26 juli 2006 Startnotitie voor aanpassing van de meerjaren ontwikkelingsprogramma’s van de grote steden op het terrein van voorschoolse educatie en schakelklassen i.v.m. toevoeging middelen aan de BDU SIV Doel -
Aanpassing van de ambities in de Meerjaren ontwikkelingsprogramma’s (MOP’s) in het kader van het Grotestedenbeleid 2005 t/m 2009 (GSB III) op het terrein van voorschoolse educatie en schakelklassen met ingang van 1 augustus 2006.
-
Realisatie van de ambities op 31 december 2009.
Aanleiding -
Artikel 1.7 van de prestatieconvenanten: “voor de terreinen voor- en vroegschoolse educatie en schakelklassen is nieuwe wet- en regelgeving nog niet afgerond. De onderbrenging van de desbetreffende budgetten in de brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (BDU SIV) is voorzien per 1 augustus 2006. Zodra duidelijkheid over het geheel bestaat, zullen de Stad en het Rijk op basis hiervan de afspraken tot het einde van de convenantperiode aanpassen.”
-
Extra middelen die basisscholen als gevolg van de motie Verhagen ontvangen ten behoeve van vroegschoolse educatie en de afspraak in het kabinet dat gemeenten zich de komende jaren volledig gaan richten op de voorschoolse educatie en daarmee de ambitie verhogen naar een doelgroepbereik van 70%.
-
Extra middelen (€ 15 miljoen) voor schakelklassen als gevolg van de motie Verhagen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Onderwijsachterstandenbeleid (OAB) is een nieuwe prestatie indicator voor schakelklassen afgesproken, namelijk het aantal leerlingen in plaats van het aantal klassen.
Afspraken in het bestuurlijk overleg van 21 september 2005 Minister OCW en gemeenten 1. Gemeenten verhogen de ambities op het terrein van deelname van doelgroepkinderen aan het voorschoolse deel van VVE van 50% naar 70%. Bij de verhoging wordt per gemeente een bandbreedte gehanteerd en wordt de mogelijkheid van maatwerk geboden. 2. Gemeenten verdubbelen de ambities op het terrein van schakelklassen (aantallen schakelklassen). Ook hier wordt per gemeente de mogelijkheid van een bandbreedte en maatwerk geboden. Stand van zaken regelgeving -
Het wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid gemeenten is op 23 februari 2006. door de Tweede Kamer aangenomen.
-
Vervolgens is het wetsvoorstel op 4 juli ’06 door de Eerste Kamer aanvaard.
-
Op basis van het wetsvoorstel is een AMvB opgesteld.
-
Met de AMvB worden nadere voorwaarden aan het onderwijsachterstandenbeleid gesteld, voor een periode van vier jaar. Deze voorwaarden hebben betrekking op Voorschoolse educatie en schakelklassen. Daarnaast wordt in de AMvB de bekostiging voor het onderwijsachterstandenbeleid aan de overige gemeenten (dus de niet GSB-gemeenten) geregeld. Het wetsvoorstel en de nadere voorwaarden uit de AMvB zijn wél op de GSBgemeenten van toepassing.
-
De Tweede Kamer is akkoord met de AMvB. Op 6 juli ’06 is de AMvB naar de Raad van State gezonden. (De AMvB is derhalve nog niet vastgesteld en niet openbaar). 1
Verdeelsleutel -
Het macrobudget voor het onderwijsachterstandenbeleid van alle gemeenten bedraagt met ingang van 1 augustus 2006 ongeveer € 165 miljoen.
-
Hiervan gaat ongeveer 2/3 naar de GSB-gemeenten.
-
Op basis van de som der schoolgewichten per gemeente worden de middelen over de gemeenten verdeeld.
-
Er wordt voor de gehele GSB periode uitgegaan van de leerlingtelling op 1 oktober 2004.
-
De indicatieve verdeling van de financiële middelen per gemeente is bijgevoegd (zie bijlage 1, Overzicht indicatieve rijksbijdrage G31 Voorschoolse educatie en schakelklassen). De bedragen worden definitief vastgesteld na de inwerkingtreding van de AMvB, van de uitvoeringsregeling BDU SIV en op basis van de beoordeling door het Rijk van de daarvoor overeen te komen prestaties.
-
Op macroniveau is het budget voldoende voor het realiseren van de landelijk gestelde prestatiedoelen (bereik 70% van de doelgroep VVE en 6300 te schakelen leerlingen per jaar) en voor de besteding aan overige activiteiten en coördinatie (15% van het budget).
Specificaties VVE VVE-programma Voor jonge kinderen zijn door verschillende instellingen VVE-programma’s ontwikkeld. Dit zijn educatieve programma’s gericht op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden beginnend in kinderdagverblijven of peuterspeelzalen en doorlopend tot en met de tweede groep van de basisschool. Bij de voor- en vroegschoolse educatie worden educatieve programma’s gebruikt die een doorlopende leerlijn hebben van voor- naar vroegschoolse educatie. Voorschoolse educatie is dat deel van VVE dat door gekwalificeerd personeel wordt verzorgd in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen voor doelgroepkinderen van 2 en 3 jaar. Vroegschoolse educatie is dat deel van VVE, dat wordt verzorgd in groep 1 en 2 van een basisschool voor doelgroepkinderen van 4 en 5 jaar. In de AMvB zijn nadere voorwaarden t.a.v. VVE opgenomen. De volgende voorwaarden hebben betrekking op de voorschoolse educatie: -
de gemeente geeft aan op grond van welke criteria een doelgroepkind in aanmerking komt voor het volgen van voorschoolse educatie;
-
De voorschoolse educatie wordt tenminste drie dagdelen per week gedurende tenminste een jaar gegeven. Voor het schooljaar 2006/2007 bestaat de mogelijkheid om de voorschoolse educatie slechts 2 dagdelen aan te bieden. (Dit is mogelijk vanwege eventueel gemaakte afspraken met schoolbesturen over bekostiging van de vroegschoolse periode).
Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door kinderen “met een leerlinggewicht groter dan 0.0”. Op dit moment zijn het opleidingsniveau van ouders en het land van herkomst bepalend voor de toekenning van het gewicht. M.i.v. 1 augustus 2006 is alleen het opleidingsniveau van de ouders bepalend. In het basisonderwijs worden deze gegevens bij aanmelding aan ouders gevraagd. Deze systematiek kan ook worden gehanteerd om bij entree in de voorschoolse voorziening (peuterspeelzaal/kinderopvang/voorschool), of nog eerder (consultatiebureau i.v.m. vroegsignalering), te bepalen of het kind tot de doelgroep behoort. In de AMvB wordt de omvang van de doelgroep en de definiëring van een doelgroepkind dat deelneemt aan voorschoolse educatie in principe vastgesteld 2
op basis van gewichtendefinitie. Het staat gemeenten echter vrij om op lokaal niveau in overleg tussen met peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en consultatiebureaus andere richtlijnen voor de doelgroep in de voorschool te gebruiken. Een goede registratie van het aantal doelgroepkinderen in de voorschoolse periode is hierbij onmisbaar. Bereik van de doelgroep Om te beoordelen of de ambitie ten aanzien van voorschoolse educatie van een gemeente “aan de maat” is, geldt als referentiegegeven het volgende. Landelijk gezien kan t/m het schooljaar 2005/2006 met het beschikbare VVE-budget circa 50 % van alle kinderen met een gewicht groter dan 0.0 in de leeftijd 2 t/m 5 een VVE-programma worden aangeboden. Vanaf 1 augustus 2006 (toevoeging van middelen voor Onderwijsachterstandenbeleid aan BDU SIV) wordt gerekend met een macro VVEbudget van € 110 mln. per jaar voor de G31. Met ingang van 1 augustus 2006 ontvangen basisscholen € 60 miljoen via de gewichtenregeling voor de vroegtijdige bestrijding van onderwijsachterstanden. Dit betekent dat basisscholen de financiering van het vroegschoolse deel van VVE voor hun rekening kunnen nemen. Dat biedt gemeenten de mogelijkheid om de beschikbare middelen (€ 110 miljoen) op termijn volledig te besteden aan de voorschoolse sector en hierbij een aanpassingsperiode te hanteren. Dat maakt het in principe mogelijk om 70% van de doelgroep te laten deelnemen aan het voorschoolse deel van een VVE programma. Bandbreedte en maatwerk; prestatieafspraak voorschoolse educatie De landelijke doelstelling t.a.v. VVE is een doelgroepbereik van 70%. Met de grote gemeenten worden individuele prestatieafspraken gemaakt over het bereik in de voorschool. Maatwerk betekent voor de grote steden dat van hen wordt verwacht dat zij zoveel mogelijk deze landelijke doelstelling nastreven, maar dat zij zelf een ambitieniveau kiezen en/of dat gevarieerd kan worden in het tempo waarmee wordt toegewerkt naar het bereiken van de 70%. Er is ruimte voor variëteit en evenwicht in kwantiteit en kwaliteit. Getoetst zal worden of er een nulmeting aanwezig is (gebaseerd op bovengenoemde definities) en wat de ambitie is voor ultimo 2009. Het gaat erom dat de stad een onderbouwing levert bij het zelfgekozen ambitieniveau. Indien een stad er voor kiest om niet een bereik van 70% na te streven zal het Rijk in die situatie als referentiegegeven hanteren dat de betrokken gemeente relatief minimaal 20% meer van de doelgroep bereikt aan het einde van 2009 vergeleken met het doelgroepbereik op 1-8-2006. Over de doorlopende leerlijn dienen gemeenten en scholen samen afspraken te maken. In het wetsvoorstel onderwijsachterstanden is opgenomen dat gemeenten en scholen tenminste jaarlijks overleg voeren over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden, waaronder de doorlopende leerlijn van voorschoolse educatie naar basisonderwijs. De inspectie houdt er toezicht op dat scholen deelnemen aan het jaarlijkse overleg en dat ze zich houden aan de wettelijke plichten ten aanzien van achterstandenbeleid en het bevorderen van goed burgerschap. Prestatie-indicator voorschoolse educatie Om de ambitie per stad vast te stellen is het nodig dat de stad de omvang van de doelgroep die in aanmerking komt voor voorschoolse educatie per 1 augustus 2006 nagaat. Daarna stelt de stad een definitie van de doelgroep in het voorschoolse traject op. Vervolgens voert de stad een nulmeting uit aan het begin van de GSB-periode van het aantal doelgroepkinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie. Daarna bepaalt de stad een doelstelling voor het aantal doelgroepkinderen dat aan het einde van de periode deelneemt. Dit is de prestatie-indicator voor Voorschoolse educatie. Die wordt als volgt gedefinieerd: 3
1
Het aantal doelgroepkinderen dat op 31 december 2009 deelneemt aan voorschoolse educatie . In het bijgestelde MOP geeft de gemeente aan hoeveel doelgroepkinderen op 31 december 2009 zullen deelnemen aan voorschoolse educatie. Dit aantal wordt opgenomen in de concept-prestatielijst (zie bijlage 2, Format t.b.v. de vaststelling van de stedelijke ambities voorschoolse educatie en schakelklassen). Berekening referentiegegeven Rijk m.b.t. omvang van de doelgroep voorschoolse educatie Bij de rijksbeoordeling hanteert OCW per gemeente de volgende berekening als referentiegegeven: - Het aantal 4- en 5 jarige leerlingen met een gewicht - Dit aantal wordt vermenigvuldigd met de factor .70 (70% deelname doelgroep) - Dit aantal wordt vermenigvuldigd met de factor .75 (deelname van 2.5 – 4 jaar i.p.v. vanaf 2 jaar) - Dit aantal wordt vermenigvuldigd met de factor .75 (afname aantal doelgroepleerlingen vanwege de invoering van de nieuwe gewichtenregeling) Specificatie schakelklassen Definitie van een schakelklas Een groep of groepje leerlingen als bedoeld in de artikelen 166 en 166a van de wet op het primair onderwijs. Varianten van een schakelklas Als prestatie-indicatie geldt op dit moment het aantal schakelklassen dat een gemeente aan het eind van de GSB periode heeft ingericht. Bij de totstandkoming van de huidige ambities in de MOP’s is uitgegaan van de volgende omschrijving van een schakelklas: één jaar voltijds, een groep van circa 15 leerlingen. In de nieuwe wet- en regelgeving is dit verruimd. Op basis van het wetsvoorstel kan een schakelklas op drie manieren worden vorm gegeven: - Gedurende 1 schooljaar in een aparte groep (voltijd schakelklas) -
Gedurende 1 schooljaar in een aparte groep, in combinatie met de reguliere groep (deeltijd schakelklas)
-
In het verlengde deel van de verlengde schooldag in een aparte groep (verlengde schooldag).
Gezien de verruiming van de definitie met minder kostbare varianten en de verdubbeling van het budget wordt het mogelijk geacht om het aantal schakelklassen te verdubbelen. Zo is vorig jaar september op bestuurlijk niveau afgesproken. Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel OAB in de Tweede Kamer moet deze afspraak worden omgezet in het aantal leerlingen dat deelneemt aan een schakelklas. Het Rijk vraagt de grote steden de meerjaren ontwikkelingsprogramma’s aan te passen aan deze nieuwe indicator voor schakelklassen. Bandbreedte en maatwerk schakelklassen; prestatieafspraak voorschoolse educatie In het bestuurlijk overleg op 21 september 2005 is ook afgesproken dat gestreefd wordt om op landelijk niveau jaarlijks circa 600 schakelklassen in te richten, maar dat bij het inrichten van schakelklassen door de afzonderlijke gemeenten maatwerk wordt gehanteerd. Voor de grote steden zou het aantal schakelklassen in relatie tot de eerder vastgestelde ambitie, in principe, worden verdubbeld vanwege de extra beschikbare middelen voor schakelklassen op basis van de Motie
1
Met onderscheid tussen allochtone en autochtone doelgroepkinderen (zie het huidige GSB-
beleidskader/prestatielijsten) 4
Verhagen. Het totaal beschikbare budget voor schakelklassen is jaarlijks € 30 miljoen, waarvan naar verwachting 2/3 deel naar de grote steden zal gaan. Voor de grote steden hangen de mogelijkheden voor variatie met een schakelklas en het aantal te realiseren schakelklassen met elkaar samen. Zij geven aan dat hoe meer vrijheid er wordt geboden t.a.v. het type schakelklas, hoe meer schakelklassen zij kunnen realiseren en waardoor meer leerlingen onderwijs in een schakelklas kunnen volgen. In de AMVB wordt het volgende aantal uren per type schakelklas dat minimaal moet worden gehaald opgenomen: -
Indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt in combinatie met onderwijs in de reguliere groep, bedraagt het aantal uren onderwijs in de schakelklas minimaal 8 uur per week
-
Indien het onderwijs in de schakelklas plaatsvindt na de reguliere schooltijd, bedraagt het aantal uren onderwijs in de schakelklas minimaal 100 uren per schooljaar
Prestatie-indicator schakelklassen Bij de inrichting van schakelklassen dienen de steden deze voorwaarden in acht te nemen. Het type schakelklas dat wordt ingericht zal moeten voldoen aan de gestelde voorwaarden in de wet en in de AMvB. De prestatieafspraken met de steden zullen zich daarna richten op het aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan een schakelklas. In het wetsvoorstel staat dat leerlingen gedurende een schooljaar deelnemen aan een schakelklas. Dit is het uitgangspunt. Tussentijdse in- en uitstroom is in uitzonderlijke gevallen (zoals verhuizen of instroom op 4-jarige leeftijd) toegestaan. (NB. Voor vreemdelingen geldt een aparte regeling: het besluit 1e opvang vreemdelingen. Die worden via een andere financieringsstroom bekostigd). Er is voor de volgende indicator voor schakelklassen gekozen: Het totaal aantal leerlingen dat op 31 december 2009 heeft deelgenomen aan een schakelklas op 2
grond van de artikelen 166 en 166a van de Wet op het primair onderwijs . In het bijgestelde MOP geeft de gemeente aan hoeveel kinderen in totaal in de periode tot en met 31 december 2009 zal hebben deelgenomen aan een schakelklas. Dit aantal wordt opgenomen in de concept-prestatielijst (zie bijlage 2, Format t.b.v. de vaststelling van de stedelijke ambities voorschoolse educatie en schakelklassen). Berekening referentiegegeven Rijk m.b.t. de omvang van het aantal te schakelen leerlingen Bij de rijksbeoordeling hanteert OCW per gemeente de volgende berekening als referentiegegeven: Het aantal te schakelen leerlingen per jaar bedraagt landelijk 9000. Het aandeel voor de G31 is 6300 leerlingen per jaar. Op basis van het procentuele aandeel in de middelen die voor Onderwijsachterstanden per gemeente beschikbaar zijn wordt het aantal te schakelen leerlingen berekend. Schakelklassen in het voortgezet onderwijs In het kader van de meerjaren ontwikkelingsprogramma’s van de 31 grote gemeenten zijn ambities op het terrein van schakelklassen geformuleerd. In de huidige ambities zitten voor een beperkt deel schakelklassen in het Voortgezet Onderwijs (VO). Het gaat om ongeveer 10% van het aantal 2
Met onderscheid tussen allochtone en autochtone kinderen (zie het huidige GSB-
beleidskader/prestatielijsten). 5
schakelklassen waarbij het in ieder geval ook om internationale schakelklassen voor nieuwkomers in het VO gaat. Uit het overleg met de gemeenten is gebleken dat vooral de G4 behoefte hebben aan het inzetten van de middelen óók voor schakelklassen in het VO. De minister gaat uit van een beperkt aantal schakelklassen in het VO. Om die reden zijn de huidige ambities op dit terrein in de MOP’s goedgekeurd. Deze afspraken zullen overeind blijven, maar zullen niet worden uitgebreid. Een verdere uitbreiding van dit aantal is niet in lijn met het standpunt dat de minister daarover eerder innam. Aanpassing meerjaren ontwikkelingsprogramma en toetsing Rijk - Wat wordt gevraagd van de stad bij opstelling wijziging MOP? Van de gemeenten wordt verwacht dat zij voor het onderdeel Onderwijsachterstanden een beknopte wijziging/aanvulling op het MOP aanleveren (maximaal 5 A4). Daarbij dient de gemeente de volgende indeling (in vier onderdelen) in acht te nemen. Deze indeling komt overeen met de algemene toetspunten ‘Inhoudelijke voorwaarden wijziging MOP en toetsing Rijk’ die eerder bestuurlijk zijn afgesproken en vastgelegd in de nota ‘Samenwerken aan de Krachtige Stad’ (uitwerking van het stelsel Grotestedenbeleid 2005-2009) van april 2004. Deze toetspunten voor de rijksbeoordeling zijn met voorliggende startnotitie toegespitst op Onderwijsachterstanden. Het Rijk beoordeelt de wijziging/aanvulling op het MOP op de volgende vier elementen: 1. Analyse; hierbij zijn aan de orde een kwantitatief onderbouwde stedelijke uitgangssituatie ten aanzien van de doelgroep voorschoolse educatie en schakelklassen, de samenhang met andere relevante thema’s in het MOP, kansen en bedreigingen, en de argumentatie van de keuze voor de hoogte van de ambities; 2. Afstemming met relevante partijen; in dit geval betreft het zichtbaar in de aanpassing van het MOP opnemen dat de overeen te komen ambities zijn afgestemd met betrokken scholen (in dit verband conform de wettelijke eis tot overleg met de scholen over de doorgaande leerlijnen) 3. Beoogde resultaten op outputindicatoren (uitgangssituatie en het te realiseren resultaat per 31 december 2009). Zie de desbetreffende passages in de voorliggende startnotitie voor de te hanteren indicatoren en bijbehorende specificaties. In bijlage 2 is daarvoor een format opgenomen dat aansluit op de prestatielijst uit het GSB-prestatieconvenant. De gemeente stuurt dit ingevulde format mee met de wijziging van het MOP. 4. Financiële paragraaf; hierbij gaat het om inzicht in de financiële onderbouwing, zodat het Rijk exante de ambitieniveaus van de stad kan wegen. Zie hiervoor bijlage 4 in de nota ‘Samenwerken aan de Krachtige stad (’format financiële paragraaf’). Hoofdlijnen verantwoording en verrekening GSB III. De GSB-regels voor de wijze van verantwoording en verrekening zijn reeds vastgelegd in de regelgeving voor de drie brede doeluitkeringen (BDU’s) Fysiek, Economie, en Sociaal, Integratie en Veiligheid (SIV). Voor de BDU SIV is dat het gelijknamige Besluit en de uitvoeringsregeling. Met betrekking tot de verantwoording geldt dat deze plaats vindt aan het eind van de convenantperiode over de gehele periode en uiterlijk op 15 juli 2010. In verband met de invoering van single-information en single-audit voor specifieke uitkeringen vervallen de aparte accountantsverklaringen per specifieke uitkering en vervallen ook de afzonderlijke protocollen. Dat geldt ook voor de drie GSB-BDU’s. Voor 3 de BDU SIV zijn het Besluit en de uitvoeringsregeling daarop inmiddels aangepast ; in de
3
Besluit van 4 juli 2006 houdende wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 en enkele andere besluiten in verband
met invoering van single-information en single-audit voor specifieke uitkeringen (Staatsblad 2006, 328) en Regeling verantwoordingsinformatie specifieke uitkeringen (Staatscourant d.d. 21 juli 2006, 140, pag 7)
6
uitvoeringsregeling BDU SIV vervallen dus artikel 16 en de bijlagen C, D en E. Met betrekking tot de prestaties komt er een bijlage bij de gemeenterekening, waarin de gemeente de prestatieafspraken (indicatoren) opneemt; de gemeenteaccountant controleert de betrouwbaarheid van het registratiesysteem voor zover nodig uitgaande van het Besluit begroting en verantwoording en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten. Dit punt komt in de bijlage bij de gemeenterekening terug. Voor de financiële verantwoording (rechtmatige besteding) geldt de accountantsverklaring bij de gemeenterekening. Verder baseert de gemeenteaccountant zich op de wet- en regelgeving (in dit geval voor VVE en Schakelklassen). In de nota van toelichting van het in de voetnoot genoemde besluit staat met betrekking tot de controleprotocollen verder nog het volgende vermeld (blz 14): “Controleprotocollen Zoals in het kabinetsstandpunt al is aangegeven komen de controleprotocollen per specifieke uitkering te vervallen. De combinatie van het besluit accountantscontrole provincies en gemeenten en de weten regelgeving per specifieke uitkering bevatten de benodigde controlevoorschriften. Er is bij (accountants van) medeoverheden en de departementen behoefte aan uniforme en eenduidige controlevoorschriften, die in handzame vorm worden verstrekt. Daarom zal een toetsingskader worden uitgewerkt. De precieze invulling van dit kader wordt nog door het ministerie van BZK nader uitgewerkt. In ieder geval wordt een limitatieve opsomming van relevante (leden van) artikelen uit de wet- en regelgeving per specifieke uitkering opgenomen. Deze worden door de accountant van de medeoverheid getoetst. Er zal in het toetsingskader geen nieuwe wet-en regelgeving worden opgenomen.” De algemene uitgangspunten voor verrekening zijn: Het lager vaststellen van de rijksbijdrage (terugvorderen van middelen) als gevolg van het niet geheel realiseren van prestaties is een ultimum remedium. Tijdens de uitvoering is er de mogelijkheid tot bijsturing. In de midtermreview (2007) bestaat de mogelijkheid om de ambities naar boven of beneden bij te stellen. Na ontvangst van de verantwoording wordt de mate van toerekenbaarheid van de stad vastgesteld. Als de minister de stad toerekenbaar vindt en de desbetreffende (sector)regelgeving voorziet niet in een geschillenregeling dan is in het Besluit bdu siv geregeld dat een derde adviseert over het voorgenomen besluit hiertoe van de minister. Ten slotte zijn er zijn mogelijkheden van herstel door verlenging van de uitvoeringstermijn voor zowel het realiseren van de prestaties als de bestedingen van de rijksbijdrage. Voor de verrekening zal het Rijk - op grond van artikel 7, tweede lid van het Besluit BDU SIV (bij ministeriële regeling percentsgewijs toedelen van de rijksbijdrage aan de indicatoren) - de middelen voor Onderwijsachterstandenbeleid toedelen aan de beide outputindicatoren in de verhouding 80% 20% voor ‘voorschoolse educatie’ resp. ‘schakelklassen’. Deze toedeling wordt vastgelegd in de uitvoeringsregeling bdu siv; de gemeente kan deze toedeling bij de verantwoording in 2010 aanpassen op basis van de feitelijke besteding (art 27, lid 5 van het Besluit BDU SIV). Planning Onderstaand tijdpad is onder voorbehoud van de vaststelling van de AMvB waarin de nadere voorwaarden aan het onderwijsachterstandenbeleid zijn vastgelegd. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat inwerkingtreding van deze Amvb geen wijziging tot gevolg heeft voor de outputindicatoren, de indicatieve rijksbijdrage G31 en de inhoudelijke voorwaarden ten behoeve van de wijziging van het 4 MOP, zoals in deze startnotitie vermeld. Actie Behandeling wetsvoorstel
4
Einddatum juli 2006
Wie Eerste Kamer
Opmerkingen Eerste Kamer is akkoord; inwerkingtreding bij koninklijk besluit.
In het GSB-prestatieconvenant d.d.11 maart 2005 is vastgelegd dat de prestatieafspraken onder voorbehoud worden
geformuleerd van de (inwerkingtreding van de) definitieve wet- en regelgeving. Indien en voorzover inwerkingtreding van deze regelgeving leidt tot wijziging ten opzichte van de (thans bekende) versies van de ontwerp-regelgeving, zullen het Rijk en de steden hierover overleg voeren en worden nadere afspraken gemaakt
7
Vaststelling AMvB
Augustus 2006
Berekening van de gemeentelijke budgetten (indicatieve rijksbijdrage)
juli/aug. 2006
OCW
Alle GSB-gemeenten aanschrijven dat MOP’s moeten worden herzien, inclusief randvoorwaarden en planning Bekostigingsgrondslag en indicator voor het onderwijsachterstandenbeleid opnemen in de Uitvoeringsregeling BDU SIV en publicatie in Staatscourant. Steden dienen ambtelijk voorstel in tot wijziging MOP (incl. prestatielijst)
juli 2006
OCW en BZK
Eind augustus 2006
BZK en OCW
Uiterlijk 15 oktober 2006
Steden (ambtelijk)
Steden dienen B&W-voorstel in tot wijziging MOP (incl. prestatielijst).
Uiterlijk15 november 2006
Steden (B&W)
Rijk toetst formeel het stedelijk voorstel en gemeenteraad bekrachtigt het B&W-voorstel
Uiterlijk 15 december 2006
BZK/OCW en Steden (gemeenteraad)
Tweede Kamer is akkoord; AMvB is begin juli naar de Raad van State gezonden: inwerkingtreding bij koninklijk besluit met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2006. De middelen worden verdeeld op basis van de som van de schoolgewichten op gemeentelijk niveau (telling 1 oktober 2004) met jaarlijkse indexering van het vermenigvuldigingsbedrag (zie bijlage 1); de definitieve bedragen worden bekend na vaststelling AMvB. Verspreiden van de startnotitie (ambtelijke versie werkgroep Rijk/steden; na de zomer bestuurlijke vaststelling)
Indiening van het ambtelijke voorstel per e-mail bij de GSBaccountmanager van het Ministerie van BZK. Hierna vindt ambtelijke beoordeling door het Rijk plaats aan de hand van de bovenvermelde inhoudelijke voorwaarden/ toetspunten. Over de uitkomst wordt de stad geïnformeerd en vindt er, indien nodig, overleg plaats. Indiening van het definitieve voorstel bij de minister voor BVK (en c.c. per mail aan de GSB-accountmanager BZK). a. Het Rijk toetst formeel de wijziging van het MOP (incl. prestatielijst). In het verlengde daarvan vindt eventueel overleg plaats over aanpassing van het ambitieniveau. Het Rijk komt vervolgens met een voorlopig oordeel. b. Tevens bekrachtigt de gemeenteraad het collegevoorstel en de stad informeert per ommegaande het Rijk daarover (per e-mail bij de GSB-accountmanager van het Ministerie van BZK). Als het raadsbesluit aansluit bij het voorlopige rijksoordeel dan wordt dat rijksoordeel daarmee 8
definitief. Indien het daarvan afwijkt, dan komt het Rijk uiterlijk 15 januari 2007 tot een definitief oordeel.
9
Bijlage 1. Overzicht indicatieve rijksbijdrage G31 Voorschoolse educatie en schakelklassen Indien de som van de schoolgewichten, bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, zoals dat luidde op 31 juli 2006 van de hoofdvestigingen en nevenvestigingen van basisscholen voor zover deze zich bevinden op het grondgebied van een gemeente, op 1 oktober 2004, 11 of meer bedraagt, ontvangt de gemeente middelen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. De omvang van deze middelen wordt berekend door de schoolgewichten bij elkaar op te tellen en de uitkomst te vermenigvuldigen met een bedrag van €1368 (het vermenigvuldigingsbedrag). De middelen worden voor de schooljaren 2006-2007 tot en met 2009-2010 vastgesteld. Het vermenigvuldigingsbedrag wordt jaarlijks aangepast op basis van de ontwikkeling van de genormeerde gemiddelde personeelslasten van leraren van basisscholen, als bedoel in artikel 120 zesde lid van de Wet op het primair onderwijs. Het vermenigvuldigingsbedrag wordt jaarlijks bekend gemaakt in de Staatscourant. Voor het jaar 2006 wordt 5/12 toegekend. Voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt telkens 7/12 van de middelen toegekend op basis van het vermenigvuldigingsbedrag zoals dat van toepassing was in december van het voorafgaande jaar en 5/12 op basis van het vermenigvuldigingsbedrag zoals aangepast per 1 augustus. Som van de schoolgewichten Gemeente (G31) Alkmaar Almelo Amersfoort Amsterdam Arnhem Breda Den Haag Deventer Dordrecht Eindhoven Emmen Enschede Groningen Haarlem Heerlen Helmond Hengelo Den Bosch Leeuwarden Leiden Lelystad Maastricht Nijmegen Rotterdam Schiedam Sittard-Geleen Tilburg Utrecht Venlo Zaanstad Zwolle
697 853 1276 19616 1971 1317 12411 903 1978 2199 824 1762 823 1400 678 1077 429 1134 635 1060 883 717 1372 20324 1844 404 2249 4992 1034 1576 612
Indicatief budget 2006/2007
Indicatief budget 2006 = 5/12 * budget
Indicatief budget 2007 = 7/12 * budget
2006/2007)
2006/2007+ 5/12 * budget 2007/2008
953.496,00 1.166.904,00 1.745.568,00 26.834.688,00 2.696.328,00 1.801.656,00 1.235.304,00 2.705.904,00 3.008.232,00 716.832,00 2.410.416,00 16.978.248,00 1.125.864,00 1.915.200,00 927.504,00 1.473.336,00 586.872,00 1.551.312,00 868.680,00 1.450.080,00 1.207.944,00 980.856,00 1.876.896,00 27.803.232,00 2.522.592,00 552.672,00 3.076.632,00 6.829.056,00 1.414.512,00 2.155.968,00 837.216,00
10
Bijlage 2. Format t.b.v. de vaststelling van de stedelijke ambities voorschoolse educatie en schakelklassen
Overzicht van resultaatsafspraken uit het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma van (PM/naam gemeente) De resultaatsafspraken in deze lijst zijn gebaseerd op het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma en door (PM/naam gemeente) aangeleverde aanpassingen. BDU SOCIAAL, INTEGRATIE EN VEILIGHEID Doelstelling en Indicator
Stedelijke nulsituatie 2006
Stedelijk resultaat 31 december 2009
Bron Rijk / gemeente
Geen leerling zonder diploma van school: Doelstelling: het voorkomen en verminderen van onderwijsachterstanden 5
Indicatoren : 3. Aantal doelgroepkinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie met 3. …. (aantal) onderscheid tussen allochtone en autochtone doelgroepkinderen 4. Totaal aantal leerlingen dat heeft deelgenomen aan een schakelklas op grond van de artikelen 166 en 166a van de Wet op het primair onderwijs met onderscheid tussen allochtone en autochtone kinderen
5
4. 0
3. …. (aantal ultimo 2009)
4…… (cumulatief aantal 2006 t/m 2009)
3. Gemeente: …. (naam lokale bron/ registratiesysteem) 4. Gemeente: ….. (naam lokale bron /registratiesysteem)
De nummering sluit aan op de Prestatielijst (GSB-prestatieconvenant d.d. 11 maart 2005)
11