Herontwikkeling schacht Nulland te Kerkrade
Historische analyse De Domaniale Mijn te Kerkrade was een mijn, gepacht van Staat. Steenkool werd al zeer lang gevonden in Zuid-‐Limburg. De eerste steenkool werd gewonnen in de regio van de abdij Rolduc, vermoedelijk rond de elfde eeuw. Vanaf het begin van de 17e eeuw ging de abdij Kloosterrade zich met de mijnbouw bemoeien en in 1741 ging de abdij van Rolduc zelf de ontginning van de steenkoollagen ter hand nemen. In 1794 werd het Hertogdom Limburg door de Fransen bezet en ingelijfd bij de republiek. De republiek nam alle mijnen van de abdij in beslag en ze werden onder de dienst Domijnen gesteld onder de naam Mines Domaniales. Na de overwinning op Napoleon bij Waterloo in 1814 gingen de Mines Domaniales over aan de nieuwe Nederlandse Koninkrijk en zo ontstond de aan de staat toebehorende Domaniale Mijn. De Domaniale had 6 schachten. De diepste schacht ging tot een diepte van 802 meter. De mijn opende in 1815 en sloot in 1969 en was daarmee de oudste steenkolenmijn van Nederland. De totale productie bedroeg ruim 38 mln ton steenkool. Schacht Nulland was een van de schachten van de Domaniale in Kerkrade. Naast de bestaande hoofdschachten werd in 1907 begonnen met het afdiepen van Schacht Nulland. Het bijzondere hierbij was dat tijdens de aanleg vanuit twee richtingen werd gewerkt; van bovengronds naar beneden en van de bestaande ondergrondse werken op de 150-‐meter verdieping loodrecht naar boven. In 1909 was de schacht met een inwendige doorsnede van 3,80 meter gereed tot de 150-‐ meter verdieping. De schacht was in eerste instantie bedoeld om alleen als ventilatieschacht te gebruiken. Op foto’s is dan ook alleen een ronde betonnen koker te zien met enkele bijgebouwen. Bij de aanleg werden wel meteen geleidingen aangebracht voor liften en een aparte ladderafdeling, zodat hij ook gebruikt kon worden als materiaal-‐transportschacht. Dit bleef voorlopig beperkt tot het neerlaten van kolenwagens van de 60-‐ naar de 150-‐meter verdieping. In 1913 werd de schacht verder afgediept tot de 200-‐meter verdieping, waarna in 1915 stoomketels geplaatst werden voor aandrijving van een ophaalmachine en een ventilator. Na het afdiepen van de schacht tot op de 260-‐meter verdieping in 1919 werd een tweede ventilator met stoomketel geplaatst. Wat het vervoer van steenkool en materialen betreft werd er tot 1920 uitsluitend gependeld van de ene verdieping naar de andere. Wel was er al sprake van personenvervoer, daartoe waren bovengronds een badlokaal, een lampisterie en een opzichterlokaal gebouwd. Vanaf 1921 werd gewerkt om van Schacht Nulland een productieschacht te maken. De toren boven de schacht werd verhoogd en voorzien van schoorbogen, er kwam een losvloer en een laadinrichting. Maar tot volledige realisatie als productieschacht kwam het niet. Nulland bleef dienst doen als ventilatieschacht en daarnaast als materiaal-‐ en personenvervoerschacht. De oorzaak hiervan was dat de Domaniale Mijn in 1925 in handen kwam van Nederlandse eigenaren. Zij diepten naast de productieschacht Willem (Grand Bure) een tweede schacht af, die vooral op grote diepten als productieschacht dienst kon doen. In 1958 werkten er op de Domaniale mijn 3000 man en er werd jaarlijks 481 kton steenkool gedolven. Tot 1951 bleef de Schacht Nulland een uittrekkende schacht . De afgewerkte lucht verliet via deze schacht de mijn. In 1966 werd tenslotte de schacht nog verder afgediept tot 347 meter diepte. Eind augustus 1969 werden de laatste kolen uit de Domaniale Mijn gedolven en daarmee was ook het lot van Schacht Nulland bezegeld. In 1970 werd de schacht vanaf de 63-‐meter verdieping tot aan het maaiveld volgestort met beton. Het jaar daarop werd alle gebouwen rondom de schacht gesloopt. In 1975-‐1976 werd de schacht gerestaureerd, waarbij ook een ventilator van de Oranje Nassau Mijn I in Heerlen. De schacht werd na de restauratie een kenmerkend monument voor de mijnindustrie, ook door de bijzondere en afwijkende bouwstijl ten opzichte van mijnschachten in binnen-‐ en buitenland. De schacht werd lange tijd door beeldend kunstenaar Rob Thalen als atelier en woonhuis gebruikt. Sinds 2006 gebruikt Industrion resp. Continium, museum voor Industrie en Samenleving, deze historische locatie als ruimte voor wisselexposities.
De mijnindustrie is in de eerste helft van de 20e eeuw de belangrijkste economische trekker geweest in Zuid Limburg. Door de mijnen ontstond welvaart, goede huisvesting en een druk sociaal verenigingsleven. De mijnen zorgden voor identiteit in de regio. Met het sluiten van de mijnen en het vervolgens in de operatie ‘van zwart naar groen’ grondig opruimen van alle mijn restanten, ontstond een vacuüm dat tot de dag van heden duurt. De verbinding van monumenten uit de mijngeschiedenis met het heden is dan ook van essentieel belang voor de nieuwe identiteit en zelfbewustzijn in de regio. Het initiatief van de gemeente Kerkrade om de voormalige schacht Nulland te ontwikkelen tot modern mijnmuseum is dan ook een initiatief dat grote lof verdient. Wij zouden het een eer vinden als AGS Architekten & Planners hieraan mee te kunnen werken. Wij laten ons graag inspireren door het verleden, teneinde met onze gebouwen een verbinding te leggen tussen verleden en heden. Bij het referentieproject Bricke Aove te Brunssum is de verwijzing naar de authentieke steenovens een duidelijk herkenbare architectuurtaal. Bij de schacht Nulland willen wij verbindingen leggen op meerdere niveaus, zowel vanuit het historische mijngebouw als naar de mensen in Kerkrade, bezoekers en bewoners.
Stedenbouwkundige analyse Stedenbouw is nadrukkelijk meer dan planologie. Ondanks het grote schaalnivo kent het een vergelijkbare complexe intensiteit en aandacht zoals we die op de schaalnivo’s van architectuur en interieur vanzelfsprekend vinden. Wij werken op verschillende schalen: de stad, de straat, het gebouw en het interieur. De schalen hangen nauw met elkaar samen. Bij de ontwikkeling van de schacht Nulland constateren wij twee belangrijke nivo’s van aansluiting of verbinding met de context. Ter plaatse van het nieuwe parkeerplein voor het winkelcentrum en ter plaatse van de Dominiale Mijnweg. De nieuwe schacht Nulland is onderdeel van een grotere ruimtelijke ontwikkeling waarbij een nieuw centrum voor Bleijerheide ontstaat. We onderzoeken hoe het nieuwe mijnmuseum zich in dit nieuwe ruimtelijke plan voegt. Het nieuwe winkelcentrum met appartementen keert zich met de rug (de metalen gebogen wand) naar de Dominiale Weg en vormt een van de wanden van een nieuw parkeerplein. Op het naastgelegen braakliggende terrein worden enkele appartementenblokken gebouwd met een parkachtige zone tot aan de Dominiale weg, tussen het voorste blok en de winkels is een relatief smalle doorgang naar dit parkachtige gebied waardoor tevens zicht is op de schacht. Vanuit dit parkeerplein als bronpunt, het logische centrum van de buurt, zal een duidelijke relatie naar het mijnmuseum in de schacht moeten komen. Echter de schacht ligt voornamelijk aan de Dominiale weg en keert zich min of meer van het park af. Schachtgebouw resp. mijnmuseum en parkeerterrein kennen dus geen vanzelfsprekende ruimtelijke relatie. Dit wordt nog eens verder verslechterd door het behoorlijke hoogteverschil tussen beide; de schacht is ongeveer anderhalve verdieping lager gelegen. Aan de voorzijde van het schachtgebouw loopt de Dominiale weg op het voormalige mijnspoor tracé, het is een ruime tweebaan weg met fietspaden aan weerszijde afgezoomd met smalle groenstroken. Het karakter van de weg is een drukke verkeersweg waar slechts autoverkeer passeert, er is nauwelijks sprake van een verblijfsstraat met langzaam verkeer. Tevens onderbreekt de weg de logische verbinding van Bleijerheide naar Kerkrade centrum. Op de hoek van de achterzijde van het winkelcentrum loopt een rommelige en onzichtbare voetgangers oversteekplaats, de verbinding tussen schachtgebouw en centrum is derhalve niet eenduidig. De ligging van schacht Nulland is dan ook het beste te typeren als een stand alone locatie in een groene parkachtige rand. Het meest karakteristieke van deze parkachtige context is het stevige hoogteverschil dat doorloopt tot in het grensgebied van de Groene Vallei. Samen met het beekdal vormt dit een min of meer kruisvormige doorsnijding van de hoger gelegen oude kernen. Het
schachtgebouw ligt feitelijk dan ook in een kuil. Ter plaatse van de zitbanken in het nieuwe park situeren wij zogenaamde historische panorama’s. Op glazen panelen worden zodanig oude foto’s geplaatst dat de beschouwer zowel kijkt naar het heden als naar het verleden. In het referentieproject ‘ Brede Maatschappelijke Voorziening Molenberg’ is een nieuw gebouwensemble ontworpen dat samen met de beide monumenten Broederhuis en Broederschool een nieuw plein omsluit en groene randen creëert naar de omringende woonwijk. Deze setting geeft ruimte aan de monumenten en toont zo respect voor de historie. Bij de ontwikkeling van het nieuwe mijnmuseum in het schachtgebouw stellen wij voor de hoogteverschillen als landschappelijke karakteristiek te combineren met de noodzaak om het museum te verbinden met de lastig te verbinden omringende context. Door vanaf het hoger gelegen parknivo een brug door de open boogstructuur van het schachtgebouw te situeren, wordt het hoogteverschil ingezet als ruimtelijke ervaring en wordt het museum in een gebaar herkenbaar ontsloten vanuit de zijde van het parkeerterrein. De brug kan doorschieten tot in de zone voor het gebouw waar de bushalte wordt gepland. Ook kan de brug over de Dominiale weg doorlopen en zo een opvallende verbinding vormen naar Kerkrade centrum. Deze brug kan het open booggedeelte in het gebouw ontsluiten zodat in het hart van het nieuwe museum een openbaar terras als entree en horecapleintje kan komen. Bezoekers kunnen zo door het museum lopen als verbinding tussen centrum en Bleierheide zodat het museum werkelijk een deel vormt van de stad. Men kan gebruik maken van de horecavoorziening, met een zonnig overdekt terras met rondom uitzicht en allure. Zo vormt het museum een stedenbouwkundige schakel en wordt krachtig verbonden met de omringende wijken.
Architectonische visie Het schachtgebouw Nulland is ontworpen door de directeur van de Dominiale mijn en is het best te omschrijven als ingenieurskunst. De typische vorm van schacht en omringende gebouwen wordt vooral door de ondersteunende bogen gekenmerkt. De tussenlaag tussen souterrain (rails, werkplaats en machinekamer) en bovengelegen kantoren worden ook verbonden door een vijftal hoge bogen. Een buik vormt de omloop rond de schacht. Op de kop is een gesloten volume waarin het trappenhuis zich bevindt. Het ensemble van gebouwen, schachtgebouw, machinehuis en rails overkapping kent een lineaire structuur. De aaneenschakeling kent een louter functionele reden, de doorlopende rails ter bevoorrading, en geen esthetische. De gebouwen hebben een eenvoudig gestucte gevel. Het meest karakteristieke voor het geheel is dan ook enerzijds de typische boogarchitectuur van het schachtgebouw en anderzijds de lineaire aaneenschakeling. De directe vorm van machinegebouw en overkapping zijn als zodanig ondergeschikt te noemen aan deze twee karakteristieken. In de planvorming is een onderscheid te maken in de volgende onderdelen: -‐schachtgebouw karakteristieke architectuur restauratie -‐machinehuis karakteristiek als deel van ensemble herbouw/restauratie -‐overkapping karakteristiek als deel van ensemble herbouw -‐ondergronds niet authentiek, karakteristiek als mijngang nieuwbouw Bij restauraties kan men louter ‘terugrestaureren’ naar het verleden. Vaak levert dit teleurstellende resultaten op vanwege het niet volledig haalbare karakter als gevolg van nieuwe bouwmaterialen en –technieken. Het echte oude ambacht kan vrijwel nooit volledig worden hersteld. Men kan ook kiezen voor een combinatie van de oude en nieuwe architectuurtaal. Indien dit respectvol geschiedt versterkt het een de ander, en biedt als gevolg van het onderscheid nog meer zicht op het karakteristieke van de oude stijl. Een voorbeeld van zo’n respectvolle benadering is de keuze om duidelijk onderscheid in materiaal en kleur, en in een zogenaamde ‘inbouwpakket’ benadering. Hierbij wordt de nieuwe toevoeging zo vormgegeven dat zij nauwelijks raakt aan het oude gebouw, waardoor het beeld ontstaat dat zij op ieder moment weer is te demonteren om zo het oude gebouw volledig onaangetast te laten. Deze methode stellen wij voor het schachtgebouw en machinewerkplaats voor.
Een volgende stap kan voor het herbouwdeel worden overwogen. Machinegebouw en overkapping zijn vooral karakteristiek als onderdeel van het ensemble. De gebouwvorm als zodanig is dan ook belangrijker dan de architectuur als zodanig. Voor deze onderdelen stellen wij dan ook de oorspronkelijke gebouwvorm in een nieuwe architectuurtaal voor. Een nieuwe taal die de historie van het schachtgebouw verbindt aan de nieuwe functie als museum. Hiervoor ontwikkelen wij een nieuw gevelprodukt. Een stoere prefab betonnen gevelplaat doet recht aan het industriële verleden. In de prefab beton worden delen van steenkool als toelage opgenomen, waardoor een zwarte glinstering in het oppervlakte verschijnt. Het beton wordt zo verlevendig en de link naar de mijnhistorie wordt direct zichtbaar gemaakt. Overwogen kan worden de schuine kap op vergelijkbare wijze uit te voeren waardoor het monolithische karakter wordt versterkt. Het museum krijgt op deze wijze zowel een historische als een hedendaagse lading hetgeen de toegankelijkheid zal versterken. De overkapping wordt als kolommen en spantenstructuur herbouwd. De karakteristieke dakspanten worden herbouwd en rusten op nieuwe betonnen wandschijven resp. kolommen. De dakbedekking echter wordt volledig gevormd door panelen met pv cellen. Het dak vormt zo als het ware het nieuwe bladerendek, de oorsprong namelijk van alle steenkool. De opgewekte elektrische energie wordt direct benut in de museale attracties, en aanwezige bemetering brengt de bezoeker in contact met de nieuwe energie. De wandinvullingen tussen de kolommen worden voorzien van zgn. verticale tuinen met levende plantjes in een speciale ophanglaag. Dit wordt eveneens voorgesteld voor de metalen plaatgevel van het winkelcentrum. Zo vormt dit een groen decor dat onderdeel wordt van het omringende park. De nieuwe ondergrondse ruimten worden volledig nieuw ontworpen en uitgevoerd. Wij stelen voor om enkele binnenwanden uit te voeren als voormalige koollagen om zo de beleving van een oude mijngang te versterken. Uitgekiende belichting van de schacht en de bogen vormt het sluitstuk en laat het oude mijngebouw als museum stralen als nieuwe icoon voor Kerkrade!
Duurzame ontwikkeling Miljoenen jaren geleden, stonden er enorme bossen in zonnige, warme moerassen. Plantenresten bleven liggen, werden langzamerhand geplet en veranderden in steenkool, en in zee zakten miljarden kleine diertjes na hun dood naar de bodem, werden bedekt en veranderden op de zelfde manier in olie of gas. Wanneer we deze fossiele brandstoffen nu gebruiken, is dat zonne-‐energie van heel lang geleden. Een blad is een levende zonnecentrale. Het groene chlorofyl in het blad zet lichtenergie om in chemische energie, in de vorm van verbindingen tussen atomen en druivensuiker (glucose). Voor fotosynthese zijn twee grondstoffen nodig. Ten eerste water, dat door kleine buisjes vanuit wortels omhoog gezogen wordt. Het tweede is koolstofdioxide, wat in de lucht zit. Dat komt binnen via kleine gaatjes aan de onderkant van het blad. Zo wordt zuurstof gemaakt, wat voor alle leven onmisbaar is. Een zonnecel is een stukje elektronica, meestal maar een vingernagel groot, wat zonlicht omzet in elektriciteit. Officieel heet een zonnecel een fotovoltaïsche cel. “Foto” betekend licht, en met volt meet je de kracht van elektriciteit. In fel licht produceert een zonnecel maar één of twee volt. Ongeveer evenveel als de batterij van een zaklamp. In een zonnepaneel zitten een heleboel cellen naast elkaar, en panelen kunnen aan elkaar gekoppeld worden. Dus is dit in totaal toch voldoende om zelfs hele steden van elektriciteit te voorzien De toepassing van fotovoltaïsche cellen als overkapping van de eco-‐lodge en van enkele plekken in het park, wordt vormgegeven als een nieuw gevormd bladerendek. Een kunstzinnig en min of meer organisch vormgegeven structuur verbindt zo de oude en de nieuwe energie en tegelijkertijd binnen en buiten, gebouw en park.
Het nieuwe bladerendek staat zo symbool voor het ontstaan van de steenkool als fossiele brandstof. Tevens staat het symbool voor de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het nieuwe mijnmuseum is de plek bij uitstek om deze ambitie vorm te geven en bezoekers hiermee in contact te brengen. Door wellicht bepaalde museale voorzieningen direct op de opgewekte stroomvoorziening te koppelen, kan de invloed van de zon meteen worden ervaren. Deze nieuwe bladeren worden toegepast op de overkapping, maar tevens in het park. Als in de lucht hangende speelse en lichte glazen constructies bieden ze hier en daar beschutting en lichte schaduw. Juist de toepassing in het park brengt de nieuwe energie dicht bij de mensen, en creëert kennis en draagvlak voor deze belangrijke ontwikkeling naar duurzame energie. Het nieuwe mijnmuseum wordt ook hier een icoon voor de nieuwe ontwikkelingen. Het Continium kan zich geen passendere huisvesting wensen!