Het Belgisch beleid tegen de honger? Colloquium De Belgische ontwikkelingssamenwerking en het Wereldbankrapport “Agriculture for Development” 19 maart 2008 – 12u30 tot 17u (Egmontpaleis) 1. Verwelkoming Dirk Barrez (moderator): Na een briefing in het parlement en drie rondetafels over de voedsel- en landbouwproblematiek, bespreken we vandaag de positie van België tegenover het Wereldbankrapport 2008 ´Agriculture for development`. Mevrouw Nathalie Muylle en Minister van Ontwikkelingssamenwerking Charles Michel openen deze namiddag. Guggi Laryea van de Wereldbank zal het vernoemde rapport presenteren, en Jean-Jacques Grodent van SOS Faim stelt de conclusies van de rondetafels voor. Na de pauze vervolgen we met presentaties en een debat.
Nathalie Muylle (volksvertegenwoordiger): Landbouw alleen volstaat niet om tot ontwikkeling te komen, maar is en blijft hiervoor wel noodzakelijk. Het merendeel van de plattelandsbevolking is voor haar inkomen afhankelijk van landbouw. Zonder een dynamische landbouw zullen we daarom nooit de honger en armoede kunnen halveren tegen 2015 (eerste millenniumontwikkelingsdoelstelling). Na de herleiding tot bijna een derde van het bilaterale en multilaterale budget voor landbouw tijdens de voorbije decennia, is er internationaal gelukkig langzaam opnieuw een opwaartse tendens. Maar de uitdagingen zijn groot, omdat landbouw raakt aan zovele facetten, zoals grondbeleid, irrigatie, onderwijs, prijzenbeleid, ondersteuning van de lokale overheden… Succes is daarom niet gegarandeerd. We moeten ons bewust blijven van de gevaren: het uitblijven van een nieuw internationaal handelsakkoord, stijgende druk op de internationale markten, een toenemende financiële voedselspeculatie, en de klimaatuitdaging, met onder meer het discours over biobrandstoffen.
Verslag colloquium 19 maart 2008
1
In ons land staan we voor een belangrijk moment met de herziening van de wet van 1999 op de Internationale Samenwerking. We zullen keuzes moeten maken. Ik pleit niet enkel voor meer middelen voor landbouw, maar ook voor een betere globale gecoördineerde visie in onze bilaterale en multilaterale hulp. We moeten dit ontwikkelen samen met het middenveld als een volwaardige partner.
2. Belgische beleidskeuzes rond landbouw en ontwikkeling Charles Michel (Minister van Ontwikkelingssamenwerking): Ik verheug me erover dat de rondetafels en dit colloquium alle relevante actoren in ontwikkelingssamenwerking samenbrengen, inclusief enkele partners uit het Zuiden. De Wereldbank wijt niet zonder reden zijn rapport van 2008 aan de landbouw. Het belang van deze sector voor de algemene groei van ontwikkelingslanden is inderdaad groot, en de impact ervan op mensen in armoede enorm. Wereldwijd zien we ons bovendien geconfronteerd met enkele grote uitdagingen, die de vorige spreker al noemde. Dit heeft geleid tot een spectaculaire stijging van de voedselprijzen. Enerzijds kan dit de inkomsten van boeren ten goede komen, anderzijds dreigen hierdoor wereldwijd meer mensen in armoede terecht te komen. Drie doelstellingen lijken me cruciaal voor Belgische acties: de productiviteit van boeren verhogen, met voorrang voor de familiale landbouw; de deelname van de armsten aan dit productieproces stimuleren; en een meerwaarde creëren voor de producten van de armste landen. Dit maakt vanzelfsprekend pas echt kans van slagen indien de internationale gemeenschap hierin meegaat. Ik wil ingaan op enkele thema´s van de rondetafels: 1. De omvang van de Belgische hulp: Sommigen vrezen dat het beperken van de bilaterale hulp tot twee sectoren nadelig zou zijn voor de plattelandsontwikkeling, maar ik pleit er alleszins voor dat een van deze twee sectoren een productieve sector zou zijn. Landbouw zou van deze tendens kunnen genieten, en werd al weerhouden als prioritaire sector in het bilateraal akkoord met Benin. Maar laten we niet uit het oog verliezen dat acties voor een betere gezondheidszorg en scholing evengoed de inspanningen voor plattelandsontwikkeling ondersteunen. We willen veel aandacht besteden aan gender, gezien de grote rol die vrouwen in de landbouw spelen. Het Belgisch Overlevingsfonds staat in voor 34 procent van de acties van de hele Belgische samenwerking rond voedselveiligheid, en speelt hierin een voortrekkersrol. Voedselveiligheid past binnen een multisectorale aanpak en stoelt op geïntegreerde plattelandsontwikkeling. Behalve de omvang van de hulp, is de doeltreffendheid natuurlijk van doorslaggevend belang. De Verklaring van Parijs beschouw ik als het principiële referentiekader voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking. 2. De coherentie van beleidsinspanningen: De rondetafels toonden zich bezorgd over voldoende coherentie tussen de landbouw- en handelspolitiek, een bezorgdheid die ik deel. Daarom steunt België de inspanningen van de EU in het kader van de Doha akkoorden, en de handelsakkoorden die eind vorig jaar gesloten werden
Verslag colloquium 19 maart 2008
2
tussen de Europese Commissie en de ACP-landen voor een vrije toegang van deze laatste tot de Europese markten. België wil deze interim-akkoorden duurzaam maken, en ook laten gelden voor diensten en investeringen. Er moet eveneens meer aandacht gaan naar de regionale werking binnen deze landen, Zuid-Zuid integratie, vergelijkbaar met de opstart van de Europese Gemeenschap. België zal de nadruk leggen op de impact van deze akkoorden op de economie van de partnerlanden. 3. Inspanningen concentreren op een beperkt aantal doelstellingen: Door te focussen kunnen we coherenter reageren, zowel op internationaal vlak als bij het versterken van de lokale capaciteiten. Al is ons land klein, we kunnen een verschil maken. Onze inspanningen bij het World Food Program om te werken met lokale aankopen illustreert dit. Ik heb recent beslist om 500 000 euro toe te kennen aan het World Food Program voor het verbeteren van de toegangswegen in de Democratische Republiek Congo, precies om lokale aankopen te bevorderen. De versterking van de capaciteiten van lokale producten door infrastructuursteun en steun aan plattelandsorganisaties zijn belangrijke elementen in een ´Aid for Trade Strategy`. 4. Versterken van de overeenstemming tussen actoren: We krijgen de komende tijd verschillende kansen om plannen onderling af te stemmen, zowel bij de herziening van de strategische nota voor de landbouw - die ik graag korter zou willen zien, en meer operationeel -, als bij de zittingen over de herziening van de wet van 1999 op de Internationale Samenwerking. Ik wil alle spelers hierbij maximaal betrekken. Ik wil de indirecte actoren nauwer betrekken bij onze Gemengde Commissies met de partnerlanden, en hen op de hoogte houden van acties die we nemen binnen internationale organisaties. We doen veel voor de plattelandsontwikkeling, maar niet genoeg. Mijn dank voor jullie constructieve voorstellen. Vragen aan de Minister Gert Engelen (Vredeseilanden): We zijn blij met de politieke aandacht voor de landbouw, maar zijn er voldoende middelen en capaciteiten voorzien in de administraties om dit te kunnen dragen? Madeleine Onclin (VSF-DZG): Ik sluit me aan bij de vorige spreker, gezien de lineaire afslanking van landbouwmiddelen die we meegemaakt hebben. Antoine Bakala (Peuples Solidaires): Veel geld gaat op aan personeel, hoe denkt u te garanderen dat er voldoende ter plaatse blijft? Marek Poznanski (CSA): U verwees reeds naar het gebrek aan coherentie tussen de handelspolitiek en de landbouwondersteuning. Hoe denkt u dit te verhelpen? Antwoord van de minister: In antwoord op de eerste vraag: ik ben nog maar drie maanden minister, maar stel wel een grote motivatie vast bij de administratie. Laten we hierop voortbouwen om de werking verder te versterken. Landbouw is een regionale materie in ons land. Het lijkt me daarom belangrijk dat we de coherentie en de expertise die er is in de verschillende deelregeringen, benutten en samen brengen. Dan is er de kwestie van de begroting, die momenteel nog hypothetisch is en de volgende weken zal worden bevestigd. In januari sprak ik met verantwoordelijken van ngo´s, een gelegenheid om mijn prioriteiten voor mijn voorlopige regeerperiode uit te drukken. De begrotingsonderhandelingen vormden een uitdaging. In 2007 ging 0,43% van het BNP naar ontwikkelingssamenwerking, een achteruitgang in vergelijking met de vorige jaren. Het doel voor 2010 is 0,7%. Ik heb tijdens de onderhandelingen 243 miljoen euro kunnen bekomen – voorlopig hypothetisch dus - , wat in vergelijking met 2007 een verhoging is van 28%. Dat bedrag zal zeker van pas komen. Mijn eerste prioriteit als minister is dat we onze juridisch-financiële verplichtingen nakomen in de internationale instellingen. Verder zal ik natuurlijk de engagementen nakomen die de vorige regering heeft gemaakt, zoals de extra middelen voor Congo. Voor 2008 heb ik – als alles goed loopt met de begroting – een verhoging van 5 tot 6% procent voor de budgetten van de ngo´s in het vooruitzicht gesteld. Ik hoop dat deze middelen ingezet kunnen worden voor een betere uitwisseling
Verslag colloquium 19 maart 2008
3
met de administratie. Beschouw me als jullie gesprekspartner of zelfs vakbondsafgevaardigde. Ik vind het evident dat jullie betrokken worden, maar kom graag wel met concrete argumenten af. De kwestie over de hoeveelheid middelen die naar personeelskosten gaat, is iets dat in evaluaties van de concrete coöperaties moet bekeken worden. In antwoord op de laatste vraag: ik ben het ermee eens dat een sterkere Zuid-Zuid integratie, zoals we in Europa bij de aanvang van de Europese Gemeenschap hebben meegemaakt, een goede zaak zou zijn.
3. Presentatie van het Wereldbankrapport “Agriculture for Development” en de rol van België Guggi Laryea, Wereldbank: Er is veel interesse van België voor het Wereldbankrapport over landbouw. Dit colloquium bevestigt dat nogmaals. Landbouw staat momenteel hoog op de agenda van de Wereldbank, omdat we de eerste millenniumdoelstelling, de armoede in de wereld halveren, niet halen. De honger in de wereld vraagt erom dat we de landbouw prioritair stellen. Recente ontwikkelingen sinds de publicatie van dit rapport – de stijgende voedselprijzen, milieuproblemen en biobrandstoffenkwestie – raken vanzelfsprekend ook aan dit thema. We kunnen enkel vooruitgang boeken indien regeringen, de markt en middenveldspelers samenwerken. Wat is er nodig? Het Wereldbank rapport geeft de volgende boodschappen: •
om te beginnen is er nood aan meer en betere investeringen in landbouw;
•
een revolutie in de landbouwproductie, met focus op kleine boeren;
•
een geïntegreerde plattelandsontwikkeling die de valkuil van dualisering weet te vermijden;
•
een milieu-agenda;
•
tenslotte, een gedecentraliseerde, participatieve en multisectorale benadering.
Studies tonen aan dat groei in de landbouw het inkomen van armen twee tot vier keer meer doet stijgen dan groei in andere sectoren. Maar de internationale steun voor de landbouw is de voorbije decennia enkel gedaald, een trend die we dringend moeten ombuigen. We opereren binnen een onzekere context, omwille van de klimaatverandering, hoge energieprijzen en de sterke groei van de Aziatische vraag. Op korte termijn zullen de verhoogde voedselprijzen de armen extra treffen en hebben we nood aan sociale beschermingsmaatregelen. Op lange termijn kunnen de hogere voedselprijzen een voordeel betekenen voor landen met een sterke landbouw. We kunnen hen een steuntje in de rug geven door hen te helpen investeren in landbouw en plattelandsinfrastructuur, door handelsbarrières weg te nemen, hun productiviteit te helpen verhogen, en ervoor te zorgen dat kleine boeren mee profiteren van nieuwe markten, zoals die van
Verslag colloquium 19 maart 2008
4
de biobrandstoffen. De Wereldbank zal onder meer haar landbouwleningen in Afrika de volgende twee jaar jaarlijks met 30% verhogen om dit proces te ondersteunen. Vragen Dirk Barrez (moderator): Voor het eerst in 25 jaar laat de Wereldbank zijn stem horen over het belang van de landbouw. Waarom duurde het zo lang? Mamadou Cissoko (ROPPA, Senegal): Wat heeft men al die jaren wel niet gedaan om de landbouw te ondermijnen? Veel acties van de Wereldbank zijn contraproductief geweest. Ik lees in het rapport vooral dat verhoogde productiviteit past in het kader van meer concurrentie. Wat is nieuw? Olga Zihren (senator): Het is goed te horen dat de Wereldbank de link tussen landbouw en armoede eindelijk ernstig neemt. Maar wordt de landbouw in heel wat landen, mede op instigatie van de Wereldbank, niet ondermijnd omwille van de hype voor biobrandstoffen, waarmee wij in het Westen ons geweten proberen te sussen? Hoe gaat de Wereldbank om met deze uitdaging? Antwoorden van Guggi Laryea: Niet enkel de Wereldbank heeft lang gewacht om landbouw voldoende prioriteit te geven, voor veel donoren geldt hetzelfde. De voorbije jaren heeft iedereen de nadruk gelegd op sociale ontwikkeling, op scholing, gezondheid en infrastructuur. Natuurlijk moet ontwikkeling best integraal bekeken worden, met aandacht voor al deze componenten. Dat neemt niet weg dat het een vergissing was niet meer aandacht te geven aan de landbouw, vanwege de Wereldbank, en vanwege vele anderen. In antwoord op de tweede kwestie stel ik voor: geef de ontwikkelingen wat tijd. Er zijn momenteel verhoogde leningen voor de landbouw in Afrika. Laten we zien wat deze teweegbrengen. Tenslotte, wat de biobrandstoffen betreft: deze werden tot voor kort inderdaad gezien als een interessante oplossing. Nu al veel minder. We moeten het evenwicht bewaren tussen de ontwikkeling van milieuvriendelijke brandstoffen en een gezonde landbouwproductie. De nationale en lokale overheden zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de nood van plaatselijke boeren voor land, water en toegang tot diensten. De Wereldbank speelt op dat vlak eerder de rol van pleitbezorger dan van financier. Veel van wat er gebeurt, wordt sowieso gedreven door de plaatselijke vraag.
4. Presentatie van de conclusies van de rondetafels Jean-Jacques Grodent, SOS Faim: De voorbije maanden hebben we met diverse actoren rond de tafel gezeten om te zoeken hoe we de plaats van de landbouw in de ontwikkelingssamenwerking kunnen versterken. Het initiatief hiervoor ging uit van de coalities “2015 De tijd loopt” en “Coalition contre la faim”, meer bepaald van Vredeseilanden, CNCD-11.11.11, FIAN, Oxfam Solidarité–Solidariteit, SOS Faim. We kregen hierbij de steun van DGOS via het Belgisch Overlevingsfonds. Na een briefing in het parlement, hebben meer dan 250 verantwoordelijken uit uiteenlopende organisaties zich achtereenvolgens gebogen over de rol van boerenorganisaties, België in de internationale financiële instellingen, en de (in)coherentie van ons landbouwbeleid. Ik wil alle deelnemers aan dit proces uitdrukkelijk bedanken. Het was de bedoeling van deze ronde tafels om de positieve aspecten van ons landbouwbeleid te waarderen en de tekortkomingen te verbeteren. Vanuit de gevoerde gesprekken komen we tot een aantal algemene en bijzondere aanbevelingen. 1. Algemene aanbevelingen: •
We moeten de convergentie verhogen via regelmatiger overleg op Belgisch niveau, tussen federale en regionale overheden, actoren van de indirecte samenwerking, en spelers in het Europees en multilateraal beleid.
Verslag colloquium 19 maart 2008
5
•
We moeten samenwerken aan de herziening van de sectorale strategienota ´landbouw en voedselzekerheid`.
•
Landbouw moet worden verankerd in de beleidsagenda voor ontwikkelingssamenwerking.
•
Een openheid is nodig voor deelname van Zuid-actoren aan het overleg.
2. Bijzondere aanbevelingen: a) aan de actoren van de indirecte samenwerking: •
Meer intern overleg is nodig, evenals constructieve betrokkenheid in overleg met de overheid.
•
Meer opvolging is nodig voor multilaterale zaken.
•
De steun aan boerenorganisaties moet overeenkomen met hun prioriteiten.
•
De boerenorganisaties moeten sterker betrokken worden bij de Noord-campagnes.
b) aan de overheid en de administratie: •
Landbouw aanvaarden als prioritaire sector (in de partnerlanden en sectoraal).
•
De organisatie van een regelmatig, specifiek en formeel overleg tussen de verschillende Belgische actoren, over het beleid en zijn toepassingen.
•
Voorrang geven aan de samenwerking met boerenorganisaties in het nieuwe Belgische Overlevingsfonds.
•
Boerenorganisaties betrekken bij het bepalen van de prioriteiten voor de bilaterale programma´s.
•
De dialoog aangaan met betrokken actoren over de Belgische inspanningen op multilateraal vlak.
c) voor het federaal Parlement: •
De strategienota vraagt om opvolging.
•
De organisatie van een jaarlijks debat over de coherentie van het beleid voor ontwikkelingssamenwerking, op basis van impactstudies.
•
Het doelgericht opvolgen van het Belgische standpunt binnen de Internationale Financiële Instellingen.
We hopen en rekenen erop dat de ronde tafels en dit colloquium leiden tot verdere, specifieke stappen.
Pauze 5. Duurzame landbouw in de Belgische ontwikkelingssamenwerking: perspectieven van de verschillende actoren 5.1 Paul Avontroodt, DGOS Ontwikkelingswerk is teamwerk, wil het succes kennen. Ik schets achtereenvolgens het wettelijk kader van DGOS, haar ervaringen met landbouwontwikkeling en mogelijke perspectieven voor ons land. 1. Wettelijk kader: •
De Belgische ontwikkelingssamenwerking kreeg volgens de Wet van 25 mei 1999 op de Internationale Samenwerking het mandaat om duurzaam te strijden tegen armoede.
Verslag colloquium 19 maart 2008
6
•
Geografisch concentreert ons land zich op 18 partnerlanden, waarvan 13 in Afrika. In veel van deze landen is het leeuwendeel van de bevolking actief in de landbouw.
•
Sectoraal behoren onderwijs, landbouw en gezondheid tot de vijf prioritaire sectoren van DGOS. Toch is zuivere landbouwondersteuning slechts goed voor 6 procent van het budget van DGOS, dat slechts maximaal 2/3 van de Belgische uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking beheert.
•
DGOS opereert niet in een internationaal vacuüm. Het kadert zijn inspanningen binnen de Verklaring van Parijs en de Millennium Ontwikkelingsdoelen van de VN.
•
In antwoord op de Belgische Wet van 25 mei 1999 heeft DGOS in mei 2002 een Strategienota Landbouw en Voedselveiligheid opgesteld en goedgekeurd. De visie hierin is encyclopedisch en mist prioriteiten. Strategischer focussen in de toekomst is de boodschap, naast verificatie van de objectieven, een taak van het parlement en civiele stakeholders.
•
In de toekomst zal de EU-gedragscode van maart 2007 de DGOS-samenwerking sterk beïnvloeden. Bilateraal zullen er nog slechts twee programma´s worden ondersteund. Samen met de geringe budgettaire armslag (10 miljoen euro per jaar) doet dit de vraag rijzen of we ons niet best zouden concentreren op een tiental landen, hetzij twee of drie regio´s, om deze strategisch te versterken.
•
Om dit goed te kunnen doen, moeten we partnerschappen met de civiele maatschappij en met de privésector ontwikkelen en versterken, tot hiertoe niet de sterkste kant van DGOS.
2. Landbouwinspanningen: De financiële inspanningen van ons land voor de 13 Afrikaanse partnerlanden gaan voor 59% naar bilaterale samenwerking. De gemiddelde uitgaven van de ontwikkelingssamenwerking (ODA) schommelen rond de 50 miljoen euro. Op vlak van landbouw zijn de meest doeltreffende instrumenten een doordacht prijzenbeleid voeren, de markten verbeteren in samenwerking met plaatselijke organisaties, en innovatie en technologie aanmoedigen via landbouwonderzoek. Goede nationale plannen vormen een voorwaarde om effectief te kunnen steunen. DGOS hecht veel aandacht aan goed bestuur. 3. Perspectieven: Onder meer volgende prioriteiten zouden zinvol kunnen zijn voor ons land: •
landbouwonderzoek met aandacht voor levensonderhoud;
•
synergie zoeken tussen landbouw en milieubekommernissen;
•
een keuze voor decentralisatie oftewel een beleid dat dicht staat bij de kleine boeren zelf;
•
partnerschappen met civiele en prive-maatschappij, en uiteraard met de BTC;
•
een meer faciliterende (zaaigoed, krediet, toegang tot hulpbronnen) en regelgevende rol voor de Staat, met speciale aandacht voor gender;
•
de tuinbouw inbrengen in de FAO als prioriteit, en kenniscentrum;
•
coherentie bevorderen tussen de verschillende DGOS-actoren actief in voedselhulp, humanitaire hulp en andere vormen van ODA-samenwerking.
Tenslotte: de Policy Coherence for Development van de EU – een belangrijke, nieuwe as - moet verder worden gecementeerd. 5.2 Paul Verle (BTC) We vertrekken vanuit de paradox dat het landbouwbeleid nu prioritair wordt gesteld in de strijd tegen armoede, terwijl die sector – toch zeker qua middelen – jarenlang stiefmoederlijk werd behandeld. Wellicht is het goed dat de OESO ons aanspoort minder sectoren in minder partnerlanden
Verslag colloquium 19 maart 2008
7
te ondersteunen, want met een steun van minder dan 1 procent aan het ontwikkelingsbudget van de meeste landen, moeten we ons als klein landje niet veel illusies maken. België heeft heel wat landbouwervaring in verschillende werelddelen maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld de gezondheidszorg is er minder een gemeenschappelijke visie. Landbouw in onze bilaterale samenwerking is het zwakkere broertje, gekenmerkt door tal van kleinere individuele “klassieke” projecten, her en der. Dat landbouw lange tijd geen prioriteit was, uit zich ook in de daling van de beschikbare Belgische expertise. Er zijn nog heel wat bio-ingenieurs werkzaam in de Belgische bilaterale ontwikkelingssamenwerking maar slechts enkelen houden zich met landbouw bezig. Er is op dit moment geen duidelijk aanspreekpunt voor landbouw bij DGOS. De uitdagingen om van hieruit een sterke beleidsdialoog uit te bouwen zijn dan ook groot. Afstemming (alignment) is om te beginnen geen makkelijk principe indien we te maken krijgen met plaatselijke leiders die geneigd zijn autonaam te beslissen waar wat wordt geproduceerd, en wie het zal kopen. De juiste expertise kweken om landen goed te kunnen ondersteunen is een langzame, jarenlange affaire. Het is daarbij niet altijd evident met welke partners we best wel en niet samenwerken. Tenslotte: ontwikkelingssamenwerking is nooit neutraal. Wat je op één terrein doet, heeft altijd een impact op een ander. Om effectief te zijn, werken we best samen met allerlei actoren op het terrein, van beleidsmensen tot ngo´s en universiteiten. Ik ondersteun ten volle het initiatief van de NGOs om de Belgische actoren in de landbouwsector rond de tafel te krijgen. Dit is niet alleen een gelegenheid om ervaringen uit te wisselen maar moet ook leiden om fragmentatie te compenseren. De direct bilaterale samenwerking werkt per definitie via officiële kanalen, in tegenstelling tot de indirecte zoals de NGOs maar we hebben te maken met gelijkaardige problemen. Een allerlaatste bemerking: jaarlijkse impactstudies doen, zoals eerder gesuggereerd, klinkt goed, maar vooruitgang is niet eenvoudig te meten. Zelfs als je dit kan meten, weet je niet steeds waaraan hij te wijten is. Ik zou de focus eerder leggen op de effectiviteit van de samenwerking. 5.3 Thierry Kesteloot (Oxfam Solidariteit), enkele bedenkingen vanuit de ngo-sector: Er werd vandaag meermaals een paradox vastgesteld tussen de ruime consensus over het belang van de landbouw en van boerenorganisaties enerzijds, en mankementen in het beleid, ontoereikende middelen en een gebrek aan politieke visie anderzijds. Ik wil vier punten naar voor brengen: 1. Ons referentiekader is voedselsoevereiniteit. Dit betekent dat we duurzame familiale landbouw moeten ondersteunen, de toegang tot productiemiddelen (land, zaad, krediet), en de versterking van het landbouwbeleid (nationaal en regionaal). De realiteit staat hier haaks op, met een overheid die zich terugtrekt ten voordele van de vrije markt, met beperkte beleidsruimte om een politiek te voeren die coherent is met voedselsoevereiniteit, met groeiende machtsconcentratie van de agro-industrie en slechts een marginale rol voor boeren-, milieu- en consumentenorganisaties. 2. We moeten de centrale rol van boerenorganisaties erkennen. Zij staan immers aan de basis van de productieketens en zijn actief op sociaal vlak, maar hun structurering, middelen en maatschappelijke erkenning zijn nog te gering. Ze moeten kunnen rekenen op een breed netwerk van aangepaste ondersteuning, en een grotere rol krijgen in overleg over ontwikkelingssamenwerking. 3. We moeten de negatieve impact op duurzame familiale landbouw in ontwikkelingslanden rechtzetten. We moeten samen met boerenorganisaties werken aan beleidsdomeinen in het Noorden die een impact hebben op de landbouwontwikkeling in het Zuiden, zoals de handelsakkoorden, een gemeenschappelijk landbouwbeleid, landbouwkundig onderzoek, enz. Laten we de gemeenschappelijke belangen van het Noorden en het Zuiden daarbij versterken.
Verslag colloquium 19 maart 2008
8
4. We moeten het overleg op Belgisch niveau versterken, onder meer door: •
het oprichten van een multi-actoren overlegplatform over landbouw en ontwikkeling;
•
een grotere samenwerking tussen de ngo´s in het uitvoeren van programma´s, in sensibiliseringsactiviteiten en in politieke beleidsbeïnvloeding, in overleg met de boerenorganisaties;
•
de informatiedoorstroming naar de betrokken instanties (inclusief FOD Financiën) te verbeteren over de impact van het beleid op de familiale landbouw en op de boerenorganisaties;
•
een gesprekspartner/focal point landbouw op DGOS toegekend te krijgen, iemand die tevens de verbinding kan leggen met andere diensten van DGOS;
•
de dialoog aan te gaan met de Belgische onderzoeksinstellingen;
•
het Nationaal Forum voor het Internationaal Landbouwkundig Onderzoek nieuw leven in te blazen;
•
in het parlement een ´landbouwgroep` op te richten binnen de Commissie Buitenlandse Zaken;
•
een hoorzitting te organiseren met de Belgische vertegenwoordigers in de internationale instellingen (Wereldbank, FAO, IFAD, WTO…).
5.4 Mamadou Cissokho, ROPPA, bedenkingen vanuit een boerenorganisatie in Senegal: Ik kan niet veel toevoegen aan wat reeds werd gezegd, en feliciteer jullie met dit initiatief. Het fungeert als een stimulans voor het streven naar meer democratie in mijn eigen land. Het probleem met mijn land en met veel Afrikaanse landen is dat we geen sterke leiding hebben. Heel het budget van België kan niets veranderen aan de situatie in mijn land, als wij niet duidelijk weten wat we nodig hebben, waarom, en hoe we dit denken te realiseren. Bij gebrek hieraan vullen donoren – zoals de Wereldbank bijvoorbeeld - zelf hun programma in, en dat komt niet altijd overeen met wat wij willen. Voor ons is het een grote uitdaging om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen. Gelukkig krijgen we in onze boerenorganisatie steun van jullie, zodat we onze capaciteit kunnen versterken en op beleidsniveau kunnen meepraten, vanuit de bekommernissen van de boeren zelf. Te lang is er in mijn land teveel aandacht gegaan naar de verstedelijking in plaats van naar de ondersteuning van de landbouw. Het is niet eenvoudig om dit te corrigeren. We botsen op minstens twee grote pijnpunten: - Voor elk project dat de Wereldbank uitvoert, kaapt ze de beste kaderleden weg, en betaalt deze tienmaal meer dan wanneer ze in overheidsdienst werken. Hoe kunnen we dan competente gesprekspartners behouden? - Men heeft ons verweten onze voedselstocks niet goed te beheren en ons gedwongen die te verminderen. Maar kijk naar wat er in Niger gebeurd is in 2005: men had er nog geen 500 ton reserve op een moment dat die reserve dringend nodig was. Dat mondde uit in een echte ramp. Het probleem is dat wanneer de Wereldbank een voorstel doet en een land niet volgt, de geldstroom naar dat land stopt. Hoe kunnen we zo een eigen, coherent beleid realiseren?
Verslag colloquium 19 maart 2008
9
We leven steeds meer in een global village. De wereldrealiteit vraagt erom dat we solidair in Noord en Zuid blijven werken aan een betere toekomst voor iedereen.
6. Debat Dirk Barrez (moderator): De tijd laat een uitgebreid debat niet toe, wel enkele gerichte vragen. Soevereiniteit en coherentie zijn centrale begrippen voor ons thema. Wat denkt het ministerie te doen aan het huidige gebrek aan coherentie tussen de verschillende actoren? John Cornet d´ Elzius (kabinet ontwikkelingssamenwerking): Er zijn hier zeer interessante voorstellen gedaan. U hebt gehoord dat de minister erg bereid is tot overleg. Mijn deur staat altijd open. Het is belangrijk dat de verschillende actoren elkaar vinden om krachtlijnen mee te ontwikkelen en het overleg hierover mee verder te zetten in het parlement. Dirk Barrez (moderator): Landbouw is het zwakke broertje in ons systeem. Is er een engagement om het te versterken? Marek Poznanski (CSA): Indien de landbouwsector onvoldoende ondersteund wordt binnen de Belgische ontwikkelingssamenwerking, dan komt dit doordat de belangen van de centrale actoren te weinig in aanmerking wordt genomen. De landbouwpolitiek betekende het begin van de Europese Gemeenschap, maar de aandacht ervoor is merkelijk verslapt. Indien we ons willen inzetten voor de bilaterale samenwerking, dan kan dit enkel door de boerenorganisaties meer te betrekken. We mogen niet enkel focussen op staten of regeringen. Gert Engelen (Vredeseilanden): Ik hoop dat de bereidheid om dit thema verder uit te werken een verworvenheid is, en dat we effectief kunnen starten met een gezamenlijke visievorming op landbouw, en zorgen dat de handel hiermee in overeenstemming is. We moeten beleidsmensen hierover interpelleren, zodat ze geen andere koers kunnen varen dan wat in de lijn daarvan ligt. Jan Aertsen (Vredeseilanden): We hebben hier een goede dialoog over complexe thema´s gevoerd. Hoe gaan we er nu concreet voor zorgen dat DGOS, BTC, universiteiten en ngo´s samen een en ander concreet uitwerken? Ik hoor een engagement vanuit het kabinet dat we altijd bij hen terecht kunnen. Kan dit het begin vormen van een concreet multi-actoren overlegplatform? Paul Verle (BTC): De aanzetten zijn er, maar voor zoiets is een trekpaard nodig, anders valt het initiatief plat. Laat ons de volgende dagen met enkele mensen samenkomen, en vervolgens met een praktisch voorstel aankloppen bij het kabinet.
7. Slotbedenkingen Arnaud Zacharie (CNCD): Ik wil de voorlopige conclusies samenvatten in een zestal punten: 1. Het rapport van de Wereldbank maakt landbouw wereldwijd opnieuw een prioriteit, en dat is goed. Laat ons ook overgaan tot daden. 2. Ofschoon de eerste millenniumdoelstelling de armoede met de helft wil verminderen, maakt ze geen gewag van de landbouw. Nochtans kan een tien procent verhoging van de landbouwactiviteit de armoede met de helft terugdringen. We hebben nood aan nieuwe doelstellingen voor de landbouwproductie. 3. Zonder een actieve inbreng van de boerenorganisaties kunnen we dit niet realiseren. We moeten hen ook versterken zodat ze een tegenwicht kunnen vormen voor de lobby´s van de invoerders. 4. We kunnen landbouw niet los zien van leefmilieu- en klimaatkwesties: we moeten beide uitdagingen afstemmen op elkaar. 5. Verhoogde voedselprijzen kunnen extra inkomsten voor de enen, en grotere armoede voor de anderen betekenen. We moeten hierin een middenweg vinden en een verdere exodus van het platteland naar de stad voorkomen.
Verslag colloquium 19 maart 2008
10
6. Zowel bij ons als in het Zuiden hebben we nood aan een sterker kader voor coherentie en overleg. We hebben voor landbouw een duidelijke gesprekspartner nodig bij DGOS, met een verbinding naar het kabinet en naar andere departementen. Jean-Jacques Grodent (SOS Faim): Nogmaals dank aan iedereen voor de medewerking aan de rondetafels en aan het colloquium van vandaag. We zullen een debriefing organiseren in het parlement, en er de krachtlijnen van wat hier is gezegd, overmaken. Samen met een kleinere groep actoren zullen we samenkomen om verdere initiatieven te bespreken.
Moderator: Dirk Barrez Verslag: Ria Goris Meer informatie: De presentaties en documenten van dit colloquium zijn te downloaden op http://www.detijdloopt.be/index.php?option=com_content&task=view&id=78&Itemid=83
Georganiseerd door:
Met steun van DGOS/Belgisch Overlevingsfonds
Verslag colloquium 19 maart 2008
11