Universiteit Gent Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2012-2013
Het begrip fundamentele contractbreuk in het Weens Koopverdrag met illustraties uit de rechtspraak
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’
Ingediend door Thomas Cochez (studentennummer: 00601895)
Promotor: Professor Johan Erauw Commissaris: Cedric Vanleenhove
INHOUDSOPGAVE I. Inleiding ................................................................................................................................................ 4 II. De constitutieve elementen van het begrip fundamentele of wezenlijke tekortkoming. .................. 5 1) De aard van de tekortkoming.......................................................................................................... 5 2) Het schade element ........................................................................................................................ 6 3) In aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit de overeenkomst mocht verwachten .......... 8 3.1) Ondermaats functioneren ........................................................................................................ 8 3.2) Economische doelstellingen ..................................................................................................... 9 3.3) Verlies van het belang ............................................................................................................ 10 3.4) Mogelijke oorsprongen van de contractbreuk....................................................................... 12 4) De Voorzienbaarheidsfactor ......................................................................................................... 13 5) De Bewijslast ................................................................................................................................. 15 III. De concrete toepassing van het concept fundamentele tekortkoming .......................................... 17 A) Bepalingen door de partijen ......................................................................................................... 17 1) Partijen herdefiniëren zelf het principe van de fundamentele contractbreuk ......................... 17 2) Expliciete verklaring (art. 8 (1) CISG) ......................................................................................... 19 3) Impliciete verklaring (art. 8 (2)(3) CISG) .................................................................................... 22 4) Ter beschikking stellen van een monster .................................................................................. 23 5) Voorzien van een garantieclausule ........................................................................................... 24 6) Niet-nakoming van gemaakte afspraken .................................................................................. 25 B) Rechten van de koper ................................................................................................................... 27 1) Niet-levering (art. 49 CISG) ....................................................................................................... 27 2) Late aflevering (art. 49 CISG)..................................................................................................... 30 3) Levering van vervangende zaken (art. 46 (2) CISG) .................................................................. 35 4) Gedeeltelijke levering (art. 51 CISG) ......................................................................................... 39 5) Non-conformiteit (art. 51 CISG) ................................................................................................ 42 C) Rechten van de verkoper .............................................................................................................. 56 2
1) Niet/late betaling (art. 64 CISG) ................................................................................................ 56 2) Niet in ontvangst nemen van de levering (art. 64 CISG) ........................................................... 61 D) Rechten die zowel aan de koper als aan de verkoper toekomen ................................................. 65 1) Anticiperende ontbinding (art. 72 CISG) ................................................................................... 65 2) Opeenvolgende afleveringen (art. 73 (1) CISG)........................................................................ 72 3) Toekomstige afleveringen (art. 73 (2) CISG) ............................................................................. 74 IV. Conclusie .......................................................................................................................................... 81 V. Bibliografie ........................................................................................................................................ 83
3
I. INLEIDING Het VN-verdrag inzake internationale koopovereenkomsten van roerende zaken van 1980, ook wel bekend als het Weens Koopverdrag of onder de Engelse afkorting CISG, is een internationaal verdrag dat eenvormige materiële rechtsregels bevat inzake de koop-verkoop van roerende lichamelijke zaken. De rechtsmiddelen die ter beschikking staan van een partij die het slachtoffer is geworden van een contractbreuk zijn afhankelijk van een tweedelige kwalificatie op het vlak van de ernst van de tekortkoming. Er wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen een eenvoudige tekortkoming en een fundamentele tekortkoming. Het is deze laatste figuur die in deze masterproef wordt geanalyseerd. Het begrip fundamentele tekortkoming wordt gedefinieerd in artikel 25 van het Weens Koopverdrag. Omwille van de vage bewoording en de complexe opbouw van dit artikel is het voor de doorsnee handelaar vaak niet duidelijk hoe hij dit principe in concrete situaties zou moeten toepassen. Het doel van deze masterproef bestaat er dan ook in om dit principe nader toe te lichten. Dit zal niet geschieden aan de hand van een theoretische benadering waarover reeds heel wat literatuur te vinden is, maar door een onderzoek van de relevante rechtspraak. Om deze opzet zo efficiënt mogelijk te realiseren zal deze masterproef worden onderverdeeld in twee luiken. Het eerste luik zal bestaan uit de ontleding van artikel 25 van het Weens Koopverdrag zelf, terwijl het tweede luik dan weer nodig is omdat de essentie van dit principe pas duidelijk wordt als het wordt toegepast op concrete situaties (niet-levering, non-conforme levering, niet-betaling,…). Uit dit onderzoek zal dan ook moeten blijken welke elementen die terug te vinden zijn in de definitie van artikel 25 van het Weens Koopverdrag, van doorslaggevend belang zijn, en welke niet. Of anders geformuleerd: aan welke elementen de partijen die verwikkeld zijn in een geschil het meeste aandacht zullen moeten schenken als zij hun kansen op een positieve uitkomst willen maximaliseren.
4
II. DE CONSTITUTIEVE ELEMENTEN VAN HET BEGRIP FUNDAMENTELE OF WEZENLIJKE TEKORTKOMING. Het eerste luik van deze masterproef bestaat erin om de definitie van artikel 25 van het Weens Koopverdrag te analyseren. Dit zal worden verwezenlijkt door het artikel te ontleden en door vervolgens elk relevant deel te bestuderen. De opsplitsing die gemaakt zal worden is de volgende: Een (1) tekortkoming van een der partijen in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen is wezenlijk, indien zij leidt tot (2) zodanige schade voor de andere partij dat(3) haar in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mag verwachten, (4) tenzij de partij die tekort schiet, dit gevolg niet heeft voorzien en een redelijk persoon van dezelfde hoedanigheid in dezelfde omstandigheden het evenmin zou hebben voorzien.
1) DE AARD VAN DE TEKORTKOMING Het eerste constitutieve element houdt in dat er sprake moet zijn van een tekortkoming van een der partijen in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen. Dit betekent dat er minstens één contractuele plicht geschonden moet worden, waarvan de niet-nakoming kan gezien worden als een wezenlijke contractbreuk. Deze plicht kan zowel voortvloeien uit de overeenkomst zelf als uit de bepalingen van het Weens Koopverdrag 1. De niet-nakoming van extra-contractuele verplichtingen zullen enkel relevant zijn in de mate dat zij zijn opgenomen in de overeenkomst in kwestie 2. De drempel van een wezenlijke tekortkoming kan natuurlijk ook bereikt worden door verschillende op zichzelf niet-wezenlijke schendingen die samen wel aanleiding geven tot een fundamentele contractbreuk, op voorwaarde uiteraard dat al deze onderscheiden schendingen voldoen aan alle voorwaarden van artikel 25 CISG 3. Zowel de schending van een primaire als een secundaire verplichting kunnen aanleiding geven tot een fundamentele tekortkoming 4. Wel zal de aard van de tekortkoming in combinatie met het principe van de goede trouw gebruikt kunnen worden om de toepassing van een draconische clausule buiten werking te stellen, zoals blijkt uit de “matrass 5” zaak van 24 oktober 2003 voor de rechtbank van koophandel te Zurich. In deze zaak werden matrassen verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Zwitserse onderneming. Enkele matrassen werden echter non-conform bevonden door de koper. De rechtbank onderzocht de langlopende contractuele relatie tussen beide partijen inzonderheid de toepasbaarheid van artikel 8 CISG. Op basis hiervan kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verkoper niet enkel de plicht had om nieuwe matrassen te leveren die vrij van gebreken waren, maar ook om deze, die dan toch zouden zijn aangetast door een gebrek, terug te 1
F. Ferrari, Fundamental Breach of Contract Under the UN Sales Convention: 25 Years of Article 25 CISG, 2006, www.cisg.law.pace.edu. 2 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 3 L. Chengwei, The Concept of Fundamental Breach: Perspectives from the CISG, UNIDROIT Principles and PECL and case law [2nd edition: Case annotated update (May 2005)], 2005, www.cisg.law.pace.edu. 4 R. Koch, The Concept of Fundamental Breach of Contract under the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (CISG), 1999, www.cisg.law.pace.edu. 5 cisgw3.law.pace.edu/cases/031024s1.html 5
nemen. Toch verwierp het hof de toepassing van een clausule die bepaalde dat als er een vertraging optrad in het terugnemen van de matrassen, de onbetaalde afbetalingen vervielen. Dit kwam omdat de verkoper in feite wel had voldaan aan zijn wezenlijke verplichtingen (het leveren van matrassen), en de plicht om de gebrekkige matrassen terug te nemen, enkel kon beschouwd worden als een bijkomende plicht. Deze was namelijk volgens de rechtbank niet van essentieel belang voor de overeenkomst. Het zou dan ook in strijd geweest zijn met het principe van de goede trouw, zoals verwoord in artikel 7 (1) CISG, om de koper toe te laten zich op de voornoemde clausule te beroepen. Het was de koper dan weer wel toegelaten om zijn betalingsverplichting op te schorten tot op het moment dat de gebrekkige matrassen zouden zijn teruggenomen (art. 71 CISG).
2) HET SCHADE ELEMENT Het tweede constitutieve element houdt in dat er sprake moet zijn van schade voor de andere partij. De term schade verwijst niet naar de omvang ervan, die een zekere monetaire drempel zou moeten overschrijden om relevant te zijn, maar wel naar het belang dat partijen hebben gehecht aan bepaalde contractuele verbintenissen 6. Het contract creëert namelijk niet enkel verplichtingen, maar bepaalt ook hoe belangrijk ze zijn en wat aldus de ernst is van het nadeel dat de getroffen partij in kwestie ondervindt als de andere partij deze bedongen verplichtingen niet naleeft 7. Hieruit vloeit voort dat men geen onderscheid moet gaan maken tussen bijvoorbeeld primaire of secundaire contractuele verplichtingen 8, omdat aan beide soorten van verplichtingen door de partijen een zodanig belang kan worden gehecht, dat de niet-naleving ervan schade veroorzaakt. Uiteraard zal de monetaire omvang van de schade wel een sterke indicator zijn, maar dit is op zich geen vereiste. Het element schade in de definitie van artikel 25 CISG kan dan ook gezien worden als een filter voor zaken waar er een wezenlijke verplichting is geschonden maar waar er geen sprake is van enige vorm van schade. Het typevoorbeeld dat vaak gegeven wordt, is dat waarbij de verkoper geen verzekering had afgesloten voor het transporteren van de goederen, maar waar deze veilig op hun bestemming zijn toegekomen 9. De term schade van artikel 25 CISG is aldus zeer ruim te interpreteren en mag bijgevolg niet verward worden met het begrip schade dat gehanteerd wordt in artikel 74 CISG, dat het basisartikel is voor het toekennen van een schadevergoeding. Ondanks het feit dat het begrip schade dus ruim wordt ingevuld, slagen partijen er niet altijd in om hun schade aan te tonen. Dit blijk onder meer uit de “frozen plums and raspberries 10” zaak van 5 januari 2007 voor de Servische kamer van koophandel. In deze zaak werd diepgevroren fruit verkocht door een Amerikaanse onderneming aan een Servische onderneming. Niettegenstaande het feit dat de koper de goederen volledig vooraf had betaald, slaagde de verkoper er niet in om de hele
6
I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 7 S. KROLL en L. MISTELIS , UN convention on contracts for the international sale of goods (CISG): commentary, Oxford, Hart, 2011, 1251p. 8 H. FLECHTNER en R. BRAND, Drafting contracts under the CISG, New York, Oxford University Press, 2008, 597p. 9 Chengwei, L., The Concept of Fundamental Breach: Perspectives from the CISG, UNIDROIT Principles and PECL and case law [2nd edition: Case annotated update (May 2005)], 2005, www.cisg.law.pace.edu. 10 cisgw3.law.pace.edu/cases/070105sb.html 6
bestelling te leveren. Bovendien was niet al het fruit in overeenstemming met de koopovereenkomst. Voor het gedeelte van de goederen dat niet geleverd werd kreeg de koper een proportioneel deel van de reeds betaalde som terug, inclusief interest. Zijn eis om vergoed te worden voor de inferieure kwaliteit werd echter afgewezen omdat het voor de rechtbank niet mogelijk was om vast te stellen dat er effectief schade was veroorzaakt, en het door de koper niet bewezen was, dat de koper hierdoor ook maar enige schade had ondervonden. De koper slaagde er dus niet in om te bewijzen dat alle constitutieve elementen vervuld waren, zodat er geen sprake kan zijn van een fundamentele contractbreuk. Een andere Zwitserse onderneming slaagde er evenmin in om, niettegenstaande haar vele argumenten, enige vorm van schade aan te tonen in de “Auto-Moto Styl S.R.O. v. Pedro Boat B.V. 11” zaak van 31 augustus 2005 voor het hof van beroep te Leeuwarden (Nederland). In deze zaak werden zes motorboten verkocht door een Nederlandse onderneming aan een Zwitserse onderneming. De eigendomsoverdracht zou plaatsvinden na betaling van 50% van de totale aankoopprijs. Kort na de totstandkoming van de contracten droeg de koper de rechten die voortvloeiden uit één van de contracten over aan een Tsjechische onderneming. Deze betaalde de helft van de prijs aan de koper, waarna de koper vroeg om de eigendom van de boot over te dragen aan deze Tsjechische onderneming. Dit gebeurde slechts 8 maanden later, waardoor er een conflict ontstond. Het hof oordeelde dat de koper geen recht had om zijn verplichting op te schorten op basis van artikel 71 CISG omwille van verschillende redenen. Allereerst was het zo dat de koper niet kon bewijzen dat hij schade had ondervonden door de laattijdige eigendomsoverdracht. Ten tweede was het zo dat de koper niet kon bewijzen dat hij aan de verkoper gemeld had dat de rechten die voortvloeiden uit de koopovereenkomst overgedragen werden aan een derde. Er was namelijk geen geldige aanpassing geweest van het contract in kwestie. Bovendien was het volgens het hof meer dan geloofwaardig dat de betaling die de verkoper ontving van de koper, maar die eigenlijk betaald werd door de Tsjechische onderneming, door de verkoper gezien werd als een vooruitbetaling van de andere boten aangezien dit overeenkwam met een som die hij kon verwachten naar aanleiding van de andere koopovereenkomsten. Deze som was namelijk gelijk aan drie keer de aanbetaling van een individuele boot. Ten derde werd het argument van de koper dat de boot niet overeenkwam met het prototype, afgewezen omdat deze zich hiervoor beriep op een brochure die nooit een onderdeel was geworden van de koopovereenkomst. Aangezien de koper zijn beweringen niet hard kon maken en er dus geen enkele vorm van schade bewezen werd, kan er vanzelfsprekend geen sprake zijn van een fundamentele tekortkoming in hoofde van de verkoper. Concluderend kan gesteld worden dat de term schade alle (tegenwoordige en toekomstige) negatieve gevolgen van eender welke mogelijke vorm van contractbreuk omvat, en bijgevolg geenszins beperkt is tot monetaire verliezen 12.
11
cisgw3.law.pace.edu/cases/050831n1.html Ferrari, F., Fundamental Breach of Contract Under the UN Sales Convention: 25 Years of Article 25 CISG, 2006, www.cisg.law.pace.edu.
12
7
3) IN AANMERKELIJKE MATE WORDT ONTHOUDEN WAT ZIJ UIT DE OVEREENKOMST MOCHT VERWACHTEN Het derde constitutieve element houdt in dat er sprake moet zijn van een partij aan wie in aanmerkelijke mate werd onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Globaal gezien zijn er een viertal benaderingen om dit abstract deel van de definitie te concretiseren.
3.1) ONDERMAATS FUNCTIONEREN Een eerste stroming stelt dat een contractbreuk substantieel is wanneer de getroffen partij haar belang voor het afsluiten van de overeenkomst verliest naar aanleiding van deze breuk 13. Het verlies van belang wordt door de rechtspraak vaak aangenomen bij het ondermaats functioneren van de verkochte goederen zoals blijkt uit de volgende gevallen. De eerste van de vier zaken die dit illustreert is de “heating system device 14 ” zaak van 26 december 2005 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd een verwarmingapparaat verkocht door een Duitse onderneming aan een Chinese onderneming. Bij het testen van dit apparaat door de verkoper ontplofte het echter. Omdat partijen er niet in slaagden om een regeling te treffen stapte de koper naar de arbitragecommissie. De verkoper argumenteerde dat de enige reden waarom deze situatie zich heeft voorgedaan te wijten is aan het gas dat door de koper voorzien was voor het gebruik van het apparaat. De verkoper legde echter geen enkel bewijsstuk voor dat deze stelling ondersteunde. Meer nog, zelfs al zou dat het geval geweest zijn, oordeelde het hof dat de verkoper in zijn professionele hoedanigheid moest geweten hebben dat dit gas niet compatibel was met het apparaat. De fout lag dus bij de verkoper zelf. De explosie zorgde er niet enkel voor dat de koper schade leed, maar eveneens dat hij in aanmerkelijke mate werd onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk een normaal functionerend verwarmingsapparaat. Omdat er sprake was van een fundamentele tekortkoming was de koper gerechtigd de koopovereenkomst te laten ontbinden op basis van artikel 49 CISG. De tweede zaak die deze zienswijze toelicht is de “auto 15” zaak van 4 juli 2007 voor het Oostenrijkse Hof van Cassatie. In deze zaak werd een Citroen C5 verkocht door een Oostenrijkse onderneming aan een Duitse onderneming. De wagen moest zekere specifieke eigenschappen bezitten aangezien de koper deze zou gebruiken voor de uitoefening van zijn professionele activiteit. Volgens de door de koper aanvaarde algemene voorwaarden van de verkoper zou de wagen vallen onder een garantietermijn. Kort na de levering vertoonde de wagen evenwel ernstige gebreken. De koper ging hiervoor meermaals naar een autohersteldienst, maar deze was uiteindelijk niet in staat om de problemen definitief te verhelpen. De koper vroeg vervolgens om de wagen te laten vervangen, maar de verkoper weigerde dit. Op basis van deze gegevens oordeelde het Hof dat het zonder twijfel duidelijk was dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk een correct functionerende bedrijfswagen. Er was dus sprake van een fundamentele tekortkoming in hoofde van de verkoper waardoor de koper de
13
cisgw3.law.pace.edu/cases/910917g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/051226c1.html 15 cisgw3.law.pace.edu/cases/070704a3.html 14
8
koopovereenkomst kon laten ontbinden en aanspraak kon maken op een bijkomende schadevergoeding. Dan is er ook nog de “Brown & Root v. Aerotech et al 16” zaak van 4 mei 2004 voor het hof van beroep te Manitoba (Canada). In deze zaak werden er 282 verwarmingstoestellen verkocht door een Canadese onderneming aan een Amerikaanse onderneming voor gebruik in militaire tenten. De koper beweerde dat hij het slachtoffer was geworden van fraude en liet de koopovereenkomst ontbinden. De verwarmingstoestellen bleken namelijk niet op een correcte manier te werken. De verkoper argumenteerde dan weer dat de verwarmingstoestellen herstelbaar en bruikbaar zouden zijn geweest moest de koper zijn technici niet vroegtijdig naar huis hebben gestuurd. Het hof bevestigde echter de uitspraak in eerste aanleg en oordeelde dat de verwarmingstoestellen ondermaats functioneerden waardoor de koper in aanmerkelijke mate onthouden werd van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. En tenslotte is er de “industrial machine 17” zaak van 22 maart 2007 voor het hof van beroep te Madrid. In deze zaak werd een machine verkocht door een Zweedse onderneming aan een Spaanse onderneming die deze op haar beurt doorverkocht aan een derde. Kort na de levering bleek de machine niet naar behoren te functioneren. De koper had in samenwerking met de verkoper de problemen proberen op te lossen, maar dit leidde niet tot enig gunstig resultaat. Om deze reden heeft de koper de aankoopprijs aan de derde moeten terugbetalen. De machine werd vervolgens doorverkocht aan een Oostenrijkse onderneming maar de koper moest alle daarmee gerelateerde kosten betalen. Deze stelde dan ook een vordering in tegen de verkoper. De verkoper argumenteerde dat de problemen te wijten waren aan de fout van de derde omdat deze onder andere de machine verkeerd zou hebben geïnstalleerd (m.b.t. de plaats) en het verkeerde papier zou hebben gebruikt. Het hof verwierp deze redenering omdat de verkoper er niet in geslaagd was te bewijzen dat hij de koper bij de totstandkoming van de overeenkomst op de hoogte had gebracht van het correcte gebruik van de machine. Het hof besliste dat de verkoper zijn verplichtingen onder artikel 25 en 35 CISG geschonden had, omdat de machine niet voldeed aan de in de overeenkomst beschreven werking. De koper werd in aanmerkelijke mate onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk het verkrijgen van een correcte uitleg omtrent het gebruik van de machine.
3.2) ECONOMISCHE DOELSTELLINGEN De tweede stroming neemt aan dat de breuk betrekking moet hebben op een essentieel deel van de overeenkomst, waardoor er zich ernstige gevolgen voordoen voor de nagestreefde economische doelstellingen van de benadeelde partij 18. Als de rechter op deze zienswijze beroep doet gaat hij vaak verwijzen naar het geleden monetair verlies zoals in de “Possehl (HK) Limited v. China Metals & Minerals Import & Export (Shenshen) Corporation 19” zaak van 2005 voor het hof van beroep te Guangdong (China). In deze zaak werden ferromangaan en silicomangaan verkocht door een Chinese
16
cisgw3.law.pace.edu/cases/040504c4.html cisgw3.law.pace.edu/cases/070322s4.html 18 cisgw3.law.pace.edu/cases/000915s2.html 19 cisgw3.law.pace.edu/cases/050000c2.html 17
9
onderneming aan een Hongkongse onderneming. De koper slaagde er niet in om een kredietbrief uit te geven waardoor de verkoper de aanbetaling van 70% aan zijn eigen leverancier niet kon volbrengen. Hierdoor verbrak de leverancier de leveringsovereenkomst met de verkoper. Het was volgens het hof kennelijk onredelijk dat de partij die zich niet schuldig maakte aan een contractbreuk (in dit geval de verkoper) moest voorzien in een aanvullende termijn waarin de koper zijn contractuele betalingsplicht alsnog kon nakomen. Dat impliceert dat de verkoper zou moeten leveren aan de origineel overeengekomen prijs, wat een enorm risico inhoudt, aangezien de prijzen van deze goederen enorm schommelen op de internationale markt. Als dit zou gebeuren zou de verkoper een aanzienlijk verlies lijden waardoor hij in aanmerkelijke mate zou onthouden worden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk het maken van winst. Om deze reden heeft de koper zich schuldig gemaakt aan een fundamentele contractbreuk waardoor de verkoper gerechtigd was om de koopovereenkomst te laten ontbinden. Ook de rechtbank van eerste aanleg te Thessaloniki (Griekenland) volgde deze redenering in de “shock absorber 20” zaak van 2003. In deze zaak werden autobumpers verkocht door een Franse onderneming aan een Griekse onderneming. Deze laatste verkocht deze onmiddellijk door aan haar eigen klant. Onmiddellijk daarna werden de goederen teruggestuurd naar de koper omwille van nonconformiteit. De dozen waarin de goederen zaten waren namelijk gelabeld als “voorbumpers voor AUDI wagens” maar bevatte in feite achterbumpers voor PASSAT wagens. De rechter was van mening dat er sprake was van een fundamentele tekortkoming omdat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk het doorverkopen van de goederen met winstdoeleinden.
3.3) VERLIES VAN HET BELANG De laatste stroming omschrijft het substantieel karakter van de contractbreuk als het gegeven dat als de benadeelde partij had geweten dat de breuk zich zou hebben voorgedaan, ze dit contract nooit zou hebben afgesloten 21. Dit was bijvoorbeeld het geval in de “automobile 22” zaak van december 2006 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd een wagen verkocht door een Oostenrijkse onderneming aan een Chinese onderneming. Na levering bleken er heel wat problemen te zijn met de wagen. Dit was te wijten aan het feit dat de wagen die geleverd werd, niet voldoende geïnspecteerd en getest was door de verkoper. Deze voorzag bovendien ook niet in een kwaliteitscertificaat terwijl dit contractueel overeengekomen was. De verkoper ondernam verschillende pogingen om de problemen te verhelpen door zijn ingenieurs ter plaatse te sturen, die uiteindelijk niet slaagden in hun opzet. Het contract stipuleerde dat als er enig probleem met betrekking tot de kwaliteit zou optreden er slechts 3 mogelijke remedies zouden kunnen worden toegepast: een proportionele prijsreductie, het terugzenden van de wagen of het ter beschikking stellen van een andere wagen. Door de grote afstand tussen beide ondernemingen werd het niet gunstig geacht om deze laatste twee remedies toe te passen. Ook de prijsreductie werd niet bevredigend bevonden omdat de koper deze wagen niet voor eigen gebruik had gekocht. Hij had deze namelijk aangeschaft om hem ten toon te stellen op een beurs die als doel had om de 20
cisgw3.law.pace.edu/cases/030001gr.html cisgw3.law.pace.edu/cases/000915s2.html 22 cisgw3.law.pace.edu/cases/061200c1.html 21
10
toeristisch sector te bevorderen. De enige oplossing was om de koopovereenkomst te laten ontbinden. De arbitragecommissie oordeelde dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, aangezien de wagen zulke ernstige defecten vertoonde met betrekking tot het design en de kwaliteit, dat deze in geen geval gebruikt zou kunnen worden om ten toon te worden gesteld op een beurs. Er was dus sprake van een fundamentele tekortkoming, waardoor de koper gerechtigd was om de koopovereenkomst te laten ontbinden. Ook het hof van beroep te Castellón (Spanje) onderschrijft deze zienswijze in de “apparatus for the reduction of consumption of gasoline” zaak van 21 maart 2006 voor het hof van beroep te Castellón (Spanje). In deze zaak werden onderdelen, die een vermindering in het brandstofverbruik zouden veroorzaken, verkocht door een Duitse onderneming aan een Spaanse onderneming. Na het testen van de goederen kwam de koper tot de conclusie dat de goederen helemaal geen reductie in het brandstofverbruik teweegbrachten. De goederen waren met andere woorden non-conform, waardoor de koper de overeenkomst liet ontbinden. Het hof oordeelde dat de koper wel degelijk in aanmerkelijke mate werd onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, aangezien de aangekocht goederen niet of nauwelijks een verschil uitmaakten. Dezelfde redenering wordt gemaakt in de “auto 23” zaak van 23 januari 2006 door het hof van beroep te Linz (Oostenrijk). In deze zaak werd een wagen met specifieke eigenschappen verkocht door een Oostenrijkse onderneming aan een Duitse onderneming die deze zou gebruiken bij de uitoefening van haar werkzaamheden. De wagen in kwestie bleek echter allerlei defecten te vertonen die na herhaaldelijke pogingen om deze te verhelpen maar niet opgelost geraakten. Hierna stelde de koper voor om de auto te laten vervangen. Maar de verkoper weigerde dit. Uiteindelijk besloot de koper om de koopovereenkomst te laten ontbinden. Het hof besloot dat de verkoper enkel aansprakelijk was voor de gebreken die aanwezig waren op het moment dat het risico is overgegaan van de koper op de verkoper. Dit hield echter niet tegen dat de koper volgens het hof in aanmerkelijke mate werd onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, gezien de staat waarin de wagen verkeerde op het moment waarop de koopovereenkomst werd afgesloten. De koper verloor echter zijn recht om de overeenkomst te laten ontbinden omdat deze niet in staat was om de wagen te restitueren in de staat waarin hij hem ontvangen had (art. 81 CISG) omdat hij de wagen was blijven gebruiken nadat de gebreken aan het licht waren gekomen. Hij kon wel aanspraak maken op een schadevergoeding overeenkomstig artikel 74CISG. In tegenstelling tot de vorige gevallen oordeelde het hof van beroep te Gent in de “Van Oers BV v. NV Turbo's Hoet Truckcenter Productie 24” zaak van 30 juni 2004 dat uit de feiten bleek dat de koper dit contract naar alle waarschijnlijkheid toch zou hebben afgesloten. In deze zaak werden aanhangwagens voor vrachtwagens verkocht door een Belgische onderneming aan een Nederlandse onderneming. De koper beweerde echter dat de goederen non-conform waren omdat deze 10 cm hoger waren dan in de overeenkomst gestipuleerd was. Het hof ontleedt in zijn redering artikel 25 CISG dat bepaalt dat er enkel sprake is van een fundamentele tekortkoming indien de koper zodanige schade zou leiden dat hem in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat hij uit hoofde van de
23 24
cisgw3.law.pace.edu/cases/060123a3.html cisgw3.law.pace.edu/cases/040630b1.html 11
overeenkomst mag verwachten. Dit was in casu niet het geval omdat de koper gedurende de drie jaar die deze problematiek aansleepte de aanhangwagens in gebruik genomen had. Omdat er geen sprake was van een fundamentele tekortkoming had de koper m.a.w. geen recht om de koopovereenkomst te laten ontbinden of een levering van goederen te eisen die wel conform de overeenkomst waren.
3.4) MOGELIJKE OORSPRONGEN VAN DE CONTRACTBREUK Deze breuk kan voortvloeien uit de bepalingen van de overeenkomst zelf, de gewoonte die tot stand is gekomen tussen beide partijen en de gebruiken in een bepaalde sector 25. De bepalingen uit de overeenkomst is veruit de belangrijkste van de drie, om deze reden wordt er dan ook een heel hoofdstuk aan gewijd (infra). Een mooie toepassing van het gebruik in een bepaalde sector is te vinden in de “steel rods 26” zaak van 30 juli 2010 voor de rechtbank te Navarra (Spanje). In deze zaak werden stalen staven verkocht door een Engelse onderneming aan een Spaanse onderneming. De verkoper was ervan op de hoogte dat de staven een cruciale rol in het eindproduct van de koper zouden spelen waardoor de kwaliteit van de staven van doorslaggevend belang was. De staven vertoonden echter interne barsten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een fundamentele tekortkoming omdat de staven niet konden gebruikt worden voor het doel waartoe de koper ze bestemd had, temeer omdat de staven gingen gebruikt worden in de productie van auto’s (de as spindels om specifiek te zijn) en deze vorm van tekortkoming in deze sector niet geaccepteerd wordt. De rechtbank oordeelde dan ook dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk het produceren van bruikbare wielen. De rol van de gewoonte tussen twee partijen wordt dan weer verduidelijkt door het hof van beroep te Ljubljana (Slovenië) in de “door and door jamb 27” zaak van 14 december 2005. In deze zaak werden deuren en deurkozijnen, in het kader van een langlopende contractuele relatie, verkocht door een Sloveense onderneming aan een Duitse onderneming, die deze op haar beurt verder zou doorverkopen aan haar eigen afnemers. Het geschil ontstond op 4 juni 2001 toen de koper een bestelling plaatste van 119 deuren en 123 deurkozijnen. Alhoewel de koper voordien reeds meerdere malen duidelijk had gemaakt dat hij steeds (ongeveer) hetzelfde aantal deuren als deurkozijnen nodig had zodat hij pakketten kon samenstellen, leverde de verkoper echter 22 deuren en 174 deurkozijnen. De verkoper verantwoordde deze beslissing door te stellen dat de koper geen goederen had gespecificeerd bij zijn vooruitbetaling van de factuur, waardoor hij ervoor gekozen had om hetzelfde aantal goederen te leveren als in een voorgaande bestelling. Na onderzoek van de feiten oordeelde het hof dat gezien het feit dat de goederen wel degelijk waren opgegeven in de proforma factuur en dat de verkoper gezien de langdurende contractuele relatie bovendien wist dat de koper zo goed als altijd hetzelfde aantal deuren en deurkozijnen nodig had, de verkoper niet had voldaan aan zijn contractuele verplichting om goederen af te leveren die in overeenstemming waren
25
Ferrari, F., Fundamental Breach of Contract Under the UN Sales Convention: 25 Years of Article 25 CISG, 2006, www.cisg.law.pace.edu. 26 cisgw3.law.pace.edu/cases/100730s4.html 27 cisgw3.law.pace.edu/cases/051214sv.html 12
met de koopovereenkomst. Dit gaf aanleiding tot een fundamentele contractbreuk omdat de verkoper in aanmerkelijke mate werd onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk het kunnen samenstellen van pakketten voor zijn afnemers. De koper was dan ook gerechtigd om de koopovereenkomst te laten ontbinden op basis van artikel 49 (1)(a) CISG. Net zoals dat het geval was bij de schade (supra) speelt de monetaire schade slechts een indicatieve rol. Het is perfect mogelijk dat er zich een financieel verlies voordoet zonder dat er sprake is van een fundamentele contractbreuk. De vraag die gesteld moet worden is de volgende: kan de getroffen partij op toereikende wijze in haar rechten hersteld worden met een schadevergoeding of is het door haar geleden verlies enkel remedieerbaar middels de ontbinding van de overeenkomst 28.
4) DE VOORZIENBAARHEIDSFACTOR Het vierde constitutieve element houdt in dat er sprake is van een fundamentele tekortkoming als de voorgaande constitutieve elementen vervuld zijn, tenzij de partij die tekort schiet, dit gevolg niet heeft voorzien en een redelijk persoon van dezelfde hoedanigheid in dezelfde omstandigheden het evenmin zou hebben voorzien. In de praktijk vertaalt deze voorwaarde zich naar deze van de redelijke handelaar in dezelfde omstandigheden omdat het CISG zich beperkt tot commerciële koopovereenkomsten (art. 2 CISG). Deze benadering wordt benadrukt door de Servische kamer van koophandel in de “Euro Diesel 29” zaak van 15 juni 2010. Hier oordeelde de rechtbank dat de verkoper zijn schade voorzienbaar was. De schade bestond immers uit boetes betaald aan zijn leverancier. Deze boetes waren namelijk onvermijdelijk als de verkoper zich aan zijn eigen contractuele verplichten wou houden. De rechtbank kwam tot dit besluit aangezien dat zulke sancties in een dergelijke handelstransactie een gangbare praktijk waren die de verkoper, in zijn hoedanigheid van professionele handelaar, dus had kunnen voorzien op het moment van sluiten van de overeenkomst. Globaal gezien kunnen er ook hier 3 scenario’s worden onderscheiden met betrekking tot de voorzienbaarheidsvoorwaarde 30. 1) Als het belang van de contractuele plicht expliciet vermeld is in het contract dan is er geen mogelijkheid, voor de partij die zich schuldig heeft gemaakt aan contractbreuk, om van deze bevrijdingsgrond gebruik te maken. Dit overkwam een Deense onderneming in de “flexo label printing machine 31” zaak van 24 juli 2007 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd een printmachine verkocht door een Deense onderneming aan een Chinese onderneming. In de 18 maanden dat de garantie geldig was kwam de koper tot het besluit dat de machine non-conform de koopovereenkomst was. Hij verwittigde de verkoper die op zijn beurt beloofde de defecten te herstellen. Verschillende keren werden technici van de verkoper op pad gestuurd om de problemen te verhelpen maar uiteindelijk bleek dat de defecten niet binnen een redelijke termijn zouden kunnen worden verholpen. De koper kon bijgevolg geen gebruik maken van de machine waarop hij overeenkomstig het contract recht had. Dit gevolg was volgens de arbitragecommissie voorzienbaar 28
Koch, R., The Concept of Fundamental Breach of Contract under the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (CISG), 1999, www.cisg.law.pace.edu. 29 cisgw3.law.pace.edu/cases/100615sb.html 30 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 31 cisgw3.law.pace.edu/cases/070724c1.html 13
aangezien de partijen expliciet waren overeengekomen wat de exacte technische vereisten van de printmachine moesten zijn (zoals de snelheid en de precisie). De koper werd met andere woorden in aanmerkelijke mate onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Vandaar dat er volgens de arbitragecommissie dan ook sprake was van een fundamentele tekortkoming. 2) Als het belang van de contractuele plicht expliciet is toegelicht tijdens de onderhandelingen. Dat was bijvoorbeeld niet het geval in de “water pump 32” zaak van 3 augustus 2006 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC waardoor de in gebreke zijnde partij zich wel kon beroepen op deze bevrijdingsgrond. In deze zaak werden waterpompen verkocht door een Amerikaanse onderneming aan een Chinese onderneming. De arbitragecommissie oordeelde dat aangezien de koper een nieuwe klant was van de verkoper, deze laatste niet op de hoogte kon zijn van het feit dat de goederen uiteindelijk zouden worden doorverkocht aan een derde partij. Er werd van deze situatie namelijk niets vermeld tijdens de onderhandelingen die aan het afsluiten van het contract vooraf zijn gegaan. Bijgevolg kon de schade die optrad bij de koper omwille van de weigering van de goederen door de derde niet worden tegengeworpen aan de verkoper. Deze gevolgen waren namelijk niet voorzienbaar. 3) Als er niets vermeld is in het contract of in de onderhandelingen die het afsluiten van het contract voorafgaan zijn gegaan. Het is in deze situatie dat de voorzienbaarheidsvoorwaarde relevant wordt. In dit geval moet de rechter het contract interpreteren op basis van de bepalingen van artikel 8 CISG. Hij zal moeten aftoetsen of de in gebreke zijnde partij zich als een redelijke handelaar in dezelfde omstandigheden heeft gedragen en of hij bijgevolg de zich voorgedane schade had kunnen voorzien. Dit was alleszins het geval in de “China Shanghai Dongda Import & Export Corp. v. Germany Laubholz - Meyer Corp. 33” zaak van 4 november 2002 voor de Yangpu District People's Court (China). In deze zaak werd haagbeukhout verkocht door een Duitse onderneming aan een Chinese onderneming. Na de levering bleek dat de goederen non-conform waren omwille van het feit dat het verkeerde soort hout geleverd was en dat het hout niet diametraal gesneden was zoals gestipuleerd in de overeenkomst. Om deze reden besloot de rechtbank dat er sprake was van een fundamentele tekortkoming. De rechter concludeerde dat er voldaan was aan de voorzienbaarheidsvoorwaarde omdat de schade die de koper leed door het betalen van de terugzendkosten, die verbonden waren aan de levering van non-conforme goederen, voorzienbaar waren voor de verkoper. Deze kosten werden dan ook in aanmerking genomen bij het berekenen van de schadevergoeding. Over het tijdstip waarop aan de voorzienbaarheidsvoorwaarde moet voldaan zijn bestaat er enige controverse. De meerderheid van de rechtspraak gaat ervan uit dat dit het tijdstip is waarop de overeenkomst wordt afgesloten 34, terwijl een minderheid rekening houdt met de informatie die een partij heeft verworven na het tot stand komen van de overeenkomst 35.
32
cisgw3.law.pace.edu/cases/060803c1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/021104c2.html 34 cisgw3.law.pace.edu/cases/080125g1.html; cisgw3.law.pace.edu/cases/970424g1.html 35 cisgw3.law.pace.edu/cases/000915s2.html 33
14
5) DE BEWIJSLAST Het is de partij die beweert dat er zich zodanige schade heeft voorgedaan, dat haar in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mag verwachten, die moet bewijzen dat dit effectief het geval was. Het niet slagen in dit opzet zal, zoals blijkt uit de onderstaande twee zaken, onvermijdelijk leiden tot een afwijzing van de vordering tot vaststelling van de fundamentele contractbreuk. De eerste zaak die dit principe verduidelijkt is er één van eigen bodem, namelijk de “GmbH Lothringer Gunther Grosshandelsgesellschaft für Bauelemente und Holzwerkstoffe v. NV Fepco International 36” zaak van 24 april 2006 voor het hof van beroep te Antwerpen. In deze zaak werden houten bouwmaterialen verkocht door een Belgische onderneming aan een Duitse onderneming. De verhouding tussen de partijen werd exclusief geregeld door de algemene voorwaarden van de verkoper. Deze bepaalden dat de leveringen gingen plaatsvinden in november, december en januari. Aangezien de koper slechts een deel van de goederen aanvaardde en betaalde, deelde de verkoper aan de koper mee dat hij de goederen aan een derde zou verkopen als deze zijn verplichtingen niet nakwam. Na zes maanden gewacht te hebben, waarin hij de koper een aanvullende termijn gunde om zijn contractueel opgelegde verplichtingen na te komen, liet de verkoper de koopovereenkomst ontbinden. De koper beweerde op zijn beurt dat de verkoper zelf een fundamentele contractbreuk had begaan door bepaalde leveringen slechts gedeeltelijk uit te voeren. Het Hof van beroep achtte deze ontbinding niet rechtsgeldig omdat de verkoper er niet in slaagde om een contractbreuk te bewijzen. Allereerst was het zo dat de maanden november, december en januari die werden opgenomen in de algemene voorwaarden enkel maar golden als indicatieve titel en geen vastgelegde termijnen waren. Het hof heeft ook uitgesloten dat een gedeeltelijke levering door de verkoper een schending van art. 35 CISG zou uitmaakten, omdat deelleveringen toegestaan werden onder de overeenkomst. Bovendien maakt het hof ook korte metten met de bewering dat de goederen niet zouden voldoen aan de contractueel overeengekomen kwaliteit omdat er geen enkel bevredigend bewijs naar voren werd gebracht. Ook een Chinese onderneming slaagde er in de “Pork 37” zaak van 24 februari 2005 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC niet in om haar bewijslast te dragen. In deze zaak werd 590 ton varkensvlees voor een prijs van $767.401,20 verkocht door een Chinese onderneming aan een Russische onderneming. De verkoper voldeed aan zijn verplichting tot het leveren van de goederen toen hij deze afleverde in de haven van Qingdao (China). Kort nadat het schip echter aangemeerd was in Nahdak (Rusland) gaf de verkoper de instructies om de goederen terug te brengen naar Qingdao. De koper beweerde dat dit een fundamentele contractbreuk betrof. De verkoper argumenteerde op zijn beurt dat omwille van inconsistenties in het cognossement, de koper de goederen niet betaald had en dat deze als eerste het contract had geschonden. Het terug verschepen van de goederen was volgens de verkoper dus het gevolg van de ontbinding van de koopovereenkomst. De verkoper slaagde er echter niet in deze beweringen hard te maken vermits hij geen enkel bewijsmiddel naar voren kon schuiven dat deze stelling onderbouwde. Om deze reden
36 37
cisgw3.law.pace.edu/cases/060424b1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/050224c1.html 15
oordeelde de arbitragecommissie dat door de goederen terug te laten zenden naar Qingdao de verkoper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. Er kan best met enige voorzichtigheid worden gehandeld als men kiest voor de methode waarmee men deze bewijslast tracht te torsen. Dit blijkt duidelijk uit de “Pressure sensor 38” zaak van 5 april 2007 voor de arbitrage-instantie van de rechtbank van koophandel te Stockholm. In deze zaak werden druksensoren verkocht door een Braziliaanse onderneming aan een Chinese onderneming. Onmiddellijk na de levering staken er echter een aantal problemen de kop op. Nadat ingenieurs van beide partijen de druksensoren hadden onderzocht, bleek dat zij niet conform de overeenkomst waren. Bijgevolg wou de koper de verkoopovereenkomst laten ontbinden. De arbiter volgde hem daarin echter niet omdat de koper er volgens hem niet in geslaagd was om te bewijzen dat de goederen niet voldeden aan de kwaliteit of de beschrijving van het contract (artikel 35 CISG). Hij was namelijk van mening dat, om dit succesvol te kunnen bewijzen, de koper een onafhankelijke expert had moeten aanstellen. Bovendien oordeelde de arbiter dat zelfs al zouden de goederen nonconform zijn, dit geen probleem met zich zou meebrengen omdat de defecten onbeduidend waren en deze gemakkelijk door de eindgebruiker zouden kunnen worden opgelost. Bijgevolg kon de koper zich niet beroepen op artikel 49CISG om de koopovereenkomst te laten ontbinden. Wat betref de toekenning van de bewijslast voor de voorzienbaarheidsvoorwaarde is er niets expliciet geregeld in het CISG. Maar door de formulering van artikel 25 CISG, dat stelt dat “… tenzij de partij die tekort schiet…”, bestaat er evenwel weinig discussie over dit onderwerp 39.
38
cisgw3.law.pace.edu/cases/070405s5.html Voor een andere visie zie echter: I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p.
39
16
III. DE CONCRETE TOEPASSING VAN HET CONCEPT FUNDAMENTELE TEKORTKOMING A) BEPALINGEN DOOR DE PARTIJEN Dit is veruit het belangrijkste hoofdstuk uit deze masterproef. Dat vloeit voort uit het gegeven dat al hetgeen in hoofdstuk B, C & D geschreven is, niet meer relevant is op het moment dat de partijen hebben afgeweken van de bepalingen in het CISG. Het Weens koopverdrag bepaalt namelijk in art. 25 CISG dat “een tekortkoming van een der partijen in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen wezenlijk is, indien zij leidt tot zodanige schade voor de andere partij dat haar in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mag verwachten”. Met deze zinsnede benadrukken de opstellers van het CISG het principe van de partijautonomie. De overeenkomst tussen partijen schept niet enkel verplichtingen maar bepaalt ook welk belang zij hebben. Dit betekent dat als de partijen voorzien hebben dat een bepaalde verplichting van fundamenteel belang is zelfs al bepaald het CISG het tegenovergestelde de, nietnakoming hiervan desalniettemin een fundamentele contractbreuk uitmaakt 40. Wat de werkelijk geleden schade of aard van de verplichting ook zou mogen zijn 41. In het merendeel van de gevallen wordt dit belang van bepaalde verplichtingen gekoppeld aan het herdefiniëren van het principe van de fundamentele contractbreuk zelf, door middel van een expliciete verklaring (art. 8(1) CISG), bij wijze van verklaringen waaruit een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid in dezelfde omstandigheden hetzelfde zou hebben begrepen (art. 8 (2)(3) CISG), door het ter beschikking stellen van een monster, door het voorzien in een contractueel bedongen garantie of zal blijken uit het niet nakomen van gemaakte afspraken. Een combinatie van deze methoden is uiteraard ook mogelijk en leidt bijgevolg tot een grotere zekerheid van het toegekende belang in het ogen van de behandelende rechtsinstantie.
1) PARTIJEN HERDEFINIËREN ZELF HET PRINCIPE VAN DE FUNDAMENTELE CONTRACTBREUK De meest duidelijke manier waarop partijen kunnen afwijken van de bepalingen van het CISG, is het herdefiniëren van de artikelen zelf. In dat geval bestaat er geen twijfel omtrent het essentiële belang dat beide partijen hebben gehecht aan deze bepalingen. Er zal dan ook niet getwijfeld worden om te besluiten dat een schending van de gegeven contractuele clausule een fundamentele contractbreuk uitmaakt. Dit blijkt overduidelijk uit de “Silicon Biomedical Instruments B.V. v. Erich Jaeger GmbH 42” zaak van 28 juni 2006 voor de arrondissementenrechtbank te Arnhem (Nederland). In deze zaak werd software verkocht door een Nederlandse onderneming aan een Duitse onderneming. De software bleek echter non-conform te zijn. De partijen hadden in artikel 13.2 van het contract een definitie opgenomen van een fundamentele contractbreuk die licht afweek van de definitie die gebruikt wordt in het CISG. Het was dan ook de taak van de arrondissementenrechtbank om de
40
cisgw3.law.pace.edu/cases/960403g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/000915s2.html 42 cisgw3.law.pace.edu/cases/060628n1.html 41
17
feiten aan deze definitie te toetsen en niet aan die van het CISG. De rechtbank kwam aan de hand van getuigenissen tot de conclusie dat de software zulke ernstige gebreken vertoonde dat hij in geen geval voldeed aan de beschrijving van een functioneel product zoals opgenomen in de handleiding en de productbeschrijving. Omdat deze problemen beantwoordden aan de definitie van artikel 13.2 van het contract was de koper gerechtigd om de koopovereenkomst te laten ontbinden. Bovendien had hij voorzien in een aanvullende periode zoals bepaald in het desbetreffende artikel, maar had de verkoper nagelaten om ook in deze tijdsperiode aan zijn verplichtingen te voldoen. Hoe meer de definitie afwijkt van deze in het CISG, hoe doorslaggevender de rechter het belang zal beoordelen dat beide partijen aan een clausule hebben verbonden. Dat is ook logisch aangezien partijen in dat geval een extra grote inspanning hebben gedaan om hun belangen te verduidelijken. Een mooi voorbeeld daarvan is de “color concrete blok production line 43” zaak van 30 juni 2007 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd een productielijn verkocht voor een prijs van € 2.766.600 door een Duitse onderneming aan een Chinese onderneming. De verkoper slaagde er echter niet in om o.a. alle blauwdrukken en technische materialen te leveren die voorzien waren in het contract. Op basis hiervan beweerde de koper dat er sprake was van een fundamentele tekortkoming. De arbitragecommissie volgde deze gedachtegang echter niet omdat het contract een fundamentele tekortkoming definieerde als de onmogelijkheid om het contract uit te voeren. Uit de feiten bleek namelijk dat de koper nooit enige kwaliteitsdefecten had gemeld aan de verkoper. De productielijn werd dan ook gebruikt voor het produceren van goederen en bovendien werden deze succesvol verkocht aan de afnemers van de koper. Daaruit vloeide volgens de arbitragecommissie voort dat er noch op feitelijk vlak, noch op juridische vlak argumenten voorhanden waren waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verkoper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. De herdefiniëring moet niet altijd betrekking hebben op artikel 25 CISG in zijn geheel. Het volstaat dat de partijen bijvoorbeeld enkel een bepaalde soort schade onttrekken aan de definitie van de fundamentele contractbreuk, zoals dat gebeurd is in de “Chlorine tablets 44” zaak van 31 augustus 2006 voor het hof van beroep te Köln (Duitsland). In deze zaak werden chloortabletten verkocht door een Zwitserse onderneming aan een Duitse onderneming. De goederen werden doorverkocht aan een Belgische onderneming die kort daarna de koper op de hoogte bracht van de non-conformiteit van de tabletten omwille van schade die veroorzaakt was door het transport. Na het over en weer sturen van brieven liet de koper de koopovereenkomst ontbinden. In het contract was er echter een clausule opgenomen die stipuleerde dat schade die ontstaat door het transport geen aanleiding zou kunnen geven tot een fundamentele contractbreuk. Door deze clausule was de koper dan ook niet gerechtigd om de koopovereenkomst te laten ontbinden. En aangezien de koper geen prijsreductie heeft gevraagd in subsidiaire orde, werd zijn eis dan ook afgewezen.
43 44
cisgw3.law.pace.edu/cases/070630c1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/060831g1.html 18
2) EXPLICIETE VERKLARING (ART. 8 (1) CISG) Een tweede manier om duidelijk te maken dat een bepaald gegeven van essentieel belang is, is om het gewenste goed nauwkeurig te omschrijven. Dit kan bijvoorbeeld de dikte van een aluminiumrol betreffen zoals in de “Roll aluminum and aluminum parts 45” zaak van 30 oktober 1991 die voorkwam voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak verkocht een Amerikaanse onderneming rollen aluminium en aluminium onderdelen voor de fabricage van blikjes aan een Chinese onderneming. Deze laatste had in het contract expliciet laten opnemen dat de dikte van het aluminium 0.0125 inch moest bedragen en dat daar maximaal 0.0001 inch van mocht worden afgeweken. De geleverde aluminium rollen hadden echter een dikte van 0.0118 inch. Dit werd door de arbitragecommissie gezien als een fundamentele schending van de contractuele termen en de overeenkomst werd met betrekking tot deze goederen dan ook ontbonden. Ook de expliciete vermelding van de fabricagedatum zal relevant worden geacht zoals blijkt uit de “automobile 46” zaak van 21 december 2004 voor de arbitrage-instantie van de Russische federale kamer van koophandel. In deze zaak werd een wagen verkocht door een Duitse onderneming aan een Russische onderneming. De arbitrage-instantie oordeelde dat de verkoper de overeenkomst fundamenteel had geschonden omdat deze een wagen had geleverd die gefabriceerd was in 1981, terwijl het contract expliciet vermeldde dat de wagen niet mocht dateren van voor 1988. Om deze reden werd de koper volgens de arbitrage-instantie in aanmerkelijke mate onthouden van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. De koper was dan ook gerechtigd om de koopovereenkomst te laten ontbinden waardoor de koopprijs moest worden terugbetaald bovenop de kosten die hij had gedragen met betrekking tot het vervoer. Dat geldt eveneens voor de expliciet uitgedrukte precisie die een printtoestel moet bezitten zoals blijkt uit de “printing machine 47” zaak van 14 januari 2004 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden printtoestellen verkocht door een onderneming in Hongkong aan een Chinese onderneming. Na de levering van het toestel werd het geïnstalleerd door de technici van de verkoper. Omdat de printer te kampen had met een precisiefout van 0,07 mm liet de koper de overeenkomst ontbinden. In het contract was namelijk opgenomen dat er slechts maximaal sprake zou mogen zijn van een afwijking van 0,03 mm. De verkoper argumenteerde echter dat zo een afwijking normaal was voor printtoestellen die voorzien waren voor normale zakelijke doeleinden. De arbitragecommissie was echter van mening dat dit argument niet sluitend was, omdat als de koper een toestel had willen kopen voor dat doel, hij niet gespecificeerd zou hebben dat hij maximaal een afwijking van slechts 0.03 mm zou tolereren. Om deze reden oordeelde de arbitrage-instantie dat het oogmerk van het contract niet vervuld was en dat de verkoper de overeenkomst op een fundamentele wijze had geschonden. Niet enkel precisering, maar ook de expliciete vermelding in de catalogus van de weerstand die een metalen deksel moet kunnen bieden valt binnen deze categorie. Het hof van beroep te Barcelona
45
cisgw3.law.pace.edu/cases/911030c1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/041221r1.html 47 cisgw3.law.pace.edu/cases/040114c1.html 46
19
geeft dit aan in de “Mettalic covers 48” zaak van 28 april 2004. In deze zaak werden metalen deksels ter afdekking van een rioleringsnetwerk verkocht door een Spaanse onderneming aan een Portugese onderneming. De koper wou de koopovereenkomst laten ontbinden omdat de deksels niet de geadverteerde weerstand bezaten. In de catalogus werd vermeld dat de deksels gegarandeerd een gewicht tot en met 40 ton aankonden. Uit testen uitgevoerd door de verkoper zelf bleek dat de deksels maar aan een weerstand van 25 tot 35 ton konden weerstaan. Ondanks het feit dat de verkoper hiervan dus op de hoogte was, heeft hij de goederen toch geleverd. Het hof oordeelde dat dit een fundamentele contractbreuk uitmaakte omdat de koper in een aanmerkelijke mate onthouden werd van wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Deze kreeg echter maar 50% van de schadevergoeding omdat de koper zelf een vergissing had gemaakt bij de bestelling. Hij had namelijk deksels gekocht die bestemd waren voor voetpaden terwijl ze gebruikt werden voor autowegen. Dit geldt eveneens voor de expliciet overeengekomen productiviteit van een machine zoals geïllustreerd word in de “Giustina International v. Perfect Circle Europe 49” zaak van 29 januari 1998 voor het hof van beroep te Versailles. In deze zaak werden twee hoogtechnologische machines verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Franse onderneming. Het contract vermeldde uitdrukkelijk welke mate van productiviteit de machines moesten bereiken. Dit bleek echter helemaal niet het geval te zijn. Doordat de verkoper er niet in slaagde om de ondermaats presterende machine conform het contract te laten functioneren oordeelde het hof dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Bijgevolg was er sprake van een fundamentele contractbreuk en was de koper gerechtigd de verkoopovereenkomst te laten ontbinden. Als een partij extra voorzichtig wil zijn in een contractuele relatie waar er opeenvolgende leveringen plaatsvinden is het ook aangeraden om telkens expliciet te vermelden wat er fout was met de voorgaande levering zoals dat gedaan werd in de “Sunprojuice DK, Als v. San Sebastian, S.c.A 50” zaak van 20 februari 2007 voor het hof van beroep te Madrid. In deze zaak werd 5000 ton geplette olijfpitten verkocht door een Spaanse onderneming aan een Deense onderneming en dit voor het opwekken van energie. De koper stelde een vordering in tegen de verkoper omdat de olijfpitten een vochtigheidsgraad hadden van meer dan 14%, er nog delen vruchtvlees van de olijf aan de pitten zat en ook omdat niet de volledig overeengekomen hoeveelheid werd geleverd. In artikel 4 van het contract stond namelijk dat “de koopwaar zou bestaan uit schone olijfpitten van een olijfmolen, ongeveer 2-5 millimeter groot. Er zou een scheidingsprocedure worden uitgevoerd om de stukken van pulp en restanten van de olijven te verwijderen. De goederen mogen geen olijfvlees, pulp of andere onzuiverheden bevatten”. Artikel 8 van datzelfde contract stipuleerde dat als de vochtigheid 14% zou overschrijden, de prijs dan proportioneel verminderd zou worden. Bovendien bevatte artikel 13 de bepaling die stelde dat als de overeengekomen kwaliteit niet bereikt werd, de koper het recht had om de overeenkomst te ontbinden. Zowel bij de eerste als de tweede levering liep het verkeerd, waardoor de koper genoodzaakt was een substituerende levering te laten plaatsvinden. Het hof stelde dat gezien de nauwkeurige bepalingen in het contract, de verkoper op basis van artikel 8 CISG 48
cisgw3.law.pace.edu/cases/040428s4.html cisgw3.law.pace.edu/cases/980129f1.html 50 cisgw3.law.pace.edu/cases/070220s4.html 49
20
onmogelijk kon beweren dat de specifieke kwaliteit niet van elementair belang was voor de koper. Bovendien werden deze elementen expliciet benadrukt door de koper bij de fout gelopen eerste twee leveringen. Om deze reden gaf het hof gevolg aan alle vorderingen van de koper. Ook het feit dat de machine op zich niet gebrekkig is, zal de ontbinding van de koopovereenkomst niet in de weg staan, als blijkt dat dit goed alsnog een schending uitmaakt van een contractuele bepaling. Dit principe wordt geïllustreerd in de “Film coating machine 51” zaak van 15 september 1997 voor de rechtbank te Heilbronn (Duitsland). In deze zaak werd een machine voor het bewerken van keukenmeubilair verkocht door een Duitse onderneming aan een Italiaanse onderneming. Nadat de verkoper ontdekte dat de machine niet voldeed aan de beloofde eigenschappen liet hij de verkoopovereenkomst ontbinden. Het was niet zozeer dat de machine defect was, maar dat ze specifiek gekocht werd om efficiënter te werken dan de machines die reeds in zijn bezit waren. Om deze reden was de koper in een aanmerkelijke mate onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. De machine kon namelijk wel gebruikt worden om simultaan 3 lagen aan te brengen, maar dat kon de huidige apparatuur van de koper al. Deze machine werd gekocht om efficiënter te kunnen werken door simultaan 4 lagen op het keukenmeubilair aan te brengen. De ontbinding van de koopovereenkomst werd dan ook bevestigd door de rechtbank. De zuivere contractuele vermelding van de goederen, volstaat daarentegen niet steeds om te kunnen besluiten tot een fundamentele tekortkoming. Het is steeds aangeraden om zo getailleerd mogelijk te werk te gaan bij het omschrijven van de goederen. Dit ondervond een Duitse onderneming in de “Apple juice concentrate 52” zaak van 12 maart 2001 voor het hof van beroep te Stuttgart. In deze zaak werd 100.000 kg appelsapconcentraat verkocht door een Oostenrijkse onderneming aan een Duitse onderneming. Na een grondige test uitgevoerd door een derde bleek dat er glucosesiroop was toegevoegd aan het appelsapconcentraat. Op het moment dat de koper hiervan op de hoogte werd gebracht waren er al meer dan 501.000 tetra packs van 0.75 liter door zijn afnemer geproduceerd waardoor het concentraat reeds was vermengd met andere producten. Om deze reden vroeg de koper dan ook de ontbinding van de koopovereenkomst en een aanzienlijke schadevergoeding. Ondanks het feit dat de geleverde goederen gemixt werden met glucosesiroop en het eindresultaat niet meer kon worden beschreven als appelsapconcentraat, was het hof niet van oordeel dat het hier een fundamentele contractbreuk betrof. De koper was namelijk niet in aanmerkelijke mate onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, aangezien hij uiteindelijk nog is staat was om het concentraat alsnog te verwerken door het opschrift “appelsap dat mogelijk toegevoegde suikers bevat” toe te voegen aan de beschrijving. Deze zienswijze werd bevestigd door het Hof van Cassatie te Zwitserland in de “Packaging machine 53” zaak van 26 september 2008. Hier werd een verpakkingsmachine verkocht door een Zwitserse onderneming aan een Spaanse onderneming voor de prijs van bijna €1.5 miljoen. Nadat de installatie werd uitgevoerd door de verkoper ontstond er een discussie over de prestaties van de machine. De machine haalde de door de verkoper beloofde productie van 180 flacons per minuut niet, zelfs niet met de aanpassingen die deze had aangebracht om de productie op te drijven. Om
51
cisgw3.law.pace.edu/cases/970915g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/010312g1.html 53 www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=1460&step=FullText 52
21
deze reden en ook omwille van het feit dat de machine heel gevoelig was voor defecten, wat bleek uit de herhaalde nood aan herstellingen door de verkoper, oordeelde de rechtbank dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Het Hof bevestigde dan ook de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg 54 en het hof van beroep 55.
3) IMPLICIETE VERKLARING (ART. 8 (2)(3) CISG) Hoewel deze minder zekerheid zullen geven zullen ook impliciete verklaringen, waaruit een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid in dezelfde omstandigheden hetzelfde zou hebben begrepen, gebruikt kunnen worden om aan te geven wat er al dan niet van essentieel belang was voor de partijen. Dat kan bijvoorbeeld afgeleid worden uit uitgewisselde faxberichten zoals in de “Rynpoort Trading v. Meneba Meel 56” zaak van 23 april 2003 voor het hof van beroep van Den Haag. In deze zaak werd tarwebloem verkocht door een Nederlandse onderneming aan een Mozambiquaanse onderneming. Het hof leidde af uit de door de koper verzonden faxberichten dat de kwaliteit van de tarwebloem van essentieel belang is. Het hof kwam ook tot het besluit dat de verklaringen van de verkoper hieromtrent gezien zouden kunnen worden als een garantie met betrekking tot de voortreffelijke kwaliteit, wat op zijn minst zou moeten inhouden dat de goederen zouden voldoen aan de internationale standaarden. De goederen werden echter door de douane in Mozambique onderschept omdat zij kaliumbromaat bevatten. Dit poeder dat gebruikt werd om de kwaliteit van het tarwemeel langer te kunnen handhaven, werd verboden door Nederland in 1986 en door de Europese Unie in 1990. Het zou namelijk kankerverwekkend zijn en de DNA structuur kunnen beschadigen. Om deze reden liet de koper de koopovereenkomst ontbinden. Het hof besloot, in tegenstelling tot de rechtbank in eerste aanleg, dat het hier wel een geval van fundamentele contractbreuk betrof. Het was namelijk niet enkel een schending van de contractvoorwaarden maar ook van het principe van de goede trouw, dat in casu inhield dat de verkoper de verplichting zou hebben gehad, om in overeenstemming met de Europese regelgeving, kaliumbromaat-vrij tarwemeel te leveren. De “children play structure 57” zaak van 19 april 2007 voor de rechtbank te Lugano (Zwitserland) toont aan dat ook uit de bestemming van de goederen impliciete vereisten kunnen worden afgeleid. In deze zaak werd een speeltuig voor kinderen verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Zwitserse onderneming. Na slechts 6 dagen verklaarde de koper de koopovereenkomst ontbonden. Hij beweerde namelijk dat het speeltuig niet enkel non-conform de overeenkomst was, maar dat ook het beloofde veiligheidscertificaat niet bezorgd was. Zo waren er bijvoorbeeld schroeven die te ver uitstaken. De verkoper beweerde op zijn beurt dat de fout bij de koper lag omdat deze het speeltuig verkeerd geïnstalleerd zou hebben. De rechtbank kwam echter, op basis van een expertise, tot de conclusie dat er een fundamentele tekortkoming was zowel wat betreft de conformiteit van de goederen, de handleiding die onjuiste informatie bevatte, als wat betreft het veiligheidsaspect. De rechtbank besloot eveneens dat er sprake was van een stilzwijgende overeenkomst dat de goederen 54
cisgw3.law.pace.edu/cases/061108s1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/080926s1.html 56 cisgw3.law.pace.edu/cases/030423n1.html 57 cisgw3.law.pace.edu/cases/070419s1.html 55
22
moesten voldoen aan de wettelijke en technische veiligheidsvoorschriften omdat het speeltuig gekocht was voor commercieel en publiek gebruik. Deze redenering kwam er omdat de koper geen aansprakelijkheidsverzekering kon bekomen als aan deze voorwaarde niet voldaan zou zijn. Zowel de Zwitserse als de Europese veiligheidsvoorschriften werden parallel van toepassing geacht. Om deze reden was de koper gerechtigd om de koopovereenkomst overeenkomstig artikel 49 (1) (2) CISG te laten ontbinden, aangevuld met een schadevergoeding (art. 74 CISG). Ook bij tweedehands goederen zal er belang worden gehecht aan de impliciete vereisten die voortvloeien uit het contract. De “CNC machine 58” zaak van 21 februari 2005 voor het hof van beroep te Valais (Zwitserland) toont dit duidelijk aan. In deze zaak werd een computergestuurde machine verkocht door een Duitse onderneming aan een Zwitserse onderneming. Op het moment dat de koper de machine in ontvangst nam merkte hij op dat een grote groep onderdelen reeds volledig verroest waren. Door deze defecten kon de machine niet correct functioneren. De koper liet de overeenkomst dan ook ontbinden. Het hof oordeelde het hier ging om een geval van fundamentele contractbreuk omdat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, aangezien in het contract was opgenomen dat de machine zich in een “zo goed als nieuwe staat” zou bevinden. Daaruit kan impliciet worden afgeleid dat de machine niet in deze mate mocht zijn aangetast door roest. De ontbinding werd dan ook bevestigd door het hof waarbij dit eveneens een schadevergoeding toekende.
4) TER BESCHIKKING STELLEN VAN EEN MONSTER Een andere manier om duidelijk te maken wat de specifieke karakteristieken van een goed moeten zijn kan bestaan uit het voorzien van een monster. Als de uiteindelijk geleverde goederen afwijken van dit monster zal er vaak geoordeeld worden dat er sprake is van een fundamentele contractbreuk. Dit ondervond een Amerikaanse onderneming in de “Delchi Carrier v. Rotorex 59” zaak van 6 december 1995 voor de federal appellate court van de Verenigde Staten van Amerika. In deze zaak werden 10.800 compressoren voor airconditioners verkocht door een Amerikaanse onderneming aan een Italiaanse onderneming. Gezien de grote hoeveelheid, was overeengekomen dat de compressoren in drie opeenvolgende fasen zouden geleverd worden. De eerste levering verliep zonder problemen. Op het moment dat de tweede levering onderweg was naar Italië ontdekte de koper dat de goederen van de eerste levering non-conform waren en liet hij de koopovereenkomst ontbinden. Het Hof nam het standpunt van de koper over aangezien de geleverde compressoren niet van dezelfde kwaliteit waren als het monster dat de verkoper had laten zien. De non-conforme geleverde goederen kwamen bovendien niet overeen met de contractueel bedongen koelingscapaciteit en het energieverbruik. Dit gaf volgens het hof aanleiding tot een fundamentele contractbreuk aangezien deze twee eigenschappen doorslaggevende determinanten van compressoren voor airconditioners zijn. De koper werd dus in aanmerkelijke mate onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten.
58 59
cisgw3.law.pace.edu/cases/050221s1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/951206u1.html 23
Niet enkel een monster van het te verwerven goed komt in aanmerking, maar ook een monster van de te verwerken grondstof leidt tot dezelfde conclusie. Dit wordt duidelijk in de “machinery 60” zaak van 13 december 2001 voor de rechtbank van Busto Arsizio (Italië). In deze zaak werd een machine die plastiek zakken recycleert verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Ecuadoriaanse onderneming. Deze machine kon de zakken van de koper echter niet verwerken. De rechtbank baseerde zich op artikel 35 CISG, dat bepaalt dat de kwaliteit en de omschrijving van de goederen moeten voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen, om te besluiten dat er hier sprake was van een fundamentele contractbreuk. De rechtbank kwam tot dit besluit omdat er door de koper werd aangetoond dat hij tijdens de onderhandelingen een monster van het te verwerken materiaal had overgemaakt aan de verkoper en er daarbij uitdrukkelijk op had gewezen dat de machine die geleverd zou worden deze materialen zou moeten kunnen verwerken. Hij deed dit omdat de voordien aangeschafte machines van andere Europese fabrikanten niet in staat waren om dit te verwezenlijken. De verkoper had de koper verzekerd dat, gezien de hoge kwaliteit van de machine in kwestie, dit geen probleem zou opleveren. Uit dit feitenrelaas en op grond van artikel 8 CISG kon de rechtbank dan ook niet anders dan afleiden dat de specifieke verwachte prestatie van de machine deel was gaan uitmaken van de contractuele relatie.
5) VOORZIEN VAN EEN GARANTIECLAUSULE Ook het opnemen van een garantie in de koopovereenkomst benadrukt het essentiële belang van de correcte werking van een goed, waardoor een gebrek sneller zal worden gezien als een fundamentele contractbreuk. Deze regel wordt geïllustreerd in de “polyester spinning machine 61” zaak van 18 september 2006 die voorkwam voor de Chinees arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd een spinmachine verkocht door een Zwitserse onderneming aan een Chinese onderneming. Overeenkomstig het contract werd deze spinmachine geïnstalleerd door de technici van de verkoper. Al snel bleek echter dat deze niet voldeed aan de technische voorwaarden en parameters die opgenomen waren in de koopovereenkomst. De machine raakte meerdere malen defect omwille van verschillende redenen, ondanks het feit dat er in artikel 18 van het contract een kwaliteitswaarborg was opgenomen. Deze stipuleerde dat de machine gedurende 12 maanden zou functioneren zoals beschreven in datzelfde contract, op voorwaarde dat de koper de machine goed onderhield. De verkoper gaf toe dat er tekortkomingen waren in een aantal onderdelen alsook in het ontwerp van de machine. De arbitragecommissie kwam dan ook tot de conclusie dat de verkoper niet had voldaan aan zijn plicht om de machine te assembleren en voor gebruik klaar te maken met de nodige zorg. Bovendien slaagde hij er niet in om de problemen die de kop op staken in een redelijke termijn te verhelpen. Deze feiten zorgden voor een aanzienlijk verlies voor de koper omdat deze op zijn beurt extra tijd, arbeid en geld moest investeren om de machine operationeel te krijgen. Om deze redenen oordeelde het hof dat de verkoper de verkoopovereenkomst op een fundamentele manier had geschonden zodat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. De koopovereenkomst zou dan ook ontbonden worden met een bijkomende schadevergoeding voor de koper.
60 61
cisgw3.law.pace.edu/cases/011213i3.html cisgw3.law.pace.edu/cases/060918c1.html 24
Het niet-naleven van een garantie die stelt dat de goederen niet genetisch gemanipuleerd werden leidt tot dezelfde conclusie in de “soyprotein products 62” zaak van 22 augustus 2003 voor de het hof van beroep te Basel-Stadt (Zwitserland). In deze zaak werden soya producten verkocht door een Belgische onderneming aan een Zwitserse onderneming. De koper liet de koopovereenkomst ontbinden omdat de soya producten genetisch gemanipuleerde organismen (GMO’s) bevatten. Dit was volgens het hof een fundamentele contractbreuk omdat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, aangezien dit rechtstreeks inging tegen een contractueel bedongen garantie in hoofde van de verkoper. De koper was dan ook gerechtigd de koopovereenkomst te laten ontbinden en kreeg een schadevergoeding toegekend. Ook het afhankelijk stellen van de garantie van de installeren van het materiaal kan tot een wezenlijke tekortkoming leiden als de niet gerealiseerd wordt. Dit blijkt uit de “Technical equipment 63” zaak van 15 oktober 2009 voor een Russische arbitragecommissie. In deze zaak werd technisch materiaal verkocht door een Oostenrijkse onderneming aan een Russische onderneming. Het niet slagen van de verkoper om het materiaal te assembleren gaf aanleiding tot een fundamentele contractbeuk overeenkomstig artikel 25 CISG. De koper kon namelijk geen beroep doen op een andere partij om het materiaal alsnog te installeren omdat de contractuele garantie enkel zou gelden als de verkoper zelf de assemblage verrichtte. Dit was wel degelijk van groot belang voor de koper omdat de verkoper binnen de garantieperiode garant stond voor de kwaliteit van het materiaal. Hij was namelijk verplicht om alle tekortkomingen te herstellen en zelfs onderdelen zonder bijkomende kost te vervangen. Omdat de verkoper niet aan zijn, contractueel overeengekomen verplichtingen voldeed was de koper gerechtigd om de overeenkomst te laten ontbinden.
6) NIET-NAKOMING VAN GEMAAKTE AFSPRAKEN Ook de niet-nakoming van gemaakte afspraken omtrent de wijze waarop de goederen vervoerd zullen worden geven aanleiding tot een fundamentele contrabreuk in de “maize” zaak van 24 januari 2006 voor een Russisch hof van beroep. In deze zaak werd maïs verkocht door een Amerikaanse verkoper aan een Russische koper. Het hof oordeelde dat er hier sprake was van een fundamentele tekortkoming omdat de goederen geleverd waren op basis van een FAS (Free along side) methode en niet op de overeengekomen CIF (Cost Insurance freight) methode. Bovendien was de geleverde maïs van inferieure kwaliteit en was er slechts sprake van een gedeeltelijke levering. Om deze redenen was de koper gerechtigd om de koopovereenkomst te laten ontbinden. Ook afwijken van de wijze waarop de goederen dienen geïnspecteerd te worden kan aanleiding geven tot een fundamentele contractbreuk zoals blijkt uit de “mung bean 64” zaak van 22 maart 2001 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden taugébonen verkocht door een Chinese onderneming aan een Zwitserse onderneming. De overeenkomst bepaalde dat de betaling zou geschieden via een kredietbrief en dat de goederen zouden worden geïnspecteerd door een inspectiebureau van het land van de verkoper. De verkoper leverde de goederen in de laadhaven, 62
cisgw3.law.pace.edu/cases/030822s1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/091015r1.html 64 cisgw3.law.pace.edu/cases/010322c1.html 63
25
waarop de koper de datum liet voorbijgaan waarin deze een schip moest charteren dat de goederen zou vervoeren. Een week later stuurde hij dan een brief naar de verkoper waarin hij stelde dat hij de goederen zou laten inspecteren door de SGS (Société Générale de Surveillance) omdat er vastgesteld is dat sommige bonen verkleurd waren. De verkoper antwoordde dat dit onaanvaardbaar was omdat dit niet overeengekomen was. De SGS kwam tot de conclusie dat sommige van de goederen nonconform waren zodat de koper weigerde om een schip te sturen. Om de schade te beperken voorzag de verkoper in een dekkingskoop waarna hij een arbitrageprocedure opstartte. De arbitragecommissie was van oordeel dat de inspectie door de SGS niet contractueel overeengekomen was en dat de verkoper zijn contractuele verplichtingen op een correcte manier had vervuld door de goederen te laten inspecteren door een inspectiebureau van zijn land dat vastgesteld had dat de goederen wel degelijk conform de overeenkomst waren. Om deze reden was de arbitragecommissie van oordeel dat de koper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk in de zin van artikel 25 CISG. Ten slotte kan gesteld worden dat de nieuw gemaakte afspraken voorrang krijgen als deze afwijken van de standaardclausules. Dat blijkt uit de “steel coil 65” zaak van 31 december 1999 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden staalrollen verkocht door een Chinese onderneming aan een Zwitserse onderneming. Een clausule van het standaardcontract dat door de verkoper gehanteerd werd, werd door de partijen in onderlinge overeenstemming aangepast om een nieuwe vorm van betalen te faciliteren. Door een slordigheid werd de standaardclausule evenwel slechts gedeeltelijk verwijderd. Om deze reden heeft de koper er niet voor geopteerd om een kredietbrief uit te geven zoals partijen afwijkend van het standaardcontract waren overeengekomen. Op deze grond liet de verkoper de overeenkomst ontbinden en startte een arbitrageprocedure om het geleden verlies te recupereren. De arbitragecommissie oordeelde dat wanneer partijen een standaardcontract gebruiken maar een afwijkende overeenkomst bereiken omtrent een specifiek gegeven, deze individueel onderhandelde bepaling voorrang zal krijgen op de originele standaardclausules. De arbitragecommissie stelde ook dat aangezien uit de originele clausule geen sluitende regeling meer kon worden afgeleid, omdat er een deel van was verwijderd, de standaardclausule volledig geacht werd te zijn vervangen door de nieuwe clausule die de partijen waren overeengekomen. De arbitragecommissie erkende het essentiële belang van de uitgifte van een kredietbrief en kwam dan ook tot het besluit dat de koper, door het niet uitgeven hiervan, zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. De koper was dan ook gehouden om het geleden verlies door de afgesprongen verkoop aan de verkoper te compenseren, inclusief alle bijkomende kosten die deze hiervoor had gemaakt.
65
cisgw3.law.pace.edu/cases/991231c1.html 26
B) RECHTEN VAN DE KOPER 1) NIET-LEVERING (ART. 49 CISG) Niet-levering is veruit de minst controversiële situatie. Het is moeilijk te argumenteren dat de overeenkomst niet fundamenteel geschonden zou zijn als de verkoper omwille van een objectieve of subjectieve reden zijn hoofdverbintenis, namelijk het leveren van de goederen, niet uitvoert. Een voorbeeld hiervan is de “Rabbit skin 66” zaak dat voorkwam voor de Chinees arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak sloot een Spaanse onderneming een koopovereenkomst met een Chinese onderneming voor de verkoop van 160.000 bevroren konijnenvachten. De koper verkocht de goederen op zijn beurt door aan een andere Chinese onderneming. De goederen werden echter niet geleverd ondanks het feit dat de koper aan al zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Deze argumenteerde dan ook dat hij in aanmerkelijke mate onthouden werd wat hij uit de overeenkomst mocht verwachten, namelijk om de goederen met winst te kunnen doorverkopen. Aangezien de verkoper de beweringen van de koper niet weerlegde werd deze niet enkel veroordeeld tot het terugbetalen van het reeds betaalde voorschot, maar ook tot het vergoeden van de gederfde winst. Niet enkel de levering van gestolen goederen 67 wordt gezien als een geval van niet levering die aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk uitmaakt maar ook het doorverkopen van de goederen aan een andere partij voordat zij geleverd worden aan de in het contract vermelde koper 68 wordt gezien als een wezenlijke tekortkoming. Ook het leveren van goederen aan een verkeerde onderneming en de weigering om deze fout te herstellen leidde in de “Steinbock-Bjonustan EHF v. NV Duma 69 ” zaak van 4 juni 2004 voor de rechtbank van koophandel te Kortrijk tot een fundamentele contractbreuk. In deze zaak werd voor 280.000 oude Belgische franken een heftruk verkocht door een Belgische onderneming aan een onderneming uit IJsland. Na levering constateerde de koper dat de geleverde heftruk niet conform was met de koopovereenkomst. Na verder onderzoek bleek dat er een vergissing was gebeurd bij de verzending en dat de heftruk die bestemd was voor de koper was verzonden naar een Franse onderneming en vice versa. De koper deed een aanbod aan de verkoper om de verkeerde heftruk te kopen wat deze aanvaardde. De verkoper beloofde daarbij dat de juiste heftruk de week daarna alsnog naar de koper zou verzonden worden. Na bijna drie maanden van niet levering liet de koper de overeenkomst ontbinden. Het hof oordeelde dat omwille van de lange termijn van niet-levering de verkoper een fundamentele tekortkoming had begaan waardoor de koper het recht had om de overeenkomst op basis van artikel 49 (1)(a) CISG te laten ontbinden. Een opzettelijke en definitieve weigering 70 om de goederen te leveren leidt in de meeste gevallen tot een fundamentele contractbreuk, behalve als de verkoper een recht heeft om de levering te weigeren. De verkoper kan bijvoorbeeld een retentierecht uitoefenen als hij de betaling als 66
cisgw3.law.pace.edu/cases/061200c2.html www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/711.htm 68 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/152.htm 69 cisgw3.law.pace.edu/cases/040604b1.html 70 cisgw3.law.pace.edu/cases/990212c2.html 67
27
voorwaarde stelt voor de afgifte van de goederen of documenten (art. 58, 1, tweede zin CISG). Deze reden moet uiteraard wel gegrond zijn, wat niet het geval was in de De “Calzados Magnanni v. Shoes General International 71” zaak van 21 oktober 1999 voor het hof van beroep te Grenoble (Frankrijk). In deze zaak werden 8.651 paar schoenen van het merk “Pierre Cardin” besteld door een Spaanse onderneming bij een Franse onderneming. De verkoper beweerde echter dat hij nooit een bestelling had aanvaard waardoor deze niet gehouden was om de goederen te leveren. Hierdoor had de koper geen andere keus dan om binnen een korte tijdspanne beroep te doen op andere leveranciers waardoor hij niet al zijn bestellingen kan verwezenlijken. De koper stapte dan ook naar de rechtbank omwille van de geleden verliezen en zijn aangetaste imago. De verkoper baseerde zich echter op artikel 18 CISG om het bestaan van de overeenkomst zelf te ontkennen. Dit artikel bepaaldt namelijk dat stilzwijgen of niet reageren niet kan gezien worden als een aanvaarding. Hiermee ging het hof echter niet akkoord omdat uit de gewoonte tussen beide partijen bleek dat de verkoper altijd was ingegaan op de bestellingen van de Spaanse onderneming zonder deze expliciet te aanvaarden. Bovendien was de verkoper op de hoogte dat de koper zich ging proberen te vestigen op de schoenenmarkt en had hij reeds monsters gefabriceerd voor deze onderneming, waardoor het hof meent dat de verkoper zich vragen had moeten stellen bij het uitblijven van een bestelling. Om deze redenen besluit het hof dat het weigeren, zonder enige geldige reden, van het leveren van goederen door valselijk te beweren dat er nooit een bestelling heeft plaatsgevonden een fundamentele contractbreuk uitmaakt in de zin van artikel 25 CISG. Als de verkoper met succes een situatie van overmacht kan bewijzen zal de niet-levering geen fundamentele contractbreuk uitmaken. Dit was echter niet het geval in de “Timber 72” zaak voor een Servische arbitragecommissie. Hier verkocht een Roemeense onderneming 10.000 kubieke meter Canadees populierenhout aan een Servische onderneming. De levering vond echter niet plaats ondanks het feit dat de koper een voorschot had betaald. Ter verdedig hiervan riep de verkoper een overmachtsituatie in. Er waren namelijk problemen met het aangebrachte watermerk. De arbitragecommissie wees dit echter af door te stellen dat deze situatie niet prima facie voldeed aan de voorwaarden van art. 79 CISG en kwam aldus tot het besluit dat de niet-levering had geleid tot een fundamentele contractbreuk. De verkoper werd dan ook veroordeeld tot het terugbetalen van het voorschot en een bijkomende schadevergoeding. Subjectieve redenen vallen hier, tot ongenoegen van een Sloveense onderneming in de “Ostroznik Savo v. La Faraona soc. coop. a.r.l. 73” zaak van 11 januari 2005 voor de rechtbank te Padua (Italië), eveneens niet onder. In deze zaak werden konijnen verkocht door een Sloveense onderneming aan een Italiaanse onderneming. Omdat de koper ontevreden was over de kwaliteit van de goederen kocht hij het resterende aantal op tegen een verminderde prijs. Hij stelde vervolgens voor dat de verkoper zou overstappen naar een genetisch superieur type van konijn, de zogenaamde Grimaud. Deze slaagde er echter niet in om deze te bemachtigen zodat de koper de koopovereenkomst liet ontbinden omwille van niet-levering. De rechtbank gaf de koper gelijk omdat de reden waarom hij er niet in slaagde om dit nieuw soort konijn te bemachtigen volledig aan de verkoper te wijten was. De kweker wou de nieuwe konijnen namelijk niet leveren omdat de verkoper er voor gekozen had om 71
cisgw3.law.pace.edu/cases/991021f1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/071001sb.html 73 cisgw3.law.pace.edu/cases/050111i3.html 72
28
zijn onderneming niet te laten reinigen, waardoor hij er niet in slaagde om een bevredigend niveau van sanitaire reiniging te bereiken. Het hof besliste om deze reden dat er sprake was van een fundamentele contractbreuk en dat de koper m.a.w. gerechtigd was om de koopovereenkomst te laten ontbinden. Het voorstel om het contract te wijzigen kan op zich niet beschouwd worden als een fundamentele contractbreuk, behalve als het niet-aanvaarden van deze nieuwe voorwaarden 74 gepaard gaat met de dreiging (die vervolgens effectief uitgevoerd wordt) om niet meer te zullen leveren 75. Het leveren van de goederen op een andere plaats dan overeengekomen leidt principieel niet tot een fundamentele contractbreuk, behalve als de omstandigheden anders verantwoorden. Dit was onder andere de conclusie van een Servische arbitragecommissie in de “Siemens Telephone Booths case” 76. Het ging in deze zaak over de verkoop van 86 telefooncellen van een Hongaarse onderneming aan een Servische onderneming. De goederen werden echter niet geleverd in Szeged (gelegen in het zuiden van Hongarije), zoals overeengekomen in het contract, maar in Subotica (gelegen in het noorden van Servië). Uit getuigenverklaringen bleek echter dat de koper op de hoogte was van deze levering. Deze heeft echter niet tijdig geprotesteerd waardoor de arbitragecommissie van oordeel was dat hij de levering aanvaard had, met als gevolg dat de vordering van de verkoper tot betaling van de goederen gegrond werden verklaard en er helemaal geen sprake was van een fundamentele contactbreuk in hoofde van de verkoper. Rechtsmisbruik zal keer op keer leiden tot een fundamentele contractbreuk. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een partij wilt inspelen op de schommeling van prijzen zoals in de “steel products 77” zaak van september 2004 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden stalen goederen verkocht door een Zwitserse onderneming aan een Chinese onderneming. De verkoper leverde deze goederen niet, en schond daarbij het principe van de goede trouw zoals opgenomen in artikel 7 CISG, omdat deze naar alle waarschijnlijkheid wou besparen op verzendkosten en een hogere prijs wou verkrijgen voor de goederen in kwestie. De prijzen van dit soort goederen schommelen namelijk enorm op de internationale markt. Op grond hiervan oordeelde de arbitragecommissie dat de verkoper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. Net zoals rechtsmisbruik zal het inroepen van drogredenen om niet te moeten voldoen aan een contractuele verplichting steeds gezien worden als een fundamentele contractbreuk. Dit gegeven wordt geïllustreerd in de “steel bar 78” zaak van 4 februari 2002 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden stalen staven verkocht door een Singaporese onderneming aan een Chinese onderneming. Volgens de overeenkomst ging het grootste deel van de betaling geschieden via een kredietbrief en slechts een klein deel via een overschrijving naar een bankrekening van de verkoper. Met het uitgeven van de kredietbrief verliep alles vlot in tegenstelling tot de overschrijving die om diverse redenen door de koper werd uitgesteld. De verkoper maande de koper aan om de kredietbrief aan te passen, om zijn geldigheid niet te laten vervallen, maar deze weigerde dit 74
www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=394&step=FullText www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1646.pdf 76 cisgw3.law.pace.edu/cases/080128sb.html 77 cisgw3.law.pace.edu/cases/040900c1.html 78 cisgw3.law.pace.edu/cases/020204c2.html 75
29
uiteindelijk omdat hij de levering wilde uitstellen. Nadien wou de koper het staal laten vervangen door walsdraad en weigerde de stalen staven te aanvaarden omdat er geen importvergunning was verkregen. Hierdoor was de verkoper genoodzaakt om te voorzien in een dekkingskoop. Vervolgens startte deze een procedure op bij de arbitragecommissie waarin hij stelde dat de koper weigerde te betalen en de goederen in ontvangst te nemen terwijl de koper een tegeneis formuleerde die inhield dat de verkoper te traag was bij het boeken van een schip om de goederen te vervoeren. De arbitragecommissie was van oordeel dat de koper ongeldige redenen had gebruikt om de overeenkomst unilateraal te beëindigen zodat hij zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. Het was namelijk door het gedrag van de koper dat de verkoper er niet in geslaagd was om de goederen te leveren. Deze had het recht om de levering op te schorten zolang de koper niet had voldaan aan zijn betalingsverplichting. Bovendien viel de termijn waarin de verkoper een schip had kunnen boeken binnen de redelijke termijn, het was de koper zelf die niet tijdig kennis had gegeven van het feit dat hij geen importvergunning had verkregen.
2) LATE AFLEVERING (ART. 49 CISG) De verkoper heeft de verplichting om de goederen te leveren op de datum of binnen de termijn overeengekomen in het contract. Als er niets geregeld is moet hij de levering uitvoeren in een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst (art. 33 CISG). Als de levering na het verstrijken van de bedongen of redelijke termijn nog altijd mogelijk is en de verkoper niet weigert de levering definitief uit te voeren, hebben we niet te maken met een geval van niet-levering zoals hierboven beschreven, maar met een geval van te late levering. Het te laat leveren van goederen door de verkoper wordt principieel niet gezien als een fundamentele contractbreuk 79, behalve als de levering zolang uitblijft dat een redelijke termijn is overschreden (bv. meer dan 2 maanden later 80). Dit omwille van een aantal verschillende voor de hand liggende redenen. Allereerst mag niet vergeten worden dat het in de context van het CISG altijd gaat over internationale transacties, waarbij vertragingen vrij frequent voorkomen omwille van de grote afstanden die steeds moeten worden overbrugd 81. Ten tweede is het zo dat het economisch nefast zou zijn om de drempel tot ontbinding van de koopovereenkomsten te laag te leggen 82, waardoor bijvoorbeeld goederen die reeds onderweg waren maar nog niet zijn aangekomen, terug gestuurd moeten worden omwille van de ontbinding van de koopovereenkomst. 79
www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=207&step=FullText, www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/216.htm, www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/385.htm, cisgw3.law.pace.edu/cases/060404u1.html 80 www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=62&step=FullText 81 P. HUBER en M. ALASTAIR, The CISG: a new textbook for students and practitioners, München, Sellier, 2007, 408 p. 82 I. Schenzer, The buyer’s right to avoid the contract in case of non-conforming goods or documents, 2005, www.cisg.law.pace.edu. 30
Ten derde zal de koper in de meeste gevallen door een te late levering niet zulke schade ondervinden waardoor hij in aanzienlijke mate wordt onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. De situatie van te late levering is dan ook vaak beter te corrigeren door het toekennen van een schadevergoeding op basis van art. 74 CISG. Ten slotte is er ook een tekstargument. Het zou namelijk strijdig zijn met het vooropgestelde onderscheid tussen art. 49(1)(a) en art. 49(1)(b), want als elke late levering zou leiden tot fundamentele contractbreuk zou de regeling van art. 49(1)(b), waarin voorzien wordt in de mogelijkheid tot het voorzien in een aanvullende termijn, overbodig zijn. Er is wel sprake van een fundamentele contractbreuk als de partijen hebben laten blijken dat het tijdig leveren van de goederen een essentieel onderdeel was van de koopovereenkomst 83. Of m.a.w. als de koper bij voorkeur de levering niet ontvangt, dan ze te laat te ontvangen. Dit geldt natuurlijk wel enkel op voorwaarde dat de verkoper hiervan op de hoogte was bij het sluiten van de koopovereenkomst 84. Dit belang dat de partijen hechten aan de tijdige levering kan afgeleid worden uit de bewoordingen van het contract zelf 85. Het opnemen van zinsdelen zoals bijvoorbeeld “ten laatste 86” of “zo vlug mogelijk 87” zullen tot deze interpretatie bijdragen. Alsook het opnemen van een CIF (Cost, Insurance, freight) 88 beding. Maar zelfs bij deze vermeldingen is het de voorzichtige contractpartij aangeraden om steeds een bijkomende nadruk te leggen op het belang van een tijdige levering, zodat het aan de andere partij een stuk moeilijker wordt gemaakt om zich te beroepen op de voorzienbaarheids voorwaarde van art. 25 CISG 89. In de meeste gevallen zal de rechter evenwel de achterliggende beweegredenen van de partijen moeten achterhalen aan de hand van de feitelijke omstandigheden (art. 8(2),(3)) om te kunnen besluiten tot een fundamentele contractbreuk. Dit was het geval in de “Diversitel Communications Inc. v. Glacier Bay Inc. 90” zaak van 6 oktober 2003 voor het Hof van Cassatie te Ontario (Canada). In deze zaak werd isolatie voor een vacuümpaneel verkocht door een Amerikaanse onderneming aan een Canadese onderneming. De koper eiste dat de leveringen moesten overeenkomen met een reeds bestaand contract dat hij had afgesloten met het Canadese Ministerie van Defensie (DND). Om deze reden werd in de koopovereenkomst een specifiek schema uitgewerkt. De verkoper slaagde er niet in om de goederen op tijd te leveren omwille van problemen met zijn eigen leverancier, waarop de koper de koopovereenkomst liet ontbinden en de vooruitbetaalde sommen terug eiste. Het hof
83
cisgw3.law.pace.edu/cases/040421g3.html#ca J. FELEMEGAS, An international approach to the interpretation of the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (1980) as uniform sales law, Cambridge, Cambridge University Press, 2007, 528 p. 85 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/17.htm 86 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1430.pdf 87 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/915.pdf 88 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/261.htm 89 L. Graffi, Case Law on the Concept of “Fundamental Breach” in the Vienna Sales Convention, 2003, www.cisg.law.pace.edu. 90 cisgw3.law.pace.edu/cases/031006c4.html 84
31
was van oordeel dat het hier wel degelijk ging om een fundamentele tekortkoming, in de zin van artikel 25 CISG, omdat de partijen de leveringstijden van essentieel belang hadden gemaakt door hun handelingen en onderlinge communicatie. Bij de levering van grondstoffen 91 is een tijdige levering in de meeste gevallen van essentieel belang, door het constant schommelen van de marktprijzen. Het CISG mag uiteraard geen middelen aan de partijen verschaffen om een oneigenlijk gebruik van haar herstelmechanismen te bevorderen. Deze situatie kan zich voordoen als er gespeculeerd wordt op prijsstijgingen of prijsdalingen. Bij een daling van de prijzen zal de koper het contract namelijk willen laten ontbinden om de goederen elders goedkoper te kunnen aanschaffen, terwijl bij een prijsstijging de verkoper de impuls zal hebben om het contract te laten ontbinden om de goederen aan een andere partij duurder te verkopen. Maar ook de onzekerheid dat de verkoper de goederen op tijd zal kunnen leveren omdat deze zelf niet meer zeker is van zijn leverancier werd in de rechtspraak beschouwd als fundamentele contractbreuk 92. Ook als het door de verkoper geweten is dat de koper de goederen reeds heeft doorverkocht aan een andere partij, waarbij hij aansprakelijk kan worden gesteld bij een te late levering aan zijn eigen afnemer 93 . Ook bij een just-in-time levering 94 , bij goederen die seizoensgebonden 95 zijn (zoals kleren, kerstversiering,…), als de verkoper weet dat hij een strikt leveringsschema moet naleven 96(bijvoorbeeld als een snelle levering benadrukt werd 97) (of als de goederen snel bederfbaar zijn 98) zal de rechter sneller tot het besluit komen dat een te late levering een fundamentele contractbreuk uitmaakt. Ook mag de verkoper de koper niet te lang aan het lijntje houden door steeds weer te beloven dat de levering binnenkort zal plaatsvinden 99. Ten slotte kan er door een opeenstapeling van niet significante contractbreuken in combinatie met andere factoren sneller besloten worden tot een fundamentele contractbreuk 100. Tegenover dat alles staat wel dat in sommige gevallen een late levering van slechts één 101 of twee 102 dagen geen fundamentele contractbreuk zal uitmaken. Terwijl uit de “Medical equipment 103” zaak van 5 juli 2005 voor de kamer van koophandel te Oekraïne blijkt dat een periode van bijna twee weken dan weer wel te lang is. In deze zaak werden voor een som van €195.000 aan medische apparaten verkocht door een Zwitserse onderneming aan een Oekraïense onderneming. De rechtbank oordeelde dat de verkoper de koopovereenkomst op een fundamentele manier had geschonden om een tweetal redenen. De eerste reden was veroorzaakt door het feit dat de verkoper 91
Leisinger, B., Fundamental Breach Considering Non-Conformity of the Goods, 2007, www.cisg.law.pace.edu. www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/261.htm 93 www.osgoode.yorku.ca/cisg/cases/diversitel.htm 94 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/261.htm 95 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/385.htm 96 www.osgoode.yorku.ca/cisg/cases/diversitel.htm 97 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/316.htm 98 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1430.pdf 99 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/261.htm 100 cisgw3.law.pace.edu/cases/050705u5.html 101 www.cisg-online.ch/cisg/urteile/188.htm 102 www.cisg-online.ch/cisg/urteile/134.htm 103 cisgw3.law.pace.edu/cases/050705u5.html 92
32
de wijze van transport unilateraal had laten wijzigen van luchttransport naar zeetransport waardoor de goederen maar liefst 12 dagen te laat zijn aangekomen. De tweede reden hield in dat de verkoper, in strijd met artikel 6.5 van de koopovereenkomst, zowel de verzekeringspolis als het kwaliteitscertificaat niet overhandigd had. Zodat het onmogelijk werd om de goederen te accepteren in de haven van Odessa. Om deze redenen oordeelde de rechtbank dat de koper gerechtigd was om op basis van artikel 49 (1)(a) van het CISG de koopovereenkomst te laten ontbinden. Zelfs al is de redelijke termijn in ruime mate overschreden, zal de getroffen partij nog altijd moeten aantonen dat de andere voorwaarden, waaronder bijvoorbeeld het schade-element, vervuld zijn. Hieraan mispakte een Amerikaanse onderneming zich in de “Valero Marketing v. Greeni Oy 104” zaak van 15 juni 2005 voor de Federal district court van New Jersey. In deze zaak werd naphtha (een vorm van petroleum) verkocht door een Finse onderneming aan een Amerikaanse onderneming uit Texas. De goederen werden echter niet enkel te laat geleverd volgens de oorspronkelijk afgesproken leveringstermijn maar eveneens met betrekking tot de nadien herziene leveringstermijn. In deze zaak werd beroep gedaan op het feit de petroleummarkt een volatiele markt is en dat een late levering bij definitie een fundamentele contractbreuk inhoudt. De Finse onderneming leverde echter het bewijs dat de Texaanse onderneming geen schade zou lijden doordat zij de goederen niet op de contractueel overeengekomen datum ontvangen had, omdat zij reeds over een grote hoeveelheid naphtha beschikte waardoor zij deze goederen alleszins voor een aantal weken niet zou nodig hebben. Om deze reden oordeelde de rechtbank dan ook dat de Finse onderneming zich niet schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. Ook de overschrijding van de leveringsdatum is geen contractbreuk in de zin van art. 25 als dit een gangbare praktijk is in een bepaalde sector 105. Bovendien heeft de rechtspraak geoordeeld dat er niet gesproken kan worden van een fundamentele contractbreuk als er geen sprake is van een leveringsdatum en de koper geregeld soortgelijke goederen koopt waardoor de te laat geleverde goederen nadien nog gebruikt kunnen worden 106. In deze laatste situatie kan de koper alsnog de ontbinding van de verkoopsovereenkomst trachten te bekomen door in een aanvullende termijn te voorzien (art 47 (1) en art 49 (1)(b)). Dit is het zogenaamde “Nachfrist” mechanisme. Hierdoor maakt een partij de opgegeven leveringstermijn essentieel zodat het niet-leveren in deze bijkomende termijn een fundamentele contractbreuk uitmaakt 107. Ook de verklaring door de verkoper dat hij niet zal leveren in de voorgestelde termijn levert hetzelfde resultaat op 108. Het moet benadrukt worden dat het Nachtfrist mechanisme zuiver optioneel is 109. De koper kan altijd kiezen om dit mechanisme links te laten liggen en onmiddellijk over te gaan tot het zich beroepen op de fundamentele contractbreuk zoals bepaald in art. 49 (1)(a). In dat geval moet de koper geen
104
cisgw3.law.pace.edu/cases/050615u1.html www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1645.pdf 106 cisgw3.law.pace.edu/cases/970218f5.html 107 H. FLECHTNER en R. BRAND, Drafting contracts under the CISG, New York, Oxford University Press, 2008, 597p. 108 J. LOOKOFSKY en H. BERNSTEIN, Understanding the CISG : a compact guide to the 1980 United Nations Convention on Contracts for International Sale of Goods, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2008, 243 p. 109 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 105
33
bijkomende termijn voorstellen. Natuurlijk zal hij dan wel de, niet steeds eenvoudige, bewijslast dragen om aan te tonen dat het wel degelijk gaat om een wezenlijke tekortkoming. Het is bij een twijfelgeval dan ook steeds aan te raden om te voorzien in een aanvullende termijn. Wel moet worden opgemerkt dat dit Nachtfrist mechanisme enkel van toepassing is op gevallen van te late levering van het geheel of een deel van de goederen (art. 51 CISG). Dit blijkt uit de tekst van het CISG zelf, waar de zinsnede “in geval van niet aflevering” gebruikt wordt. Bovendien werd het Nederlandse voorstel 110, tijdens de voorbereidende werken, om het Nachfrist mechanisme uit te breiden naar andere situaties met een aanzienlijke meerderheid werd afgewezen. In alle andere gevallen zal er dus steeds beroep moeten worden gedaan op de figuur van de fundamentele contractbreuk zoals omschreven in art. 25 CISG. Toch kan het strategisch zijn om in het geval van bijvoorbeeld een gedeeltelijke levering van goederen toch te voorzien in een aanvullende termijn. Deze zal dan wel niet leiden tot een mogelijke ontbinding van de overeenkomst, maar kan toch als argument gebruikt worden om de rechter of arbiter te overtuigen van de onwil van de verkoper en de goeie wil van de koper om alsnog een oplossing te zoeken 111, wat bijvoorbeeld kan spelen in een ruimere strategie bij de procesvoering. Toch bestaan hierop een tweetal uitzonderingen op. De eerste is gebaseerd op de redenering dat als de non-conformiteit van goederen ontdekt wordt voor ze verzonden worden of voor de verkoper ze beschikbaar heeft gesteld en de koper deze goederen dan op voorhand weigert, we te maken hebben met een geval van niet-aflevering 112. Aangezien de verkoper in dit geval geen bijkomende kosten heeft door de ontbinding van de overeenkomst (zie tweede reden, supra) en het voor hem gemakkelijk is de goederen aan een andere partij te verkopen, is er geen reden om de ontbinding van het contract te laten afhangen van een wezenlijke tekortkoming. Als gevolg hiervan is deze situatie voor de koper op te vangen zowel op basis van art. 49 (b) (en dus een aanvullende termijn voorop te stellen) als op basis art. 49 (a). De tweede uitzondering is gebaseerd op een soortgelijke redenering. De aflevering van goederen die niet vergezeld zijn door hun essentiële documenten (vb. documentair krediet), kan ook gezien worden als een geval van niet-aflevering 113 met als gevolg dat het niet leveren van deze documenten een fundamentele tekortkoming uitmaken 114 . Om deze reden kan de koper net zoals in het voorgaande geval zich beroepen op het Nachfrist mechanisme door een aanvullende termijn in te stellen. De duur van deze aanvullende termijn moet redelijk zijn. Het moet de verkoper namelijk in staat stellen om zijn verplichtingen alsnog te vervullen. Deze termijn zal echter steeds afhankelijk zijn van de feitelijke omstandigheden. Een termijn van 20 dagen werd door het ICC (International Chamber of
110
UN Document No. A/CONF.97/19 S. KROLL en L. MISTELIS , UN convention on contracts for the international sale of goods (CISG): commentary, Oxford, Hart, 2011, 1251p. 112 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 113 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 114 cisgw3.law.pace.edu/cases/060200c1.html 111
34
Commerce) als voldoende geacht voor het openen van een kredietbrief 115. Bovendien ligt de bewijslast dat er geleverd werd in de aanvullende termijn bij de verkoper en mag hij geen bijkomende voorwaarden stellen ten opzichte van de oorspronkelijke afspraken 116. Tijdens deze termijn is de in gebreke zijnde verkoper echter beschermd aangezien het de koper niet is toegelaten om de overeenkomst in die periode te ontbinden (art. 47 (2)). Er kan namelijk gesteld worden dat de overeenkomst dan “opgeschort” is tot op het moment dat het duidelijk is of de goederen (en desgevallend de essentiële documenten) al dan niet geleverd zullen worden 117. De koper moet wel opletten dat hij het aanbod van de verkoper om na de redelijke termijn te presteren verwerpt. Zo niet zal de aanvullende termijn verlengd worden tot en met de datum die voorgesteld is door de verkoper 118. De koper kan hier echter wel op anticiperen door te stellen, in zijn verklaring waarin hij een aanvullende termijn aankondigt, dat hij niet meer geïnteresseerd is in de levering van de goederen na deze periode, omdat er in dat geval redelijk kan aangenomen worden dat de koper de nieuw voorgestelde datum sowieso zal verwerpen 119. De ontbinding van de overeenkomst gebeurt echter niet van rechtswege. Dit houdt in dat als de koper de ontbinding van de overeenkomst niet koppelt aan de niet-naleving van de aanvullende termijn, hij nog steeds recht heeft op levering van de goederen en het stellen van een eventuele nieuwe aanvullende periode. Heeft hij zich wel anticiperend opgesteld, dan kan het voorstel om te leveren in een nieuwe aanvullende termijn gezien worden als een aanbod tot het afsluiten van nieuwe overeenkomst (art. 16 CISG). De verklaring zelf moet niet aan formele voorwaarden voldoen. Zolang de formulering maar ondubbelzinnig is, wordt deze als geldig beschouwd. De Belgische zaak “Steinbock-Bjonustan EHF v. NV Duma” 120 is hier een mooi voorbeeld van. In deze zaak volstonden volgens de rechter de woorden “het is genoeg geweest” om te concluderen dat de koper de overeenkomst ontbonden wou zien.
3) LEVERING VAN VERVANGENDE ZAKEN (ART. 46 (2) CISG) De levering van vervangende zaken is een mogelijk herstelmechanisme als de verkoper nonconforme goederen levert. Het gaat hier om een uitvoering in natura wat in feite niet het primaire sanctiemechanisme van het CISG is, dit in tegenstelling tot het Belgisch recht 121. Het dient voor alle duidelijkheid toegelicht te worden dat het hier niet gaat over de situatie waarin de koper de goederen reeds vóór de levering had geweigerd omwille van redenen van non115
cisgw3.law.pace.edu/cases/031849il.html www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1426.pdf 117 Zeller, B., The Remedy of Fundamental Breach and the United Nations Convention on the International Sale of Goods (CISG) – A Principle Lacking Certainty?, 2007, www.cisg.law.pace.edu. 118 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 119 H. FLECHTNER en R. BRAND, Drafting contracts under the CISG, New York, Oxford University Press, 2008, 597p. 120 cisgw3.law.pace.edu/cases/040604b1.html 121 H. BOCKEN en I. BOONE, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht: buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2011, 284 p. 116
35
conformiteit. Dit komt omdat er eerst een levering moet hebben plaatsgevonden vooraleer er uiteraard vervangende zaken kunnen geleverd worden 122. Om diezelfde reden valt ook de situatie waar slechts een gedeelte van de goederen zijn geleverd niet onder het toepassingsgebied van art. 46 (2) CISG, maar onder de regeling omschreven in art. 51 CISG 123. Voor wat betreft het nietgeleverde deel moet er dan beroep gedaan worden op de regeling van art. 46 (1) CISG dat de verkoper verplicht om zijn contractuele plichten na te komen 124. Ten slotte gaat het hier enkel over non-conformiteit in de zin van art. 35 CISG, zodat de goederen waarop rechten of aanspraken van derden rusten (art. 41 en 42 CISG) uit het toepassingsgebied worden uitgesloten. De levering van vervangende zaken moet niet slaan op alle goederen van de desbetreffende levering, ook onderdelen van een machine zoals in de “Hammer mill 125” zaak komen hiervoor in aanmerking. In casu ging het om een hamermolen die steeds weer defect raakte. Na het herhaaldelijk (gratis) leveren van verschillende onderdelen om de machine te herstellen komt de koper tot de vaststelling dat de laatste set vervangingonderdelen niet conform zijn met wat in het contract is overeengekomen. Hij eist dan ook de aflevering van vervangende zaken overeenkomstig art. 46 (2) CISG. Het hof oordeelde dat het hier wel degelijk ging over een fundamentele contractbreuk en verklaarde de eis van de koper dan ook gegrond. Verschillende auteurs stellen dat op dit systeem geen beroep mag gedaan worden door de koper als de levering van vervangende zaken uitzonderlijk zwaar zou zijn voor de verkoper, en dit omwille van het principe van de goede trouw verwoord in art. 7 CISG. Deze interpretatie is echter niet correct 126. Allereerst is er de vergelijking met art. 46 (3) CISG, waarin het herstel afhankelijk wordt gemaakt van het al dan niet redelijke karakter van dat verzoek. Deze uitdrukking van het goede trouw principe wordt echter niet verwoord in art. 46 (2). Ten tweede is het beroep op art. 28 CISG dat de uitvoering in natura afhankelijk stelt van het recht van het forum, dat naar alle waarschijnlijkheid een principe van goede trouw bevat, evenmin geldig. Het zo ruim interpreteren van de conventie zou echter in strijd zijn met haar internationale karakter 127. De opstellers van het CISG gingen er dan ook van uit dat de belangen van de verkoper voldoende beschermd zouden zijn door de vereiste van de wezenlijke tekortkoming. Deze stelling werd bevestigd in de “Shoe Leather Case” 128 van 11 mei 2007 door het hoogste gerechtshof in Polen. In deze zaak werd leer verkocht door een Poolse verkoper aan een Duitse koper om er schoenen mee te maken voor het Duitse leger. De goederen waren echter niet-conform. Het hof oordeelde dat dit op zich niet genoeg was om de levering van vervangende zaken af te dwingen overeenkomstig art. 46 122
R. Koch, The Concept of Fundamental Breach of Contract under the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (CISG), 1999, www.cisg.law.pace.edu. 123 H. El-Saghir, Guide to article 25, Comparison with Principles of European Contract Law (PECL), 2000, www.cisg.law.pace.edu. 124 J. LOOKOFSKY en H. BERNSTEIN, Understanding the CISG : a compact guide to the 1980 United Nations Convention on Contracts for International Sale of Goods, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2008, 243 p. 125 cisgw3.law.pace.edu/cases/070500c1.html 126 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 127 H. El-Saghir, Guide to article 25, Comparison with Principles of European Contract Law (PECL), 2000, www.cisg.law.pace.edu. 128 cisgw3.law.pace.edu/cases/070511p1.html 36
(2) CISG. De mate van non conformiteit moet volgens het hof nagegaan worden om vast te stellen dat deze al dan niet een fundamentele contractbreuk uitmaakt. Dit betekent dat als er in dit geval geen sprake was van een wezenlijke tekortkoming, de Duitse koper zijn situatie enkel kon remediëren door herstel (in natura of bij equivalent) te vragen (art. 46 (3) CISG), een schadevergoeding (art. 74 CSIG) of een prijsvermindering (art. 50 CISG). Er is geen sprake van een fundamentele tekortkoming als de goederen nog verkoopbaar aan zijn klanten ondanks hun non-conformiteit. De verkoper zal dus de goederen kunnen doorverkopen en het verschil in prijs bekomen door het vorderen van een schadevergoeding. Dit in tegenstelling tot een verkoper die slechts handelt in goederen van een zekere kwaliteit waarbij de verkoop van goederen van een inferieure kwaliteit zou leiden tot een imagoverlies 129. Een verkoper kan dan ook nooit gehouden zijn tot het verkopen van goederen die hij normaliter niet verkoopt 130. Dit wordt geïllustreerd door de “GSM modules 131” zaak van 30 augustus 2007 voor de rechtbank in Zug (Zwitserland). In deze zaak verkocht een Franse onderneming 5000 GSM modules aan een Zwitserse onderneming. De rechtbank stelde dat vooraleer er in deze situatie gesproken kan worden van een fundamentele tekortkoming, de getroffen partij meer moet doen dan enkel aantonen dat de gebreken niet hersteld kunnen worden. Ontbinding van de overeenkomst kan enkel verantwoord worden als elk ander gebruik van de goederen, dat kadert in de normale activiteiten van de onderneming in kwestie, kennelijk onredelijk zou zijn. Dit was in casu niet zo omdat de modules die van mindere kwaliteit waren omdat zij echo’s produceerden en hun geluidsvolume niet kon worden aangepast, gebruikt konden worden in goedkopere producten waar deze kenmerken niet gebrekkig werden geacht. De rechtbank verklaarde de eis van de koper dan ook ongegrond en deze moest bijgevolg de volledige prijs betalen. Ook indien de goederen nog hersteld kunnen worden is er geen sprake van een fundamentele contractbreuk 132, zolang dit uiteraard geen onredelijke vertraging of onredelijk ongerief voor de koper met zich meebrengt (art. 48 (1) CISG). Dit principe geldt echter niet als de datum van de levering een essentieel onderdeel is in de overeenkomst of als de vertrouwensband tussen de contractpartijen zodanig geschonden is, door het niet-nakomen van de overeenkomst, dat de verdere samenwerking in het gedrang wordt gebracht 133. Verder bepaalt art. 46 (2) CISG dat de koper binnen een redelijke termijn moet te kennen geven dat hij een aflevering van vervangende zaken eist. Deze redelijke termijn vereiste moet voldoen aan de criteria van artikel 39 CISG en moet beoordeeld worden in het licht van de feitelijke
129
I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 130 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 131 cisgw3.law.pace.edu/cases/070830s1.html 132 J. HONNOLD, Uniform law for international sales under the 1980 United Nations convention, Alphen aan den Rijn, Kluwer Law International, 2009, 713 p. 133 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/135.htm 37
omstandigheden 134. Een voorbeeld van een dergelijke concrete situatie is die waarbij er rekening wordt gehouden met een mislukte herstelpoging of met het feit dat de koper zich niet kan beroepen op art. 39 CISG omdat de non-conformiteit betrekking heeft op feiten die hij kende of waarvan hij niet onkundig kon zijn (art. 40 CISG). De verklaring moet ondubbelzinnig inhouden dat de koper een aflevering van vervangende goederen wil. De bewijslast van het op tijd verzenden van deze verklaring ligt bij de koper 135 . Indien een mededeling door de koper wordt gedaan in overeenstemming met het CISG, ontneemt een vertraging of vergissing bij het overbrengen van de mededeling of het niet aankomen hiervan hem niet het recht zich op de mededeling te beroepen (art. 27 CISG). Zolang de verkoper deze redelijke termijn niet heeft overschreden heeft hij de keuze tussen herstel van de non-conforme goederen of het leveren van vervangende goederen. Er moet uiteraard steeds rekening worden gehouden met de figuur van rechtsmisbruik bij het maken van deze keuze. Op het moment dat de koper een aflevering van vervangende goederen eist, ontstaat er in zijn hoofde ook de plicht om de non-conforme goederen terug te geven. Als hij hier niet toe in staat is kan hij dit recht niet afdwingen, behalve indien de onmogelijkheid om de zaken in dezelfde staat terug te geven als waarin de koper deze heeft ontvangen, niet is te wijten aan zijn handelingen of nalatigheid 136. Dit geldt eveneens indien de zaken of een gedeelte daarvan zijn verloren gegaan of in waarde zijn verminderd als gevolg van de in artikel 38 voorgeschreven keuring, alsook indien de koper de zaken of een gedeelte daarvan in de normale uitoefening van zijn bedrijf heeft verkocht of in overeenstemming met een normale wijze van gebruiken heeft verbruikt of verwerkt, alvorens hij ontdekte of had behoren te ontdekken dat deze niet beantwoordden aan de overeenkomst (art. 82 CISG). Wel mag er niet vergeten worden dat er steeds sprake moet zijn van een fundamentele tekortkoming vooraleer men beroep kan doen op artikel 46 CISG. Dit bleek in de “souvenir coins 137” zaak van 2000 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC uiteindelijk niet het geval bleek te zijn. In deze zaak werden munten verkocht door een Hongkongse onderneming aan een Chinese onderneming. Na de levering klaagden klanten van de koper dat de munten niet overeenkwamen met deze die beschreven waren in de certificaten en dat ze bovendien twijfelden over de authenticiteit ervan. De arbitragecommissie kwam tot de conclusie dat de verkoper de overeenkomst wel degelijk had geschonden, maar niet in die mate dat er sprake kon zijn van een fundamentele tekortkoming. Deze redenering was gebaseerd op het feit dat de koper erin geslaagd was om ¾ van de munten alsnog te verkopen waardoor hij niet in aanzienlijke mate werd onthouden wat hij uit de overeenkomst mocht verwachten. Door het gebrek aan een wezenlijke tekortkoming was de koper dan ook niet gerechtigd om de aflevering van een nieuwe lading munten te eisen.
134
J. FELEMEGAS, An international approach to the interpretation of the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (1980) as uniform sales law, Cambridge, Cambridge University Press, 2007, 528 p. 135 P. HUBER en M. ALASTAIR, The CISG: a new textbook for students and practitioners, München, Sellier, 2007, 408 p. 136 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 137 cisgw3.law.pace.edu/cases/000000c1.html 38
4) GEDEELTELIJKE LEVERING (ART. 51 CISG) Art. 51 CISG behandelt het geval waar er slechts een gedeelte van de goederen zijn geleverd of waar slechts een gedeelte van de goederen conform de overeenkomst zijn. Dit veronderstelt dat de verkoopsovereenkomst bestaat uit verschillende individuele zaken, die fysisch en economisch onafhankelijk zijn van elkaar 138. Deze twee toepassingsvoorwaarden moeten apart onderzocht worden 139. De voorwaarde dat de goederen fysisch onafhankelijk van elkaar moeten zijn is het eenvoudigst. Hierbij moet men zich de vraag stellen of het mogelijk is om, binnen alle redelijkheid, het nonconforme deel te ontkoppelen. Het is bijvoorbeeld perfect mogelijk om non-conforme banden van een voertuig te halen. Een taart die niet de nodige ingrediënten bevat kan moeilijk terug in de oven worden gestoken. Voor de economische voorwaarde is het criterium of het al dan niet mogelijk is om de waarde te bepalen van het non-conforme of niet geleverde deel. We verwijzen naar de hiervoor geciteerde voorbeelden: het is niet moeilijk om de waarde van de banden te achterhalen, maar het is een stuk moeilijker om de waarde van een taart te bepalen bij de afwezigheid van één enkel ingrediënt 140. De vereiste van de fundamentele contractbreuk vooraleer er beroep kan worden gedaan op artikel 51 CISG wordt verwoord door het Oostenrijkse Hof van Cassatie in de “software 141” zaak van 21 juni 2005. In deze zaak werd een CD-ROM verkocht door een Duitse onderneming aan een Oostenrijkse onderneming. Beide partijen hadden een kaderovereenkomst gesloten die onder meer voorzag dat de koper het recht verwierf om de gekochte software te distribueren in Oostenrijk. Omdat de geleverde CD-ROM niet alle beweerde programma’s bevatte, weigerde de koper om zijn contractuele betalingsplicht na te komen. De verkoper, die deze aantijging in alle toonaarden ontkende, stelde een vordering in om alsnog de koopprijs te ontvangen. Zowel in eerste als tweede aanleg werd de eis van de verkoper verworpen. Het Hof van Cassatie oordeelde dat de koper enkel gerechtigd was om de gehele koopovereenkomst te laten ontbinden in het geval van een gedeeltelijke levering op voorwaarde dat deze een fundamentele contractbreuk uitmaakt overeenkomstig artikel 51 (2) en 25 CISG. Als de gedeeltelijke levering geen fundamentele contractbreuk uitmaak dan is de koper enkel gerechtigd zijn om de betaling te weigeren voor het deel van de goederen dat niet geleverd zijn. Om dit te bepalen moet volgens het hof gekeken worden naar de overeenkomst en naar het belang van
138
www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=35&step=FullText; www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/50.htm; www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/82.htm; www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/235.htm; www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=168&step=FullText; cisgw3.law.pace.edu/cases/970303s4.html#ua; www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1047.pdf 139 S. KROLL en L. MISTELIS , UN convention on contracts for the international sale of goods (CISG): commentary, Oxford, Hart, 2011, 1251p. 140 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 141 cisgw3.law.pace.edu/cases/050621a3.html 39
de niet geleverde goederen. Om deze feitelijke vragen verder te onderzoeken verwees het Hof van Cassatie de zaak terug door naar een lagere rechtbank. De situatie van opeenvolgende leveringen zoals behandeld in art. 73 CISG, valt niet onder dit hoofdstuk. Dit betekent dus dat als een hele levering niet plaatsvindt of als alle goederen daarvan non-conform zijn, dan niet art. 73 CISG maar art. 51 CISG van toepassing is. Art. 51 CISG is dan wel weer van toepassing op één enkele levering als een gedeelte van deze levering niet geleverd wordt of niet-conform is 142. Net zoals bij de levering van vervangende zaken (supra) gaat het hier enkel over non-conformiteit in de zin van art. 35 CISG zodat de goederen waarop rechten of aanspraken van derden rusten (art. 41 en 42 CISG) uit het toepassingsgebied worden uitgesloten. Enkel in het geval dat het non-conforme van een deel van de goederen aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk is de koper gerechtigd om de koopovereenkomst in zijn geheel te ontbinden. Art. 52 (2) CISG voorziet dus m.a.w. in een uitzondering op de regel van art. 51 (1), die bepaalt dat de artikelen 46 tot en met 50 enkel van toepassing zijn op het ontbrekende of nonconforme deel. Daarbij komt nog dat bij een beroep op art. 52 (2) CISG het niet uitmaakt of de goederen fysisch en economisch onafhankelijk zijn van elkaar aangezien bij de ontbinding van het gehele contract zowel de conforme als de niet-conforme onderdelen zullen worden teruggegeven. Een fundamentele contractbreuk zal minder snel aanvaard worden als de koper in staat is om de ontbrekende of non-conforme goederen op een andere plaats te kopen en het financiële verlies dat hij daarbij leed te verhalen op de in gebreke zijnde verkoper op basis van art. 74 CISG. In de “Computer Components Case” 143 volgt de rechter deze logica. Hier werden door een Amerikaanse onderneming 11 computeronderdelen verkocht aan een Duitse onderneming. Nadat slechts 5 onderdelen werden geleverd wou de koper de verkoopsovereenkomst ontbinden overeenkomstig art. 51 (2) CISG. Het Hof overwoog echter dat er slechts sprake was van een fundamentele contractbreuk als het onredelijk zou zijn om van de koper te verwachten dat hij de ontbrekende goederen ergens anders zou kopen en de daarbij komende kosten zou verhalen op de in gebreke zijnde verkoper. Omdat bleek dat de Duitse koper de ontbrekende onderdelen reeds had gekocht, besloot het Hof dat er geen sprake kon zijn van een fundamentele tekortkoming en wees de eis van de koper dan ook af. Het Franse hof van beroep kwam, dezelfde logica volgend, tot een soortgelijk besluit in de “Pressure cooker 144 ” zaak. In deze zaak werden 15.000 snelkookpannen verkocht door een Portugese onderneming aan een Franse onderneming. Sommige van deze snelkookpannen vertoonden echter mankementen. De koper stelde vervolgens een vordering in tot ontbinding van de verkoopovereenkomst en tot het bekomen van een bijkomende schadevergoeding. Dit werd in eerste aanleg ook toegekend. De verkoper ging echter in beroep en argumenteerde dat de ontbinding overeenkomstig art. 51 (1) CISG enkel zou mogen worden toegekend met betrekking tot het non-conforme deel. Het hof van beroep bevestigde echter het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg. Het stelde dat omdat bijna 1/3 van de goederen een gebrek vertoonden er sprake was 142
S. KROLL en L. MISTELIS , UN convention on contracts for the international sale of goods (CISG): commentary, Oxford, Hart, 2011, 1251p. 143 cisgw3.law.pace.edu/cases/920703g1.html 144 www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=984&step=FullText 40
van een fundamentele tekortkoming. Bovendien kan van de koper niet verwacht worden dat hij ging onderzoeken welke snelkookpannen al dan niet gebrekkig waren gezien het grote aantal. Daarom verloor de koper dan ook zijn belang om de verkoopovereenkomst in zijn geheel te behouden. Overmacht kan echter bevrijdend werken, als dit natuurlijk aanvaard wordt door de rechter. De “Macromex Srl. v. Globex International, Inc. case” 145 illustreert dit goed. In deze zaak werd een zekere hoeveelheid stukken kip verkocht door een Amerikaanse onderneming aan een Roemeense onderneming. De verkoper slaagde er slechts in om de helft van de goederen te leveren in de overeengekomen termijn. Een paar dagen na het verstrijken van deze termijn voerde de Roemeense overheid een nieuwe regulering in waardoor kippenvlees moest voorzien worden van een certificaat. De koper stelde voor om de goederen te laten leveren in Georgië, maar de verkoper weigerde dit. Hij steunde zich daarbij op overmacht. Dit werd echter niet aanvaard door de arbiter omdat deze situatie makkelijk te omzeilen was door het voorstel van de koper te volgen (wat dus impliceert dat de Roemeense wet wordt omzeild!). De verkoper werd dan ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding voor het slechts gedeeltelijk leveren van de goederen. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan de interferentie van het Nachfrist mechanisme uit art. 49 (b) en de regeling met betrekking tot de gedeeltelijke levering. De koper kan de koopovereenkomst niet in zijn geheel laten ontbinden omdat de verkoper de ontbrekende goederen niet levert binnen de door de koper opgegeven aanvullende termijn 146. De regeling in art. 49 (b) voorziet in de situatie waar de koper niet zeker is of er sprake is van een fundamentele tekortkoming. Als er een beroep wordt gedaan op art 51. (2) moet er immers steeds een fundamentele contractbreuk worden aangetoond. Het zou namelijk economisch oninteressant zijn om de gehele overeenkomst te laten ontbinden als er bijvoorbeeld 95 van de 100 goederen geleverd zijn. De enige correcte toepassing van art 51. (2) bestaat erin om enkel het Nachfrist mechanisme toe te laten als een aanzienlijk deel van de goederen niet geleverd zijn 147. Bijvoorbeeld als er in tegenstelling tot het vorige voorbeeld maar 5 van de 100 goederen geleverd zijn. Het niet-leveren in de aanvullende termijn die door de koper is toegekend, mag in deze situatie slechts een factor zijn in het vaststellen of er al dan niet sprake is van een fundamentele contractbreuk. Een mooi voorbeeld hiervan is de “Russian goods Case” 148. In dit geval werden goederen verkocht door een Amerikaanse onderneming aan een Russische onderneming. Ondanks het feit dat de koper een voorschot had betaald werd slechts een gedeelte van de goederen geleverd. De koper eiste dan ook op basis van art. 49, 51 en 81 CISG de ontbinding van de koopovereenkomst. De rechtbank stond deze vordering toe omdat een aanzienlijk gedeelte van de goederen niet geleverd werden en omdat de verkoper bovendien niet reageerde op het herhaaldelijk aandringen van de koper om de goederen alsnog te leveren. Daardoor leed de koper een wezenlijk verlies wat aanleiding gaf tot een fundamentele contractbreuk.
145
cisgw3.law.pace.edu/cases/080416u1.html J. HONNOLD, Uniform law for international sales under the 1980 United Nations convention, Alphen aan den Rijn, Kluwer Law International, 2009, 713 p.
146
147
J. HONNOLD, Uniform law for international sales under the 1980 United Nations convention, Alphen aan den Rijn, Kluwer Law International, 2009, 713 p. 148 cisgw3.law.pace.edu/cases/991027r1.html 41
Het spreekt voor zich dat de koper die zich op deze bepaling wilt beroepen zal moeten aantonen dat de voorwaarden om te kunnen besluiten tot een gedeeltelijke levering vervuld zijn.
5) NON-CONFORMITEIT (ART. 51 CISG) Er bestaat geen algemene regel in het CISG die stelt dat elke vorm van non-conformiteit, onafhankelijk van de ernst hiervan, aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk 149. Artikel 25 CISG stelt juist het principe van de partijautonomie voorop. Dit laat de partijen de vrijheid om al dan niet het belang van zekere kenmerken van de goederen meer “gewicht” te geven 150, waardoor zij het welslagen van de koopovereenkomst in zijn geheel afhankelijk maken van deze specifieke eigenschappen. De partijen kunnen dit verwezenlijken door middel van een expliciete verklaring (art. 8(1) CISG) (supra) ofwel bij wijze van verklaringen waaruit een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid in dezelfde omstandigheden hetzelfde zou hebben begrepen hebben (art. 8 (2)(3) CISG) 151 (cfr. supra). Dit principe wordt mooi verwoord door de rechtbank van Kopenhagen in de “Pony 152” zaak van 19 oktober 2007. In deze zaak werd een pony verkocht door een Belgische onderneming aan een Zweedse onderneming. Volgens het contract moest de pony volledig gezond zijn aangezien de koper de pony wou gebruiken in competities waardoor hij in waarde zou stijgen, om hem vervolgens te kunnen verkopen. Enige tijd na de levering bleek echter dat de pony kreupel was geworden waardoor de koper de overeenkomst wou laten ontbinden. Tijdens het proces werd een gerechtsdeskundige aangesteld die vaststelde dat de gezondheidsachteruitgang te wijten was aan een traumatische ervaring die gezien de mate van schade enkele maanden voor de verkoop zou hebben plaatsgevonden. Om deze reden oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een fundamentele tekortkoming in hoofde van de verkoper omdat deze niet voldaan had aan zijn verplichting om een goed te leveren dat vrij is van gebreken (art. 35 CISG) en dat aldus niet conform de overeenkomst was. Niet elk gebrek maakt een fundamentele contractbreuk uit. Dit wordt geïllustreerd door de volgende twee zaken. De eerste casus betreft de “Café inventory 153” zaak van 25 januari 2008 voor het hof van beroep te Hamburg. In deze zaak werd door een Nederlandse verkoper een inventaris voor een café en een machine voor het produceren van roomijs verkocht aan een Spaanse koper die deze zou gebruiken in een café in Palma de Mallorca. De koper beweerde echter dat het materiaal defect was en eiste zowel de ontbinding van de verkoopovereenkomst als een schadevergoeding zoals overeengekomen in het contract. Het hof kwam echter niet tot het besluit dat het ging over een geval van fundamentele contractbreuk omdat het materiaal tot op een zekere graad wel correct werkte. Om deze reden en omdat de koper geen gedeeltelijke ontbinding had gevraagd (zie supra)
149
I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 150 cisgw3.law.pace.edu/cases/960403g1.html 151 cisgw3.law.pace.edu/cases/071113s1.html 152 cisgw3.law.pace.edu/cases/071019d1.html 153 cisgw3.law.pace.edu/cases/080125g1.html 42
wees het hof de vordering van de koper af. Zij kende echter wel de schadevergoeding toe omdat het contract vermelde dat elke tekortkoming aanleiding zou geven tot een schadevergoeding. De tweede uitspraak kwam uit België, namelijk van de rechtbank van koophandel te Hasselt in de “Drukkerij Baillien en Maris NV v. Hunterskil Howard BV 154” zaak van 14 september 2005. In deze zaak werden gedrukte media verkocht door een Belgische onderneming aan een Nederlandse onderneming. De koper overhandigde een voorbeelddocument aan de verkoper en bestelde geprinte media in conformiteit met dit model. De rechtbank oordeelde dat de conformiteit met de nodige redelijkheid moet beoordeeld worden. Kleine kleurverschillen en enkele kleine lijntjes geven geen aanleiding tot een fundamentele contractbreuk. De ontbinding van de koopovereenkomst door de koper was dus niet rechtsgeldig en werd dan ook teniet gedaan. Het blijft steeds van essentieel belang om in een procedure de gebreken van de goederen zo gedetailleerd mogelijk te gaan beschrijven zoals uit de “Shoes 155” zaak van 18 januari 1994 voor het hof van beroep te Frankfurt blijkt. In deze zaak werden schoenen verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Duitse onderneming. De koper liet de koopovereenkomst ontbinden omdat de goederen niet conform de contractuele bepalingen zouden zijn. Omdat de koper echter niet duidelijk maakte of het ging om een lagere kwaliteit van de goederen of om een totale onmogelijkheid om de goederen nog te verkopen oordeelde het hof dat er hier geen sprake was van een fundamentele tekortkoming. In het eerste geval zou het theoretisch mogelijk geweest zijn om een vermindering van de prijs te eisen of een overeenkomstige schadevergoeding. Het is enkel in het tweede geval dat de koopovereenkomst zou kunnen worden ontbonden. De koper was er dan ook toe gehouden om de aankoopprijs te betalen, inclusief een interest van 10%. Met betrekking tot de non-conformiteit van de goederen is het ook het moment waarop deze zich manifesteerden van belang. Er zal steeds moeten worden gekeken naar het moment waarop het risico van de goederen, en dus ook de gevolgen van eventueel ontstane gebreken, wordt overgedragen van de verkoper op de koper. Deze problematiek kwam aan bod in de “Xinsheng Trade Company v. Shougang Nihong Metallurgic Products 156” zaak van 27 november 2002 voor de High People’s Court in Ningxia Hui (China). In deze zaak werd 240 ton korund (een mineraal) verkocht door een Chinese onderneming aan een Japanse onderneming. De koper wijzigde echter zo vaak de data waarop de goederen zouden moeten worden geladen dat de eerste 120 ton slechts 3 maanden later verscheept werd en de laatste 120 ton helemaal niet verscheept werd. Om deze reden werd het tweede deel van de goederen een hele tijd opgeslagen in de haven. Uiteindelijk kwamen de partijen tot een nieuwe overeenkomst wat betreft de laatste 120 ton. De rechtbank beschouwde dit als een aanpassing van het vorige contract. Bij de uitvoering van deze overeenkomst bleek dat de goederen aangetast waren door water en wind. Geen van beide partijen slaagde erin om de oorzaak van de aantasting te bewijzen waardoor de rechtbank ging bepalen op welk moment het risico van de goederen was overgedragen. Omdat er sprake was van FOB (free on board) met betrekking tot de prijs was de rechtbank van oordeel dat het risico pas overging van de verkoper op de koper op het moment dat de goederen op het schip zelf werden geladen. Bovendien blijkt uit het feit dat de
154
cisgw3.law.pace.edu/cases/050914b1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/940118g1.html 156 cisgw3.law.pace.edu/cases/021127c1.html 155
43
partijen de bestaande overeenkomst hadden aangepast dat het de taak was van de verkoper om ervoor te zorgen dat de goederen op een correcte manier bewaard werden. Om deze redenen droeg de verkoper het risico van de goederen. Deze kon dan ook geen beroep doen op het principe van de fundamentele contractbreuk in het Weens Koopverdrag.
5.1) DE IMPACT VAN DE MOGELIJKHEID TOT HERSTELLING OP DE NONCONFORMITEIT Het is het hof van beroep te Arnhem dat dit principe in de “Arens Sondermaschinen GmbH v. Smit Draad / Draad Nijmegent B.V. 157” zaak van 7 oktober 2008 het duidelijkst omschrijft. Het hof stelde de principiële regel voorop die bepaalt dat om tot het besluit te kunnen komen dat er sprake is van een fundamentele contractbreuk, het relevant is of het al dan niet mogelijk is om binnen een redelijke termijn de contractbreuk te herstellen. De verkoper mag immers zelfs na de voor aflevering bepaalde datum op eigen kosten een eventuele tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen herstellen, op voorwaarde dat hij dit kan doen zonder onredelijke vertraging en zonder onredelijk ongerief voor de koper te veroorzaken of deze in het ongewisse te laten over de vergoeding door de verkoper van door de koper reeds gemaakte kosten (art. 48 (1) CISG). Deze redenering werd reeds 6 jaar eerder toegepast in de “platform 158” zaak van 11 november 2002 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden platformen (verhogingen) voor toestellen die lucht zuiverden, door een Singaporese onderneming verkocht aan een Chinese onderneming. De arbitragecommissie kwam tot de conclusie dat de goederen non-conform waren omwille van twee redenen: allereerst was het zo dat de afmetingen van de toestellen niet correct waren wat voor ongemak zorgde voor de werknemers en ten tweede hadden zij een negatief effect op de zuiverheid van de werkomgeving. De verkoper gaf deze tekortkomingen ook toe. De arbitragecommissie was echter van oordeel dat de eis van de koper om alle goederen te laten vervangen disproportioneel was ten opzicht van de kost die dit met zich zou meebrengen. De oude goederen zouden dan weer geëxporteerd moeten worden en de substituerende goederen zouden op hun beurt geïmporteerd moeten worden met de daaraan verbonden belangrijke extra aan- en uitvoerrechten en transportkosten. Gezien de aard van de gebreken was het volgens de arbitragecommissie aangewezen dat de verkoper de goederen zou herstellen. Deze laatste zou de koper dan evenwel moeten compenseren met een prijsvermindering van 20%. Alsook in de “Inflatable triumphal arch case 159” zaak van 5 november 2002 voor de rechtbank van koophandel te Aargau (Zwitserland). In deze zaak werden er 3 opblaasbare triomfbogen waarop reclame diende aangebracht te worden verkocht door een Zwitserse onderneming aan een Duitse onderneming. Op de eerste dag van het motorsportevenement stortte 1 van de drie bogen in elkaar waardoor het management om veiligheidsredenen ook de overige 2 liet neerhalen. Twee weken later lieten ze de koopovereenkomst ontbinden. Alhoewel de koper zich op een correcte manier had beroepen op de non-conformiteit van de goederen overeenkomstig artikel 35 CISG, was hij volgens de rechtbank toch niet gerechtigd om de overeenkomst te laten beëindigen omdat er geen sprake 157
cisgw3.law.pace.edu/cases/081007n1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/021111c1.html 159 cisgw3.law.pace.edu/cases/021105s1.html 158
44
was van een fundamentele contractbreuk. De bogen konden namelijk hersteld worden zonder dat dit onredelijk ongemak of onredelijke onkosten met zich mee zou brengen waardoor de bogen alsnog gebruik hadden kunnen worden voor de volgende evenementen. Uit de “microwave defrosting Lines 160 ” zaak van 23 februari 2006 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC blijkt dat de oplossingen voor de non-conformiteit niet enkel kunnen komen uit de hoek van de verkoper. In deze zaak werd ontdooiingsmateriaal verkocht door een Franse onderneming aan een Chinese onderneming voor een prijs van €460.000. Na het in gebruik nemen van het materiaal bleek dat de verwachte kwaliteit, overeenkomstig het contract, niet gehaald werd. De koper stapte dan ook naar de arbitragecommissie. Deze erkende wel dat de verwachtingen die uit het contract voortvloeiden niet vervuld waren, maar dit leidde niet tot een fundamentele contractbreuk. De commissie kwam tot dit besluit omdat de koper er wel degelijk in geslaagd was om het materieaal te gebruiken, zelf al gaf dit een ondermaats resultaat. De tekortkomingen konden echter opgelost worden door de homogeniteit van de ontdooide goederen te verbeteren. Het doel van de overeenkomst was dan wel niet volledig voldaan, maar ook niet voldoende geschonden om te kunnen besluiten dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. De commissie wees bijgevolg de eis van de koper af. Uit welke hoek de oplossing ook komt, ze moet altijd realiseerbaar zijn binnen een redelijke termijn. Als dat niet het geval is, zoals in de “frozen vegetable 161” zaak van 29 november 2005 voor rechtbank te München, zal er dan ook sprake zijn van een fundamentele contractbreuk. In deze zaak werden bevroren stukken paprika’s verkocht door een Spaanse onderneming aan een Duitse onderneming. Na levering bleek dat ongeveer 36% van de paprikastukken gebroken waren en dat het merendeel aan elkaar gevroren was waardoor het niet meer mogelijk was om de stukken te scheiden. Dit werd bevestigd door een onafhankelijke getuige. Om deze reden beweerde de koper dat de goederen niet in overeenstemming waren met artikel 35 CISG en dat er gezien de omvang van de problemen sprake was van een fundamentele tekortkoming. De rechtbank oordeelde dat het gebrek als ernstig diende beschouwd te worden omdat dit niet gecorrigeerd zou kunnen worden binnen een redelijke termijn en met een redelijke inspanning zodat de koper de goederen nog zou kunnen gebruiken, op de wijze bepaald in het contract. Meer dan 1/3 van de goederen vertoonden namelijk tekortkomingen, waardoor dit deel niet meer verwerkt zou kunnen worden door de klant van de koper. Het verschil in kwaliteit van de goederen met de kwaliteit die overeengekomen was, was volgens de rechtbank dan ook van fundamentele aard. Om deze reden was de koper gerechtigd om de koopovereenkomst op basis van artikel 49 CISG te laten ontbinden. Om dezelfde reden werd de verkoper in het ongelijk gesteld door de Russische federale kamer van koophandel in de “manufacturing production line 162” zaak van 25 juni 2004. In deze zaak werd een industriële productielijn verkocht door een Oekraïense onderneming aan een Russische onderneming. De verkoper slaagde er niet in om de productielijn operationeel te maken binnen de 6 maanden zoals bepaald in paragraaf 7.1 van de koopovereenkomst, omwille van gebreken in het
160
cisgw3.law.pace.edu/cases/060223c1.html#ii cisgw3.law.pace.edu/cases/051129g1.html 162 cisgw3.law.pace.edu/cases/051018r1.html 161
45
geleverde materiaal en de productietechnologie zelf. Volgens een deskundige zou het niet enkel nog minstens een half tot anderhalf jaar duren voordat de productielijn volledig gebruiksklaar zou zijn, maar zouden daarvoor ook aanzienlijke sommen extra geld nodig zijn. De rechter oordeelde dan ook dat er hier sprake was van een fundamentele contractbreuk in de zin van artikel 25 CISG en dat de koper om deze reden het recht had om de koopovereenkomst op grond van artikel 49 (1)(a) CISG te laten ontbinden. In tegenstelling tot de vorige gevallen was het in de onderstaande gevallen niet mogelijk om de gebreken te herstellen. Het eerste geval betrof de “dust ventilator 163” zaak van 21 juni 2006 voor de rechtbank van Landsberg (Duistland). In deze zaak verkocht een Oostenrijkse onderneming in 1998 een kartonnen doos versnipperaar met bijhorende stofventilator aan een Duitse onderneming voor de prijs van €1.700. De ventilator was echter gebrekkig en moest verschillende keren hersteld worden door de verkoper. De ontevreden koper wou de koopovereenkomst dan ook laten ontbinden. De rechtbank kwam naar aanleiding van de verschillende getuigenverklaringen die stelden dat de verkoper er maar niet in slaagde om de gebreken te herstellen, tot het besluit dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Bovendien slaagde de verkoper er niet in om te bewijzen dat de enige reden waarom de ventilator niet goed werkte zou liggen aan het feit dat de koper de instructies van de verkoper niet juist opvolgde. De rechtbank verklaarde de vordering van de koper om deze redenen dan ook gegrond en ontbond de koopovereenkomst. Soms is het probleem ook gewoon onoplosbaar zoals in de “varnish and paint machine 164” zaak van 18 oktober 2005 voor de Russische federale kamer van koophandel. In deze zaak werd een machine verkocht door een Duitse onderneming aan een Cypriotische onderneming. Twee maanden na de levering ontstonden er, op meer dan 10 verschillende momenten, storingen in een bepaald onderdeel van de machine. De verkoper ondernam verschillende pogingen om deze tekortkomingen te herstellen maar slaagde er niet in om deze storingvrij te laten werken. De koper liet de machine vervolgens onderzoeken door een derde die vaststelde dat de defecten te wijten zijn aan het design zelf en dat bijgevolg de defecten van een niet verwijderbaar karakter waren. Om deze reden liet de koper de koopovereenkomst ontbinden. Gezien de hardnekkigheid van de problemen en het onherstelbare karakter ervan oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een fundamentele tekortkoming met betrekking tot de kwaliteit van de goederen. Omdat artikel 35 CISG op een fundamentele wijze geschonden was, was de koper gerechtigd om de koopovereenkomst te laten ontbinden op basis van artikel 49 CISG. De onherstelbaarheid van de goederen kan niet enkel worden afgeleid uit de conditie van de goederen zelf, maar ook uit de gedragingen van de partijen. Zo oordeelde de rechtbank van Forlì (Italië) in de “Mitias v. Solidea S.r.l 165” zaak van 11 december 2008. Een Sloveense koper kocht van een Italiaanse verkoper verschillende soorten schoenen voor de prijs van €7.000. Bij de levering merkte de koper echter op dat een deel van de goederen non-conform waren omdat o.a. de hakken van eenzelfde paar schoenen niet dezelfde lengte hadden. De verkoper gaf dit onmiddellijk toe en
163
cisgw3.law.pace.edu/cases/060621g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/051018r1.html 165 cisgw3.law.pace.edu/cases/081211i3.html 164
46
stelde voor om de non-conforme goederen om te ruilen tegen schoenen van de nieuwe collectie. De koper was hiermee akkoord maar eiste restitutie van de prijs die hij betaalde voor de non-conforme goederen die niet gecompenseerd zou worden door het leveren van de nieuwe schoenen. De verkoper weigerde dit echter door te verwijzen naar het beleid van de onderneming die stelde dat zij geen reeds ontvangen sommen terugbetaalde. De rechtbank leidde uit het gedrag van de verkoper af dat de non-conformiteit niet hersteld kon worden. Hierdoor waren de goederen ongeschikt om te verkopen waardoor de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Om deze redenen ontbond de rechtank dan ook de koopovereenkomst en veroordeelde de verkoper tot teruggave van de aankoopprijs en bovendien de kosten die hij moest dragen voor het opslaan van de schoenen. Niet enkel het niet willen herstellen van de gebreken geeft aanleiding tot een fundamentele contractbreuk omwille van non-conformiteit, maar ook het halverwege stoppen met het herstel zal hiertoe leiden. Dit bleek ontegensprekelijk uit de “Italian textile machine 166” zaak van juni 2006 voor de Chinees arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak verkocht een Italiaanse onderneming textielmachines aan een Chinese onderneming. De arbitragecommissie besloot dat er in dit geval sprake was van een fundamentele contractbreuk omdat de verkoper gestopt was met het geven van technische ondersteuning aan de koper ondanks het feit dat de machine maar niet hersteld raakte. De koper moest dan ook een andere machine kopen om dit probleem op te vangen. Het is dan ook niet vreemd dat de arbitragecommissie tot het besluit is gekomen dat de koper in aanmerkelijke mate werd onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. De koopovereenkomst werd dan ook ontbonden.
5.2) DE IMPACT VAN HET PRINCIPE VAN DE REDELIJKE TERMIJN OP DE NONCONFORMITEIT De doelstelling en de inhoud van het principe van de redelijke termijn worden uitermate treffend geïllustreerd in de “Chicago Prime Packers, Inc. v. Northam Food Trading Co., et al 167” zaak van 21 mei 2004 voor de Federal district court van de Verenigde Staten van Amerika. In deze zaak kocht een Amerikaanse onderneming (de verkoper) 40.500 pond diepgevroren varkensvlees van een andere Amerikaanse onderneming (de leverancier) om deze vervolgens onmiddellijk door te verkopen aan een Canadese onderneming (de koper). De koper die deze goederen in ontvangst nam bij de eerste leverancier bezorgde deze aan een vleesverwerker om deze onmiddellijk te laten verwerken. Slechts negen dagen nadat dit proces was aangevangen merkte de vleesverwerker op dat de goederen van ondermaatse kwaliteit waren en nam daarom contact op met de koper en de USDA (United States Department of Agriculture) om de goederen te laten inspecteren. Nadat een inspecteur van de USDA de goederen had onderzocht besloot hij ze te laten vernietigen omwille van de gebrekkige kwaliteit. De koper weigerde vervolgens om te voldoen aan zijn betalingsverplichting waarop de verkoper een vordering instelde. De rechtbank verwierp het argument van de koper dat hij niet gehouden was tot het betalen van de prijs omdat de goederen reeds bedorven zouden zijn geweest op het moment van het vervoer van de verkoper naar de koper. De koper is er volgens de rechtbank niet in geslaagd
166 167
cisgw3.law.pace.edu/cases/060600c2.html#ii cisgw3.law.pace.edu/cases/040521u1.html 47
om te bewijzen dat de goederen non-conform waren op het moment van de overdracht. Meer nog, zelfs al zouden de goederen bedorven zijn op dat moment, dan nog zou de koper zijn standpunt niet deugdelijk kunnen onderbouwen omdat hij de goederen niet gekeurd had “binnen een, gelet op de omstandigheden zo kort mogelijke termijn” zoals vereist door artikel 38 CISG en omdat hij ook de verkoper hiervan niet in kennis heeft gesteld “binnen een redelijke termijn nadat hij dit heeft ontdekt of had behoren te ontdekken” zoals vereist door artikel 39 CISG. Volgens de rechtbank is het de doelstelling van het CISG met betrekking tot de inspectie van de goederen de situatie te voorkomen waarin achteraf niet meer op een betrouwbare manier kan nagegaan worden of de goederen op het moment van levering al niet non-conform waren of dat dit echter gebeurde na verloop van tijd na de levering. In casu was de rechtbank van mening dat de koper de non-conformiteit veel vroeger had moeten ontdekken, zeker gezien de lage drempel hiervan, die er enkel in bestond om enkele dozen open te maken. Deze inspectie vond echter niet plaats waardoor de non-conformiteit slechts ontdekt werd 9 dagen nadat de verwerking van de goederen begonnen was. Doordat de koper zowel artikel 38 en 39 CISG niet op een correcte manier was nagekomen werden zijn argumenten ongegrond verklaard en kon hij zich niet beroepen op de figuur van de fundamentele contractbreuk met als gevolg dat hij verplicht werd om zijn betalingsverbintenis na te komen. Om van dit mechanisme gebruik te maken moet de getroffen koper uiteraard wel de formele vormvereisten van artikel 39 CISG op een correcte manier naleven, zo niet verliest hij het recht om zich hierop te beroepen. Dit overkwam een Duitse onderneming in de “used automobiles 168” zaak van 17 januari 2008 voor het Hof van Cassatie van Spanje. In deze zaak kocht de Duitse onderneming in kwestie 300 tweedehands wagens van twee Spaanse ondernemingen. De tweedehands wagens moesten in goede staat zijn en mochten niet beschadigd zijn geweest door ongevallen. Een vertegenwoordiger van de koper had de wagens onderzocht vooraleer ze naar Duitsland verscheept werden en vond een aantal defecten waarvan de verkoper beloofde ze te herstellen, maar die dat uiteindelijk niet deed. De koper betaalde maar vond bij de levering bijkomende defecten. De koper vorderde de ontbinding van de verkoopsovereenkomst maar dit werd hem niet toegekend noch door de rechtbank van eerste aanleg, noch door het hof van beroep. Dus stapte hij naar het Spaanse Hof van Cassatie. Ook hier kreeg de koper ongelijk. Het Hof van Cassatie oordeelde namelijk dat er geen sprake was van een fundamentele contractbreuk omdat de defecten veroorzaakt waren door normale slijtage en niet als gevolg van verkeersongevallen. Bovendien had de koper de kans gekregen om de goederen te onderzoeken en de bezwaren die hij daarbij formuleerde impliceerden niet dat hij een formele verklaring van non-conformiteit overeenkomstig art. 39 CISG deed. De koper kan geen voorzienbare kosten opwerpen in een poging om alsnog te ontsnappen aan zijn inspectieverplichting. Dat besliste de rechtbank te Frankfurt in de“used shoes” zaak van 11 april 2005. In deze zaak werden tweedehands schoenen verkocht door een Duitse onderneming aan een Oegandese onderneming. De partijen kwamen overeen dat de schoenen van een zekere kwaliteit moesten zijn (First and second quality level). De goederen werden geleverd in Mombasa, een havenstad in Kenia. Nadat de koper ze had herverzonden naar Kampala (de hoofdstad van Oeganda) kwam hij tot de conclusie dat de goederen non-conform waren. De import van deze schoenen werd namelijk geweigerd door het “Oegandese Nationale Bureau betreffende standaarden” omdat de schoenen van slechte kwaliteit en onhygiënisch waren. Om deze reden liet de koper de 168
www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=1249&step=FullText 48
verkoopsovereenkomst ontbinden. De verkoper wierp echter op dat de kennisgeving van de nonconformiteit overeenkomstig artikel 39 CISG te laat was gegeven. De koper bracht hiertegen in dat de goederen pas onderzocht werden in Kampala, omdat indien dit in Mombasa plaats zou hebben gevonden dit aanleiding zou hebben gegeven tot bijkomende douanekosten en beschadiging van de douaneverzegeling. De verkoper beweerde echter dat hij niet op de hoogte was van de herverzending naar Kampala. De rechtbank volgde hem daarin omdat zij van oordeel was dat het loutere feit dat de onderneming van de koper in Oeganda gevestigd was geen voldoende aanwijzing was dat de goederen zouden worden herverzonden. Bovendien oordeelde zij dat de bijkomende kosten die de koper zou dragen om de goederen in Kenia zelf te onderzoeken geen voldoende overtuigingskracht had omdat het de verplichting is van de koper om rekening te houden met douanekosten bij het afsluiten van een internationale koopovereenkomst onder het Weens Koopverdrag. Hoewel de goederen door de rechtbank effectief non-conform werden bevonden, werd de eis van de koper alsnog afgewezen omdat hij had nagelaten om binnen een redelijke termijn nadat hij dit had ontdekt of had behoren te ontdekken, de verkoper hiervan in kennis te stellen. De term “ontdekken” die gehanteerd wordt in artikel 39 CISG wordt dan weer toegelicht door de rechtbank van Saarbrücken in de “pallets 169” zaak van 1 juni 2004. In deze zaak werden paletten verkocht door een Poolse onderneming aan een Duitse onderneming. Nadat de Duitse douane de goederen had onderzocht informeerde zij de koper in een voorlopig verslag dat de paletten noch afkomstig waren uit Polen noch dat voldoende herstelling werden uitgevoerd aan de goederen opdat Polen als de staat van oorsprong zou kunnen beschouwd worden. Hierna gaf de koper een kennisgeving betreffende deze non-conformiteit aan de verkoper waarop deze schriftelijk volhield dat de goederen afkomstig waren uit Polen. Na besprekingen in aanwezigheid van de Duitse douane waarin deze laatste haar bevindingen had bevestigd, weigerde de koper de goederen te betalen waarop de verkoper een vordering instelde tegen de koper tot het vervullen van zijn betalingsverplichting. De rechtbank baseerde zich op de rapporten van de Duitse douane om vast te stellen dat de paletten inderdaad niet afkomstig waren uit Polen. Deze niet-conformiteit van de goederen maakte een fundamentele contractbreuk uit in hoofde van de verkoper. Deze beweerde echter dat de kennisgeving van non-conformiteit overeenkomstig artikel 39 CISG te laat was gegeven waardoor de koper zich hierop niet meer kon beroepen. Hierop antwoordde de rechtbank dat de oorsprong van de paletten gewoonlijk gemarkeerd werd door de spoorwegmaatschappij en dat hieruit niet kon worden afgeleid waar de paletten oorspronkelijk vandaan komen. Om deze reden kon de koper ten vroegste kennis geven van de non-conformiteit op het moment dat hij hiervan op de hoogte was gebracht door de Duitse douane. De louter verdenking van het feit dat deze paletten niet afkomstig waren uit Polen kan niet gezien worden als het “ontdekken” hiervan zoals omschreven in artikel 39 CISG. Om deze reden was er wel op tijd kennis gegeven van de non-conformiteit en kon de koper zich wel beroepen op de fundamentele tekortkoming om de koopovereenkomst te laten ontbinden en schadevergoeding te vorderen. Ook de verkoper kan, op grond van artikel 40 CISG, het recht om zich te beroepen op de redelijke termijn verliezen. Dit artikel kwam een Franse onderneming duur te staan in de “Shanghai Anlili International Trading Co. Ltd. v. J & P Golden Wings Corp 170” zaak van 25 december 2008 voor de 169 170
cisgw3.law.pace.edu/cases/040601g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/081225c1.html 49
Shanghai First Intermediate People's Court. In augustus 2005 verkocht een Franse onderneming 13.000 flessen Franse en Schotse likeur aan een Chinese onderneming. Niet enkel vond de levering verschillende maanden te laat plaats, bovendien kwam de geleverde likeur niet overeen met deze die vermeld was in het contract. De koper voert aan dat het hier gaat om een fundamentele contractbreuk, wegens schending van art. 35 CISG dat bepaalt dat de verkoper zaken dient te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen en die zijn verpakt op de in de overeenkomst bepaalde vereiste wijze. De verkoper betwist de non-conformiteit niet van de likeuren maar werpt op dat de koper overeenkomstig art. 38 en 39 CISG hiertegen te laat heeft geprotesteerd waardoor het recht van de koper vervallen is. De rechtbank verwerpt deze argumentatie op basis van art. 40 CISG dat bepaalt dat de verkoper zich niet kan beroepen op het bepaalde in de artikelen 38 en 39, indien het niet beantwoorden van de zaken aan de overeenkomst betrekking heeft op feiten die hij kende of waarvan hij niet onkundig had kunnen zijn en die hij niet aan de koper heeft bekend gemaakt, wat volgens de rechtbank in dit geval moeilijk kan ontkend worden door een professionele verkoper. De rechtbank kent de vordering van de koper dan ook toe en ontbindt de verkoopsovereenkomst.
5.2.1) DE CONCRETE INVULLING VAN HET PRINCIPE VAN DE REDELIJKE TERMIJN Wat als een redelijke termijn kan beschouwd worden zal steeds geval per geval moeten worden onderzocht. Er bestaat namelijk geen algemeen aanvaarde termijn waarvan het verstrijken met enige zekerheid aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk. In het ene geval valt een termijn van 3 weken wel binnen de grenzen van een redelijke termijn zoals in de “jeans 171” zaak van 26 november 1999 voor het hof van beroep te Hamburg. In deze zaak werden jeansbroeken verkocht door een Braziliaanse onderneming aan een Duitse onderneming. Nadat de goederen door de koper geïnspecteerd werden merkte deze een aantal problemen op: de hoeveelheid was niet correct, een aantal jeansbroeken waren verkeerd gelabeld en sommige broeken waren aangetast door schimmel. Om deze redenen liet de koper de koopovereenkomst ontbinden en stelde de jeansbroeken ter beschikking van de verkoper. Deze weigerde echter de broeken terug te nemen waarop de koper ze met verlies verkocht aan een derde. De lagere rechtbank stelde de verkoper volledig in het gelijk, maar het hof van beroep nam een heel ander standpunt in. Het was namelijk van mening dat gezien de mate van non-conformiteit er zonder twijfel sprake was van een fundamentele tekortkoming in hoofde van de verkoper waardoor de koper er alle recht toe had om de koopovereenkomst te laten ontbinden op basis van artikel 49 CISG. De verkoper haalde ook nog aan dat de koper de kennisgeving in verband met de ontbinding niet meer binnen een redelijk termijn had gegeven aangezien dit slechts maanden na de levering gebeurt. Uit de feiten bleek echter dat de koper tot begin september 1993 de tijd had om de goederen te inspecteren en dat de kennisgeving volgde op 22 september van datzelfde jaar. De 3 weken vielen volgens het hof van beroep wel binnen een redelijke termijn waardoor het argument van de verkoper verworpen werd. Ook in de “model locomotives 172” zaak van 27 januari 2004 voor de rechtbank te Schaffhausen (Zwitserland) werden 3 weken aanvaarbaar geacht. In deze zaak werden modellocomotieven verkocht door een Duitse onderneming aan een Zwitserse onderneming. Na de levering kwamen er 171 172
cisgw3.law.pace.edu/cases/991126g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/040127s1.html 50
echter ernstige gebreken aan het licht o.a. het vernis en de ramen bleken gebrekkig te zijn. De preambule bevatte een gedetailleerde regeling omtrent de plicht om de goederen te inspecteren en de manier van kennis geven van de non-conformiteit overeenkomstig artikel 38 en 39 CISG. Deze bepalingen spreken van een redelijke termijn om aan de kennisgevingplicht te voldoen. De koper deed dit echter slechts na een periode van drie weken. De rechtbank oordeelde echter dat de kennisgeving nog steeds binnen een redelijke termijn viel aangezien de tijd die nodig is om dit soort goederen te inspecteren aanzienlijk kan oplopen (van 75 tot 150 uur). Omdat de gebreken van een fundamentele aard waren en de kennisgeving correct en tijdig was verlopen en de koper bovendien ook nog had voorzien in enkele aanvullende termijnen waarin de verkoper alsnog aan zijn verplichtingen kon voldoen, kon de koper de koopovereenkomst laten ontbinden op grond van 49 (1)(a) CISG. Vier weken werd dan weer te lang bevonden in de “stainless steel plate 173” zaak van 23 januari 2004 voor het hof van beroep te Düsseldorf. In deze zaak werd 28 ton roestvrije stalen platen verkocht voor 57.053,70 Duitse marken door een Duitse onderneming aan een Nederlandse onderneming waarna deze de goederen op haar beurt doorverkocht aan een onderneming in Turkije. Deze laatste deed echter haar beklag over de kwaliteit van het staal en de incorrecte afmetingen ervan. Zelfs al zouden de klachten gegrond zijn geweest voldeed, de manier waarop ze ter kennis werden gebracht niet aan de vereisten van artikel 39 CISG. Allereerst was het zo dat de kennisgeving zelf niet binnen een redelijke termijn werd gegeven. Er werd namelijk geen geldige reden gegeven waarom de kennisgeving 4 weken op zich heeft laten wachten na de uiterste periode waarin de goederen moesten worden geïnspecteerd. Als de koper de inspectie van de goederen overlaat aan zijn eigen klant moet hij ook de verantwoordelijkheid nemen voor de handelingen van deze onderneming. Ten tweede was het zo dat artikel 39 CISG ook inhoudt dat de kennisgeving de aard van de tekortkoming moet bevatten. De koper liet enkel weten dat er klachten waren van zijn eigen klant zonder te voorzien in verdere details. Deze kennisgeving kon dan ook niet conform artikel 39 CISG worden gezien. Daarbij kwam ook nog het feit dat er geen sprake was van een fundamentele tekortkoming in de zin van artikel 25 CISG omdat de gebreken niet ernstig genoeg waren wat kon worden afgeleid uit het feit dat de Turkse onderneming slechts schadevergoeding vroeg met betrekking tot een klein deel van de goederen, waardoor verondersteld werd dat de andere stalen platen wel degelijk gebruikt werden. Om deze reden was de koper niet gerechtigd om de koopovereenkomst te laten ontbinden op grond van artikel 49 (1)(a) CISG. De lezer van deze zaken zou kunnen besluiten dat het inspecteren van goederen binnen een termijn van 3 weken min of meer een zekerheid inhoudt. Niets is echter minder waar. Nooit mag er vergeten worden om naar de concrete elementen te kijken. Een korte termijn van slechts 8 dagen kan afhankelijk van de omstandigheden genoeg zijn, zoals die bijvoorbeeld blijkt uit de “Christmas tree 174” zaak van 10 november 1999 voor het hof van beroep te Denemarken. In deze zaak werden dennenbomen verkocht door een Deense onderneming aan een Franse onderneming. Een fax die deel uitmaakte van de overeenkomst specificeerde aan welke eisen de dennenbomen moesten voldoen. Na de levering op 2 december gaf de koper kennis aan de verkoper dat de hoogte van de dennenbomen niet conform de overeenkomst was waardoor hij een prijsvermindering eiste. Nadien 173 174
cisgw3.law.pace.edu/cases/040123g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/991110d1.html 51
nam de koper nog tweemaal contact op met de verkoper om zijn beklag te doen over de nonconformiteit waarna hij op 10 december kennis gaf van het feit dat hij de koopovereenkomst liet ontbinden. Het hof oordeelde allereerst dat de fax onderdeel uitmaakte van het contract omdat de verkoper hier niet tegen geprotesteerd had. Vervolgens besloot het hof dat er wel degelijk sprake was van een fundamentele tekortkoming omdat partijen duidelijk waren overeengekomen wat de grootte van de dennenbomen moesten zijn. De koper kon zich hierop echter niet meer beroepen omdat hij niet binnen een redelijke termijn kennis had gegeven van deze wezenlijke tekortkoming. Het hof kwam tot dit besluit omdat het oordeelde dat de eerste tegenwerpelijke kennisgeving pas plaatsvond op 10 december, 8 dagen na de levering. Deze termijn werd niet meer als redelijk beschouwd omdat de betrokken goederen kerstbomen waren en omdat de verkoop van zulke goederen moet plaatsvinden in een zeer korte periode omdat zij hun waarde verliezen na 24 december. De enige zekerheid die er in deze situatie bestaat is dat de koper het recht verliest om zich te beroepen op de non-conformiteit van de goederen, als hij niet uiterlijk binnen een termijn van twee jaar de verkoper hiervan in kennis stelt (art. 39(2) CISG)(cfr. supra). Dat was het geval in de “oven 175” zaak van 27 april 2007 voor de rechtbank van Valais. In deze zaak verkocht een Italiaanse verkoper keukenmateriaal aan een Zwitsers hotel. De vordering met betrekking tot de non-conformiteit werd echter afgewezen omdat de tweejarige periode die voorzien is in art. 39 CISG reeds overschreden was.
5.3) DE INVLOED VAN EUROPESE EN ANDERE NORMEN Europese en nationale normen zullen zonder twijfel een rol spelen bij het beoordelen van de nonconformiteit. Zij bepalen namelijk, naast de overeenkomst, gebruiken, gewoontes,… mee aan welke vereisten de goederen moeten voldoen om confrom te worden bevonden. Welke normen al dan niet relevant zijn, wordt verduidelijkt door het Oostenrijkse Hof van Cassatie in de “Frozen pork liver 176” zaak van 25 januari 2006. In deze zaak werd diepgevroren varkenslever verkocht aan een Servische onderneming door een Oostenrijkse onderneming. Er werden geen contractuele vereisten gesteld omtrent de kwaliteit van de goederen. Hoewel deze voldeden aan de kwaliteitsvoorwaarden van de Europese Unie werden ze gebrekkig bevonden door de Servische douane en werd bijgevolg de import geweigerd. De koper die hierdoor schade leed, stelde een vordering in tegen de verkoper die in eerste aanleg en in beroep werd afgewezen. Het Oostenrijkse Hof van Cassatie bevestigde deze twee uitspraken. Het stelde dat de kwaliteit van de goederen beoordeeld moet worden op basis van de standaarden van het land van de verkoper. Het is aan de koper om rekening te houden met de vereisten die in zijn eigen land gesteld worden. Hij moet deze bijkomende kwaliteitsvereisten dan ook expliciet laten opnemen in het contract overeenkomstig art. 35 CISG. De koper heeft dit in casu niet gedaan waardoor de verplichtingen van de verkoper niet in het gedrang werden gebracht. Als beide landen echter lid zijn van de Europese Unie zal de rechter mogelijks ook rekening kunnen houden met de standaarden in het land van de koper omdat de kans bestaat dat de relevante reglementering reeds geharmoniseerd is door Europese normering. Dat was het geval in de “Metro v. 175 176
cisgw3.law.pace.edu/cases/070427s1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/060125a3.html 52
Bortly Neon” 177 zaak van 9 december 2009 voor de rechtbank van Zwolle. Tussen 2006 en 2008 werden er door Bortly Neon, een Nederlandse onderneming, 3669 neonverlichtingsbakjes verkocht aan Metro, een Duitse onderneming, in het kader van een samenwerkingsovereenkomst. De koper wenst de koopovereenkomst te laten ontbinden omdat de bakjes niet zouden voldoen aan de Europese voorschriften met betrekking tot de kentekens op de bakjes, waardoor de bakjes onterecht voorzien werden van een GS-Keurmerk. Bovendien heeft de verkoper niet meegewerkt aan pogingen tot herstel. De verkoper werpt op dat er geen probleem was met de veiligheidsvoorschriften omdat de bakjes nog, zonder problemen, aan andere Duitse afnemers verkocht waren. Bovendien heeft de koper nog bestellingen geplaatst nadat deze problemen aan het licht gekomen waren en bood hij de bakjes nog altijd aan op zijn website. Dat wijst er volgens Bortly Neon op dat de vermeende gebreken er niet toe hebben geleid dat de bakjes totaal onverkoopbaar zijn. Ondanks deze argumenten oordeelde de rechtbank dat de neonbakjes niet de eigenschappen bezaten die de koper op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Om deze redenen achtte de rechtbank de stelling dat de bakjes non-conform zijn bewezen en gaat de rechtbank voorbij aan het bewijsaanbod van Bortly Neon. De door Bortly Neon gestelde feiten of omstandigheden leiden immers, indien bewezen, niet tot het besluit dat de bakjes wel voldoen aan de Europese norm. Ook kan de regelgeving van het land van de koper relevant worden als dit een invloed heeft op het al dan niet kunnen importeren van de goederen in kwestie. Dit blijkt uit de “PTA powder 178” zaak van 18 april 2008 voor de Chinese arbitrage commissie CIETAC. In mei 2006 werd 300 ton PTA poeder door een Zweedse verkoper verkocht aan een Chinese koper voor een totaal prijs van $ 87.000. Het uiteindelijk geleverde poeder was echter niet conform met het poeder dat overeengekomen was in het contract omdat zowel de kleur als de vochtigheidsgraad niet correct waren. Bovendien werd het non-conforme poeder gecategoriseerd als schroot materiaal waardoor de Chinese douane de import weigerde. Dit was volgens de rechtbank in strijd met art. 35 CISG dat stelt dat de verkoper zaken dient af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen en die zijn verpakt op de in de overeenkomst vereiste wijze. Omdat de goederen zowel niet conform waren met het contract als met de kwaliteitstandaard die vereist werd door de Chinese douane voor de import van PTA poeder, verkeerde de koper in de onmogelijkheid om het poeder te importeren en dus te gebruiken voor de doeleinden die hij voorzien had. Hierdoor werd de koper, volgens de rechtbank, in aanmerkelijke mate onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. De arbitragecommissie ontbond dan ook de overeenkomst en veroordeelde de verkoper bijkomend tot het betalen van de kosten die werden aangerekend door de douane. Het niet voldoen aan Europese of andere normeringen geeft niet steeds aanleiding tot een fundamentele contractbreuk zoals treffend geïllustreerd wordt in de “Industrial furnace 179” zaak van 26 juli 2007 voor het hof van beroep te Jura. In deze zaak werd een industriële oven verkocht door een Zwitserse verkoper aan een Duitse koper. De koper beweerde dat de oven niet voldeed aan de Europese veiligheidsstandaarden met betrekking tot het contact met verwarmde oppervlaktes. De rechtbank oordeelde echter dat dit geen fundamentele contractbreuk was omdat het mogelijk was 177
http://zoeken.rechtspraak.nl/default.aspx / (LJN: BL0104) cisgw3.law.pace.edu/cases/080418c1.html 179 cisgw3.law.pace.edu/cases/070726s1.html 178
53
om op een eenvoudige en goedkopere manier een aanpassing te maken, die erin bestond om bijkomende bescherming te installeren, waardoor het gebrek werd opgevangen. De vraag om de overeenkomst te laten ontbinden werd door de hof van beroep dan ook disproportioneel bevonden en het wees de vordering van de koper dan ook af.
5.4) DE IMPACT VAN HET PERCENTAGE VAN DE GEBREKKIGE GOEDEREN OP DE NONCONFORMITEIT Het percentage van de goederen dat een gebrek vertoont zal ongetwijfeld een invloed hebben op de beslissing of de goederen al dan niet non-conform worden bevonden. Deze gevallen zullen echter steeds in concreto worden beoordeeld. Er is bestaat namelijk geen absoluut percentage waarbij het overschrijden ervan steeds aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk. Wel kan er gesteld worden dat het niet exact kunnen vaststellen van een, in de ogen van de rechter, aanzienlijk percentage van gebrekkige goederen naar alle waarschijnlijkheid aanleiding zal geven tot een fundamentele contractbreuk zoals blijk uit de “Elastic fitness clothing 180” zaak van 25 oktober 2007 voor de rechtbank in Zilina (Slowakije). In deze zaak werd er op 25 julli 2001 tussen de 500 en 700 stukken elastische fitnesskledij voor vrouwen verkocht door een Tsjechische onderneming aan een Slowaakse onderneming. De koper beweerde echter dat ongeveer 40% van de goederen gebrekkig waren en wou daarom de koopovereenkomst laten ontbinden. De rechtbank besloot in dit geval om de eis van de koper gegrond te verklaren omwille van een tweetal redenen. Allereerst was het zo dat het uiteindelijk bleek dat meer dan 40% van de goederen defect bleken te zijn, wat af te leiden was uit de klachten die nadien nog waren binnengekomen. Ten tweede had de koper bewezen, o.a. door een getuigenverklaring, dat de verkoper niet de intentie had om vervangende goederen te leveren, die wel conform zouden zijn aan het contract. De rechtbank oordeelde bijgevolg dat er sprake was van een fundamentele tekortkoming omdat de verkoper de verplichting had om, in het kader van art. 35 CISG, goederen te leveren die niet gebrekkig zijn. Hoe groter het desbetreffende percentage, hoe groter de kans dat er sprake zal zijn van een wezenlijke tekortkoming. Met een percentage dat groter bleek te zijn dan 75% kon de Spaanse onderneming in de “bricks 181” zaak van 29 maart 2005 voor de rechtbank te Tudela (Spanje) dan ook redelijk gerust zijn in de uitkomst. In deze zaak werd een machine bestemd voor het verwerken van bakstenen verkocht door een Duitse onderneming aan een Spaanse onderneming. Kort na de levering en installatie van de machine stelde de koper vast dat de machine ondermaats presteerde. De verkoper ontkende dat er sprake was van enig defect en schreef de problemen toe aan de soort van bakstenen die door de koper gebruikt werden. De rechtbank volgde deze redenering niet omdat de koper voor het afsluiten van de koopovereenkomst een aantal monsters had voorzien die verwerkt zouden worden door de machine. Bovendien was het ook zo dat een expert had vastgesteld dat er effectief sprake was van een aantal serieuze defecten aangezien, afhankelijk van de snelheid, 75% tot 84% van de bakstenen die verwerkt werden barsten overhielden aan het proces. Om deze redenen kwam de rechtbank tot het besluit dat de koper de koopovereenkomst kon laten ontbinden op basis van artikel 49 (1)(a) CISG.
180 181
cisgw3.law.pace.edu/cases/071025k1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/050329s4.html 54
Een klein percentage van gebrekkige goederen belet niet dat er toch sprake kan zijn van een fundamentele tekortkoming als er bijzondere elementen meespelen zoals het geval was in de “Shoes 182 zaak van 21 november 2007 voor het hof van beroep te Koblenz (Duitsland). In deze zaak had een Italiaanse onderneming op een regelmatige basis schoenen verkocht aan een Duitse onderneming. Na klachten gekregen te hebben van zijn klanten, omdat de laarzen gebreken vertoonden, stuurde de koper een brief naar de verkoper waarin hij de verkoopsovereenkomst ontbonden verklaarde. De verkoper die slechts een deel van de koopprijs had ontvangen stelde een vordering in tegen de koper om de ontbrekende som op te eisen. De verkoper kreeg in eerste instantie gelijk omdat de koper in zijn brief verklaarde dat er slechts 36 van de 319 paar laarzen een gebrek zouden vertonen. Hiertegen stelde de koper beroep in. Het hof van beroep oordeelde dat in casu wel sprake was van een fundamentele tekortkoming omdat het materiaal en de vervaardiging van de schoenen zo ondermaats waren dat naar alle waarschijnlijkheid ook de andere laarzen defecten zouden vertonen. Bovendien ging het in casu over een kleine schoenenzaak. Door de klachten die hij van klanten kreeg, werd de koper geconfronteerd met een groter imagoverlies en een bijkomende daling in de verkoop. Zelfs al hebben de gebreken slechts betrekking op een klein % van de geleverde goederen, kan de ontbinding de van de volledige overeenkomst gerechtvaardigd zijn. Om deze reden kan de omstandigheid dat de gebreken aan de laarzen slechts een klein percentage van het totale aantal van de geleverde schoenen betrof, niet voorkomen dat de koopovereenkomst in zijn geheel ontbonden zou kunnen worden.
182
www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=1380&step=FullText 55
C) RECHTEN VAN DE VERKOPER 1) NIET/LATE BETALING (ART. 64 CISG) Art. 64 CISG is voor de verkoper wat art. 49 CISG is voor de koper, namelijk een manier om de koopovereenkomst te laten ontbinden als de koper zich door het niet-naleven van zijn contractuele verbintenissen, schuldig maakt aan een fundamentele tekortkoming. Het principe dat uiteengezet is in art. 25 CISG is namelijk van toepassing op alle artikelen die daarna volgen, dat wil zeggen, zowel op de afdeling “gevolgen van niet-nakoming van de verplichtingen van de verkoper” als op de afdeling “gevolgen van niet-nakoming van de verplichtingen van de koper”. Dat betekent dus concreet dat er telkens moet onderzocht worden of de verkoper zodanige schade ondervindt door de handelingen van de koper dat hem in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Omdat art. 64 CISG niet voorziet in een tijdslimiet kan er principieel worden gesteld dat een vertraging in de betaling 183 (of de daarmee gepaard gaande interest 184) of het later verkrijgen van een kredietbrief 185 geen aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk 186. Dit is een voor de hand liggend principe, in die zin dat de verkoper vaak niet geholpen is om bij de minste late betaling de overeenkomst te laten ontbinden. Dit wordt veel beter opgevangen door de bepaling in art. 78 CISG dat stelt dat indien een partij tekort schiet in de betaling van de prijs of van enig ander achterstallig bedrag, de andere partij recht heeft op rente hiervoor, onverminderd haar recht op schadevergoeding overeenkomstig art. 74 CISG. Bovendien zal de verkoper zijn goederen op basis van art. 81 CISG wel terug kunnen krijgen, maar derden kunnen tegen die tijd reeds rechten hebben laten gelden op deze goederen en de mogelijkheid tot restitutie zal in dat geval afhangen van het toepasselijke nationale recht 187. Uitzonderingen op dit principe zijn o.a. als de betaling van het uitstaande betaling wel heel lang op zich laat wachten 188, of als de partijen expliciet contractueel overeengekomen zijn dat elk geval van vertraging aanleiding geeft tot een wezenlijke tekortkoming (supra), of nog als dit impliciet blijkt uit het contract, zoals in het geval dat het openen van een kredietbrief noodzakelijk is vooraleer de verkoper aan zijn verplichtingen kan voordoen 189. Het helemaal niet voldoen aan de betalingsverplichting 190 is dan weer wel een wezenlijke tekortkoming zoals blijkt uit de “chemicals 191” zaak van mei 2006 voor de Chinese arbitrage
183
cisgw3.law.pace.edu/cases/040722g1.html www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/916.pdf www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/193.htm 184 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/218.htm 185 www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=134&step=FullText 186 www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1524 187 J. HONNOLD, Uniform law for international sales under the 1980 United Nations convention, Alphen aan den Rijn, Kluwer Law International, 2009, 713 p. 188 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/187.htm 189 www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=968&step=FullText www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=325&step=FullText 190 www.cisg.law.pace.edu/cases/011217u1.html#cx 56
commissie CIETAC. In deze zaak werden er chemicaliën (dioctyl phthalate) verkocht door een Koreaanse onderneming aan een Chinese onderneming. Het contract voorzag dat de koper de kredietbrief zou openen voor 6 juni 2005. De arbitragecommissie kwam echter tot de vaststelling dat dit tot op die dag nog altijd niet gebeurd was. Het is daarom duidelijk dat de koper er niet in geslaagd is om zijn betalingsverplichting ten uitvoer te leggen wat volgens de commissie de meest fundamentele verplichting is van de koper in een koopovereenkomst. Ook het melden aan de schuldeiser dat je niet meer in staat bent om te betalen, wat al dan niet gepaard kan gaan met een geval van insolventie 192, kan gezien worden als een fundamentele tekortkoming. Een voorbeeld hiervan is de “Spaanse krediet 193” zaak van 5 april 2006 voor het Spaanse Hof van Cassatie. Hier gaf een Spaanse schuldeiser een krediet aan een Spaanse schuldenaar. De schuldenaar slaagde er niet in om zijn betalingsverplichting na te komen en bracht de schuldeiser hiervan op de hoogte. Het CISG is niet van toepassing, maar het hof kijkt, om te bepalen of er al dan niet sprake is van een fundamentele tekortkoming, wel naar moderne internationale instrumenten zoals het CISG. Het hof besliste op basis hiervan dat de schuldenaar het contract op een fundamentele manier geschonden had door het niet betalen van de schuld op de datum die voorzien was. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan de onderlinge verhouding tussen verschillende koopovereenkomsten die afgesloten worden tussen dezelfde contractpartijen. Het al dan niet bestaan van een kaderovereenkomst die erin bestaat om hun onderlinge relatie te stroomlijnen zal een belangrijke rol spelen bij conflicten die ontstaan tussen deze partijen met betrekking tot één of meerdere van deze contracten. Dit blijkt uit de “auto 194” zaak van 19 oktober 2006 voor het hof van beroep te München. In deze zaak werden auto’s verkocht door een Duitse exporteur aan een Singaporese importeur. De importeur betaalde echter een deel van de facturen niet waardoor de exporteur alle contracten wou laten ontbinden. Het hof van beroep oordeelde echter dat de gedeeltelijke niet-betaling niet kan beschouwd worden als een fundamentele contractbreuk, zoals omschreven in art. 25 CISG, met betrekking tot alle afgesloten contracten, omdat de niet-betaling gebeurde in het kader van individuele contracten en niet in het raam van een kaderovereenkomst. De verkoper kan een tekortkoming in dit ene contract bijgevolg niet gebruiken om alle andere contracten te laten ontbinden. Als er sprake is van een kaderovereenkomst wordt er van uitgegaan dat de contractbreuk ernstiger moet zijn omdat een meer georganiseerde handelsrelatie economisch gezien meer waard is dan een www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1333 191 cisgw3.law.pace.edu/cases/060500c3.html 192 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/218.htm www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/510.htm www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/119.htm www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/720.htm www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/733.pdf www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1693 cisgw3.law.pace.edu/cases/990274i1.html 193 cisgw3.law.pace.edu/cases/060405s4.html 194 cisgw3.law.pace.edu/cases/061019g1.html 57
eenmalige verkoop of een opeenvolging van verschillende contracten die in de tijd gespreid zijn. De “Chemical Products 195” zaak van 16 december 2009 voor het Zwitserse Hof van Cassatie geeft deze gedachtegang mooi weer. In deze zaak worden chemische producten in het raam van een kaderovereenkomst verkocht door een Amerikaanse verkoper aan een Zuid-Afrikaanse koper. Na enkele jaren succesvol handel te hebben gedreven beëindigde de verkoper de kaderovereenkomst omdat de koper twee facturen niet betaald had. De rechter oordeelde echter dat, hoewel de koper wel degelijk het contract geschonden had, dit niet ernstig genoeg was om te kunnen spreken van een fundamentele contractbreuk en om de hele relatie tussen beide partijen in het water te laten vallen. Om deze redenen werd de eis van de verkoper om de overeenkomst te ontbinden afgewezen. In de realiteit is het niet altijd even gemakkelijk voor de partijen om dit juridische onderscheid te maken. De Russische arbitragecommissie toont hier in de “Russian goods 196” zaak van 30 juni 2006 dan ook begrip voor, maar oordeelt dan toch volgens de meerderheidsopvatting. In deze zaak werden er goederen verkocht door een Russische onderneming aan een Zwitserse onderneming. De commissie oordeelde namelijk ook dat het vanuit een juridisch standpunt niet redelijk was om het ene contract niet uit te voeren omdat de tegenpartij in een ander contract zijn verplichting tot betaling niet is nagekomen. Ondanks deze beslissing heeft de commissie echter wel begrip voor de situatie van de verkoper. Zij verwijst naar de economische invalshoek van deze problematiek. Het is namelijk begrijpbaar, maar juridisch niet correct, dat de verkoper op deze manier redeneert in geval van conflict aangezien er een complexe handelsrelatie bestaat tussen hem en de koper die verbonden zijn door meerdere contractuele relaties. Aan de andere kant van dit spectrum bevindt zich de niet restrictieve interpretatie van die rechtbank van Arnhem formuleert in de “Minibus Case 197” van 29 julli 2009. In deze zaak werden twee minibussen verkocht door een Nederlandse verkoper aan een Duitse koper. Na de levering bleek dat er herstellingen moesten worden uitgevoerd aan één van de minibussen. Nadien weigerde de verkoper echter om de bus terug te bezorgen aan de koper omdat deze nog steeds niet de volledige aankoopprijs van de andere minibus had betaald. De verkoper beriep zich daarbij op zijn recht om zijn verplichtingen op te schorten als blijkt dat de andere partij een wezenlijk deel van haar verplichtingen zelf niet nakomt (art. 71 CISG). De koper beweerde dat de verkoper het recht hier niet toe had omdat het niet over dezelfde koopovereenkomst ging. De rechtbank besliste echter dat artikel 71 CISG ruim geïnterpreteerd moest worden. Vervolgens betaalde de koper nog een stuk van de aankoopprijs maar dat was volgens de verkoper nog steeds niet voldoende om de minibus terug te geven. De rechtbank oordeelde evenwel dat dit aanleiding gaf tot een fundamentele contractbreuk in hoofde van de verkoper omdat slechts een heel klein deel van de totale aankoopprijs op dat moment niet betaald was. Deze beslissing toont aan dat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen het volledig of het gedeeltelijk niet volbrengen van de betalingsverbintenis. Deze gedachtegang ligt volledig in lijn met de definitie van art. 25 CISG. Het is logisch dat de verkoper minder in zijn belangen geschonden is als hij 10% van de factuur niet betaald krijgt in vergelijking met 90%.
195
www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=1516&step=FullText cisgw3.law.pace.edu/cases/060630r1.html 197 cisgw3.law.pace.edu/cases/090729n1.html 196
58
De reden waarom er niet betaald wordt moet evenwel gerechtigd zijn zoals een inwoner van Spanje in de “carpenting 198” zaak van 9 november 2006 voor de rechtbank van Islas Baleares ondervond. In deze zaak werden er timmerwerken uitgevoerd aan het huis van de verweerder. Deze betaalde de overeengekomen prijs niet omdat hij beweerde dat de werken slecht uitgevoerd waren. Vervolgens startte de eiser een gerechtelijke procedure op. De rechter oordeelde dat er in casu slechts sprake was van enkele lichte tekortkomingen in de werken van de eiser waardoor hij wel degelijk had voldaan aan zijn contractuele verplichtingen. De verweerder had de overeenkomst daarentegen fundamenteel geschonden doordat hij de overeengekomen prijs niet betaalde. Geen enkele geldige reden kunnen opgeven, leidt uiteraard tot hezelfde eindresultaat zoals duidelijk blijkt uit de “hat 199” zaak van 10 mei 2005 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden op basis van 14 verschillende koopovereenkomsten hoeden verkocht door een Chinese onderneming aan een Amerikaanse onderneming. De Chinese onderneming verkocht de goederen via een derde die verantwoordelijk was voor de kosten van het transport, de importverplichtingen en de daarmee gepaard gaande belastingen. Nadat de koper niet aan zijn contractuele betalingsplicht voldeed startte de verkoper een procedure op voor de arbitragecommissie CIETAC. Omdat arbitragecommissie vaststelde dat de verkoper al zijn verplichtingen op een correcte manier nakwam en omdat de koper geen enkel bewijsstuk of argument naar voren schoof, werd geoordeeld dat de koper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. De eis van de verkoper wat betreft zowel de betaling van de goederen als de bijkomende interest werd dan ook ingewilligd. Als de verkoper twijfelt of hij al dan niet te maken heeft met een fundamentele tekortkoming van zijn koper omdat deze bijvoorbeeld net 50% van de factuur betaald heeft, kan hij zich voor de zekerheid beroepen op de bepaling van art. 64 (2) (b) (II) die voorziet in een aanvullende termijn 200. Na het verstrijken van een door de verkoper in overeenstemming met artikel 63, eerste lid, gestelde aanvullende termijn (op voorwaarde dat deze een redelijke duur heeft 201), of nadat de koper heeft verklaard dat hij zijn verplichtingen niet binnen een zodanige aanvullende termijn zal nakomen, kan de verkoper de koopovereenkomst immers laten ontbinden. Het hof van beroep te Antwerpen illustreert dit voortreffelijk in de “GmbH Lothringer Gunther Grosshandelsgesellschaft für Bauelemente und Holzwerkstoffe v. NV Fepco International 202” zaak van 24 april 2006. In deze zaak werden er bouwmaterialen verkocht door een Belgische onderneming aan een Duitse onderneming. In het contract werd de clausule “cash tegen documenten binnen de 3 dagen van de eerste aanbieding” als betalingsvoorwaarde opgenomen. De koper kwam deze verplichting echter niet volledig na, waarna de verkoper een bepaalde aanvullende termijn, overeenkomstig art. 64 (1) (b) CISG, vooropstelde. De koper maakt van deze aanvullende termijn echter geen gebruik om zijn betalingsverplichting na te leven waardoor de Belgische onderneming gerechtigd was om de koopovereenkomst gedeeltelijk te laten ontbinden en zij, om haar schade te beperken de stappen kan ondernemen om te voorzien in een dekkingskoop. 198
cisgw3.law.pace.edu/cases/061109s4.html cisgw3.law.pace.edu/cases/050510c1.html 200 cisgw3.law.pace.edu/cases/050228c1.html; www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1524; www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1484 201 cisgw3.law.pace.edu/cases/031849i1.html 202 cisgw3.law.pace.edu/cases/060424b1.html 199
59
Indien de Antwerpse onderneming niet had voorzien in een aanvullende termijn, had zij hoogstwaarschijnlijk hetzelfde lot ondergaan als de Italiaanse onderneming in de “shoes 203” zaak van 22 juli 2004 voor het hof van beroep 2004 te Düsseldorf. In deze zaak werden schoenen verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Duitse onderneming. Op een beurs voor schoenen sloten beide partijen mondeling een overeenkomst voor het (ver)kopen van schoenen en daaropvolgende leveringen. Het probleem ontstond met betrekking tot de laatste leveringen. Beide partijen waren het oneens over wat er met betrekking tot deze leveringen juist was afgesproken en legden daardoor contradictorische verklaringen af. Uiteindelijk weigerde de koper twee leveringen van 1.193 schoenen te betalen omdat hij beweerde dat er hiervoor geen overeenkomst was gesloten. Vervolgens stelde de verkoper een vordering in om de betaling van deze goederen te bekomen. Het hof oordeelde dat het niet-vervullen door de koper van zijn contractuele verplichtingen geen aanleiding gaf tot een fundamentele tekortkoming omdat het hier om de verkoop van “normale” goederen ging waardoor de verkoper eerst had moeten voorzien in een aanvullende termijn om de koper de kans te geven zijn verplichtingen alsnog na te komen. Dit in tegenstelling tot de verkoop van bederfbare goederen of goederen, waaraan speciale zorg moet besteed worden bij het vervoeren en opslaan ervan, waarbij voorzien in een aanvullende termijn niet opportuun is. Een soortgelijk geval deed zich voor in de “styrene monomers 204” zaak van 4 februari 2002 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd ethylbenzeen verkocht door een Singaporese onderneming aan een Chinese onderneming. De koper weigerde om de kredietbrief uit te geven omdat de omstandigheden op de markt gewijzigd waren. Daarop reageerde de verkoper door de levering uit te stellen en te voorzien in een aanvullende termijn, om de koper alsnog een kans te geven om de kredietbrief in orde te brengen, wat deze uiteindelijk niet deed. Omdat de goederen van kwaliteit afnemen als ze niet koel bewaard worden voorzag de verkoper in een dekkingskoop en startte een arbitrageprocedure waarin hij beweerde dat de koper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. De koper argumenteerde dat hij niet de intentie had om de betaling definitief te weigeren, maar slechts uit te stellen, waardoor er geen sprake kon zijn van een fundamentele tekortkoming omdat de verkoper niet in aanmerkelijke mate is onthouden geweest van wat hij uit de overeenkomst mocht verwachten. Op zijn beurt stelde hij een tegeneis in omdat hij beweerde niet op de hoogte te zijn van de dekkingskoop, waardoor hij zelf schade leed omdat hij de goederen reeds had doorverkocht aan zijn eigen klant. De arbitragecommissie besloot uiteindelijk dat de koper zich wel degelijk had schuldig gemaakt aan de schending van een fundamentele contractvoorwaarde omdat hij weigerde te voldoen aan zijn betalingsverplichting zelfs nadat de verkoper had voorzien in een aanvullende termijn. De verkoper was dan ook in zijn recht om de koopovereenkomst te laten ontbinden op grond van artikel 25 en 64 CISG. Het stellen van deze aanvullende termijn is niet noodzakelijk als er sprake is van rechtsmisbruik zoals de verkoper aan het lijntje houden 205. Er moet wel benadrukt worden dat deze aanvullende termijn enkel van toepassing is op de betalingsverplichting van de koper en de verplichting om de goederen 203
cisgw3.law.pace.edu/cases/040722g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/020204c1.html 205 cisgw3.law.pace.edu/cases/090529u1.html#cx cisgw3.law.pace.edu/cases/090529u1.html#cx www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1685.pdf 204
60
in ontvangst te nemen (infra). De betalingsverplichting dient evenwel extensief te worden geïnterpreteerd. Zij omvat de verplichting van de koper om de prijs te betalen en houdt tevens in dat hij de stappen onderneemt en formaliteiten vervult die krachtens de overeenkomst of eventuele van toepassing zijnde wetten en voorschriften nodig zijn om de betaling mogelijk te maken (art. 54 CISG). Er kan in dezelfde verklaring waarin voorzien wordt in een aanvullende termijn, ook een verklaring tot ontbinding worden opgenomen 206. Ook het stellen van bijkomende voorwaarden 207 vooraleer over te gaan tot betaling of het niet voldoen aan bepaalde contractuele verbintenissen zoals het voorzien in een bankgarantie in een contract waar tijd van essentieel belang is 208, is op zich een fundamentele contractbreuk. Het is evenwel aan de verkoper om aan te tonen dat zijn belangen dermate geschonden zijn dat er sprake kan zijn van een fundamentele tekortkoming. Als hij daar niet in slaagt zoals in de “mono ethylene glycol 209” zaak van april 2006 voor de Chinees arbitragecommissie (CIETAC) dan zal zijn vordering tot ontbinding bijgevolg worden afgewezen. In deze zaak verkocht een Koreaanse onderneming chemische stoffen aan een Chinese onderneming. De Koreaanse onderneming beweerde dat zij in aanzienlijke mate ontnomen werd wat zij uit de overeenkomst mocht verwachten doordat de Chinese onderneming een kredietbrief één dag later geopend had dan voorzien was in het contract. De arbitrage commissie aanvaardt deze redenen niet omdat de verkoper op dat moment niet geprotesteerd heeft maar enkel de koper op de hoogte heeft gebracht van een nieuwe levering waardoor hij geen blijk gaf dat zijn belangen op een wezenlijke manier geschonden waren.
2) NIET IN ONTVANGST NEMEN VAN DE LEVERING (ART. 64 CISG) Principieel zal “het niet in ontvangst nemen van goederen” geen aanleiding geven tot een fundamentele tekortkoming 210. Er wordt in de rechtspraak namelijk geoordeeld dat een vertraging van 1 maand geen aanleiding geeft tot een fundamentele tekortkoming 211. In bepaalde gevallen zal dit echter wel zo zijn (bederfbare goederen 212). In geval van twijfel kan er altijd voorzien worden in
206
www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/581.pdf www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=377&step=FullText 208 I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 209 cisgw3.law.pace.edu/cases/060400c2.html 210 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/916.pdf; www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=361&step=FullText; www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/57.htm; www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1498 www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=275&step=FullText 211 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/1629.pdf 212 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/916.pdf; www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/919.pdf; www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1498 www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1524 207
61
een aanvullende termijn 213, want net zoals in het geval van niet-betaling zit de verkoper in dit geval in een lastig parket. Hij kan nooit met zekerheid weten of de koper van plan is om de goederen in ontvangst te nemen of als de vertraging al dan niet reeds aanleiding heeft gegeven tot een wezenlijke tekortkoming. Het Nachfrist mechanisme vangt dit probleem op een elegante manier op, door te voorzien in de aanvullende termijn. De gevolgen van het niet gebruik maken van dit mechanisme wordt verduidelijkt in de “Ego Fruits v. La Verja Begastri 214” zaak van 4 februari 1999 voor het hof van beroep te Grenoble (Frankrijk). In deze zaak werd 860.000 liter sinaasappelsap verkocht door een Spaanse onderneming aan een Franse onderneming. De levering ging gespreid worden van mei tot december van 1996. In ruil voor een prijsvermindering kwamen partijen overeen dat de levering van september zou plaatsvinden op het einde van augustus. Toen de goederen echter op dat moment geleverd werden weigerde de koper de goederen in ontvangst te nemen. Hij kwam op deze beslissing terug in september, maar dan weigerde de verkoper om alsnog te leveren, waardoor de koper sinaasappelsap van een derde moest verkrijgen tegen een hogere prijs. Het hof oordeelde dat de koper zich niet schuldig had gemaakt aan een wezenlijke tekortkoming, zoals omschreven in artikel 25 CISG, door de levering van de goederen eind augustus te weigeren. De koper was volgens het hof namelijk gerechtigd om te veronderstellen dat de vroegere levering op het einde van augustus te zien was als een tegenprestatie voor een financieel voordeel en kon niet verwachten te veronderstellen dat het een paar dagen later in ontvangst nemen van de goederen een fundamentele tekortkoming in zijn hoofde zou uitmaken. Gebaseerd op deze redenering was het de verkoper die een aanvullende periode had moeten voorzien waarin de koper de goederen in ontvangst zou kunnen nemen. Het was dus m.a.w. de verkoper die de koopovereenkomst op een incorrecte wijze had verbroken. Ook als de verkoper in zijn contract heeft voorzien dat de in ontvangstname van de goederen een essentieel bestanddeel is van de overeenkomst (bijvoorbeeld in het kader van documentair krediet) zal het niet in ontvangst nemen van de goederen de verkoper in aanmerkelijke mate ontnemen wat hij uit de verkoopsovereenkomst mocht verwachten 215. Het correct interpreteren van desbetreffende clausules is dan ook van essentieel belang zoals blijkt uit de “Methyl tertiary-butyl ether case 216” zaak van 12 december 2002 voor de rechtank van Zug (Zwitserland). In deze zaak werd MTBE verkocht door een Duitse onderneming aan een Zwitserse onderneming. Partijen waren overeengekomen dat er een zekere termijn bestond waarin de koper de goederen in ontvangst moest nemen. Voordat deze periode verliep had de koper laten weten dat hij dit niet zou doen tot op het moment dat zijn eis tegen de verkoper met betrekking tot een andere overeenkomst ingewilligd was. De verkoper betwistte deze eis echter en voorzag in een aanvullende termijn waarin de koper alsnog de tijd kreeg om de goederen in ontvangst te nemen. Na het verlopen van deze termijn liet de verkoper de overeenkomst ontbinden en voorzag in een substituerende verkoop. Het niet-aanvaarden van de goederen was in dit geval voldoende voor de rechtbank om te besluiten dat de koper de overeenkomst op een fundamentele wijze had geschonden. In de overeenkomst stond namelijk dat het vervullen van de betalingsverplichting niet uitgesteld kon worden omwille van een tegeneis. De argumenten van de koper die inhielden dat het begrip “tegeneis” te vaag was en de reikwijdte 213
www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/151.htm cisgw3.law.pace.edu/cases/990204f1.html 215 www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1500 216 cisgw3.law.pace.edu/cases/021212s1.html 214
62
daarvan onvoorzienbaar was werd door de rechtbank weerlegd door zich te beroepen op de Duitse vertaling van het woord waaruit de rechtbank afleidde dat de partijen duidelijk de intentie hadden om de situatie van tegeneisen die de betaling zouden vertragen uit te sluiten. De verkoper was dan ook op basis van artikel 64 CISG gerechtigd om de overeenkomst te laten ontbinden en had bovendien het recht om het verlies dat hij leed omwille van substituerende verkoop terug te vorderen in de vorm van een schadevergoeding (art. 74 en 75 CISG). Deze zaak illustreer ook het belang van een correcte en nauwkeurige redactie van de contractbepalingen. Hoe preciezer deze zijn, hoe minder ruimte er is voor interpretatie. Het definitief weigeren 217 om de levering van conforme goederen te aanvaarden geeft zonder twijfel aanleiding tot een fundamentele contractbreuk zoals blijkt uit de “NV Van Heygen Staal v. GmbH Stahl- und Metalhandel Klockner” zaak van 20 oktober 2004 voor het hof van beroep te Gent. In deze zaak werden er stalen spoelen verkocht door een Duitse onderneming aan een Belgische onderneming. Het hof oordeelde dat de Belgische onderneming de overeenkomst fundamenteel had geschonden doordat deze aan de Duitse onderneming had laten weten dat zij de levering niet in ontvangst zou nemen, nog voor deze aangeboden werd, omdat de koper verkeerdelijk geloofde dat de leveringsdata niet waren nageleefd 218. De term leveren moet wel op de correcte manier geïnterpreteerd worden zoals uit de “beer 219” zaak van 18 november 2008 voor het hof van beroep te Brandenburg blijkt. Hierbij werd bier verkocht door een Duitse onderneming aan een Belgische onderneming. De koper had de contractuele verplichting om jaarlijks een bepaalde hoeveelheid te bestellen. Deze drempel werd niet gehaald voor wat betrof de hoeveelheden voor het jaar 2004 waardoor de verkoper trachtte om de overeenkomst te laten ontbinden op basis van art. 64 CISG. Dit werd echter afgewezen door het hof van beroep omdat de term “in ontvangst nemen” slaat op de fysische overhandiging van goederen. Het plaatsen van een bestelling kan dan ook niet geïnterpreteerd als de feitelijke overhandiging van goederen. Met andere woorden de goederen moeten reeds geproduceerd zijn vooraleer de in ontvangstname kan gebeuren. Doordat de Duitse onderneming in haar eis art. 64 CISG verkeerd had toegepast werd deze dan ook afgewezen. Zij had haar vordering namelijk moeten instellen op basis van art. 73 (2) CISG (infra). Bovendien moet in langlopende contracten, waarbij er jaarlijkse quota worden opgelegd, het al dan niet bestaan van een fundamentele contractbreuk worden afgeleid uit de quota van het hele contract en niet op jaarbasis. De rol van nationale reglementering wordt verduidelijk in de “alumina 220” zaak van 26 juni 2003 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd 300.000 ton aluminiumoxide verkocht door een Hongkongse onderneming aan een Chinese onderneming. De verkoper beweerde dat de koper de overeenkomst op een fundamentele wijze niet had nageleefd omdat deze laatste geen kredietbrieven had uitgegeven. De koper wierp tegen dat hij de overeenkomst had afgesloten onder
217
www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/57.htm; www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1440; www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1450 218 cisgw3.law.pace.edu/cases/041020b1.html 219 cisgw3.law.pace.edu/cases/081118g1.html 220 cisgw3.law.pace.edu/cases/030626c1.html 63
economische dwang en dat hij de kredietbrieven niet kon uitgeven omwille van een veranderende importregulering van China. De arbitragecommissie wees beide argumenten af omdat de koper de omstandigheid van economische dwang niet kon bewijzen en ook de “overmacht situatie” bracht geen zoden aan de dijk, omdat de nieuwe Chinese regulering geen volledig importverbod inhield, waardoor de arbitragecommissie van mening was dat de koper nog steeds de goederen in ontvangst had moeten nemen. Het spreekt uiteraard voor zich dat materiële vergissingen in de meeste gevallen geen aanleiding zullen geven tot een fundamentele contractbreuk. Zich hierop beroepen om onder een contractuele verplichting uit te komen zal dan ook in dovemans oren te vallen. Dat vloeit voort uit de “industrial raw material 221” zaak van 4 juni 1999 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden industriële grondstoffen verkocht door een Chinese onderneming aan een Amerikaanse onderneming. Nadat de goederen waren verzonden wou de verkoper de kredietbrief aan de uitbetalende bank voorleggen maar deze kon de kredietbrief niet honoreren omdat de datum in de kredietbrief en het cognossement niet overeenkwamen. De vervoerder van de verkoper had zich namelijk vergist van jaartal, hij had namelijk “1999” in plaats van “1998” geschreven. Vervolgens drong de verkoper bij de koper aan om alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De koper wou echter een vermindering van de prijs omdat de ongelijkheid in data het gevolg was van de onoplettendheid van de verkoper. De verkoper weigerde dit echter waarop de koper de goederen niet in ontvangst nam. Uiteindelijk heeft de verkoper de goederen met verlies moeten verkopen aan een derde en startte hij een arbitrageprocedure op. De koper argumenteerde dat de verkoper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk doordat de documenten een fout bevatten en dat dit niet in overeenstemming was met artikel 34 CISG. De arbitragecommissie verwierp dit argument door te stellen dat niet elke vorm van non-conformiteit aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk. In deze zaak was het namelijk meer dan duidelijk dat het slechts ging om een tikfout en dat de koper daarom had moeten handelen in goede trouw en de goederen had moeten aanvaarden. Bovendien had de koper geen enkel recht om een prijsvermindering te vragen omdat de tikfout geen enkele invloed had op het doorverkopen van de betrokken goederen. Omdat de koper geen enkele intentie liet blijken om de goederen te aanvaarden binnen een redelijke tijd gaf dit aanleiding tot een fundamentele contractbreuk.
221
cisgw3.law.pace.edu/cases/990604c1.html 64
D) RECHTEN DIE ZOWEL AAN DE KOPER ALS AAN DE VERKOPER TOEKOMEN 1) ANTICIPERENDE ONTBINDING (ART. 72 CISG) Dit artikel regelt de moeilijke situatie waarbij de ene partij er bij voorbaat vanuit gaat dat de andere partij zijn verplichten zodanig zal schenden dat hij in aanmerkelijke mate zal onthouden worden wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten 222. De theoretische toetsingsnorm is zoals in de voorgaande gevallen die van art. 25 CISG 223. De redenering die hierachter schuilt is er één van efficiëntie. Het laat namelijk toe dan een partij niet eerst in zijn rechten geschonden zou moeten worden vooraleer te kunnen optreden. De denkoefening die een partij moet maken is de volgende: als de zaken lopen zoals ze dat nu doen, ontstaat er dan in de toekomst al dan niet een recht om de overeenkomst te ontbinden op basis van art. 49 of 64 CISG? Het is evenwel niet nodig dat deze situatie zich ook daadwerkelijk zou voordoen; het louter verschaffen van een bewijs, waaruit een hogere mate van zekerheid 224 kan afgeleid worden, volstaat om op deze bepaling een beroep te kunnen doen. De rechtbank te Berlijn verwoordde deze regel in de “Shoes 225” zaak van 30 september 1992. In deze zaak werden schoenen verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Duitse onderneming. De koper had de contractuele verplichting om binnen de 60 dagen na het opsturen van de factuur te betalen. Tussen het sluiten van het contract en de levering van de goederen kwam de koper zijn betalingsverplichting van een vorig contract niet na waardoor de verkoper begon te twijfelen aan de kredietwaardigheid van de koper. Om deze reden vroeg hij de koper om de factuur binnen een week te betalen, anders zou hij voorzien in een dekkingskoop en de schade die hij daarbij leed op zijn beurt verhalen op de koper. Deze laatste weigerde dit omdat hij beweerde dat hij gerechtigd was om zijn betalingsverplichting te weigeren omdat de goederen gebrekkig zouden zijn. De verkoper verkocht zijn goederen dan ook aan een derde en stelde een vordering in tegen de koper. De rechtbank stelde dat om beroep te doen op art. 72 CISG de waarschijnlijkheid van een toekomstige breuk zeer hoog moet zijn en dat de toekomstige tekortkoming bovendien voor iedereen duidelijk moet zijn. Een absolute zekerheid is echter niet noodzakelijk. In deze zaak is er volgens de rechtbank, gezien de omstandigheden, aan deze voorwaarden voldaan. De koper kon zich in dit geval trouwens niet meer beroepen op de non-conformiteit omdat hij had nagelaten om de verkoper hiervan op de hoogte te brengen binnen de tijd die voorzien was in art. 39 CISG. Ook de Federal District Court in de Verenigde Staten sprak zich in de “Magellan International v. Salzgitter Handel 226” zaak van 7 december 1999 uit over deze problematiek. In deze zaak werden stalen baren verkocht door een Duitse onderneming aan een Amerikaanse onderneming. Tijdens de onderhandelingen kwamen beide partijen tot een akkoord omtrent diverse materies, waaronder de manier van betaling. Er ontstonden echter problemen toen de koper weigerde om de door de verkoper voorgestelde aanpassingen aan de kredietbrief door te voeren. De verkoper dreigde om
222
cisgw3.law.pace.edu/cases/980115s1.html www.globalsaleslaw.org/index.cfm?pageID=29&action=search; www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=423&step=FullText 224 cisgw3.law.pace.edu/cases/968574i1.html 225 cisgw3.law.pace.edu/cases/920930g1.html 226 cisgw3.law.pace.edu/cases/991207u1.html 223
65
zich niet te houden aan zijn contractuele verplichtingen en de goederen elders te verkopen als de koper voet bij stuk hield. Als reactie hierop stapte de koper naar de rechtbank en voerde hij aan dat er sprake was van een fundamentele contractbreuk in de zin van artikel 72 CISG. De rechter oordeelde dat het dreigement van de verkoper om zich niet te houden aan zijn contractuele verplichtingen indien de kredietbrief niet aangepast werd, aanleiding gaf tot een wezenlijke tekortkoming omdat het duidelijk was dat de verkoper alle intentie had om de overeenkomst te schenden nog vooraleer het contract zou moeten worden uitgevoerd. Deze problematiek gaf aanleiding tot een fundamentele contractbreuk omdat de rechtbank oordeelde dat de kredietbrief van essentieel belang was voor de koopovereenkomst (m.b.t. het cognossement). Om deze reden oordeelde de rechtbank dat de verkoper artikel 25 CISG had geschonden en kende de koper een schadevergoeding toe overeenkomstig artikel 74 CISG voor de verliezen die hij leed naar aanleiding van het gedrag van de verkoper. Toch zal er een uitzonderlijke voorzichtigheid aan de dag moeten worden gelegd. Als een partij deze situatie verkeerd inschat, zal zij zelf het risico lopen om een fundamentele contractbreuk te plegen door bijvoorbeeld de levering niet te aanvaarden omdat zij ten onrechte meent dat de kwaliteit gebrekkig zou zijn. Dat risico wordt niet gelopen als de andere partij heeft verklaard dat zij haar verplichtingen niet zal nakomen (art. 72 (3)). Hetzelfde kan worden afgeleid uit het feit dat een partij verklaart dat zij de goederen aan een andere partij zal verkopen omdat zij zich niet meer gebonden acht door de overeenkomst 227. Dat het niet altijd zo gemakkelijk zal zijn om dit soort zaken te beoordelen wordt meer dan duidelijk gemaakt in de “transportation clause 228” zaak van 7 juni 1999 voor een Russische kamer van koophandel. In deze zaak ontstond er verwarring tussen een Indiaanse verkoper en een Russische koper omtrent de interpretatie van een contractuele clausule. De koper verklaarde de overeenkomst ontbonden nadat de verkoper weigerde om zich te schikken naar de zienswijze van de koper, met betrekking tot het vervoer van de goederen. Clausule nummer 4 van de overeenkomst voorzag dat het gebruik van het vaartuig exclusief toekwam aan de koper. De koper interpreteerde dit als het gegeven dat enkel de contractuele goederen mochten vervoerd worden met het vaartuig. De verkoper op zijn beurt interpreteerde dit op een manier die ertoe leidde dat enkel goederen van het type dat in het contract was overeengekomen mochten vervoerd worden met dat vaartuig. Voor de oplossing van dit conflict baseerde de kamer van koophandel zich op art. 8 CISG dat bepaalt dat gedragingen van een partij moeten worden uitgelegd in overeenstemming met haar bedoeling, wanneer de andere partij die bedoeling kende of daarvan niet onkundig kon zijn. Uit de voorafgaande onderhandelingen en de andere contractuele bepalingen bleek dat de verkoper moest geweten hebben dat de koper enkel geïnteresseerd was in goederen van de beste kwaliteit en dat hij niet wou dat zijn voedingswaren vervoerd werden met deze van mindere kwaliteit. De koper was dus volgens de kamer van koophandel perfect gerechtigd om de overeenkomst te ontbinden op basis van art. 72 CISG omdat de verkeerde interpretatie van de clausule door de verkoper aanleiding gaf tot een fundamentele contractbreuk.
227 228
cisgw3.law.pace.edu/cases/980115s1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/990607r1.html 66
Schlechtriem stelt in zijn commentaar dat het voorstellen van nieuwe contractvoorwaarden door een partij, gekoppeld aan een ontbinding bij niet aanvaarding ervan om aan zijn eigen verplichtingen te ontsnappen, in de meeste gevallen een grond zal geven om beroep te doen op art. 72 CISG voor de partij aan wie het voorstel wordt gedaan 229. Deze opvatting wordt gedeeld door het Australische Hof van Cassatie in de “Downs Investments v Perwaja Steel” zaak van 12 oktober 2001 waarin het Hof de uitspraak van de lagere rechtbank bevestigt. In deze zaak werd 30.000 metrische ton schrootstaal verkocht door een Australische onderneming aan een Maleisische onderneming. De feiten van deze zaak situeren zich op een moment dat de prijs van staal aan het kelderen was. De verkoper heeft er dus alle belang bij om zijn goederen zo snel mogelijk van de hand te doen. De koper slaagde er echter niet in om na herhaaldelijk aandringen van de verkoper een kredietbrief te openen. Deze laatste raakt hierdoor in een lastig parket. Hij vreest dat de koper aan het speculeren is op de dalende prijs en er dus voordeel bij heeft om deze overeenkomst niet meer na te leven en de goederen bij een andere partij goedkoper op de kop te tikken. De verkoper stelde een vordering in tot ontbinding van de overeenkomst op basis van art. 72 CISG. Het Hof volgde de verkoper hierin omdat de koper bijkomend ook nog eens wenste om de overeenkomst te heronderhandelen waaruit ontegensprekelijk werd vastgesteld dat de koper geen enkele intentie meer had om deze overeenkomst na te leven. Er werd ook verwezen naar de voorzienbaarheidsvoorwaarde van art. 25 CISG. De verkoper had namelijk een vaartuig gecharterd om de goederen te vervoeren, zodat het voor de koper dan ook perfect voorzienbaar dat de verkoper schade zou leiden doordat dit vaartuig niet meer gebruikt zou kunnen worden voor de reden waarvoor het reeds gecharterd was. De dekkingskoop waarin de verkoper dus voorzien had om zijn schadebeperkingplicht na te leven werd dan ook rechtsgeldig verklaard het Hof. Het verlies dat hij hierbij leed door de dalende staalprijs werd uiteraard verhaald op de koper die zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. Er zal ook gekeken moet worden naar de aard van het contract om rechtsmisbruik te voorkomen. Artikel 72 CISG is er uiteraard niet voor gemaakt om bijvoorbeeld onder risicovolle kanscontracten uit te raken, met name in de situatie waarin het risico zich manifesteert na het afsluiten van de overeenkomst maar vóór de uitvoering ervan. Art. 72 CISG toont een zekere gelijkenis met art. 71 CISG aangezien zij beide gehanteerd kunnen worden nog vóór de eigenlijke tekortkoming heeft plaatsgevonden. In de praktijk zullen zij dan ook vaak toepassing vinden in hetzelfde dossier 230. Desondanks bestaan er toch enkele belangrijke verschillen. Allereerst is het zo dat het uiteindelijke resultaat verschilt. Bij art. 72 CISG zal de koopovereenkomst worden ontbonden terwijl bij art. 71 CISG de verplichtingen van de partij die er zich op beroept, kunnen worden opgeschort. Doordat art 72. voorziet in een strengere uitkomst wordt er ook voorzien in een hogere drempel van toepasbaarheid. Dit blijkt uit twee zaken. Allereerst moet er enkel bij art. 72 sprake zijn van een fundamentele tekortkoming. Ten tweede spreekt art. 71 CISG over “blijken” terwijl art. 72 CISG de term “duidelijk” hanteert. Dit laatste vereist dus een hogere mate van zekerheid 231. Wat dit juist inhoudt wordt mooi geïllustreerd in de “Doolim Corp. v. R
229
I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p.; www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=276&step=FullText 230 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/218.htm 231 www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/70.htm; 67
Doll, LLC, et al. 232” zaak van 29 mei 2009 voor de Federal District Court in New York. In deze zaak werden er ongeveer 500.000 stukken vrouwenkledij verkocht door een Zuid-Koreaanse onderneming aan een Amerikaanse onderneming. De overeenkomst voorzag in verschillende leveringen. Volgens de algemene voorwaarden van de verkoper had de koper vijftien dagen de tijd om te betalen. Na de eerste levering kwam de koper deze betalingsverplichting echter niet na. Vervolgens kwamen beide partijen overeen om een afbetalingsplan op te stellen. Doordat de koper ook deze termijnen niet nakwam schorste de verkoper de verdere leveringen en wou de overeenkomst in zijn geheel laten ontbinden. Art. 72 CISG laat namelijk toe dat indien het vóór de datum van nakoming duidelijk is dat één van de partijen zich schuldig zal maken aan een wezenlijke tekortkoming, de andere partij de overeenkomst ontbonden kan verklaren. De rechtbank oordeelde dat dit gerechtigd was omdat de handelingen van de koper zonder twijfel duidelijk maakten dat de koper niet meer van plan was om zijn toekomstige verbintenissen na te komen. Het niet-betalen van vorige leveringen wordt principieel gezien als voldoende reden om er vanuit te gaan dat toekomstige leveringen ook niet betaald zullen worden, zoals niet enkel uit voorgaande zaak blijkt, maar ook uit de beslissing een vergelijkbare zaak van 28 april 1993 voor een Duitse rechtbank te Krefeld 233, die nadien, althans wat dit principe betreft, bevestigd is door het hof van beroep te Düsseldorf 234. Ook het stopzetten van een afbetalingplan valt onder deze categorie zoals blijkt uit de “Shuttle Packaging Systems v. Tsonakis et al. 235” zaak van 17 december 2001 voor de Federal District Court van Michigan. In deze zaak werd er materiaal verkocht voor het produceren van plastieken tuinpotten alsook de technologie en hulp om deze te gebruiken. In het contract stond eveneens een niet-concurrentiebeding dat erin voorzag dat de verkoper dit materiaal en deze kennis mocht verkopen in een zekere, in deze zaak betwiste, regio. De machine vertoonde echter gebreken, die volgens de verkoper aan de koper te wijten waren, waardoor de koper zijn betalingen stopzette. Vervolgens begon de verkoper op dezelfde markt actief te zijn door eveneens plastieken tuinpotten te verkopen wat volgens de koper een schending van het niet-concurrentiebeding inhield. De rechtbank oordeelde dat de mate van non-conformiteit niet voldoende was om aanleiding te kunnen geven tot een fundamentele contractbreuk. De koper had dan ook geen grond om de betaling stop te zetten. Gezien zijn opportunistische en niet-integere houding ten opzichte van de verkoper kon deze ervan uit gaan dat de koper geen enkele intentie had om zijn verdere betalingen nog uit te voeren. Als gevolg van deze redenering was de verkoper gerechtigd om de overeenkomst te laten ontbinden wegens fundamentele contractbreuk van de koper. Hij moest dan ook geen rekening houden met het niet-concurrentiebeding. Het kan duidelijk blijken uit voorgaande leveringen van de verkoper dat de non-conformiteit van de goederen zal blijven bestaan bij toekomstige leveringen 236. De “Skincare products 237” zaak van 30
www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/101.htm; www.globalsaleslaw.org/content/api/cisg/urteile/119.htm 232 cisgw3.law.pace.edu/cases/090529u1.html 233 cisgw3.law.pace.edu/cases/930428g1.html 234 cisgw3.law.pace.edu/cases/940114g1.html 235 cisgw3.law.pace.edu/cases/011217u1.html 236 cisgw3.law.pace.edu/cases/940124g1.html 237 cisgw3.law.pace.edu/cases/980630f5.html 68
juni 1998 voor het hof van beroep te Helsinki is hier een mooi voorbeeld van. In deze zaak werden huidverzorgingsproducten verkocht door een Zwitserse onderneming aan een Finse onderneming. De partijen waren overeengekomen dat de producten een bepaalde kwaliteitsnorm moesten halen, wat in concreto betekende dat de producten een zekere hoeveelheid vitamine A moesten bevatten. Dit werd met succes vastgesteld door het VTT (het nationale wetenschappelijke onderzoekscentrum). Nadat een aantal leveringen hadden plaatsgevonden weigerde de koper nog verdere leveringen te ontvangen. De verkoper vorderde de ontbinding van de overeenkomst en bijkomende schadevergoeding. Het verweer van de koper was gebaseerd op de snelle afname van kwaliteit van de producten. Zij waren dan wel door de oorspronkelijke test van het VTT geraakt, maar de hoeveelheid vitamine A was veel sneller afgenomen dan in het contract beloofd was. Na slechts 3 maanden (in tegenstelling tot de in het contract bepaalde 30 maanden) bereikte zij al de ondergrens van het aanvaardbare. Het hof van beroep oordeelde dan ook dat de koper er vanuit kon gaan dat ook de toekomstige leveringen door dit gebrek zouden zijn aangetast en dat hij de toekomstige leveringen mocht weigeren op basis van art.72 CISG omdat het duidelijk was dat de verkoper zich blijvend schuldig zou maken aan een wezenlijke tekortkoming. Het is evenwel waar dat de verkoper de tekortkomingen wou herstellen, maar de koper kon dit weigeren omdat dit in casu onredelijke grieven en kosten met zich zou meebrengen (art. 37 CISG). Het principe dat in de “Skincare products” zaak wordt gehanteerd, vindt zeker toepassing als de toekomstige leveringen zullen bestaan uit goederen die uit dezelfde bron voortkomen zoals in de “Condensate crude oil mix case 238” zaak van 15 oktober 2002 voor een Nederlands arbitrageinstituut. In deze zaak werd er ruwe olie verkocht door een onderneming in Nederland aan een onderneming in Engeland. De specifieke Rijn mix die geleverd werd bevatte echter een steeds toenemende mate van kwik waardoor de afnemers van de Engelse onderneming in de problemen kwamen. Om deze reden weigerde de koper nog verdere leveringen te ontvangen. De verkoper had hierdoor de goederen met verlies aan een andere partij moeten verkopen waarna hij de koper voor het Nederlandse arbitrage-instituut daagde. De koper wierp op dat er geen kwaliteitsniveau was gestipuleerd in de overeenkomst. Het arbitrage-instituut beoordeelde dit probleem na een lange redenering op basis van de “redelijke kwaliteitsstandaard” overeenkomstig art. 7 CISG. Het kwam hierdoor tot de beslissing dat de goederen wel degelijk niet voldeden aan de redelijke kwaliteitsvereisten van de koper omdat de arbitrage-instituut vond, na enkele andere potentiële kopers te hebben gecontacteerd dat de koper, op basis van de prijs die betaald werd, mocht verwachten dat het kwikgehalte niet zo hoog zou zijn. Bovendien mocht de koper door de vorige overeenkomsten een hogere mate van kwaliteit te verwachten. Aangezien de koper voldoende bewezen had dat er een substantiële kans bestond dat de tekortkomingen betreffende de kwaliteit van de goederen zich opnieuw zou voordoen kon hij rechtsgeldig de overeenkomst ontbinden. De koper had echter nagelaten om dit op een correct manier te doen waardoor het arbitrage-instituut oordeelde dat de verkoper recht had op schadevergoeding. Ook het leveren van non-conforme plannen of schetsen van een goed kan worden ingeroepen om de overeenkomst vóór de eigenlijke uitvoering van het contract te ontbinden. Deze situatie deed zich voor in de “Computer equipment case 239” zaak van 25 april 1995 vóór een Russische arbitrage238 239
www.cisg.law.pace.edu/cisg/wais/db/cases2/021015n1.html#cx cisgw3.law.pace.edu/cases/950425r3.html 69
instantie. In deze zaak werd er door een Portugese onderneming aan een Russische onderneming materiaal verkocht, dat op een computersysteem moest worden aangesloten. Overeenkomstig het contract voorzag de verkoper voorafgaande schematische plannen van het eindmodel. De koper oordeelde echter, na het zien van deze plannen, dat het materiaal van lage technische kwaliteit was waardoor dit niet zou kunnen worden aangesloten op het computersysteem. Op basis hiervan weigerde de koper de tekeningen, verklaarde het contract ontbonden en eiste zijn voorschot terug. De verkoper was het hier niet mee eens en stelde voor om het schema te herzien en zo een nieuw project te beginnen, wat de koper weigerde. Deze laatste kreeg uiteindelijk gelijk van de arbitrageinstantie omdat het bewezen was dat de tekeningen ernstige gebreken vertoonden en de koper geen verplichting had om een andere overeenkomst te sluiten. De ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de toekomstige levering werd dan ook gegrond verklaard. Bovendien kreeg de koper zijn voorschot terug omdat er geen enkele bepaling in het CISG staat of in het contract was opgenomen die de verkoper het recht gaf om dit voorschot automatisch te behouden zonder dat hij schade zou kunnen aantonen. Enkel de kosten die de verkoper maakte sinds het aanvangen van het project waren bewezen en verder afgetrokken van dit bedrag. Uit deze zaak blijkt ook duidelijk het principe dat het de partij is die zich op de bepalingen van art. 72 CISG steunt, die de fundamentele contractbreuk zal moeten aantonen. Artikel 72 CISG handelt over anticiperende ontbinding. Deze bepaling kan dus niet meer worden ingeroepen nadat de partijen hun verplichtingen hebben volbracht zoals blijk uit de “key stamping machine 240 ” zaak van 15 februari 1995 voor het Bundesgerichtshof. In deze zaak werd een sleutelmachine verkocht door een Duitse onderneming aan een Zwitserse onderneming. Na de levering van deze machine weigerde de koper om de laatste twee betalingen uit te voeren omdat de verkoper niet in staat zou zijn om de eigendom van de machine over te dragen. Daarbij beriep de koper zich op artikel 72 CISG. Het Bundesgerichtshof stelde principieel dat deze bepaling enkel kan worden toegepast voordat de andere partij haar verplichtingen is nagekomen. Het Bundesgerichtshof doet jammer genoeg geen uitspraak over het feit of dit al dan niet een fundamentele contractbreuk zou uitmaken in de zin van artikel 25 CISG, aangezien de termijn beschreven in artikel 49 (1)(b) reeds geruime tijd verstreken was. De situatie wordt pas ingewikkeld als beide partijen zich schuldig maken aan dezelfde soort van contractbreuk, waaruit er voor beide af te leiden valt dat de andere zich niet meer zal houden aan zijn contractuele verplichtingen. Dat was het geval in de “Hot-dipped galvanized steel coil 241” zaak van 16 december 1997 voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werden er 2000 ton thermisch verzinkte stalen rollen verkocht door een Duitse onderneming aan een Chinese onderneming die betaald ging worden middels een kredietbrief. De kredietbrief die verstrekt werd door de koper kwam in vele aspecten echter niet overeen met wat overeengekomen was bij de contractsluiting. De verkoper gaf de koper een deadline van 3 dagen om de kredietbrief alsnog aan te passen. Deze deed dat niet waaruit de verkoper afleidde dat deze niet meer van plan was om zijn contractuele betalingsplicht na te komen. Om deze reden liet de verkoper het contract ontbinden en voorzag hij in een dekkingskoop, waarna hij de koper voor de arbitragecommissie daagde. Deze oordeelde dat de koper zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk omwille van 240 241
www.uncitral.org/clout/showDocument.do?documentUid=1327 cisgw3.law.pace.edu/cases/971216c1.html 70
het feit dat hij eenzijdig en zonder toestemming de bepalingen van de kredietbrief had gewijzigd. Maar ook de verkoper had zich op zijn beurt schuldig gemaakt aan een wijziging van een clausule in de kredietbrief. Het betrof echter slechts de aanpassing van één enkele van de overeengekomen afspraken, namelijk een andere opdeling van de hoeveelheid waarin de goederen verscheept moesten worden. De verkoper kon echter niet bewijzen dat de partijen, na het sluiten van het contract, een andere regeling waren overeengekomen. Dit gaf echter geen aanleiding tot een fundamentele tekortkoming, bijgevolg werd enkel rekening gehouden met de oorspronkelijke contractuele bepaling. Om deze reden werd dan ook slechts een gedeelte van de schadevergoeding die geëist werd door de verkoper effectief toegekend. Soms geeft ook de vertraagde uitvoering van een contractuele plicht de mogelijkheid om zich te kunnen beroepen op artikel 72 CISG zoals dat in de “clothing 242” zaak van januari 1997 voor het ICC (Court of Arbitration of the International Chamber of Commerce) het geval was. De verkoper leverde één maand voor de uiteindelijke levering een aantal monsters, maar na twaalf dagen bekloeg de koper zich over de kwaliteit daarvan. De verkoper reageerde hierop door onmiddellijk nieuwe monsters op te sturen. De koper beweerde echter dat de bestelling werd geannuleerd, omdat de kleren die gingen geleverd worden deel uitmaakten van een seizoenscollectie en dat daarvoor de leveringsdatum van essentieel belang was. Het ICC oordeelde dat een late levering in dit geval een fundamentele contractbreuk zou uitmaken. Doordat de verkoper gebrekkige monsters ter beschikking had gesteld, zou de koper de tijd niet meer hebben om zowel nieuwe monsters te keuren als de goederen nog op tijd te ontvangen. Dit alles ondanks het feit dat er geen deadline werd opgelegd voor de levering van de monsters. De koper was dan ook gerechtigd om de overeenkomst te ontbinden op basis van art. 72 CISG. Bovendien kan men uit het louter aanbod tot het wijzigen van een bestaand contract niet met voldoende zekerheid afleiden dat deze partij zich in de toekomst schuldig zal maken aan een fundamentele contractbreuk. Zo oordeelde de Chinese arbitragecommissie CIETAC in de “Antimony ingot 243” zaak van 5 februari 1996. In deze zaak werden er antimonium staven verkocht door een Chinese onderneming aan een onderneming in Hong Kong. De verkoper stuurde een fax naar de koper met een voorstel om de kredietbrief via een andere bank te regelen. Een aantal dagen daarna kreeg de verkoper een fax terug waarbij de koper de overeenkomst als ontbonden beschouwde. De verkoper verkocht de goederen voor een lagere prijs aan een derde en probeerde dan zijn verlies te recupereren voor de Chinese arbitragecommissie. Deze commissie stelde dat het voor de verkoper perfect mogelijk was om een aanpassing van het contract te vragen. Doordat de koper dit echter niet aanvaardde moesten beide partijen terugvallen op de overeengekomen contractuele bepalingen. De koper was dus niet gerechtigd om de overeenkomst op basis van art. 72 CISG ontbonden te verklaren en veroorzaakte, door het niet-uitvoeren van zijn betalingsverplichting, een fundamentele contractbreuk. Net zoals de overige bepalingen in het CISG mag artikel 72 CISG niet misbruikt worden. De rechter zal de toepassing ervan steeds toetsen aan het principe van de goede trouw (art.7 CISG). Dat ondervond
242 243
cisgw3.law.pace.edu/cases/978786i1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/960205c2.html 71
een Duitse onderneming in de “Wooden Poles 244” zaak van 21 september 1995 voor de rechtank van Kassel. In deze zaak werden er 50.248 houten palen verkocht door deze Duitse onderneming aan een Amerikaanse onderneming voor de prijs van $3.232.070,17. De koper slaagde er niet in om een bankgarantie te voorzien die erin bestond dat een kredietbrief zou worden geopend bij het keuren van de goederen. De rechtbank oordeelde in dit geval dat uit de inhoud van de overeenkomst en de houding van de partijen niet kon worden afgeleid dat het niet-verkrijgen van die kredietbrief, voor gevolg had dat de contractuele verwachtingen in die mate geschonden waren dat de verkoper in aanmerkelijke mate onthouden werd wat hij uit de overeenkomst mocht verwachten. De bankgarantie garandeerde namelijk niet de overdracht van de goederen, maar betrof enkel handelingen die voordien zouden plaatsvinden. Het niet-slagen van deze handelingen waren echter verwaarloosbaar gezien de totale omvang van de overeenkomst. Zoals in bovenstaande zaak werd aangehaald, kan er zelfs in het geval dat er geen sprake is van een fundamentele tekortkoming nog altijd beroep gedaan worden op art. 71 CISG omdat de toepassingsdrempel ervan lager ligt. Maar ook op dit artikel kon de verkoper zich uiteindelijk niet beroepen om de overeenkomst te laten schorsen tot de koper voorzien had in een bankgarantie, weliswaar om een andere reden dan de toepassingsdrempel. De koper had redelijke stappen genomen nadat hij via een brief op de hoogte was gebracht door de verkoper om deze situatie te verhelpen. Het was namelijk de verkoper die elke degelijke oplossing van de koper van de hand wees waardoor de situatie maar niet opgelost raakte. De rechtbank vond bijgevolg dat hiermee de goede trouw (art. 7 CISG) was geschonden waardoor de verkoper ook geen recht meer had om de overeenkomst te schorsen. 2) OPEENVOLGENDE AFLEVERINGEN (ART. 73 (1) CISG) De bepalingen van art. 73 (1) CISG zijn van toepassing zowel op de verkoper als op de koper op het moment dat er zich een probleem voordoet met betrekking tot één enkele levering die kadert in een ruimere overeenkomst die meerdere leveringen inhoudt 245. Art 73 (1) CISG laat toe om de regels omtrent ontbinding ten gevolge van een fundamentele contractbreuk zoals beschreven in art. 25, 29 en 64 CISG toe te passen op elke levering afzonderlijk. De opname van deze regeling in het Weens Koopverdrag is ook niet meer dan logisch. Zonder artikel 73 CISG zou enkel de mogelijkheid bestaan om de overeenkomst in haar geheel te ontbinden, hetgeen draconisch zou zijn indien er slecht met betrekking tot één enkele levering iets fout liep. Een gelijkaardig systeem werd voordien reeds besproken in het kader van art. 51 CISG waar de situatie word beschreven waarin de verkoper slechts een gedeelte van de zaken aflevert of indien slechts een gedeelte van de afgeleverde zaken aan de overeenkomst beantwoordt. Er moet bovendien een onderscheid gemaakt worden naargelang de onderlinge afhankelijkheid van de betrokken leveringen. Als de leveringen namelijk niet onderling afhankelijk zijn zal het minder
244
cisgw3.law.pace.edu/cases/950921g1.html www.cisg.law.pace.edu/cases/940117h1.html; www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=276&step=Abstract; cisgw3.law.pace.edu/cases/920305g1.html; cisgw3.law.pace.edu/cases/950921s1.html; cisgw3.law.pace.edu/cases/960118s1.html; cisgw3.law.pace.edu/cases/930615u1.html
245
72
problemen opleveren om te kunnen bepalen of er al dan niet sprake is van een fundamentele tekortkoming omdat men enkel rekening moet houden met die specifieke levering. Als de leveringen wel een onderlinge samenhang vertonen zoals bijvoorbeeld in het geval dat één enkele machine in verschillende fases wordt geleverd zal er gekeken moeten worden naar de gehele overeenkomst. Als blijkt dat die levering niet kan worden vervangen of hersteld, en zij bovendien aanleiding geeft tot een fundamentele contractbreuk dan zal zij vallen onder art. 73 (3) CISG. Het gebruik van de term “fundamentele contractbreuk” in artikel 73 (1) CISG moet volgens de overheersende doctrine 246 ruim geïnterpreteerd worden. Dit artikel handelt volgens haar namelijk niet enkel over een fundamentele contractbreuk in de zin van art. 25 CISG maar ook over de nietnakoming van opgelegde prestaties in de aanvullende termijn voorzien in art. 49 (1)(a) CISG en art 64 (1)(a) CISG. Volgens een minderheid 247 van de rechtsleer is dat niet het geval. Zij baseert zich op het feit dat de opstellers van art. 73 (1) de ontbinding van de overeenkomst beperken tot een wezenlijke tekortkoming met betrekking tot één enkele aflevering in tegenstelling tot de bewoording die gebruikt wordt in art. 51 (1) CISG. Art. 73 (1) CISG kan worden toegepast in gevallen waarin de verkoper er niet in slaagt om een deel van de afgesproken leveringen af te leveren zoals blijkt uit de “chemical fertilizer 248” zaak van 1995 voor de Internationale Kamer van Koophandel (ICC). In deze zaak werd kunstmest verkocht door een Oostenrijkse verkoper aan een Zwitserse koper. De verkoper had om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen beroep gedaan op een leverancier in Oekraïne voor wat betreft een deel van de kunstmest. De zakken waarin de kunstmest moest worden vervoerd door de Oekraïense verkoper werden door de koper vervaardigd conform de instructies van de verkoper. Deze voldeden echter niet aan de technische vereisten van de Oekraïense chemische industrie waardoor ze niet konden worden gebruikt. De koper schreef de verkoper vervolgens aan en stelde dat hij de overeenkomst ontbonden zou verklaren als de verkoper niet met een oplossing over de brug kwam. De Oostenrijkse onderneming reageerde hierop met een nietszeggende stijlclausule waardoor de koper zich genoodzaakt voelde om substituerende goederen aan te schaffen aan een hogere prijs. Hierdoor startte de koper een arbitrageprocedure om het verschil in prijs terug te eisen alsook de kosten die hij gemaakt had voor het produceren van de nutteloze zakken. Het ICC oordeelde dat de verkoper de verkoopovereenkomst fundamenteel had geschonden overeenkomstig art. 25 CISG omdat hij niet had voldaan aan zijn verplichting om koper van de juiste instructies te voorzien wat betreft de correcte vervaardiging van de zakken. Overeenkomstig art. 73 CISG was de koper dan ook gemachtigd om het contract wat betreft de kunstmest afkomstig van de Oekraïense verkoper te laten ontbinden. Hij kreeg bovendien schadevergoeding vermeerderd met interest voor de zakken en de meerkost als gevolg van de substituerende aankoop van de kunstmest. Ook de niet-conformiteit met betrekking tot de kwaliteit van één van de leveringen geeft aanleiding tot de toepassing van art. 73 (1) CISG zoals blijkt uit de “Russian Coal 249” zaak van oktober 1996 voor 246
I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 247 J. HONNOLD, Uniform law for international sales under the 1980 United Nations convention, Alphen aan den Rijn, Kluwer Law International, 2009, 713 p. 248 cisgw3.law.pace.edu/cases/958128i1.html 249 cisgw3.law.pace.edu/cases/968740i1.html 73
de Internationale Kamer van Koophandel (ICC). Alhoewel in deze zaak beide ondernemingen zich in Noorwegen bevonden hebben zij voor het ICC gekozen om het Weens Koopverdrag van toepassing te verklaren op hun geschil. De problemen ontstonden bij de laatste levering van steenkool omdat deze in tegenstelling tot de voorgaande leveringen niet zou voldoen aan de verwachte kwaliteit. De verkoper beweerde echter dat de steenkool nog steeds bruikbaar was en dat er in het contract geen sanctie hieromtrent bestond. Het ICC oordeelde echter dat het verschil in de kwaliteit van de steenkool (20.4% vluchtige stoffen in de plaats van de overeengekomen 32%) voldoende ernstig was om de overeenkomst met betrekking tot die laatste levering te laten ontbinden door de koper. Bovendien kreeg de koper ook een schadevergoeding toegewezen met bijkomende interest omdat de verkoper in die periode geen vervangende levering had uitgevoerd. Als er zowel een probleem optreedt met betrekking tot artikel 73 (1) CISG als met bijvoorbeeld deze van artikel 64 CISG wordt het voor de rechter des te eenvoudiger om te concluderen dat er sprake is van een fundamentele contractbreuk. Dat valt alleszins af te leiden uit de “poultry feed 250” zaak van 1999 voor de Internationale Kamer van Koophandel (ICC). In deze zaak werd pluimveevoer verkocht door een Deense onderneming aan een Egyptische onderneming. Na de conforme eerste levering vroeg de verkoper om een documentair krediet te openen voor de tweede levering. Op deze vraag antwoordde de koper niet, waardoor de verkoper genoodzaakt was om de levering te herboeken. Ook bij de volgende vraag tot het openen van een documentair krediet antwoordde de koper niet. Hij verklaarde wel dat hij geen leveringen meer zou aanvaarden tot juli van dat jaar, wat in strijd was met de overeengekomen leveringstermijnen. Zowel het weigeren tot het openen van een documentair krediet (art. 64 CISG) als het weigeren van de leveringen maakten volgens het ICC een fundamentele tekortkoming uit overeenkomstig art. 25 CISG. Het ICC kwam dan ook tot het besluit dat de verkoper de overeenkomst mocht ontbinden wat betrof de tweede levering die moest plaatsvinden in april van dat jaar.
3) TOEKOMSTIGE AFLEVERINGEN (ART. 73 (2) CISG) Artikel 73 (2) CISG laat de benadeelde partij toe de koopovereenkomst met betrekking tot de toekomstige leveringen te laten ontbinden wanneer de andere partij een contractuele verplichting niet nakomt waaruit af te leiden valt dat er zich een fundamentele contractbreuk zal voordoen bij de toekomstige leveringen. Dit is een uitstekend middel voor een contractpartij om gebruik te maken van het principe van de fundamentele contractbreuk zonder dat deze zich reeds effectief heeft voorgedaan. In tegenstelling tot art. 73 (1) CISG moet er op het moment van het inroepen van art. 73 (2) CISG geen sprake zijn van een reeds begane de fundamentele tekortkoming. Het is voldoende dat er een tekortkoming is in de nakoming van de verplichtingen met betrekking tot één der leveringen door een van de partijen. De aard van deze tekortkoming speelt geen rol. Het moet op basis van deze tekortkoming wel aannemelijk zijn dat er zich in de toekomst wel een fundamentele contractbreuk zal voordoen. De hamvraag in dit geval zal dan ook zijn vanaf wanneer de benadeelde partij met voldoende zekerheid kan concluderen dat deze fundamentele contractbreuk zich effectief zal voordoen. 250
cisgw3.law.pace.edu/cases/990274i1.html 74
Om dit beter te begrijpen is het aangeraden om de bewoordingen te bestuderen van artikel 72 CISG dat handelt over de anticiperende ontbinding, en van artikel 71 CISG dat handelt over het opschortingsrecht omdat al deze artikelen in essentie handelen over de mogelijkheid van een toekomstige contractbreuk. Artikel 71 CISG spreekt over “blijken”, terwijl artikel 72 CISG het heeft over “duidelijk zijn” en artikel 73 (2) spreekt tenslotte over een “gegronde reden”. Deze bewoordingen moeten geïnterpreteerd worden zoals een redelijk persoon in dezelfde omstandigheden dat zou doen (m.a.w. de voorzienbaarheidstest van artikel 25 CISG). De mate van zekerheid kan op basis hiervan gerangschikt worden 251. Het opschortingsrecht (art. 71 CISG) heeft de laagste toepassingsdrempel gevolgd door de regeling omtrent toekomstige leveringen (art. 73 (2) CISG). De bepaling betreffende de anticiperende ontbinding (art. 72 CISG) heeft de hoogste toepassingsdrempel. Deze bevinding is ook perfect logisch gezien de systematiek die gehanteerd wordt door het Weens Koopverdrag. Een opschorting van de verplichtingen is een minder zware sanctie dan de ontbinding. Bij artikel 73 (2) CISG moet er reeds sprake zijn van een tekortkoming, zodat de lat lager gelegd kan worden dan bij artikel 72 CISG waar slechts sprake is van een vermoeden. M.a.w. op het moment dat artikel 72 CISG kan worden toegepast is het nog perfect mogelijk dat de overeenkomst zal worden uitgevoerd zoals overeengekomen. Bij de toepassing van artikel 73 (2) CISG is er reeds iets fout gegaan waardoor het voor de benadeelde niet onlogisch is dat hij zich reeds kan beroepen op het sanctiemechanisme van het Weens Koopverdrag. De situatie is het eenvoudigst als een partij al zijn verplichtingen nakomt terwijl de andere zonder geldige reden het al bij de eerste levering laat afweten. Dan zal het voor de benadeelde partij niet moeilijk zijn om aan te tonen dat zij ook ernstige twijfels heeft voor het welslagen van de toekomstige leveringen. Zo een geval doet zich voor in de “Sunflower oil 252” zaak van 5 februari 1997 voor de rechtbank te Zurich. In deze zaak werd er afgesproken dat er tussen de 24 miljoen en 60 miljoen liter zonnebloemolie ging verkocht worden door een Franse onderneming aan een Duitse onderneming. Alhoewel de koper de eerste levering reeds vooraf had betaald, weigerde de verkoper om de olie te leveren. De koper verklaarde dat hij de koopovereenkomst ontbonden had en vorderde een schadevergoeding, alsook de terugbetaling van de reeds betaalde som. Niet enkel was de rechtbank van oordeel dat de niet-levering een fundamentele contractbreuk uitmaakte in de zin van artikel 49 CISG, maar dat uit de omstandigheid dat zelfs de eerste levering niet werd uitgevoerd, ondanks het betaalde voorschot, kon worden afgeleid dat ook de toekomstige afleveringen niet zouden worden uitgevoerd (art. 73 (2) CISG). De koper kreeg het betaalde voorschot terug alsook een bijkomende schadevergoeding omdat hij een substituerende aankoop had moeten verrichten. Ondanks het feit dat er met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van artikel 73 (2) CISG vaak twijfel kan ontstaan, is de toepasbaarheid meer dan duidelijk als één van de partijen effectief laat blijken dat zij niet meer van plan is om haar contractuele verplichtingen te voldoen te opzichte van toekomstige leveringen. Een dergelijke situatie deed zich voor in de “Chilling press” zaak van augustus 2006 die voorkwam voor de Chinese arbitragecommissie CIETAC. In deze zaak werd op 17 juli 2003 een machine verkocht voor een prijs van $3,380,000 door een Amerikaanse onderneming aan een Chinese onderneming. De levering vond plaats in verschillende fases. Bij de eerste levering 251
I. SCHWENZER en P. SCHLECHTRIEM, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. 252 cisgw3.law.pace.edu/cases/970205s1.html 75
ging het echter al fout. Niet enkel was er sprake van zichtbare gebreken zoals roest maar werden er kort nadien ook verborgen gebreken vastgesteld zoals inconsistenties met het voordien overgemaakte ontwerp. Dit was volgens de arbitragecommissie een duidelijke schending van art. 35 CISG dat bepaalt dat de verkoper zaken dient te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit en de omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen en die zijn verpakt op de in de overeenkomst vereiste wijze. De partijen kwamen echter tot een overeenkomst om deze problemen op te lossen, maar deze werd uiteindelijk niet uitgevoerd door de verkoper. De arbitragecommissie oordeelde dat, gezien de overweldigende bewijzen, de problemen volledig te wijten waren aan de verkoper. Omdat deze liet blijken dat hij geen enkele intentie meer had om de zaken te verhelpen zoals afgesproken, besloot de arbitragecommissie dan ook dat het duidelijk was hij geen intentie meer had om de 2 volgende leveringen wel conform de overeenkomst uit te voeren. Hierdoor veroorzaakte de verkoper een fundamentele contractbreuk. Om deze reden was het in hoofde van de koper gerechtvaardigd om het contract te laten ontbinden wat betreft de toekomstige leveringen. Diezelfde situatie deed zich min of meer voor in de “Cheese 253” zaak van 29 december 1998 voor de arbiter te Hamburg. In deze zaak werd overeengekomen om kaas te verkopen aan een Duitse onderneming door een Tsjechische onderneming in 15 verschillende leveringen. Bij de tweede levering ging het echter al fout. De verkoper weigerde namelijk om de vooruitbetaalde sommen door de koper terug te betalen nadat hij deze levering geannuleerd had. Dit maakte volgens de arbiter een fundamentele tekortkoming uit in hoofde van de verkoper. Alhoewel de fundamentele tekortkoming met betrekking tot één enkele levering de getroffen partij het recht geeft om de ontbinding van de overeenkomst te beperken tot deze levering (art. 71 (1) CISG zie supra) vond de arbiter dat de koper eveneens het recht had om het gehele contract te laten ontbinden omdat de verkoper weigerde om ook de toekomstige leveringen uit te voeren. Deze intentie kan zich ook voordoen in hoofde van de koper. Als deze namelijk essentiële voorwaarden van het contract schendt en geen intentie laat blijken hier een eind aan te zullen maken, zal de verkoper gerechtigd zijn om koopovereenkomst met betrekking tot de toekomstige leveringen te laten ontbinden. Dat was alleszins het geval in de “BRI Production "Bonaventure v. Pan African Export 254" van 22 februari 1995 voor het hof van beroep te Grenoble (Frankrijk). In deze zaak werden jeansbroeken verkocht door een Franse onderneming aan een Amerikaanse onderneming. Tijdens de voorgaande onderhandelingen werd er meermaals duidelijk gemaakt door de koper dat hij van plan was deze jeansbroeken door te verkopen in Zuid-Amerika of Afrika. Na de eerste levering weigerde de koper echter bewijzen voor te leggen dat dit effectief het geval was geweest. De verkoper kwam vervolgens te weten dat de goederen verkocht werden in Spanje waarna hij verdere leveringen weigerde. De verkoper eiste een schadevergoeding op grond van het feit dat de verkoop van zijn producten in Spanje ernstig belemmerd werd door de parallelle distributie van de uiteindelijke klant van de koper. Het hof besloot dat het ontegensprekelijk vast stond, overeenkomstig art. 8 (1) CISG, dat de koper op de hoogte was van het essentiële belang van de verkoper dat de goederen enkel in de afgesproken landen zouden worden verkocht. De koper schond dan ook de overeenkomst op een fundamentele manier waardoor de verkoper inderdaad gerechtigd was om de toekomstige leveringen te weigeren. 253 254
cisgw3.law.pace.edu/cases/981229g1.html cisgw3.law.pace.edu/cases/950222f1.html 76
Als het principe van de goede trouw wordt geschonden zal het voor de rechtsprekende instantie duidelijk zijn dat de partij in kwestie geen intentie meer heeft om zich aan haar contractuele verplichtingen te houden. Dat blijkt uit de “muchroom 255” zaak van 17 november 1995 voor de rechtbank van koophandel te Hongarije. In deze zaak werden meer dan 50.000 kilo paddenstoelen verkocht door een Hongaarse onderneming aan een Oostenrijkse onderneming. De koper zou de betaling verzekeren door het afleveren van een bankgarantie aan de verkoper. Hoewel dit nooit gedaan werd door de koper, werd de eerste levering toch uitgevoerd. Pas toen de koper de betaling niet uitvoerde liet de verkoper de koopovereenkomst ontbinden. Na onderhandelingen kwamen beide partijen tot een akkoord dat inhield dat de leveringen verder zouden plaatsvinden op het moment dat de koper dan toch ging voorzien in een bankgarantie. De koper voldeed uiteindelijk aan die verplichting, maar de bankgarantie voorzag in de oorspronkelijk overeengekomen vervaltermijn, waardoor deze in ieder geval op dat moment niet meer geldig was. De rechtbank oordeelde dat dit een duidelijke schending was van het beginsel van goede trouw zoals verwoord in artikel 7 CISG. Uit deze omstandigheden kan door de rechtbank worden afgeleid dat uit het niet-slagen in het voorzien van een kredietbrief de verkoper redelijkerwijze kon afleiden dat de koper de betalingen voor de toekomstige leveringen niet zou uitvoeren, wat op zijn beurt een fundamentele contractbreuk zou uitmaken. Op basis van een a contrario redenering kan dan weer gesteld worden dat de intentie van een partij om zich wel te schikken naar haar toekomstige contractuele verplichten de toepassing van artikel 73 (2) CISG uitsluit. Zo redeneerde het ICC althans in de “Fashion product 256” zaak van 2003. In deze zaak werden kledingstukken verkocht door een Italiaanse onderneming aan een Amerikaanse onderneming. De koper slaagde er niet in om in de opgelegde tijd een kredietbrief te openen. Na onderhandelingen deed hij dat uiteindelijk toch. Hierdoor besloot het ICC dat de verkoper, die de koopovereenkomst nadien dan toch had laten ontbinden, niet gerechtigd was om te stellen dat de koper zich schuldig zou maken aan een fundamentele tekortkoming door de betalingen voor de toekomstige leveringen niet te volbrengen. In geval van twijfel of de toepassingsvoorwaarden van artikel 73 (2) CISG al dan niet voldaan zijn, kan er ook hier gewerkt worden met een aanvullende termijn. Deze manier van werken wordt door een Australische onderneming toegepast in de “Barley 257” zaak van 10 december 1997 voor een arbiter in Oostenrijk. In deze zaak werd er aan de hand van twee contracten gerst verkocht door deze Australische onderneming aan een Poolse onderneming. Ondanks het feit dat de verkoper voorzag in een certificaat dat een zekere kwaliteit garandeerde, uitgegeven door een Australisch gespecialiseerd instituut, weigerde de koper de levering te aanvaarden omdat hij op basis van zijn eigen aangevraagde expertise, uitgevoerd door een Pools gespecialiseerd instituut, de conformiteit van de goederen betwistte. Na het voorzien in een aanvullende termijn, waarin geen resultaat werd geboekt, liet de verkoper de koopovereenkomst ontbinden op basis van art. 73 (2) CISG. De arbiter oordeelde dat alhoewel het hier om twee aparte contracten ging deze vanuit een economisch standpunt moesten gezien worden als één geheel, omdat het ging om dezelfde goederen en dezelfde voorwaarden, en omdat de contracten bovendien op dezelfde dag waren afgesloten. Volgens art. 73 255
www.unilex.info/case.cfm?pid=1&do=case&id=217&step=Abstract cisgw3.law.pace.edu/cases/031849i1.html 257 cisgw3.law.pace.edu/cases/971210a3.html 256
77
(2) CISG moet er een gegronde reden zijn om het beroep op de bepaling te laten slagen. Dat is een hogere bewijslast dan de vereiste in art. 71 CISG, dat spreekt van “blijken”, maar een minder zware bewijslast dan art. 72 CISG waar er sprake moet zijn van een fundamentele contractbreuk. Indien de koper erin zou slagen om te bewijzen dat de goederen gebrekkig waren, zou er naar alle waarschijnlijkheid sprake zijn van een fundamentele tekortkoming met betrekking tot de toekomstige contracten, omdat de verkoper geen enkele intentie had om in dat geval maatregelen, zoals het veranderen van producent, te nemen. De arbiter oordeelde echter, alle bewijzen in overweging genomen, dat de koper zijn zaak niet hard kon maken omdat de goederen wel degelijk conform het contract waren en wees zijn eis daarom af. De vordering van de verkoper tot ontbinding werd echter wel toegekend omdat de koper zich schuldig maakte aan een fundamentele tekortkoming, omdat hij de levering van de verkoper zonder gegronde reden had geweigerd (art. 64 CISG). Voor de partij die zich niet houdt aan deze aanvullende termijn zal het de situatie vaak nadelig uitdraaien. Dat was zo voor een Duitse onderneming in de “rolled steel 258” zaak van 3 november 1997 voor het hof van beroep te Barcelona. In deze zaak werden 10.000 stalen veren verkocht door een Duitse onderneming aan een Spaanse onderneming. Nadat de eerste drie leveringen met vertraging werden afgeleverd liet de koper de overeenkomst ontbinden wat betreft de toekomstige leveringen. De verkoper kwam hiertegen in op omdat hij het staal had reeds gekocht om de veren te produceren en omdat hij hiervoor geen enkele andere klant kon vinden. Het hof kwam tot het besluit dat het hier wel degelijk om een fundamentele contractbreuk gaat in hoofde van de verkoper omdat de late leveringen niet enkel een schendig waren van de contractuele voorwaarden maar dat dit ook het productieproces van de koper had verstoord. De verkoper had bovendien noch gebruik gemaakt van de aanvullende termijn die door de koper werd voorgesteld noch had hij enige garanties kunnen verstrekken dat de toekomstige leveringen wel op tijd zouden plaatsvinden. Gezien de zware toepassingsvoorwaarden van artikel 73 (2) CISG is het niet aangeraden om de argumentering uitsluitend te steunen op een mondelinge verklaring. Die fout kwam een onderneming duur te staan in de “sour cherries 259” zaak van 25 mei 1999 voor de rechtbank van koophandel te Boedapest. In deze zaak werden er kersen verkocht door een Hongaarse onderneming aan een Oostenrijkse onderneming. Nadat een deel van de goederen geleverd was steeg de prijs van de kersen enorm. De verkoper aanvaardde de verliezen betreffende de reeds geleverde kersen maar liet de overeenkomst ontbinden voor de toekomstige leveringen. De verkoper beweerde dat de koper hiermee mondeling akkoord was gegaan, wat door de koper in alle toonaarden ontkend werd. Deze weigerde dan ook de eerste levering te betalen omdat hij beweerde dat de schade die hij geleden had door de ontbinding van de overeenkomst groter was dan de waarde van de reeds geleverde goederen. Doordat de verkoper er niet in slaagde om zijn beweringen hard te maken omtrent de mondelinge toestemming van de koper oordeelde de rechtbank dat hij zich schuldig had gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. De koper moest weliswaar betalen voor de eerste levering maar was gerechtigd om de verkoopovereenkomst te laten ontbinden voor de toekomstige leveringen. Doordat de koper niet had voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht werd de schadevergoeding slechts voor een gedeelte toegekend. 258 259
cisgw3.law.pace.edu/cases/971103s4.html cisgw3.law.pace.edu/cases/990525h1.html 78
Er mag uiteraard niet vergeten worden dat er sprake moet zijn van een fundamentele contractbreuk en dat bijgevolg een “normale” contractbreuk geen aanleiding zal kunnen geven tot de toepassing van artikel 73 (2) CISG. Zoals blijkt uit de “Powdered tantalum 260” zaak van 1 februari 2005 voor het hof van beroep te Innsbruck (Oostenrijk). In deze zaak werd tantalium (een scheikundig element) verkocht door een Hongkongse onderneming aan een Oostenrijkse onderneming. De levering van deze goederen gingen plaatsvinden in verschillende fasen. Na inspectie van de goederen kwam de koper tot de vaststelling dat het poeder een te hoog zuurstofgehalte bevatte. Omdat de koper van oordeel was dat dit een fundamentele contractbreuk was, liet hij de koopovereenkomst ontbinden. Na de feiten te hebben onderzocht oordeelde het hof dat de koper geen recht had om beroep te doen op het recht tot ontbinding, dat in het CISG gezien werd als de ultima ratio, omdat er slechts sprake was van een marginale overschrijding van het zuurstofgehalte. De toepassingsvoorwaarden van artikel 73 (2) CISG zullen ook vervuld worden geacht als blijkt dat een partij zich in de toekomst niet zal kunnen schikken naar de nationale normeringen die voor de andere partij van essentieel belang zijn. Deze problematiek kwam ter sprake in de “spanish paprika 261” zaak van 21 augustus 1995 voor de rechtbank te Ellwangen (Duitsland). In deze zaak werden 80 ton paprika’s verkocht door een Spaanse onderneming aan een Duitse onderneming. Na de tweede levering werd de koper door de “Duitse vereniging van specerijhandelaren” geïnformeerd dat de geïmporteerde paprika’s een hogere concentratie ethyleenoxide bevatte dan toegelaten werd door de Duitse wet. Nadat de koper dit had laten bevestigen gaf hij de verkoper een aanvullende termijn van twee weken om vervangende goederen te leveren. Omdat de verkoper deze termijn niet naleefde liet de koper de verkoopsovereenkomst ontbinden waarop de verkoper een vordering instelde. De rechtbank oordeelde dat de verkoper artikel 35 CISG had geschonden omdat deze geen goederen had geleverd die beantwoordden aan de kwaliteit en de omschrijving van de in de overeenkomst omschreven goederen. Dit kwam omdat er ontegensprekelijk kon worden afgeleid uit de reeds voorgaande contractuele relaties dat de goederen moesten beantwoorden aan de wettelijk opgelegde voorwaarden van Duitsland. Doordat dit niet het geval was, was er sprake van een fundamentele tekortkoming in hoofde van de verkoper. Ook was de koper gerechtigd om de overeenkomst, wat betreft de toekomstige leveringen, te laten ontbinden, omdat uit de omstandigheden niet kon worden afgeleid dat de verkoper in staat zou zijn om in de toekomst voedselwaren conform de Duitse wetgeving te leveren. Dit onthield de koper in aanmerkelijke mate wat hij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten. Ook zal er rekening moeten gehouden worden met handelspraktijken in een bepaalde industrie vooraleer men kan oordelen of er al dan niet beroep kan worden gedaan op artikel 73 (2) CISG. De “clothing 262” zaak van 11 april 2002 voor het hof van beroep te Vaud (Zwitserland). In deze zaak werden er in 3 leveringen kleren verkocht door een Franse onderneming aan een Zwitserse onderneming. Omwille van problemen met één van de leveringen zette de koper de betalingen stop en verklaarde dat de zakenrelatie zou worden stopgezet. Hierop stelde de verkoper een vordering in om de niet-ontvangen betaling alsnog te verkrijgen. Het hof oordeelde dat de vergissingen met betrekking tot de leveringen en facturen wel van die aard waren dat zij het vertrouwen in de nieuwe 260
cisgw3.law.pace.edu/cases/050201a3.html cisgw3.law.pace.edu/cases/950821g2.html 262 cisgw3.law.pace.edu/cases/020411s1.html 261
79
zakenrelatie ernstig kon aantasten, maar dat zulke fouten wel vaker voorkwamen en dat het de taak was van de koper om de middelen te ontwikkelen om zichzelf te beschermen tegen zulke tegenslagen. Op basis van deze redenering had de koper geen recht om de contractuele relatie stop te zetten en was hij nog steeds verplicht om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
80
IV. CONCLUSIE Om de doelstellingen van deze masterproef te realiseren was het van fundamenteel belang om zoveel mogelijk rechtspraak te analyseren. Daarom werden er meer dan 300 rechtszaken uit de “Pace”, “UNCITRAL” en “Global Sales Law” databanken bestudeerd. Tijdens het lezen van deze uitspraken werd er een lijst bijgehouden van welke elementen uit artikel 25 CISG van doorslaggevend belang waren voor de uitkomst van de zaak. Met doorslaggevend wordt bedoeld, die elementen die bij de uitspraak van de rechtsprekende instantie hebben bijgedragen tot de uiteindelijke beslissing. Zaken waarin bijvoorbeeld door partijen werd gehamerd op de afwezigheid van schade maar die door de rechter niet werden aanvaard, werden dan ook niet opgenomen in de lijst die betrekking had op het schade-element. Het antwoord op de onderzoeksvraag, welke elementen die terug te vinden zijn in de definitie van artikel 25 van het Weens Koopverdrag van doorslaggevend belang zijn en welke niet, kan worden samengevat in het onderstaande taartdiagram. 3,88 % 9,06 %
11,00 %
19,42 %
Aard van de tekortkoming
Schade
In aanmerkelijke mate onthouden van wat zij uit de overeenkomst mocht verwachten 56,63 %
Voorzienbaarheid
Bewijslast
De conclusie luidt ontegensprekelijk dat het element “in aanmerkelijke mate onthouden wat zij uit de overeenkomst mocht verwachten” in de overgrote meerderheid van de zaken van doorslaggevend belang was. De rechtsprekende instanties gebruikten dit element in 56,63% van de onderzochte zaken als grondslag om hun uit uitspraak op te stoelen. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien eigenaardig, maar dit valt grotendeels te verklaren door het principe van de partijautonomie binnen het CISG. Als partijen afwijken van de bepalingen van het CISG (expliciet opnemen van bepalingen omtrent de kwaliteit, de leveringsdatum, de betaling,…) en deze afspraken niet worden geëerbiedigd, waardoor er sprake is van een contractbreuk, zal de rechtsprekende instantie al snel tot de conclusie komen dat haar in aanmerkelijke mate onthouden werd wat zij uit de overeenkomst mocht verwachten.
81
Het tweede element dat vaak aangehaald wordt om een beslissing te verantwoorden is de factor “voorzienbaarheid” van artikel 25 CISG. In maar liefst 19,42% van de gevallen werd dit element van doorslaggevend belang geacht. Dit is echter niet verrassend. Het is namelijk de meest voor de hand liggende ontsnappingsroute voor een partij die zich schuldig zou hebben gemaakt aan een fundamentele contractbreuk. De kleine impact van het “schade” element (11%) kan verklaard worden door de ruime interpretatie hiervan. Schade kan namelijk gezien worden als alle (tegenwoordige en toekomstige) negatieve gevolgen van eender welke mogelijke vorm van contractbreuk, welke zich niet beperkt tot monetaire verliezen. Het zal dan ook niet makkelijk zijn voor een partij om te bewijzen dat er op geen enkele manier sprake is van enige vorm van schade. De eveneens geringe impact van het “bewijslast” element toont aan dat de eisende partij vaak een goed dossier heeft opgebouwd waarin voldoende elementen zijn terug te vinden die haar beweringen moeten onderbouwen. Het is slechts in 9.06% van de zaken dat de rechtsprekende instantie een eis zal afwijzen omdat een partij zijn beweringen niet hard heeft kunnen maken. Tenslotte is er “aard van de tekortkoming” dat met een onbeduidend aantal zaken, namelijk slechts 3.88%, helemaal onderaan de staart bengelt van doorslaggevende elementen. Dit is enerzijds te verklaren door de ruime interpretatie van dit begrip en anderzijds door het gegeven dat vele partijen, gezien de vaak ernstige situaties, moeilijk met enig succes kunnen aantonen dat er geen enkele vorm van contractbreuk aanwezig zou zijn (niet in de zin van de overeenkomst, het CISG, de gewoonte of de gebruiken). Concluderend kan dus gesteld worden dat de eisende partij het best zo gedetailleerd mogelijk kan argumenten om welke redenen hij in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit de overeenkomst mocht verwachten. Terwijl de verwerende partij op haar beurt het best deze argumenten zou ondergraven, terwijl zij probeert aan te tonen dat zij de gevolgen van de vermeende contractbreuk helemaal niet had kunnen voorzien. Deze strategieën zijn statistisch gezien namelijk diegene met de meeste slaagkans. Hoewel een concrete benadering bij elke zaak op zich uiteraard onontbeerlijk zal zijn.
82
V. BIBLIOGRAFIE 1) Boeken DIMATTEO, L. en DHOOGE, L., International sales law: a critical analysis of CISG jurisprudence, Cambridge, Cambridge university press, 2005, 241 p. FELEMEGAS, J., An international approach to the interpretation of the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (1980) as uniform sales law, Cambridge, Cambridge University Press, 2007, 528 p. FERRARI, F., The CISG and its impact on national legal systems, Munich, Sellier, 2008, 489 p. FLECHTNER, H. en BRAND, R., Drafting contracts under the CISG, New York, Oxford University Press, 2008, 597p. GABRIEL, H., Practitioner’s guide to the convention on contracts for the international sale of goods (CISG) and the uniform commercial code (UCC), New York, Oceana publications, 1994, 276 p. HONNOLD, J., Uniform law for international sales under the 1980 United Nations convention, Alphen aan den Rijn, Kluwer Law International, 2009, 713 p. HUBER, P. en ALASTAIR, M., The CISG: a new textbook for students and practitioners, München, Sellier, 2007, 408 p. JANSSEN, A. en MEYER, O., CISG methodology, Munich, Sellier, 2009, 395 p. KROLL, S. en MISTELIS, L., UN convention on contracts for the international sale of goods (CISG): commentary, Oxford, Hart, 2011, 1251p. LOOKOFSKY, J. en BERNSTEIN, H., Understanding the CISG : a compact guide to the 1980 United Nations Convention on Contracts for International Sale of Goods, Alphen aan den Rijn, Wolters Kluwer, 2008, 243 p. LOOKOFSKY, J. en BERNSTEIN, H., Understanding the CISG in Europe, The Hague, Kluwer law international, 2002, 226 p. MASKOW, D. en Enderlein, F., International sales law : United Nations convention on contracts for the international sale of goods convention on the limitation period in the international sale of goods, Dobbs Ferry, Oceana publications, 1992, 480 p. NEUMAN, T., The duty to cooperate in international sales: the scope and role of Article 80 CISG, Munich, Sellier European Law Publishers, 2012, 273 p. SCHWENZER, I. en SCHLECHTRIEM, P., Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2010, 1480 p. ZELLER, B., CISG and the unification of international trade law, Abingdon, Routledge-Cavendish, 2007, 116p. 83
2) Artikels Babiak, A., Defining “Fundamental Breach” Under the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods, 1992, www.cisg.law.pace.edu. Chengwei, L., The Concept of Fundamental Breach: Perspectives from the CISG, UNIDROIT Principles and PECL and case law [2nd edition: Case annotated update (May 2005)], 2005, www.cisg.law.pace.edu. Dong, W., The Effect of Fundamental Breach on Passage of Risk in the International Sale of Goods under the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods: Comparative analysis with the Contract Law of the People’s Republic of China, 2003, www.cisg.law.pace.edu. El-Saghir, H., Guide to article 25, Comparison with Principles of European Contract Law (PECL), 2000, www.cisg.law.pace.edu. Ferrari, F., Fundamental Breach of Contract Under the UN Sales Convention: 25 Years of Article 25 CISG, 2006, www.cisg.law.pace.edu. Graffi, L., Case Law on the Concept of “Fundamental Breach” in the Vienna Sales Convention, 2003, www.cisg.law.pace.edu. Koch, R., The Concept of Fundamental Breach of Contract under the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (CISG), 1999, www.cisg.law.pace.edu. Leisinger, B., Fundamental Breach Considering Non-Conformity of the Goods, 2007, www.cisg.law.pace.edu. Lorenz, A., Fundamental Breach under the CISG, 1998, www.cisg.law.pace.edu. Maarje, B., The Fundamental Breach in Documentary Sales Contracts, The Doctrine of Strict Compliance with the Underlying Sales Contract, 2009, www.cisg.law.pace.edu. Martín Paiva, R., Fundamental Breach under the United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (1980), 2004, www.cisg.law.pace.edu. Schenzer, I., The buyer’s right to avoid the contract in case of non-conforming goods or documents, 2005, www.cisg.law.pace.edu. Schlechtriem, P., Interpretation, gap-filling and further development of the UN Sales Convention, 2004, www.cisg.law.pace.edu. Zeller, B., Fundametal Breach and the CISG – a Unique Treatment of Failed Experiment?, 2004, www.cisg.law.pace.edu. Zeller, B., The Remedy of Fundamental Breach and the United Nations Convention on the International Sale of Goods (CISG) – A Principle Lacking Certainty?, 2007, www.cisg.law.pace.edu.
84
3) Databanken Global Sales Law: www.globalsaleslaw.org Pace database on the CISG and International Commercial Law: www.cisg.law.pace.edu UNCITRAL: www.uncitral.org
85