Hadewijch’s 7e visioen
hertaling Albert Verwey (soms iets herschikt) [of een eigen variante]
te enen cinxendage wart mi vertoont in de dageraat, ende men sanc mettenen in de kerke ende ic was daar; ende mijn herte ende mijn aderen ende alle mine leden schudden ende beveden van begerten; ende mi was alst dicke heeft geweest, so verwoedeleke ende so vreseleke te moede, dat mi dochte, ic en ware minen lieve genoech ende mijn lief en vervulde minen niet, [dat ic sterven soude ] [dat ic stervende soude verwoeden] ende al verwoedende sterven. doen was mi van begerliker minnen so vreselijke te moede ende so wee, dat mi alle die lede die ic hadde sonderlinge waanden breken ende alle mine aderen waren sonderlinge in arbeiden. die begerte daar ic doen in was die es onseggeleke eneger redenen ocht iemens die ic kinne; ende dat selve dat icker af seggen mochte ware ongehoort vore alle die die minne nie en bekinden met begerten werken ende die vore minne nie bekint en waren.
op een pinksterdag had ik een verschijning, bij zonsopgang, terwijl ik in de kerk was waar de metten gezongen werden. mijn hart en mijn aderen en al mijn leden schudden en beefden van begeerte en het was me zoals het me dikwijls geweest is, zoo onrustig en angstwekkend te moede dat het me toescheen zoo ik mijn lief niet genoeg was en hij mijn begeerte niet vervulde dat ik dan sterven zou en in verbijstering sterven. van verlangende liefde was het me zoo verschrikkelijk (te moede) en zoo wee dat mijn leden, stuk voor stuk, schenen te breken en of elk van mijn aderen in arbeid was. mijn verlangen was zoo onuitsprekelijk dat niemand het zou kunnen uitdrukken, en zooveel ik ervan kan zeggen zou niet verstaan worden door allen die in de liefde tevoren niet kenden (door het verlangen) (de werking) en die tevoren de liefde niet kenden
1
dit is wat ik ervan zeggen zal: ik begeerde mijn lief geheel te [genieten] en te kennen en te smaken [op alle gebied tenvolle]: [zijn menschheid genietelijk met de mijne] [en de mijne daarin te ervaren] [en sterk te zijn in ongebrekelijkheden zonder te vallen] [dat ik hem weder hierin ongebrekelijk genoeg ware] zuiver en eenig [en op alle gebied tenvolle genoeg te dogen] in iedere deugd daartoe wenschte ik inwendig dat hij mij met zijn godheid in eenheid van geest genoeg en al (ware) wat hij is, zonder tekortkoming; want die gaaf verkoos ik boven alle ooit door mij gekozene: [dat ik volstaan moge in alle grote lijden] want dat is het volkomenste volstaan [op te wassen god met god te zijn] want dat is leed en moeite, ellende, en in groot nieuw verdriet te zijn en dat alles laten komen en gaan zonder bekommering en zonder iets anders te voelen dan zoete liefde (en omhelzen) en kussen [aldus begeerde ik dat mij god ware hem (hier)mede genoeg te zijn]
aldus mag ick er af seggen: ic begerde mijns liefs te vollen te gebrukene ende te bekinnen ende te gesmakene in alle vollen gereke: sine menscheit gebrukeleke metter miere ende de mine daar in te gestane ende starc te wesene in ongebrekelechheden te valne dat ic hem weder dat ongebrekeleke genoech ware suver ende enech ende in allen te vollen gereke genoech te dogene in elker doget. ende daartoe woudic van binnen dat hi mi met siere godheit in enege geeste genoech ende al ware dat hi es, sonder ontbliven. want die gichte cosic meest boven alle gichten die ic gecoos, dat ic genoech ware in allen groten dogene; want dat es dat volcomenste genoech doen te wassene god met gode te sine. want dats dogen ende pine ellende ende in groten nuwen vernooie te sine ende dat al laten comen ende gaan sonder vernooien ende el engenen smake daaraf te hebbene dan soete minne ende helsen ende cussen. aldus begerdic dat mi god ware hem mede genoech te sine.
2
terwijl mij zo vreselijk te moede was zag ik van het altaar naar mij toevliegen (een groote arend) en die zei tot mij: wilt gij eenworden, zoo, bereid u. en ik lag op mijn knieën en mijn hart drong me verschrikkelijk dat eenigste te aanbidden zooals het hem toekwam wat mij toch onbereikbaar was, dat weet ik wel, god weet het, altijd tot mijn leed en ellende. en die arend ging terug, zeggende: rechtvaardige en machtige heer, toon nu uw groote kracht uw eenheid te vereenigen tot het genieten van uzelf. toen kwam hij weer en zei tot mij: die gekomen is komt weer en waar hij kwam daar komt hij niet.
[42] doe mi aldus vreeseleke te moede was doe [43] versaghic vanden outare comen gheuloghen te [44] mi enen are die groet was ende hi seide mi: [45] Wiltu een werden soe ghereide di ende ic [46] stoent op mijn knien ende mijn herte gheberde [47] vreseleke dat enechleke te anebedene na sine [48] werde werdecheit dat doch mi onghereet ware [49] dat wetic wel, wet god, altoes te minen wee ende [50] te minen sware ende gheen aer keerde segghen- [51] de : gherechte here ende moghende nu tone [52] dine moghende cracht dijnre enecheit te eneghene [53] na ghebruken dijns selues ende hi keerde hem [54] weder ende seide te mi : die ghecomen es hi [55] comt weder ende daer hi nye en quam, daer [56] en comt hi niet
3
daarop kwam hij van het altaar in de gedaante vaneen kind, juist zooals hij was in zijn eerste drie jaren, en hij wendde zich te mijwaarts en nam uit de ciborie zijn lichaam in zijn rechterhand en in zijn linker nam hij de kelk, die scheen te komen van het altaar, maar vanwaar hij kwam wist ik niet. daarmee kwam hij, gekleed en zooals hij was op die dag toen hij ons de eerste maal zijn lichaam gaf, er zoo uitziende, als mensch, en als man. zoet en schoon, met geheven gelaat, en zoo onderdanig mij naderend. als een die geheel van een ander hoort. toen gaf hij mij zichzelf in de vorm van het sakrament als naar gewoonte; daarna gaf hij mij te drinken uit de kelk als naar gewoonte.
[57] doe quam hi vanden outare hem seluen toenen- [58] de alse een kint ende dat kint was van dier [59] seluer ghedane dat hi was in sinen yersten drien [60] jaren ende hi keerde hem te mi waert ende nam [61] vter ciborien sinen lichame in sine rechte hant [62] ende in sine slinke hant nam hi enen kelc [63] die sceen vanden outare comende maer ic en [64] weet wanen hi quam daer mede quam hi in die [65] ghedane des cleeds ende des mans dat hi was [66] op dien dach doen hi ons sinen lichame iersten [67] gaf, also ghedane mensche ende man Soete [68] ende scoene ende uerweent ghelaet tonende [69] ende also onderdanechleke te mi comende alse [70] een die eens anders al es doe gaf hi mi hem [71] seluen in specien des sacraments in figuren alsoe [72] men pleghet ende daer na gaf hi mi drinken [73] vten kelke ghedane ende smake alsoe men [74] pleghet
4
daarna kwam hij zelf tot me en nam me heelemaal in zijn armen en drukte me tegen zich aan, en al mijn leden voelden de zijne ten volle naar mijn hart het begeerde, naar mijn menschelijkheid. zoo werd ik van buiten voldaan en verzadigd. ook had ik een korte poos kracht dat te dragen; doch weldra verloor ik die scoone man uitwendig, het zien van zijn gedaante, en ik zag hem geheel en al verdwijnen. zozeer vervluchtigde hij en smolt weg dat ik buiten mij (hem) niet meer [bespeuren kon] en binnen mij (hem) niet meer onderscheiden kon. op dat ogenblik waren wij één zonder onderscheid.
daer na quam hi selue te mi, ende [75] nam mi alte male in sine arme ende dwanc [76] mi ane heme ende alle die lede die ic hadde [77] gheuoelden der siere in alle hare ghenoeghen [78] na miere herten begherten na miere menscheit [79] doe werdic ghenoeghet van buten in allen vollen [80] sade ende oec haddic doe ene corte wile cracht [81] dat te draghene. maer saen in corter vren ver- [82] loesic dien sconen man van buten in siene in vor- [83] men ende ic sachene al te niete werdene ende [84] alsoe sere verdoiende werden ende al smelten in [85] een soe dat icken buten mi niet en conste bekin- [86] nen noch vernemen ende binnen mi niet besce- [87] den mi was op die vre ochte wi een waren sonder [88] differencie
5
zóó was het dan: uitwendig zien, smaken, gevoelen, zooals men (smaakt) het ontvangen van het sakrament uitwendig, een zien en voelen (uitwendig), zooals lief met lieve zich vereenigen (geheel) in zien, in horen, in opgaan de eene in de ander. hierna bleef ik in een opgaan in mijn lief, zoodat ik geheel versmolt in hem en mij van mezelf niets overbleef; vervoerd werd ik en opgenomen in de geest en zoo bleef het gedurende uren.
dit was al van buten in siene, in [89] smakene in gheuoelne, alsoe men smaken mach [90] van ontfane inden sacramente van buten in [91] siene ende in gheuoelne van buten also lief [92] met lieue ontfaen mach in aller voller ghe- [93] noechten van siene ende van hoerne, van ver- [94] uaerne deen inden anderen hier na bleef ic in [95] enen veruaerne in mijn lief dat ic al versmalt in [96] heme ende mi mijns selues niet en bleef ende [97] ic wart verwandelt ende op ghenomen inden [98] gheeste, ende mi wart daer vertoent uan selker [99] hande vren.
6