Acta Universitatis Wratislaviensis No 3472 Neerlandica Wratislaviensia XXI Wrocław 2012
C. Jac CONRADIE (Universiteit van Johannesburg)
Het “Beknopt Afrikaans-Nederlands woordenboek met Engelse equivalenten” van A.A.F. Teurlinckx Abstract The purposeof this article is to present a description of a concise dictionary of Afrikaans words and expressions compiled by Prof. Dr. A.F. Teurlinckx (1918–1999) over a period of several decades and provided by him with Dutch annotations and English equivalents. Teurlinckx, who grew up in Antwerp and received his Licentiate in Art History and Archaeology from the University of Ghent, was after his emigration to South Africa inter alia Professor of Art History at the (then) University of Orange Free State. The content of the dictionary is illustrated by means of exemples of fixed or idiomatic expressions, typically South African terms denoting names of groups or referring to historical events, words from popular culture and life in the countryside (e.g. culinary and transport terms, and the names of children’s games), the naming of animals, diseases and plants, figurative and emotive language, borrowings and neologisms, and so-called ‘false friends’.
1. Inleiding Het tot nog toe ongepubliceerde “Beknopt Afrikaans-Nederlands woordenboek met Engelse equivalenten” van Alfred Teurlinckx, een lexicografische onderneming die zich over meer dan drie decennia uitstrekte, kan worden beschouwd als een waardevolle registratie niet alleen van nieuwe — en oude — Afrikaanse woorden en uitdrukkingen, maar ook van de volkscultuur eromheen. Wat hier volgt is een korte beschrijving van het woordenboek en zijn auteur. Prof. dr. Alfred Frans (Fred) Teurlinckx is in 1918 in Scheveningen uit Vlaamse ouders geboren, groeide in Antwerpen op en behaalde aan de Rijksuniversiteit te Gent het “Licentiaat in de Kunstgeschiedenis en de Oudheidkunde”. Hij verhuisde in 1957 met zijn gezin naar Zuid-Afrika en werkte onder meer als leraar Duits in Johannesburg en als docent Frans aan de (destijdse) Potchefstroomse Universiteit voor C.H.O., waar hij 1968 zijn D.Phil. verwierf, met als titel: “Die figuur van die beeldhouer Alexander Colijn as ‘n manifestasie van die
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 127
2013-02-15 10:14:54
128
C. JAC CONRADIE
ekspansiekrag van die Dietse kuns in die sestiende eeu.” Vanaf 1970 tot aan zijn emeritaat in 1983 was hij hoogleraar in de Kunstgeschiedenis aan de (toen nog) Universiteit van de Oranje-Vrijstaat. Onder zijn vele publicaties telt een reeks artikelen in de Jaarboeken van de vereniging Zannekin, bijv. in Jaarboek 14 van 1992: “Expansie van de kunst en kultuur der Nederlanden. Een poging tot overzicht (II)” (Ieper / Mijdrecht: Zannekin). Hij overleed in 1999 in Bloemfontein. Prof. Teurlinckx begon direct na zijn aankomst in Kaapstad in 1957 met het optekenen van woorden. Deze hobby was in 1990 uitgegroeid tot een manuscript van maar liefst 253 getikte bladzijden (met handgeschreven toevoegingen) — naar schatting zo’n 4700 inschrijvingen over allerlei onderwerpen, bijvoorbeeld de planten en dieren van Zuid-Afrika, woorden die de volksgebruiken, de gewoontes en de cultuur van het alledaagse leven weerspiegelen — het eten, de dranken (en de gevolgen van drankmisbruik!) en een verscheidenheid gewone naamwoorden, werkwoorden, beschrijvende adjectieven, interjecties, enz. die eigen zijn aan het alledaagse Afrikaans. Ook voorwerpen en gebruiken uit vroeger tijden, maar ook leenwoorden uit de andere talen van het land zijn opgetekend. Typisch Afrikaanse uitdrukkingen als Agteros kom ook in die kraal ‘langzaam maar zeker’ of Hy kan nie sy draai kry nie ‘hij kan de tijd niet krijgen om iets te doen’ dienen meermalen als illustratie van het gebruik van een woord. Voor de beschrijving van het woordenboek zullen voorbeelden van lemmata in een aantal inhoudelijke, linguïstische en lexicografische categorieën worden geplaatst. Na een kleine verzameling uitdrukkingen zullen alleen maar enkelwoordlemmata behandeld worden. In sommige categorieën zullen voor groter duidelijkheid Teurlinckx’ Nederlandse definities en soms ook zijn Engelse equivalenten worden bijgevoegd. Deze definities en equivalenten dienen tevens ter illustratie van Teurlinckx’ werkwijze.
2. Vaste uitdrukkingen Tal van vaste uitdrukkingen, d.w.z. idiomatische collocaties van meerwoordige lexicale items, zijn in het woordenboek opgenomen: baken steek ‘in het zand bijten’, Eng. ‘fall, bite the dust’ bokveld toe ‘naar de eeuwige jachtvelden’ (bokveld: deel van de Karoo dat destijds een jachtveld was), Eng. ‘to the eternal hunting grounds, kick the bucket’ om die bos lei ‘met een kluitje in het riet sturen’, Eng. ‘put one off with fair words, fob one off with promises’ ‘n dop steek ‘een glaasje drinken’, Eng. ‘have a tot’ dronkslaan ‘uit het veld slaan, van zijn stuk brengen’, Eng. ‘discomfit, put out, dumbfound, flabbergast, nonplus’ hoed ophang ‘het hof maken, opvrijen’, Eng. ‘go courting, pay one’s addresses to’ Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 128
2013-02-15 10:14:54
HET “BEKNOPT AFRIKAANS-NEDERLANDS WOORDENBOEK MET ENGELSE EQUIVALENTEN”
129
hoog in die takke ‘zwaar beschonken’, Eng. ‘dead drunk’ wat se Horak? ‘als het maar waar is; wat zeg je nou?’, Eng. ‘is there any truth in it? Do you want me to believe that?’ hotagter kry ‘een lastige tijd doormaken’, Eng. ‘meet with difficulties, have a difficult time, suffer, endure’ jakkalsdraaie gooi ‘zich eruit manuvreren, met sluwe streken ontkomen aan de gevolgen’, Eng. ‘to twist and turn, to evade the issue’ ‘n ou kalant, lank in die land ‘een listige, sluwe man of een ervaren, uitgeslapen, scherpzinnige persoon’, Eng. ‘a shrewd fellow who knows the ropes’ hy kan nie kers vir hom vashou nie ‘hij kan niet in zijn schaduw staan’, ‘he is not a patch on him, is not in the same street with him’ so by my kool ‘zeker waar, beslist waar’ Eng. ‘truly, upon my word; I swear, honour bright’ kool sonder spek ‘een gezelschap heren zonder dames’, Eng. ‘a company of gentlemen without ladies’ kop uittrek ‘zich uit een onderneming terugtrekken, terugkrabbelen’, Eng. ‘retire, withdraw’ loop na die hoenders! ‘loop naar de duivel!’ (hoender ‘kip’), Eng. ‘begone! go to the devil! go to hell!’ maljan onder die hoenders ‘de enige man in een gezelschap van vrouwen’, Eng. ‘the only man among women’ ‘n man van toet ‘nulliteit’, Eng. ‘nullity, nonentity’ die hele mandjie patats ‘de volledige waarheid, het ganse geheim,’ Eng. ‘the whole truth, the full secret’ niks met iemand uit te waai he nie ‘met iemand niets uit te staan hebben’, Eng. ‘have nothing to do with someone, not associate with someone’ aan die pen ry ‘betrapt worden, in ‘t nauw gebracht worden, verantwoording geven’, Eng. ‘be taken in the act, be hard driven’ raap en skraap ‘in ‘t wilde weg, lukraak oprapen’, Eng. ‘to pick up at random’ op die rak sit ‘in Sint Anna’s schapraai zitten, ongehuwd blijven’, Eng. ‘to be a spinster’ rieme styfloop ‘vastlopen, tegen de lamp lopen’, Eng. ‘to come to a deadlock, to get into trouble, to come to grief’ rond en bont ‘overal’, Eng. ‘everywhere’ rooimiere he ‘rusteloos, bedrijvig zijn’, Eng. ‘be restless, busy’ sy se se ‘zijn woord doen, zeggen wat iemand op het hart heeft’, Eng. ‘have his say’ laat spaander ‘hard weglopen, ervan doorgaan, vluchten’, Eng. ‘run away, make off, leave’ in tamatiestraat wees ‘in het sukkelstraatje / in de miserie / in de rats zitten’, Eng. ‘be in a blue funk / up a tree / up the pole’ tou opgooi ‘ophouden, uitscheiden; moed opgeven; doodgaan, sterven’, Eng. ‘cease, stop; lose heart, lose courage; die’ Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 129
2013-02-15 10:14:54
130
C. JAC CONRADIE
oor die tou trap ‘een flater / dwaasheid / fout begaan’, Eng. ‘commit a mistake, blunder’ sy twak is nat ‘hij is geklopt / mislukt, zijn haring braadt’ (twak ‘tabak’), Eng. ‘he did not succeed, has no prospects, is a goner, is done for’ vlerksleep ‘het hof maken, attenties bewijzen, flirten’, Eng. ‘pay one’s court to, flirt’ voetjie-voetjie speel ‘flirten’, Eng. ‘flirt’ voor op die wa wees ‘jezelf opdringen’ (wa ‘wagen’), Eng. ‘make oneself too conspicuous, shove oneself forward’ die voortou neem ‘de leiding van iets nemen, het initiatief van iets nemen, de eerste zijn om aan te pakken’ (voortou ‘riem waarmee de ossen van een ossenwagen geleid worden’), Eng. ‘take the initiative, be the first to tackle’ bo iemand se vuurmaakplek wees ‘iemands verstand te boven gaan’ (vuurmaakplek terrein waar vuur kan gemaakt worden’), Eng. ‘be too much for someone, be beyond someone’s understanding’ witvoetjie soek ‘de gunst van iemand winnen, vooral met vleitaal’, Eng. ‘curry favour with someone’
3. Zuid-Afrikaanse termen en momenten Om het woordenboek voor de gebruiker in de Zuid-Afrikaanse sociale en historische context te plaatsen, zijn namen van bevolkings- of andere groepen en zelfs enkele historische gebeurtenissen opgenomen, vaak met inachtneming van de mogelijk (politiek) gevoelige lading van het gebruik van bepaalde termen. Enkele voorbeelden: Afrikaner ‘de Afrikaanssprekende blanke inwoner van Z.A.; meer algemeen, elke blanke’ bittereinder ‘Boer die vecht usque ad finem, tot het bittere einde’ Dingaansdag ‘oude benaming van Geloftedag, herdenking van de gelofte die afgelegd werd voor de slag bij Bloedrivier, 16 december 1838’ Dorslandtrek ‘trek van Boeren naar Angola in 1875’ gaatjieponner ‘lid van de kerkeraad van een Nederduitse Gereformeerde gemeente’ gammat ‘Kaapse Maleier; ook bij uitbreiding Kaapse Kleurling’ Griekwa ‘kleurlingvolk met eigen identiteit’ hensopper ‘Boer die naar de Engelsen overliep, overloper, afvallige, verrader, renegaat’ Inkatha ‘groot kulturele beweging van de Zoeloes’ Kaffer Hierbij tekent Teurlinckx aan: “Dit woord en de samenstellingen daarmede wordt in het huidige Zuid-Afrika als beledigend beschouwd en derhalve vermeden.” Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 130
2013-02-15 10:14:54
HET “BEKNOPT AFRIKAANS-NEDERLANDS WOORDENBOEK MET ENGELSE EQUIVALENTEN”
131
Sap ‘lid van de voormalige Suid-Afrikaanse Party’ saranie ‘christen-kleurling’ stormjaer ‘lid van de militie van de Ossewa-Brandwag gedurende de Tweede Wereldoorlog’ Uniegebou ‘zetel der Zuidafrikaanse regering, Meintjieskop, Pretoria’ Voortrekker ‘deelnemer aan Die Groot Trek van 1836’ vryburger ‘eerste zelfstandige kolonist aan de Kaap’
4. Volkscultuur en plattenlands leven De volgende is een kleine verzameling woorden uit het plattelands leven en de volkscultuur in het algemeen, waarna ‘gerechten en dranken’, ‘vervoermiddelen’, woorden uit het kinderspel specifiek gecategoriseerd worden.
4.1. Varia agtervelder ‘plattelandsbewoner’ (ook in pejoratieve zin); akkerwanie ‘Indische grassoort met geurige wortel’; beenaf ‘verliefd’; boekevat ‘huisgodsdienst houden’; boerematriek ‘aanneming in een kerk’; bolla ‘haarwrong’; bulsak ‘verenmatras, verenbed’; hanslam ‘leplam (dat in huis met de fles grootgebracht wordt)’; hartbeeshuis ‘primitieve vierkantige raamwerkwoning met dak van gras, strooi of riet’; hekel ‘haken crocheteren’; jakkalsdraad ‘kippendraad met groter mazen ter bescherming tegen jakhalzen’; kisklere ‘beste kleren, Zondagse kleren, Paasbeste kleren; kleinhuisie ‘gemakhuisje, WC, vooral in de tuin of op het erf’; knopkierie ‘knots, stok met ronde bol, knuppel van de zwarten’; lawaaiwater ‘taterwater, spraakwater, brandewijn, sterke drank’, lepelle ‘in elkaar liggen zoals lepels’; mampoer ‘vruchtenbrandewijn’; misvloer ‘met mest bestreken kleivloer’; mondfluitjie ‘mondharmonika’; opdraand ‘stijgende helling, opgaande weg; bergop, moeilijk’; opsitkers ‘kaars waarbij “opgezeten” wordt (Is de kaars uit, dan moet de vrijer gaan.); pens-, trekklavier ‘accordion, harmonika’, perskepitvloer ‘kleivloer met ingelegde perzikpitten’; plaasjapie ‘lomperd, onhandige persoon, boerenkinkel, lummel (van buiten)’; rondkuier ‘hier en daar bezoeken afleggen (en telkens blijven logeren!)’ rondomtalie ‘in het rond draaien; sambalbroek ‘Oosterse wijde broek’; sambok ‘kort zweepje, karwats’; segoed ‘woordenschat’; skottelgoed ‘vaatwerk, aardewerk’; spoorsny ‘spoorzoeken of -volgen, vooropgaan met dit doel’; stokkiesdraai ‘spijbelen, de haagschool houden’; strooijonker / -meisie ‘bruidsjonker / -meisje’; takhaar plattelandsbewoner (in pejoratieve zin), boerenpummel, ongelikte beer’; tannie ‘tante; benaming waarmede kinderen zich tot oudere vrouwen richten’; toering ‘Maleise punthoed’; tokkelossie ‘geest die de zwarten vrees aanjaagt’; trapvloer ‘dorsvloer’; trekvee ‘vee dat van de ene weide naar de andere trekt’; tuishuis ‘woonhuis van de boer in het dorp’; uitlooi ‘een
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 131
2013-02-15 10:14:55
132
C. JAC CONRADIE
pak slaag toedienen’; vangdam ‘stuwmeer waarin het water opgevangen wordt’; velkaros ‘deken van dierenhuid door zwarten gedragen’; voorslag ‘het dun van de zweep, riempje van de zweep’; wenakker ‘akkerrand’
4.2. Voorbeelden van gerechten en dranken biltong ‘pekelvlees, rauw vlees vooral uit de bil van het vee of het wild gesneden en met zout besprenkeld en in de zon gedroogd’ kaboemielies ‘ongebroken mais, heelgekookte mais’ koesister ‘oliekoek die in vet gebakken en in stroop gedoopt wordt’ mampoer ‘vruchtenbrandewijn’ meebos ‘gedroogde en gesuikerde abrikozen’ mosbeskuit ‘mostbeschuit, met most gebakken beschuit’ mosbolletjie ‘soort oliebol met most gebakken’ moskonfyt ‘druivenstroop’ ouvrou-onder-die-kombers ‘vlees in deeg’ (kombers ‘deken’) patat(ta) ‘zoete aardappel’ potjiekos ‘gemengde kost in een ijzeren potje’ regmakertjie ‘afzakkertje, afzettertje, borrel na het eten om de spijzen te doen zakken’ rysbrensie ‘rijst met borrie (de specerij die de rijst de gele kleur geeft) slinger-om-die-smoel ‘spaghetti-, vermicelligerecht’ snyselmelk ‘melk met sneetjes deeg’ soetsuurdeeg ‘bakpoeder’ sosatie ‘vlees met kerry gebraden op stokjes’ sousboontjies ‘gekookte bonen met suiker en asijn’ souskluitjie ‘gekookte knoedel-, meel- of rijstballetje of deegklompje’ spookasem ‘gesponnen suiker, suikerspin, barbe a papa’ sprinkaantee ‘ersatz-thee van zekere struiken’ stormjaer ‘vetkoek, in vet gebakken deegbolletje’ suurklontjie ‘zuurtje, drops’ tameletjie ‘toffie, snoepje’ tasal ‘pekelvlees’ tjou-tjou ‘hutsepot van groenten in azijn’ toebroodjie ‘sandwich, boterham’ vetkoek ‘in de koekepan gebakken platte koek’ witblits ‘thuis-gestookte sterk brandewijn’
4.3. Vervoermiddelen van vroeger Vervoermiddelen van vroeger kregen in het woordenboek veel aandacht; van het ossengespan worden zelfs de 16 posities benoemd, bijv. hotagteros ‘os achteraan Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 132
2013-02-15 10:14:55
HET “BEKNOPT AFRIKAANS-NEDERLANDS WOORDENBOEK MET ENGELSE EQUIVALENTEN”
133
links’, hotnaasagter ‘tweede van achter links’ en haar-op-ses ‘derde rechts agter’. Vgl. ook: agtertang ‘wagenonderdeel dat de achteras aan de lengtebalk verbindt’; bokbalk ‘zijbalk van ossenwagen’; Kaapse kar ‘tweewielige huifkar’; koppelstok ‘stok tussen twee ingespannen dieren om te voorkomen dat zij elkaar stoten of bijten’; koudlei ‘paarden laten afkoelen’; langwa ‘verbindingsbalk tussen voor- en achterstel van een ossenwagen’; middelmannetjie ‘kam tussen de wagensporen ontstaan door uitslijting daarvan’; nierknyper ‘ouderwets boerenzaal’; rong ‘staaf op de skamel van een ossenwagen om de bovenbouw op zijn plaats te houden’; togwa ‘vrachtwagen, transportwagen’; uitspanplek ‘afspanning, uitspanning, pleisterplaats’
4.4. Het kinderspel Uit het kinderspel kan genoemd worden: aan-aan ‘aanslaan-kinderspel’, albaster ‘knikker’, aspaai ‘verstoppertje spelen’ (Eng. “I spy”), bolmakiesie ‘onderste boven, buiteling, kopje-over’, derdemannetjie ‘een soort ringspel’, dokkies ‘knikkerspel waarbij op de kneukels van de verliezer geschoten wordt’, dolos ‘benen bikkel die door de “dolosgooier” of “toordokter” geworpen wordt of bij het bikkelspel gebruikt wordt’, ghoen ‘grote knikker, stuiter’, hakke-krukke ‘boterwegen ‘, horreltjies ‘uitroep bij bepaalde kinderspelen om onder anderen een rustpoos aan te vragen’, kleios ‘speelgoedos uit klei’, skoppelmaai ‘schommel’, tjakkie-tjakkie ‘een knikkerspel’, vrot ‘aanslaan-kinderspel’, warmpatats ‘spel waarbij iets weggestoken wordt’, wieliewalie ‘draaispelletje’
5. Natuurwoorden Uit de registratie van de vele woorden voor planten en dieren blijkt een grote belangstelling voor de natuur. Na een lijst lemma’s van vooral wilde maar ook tamme dieren, volgt een lijst van ziektes en kwalen van mens en dier, vogelnamen en de namen van planten.
5.1. Diernamen akkedis, aanteelvee, beesbyter, bontebok, geelmeerkat, geelslang, geitjie, gemsbok, grysbok, halfkoord, hartebees, hottentotsgot, ietermago, kaaiman, katonkel, kierieslang, klipbok, klipsalmander, knopiespinnekop, koedoe, koggelmander, kolhaas, kommetjiegatmuishond, koringkriek, krimpvark, kwagga, langasemsprinkaan, likkewaan, luislang, maanhaarjakkals, mamba, mofskaap, molslang, Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 133
2013-02-15 10:14:55
134
C. JAC CONRADIE
muishond, nadroejakkals, oorbietjie, padda, renoster, ribbok, rinkhalsslang, rooibok, seekoei, seevark, skaapsteker, steenbok, stinkmuishond, stompneus, swartwitpens, tampan, tierboskat, toktokkie, trapsoetjies/-suutjies, tweetandskaap ‘jaaroud schaap’, vasmaakooi, warmas(-sie)
5.2. Ziektes en kwalen De lijst van ziektes en kwalen wordt onderverdeeld in twee groepen: ziekten waaraan (i) mensen en die waaraan (ii) dieren te lijden hebben. (i) benoudebors ‘asthma’, galoptering ‘vliegende tering’, karkatjie ‘oogzweertje, zweertje op het ooglid’, papelellekoors ‘landerigheid, ingebeelde of voorgewende kwaal’, pitsweer ‘steenpuist, steenzweer’, rooiwater ‘interne ziekte die veroorzaakt wordt door de bilharzia’, sinkings ‘zenupijn, neuralgie, rheumatische pijnen’, skarlakenkoors ‘roodvonk’, sooibrand ‘zuur, branderigheid (in de maag)’, spanjool ‘geslachtsziekte, syphilis, venerische ziekte’ (ii) bloedpens ‘lammerenziekte gekenmerkt door bloederige buik’, brandsiekte ‘schapenschurft, besmettelijke ziekte bij het vee’, gallamsiekte ‘verlammende veekwaal’, geeldikkop ‘schaapziekte’, geilsiekte ‘schaapziekte, cyanosis’, gousiekte ‘veeziekte na het eten van het gousiektebossie of witappeltjie’, haarwurm ‘haarworm’, hoenderbosluis ‘pluimveeluis’, vrotpootjie ‘klauwzeer’ (tevens wortelziekte bij planten)
5.3. Vogelnamen Het is opvallend dat de vogelnamen vaak een klanknabootsend karakter hebben: janfrederik, janpierewiet, kapokkie, katlagter, kelkiewyn, koestertjie, kokkewiet, kwevoel, lammervanger, flap-flappie, geelgat, glasogie/kersogie, hadida, houtkapper, janfiskaal, pietmajol, piet-my-vrou, piet-tjou-tjou, pikkewyn, poelpetaat/tarentaal, renostervoel, rooibekkie, sprinkaanvoel, suikerbekkie, suikervoeltjie, tinktinkie, tjertjer, tjokkerbekaasvoel, tjouvoël, volstruis, waaierstertduif, witgatspreeu
5.4. Plantnamen Die volksnamen van tal van planten zijn ook opgetekend, waaronder: agretjie, apieskos, appelkoos, appelliefie, bakbos, bloekomboom, bobbejaantjie, driedoring, dronkgras, dubbeltjie, ewwa-trewwa, froetang, fronteljakdruif, fyntaaibos, ganna, gansies, garingboom, geeldoring, ghwarrie, gousiektebossie,
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 134
2013-02-15 10:14:55
HET “BEKNOPT AFRIKAANS-NEDERLANDS WOORDENBOEK MET ENGELSE EQUIVALENTEN”
135
grootkakiebos, grysappel, haakdoring, haak-en-steekdoring, jakobregop, kakiebos, kankerbossie, kanniedood, kapkappie, kapokbossie, kapokkie, kareeboom, karkaar(-heide), karkoer, katbos, katdoring, katjiedrieblaar, katjiepiering, katnaels, kershout/aapsekos, keurboom, kiepersol/waaiboom, kiesieblaar, kina-/ pienangbossie, kinderbessie, klossie, knapsekerel, knoppiesdoring, koekmakranka, koesnaatjie, kremetartboom, lospit, luisiesbos, malva, maroela, misbredie, moepel, naboom, nartjie, nooiensboom, olienhoutboom, palmiet, papaja, paweeperske, pompemoer, sandappel, scholtzbessie, seepbossie, sekelgras, sewejaartjie, skilpadbessie, slangkos, slymuintjie, soetdoring, soetemaling, soetgras, spekboom, stinkblaar, styfsiektebossie, suikerboontjie, suikerbos, suurvy, taaibos, taaipitperske, tamaraka, tamboekiegras, tambotie, teringbos, tjienkerientjee, tolbos, tongblaar, tontelbos, tou, tsamma, turksvy, twagras, uintjie, vaarlandswilg, varkblom/-oor, varkbrood, vieruurtjie, vinkeier, vlieebossie, waatlemoen, waboom, wag-‘n-bietjieboom/-bos, witappeltjie, wurgpatat
6. Figuurlijk taalgebruik In de volgende gevallen van figuurlijk taalgebruik — hier met Nederlandse definities en Engelse equivalenten — is het opvallend hoe vaak diernamen voorkomen. konfyt ‘bedreven, geheel op de hoogte, doorkneed, vaardig, knap’ (let. ‘jam, gelei, confituur’), Eng. ‘steeped, proficient, skilled, versed, clever, able’ koudlei ‘bedriegen, beetnemen, tot bedaren brengen, te vlug af zijn, te slim af zijn’ (let. ‘paarden laten afkoelen’), Eng. ‘cheat, deceive; calm down, appease, hoodwink, outwit’ remskoen ‘conservatief, behoudsgezinde, behoudsman’ (let. ‘remblok, remschoen’), Eng. ‘conservative’) skuiwergat ‘uitweg, uitvlucht, achterdeurtje’ (let. afvoergat, bijv. in kraalmuur), Eng. ‘loophole, way of escape, excuse) tiermelk ‘brandewijn, sterke drank, geestrijke drank’ (tier ‘tijger’), Eng. ‘brandy, strong drink, spirits’) tronkvoël ‘vaste klant der gevangenis, recidivist, gewoontemisdadiger’ (tronk ‘gevangenis’), Eng. ‘jail-bird’) tweegatjakkals ‘weifelaar, iemand zonder vaste overtuiging, iemand die op twee paarden speelt’, Z.Ndl. ‘kazakkeerder, kazakdraaier’ (jakkals ‘vos’), Eng. ‘two-faced person, dissembler, hypocrite’ verkleurmannetjie ‘weifelaar, iemand zonder vaste overtuiging, iemand die op twee paarden speelt’ (let. ‘kameleon’), Eng. ‘turn-coat, time-server, shilly-shallier’ vlerksleep ‘het hof maken, attenties bewijzen, flirten’ voorbok ‘aanvoerder, aanstoker, belhamel’ (let. ‘geit die vooraan loopt’), Eng. ‘instigator, prime mover, ringleader’
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 135
2013-02-15 10:14:55
136
C. JAC CONRADIE
waai ‘o.a. weggaan, vertrekken’ als in “Kom ons waai”, “Die sekretaris moet waai.” wingerdgriep ‘kater, haarpijn’, Eng. ‘hangover’ wipgatmier ‘lichtgeraakte of aggressieve persoon’ (let. ‘mier met hoge achterlijf’), Eng. touchy, aggressive person’ wynvlieg ‘dronklap’ (let. ‘vlieg of mug die door wijn aangetrokken wordt’), Eng. ‘wine-fly, wine bibber, tippler’
7. Gevoelswoorden Het gevoelsregister wordt rechtsteeks vertegenwoordigd door uitroepen en interjecties, maar ook door bijvoorbeeld modale en graadpartikels. Naast woorden die bepaalde geestes- en lichaamsgesteldheden beschrijven, is er een omvangrijke maar diverse verzameling van affectieve woorden, d.w.z. woorden die emotioneel geladen zijn. Voorbeelden van de laatste gaan met Teurlinckx’ definities vergezeld.
7.1. Uitroepen, interjecties uit de omgangstaal allamapstieks, -maskas, -mantig, -matjies, -mensig, -mintig, -wereld, de, eina, ga, gits, gonna, haai, hanou, hokaai, ja-nee, kannie-koenie, kiep-kiep, kragtie, maaifoedie, magtag, mintag, o gonna, ne, siebie/siewie, siejy, sies, siestog, tag, tramas, troei, verbrands, vervlaks, voertsek, vuilgoed, vuilis
7.2. Modale en graadpartikels aans, almiskie, bra, dalk, darem, eintlik, mos, pebliek/publiek, reg-reg/regtig/rerig, sommer(so)
7.3. Woorden die een geestes- of lichaamsgesteldheid beschrijven aangeklam, aardig, afgehaal, befoeterd, doodluiters, lekkerlyf, ritteltits, snaaks, steeks, stokflou, stoksielalleen, stuitig, traak-my-nie-agtig
7.4. Met affect geladen woorden aljimmers ‘altijd, telkens’, dolliwarie ‘warboel’, eksie-perfeksie ‘prima, uitstekend, nauwkeurig’, fieterjasies ‘tierlantijntjes, overbodigheden’, gaip ‘lomperd, vlegel, boerenkinkel’, ghawawater ‘slappe thee of koffie’, gramadoelas ‘wilde en woeste afgelegen streek’, jags ‘wellustig, geil’, katools ‘belachelijk gek; bronstig’,
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 136
2013-02-15 10:14:55
HET “BEKNOPT AFRIKAANS-NEDERLANDS WOORDENBOEK MET ENGELSE EQUIVALENTEN”
137
pamperlang ‘flikfooien, vleien, mooipraten, pluimstrijken’, skaai ‘gappen, op de kop tikken, ontfutselen’, spektakel ‘drukte, lawaai, opschudding’, swetterjoel ‘menigte, zwerm’, tamaai ‘groot, enorm’, tjankbalie ‘huilebalk’, tjoekie ‘gevangenis, huis van bewaring, arrestantenhok’, tjokkertjie ‘vlegeltje, kereltje, kapoen, knaapje, guit, snuiter’, uitboender ‘verjagen, verdrijven’, uitgevreet ‘doorvoed, overvoed’, verrinneweer ‘te gronde richten, vernielen’ , waffers ‘aardig, goed’, watsegoedsegeid ‘dinges’, wildewragtig ‘wildeman’, windgat ‘grootprater’, windlawaai ‘grootprater, snoever, bluffer, pocher’
8. Verdere kenmerken en typen In de volgende categorieën komen verdere kenmerken van het woordenboek aan bod.
8.1. Leenwoorden en neologismen Tot de leenwoorden in het Afrikaans tellen: aikona, atjar, bietou, blatjang, bobotie, boegoe, donga, dagga, dagha, doepa, donga, ghantang, gorra, hoeka, impi, indaba, indoena, kambro, kaparrang, karba, karos, konka, lobola, paljas, piering, pompemoer, pondok, rapat, reisies, rinneweer, riewas-riewas, sabander, sambreel, speaker, tamaai, tjaila, toeka, tronk Voorbeelden van neologismen in het Afrikaans zijn: boetebessie, duikklopper, pretpark, pylvak, ratkas, rolprent, skemerkelk, skietgriet/soldoedie, skoonveld, slenterskoene, smuktassie, snelstrik, snoepkroeg, snuffelhond, soetskeel, stootskraper, stralerjakker, swartspan, taalindoena, tamboermeisie/-nooi, toorgoed, toordokter, trutrat, uitklophou, verdwyn-/trekpleister, vertoonvenster, vlei, voelrek, voetslaan, vraestel, vryskut, vulstasie, vuurhoutjie, waaierband, weglesnor, wewenaarsbeentjie, wildtuin, winkeltande, witblits, witbroodjie
8.2. “Valse vrienden” Soms is er een enorm betekenisverschil met wat uit het oogpunt van het Nederlands verwacht zou worden. Dat blijkt duidelijk uit de definities: aardig ‘akelig, naar, onlekker, vreemd’ bees ‘rund’ (al wat geen rund is, is een dier en geen bees)’ dam ‘waterreserve voor het droge seizoen, stuwmeer’ (damwal ‘de aarden dijk of waterkering van een dam’) fontein ‘bron, welput, waterput. Ndl. fontein is Afr. springfontein.’ leraar ‘predikant, dominee, zendeling (Ndl. leraar = Afr. onderwyser)
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 137
2013-02-15 10:14:55
138
C. JAC CONRADIE
robot ‘o.a. automatisch verkeerslicht’ stoep ‘terras voor of achter het huis’ vaak ‘slaap, slaperig’ vinnig ‘vlug, snel, ’rap’
8.3. Morfologische varianten en synoniemen Voor sommige woorden heeft Teurlinckx opvallend veel varianten en synoniemen weten op te tekenen. Enkele voorbeelden: asgat, asjas, askoek, blikskottel, swernoot ‘nietsnut’, enz. draadsitter, manteldraaier, tweestertjakkals, tweegatjakkals, verkleurmannetjie ‘weifelaar’, enz. gifboom, boesmansgif, wolweboontjie, wolwegif ‘plant voor het gif van de pijlen van de Bosjesmannen’ haaihoei, heihoei, hoeihaai, hoeihei ‘koude drukte, ophef’, enz. hart, hartjie, hartlam, hartlief, hartliefie ‘lieveling’, enz. hittete, ampertjies, naelskraap ‘bijna’, enz. kastig, kamma, kammakastig, kamalielies, kamta, kamtag, kamte, kamtig ‘zogenaamd, zogezegd’, enz. kortgebaker(d), kortgebonde, kortgeknoop ‘kort aangebonden’, enz. siepsambraaiboud, sieps-en-braaiboud, sieps-op-braaiboud, siepsop, siepsous, streepsuiker ‘pak slaag, rammeling, afranseling’
8.4. Samenstellingen met productieve elementen Blijkens het woordenboek zijn sommige vrije stammen vrij productief bij het vormen van composita: pad ‘weg, rijweg, baan’: padgee, -kos, -langs, -loper, -skraper, -waardig; sinkplaatpad, teerpad, uitdraaipad, sypaadjie plat: platgooi, -le, -loop, -skiet rooi ‘rood’: rooiaas, -baadjie, -bekkie, -blom, -bok, -bont, -bostee, -dag, -duiker, -haas, -kat, -nek, -taal, -water skut o.a. ‘kraal waarin het opgevangen verdwaalde vee gebracht wordt’: skutgeld, -kraal, -meester, -merk, -berig, -veiling, -verkoping tou ‘touw’: toulei(er), -opgooi, -spring, -staan, -wys vas ‘vast’: vaskeer, -klou, -kyk, -reen, -ry, -steek, -trap, -val, -vat vlak: vlakappel, -bok, -haas, -pou, -vark
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 138
2013-02-15 10:14:55
HET “BEKNOPT AFRIKAANS-NEDERLANDS WOORDENBOEK MET ENGELSE EQUIVALENTEN”
139
8.5. Zuid-Nederlandse vormen in definities Gezien de Zuid-Nederlandse afkomst van de auteur is het zeer interessant dat er naast definities in het Standaardnederlands in vele gevallen ook Zuid-Nederlandse equivalenten aangegeven worden, bijv.: almelewe ‘alzeleven’, draadsitter ‘kazakkeerder, kazakdraaier’, haakspeld ‘toespeld’, heuning ‘heuning’, japsnoet ‘kurieusneus, kurieuzeneuzemosterdpot’, jammer kry ‘kompassie hebben’ jong osse inspan ‘kalven’, oujongnooi ‘ouwejongedochter’, praathuis ‘praatbarak, spottend voor parlement’, slaghuis ‘beenhouwerij, slachter’.
9. Slot Verklarende woordenboeken van het Afrikaans en tweetalige woordenboeken Afrikaans-Engels, Afrikaans-Duitse, Afrikaans-Portugese en vele andere zijn er reeds, maar een uitgebreid Afrikaans-Nederlands woordenboek is pas in 2011 verschenen. Het woordenboek van Teurlinckx is een verdere toevoeging, maar dan een veel minder uitgebreid, tot deze groep. Het onderscheidt zich van de andere bilinguale woordenboeken door de optekening van verschillende, vooral landelijke aspecten van de Zuid-Afrikaanse volkscultuur in zoverre die in Afrikaanse woorden zijn vervat. Die toevoeging van Engelse equivalenten is een meerwaarde. Het woordenboek wordt thans door prof. dr. Johanna Messerschmidt-Teurlinckx en de schrijver dezes voor publicatie voorbereid.
Neerlandica Wratislaviensia 21, 2012 © for this edition by CNS
neer21.indb 139
2013-02-15 10:14:55