit Leiden hun medewerking verleend aan de werkzaamheden van het BLIK in het kader van hun stage bij de rechtbank ’s-Gravenhage.
23
Hoofdstuk 6. De financiën De sector familie- en jeugdrecht van de rechtbank ’s-Gravenhage dient jaarlijks een (deel)begroting in voor het BLIK. Hieronder wordt de begroting voor 2011 verkort weergegeven. Voor 2010 is door de Raad voor de Rechtspraak een bedrag van € 184.244, toegekend.
Jaarlijkse begroting op basis van productiviteit per fte
Functie Rechter (vicepresident) Stafjurist Admi. Medewerker
Schaal 908 11 6
Aantal benodigde uren 775 1.050 90
productiviteitsnorm 1.225 1.135 1.135
FTE
Sectormiddensommen
0,63 € 131.620 0,93 € 71.768 0,08 € 41.649
Totale kosten € 83.269,52 € 66.393,24 € 3.302,60
Totale pers. kosten
€ 152.965,35
Overhead 27%
€ 41.300,65
Totale kosten
€ 194.266,00
24