Herhuisvesting Hal Multi Scale Physics Technische Universiteit Delft Werktuigkundige en Regeltechnische installaties
Deerns raadgevende ingenieurs bv Rijswijk, 24 april 2009
HOMEPAGE PROJECTNUMMER STATUS DOCUMENTCODE
www.deerns.nl 140-09-02849-04 Concept Bestek H:\PRJ\140\09\02849\04\RAPPORT\CB MSP TU Delft-20090424-v1.0.doc
PARAAF AUTEUR
F. Veenswijk
PROJECTLEIDER/GROEPSLEIDER
F. Veenswijk
PARAAF
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de opdrachtgever. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de DNR 2005, dan wel naar de betreffende ter zake tussen partijen gesloten overeenkomst.
140-09-02849-04 1
BESTEK Bestek voor de; Werktuigkundige- en Regeltechnische installaties. Ten behoeve van: de herhuisvesting Hal Multi Scale Physics (MSP) Technische Universiteit Delft
Besteknummer: 140-09-02849-04 Datum: 24 april 2009
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
140-09-02849-04 2
Opdrachtgever: Technische Universiteit Delft FMVG Onderhoud & Projecten Postbus 5 2600 AA Delft Kluyverweg 6 2628 BZ Delft Telefoon: 015-278 80 00 Telefax: 015-278 61 98 Gebruiker: Faculteit Technische Natuurwetenschappen Afdeling Multi-Scale Physics Prins Bernardlaan 1 2628 BW Delft telefoon: 015 278 45 83 telefax: 015 278 28 38 Bouwkundig en civieltechnisch adviesbureau: Base Consultancy Prisma 16 2595 AR 's-Gravenhage Telefoon: 070 30 30 454 Telefax: 070 30 30 152 E-mail:
[email protected] Adviseur Installaties: Deerns Raadgevende Ingenieurs Fleminglaan 10 Postbus 1211 2280 CE Rijswijk Telefoon: 088-374 00 00 Telefax: 088-374 00 14
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
140-09-02849-04 I
INHOUDSOPGAVE
BESTEKOMSLAG TITELPAGINA OVERZICHT BIJLAGEN
1 2 3
00 00.01 00.02 00.03 00.09
ALGEMEEN ALGEMENE OMSCHRIJVING ALGEMENE PROJECTGEGEVENS WERKZAAMHEDEN DERDEN BASISGEGEVENS
4 4 6 8 8
01 01.01
VOOR HET WERK GELDENDE VOORWAARDEN VAN TOEPASSING ZIJNDE VOORWAARDEN EN VOORSCHRIFTEN
12 12
09 09.10 09.15 09.20 09.25 09.30 09.35 09.40 09.45 09.50 09.55
ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN ALGEMENE VOORSCHRIFTEN LEIDINGMONTAGE ISOLATIE MEETAPPARATUUR VERFWERK EN CONSERVERING NAAMPLATEN EN KLEURCODERINGEN APPENDAGES WARMTEWISSELAARS VATEN POMPEN
13 13 16 25 27 29 30 31 32 34 36
10 10.00 10.19 10.32
STUT- EN SLOOPWERK ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, SLOOPWERKZAAMHEDEN PLAATSELIJK SLOOPWERK
38 38 38 39
51 51.00 51.11 51.12 51.13 51.31 51.32 51.42 51.50 51.61 51.62 51.63 51.81
BINNENRIOLERING ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN METALEN BUISLEIDINGEN KUNSTSTOF BUISLEIDINGEN PUTTEN POMPEN EN TANKS APPENDAGES IN LEIDINGEN APPENDAGES AAN LEIDINGEN APPENDAGES OM LEIDINGEN ISOLATIE
41 41 46 48 49 50 50 51 52 52 53 53 54
52 52.00 52.11 52.12 52.13 52.31 52.40 52.51 52.61 52.62 52.63
WATERINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN METALEN BUISLEIDINGEN POMPEN EN APPARATEN VOORRAADTOESTELLEN APPENDAGES IN LEIDINGEN APPENDAGES AAN LEIDINGEN APPENDAGES OM LEIDINGEN
55 55 59 61 62 64 64 65 66 67 68
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
140-09-02849-04 II
52.81
ISOLATIE
69
53 53.00 53.11 53.34 53.70
SANITAIR ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN GOOTSTEEN- EN SPOELBAKCOMBINATIES KRANEN EN KRAAN-AFVOERCOMBINATIES
71 71 74 75 75
54 54.00 54.11 54.40
BRANDBESTRIJDINGSINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN BRANDBLUSTOESTELLEN
77 77 77 77
55 55.00 55.11 55.12 55.13 55.31 55.51 55.52 55.53
GASINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN METALEN BUISLEIDINGEN APPENDAGES IN LEIDINGEN APPENDAGES AAN LEIDINGEN APPENDAGES OM LEIDINGEN
79 79 81 82 82 83 84 85 86
56 56.00 56.11 56.12 56.13 56.31 56.33 56.51 56.53
PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN METALEN BUISLEIDINGEN KUNSTSTOF BUISLEIDINGEN APPENDAGES IN LEIDINGEN APPENDAGES OM LEIDINGEN
87 87 89 95 96 98 99 99 101
60 60.00 60.11 60.12 60.13 60.31 60.71 60.72 60.73 60.81 60.82
VERWARMINGSINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN METALEN BUISLEIDINGEN APPENDAGES IN LEIDINGEN EN KANALEN APPENDAGES AAN LEIDINGEN EN KANALEN APPENDAGES OM LEIDINGEN EN KANALEN ISOLATIE ISOLATIE-AFWERKINGEN
102 102 104 105 107 109 110 112 113 114 114
61 61.00 61.11 61.12 61.13 61.32 61.33 61.41 61.42 61.43 61.60
VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN METALEN KANALEN KUNSTSTOF KANALEN LUCHTBEHANDELINGSKASTEN VENTILATIE-, VERWARMINGS- EN BEVOCHTIGINGSAPPARATEN VENTILATOREN APPENDAGES
115 115 128 131 132 134 135 135 139 140 141
62 62.00 62.11
KOELINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
145 145 148
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
140-09-02849-04 III
62.12 62.13 62.31 62.41 62.51 62.60 62.71 62.72 62.73 62.81
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN BEPROEVEN, REGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN METALEN BUISLEIDINGEN CENTRALE KOELAPPARATEN KOELLICHAMEN, GEFORCEERDE AFGIFTE TANKS APPENDAGES IN LEIDINGEN APPENDAGES AAN LEIDINGEN APPENDAGES OM LEIDINGEN ISOLATIE
150 153 156 158 159 161 161 163 164 165
68 68.00 68.11 68.12 68.13 68.31 68.32 68.33 68.34 68.51 68.89
REGELINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN KEURING EN BEPROEVING MEETORGANEN EN OPNEMERS REGELAARS CORRIGERENDE ORGANEN BEDIENENDE ELEMENTEN SCHAKEL- EN VERDEELEENHEDEN BIJLAGEN
168 168 176 186 189 190 191 202 203 203 205
70 70.00
ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES ALGEMEEN
208 208
78 78.00 78.11 78.12
GEBOUWENBEHEERSYSTEMEN ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
211 211 212 213
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
140-09-02849-04 3
Bij de beschrijving van het werk behorende tekeningen: Slooptekeningen nr. laag 010K plattegrond laag -1 0100 plattegrond laag 0 0101 plattegrond laag 1
schaal 1 : 100 1 : 100 1 : 100
Vuilwaterafvoer-, condensafvoer-, koudtap-, koudbedrijfswater-, warmbedrijfswater-, gassen, sanitair en brandbestrijding: nr. laag schaal 120K plattegrond laag -1 1 : 100 1200 plattegrond laag 0 1 : 100 1201 plattegrond laag 1 1 : 100 Centrale verwarming-, gekoeld water- en luchttechnische installaties: nr. laag schaal 210K plattegrond laag -1 1 : 100 2100 plattegrond laag 0 1 : 100 2101 plattegrond laag 1 1 : 100 Techniekruimten en details: nr. onderwerp 3100 techniekruimte kelder
schaal 1 : 50
Processchema's installaties: nr. onderwerp schaal 8101 centrale verwarminginstallaties 8102 gekoeldwaterinstallaties 8141 perslucht-, aardgasinstallaties en labgassen 8201 luchttechnische installaties De bovengenoemde tekeningen zijn gedateerd d.d. 24 april 2009 Overige bijlagen: Symbolenlijst Bijlage 00-01Bouwkundige voorzieningen en demarcaties Bijlage 53-01Sanitair draaiboek Bijlage 60-01Pompenlijst Bijlage 61-01Luchthoeveelheden/warmtelasten Bijlage Afsprakentekeningen Herhuisvesting Hal MSP
Voor bouwkundige tekeningen zie bouwkundig bestek.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
00 ALGEMEEN
140-09-02849-04 4
00
ALGEMEEN
00.01
ALGEMENE OMSCHRIJVING
00.01.10
ALGEMENE OMSCHRIJVING VAN HET WERK 01. ALGEMENE OMSCHRIJVING Het werk betreft het demonteren van bestaande installaties en het leveren en aanbrengen, persen en beproeven, inregelen en bedrijfsvaardig opleveren van de werktuigkundige en regeltechnische installaties ten behoeve van de herhuisvesting van de Hal voor de afdeling Multi Scale Physics (MSP) van de faculteit Technische Natuurwetenschappen van de Technische Universiteit Delft. Het werk omvat de volgende installaties: - vuilwaterafvoerinstallatie sanitair; - vuilwaterafvoerinstallatie proces; - tapwater; - bedrijfswater; - sanitair; - brandbestrijdingsinstallatie; - aardgas; - laboratorium c.q. speciale gassen, gasvormig stikstof; - persluchtinstallatie; - centrale verwarmingsinstallatie; - luchttechnische installatie; - gekoeldwaterinstallatie; - koelwaterinstallatie (apparatenkoeling gebruikers); - regelinstallatie; - gebouwbeheerssysteem. Korte omschrijving van het gebouw Het gebouw is een bestaande hal met een laagbouw en een hoogbouwdeel en wordt gescheiden door een brandwerende wand van de afdeling MSE. Het laagbouwdeel heeft één bouwlaag en is op het zuiden georienteerd. In het laagbouwdeel zijn kantooruimten, montageruimten, een E-technische ruimte en laboratoriumruimten gesitueerd. De kantoren, montageruimten, het micro lab en de Etechnische ruimte worden van een verlaagd plafond voorzien. De overige laboratoriumruimten hebben geen verlaagd plafond. Al deze ruimten zijn voorzien van handbediende buitenzonwering. Het hoogbouwdeel is circa 10 meter hoog. In dit bouwdeel worden op kelderniveau proefopstellingen in een stellage opgesteld. Deze stellage heeft 4 niveaus om de verschillende proefopstellingen te kunnen bereiken. Deze proefopstellingen dienen op diverse posities te worden voorzien van onder andere bedrijfswater en perslucht. In deze stellage worden ook twee doka's en het LDA praktikum onder gebracht. Op begane grondniveau van het hoogbouwdeel worden nieuwe inpandige labruimten en een doka geprojecteerd. Hierboven (1e verdieping) worden de Cluster-SER ruimte, het VR lab en de computerzaal gesitueerd. Deze zijn met behulp van trappen te bereiken. Op kelderniveau bevinden zich voornamelijk de distributieleidingen van de bestaande installaties van het gebouw. Deze zijn mede voor de aangrenzende afdeling MSE behorende bij de Faculteit 3mE.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
00 ALGEMEEN 00.01 ALGEMENE OMSCHRIJVING
00.01.10
140-09-02849-04 5
ALGEMENE OMSCHRIJVING VAN HET WERK (vervolg) 39. COÖRDINATIE Het gebouw is voorzien van bestaande installaties. Deze installaties zijn zowel werktuigkundig als elektrotechnisch. De aannemer van dit werk houdt met het projecteren van de door hem nieuw aan te leggen installaties rekening met deze installaties. Hij dient de installaties zodanig aan te leggen dat er nog voldoende loopruimte overblijft en deze geen blokkades of ongemak veroorzaken bij het passeren van deze installaties. BOUWKUNDIG De bouwkundig aannemer van het bestek coördineert de plafonds in alle ruimten. De coördinatie bevat minimaal de verlichting en alle posities van de technische installaties in, aan en boven de plafonds. 49. DEMARCATIE INSTALLATIES De werkzaamheden behorend tot dit bestek zijn ten behoeve van de vuilwaterafvoer gedemarceerd tot een afstand van 1 meter buiten de gevel. Voor de demarcatie ten behoeve van de laboratoriuminrichting zie artikel 00.09.89. Klimaatbeheersing Hal Het hoogbouwdeel van de Hal is voorzien van bestaande installaties ten behoeve van de klimaatbeheersing. Deze installaties valt buiten de werkzaamheden van dit bestek. Voor overige demarcaties zie Bijlage 00-01. 79. TEKENINGEN EN HOEVEELHEDEN In het algemeen geldt dat de op tekening aangegeven installaties en installatieonderdelen de hoofdstructuren zijn weergegeven. Alle eventueel niet op de tekeningen weergegeven vertakte kabelgoottracés, aansluitleidingen, etcetera behoren ook tot de werkzaamheden van de aannemer. De eventueel niet op tekening aangegeven vertakte kabeltracés etcetera dienen als zodanig door de aannemer te worden ontworpen, begroot, getest en werkend te worden aangebracht conform de geldende voorschriften. 89. BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN In dit bestek staan diverse brandveiligheidsvoorschriften genoemd die betrekking hebben op het gebruik van de benodigde installatie en toe te passen materialen. Het is niet toegestaan PUR-schuim te gebruiken in het gebouw. 90. UITGANGSPUNTEN Aan dit bestek liggen de volgende gegevens ten grondslag: - technische bepalingen volgens 'Handboek Projecten TU Delft FMVG, versie januari 2009; - Ruimteboek Renovatie TU-Delft Hal MSP, d.d. 20-11-2008; - bouwkundige tekeningen van Base Consultancy d.d. 17-03-'09; - Uitgangspunten werktuigkundige en elektrotechnische installaties t.b.v. renovatie TU-Delft Hal MSP d.d. 20-02-'09; - Richtlijnen laserveiligheid voor research en onderwijs, d.d.zomer 1986; 91. INSTRUCTIE PERSONEEL Tot het werk behoren tevens het instrueren van personeel van de opdrachtgever/gebruiker ten aanzien van de werking en het onderhoud van de installaties zowel mondeling als schriftelijk.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
00 ALGEMEEN 00.02 ALGEMENE PROJECTGEGEVENS
00.02
ALGEMENE PROJECTGEGEVENS
00.02.10
TERREIN- EN BODEMGEGEVENS 01. WERKTERREIN Als werkterrein is beschikbaar een in nader overleg met de bouwdirectie te bepalen gedeelte van het terrein van de opdrachtgever. Het terrein bevindt zich aan de Leeghwaterstraat te Delft. 09. BOUWKUNDIGE GEGEVENS Voor de overige gegevens wordt verwezen naar het bouwkundig bestek met het nummer ********** d.d.** april 2009 van Base Consultancy
00.02.11
OVERZICHTEN 02. OVERZICHT STELPOSTEN De stelposten als bedoeld in paragraaf 37, lid 1 van de U.A.V. zijn de volgende: geen stelposten. 03. OVERZICHT VOORGESCHREVEN ONDERAANNEMER(S) De volgende onderaannemer(s) is (zijn) voorgeschreven: Zoals aangegeven in het Handboek Projecten FMVG TU-Delft versie 2009. 09. OVERZICHT VERREKENBAAR GESTELDE HOEVEELHEDEN Verrekenbare hoeveelheden worden in de betreffende besteksbepalingen benoemd en/of gespecificeerd. Ten aanzien van alle verrekenbare hoeveelheden die als zodanig in het onderhavige bestek zijn aangeduid, bevatten de paragrafen 01.02.38 en 01.02.39.01 hierna, van de U.A.V. afwijkende voorwaarden. Deze paragraven staan vermeldt in het document "Bestek algemene voorwaarden en bouwplaatsvoorzieningen - installaties", kenmerk: *****, datum 24 april 2009. Dit document wordt verstrekt door Base Consultancy.
00.02.20
PEIL 01. PEIL Als peil P geldt: - de bovenkant van de afgewerkte vloer van: de begane grond vloer van de hal.
00.02.40
VERLEGGINGSREGELING OMZETBEL./KETENAANSPRAKELIJKHEID 01. VERLEGGINGSREGELING OMZETBELASTING De aannemer moet op zijn declaratie vermelden dat de omzetbelasting wordt verlegd, tenzij de belastingdienst die ter zake bevoegd is, schriftelijk heeft medegedeeld dat ten aanzien van het werk de verleggingsregeling omzetbelasting niet van toepassing is. De aannemer moet deze besteksbepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten opnemen en de onderaannemer verplichten deze bepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten op te nemen. 02. VERKLARINGEN BETALINGSGEDRAG AANNEMER Desgevraagd moet de aannemer na het verstrijken van elk kalenderkwartaal aan de opdrachtgever de meest recente verklaring van de belastingdienst verstrekken omtrent zijn betalingsgedrag inzake de afdracht van loonbelasting en sociale verzekeringspremies. De aannemer moet deze besteksbepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten opnemen en de onderaannemer verplichten deze bepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten op te nemen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 6
24 april 2009
00 ALGEMEEN 00.02 ALGEMENE PROJECTGEGEVENS
00.02.40
140-09-02849-04 7
VERLEGGINGSREGELING OMZETBEL./KETENAANSPRAKELIJKHEID (vervolg) 03. ONDERAANNEMERS/PERSONEEL VAN DERDEN De aannemer mag bij de uitvoering van het werk slechts gebruik maken van: - onderaannemers, indien hij daarvoor schriftelijke goedkeuring van de "opdrachtgever" in plaats van de "directie" heeft gekregen, zulks in afwijking van paragraaf 6, lid 26 van de U.A.V. Alle voor het werk in te schakelen onderaannemers moeten een geblokkeerde rekening hebben geopend als bedoeld in de Uitvoeringsregeling inleners-, keten en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004. De aannemer moet deze besteksbepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten opnemen en de onderaannemer verplichten deze bepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemings overeenkomsten op te nemen. 04. STORTING OP G-REKENING De aannemer verschaft zo spoedig mogelijk na de opdracht van het werk de gegevens als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004. Het percentage van elke door de aannemer in te dienen declaratie dat door de opdrachtgever in verband met de door de aannemer voor zijn werknemers verschuldigde loonbelasting en sociale premies op de geblokkeerde rekening zal worden gestort bedraagt: Niettemin is de opdrachtgever gerechtigd in bijzondere omstandigheden het gedeelte van de aannemingssom dat betrekking heeft op de door de aannemer voor zijn werknemers verschuldigde loonbelasting en sociale premies rechtstreeks aan de bevoegde belastingdienst over te maken. De opdrachtgever zal deze stortingen in mindering brengen op de door hem verschuldigde termijnen van de aannemingssom. Voordat de opdrachtgever daartoe overgaat, zal hij de aannemer daarover schriftelijk inlichten. De aannemer moet deze besteksbepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten opnemen en de onderaannemer verplichten deze bepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten op te nemen. 05. VRIJWARING De aannemer vrijwaart de opdrachtgever tegen alle eventuele aanspraken die door de belastingdienst in het kader van de ketenaansprakelijkheids- regeling worden gemaakt, alsmede tegen eventuele hierop gebaseerde verhaalsaanspraken van onderaannemers die met (een deel van) het werk zullen worden belast. De aannemer moet deze besteksbepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemingsovereenkomsten opnemen en de onderaannemer verplichten deze bepaling in eventueel door hem af te sluiten onderaannemings overeenkomsten op te nemen. 09. VERKLARINGEN BETALINGSGEDRAG AANNEMER: AANVULLEND Worden de in art 00.02.40 sub 02 genoemde verklaringen niet verstrekt dan zijn de opdrachtgever of worden diens rechtopvolgers gerechtigd om van elke door de aannemer in te dienen termijn, in verband met de verschuldigde premie volksverzekering, premie werknemersverzekering en de verschuldigde loonheffing, rechtstreeks 50% over te maken op het bij de belastingdienst daarvoor bestemde rekeningnummer. De opdrachtgever geeft op de betaling ondubbelzinnig aan voor welk werk en welke aannemer en onderaannemer de betalingen worden verricht.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
00 ALGEMEEN 00.03 WERKZAAMHEDEN DERDEN
00.03
WERKZAAMHEDEN DERDEN
00.03.09
WERKZAAMHEDEN DOOR ANDERE PARTIJEN 01. WERKZAAMHEDEN DOOR ANDERE PARTIJEN Door andere parijen worden uitgevoerd: - het verwijderen van asbest; - de voedingskabels voor meet- en regelkasten alsmede lokale regelingen worden door de aannemer van de elektrotechnische installaties tot nabij de kasten en panelen aangebracht. De definitieve plaats moet in overleg worden bepaald; - kabelgoten op hoofdtracees worden door de aannemer van de elektrotechnische installaties aangebracht; - bouwkundige voorzieningen zoals aangegeven in bijlage 00-01; - de telefooninstallaties; - de elektrotechnische installaties; - de communicatie installatie; - de beveiligingsinstallatie; - de transportinstallaties; - labmeubilair; - het leveren en plaatsen van kleine blusmiddelen zoals handblussers; - aansluiting op het openbaar riool; - aansluiting gasleidingen op gasflessenopstelling; - koppeling gekoeldwaterinstallatie van gebouw 3ME; - koppeling gebouwbeheersysteem met systeem gebouw 3ME.
140-09-02849-04 8
90. UITVOERING WERKZAAMHEDEN DOOR ANDERE PARTIJEN In goed samenspel met de andere partijen bevordert de aannemer dat enerzijds de uitvoering van de werkzaamheden door deze partijen niet wordt gehinderd of belemmerd. De werkzaamheden ten behoeve van dit project die buiten dit bestek aangegeven in bijlage 00-01 'Bouwkundige Voorzieningen en Demarcaties voor de werktuigkundige- en regeltechnische installaties'. In dit document zijn ook de diverse demarcaties aangegeven en de voorzieningen die door derden aan de w-aannemer beschikbaar gesteld moeten worden.
00.09
BASISGEGEVENS
00.09.19
BOUWKUNDIGE EIGENSCHAPPEN 01. BOUWFYSISCHE UITGANGSPUNTEN Als bouwfysische uitgangspunten worden de navolgende waarden aangehouden: Dichte gevel Rc = 2,0 m²K/W Vloer Rc = 2,0 m²K/W Dak Rc = 2,0 m²K/W Buitenbeglazing U= 3,5 W/m²K ZTA 0,7 voorzien van buitenzonwering (handbediend)
00.09.29
BUITENLUCHTCONDITIES 90. BUITENLUCHTCONDITIES De minimale binnencondities moeten gehandhaafd kunnen worden bij de onderstaande buitencondities: Zomer: Luchttemperatuur 28°C Relatieve vochtigheid 13 g/kg (RV: 55%) Windsnelheid5 m/s Windrichting onafhankelijk, ligging in het binnenland
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
00 ALGEMEEN 00.09 BASISGEGEVENS
00.09.29
BUITENLUCHTCONDITIES (vervolg) Winter: Luchttemperatuur Absolute vochtigheid Windsnelheid7 m/s Windrichting
00.09.39
140-09-02849-04 9
-7°C 1 g/kg onafhankelijk, ligging in het binnenland
RUIMTE CONDITIES 90. RUIMTE CONDITIES Algemeen: De ruimte condities voldoen aan de hieronder aangegeven waarden. Ruimte
Temp. (°C) Min. Max. Kantoren en montageruimten 21 25,5* Laboratoria algemeen 20 25 Virtual Reality Lab (VR) 21 25,5* Computerzaal 21 25,5* Techniek ruimten 15 28 Server/clusterruimte 18 25 * met overschrijdingsuren toegestaan (<150GTO) (referentiejaar 1964 - 65) Verticale temperatuurgradiënt leefzone:
3 °C/m
Vloertemperatuur: min./max.
19/26 °C
RV (%) geen geen geen geen geen geen
eis eis eis eis eis eis
91. INTERNE WARMTELASTEN Voor de interne warmtelast zie bijlage 61-01 00.09.49
VENTILATIEVOUDEN 90. VENTILATIEVOUDEN De minimale ventilatievouden/luchthoeveelheden voor de verschillende ruimten zijn aangegeven in bijlage 61-01. De luchthoeveelheden zijn niet afhankelijk van de interne warmtelasten en de gestelde gewogen overschrijdingsuren. De maximale luchtbeweging in de leefzone voor kantoren mag niet hoger zijn 0,15m/s. Dit om klachten ten aanzien van de behaaglijkheid zo veel mogelijk te beperken. Zowel installatietechnisch als regeltechnisch dienen er maatregelen te worden genomen om dit te beperken. De maximale luchtbeweging in de leefzone voor laboratoria mag niet hoger zijn 0,25m/s. Dit om klachten ten aanzien van de behaaglijkheid zo veel mogelijk te beperken. Zowel installatietechnisch als regeltechnisch dienen er maatregelen te worden genomen om dit te beperken. De leefzone is het gebied met een hoogte van 0 - 1,8 m, 0,5 m vanaf de gevel en 0,3 m vanaf de binnenwand.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
00 ALGEMEEN 00.09 BASISGEGEVENS
00.09.59
140-09-02849-04 10
TOELAATBAAR GELUIDSNIVEAU 90. TOELAATBAAR GELUIDSNIVEAU Het geluidsdrukniveau in de volgende ruimten mag niet hoger zijn dan: Omschrijving Geluidsdrukniveau [dB(A)] Laboratoria met 2 zuurkasten 50 Overige laboratoria 45 Montageruimte 45 VR lab /computerzaal 35 Kantoren < 30 m² 35 (data) verdelerruimte 45 Techniekruimten 80 De geluidsproductie van de technische installaties mag naar buiten, gemeten op 1 meter vóór de dichtstbijzijnde ramen van derden, de navolgende waarden niet overschrijden: 07.00 uur - 19.00 uur: 50 dB(A) 19.00 uur - 23.00 uur: 45 dB(A) 23.00 uur - 07.00 uur: 40 dB(A) 91. TRILLINGEN Ten behoeve van gebouwgebonden installaties zullen daar waar noodzakelijk aan de bronnen voorzieningen (trillingdempers e.d.) dienen te worden getroffen.
00.09.69
DRUKHIERARCHIE 90. DRUKHIERARCHIE In de laboratoria wordt, om contaminatie tegen te gaan ten opzichte van niet/minder specifiek geconditioneerde omgeving een onderdruk voorzien. Onderlinge drukhiërarchie tussen de ruimten bedraagt circa 5 Pa. Dit wordt gerealiseerd door circa 10% verschil in toe- en afvoerluchthoeveelheid aan te houden.
00.09.79
VOORSCHRIFTEN 09. VOORSCHRIFTEN Bij de uitvoering van de installaties moeten, buiten de bij de diverse artikelen genoemde normen en voorschriften de navolgende landelijke en plaatselijke bepalingen en voorschriften minimaal worden aangehouden: - Voorschriften plaatselijke brandweer; - Bouwbesluit; - Arbo-wetgeving; - Wet Milieubeheer; - de door de tot keuring van materialen bevoegde instanties uitgegeven keuringseisen KIWA, KEMA, KOMO, VISA, GIVEG, enz.; - normen en richtlijnen samengesteld c.q. uitgegeven door het NNI; - NEN- en EN normen; - het plaatselijk waterleidingbedrijf (AVWI/NEN 1006); - het plaatselijk gasbedrijf (GAVO/NEN 1078); - eventueel extra ter plaatse geldende voorschriften van overheidswege; - Publicaties van Stichting ISSO ten aanzien van verwarming, luchtbehandeling, klimaatbeheersing; - handboek toegankelijkheid; - Administratieve bepalingen volgens 'Handboek Projecten TU Delft FMVG, laatste versie; - Technische bepalingen volgens 'Handboek Projecten TU Delft FMVG, laatste versie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
00 ALGEMEEN 00.09 BASISGEGEVENS
00.09.79
140-09-02849-04 11
VOORSCHRIFTEN (vervolg) Voor alle normen en voorschriften geldt dat de laatste gepubliceerde editie van toepassing is.
00.09.89
INRICHTING 09. INRICHTING Aan dit bestek is zijn inrichtingstekeningen toegevoegd waarop alle benodigde W- en E aansluitingen in laboratoriummeubilair en t.b.v. eigen apparatuur (gebruikers) zijn aangegeven. De aannemer van dit werk draagt zorg voor dat desbetreffende voorzieningen worden aangesloten. Er dienen zowel door de aannemer van de werktuigkundige installaties als door de aannemer van de laboratoriuminrichting werkzaamheden te worden uitgevoerd. Dit geldt voor de volgende installaties: - vuilwaterafvoer proces; - waterinstallaties; - sanitair; - aardgasinstallaties; - persluchtinstallaties; - laboratoriumgassen; - koelwaterinstallaties gebruikersapparatuur. Voor de installties ter plaatse van de proefopstellingen dienen alle installaties en sanitaire toestellen in zijn geheel door de aannemer van dit werk te worden aangelegd en bedrijfsklaar te worden opgeleverd. Dit inclusief leidingwerk, appendages, afnamepunten e.d. Voor de overige installaties geldt dat de aannemer van dit werk deze in zijn geheel dient aan te leggen en bedrijfsvaardig op te leveren. Deze installaties zijn: - vuilwaterafvoer sanitair; - brandbestijdingsinstallaties; - verwarmingsinstallaties; - ventilatie- en luchtbehandelingsinstallaties; - gekoeld water installaties t.b.v. klimaatbeheersing. - regeltechnische installaties. De demarcatie tussen leidingen behorende bij dit bestek en leidingen ten behoeve van de labinrichting is per hoofdstuk aangegeven. De coordinatie met betrekking tot de aansluitingen t.b.v. de labinrichting is de verantwoordelijkheid van de aannemer van dit bestek.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
01 VOOR HET WERK GELDENDE VOORWAARDEN
01
VOOR HET WERK GELDENDE VOORWAARDEN
01.01
VAN TOEPASSING ZIJNDE VOORWAARDEN EN VOORSCHRIFTEN
01.01.10
VAN TOEPASSING ZIJNDE VOORWAARDEN 90. VAN TOEPASSING ZIJNDE VOORWAARDEN Van toepassing zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V.) en de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van Technische Installatiewerken 1992 , alsmede de standaard bepalingen, zoals deze zijn opgenomen in de STABU standaard 2007, uitgegeven door de Stichting Stabu te Ede, tenzij in dit bestek van de U.A.V.T.I. en/of STABU standaardbepalingen wordt afgeweken.
140-09-02849-04 12
Indien de aannemingsovereenkomst tegenstrijdigheden bevat geldt voor de uitleg van de overeenkomst de volgende rangorde van documenten in afnemende prevalentie: - alle voorschriften en regelgeving van overheidswege dan wel van (semi-) publiek rechtelijke instellingen; - voor zover afwijkend van de U.A.V.T.I.; toepasselijke NEN normen en de eisen van de bevoegde keurings- instanties; - de voorschriften en bepalingen in het Handboek Projecten van de TU Delft, versie 2009; - de (tekst van de) aanneemovereenkomst; - de tussen de Opdrachtgever en Aannemer schriftelijk overeengekomen wijzigigingen en aanvullingen op deze overeenkomst; - de bijlagen bij deze overeenkomst; - het onderhavige bestek; - de U.A.V. en de U.A.V.T.I; - Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004. Als in het navolgende de U.A.V. worden genoemd worden daar mee mede bedoeld de U.A.V.T.I. Tot de administratieve voorwaarden hoort tevens het document "Bestek algemene voorwaarden en bouwplaatsvoorzieningen installaties", kenmerk: *****, datum 24 april 2009. Dit document wordt verstrekt door Base Consultancy. 91. VAN VOORSCHRIFTEN AFWIJKENDE BEPALINGEN Indien besteksbepalingen afwijken van de hiervoor van toepassing verklaarde voorwaarden, voorschriften en bepalingen prevaleren de bepalingen zoals vermeld in het bestek. Daar waarin dit bestek voorschriften en bepalingen afwijken van die in het Handboek Projecten van de TU Delft, versie 2009 staan, prevaleert het Handboek Projecten van de TU Delft, versie 2009.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN
09
ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN
09.10
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
09.10.10-a
TOEPASSING 1. TOEPASSING De voorschriften voor de materialen en de technische uitvoering, omschreven in dit hoofdstuk zijn bindend voor de in de diverse hoofdstukken van het bestek omschreven installaties, behoudens wanneer in deze hoofdstukken van het bestek afwijkende voorschriften of eisen zijn vermeld. In die gevallen prevaleren de voorschriften of eisen als omschreven in deze hoofdstukken, ook al is hierbij niet uitdrukkelijk vermeld dat deze afwijken van de voorschriften volgens dit hoofdstuk.
09.10.30-a
LEVERING 1. ONDERDELEN Onderdelen genoemd in dit bestek in de zin van "behorend tot de uitvoering" respectievelijk als "medeleveren" worden in het algemeen niet extra op de tekening aangegeven of in dit bestek genoemd. 2. AANLEG De aanleg en het beloop van op tekening aangegeven installaties moeten aan de bouw worden aangepast en naar aanwijzing van de directie door de aannemer worden uitgevoerd, zonder dat verrekening van meer te leveren of te maken hulpstukken, bochten enz. met de aannemer zal plaatsvinden.
09.10.35-a
EISEN EN UITVOERING ALGEMEEN 1. BOUTVERBINDINGEN Bij boutverbindingen moet de steel van de bout tenminste 2, doch ten hoogste 5 gangen buiten het installatie-onderdeel steken.
09.10.40-a
SPARINGEN, BOORGATEN, HULPMATERIALEN EN ONDERDELEN 1. SPARINGEN, BOORGATEN 01. Het boren van gaten in, het lassen en slijpen aan bouwkundige constructies behoort tot de werkzaamheden van de aannemer, maar is alleen na toestemming van de directie toegestaan. Alle sparingen ten behoeve van de werktuigbouwkundige en regeltechnische installaties behoudens die genoemd in de lijst bouwkundige voorzieningen zijn voor rekening van de aannemer van dit bestek. De aannemer is verantwoordelijk voor het aanwerken van gaten, sleuven, sparingen en dergelijke die door of vanwege hem zijn gemaakt.
140-09-02849-04 13
Doorvoeringen van technische installaties door brand- en rookwerende scheidingen dienen te voldoen aan de uitvoeringseisen zoals gesteld in de ISSO/SBR publicatie 809 "Brandveilige doorvoeringen". 02. De vóór de datum van opdracht voor de voortgang van de bouw benodigde sparingen en/of boorgaten worden door derden op tekening opgegeven. 03. Nà de opdracht geeft de aannemer de nodige sparingen en/of boorgaten op tekening aan. 04. Indien de directie besluit dat de boorgaten niet op tekening maar direct
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.10 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
09.10.40-a
140-09-02849-04 14
SPARINGEN, BOORGATEN, HULPMATERIALEN EN ONDERDELEN (vervolg) op de bouwplaats moeten worden aangegeven, geeft de aannemer, in overleg met de bouwdirectie deze gaten ter plaatse aan.
2.
05. Het aftekenen van sparingen in lichte bouwconstructies als metselwanden e.d. behoort tot de werkzaamheden van dit bestek. HULPMATERIALEN 01. Tot het leveren en aanbrengen behoren alle onderdelen en hulpmaterialen, benodigd voor de totstandkoming van goede, compleet afgewerkte en gebruiksklare installaties, ook al zijn deze niet met name genoemd of op de tekening aangegeven. Hiertoe behoren onder andere: - alle benodigde ophang- en ondersteuningsconstructies met de bijbehorende bevestigingsmaterialen, - alle wand-, muur- en vloerdoorvoeringen voor installatiedelen, ook de water-, brand- en gasdichte doorvoeringen door buitenmuren en brandscheidingen. 02. Voor de ophanging van installatie-onderdelen worden vóór de datum van opdracht door derden ankerrails en/of schroefhulzen opgegeven. 03. Het leveren en aanbrengen van aanvullende boorankers behoort tot de werkzaamheden van de aannemer, evenals het leveren en aanbrengen van keilbouten of dergelijke in metselwanden en andere lichte constructies. 04. Alle installatie-onderdelen trillingvrij opstellen en aansluiten. Voor de ophanging van installatie-onderdelen moet de aannemer zelf de nodige boorankers (in beton) en keilbouten of dergelijke in metselwanden en andere lichte constructies leveren en aanbrengen na daartoe verkregen toestemming van de directie. Alle bevestigingsmiddelen en ophang- inrichtingen moeten corrosiewerend behandeld zijn.
3.
09.10.50-a
VERPAKKINGEN Verpakkingsmaterialen van installatie-onderdelen mogen pas dan worden verwijderd als de uitvoering van de werkzaamheden dit noodzakelijk maakt.
WERKVOLGORDE VAN MONTAGE IN GIPSWANDEN 1. GIPSWANDEN 01. Volgorde van montage van de technische installaties in relatie tot het aanbrengen van gipswanden: 1.Na het slopen is de ruimte in principe leeg en schoon (bij verbouw/ renovatieprojecten); 2.Aanbrengen cementdekvloer (na het aanbrengen van de cementdekvloer 1 week uithardingtijd); 3.Maatvoeren binnenwanden; 4.Aanbrengen onder-/ bovenprofielen en C-stijlen (aanbrengen kozijnen en puien indien aanwezig); 5.Aanbrengen hoofdleidingwerk tegen betonplafond/ -vloer; 6.Aftekenen en boren van sparingen in de vloeren;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.10 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
09.10.50-a
140-09-02849-04 15
WERKVOLGORDE VAN MONTAGE IN GIPSWANDEN (vervolg) 7.Maatvoeren en aanbrengen achterhout (o.a. conform sanitairboek); 8.Aftekenen en boren van sparingen in het achterhout; 9.Aanbrengen stelwand over de volle hoogte; 10. Aftekenen van sparingen op de stelwand (indien niet voorzien van achterhout); 11. Boren van sparingen in stelwand; 12. Aanbrengen van leidingen in de wand (aan de stelwand-zijde de vaste leidingen, aan de sluitwand-zijde de flexibele leidingen); 13. Isoleren van de wanden; 14. Aanbrengen van de sluitwand over de volle hoogte, zonodig wordt boven de plafonds de wandbeplating door middel van contramallen om de reeds aanwezige leidingen aangebracht, conform de sluitprocedure, waarbij eenieder die voorzieningen in de wand moet aanbrengen ondertekent dat zijn voorzieningen compleet in de wand aanwezig zijn; 15. Aftekenen van sparingen op de sluitwand (indien niet voorzien van achterhout); 16. Boren van sparingen in de sluitwand; 17. Akoestisch afdichten van sparingen in normale wanden; 18. Akoestisch en brandwerend afdichten van sparingen in 30 minuten brandwerende wanden; 19. Akoestisch en brandwerend afdichten van sparingen in 60 minuten brandwerende wanden; 20. Afwerken van de wanden; 21. Afmontage van de installaties. Achterhout Aanbrengen achterhout conform definitieve wandtekeningen en achterhout-boeken: - Achterhout t.b.v. W- en E-installaties (opgave installateur); - Achterhout t.b.v. medische installaties en inrichting (opgave architect); - Achterhout t.b.v. leuningen (opgave architect). Sparingen - De sparingen worden door de installateur(s) afgetekend op de bouwkundige wanden. - De desbetreffende installateur is verantwoordelijk voor de maatvoering; - De maat van de sparingen rondom maximaal 10 mm groter dan de door te voeren leidingen; - Bij kanalen rondom maximaal 10 mm groter dan de door te voeren kanaalflens c.q. isolatie van de kanalen; - De kosten voor het afdichten van te groot afgetekende sparingen komt voor rekening van de desbetreffende installateur(s); - De bouwkundige aannemer is niet verantwoordelijk voor de dBwaarde van de wanden indien de installateur(s) de sparingen te groot heeft afgetekend en/of zelfstandig gaten heeft geboord in de reeds opgebouwde binnenwanden. Herstellingen komen voor rekening van de desbetreffende installateur(s).
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15
LEIDINGMONTAGE
09.15.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. Alle op tekening aangegeven en/of in de technische omschrijving van het werk genoemde leidingmaten, welke betrekking hebben op de doorlaat, zijn voor metalen buizen bedoeld als nominale doorlaat, voor kunststof buizen heeft dit betrekking op de buitenmaat.
140-09-02849-04 16
02. Verticale leidingen strak en zuiver loodrecht monteren, op in het werk te bepalen afstanden met een maximum van 2 m ondersteund door pijpbeugels, voor kunststofleidingen zie eisen leverancier; sokken en/of klemkoppelingen in naast elkaar te monteren verticale leidingen op dezelfde hoogte aanbrengen, bij voorkeur boven de pijpbeugels. De afstanden van verticale leidingen uit de muur of de wand in nader overleg met de directie bepalen afhankelijk van isolatie, betimmering en/of muurafwerking. 03. Aansluitende leidingen op ketels met voorzetbranders, pompen, koelmachines, compressoren, drukverhogingsinstallaties, kortom apparaten welke, indien zij in bedrijf zijn, trillingen en/of ontoelaatbare krachten kunnen overbrengen naar leidingsystemen of de gebouwconstructies, voorzien van trillingcompensatoren. 04. Compensatoren nabij apparaten zodanig monteren dat de apparaten volledig zijn ontlast van axiale- en radiale krachten en demontabel zijn. Bij fundatiepompen de compensator voorzien van een passtuk aan de pompzijde af te steunen op de pompfundatie. Zo dicht mogelijk bij de compensator een vastpuntconstructie aanbrengen. Trekstangen dienen, in bedrijfsvaardige toestand, nog voldoende speling te hebben voor het opvangen van de uitslag veroorzaakt door waterslag bij het starten en stoppen van het apparaat. De inbouwvoorschriften van de leverancier en/of fabrikant dienen in 2voud op het werk aanwezig te zijn en desgewenst aan de directie te worden getoond. De axiale en radiale uitzetting zoals door de fabrikant opgegeven niet overschrijden. 05. In medisch geclassificeerde ruimten, conform de NEN 1010-deel7, moeten in de leidingen ter plaatse van binnenkomst isolatiekoppelingen worden aangebracht. De isolatiekoppelingen leveren en aanbrengen, fabrikaat Prochind, type PN 10 of gelijkwaardig, samengesteld uit hetzelfde materiaal als de leidingen waarin zij worden gemonteerd. 06. Bij meerdere in het zicht komende vertikale leidingen in dezelfde ruimte, moeten de beugels ten opzichte van elkaar op gelijke hoogte te worden aangebracht. De definitieve verdeling en de plaatsen van de bevestigingspunten moeten worden vastgesteld in overleg tussen aannemers en directie. 07. Voor de montage van de leidingen in de leidingschachten, moet de aannemer rekening houden met het leveren en monteren van de bevestigingspunten.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.10-a
140-09-02849-04 17
ALGEMEEN (vervolg) 08. Het eventueel aanleveren en aanbrengen van beugels, hulpconstructies, expansiestukken, ontstoppingsstukken, e.d. behoren tot de levering van de aannemer van dit bestek. 09. Leidingen mogen door verbindings- en ondersteuningsmiddelen niet worden beschadigd.
2.
10. Voor de ophanging aan het plafond en ondersteuning in de vloer, van installatie-onderdelen moet de aannemer zelf de nodige boorankers (in beton) en keilbouten of dergelijke in metselwanden en/of andere lichte constructies leveren en aanbrengen na daarvoor verkregen toestemming van de directie. Voor ophanging van leidingen aan vloeren, mogen géén PVC-pluggen worden toegepast. DOORVOERINGEN 01. Elke doorgang van verticale leidingen door de vloeren voorzien van een waterdicht afgewerkte RVS-mantelpijp, aan de onderkant ca. 10 mm uitstekend onder de vloer of afgewerkt plafondoppervlak, aan de bovenen onderzijde afgesloten door een rozet. In toiletten en natte ruimten de mantelpijpen ca. 50 mm boven de afgewerkte vloer uitsteken en afdekken met een kap. Mantelpijpen dienen te worden ingestort of geplaatst voor de afwerklaag wordt aangebracht, de mantelpijpen voorzien van een kraag ten behoeve van het fixeren en waterdicht aanwerken. De mantelpijpen door vloeren, wanden en dergelijke deugdelijk verankeren. De ruimte tussen de leiding en de mantelpijp opvullen met isolatiemateriaal en geluiddicht afwerken. 02. Heetwater-, stoom- en gekoeldwaterleidingen geïsoleerd door de mantelpijpen voeren; de isolatie ter plaatse beschermen tegen schuren in de mantelpijp met behulp van een aluminium bekleding. 03. Voor doorvoering van leidingen tot 100 mm door vloeren en wanden, uitkomende in onder- en overdrukruimten, geluiddichte boxen en plenums voor luchttoevoer in verlaagde plafonds, luchtdichte doorvoeringen van bijvoorbeeld fabrikaat Troll of CSD toepassen. 04. In de buitenmuren mantelpijpen toepassen met afdichtingen, bijvoorbeeld fabrikaat CSD (of gelijkwaardig), de ruimte tussen leiding en mantelpijp waterdicht afwerken. Waar noodzakelijk de mantelpijpen in gasdichte uitvoering. De mantelpijpen tijdig aan de bouwkundig aannemer ter beschikking stellen. 05. Leidingdoorvoeringen door bouwkundige wanden zodanig uitvoeren dat breuk door eventuele gebouwuitzetting niet mogelijk is. 06. Mantelbuizen van leidingdoorvoeren mogen ten hoogste 5 mm buiten de
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.10-a
ALGEMEEN (vervolg) oppervlakken van de afgewerkte constructies steken en moeten evenwijdig daaraan worden afgewerkt. Druipwaterdichte doorvoeren mogen maximaal 100 mm boven het afgewerkte vloeroppervlak uitsteken.
09.15.20-a
MONTAGE STALEN LEIDINGEN 1. ALGEMEEN 01. Op die plaatsen waar, voor het aanbrengen van appendages of toestellen of waar leidinggedeelten gemakkelijk demonteerbaar moeten blijven, flensverbindingen of dergelijke toepassen.
2.
140-09-02849-04 18
02. Voorzover niet anders aangegeven betekent de toevoeging C achter het NEN-nummer van stalen buizen: - het behandelen met lasprimer, bijvoorbeeld Sikro voor warmwaterverwarming-, droge brand-, aardgas-, perslucht-, sprinkler- en haloninstallaties waar de temperatuur in het algemeen niet hoger wordt dan 110 C; - het voorzien van een anti-corrosiebehandeling, door middel van coating voor gekoeldwater-, warmteterugwinning-, koelwater-, stoomen heetwaterinstallaties. PIJPVERBINDINGEN DOOR MIDDEL VAN FITTINGEN EN/OF KOPPELINGEN 01. De onderlinge verbinding van stalen pijpen met een nominale doorlaat van 15 mm en kleiner tot stand brengen door middel van fittings. 02. Voor fittingwerk aan stalen draadpijp uitsluitend randfittings toepassen; in verzinkte leidingen verzinkte fittings monteren.
3.
03. Voor de afdichting van schroefdraadverbindingen toepassen hennep en hessoriet of een speciaal daartoe in de handel gebrachte tape; in aardgasleidingen en leidingen voor andere droge gassen geen hennep en hessoriet gebruiken, maar een pasta, in overleg met de directie. PIJPVERBINDINGEN DOOR MIDDEL VAN FLENZEN 01. Voor flensverbindingen in stalen leidingen toepassen voorlasflenzen volgens de DIN 2632 doch tenminste PN10; in heetwater- en hogedrukstoomleidingen idem NEN-EN 1092-1. Voor aansluitingen van leidingen en leidingen op appendages en toestellen overschuif- of voorlasflenzen toepassen met dezelfde afmetingen als die op de appendage of het toestel zijn aangebracht. 02. Flensverbindingen uitvoeren met een voor het medium geschikt pakkingmateriaal. Draadgedeelten van bouten vóór het aanbrengen van de moeren insmeren met bijvoorbeeld Molycote. Na het aandraaien van de moeren het uitstekende draadgedeelte van elke bout ca 5 mm boven de moerhoogte laten uitsteken. 03. Flensverbindingen in leidingen van verschillende materiaalsamenstelling (b.v. koper en staal) uitvoeren met isolatieflenzen. 04.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.20-a
140-09-02849-04 19
MONTAGE STALEN LEIDINGEN (vervolg) Bouten, moeren en volgringen bij flensverbindingen van verzinkt staal.
4.
05. Bouten, moeren en volgringen in koudwater-, gekoeldwater- en warmteterugwinleidingen van roestvaststaal (AISI 304). PIJPVERBINDINGEN DOOR MIDDEL VAN LASSEN 01. Iedere lasser moet gebruik maken van blusdekens ter bescherming van omgevende wanden en ramen en een koolzuursneeuwblusapparaat met een inhoud van 7 kg in zijn onmiddellijke nabijheid hebben. 02. Lassers dienen tenminste het NIL-gronddiploma te bezitten. Op verzoek van de directie dient er een proeflas gemaakt te worden. 03. Verzinkt stalen leidingedelen niet lassen, anders dan na toestemming van de directie. 04. Voor aftakkingen zadelstukken toepassen, of op verdeel- en verzamelstukken de openingen uithalen tot een voldoend hoge opstaande kraag is verkregen om een in één vlak liggende rondgaande lasnaad te kunnen maken. 05. Bochten als regel volgens 3S-straal uitvoeren en wel: - bij zwarte draadpijpen door buigen in warme toestand; - bij zwarte draadpijpen met een nominale doorlaat groter dan 25 mm en bij vlampijpen met behulp van lasbochten welke dezelfde wanddikte moeten hebben als de pijp waarin zij worden aangebracht; - bij heetwater- en stoomleidingen met behulp van lasbochten met een straal van 5S of de bochten in de fabriek laten vervaardigen. 06. De onderlinge verbindingen van stalen pijpen met een nominale doorlaat groter dan 15 mm door lassen tot stand brengen. 07. De te lassen leidingdelen dienen schoon , droog en vetvrij te zijn. 08. Bij stromend aan te brengen lasverbindingen de aftakking buigen alvorens af te snijden; de opening in de doorgaande pijp dienovereenkomstig uitsnijden.
09.15.30-a
MONTAGE KOPEREN LEIDINGEN 1. ALGEMEEN 01. Bochten in koperen pijpen met een nominale doorlaat 20 mm en kleiner buigen; voor koperen pijpen met een grotere nominale doorlaat handelsbochten met soldeereinden toepassen. 02. Voor flensverbinding in koperen leidingen toepassen bronzen of aluminium-gecoate overschuifflenzen met koperen kraagbus. Het gebruik van Febro-flenzen met isolatietules in de boutgaten behoeft de goedkeuring van de directie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.30-a
140-09-02849-04 20
MONTAGE KOPEREN LEIDINGEN (vervolg)
2.
03. Aan koperen pijpen voor medische en laboratoriumdoeleinden niet zagen of vijlen, altijd een pijpsnijmes gebruiken. PIJPVERBINDINGEN DOOR MIDDEL VAN SOLDEREN OF LASSEN 01. De onderlinge verbinding van koperen pijpen volgens NEN-EN 1057 door solderen tot stand brengen. De temperatuur van het doorstromende medium mag voor zachtsolderen niet hoger zijn dan 373 K (100 C); als soldeer gebruiken cadmium vrij tin/zilversoldeer. De hardsoldeermethode gebruiken wanneer de temperatuur van het doorstromende medium hoger is dan 373 K (100 C) en wanneer spanningen kunnen optreden, zoals bij pompen e.d. Het soldeer moet voldoen aan NEN-EN 1044 klasse 3 bijvoorbeeld Easyflo aangebracht met behulp van een dun vloeimiddel. 02. Vloeimiddelen voor verbindingen in drinkwaterleidingen moeten voldoen aan de desbetreffende KIWA-voorschriften; zelfgemaakte vloeimiddelen mogen niet worden toegepast. Na het maken van de verbinding het overtollige vloeimiddel verwijderen. Leidinggedeelten zo spoedig mogelijk ruimschoots met schoon water doorspoelen. 03. De onderlinge verbinding van koperen pijpen met een grotere nominale doorlaat dan vermeld in NEN-EN 1057 tot 150 mm door hardsolderen tot stand brengen met behulp van uit pijpmateriaal door optrompen vervaardigde en gekalibreerde capillaire fittings. Rothenberg soldeersysteem alleen in overleg met de directie. De hardsoldeermethode ook gebruiken wanneer bij kleinere doorlaten de temperatuur van het doorstromende medium hoger is dan 373 K (100 C) en/of wanneer spanningen kunnen optreden, zoals b.v. bij pompen e.d. Het soldeer moet voldoen aan NEN-EN 1044 groep 3. 04. De onderlinge verbinding van koperen pijpen met een nominale doorlaat van 150 mm en groter door lassen tot stand brengen; de koperen pijpen met fosfor desoxyderen. 05. Lassen in koperen leidingen bij voorkeur elektrisch leggen in een beschermde gasatmosfeer (argonarc). Zie hiervoor ook de brochure nr. 5 06. De onderlinge verbinding van koperen pijpen voor medische- en laboratoriumdoeleinden door hardsolderen met zilverfosforsoldeer tot stand brengen zonder gebruikmaking van vloeimiddelen. Hiertoe uitsluitend koperen fittings toepassen. Pijp en fittings samenbouwen tot eenheden, aan één einde aangesloten op een koolzuurfles met drukregelaar. Koolzuur inblazen om de zuurstof te verwijderen en tijdens het lassen, koolzuur blijven toevoeren (in plaats van koolzuur is stikstof of argon toegestaan). Na het solderen het leidingnet schoonblazen met stikstof en deugdelijk afsluiten/afdoppen. 07. De lassen op vitale punten in koperen leidingen kunnen, voor rekening
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.30-a
140-09-02849-04 21
MONTAGE KOPEREN LEIDINGEN (vervolg) van de opdrachtgever en apart door de directie opgedragen, voor keuring door een Röntgen Technische Dienst worden aangewezen. Voor het laswerk in koperen pijpen moet de kwalificatie "goed" of "voldoende" worden behaald. 08. Bij het afkeuren van enig laswerk moeten alle lassen door een Röntgen Technische Dienst worden gecontroleerd en de slechte worden overgemaakt. De kosten daarvan, zowel van de keuring als van de verbetering van de lassen, zijn voor rekening van de aannemer.
09.15.40-a
MONTAGE ROESTVAST STALEN LEIDINGEN 1. ALGEMEEN 01. Ten aanzien van de montage van roestvaststalen leidingen gelden, voorzover deze niet tegenstrijdig zijn met het bestek of de van toepassing zijnde NEN-normen en de voorschriften van de fabrikant. 02. De onderlinge verbindingen van roestvaststalen leidingen door T.I.G. lassen tot stand brengen. Met betrekking tot storingsgevoelige elektronische apparatuur die op of rondom de verwerkingsplaats kunnen voorkomen speciaal geschakelde (laag frequente) lastransformatoren gebruiken. 03. Pijp en fittings samenbouwen tot eenheden, aan één einde aangesloten op een koolzuurfles met drukregelaar. Koolzuur inblazen om de zuurstof te verwijderen en tijdens het lassen, koolzuur blijven toevoeren. 04. Op plaatsen waar lassen niet mogelijk is sanitaire koppelingen toepassen volgens DIN 11851, dit in overleg en na goedkeuring van de directie. 05. Het gehele leidingnet na aanleg in- en uitwendig laten beitsen en passiveren door een daartoe gespecialiseerd bedrijf.
09.15.50-a
MONTAGE KUNSTSTOF LEIDINGEN 1. ALGEMEEN 01. Kunststof leidingen op een zodanige plaats monteren dat geen warmteoverdracht door straling plaatsvindt van warme toestellen of leidingen naar deze pijpen. Kan dit plaatselijk niet worden voorkomen, de kunststof pijpen ter plaatse afwerken met isolerende aluminium plaat. 02. Kunststof leidingen ophangen door middel van verzinkt metalen beugels met rubber inlage. De beugels voor PVC-leidingen voorzien van PEinlegband. 03. Horizontale polyetheen leidingen, over de volle lengte ondersteunen door middel van z.g. halfschalen van verzinkt plaatstaal en zodanig aanbrengen dat de leidingen niet worden beschadigd. De ophangbeugels in het midden of aan beide einden van de halfschaal aanbrengen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.50-a
MONTAGE KUNSTSTOF LEIDINGEN (vervolg) Bij toepassing van halfschalen, onder de fittings geen schalen aanbrengen; bij toepassing van goten onder de kunststof leidingen vulstukken over de volle lengte tussen de fittings aanbrengen. Aan de halfschalen mogen geen bramen voorkomen. Halfschalen vastzetten met trekbanden.
09.15.60-a
LEIDING- EN KANAALOPHANGING EN -BEVESTIGING 1. ALGEMEEN 01. Horizontale leidingen, met uitzondering van gietijzeren en kunststof leidingen, ophangen door middel van pijpbeugels van hetzelfde materiaal als de op te hangen leidingen. Gietijzeren leidingen ophangen door middel van verzinkt metalen beugels met rubber inlage.
140-09-02849-04 22
02. Pijpbeugels zodanig aanbrengen dat de betreffende leiding niet door enigerlei oorzaak wordt beschadigd. Alle ondersteuningen en ophangingen zodanig dat een gemakkelijk uitzetten en krimpen van de leidingen mogelijk is. De beugels niet aan de pijpen vastlassen. Leidingen met kleine diameters met zadels bevestigen mits de leidingen onder alle bedrijfsomstandigheden niet losschieten (kopzadels). 03. Contactgeluid moet in het algemeen worden voorkomen. Hiertoe de beugels voorzien van rubber inlagen en eventueel verend ophangen. Beugels ten behoeve van leidingen voor stoom-, heetwater-, sprinkler-, drogebrand- en gasblus-installaties etc. niet voorzien van een rubber inlage. 04. Pijpbeugels bevestigen aan door de aannemer aan te brengen, corrosiewerend behandelde rails, afhankelijk van het aantal en het gewicht van de leidingen in zware kwaliteit. 05. Voor de onderlinge beugelafstand voor horizontale metalen leidingen is de ISSO publicatie Nr. 5, uitgave 1996 van toepassing. 06. Alle bouten, moeren, ringen, concoles, beugels, montagerails, trek- of draadstangen en ander bevestigingsmateriaal in corrosiewerende uitvoering. In kruipruimten en natte ruimten RVS-materialen toepassen. 07. De toe te passen beugels ten behoeve van dampdicht te isoleren leidingen niet in de isolatie opnemen. 08. Waar meerdere horizontale leidingen evenwijdig lopen en het werk van derden in onderlinge coördinatie zulks toelaat, de in één lijn gelegen ophanginrichtingen met draadeinden en moer bevestigen aan een tegen de bouwkundige constructie te bevestigen gemeenschappelijk stalen Uprofiel of montage-rail. 09.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.60-a
140-09-02849-04 23
LEIDING- EN KANAALOPHANGING EN -BEVESTIGING (vervolg) Alle overige leidingen vastzetten en/of ophangen zoals de situatie ter plaatse dat wenselijk maakt of zoals op de te verstrekken detailtekeningen staat aangegeven, een en ander is afhankelijk van het toe te passen type wanden en van de bouwconstructies. 10. Indien geen compensatoren worden toegepast de aansluitleidingen van alle vast opgestelde onderdelen, zoals koelmachines, pompen, ketels, luchtbehandelingskasten e.d., alsmede heetwaterleidingen in schachten voorzien van een verende ophanging, opdat geluids- en trillingsoverdracht tot een minimum worden beperkt en de toelaatbare spanningen niet worden overschreden. 11. De leidingen ophangen òf door middel van (korte) pijpbeugels òf de leidingen leggen in doorlopende ondersteuningsprofielen. Elk leidingnet wordt door de elektrotechnische aannemer geaard, doch mag niet voor de aarding van apparatuur worden benut. 12. Alle hulpmaterialen, te weten consoles, beugels, draadstangen, moeren, montagerails enz. in corrosiewerende uitvoering.
09.15.70-a
VASTPUNTCONSTRUCTIES EN EXPANSIEBOCHTEN 1. ALGEMEEN 01. Daar waar de uitzetting van de leidingen dit noodzakelijk maakt, vastpuntconstructies en expansievoorzieningen aanbrengen volgens ISSO-publicatie no. 5. 02. De leidingdelen direct voor en achter de expansiebochten voorzien van een geleidingsconstructie, bestaande uit voorzieningen aan de leidingen en een huls met uitgehaalde uiteinden en van voldoende diameter en lengte. De huls voldoende tegen radiale krachten aan de bouwconstructie verankeren. Het geheel dient geen contactgeluid over te dragen. 03. De vastpuntconstructies moeten geschikt zijn voor de daarop werkende krachten. Zij moeten in principe bestaan uit op de betreffende leiding aangebrachte klembeugels of opgelaste flenzen met de nodige stalen profielen en deugdelijk afgesteund op de bouwconstructie. Het geheel dient geen contactgeluid over te dragen. Het geheel behoeft de goedkeuring van de directie. 04. Bij de montage van kunststofleidingen rekening houden met de 10 tot 20x grotere uitzettingscoëfficiënt dan voor staal, alsmede met de optredende krimp van 1,5 tot 2,5%. Hiertoe compenserende voorzieningen aanbrengen zowel door vastpuntconstructies als door schuifvoorzieningen, volgens NEN 2672 (PVC) en NEN 2673 (PE). Deze voorzieningen, afhankelijk van de soort kunststof, in overleg met de fabrikant/leverancier vaststellen en op tekening aangeven. De bevestiging aan de bouwconstructie alsmede de aard en omvang van deze voorzieningen behoeft de goedkeuring van de directie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.70-a
140-09-02849-04 24
VASTPUNTCONSTRUCTIES EN EXPANSIEBOCHTEN (vervolg) 05. In het algemeen vaste punten aan de in het kunststof leidingsysteem voorkomende hulpstukken bevestigen. Voor expansie- en krimpvoorzieningen kunnen de in het betreffende systeem geprojecteerde bochten als zogenaamde "lange bochten" worden aangehouden. Na lange rechte leidingen extra voorzieningen door middel van expansiebochten of bij het betreffende fabrikaat behorende expansiestukken toepassen. Aftakkingen, nabij expansie- en/of krimpvoorzieningen dienen tot aan de aansluiting op apparatuur of wand- en vloerdoorvoeringen, voldoende lang te worden gehouden. Zie ook NEN 2672 (PVC) en NEN 2673 (PE).
09.15.80-a
LUCHTPOTTEN 1. ALGEMEEN 01. Het aantal luchtpotten, vooral buiten de technische ruimten, tot een minimum beperken. Het aantal luchtpotten tijdig en in overleg met de directie vastleggen. Op luchtpotten welke vanaf het bedieningsniveau met de hand bereikbaar zijn mogen de ontluchtingskraantjes direct op de pot worden gemonteerd. Op alle andere luchtpotten een ontluchtingsleiding aanbrengen met het ontluchtingskraantje op een bereikbare plaats, in overleg met de directie. 02. De te ontluchten verticale leiding eerst voorzien van een bocht en, op een afstand van ca. 5x de diameter vanaf de bocht op het horizontale deel een pijpstuk met een diameter tenminste gelijk aan die van de betreffende leiding, als luchtpot aanbrengen. 03. Voor luchtpotten met een minimale diameter van 50 mm de betreffende aansluitleiding met minimaal dezelfde diameter als de te ontluchten leiding. Bij voldoende hoogte mag de te ontluchten leiding worden doorgetrokken als luchtpot. 04. Op die plaatsen waar naar verwachting grote luchtconcentraties optreden, zoals in transportleidingen, primaire systemen in technische ruimten e.d., centrifugaal luchtafscheiders voorzien van automatische ontluchter monteren. De automatische luchtafscheiders monteren in horizontale leidingen. 05. Met uitzondering van luchtpotten in centrale verwarmingssystemen, de luchtpotten isoleren zoals omschreven onder "ISOLATIE" overeenkomstig de appendages.
09.15.90-a
VERZAMELTRECHTERS 1. ALGEMEEN 01. Verzameltrechters bij luchtbehandelingskasten enz. vervaardigd van kunststof of koper, afhankelijk van plaats en temperatuur, en met afmetingen als voor het doel noodzakelijk. De trechter uitvoeren met een sifon van voldoende lengte en een afvoerleiding naar het dichtsbijzijnde
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.90-a
VERZAMELTRECHTERS (vervolg) afvoerputje. Lozen op vloerputje middels een open verbinding.
09.20
ISOLATIE
09.20.10-a
ISOLATIE 1. ALGEMEEN 01. Isolatiewerken laten uitvoeren door een firma ten genoegen van de directie. De naam van de firma op te geven bij de aanbieding.
140-09-02849-04 25
02. De isolatie mag, met uitzondering van inwendige kanaalisolatie, niet eerder worden aangebracht dan nadat de installatie(s) of het betreffende installatiegedeelte is(zijn) beproefd met gunstige uitslag en deze op de juiste wijze, overeenkomstig het gestelde in het hoofdstuk "VERFWERK EN CONSERVERING", is(zijn) gegrondverfd en van vet en vuil is(zijn) ontdaan. Tijdens het isoleren moet een goed met de installatie bekend zijnde monteur van de aannemer toezicht houden op het werk. De aannemer treft na de montage voldoende voorzorgsmaatregelen tegen beschadiging van de isolatie. 03. Het plaatselijke Bouw- en Woningtoezicht inlichten over de keuze van de toe te passen isolatiematerialen en de afwerking. 04. Van alle te verwerken isolatiematerialen voor de aanvang van het isoleren, monsters overleggen. Elk monster voorzien van een rapport van het Instituut T.N.O., Centrum voor Brandveiligheid, waaruit blijkt dat het materiaal volgens NEN 6065/NEN 6066: niet vlamuitbreidend, tenminste klasse II is; - niet bijdraagt tot vlamoverslag, tenminste klasse II; - voldoet aan een rookgetal niet hoger dan 125. 05. Bij toepassing van omklapschalen bij leidingen, deze vastzetten met koperen of RVS binddraad, drie draden per omklapschaal. Lamellendekens bij luchtkanalen met, lijm, pennen of kunststof trekbanden vastzetten. 06. Isolatiematerialen verwerken volgens voorschrift van de fabrikant of de leverancier. Tijdens het isoleren de nodige voorzorgsmaatregelen treffen tegen ongunstige weersinvloeden, bijvoorbeeld leidingen en kanaalstukken, die zijn voorzien van isolatiemateriaal afdekken tegen regen en sneeuw. 07. Ter voorkoming van het inzakken van de isolatie bij verticale leidingen, om de 4 m een steunconstructie aanbrengen. Deze constructie zodanig uitvoeren dat geen thermische brug wordt gevormd. 08. Na het gereedkomen van de isolatiewerkzaamheden of een gedeelte daarvan, de verontreinigingen, welke ondanks de genomen maatregelen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.20 ISOLATIE
09.20.10-a
140-09-02849-04 26
ISOLATIE (vervolg) toch mochten zijn ontstaan, grondig verwijderen. 09. In het zicht blijvende afwerking van isolatie moet vlak en glad zijn. De lengtenaden uit het zicht houden. 10. Alle leidingen geheel afzonderlijk isoleren, ook elkaar kruisende leidingen. Waar isolatie van leidingen wordt onderbroken of beëindigd, de uiteinden voorzien van een rozet van een thermisch niet geleidend materiaal. 11. Niet-diffusiedichte isolatie bij wand- en vloerdoorgangen, alsmede bij flensverbindingen, afsluiters en appendages onderbreken. De leidingen en kanalen over een lengte van ca 30 mm uit de vloer of muur ongeïsoleerd laten, terwijl bij flensverbindingen, afsluiters en appendages voldoende ruimte moet zijn voor het lossen van de bouten. 12. Bij toepassing van gipsafwerking Indien nodig, bijvoorbeeld bij expansiebochten, moeten in overleg met de directie krimpnaden worden aangebracht, terwijl krimpscheuren voor de aanvang van eventuele schilderwerkzaamheden doelmatig moeten worden bijgewerkt; de isolatie scheurvrij opleveren. 13. Bij diffusiedicht geïsoleerde leidingen of kanalen door vloeren of wanden, ook in schachten, onder vloeren en in verlaagde plafonds, de isolatie ononderbroken doortrekken; flensverbindingen, appendages enz. geheel meeïsoleren. 14. Geïsoleerde leidingen en kanalen in vloer- en wanddoorgangen beschermen door een verzinkte of aluminium mantel. De mantel aan beide zijden van de muur of vloer ca 50 mm laten uitsteken; de beklede isolatie moet vrij in de aangebrachte doorvoerhuls kunnen schuiven. 15. Daar waar isolatie door regelmatig transport of ruwe werkzaamheden kan worden beschadigd, afdoende beschermingsmaatregelen treffen en afwerken met Stucoplaat. 16. Regelafsluiters zodanig isoleren dat alle inregelwerkzaamheden zonder beschadiging van de isolatie kunnen worden uitgevoerd. Thermostaten e.d. moeten zonder beschadiging van de isolatie uit de zakbuizen kunnen worden verwijderd.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.25 MEETAPPARATUUR
09.25
MEETAPPARATUUR
09.25.10-a
DRUKMETERS 1. ALGEMEEN 01. Drukmeters uitvoeren als buisveermeters in gemoffelde stalen kast, geschikt voor de ter plaatse te verwachten maximale (beproevings)druk en afgedekt door veiligheidsglas in een ring met bajonetsluiting. Het meetbereik zodanig kiezen, dat de werkdruk van de installatie ter plaatse op ca 2/3 van het totale schaalbereik ligt. De schaal onderverdelen in bar (of MPa) voor hoge drukken, in bar (of kPa) voor middeldrukken en in mbar (of Pa) voor lage drukken.
140-09-02849-04 27
02. Onderdrukmeters in vacuüminstallaties moeten voldoen aan de algemene omschrijving echter met een toegestane maximale meetfout die niet groter is dan aangegeven in NEN-EN 1333/NEN-EN 764 klasse 0,6 ( 0,6%) van het maximale meetbereik op elk punt van de schaal); kastdiameter in het algemeen 160 mm. 03 Bij installaties met membraan-drukexpansievaten de schaal van de drukmeter(s) op de ketel(s) en/of de warmtewisselaar(s) voorzien van een aanduiding waaruit het veilige werkgebied van de installatie duidelijk blijkt (maximum en minimum druk). 03. Manometerkranen leveren in RVS of smeedstalen kogelkraan of naaldafsluiter; meterkranen voor drukmeters op te leveren toestellen onder "keur Stoomwezen" voorzien van een controleflens 0/ 40 mm, dik 5 mm. 04. Drukmeters monteren tegen een trillingvrije wand of constructie op een stevige ondergrond. 09.25.20-a
TEMPERATUURMETERS 1. ALGEMEEN 01. Voor staafthermometers leveren massieve, lichtmetalen thermometers, gevuld met blauwe vloeistof met voldoende insteeklengte in rechte of haakse uitvoering, ter keuze van de directie. De toegestane maximale meetfout van de thermometers mag ten hoogste 1% van het totale meetbereik zijn. Het meetbereik zodanig kiezen dat de werktemperatuur ter plaatse van het monteren op ca. 4/5 van het totale meetbereik ligt. 02. Voor wijzerthermometers leveren bimetaalmeters in lichtmetalen gemoffelde kast en afgedekt met glas; de voeler van een zodanige lengte dat het uiteinde daarvan tenminste in het midden van het doorstromende medium ligt. Het meetbereik zodanig kiezen dat de werktemperatuur ter plaatse van het monteren op ca 4/5 deel van het totale schaalbereik ligt. 03. Zakbuizen voor temperatuurmeters in vloeibare media uitvoeren in roestvaststaal en vullen met contactpasta; de buizen aanbrengen in op de leidingen te lassen draadsokken. Temperatuurmeters in gasvormige media aanbrengen zonder zakbuis.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.25 MEETAPPARATUUR
09.25.30-a
140-09-02849-04 28
MEETPUNTEN 1. ALGEMEEN 01. In zoverre niet reeds op de (principe)tekening aangegeven in "natte leidingen" temperatuurmeters plaatsen, tenzij de temperatuur elders met voldoende nauwkeurigheid kan worden afgelezen: - op de ketelaanvoer- en -retourleiding en/of voor en achter de koelaggregaten, - op de groepsaanvoer- en -retourleiding en/of op de aanvoer- en retourleiding van elke luchtverwarmer en -koeler, - voor en achter een mengklep, - in de rookbuis van de ketel(s) (rookgasthermometer), - in de uitgaande leiding van een warmwaterbereider of in het toestel zelf in de onmiddellijke nabijheid van de aansluiting van deze leiding. 02. In zoverre niet reeds op de (principe)tekening aangegeven een drukmeter plaatsen: - waar dit wettelijk is voorgeschreven, - in de directe nabijheid van de aansluiting van het expansievat op de installatie (ook uitvoerbaar als onderdeel van de z.g. "aansluitgroep"). 03. Direct voor en achter een pomp de mogelijkheid tot aansluiting van een drukmeter aanbrengen, bestaande uit een op de leiding gelaste draadsok met een kogelkraan, aan het open einde voorzien van een plug of kap.
09.25.40-a
PEILGLASTOESTELLEN 1. ALGEMEEN 01. Indien niet anders omschreven in het bestek, peilglastoestellen toepassen in zware uitvoering, met een peilglasdiameter 0/ 20 mm uitwendig, twee bronzen peilglaskranen en een bronzen doorblaaskraan. Voor de kranen kogelkranen toepassen. De toestellen voorzien van een peilglasbescherming en leveren met glazen, glaspakking, glaspakkingdrukker enz. Indien de lengte van de peilglazen groter is dan 1 m, zogenaamde tussenstukken respectievelijk meerdere peilglastoestellen toepassen. 02. Bij peilglazen op druk(expansie)vaten zonder membraan, achter elk peilglas een indicatiestrook aanbrengen, die de bij de betreffende waterstand behorende druk aangeeft.
09.25.50-a
VEILIGHEIDSTOESTELLEN 1. ALGEMEEN 01. Veiligheidstoestellen leveren en aanbrengen in afmeting en uitvoering als genoemd in het bestek en overeenkomstig de betreffende voorschriften van de Nederlandse Stoomwet en het Stoombesluit. De toestellen door de fabrikant laten afstellen en leveren met een door een bevoegde ambtenaar van het Stoomwezen gestempelde en gewaarmerkte meetbrief. De afblaasleiding afwaterend monteren tot nabij een schrob- of vuilwaterput; voor heetwater- en stoominstallaties echter buitendaks voeren met een verklikkerleiding naar een schrob- of vuilwaterput.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.30 VERFWERK EN CONSERVERING
09.30
VERFWERK EN CONSERVERING
09.30.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. Voorzover in dit bestek geen andere behandeling is voorgeschreven, alle staalwerken voorbehandeld en gegrondverfd op het werk aanvoeren.
140-09-02849-04 29
De staalwerken van alle roest, vet en walshuid ontdoen door middel van staalstralen, overeenkomstig NEN-EN-ISO 8501-1, graad Sa 2½ . Alvorens de staalwerken met een hierna omschreven grondverf worden behandeld, het oppervlak ontdoen van verontreinigingen en vet. De verven, voorzover niet nader is omschreven, aan te brengen met een laagdikte van tenminste 20 micron. Beschadigingen van de verflaag door opslag en verwerking onmiddellijk na het monteren bijwerken. 02. Bij oplevering of bij eerdere ter beschikking stelling aan de aannemer van de schilderwerken, moeten de voorgeschreven verflagen in onbeschadigde toestand aanwezig zijn. Staalwerken welke door samenstelling van onderdelen worden gevormd tot eenheden en daardoor moeilijk of niet meer bereikbaar zijn, vóór definitieve opstelling van een tweede verflaag voorzien. 03. Als regel behoeven non-ferro metalen, kunststoffen en verzinkte staalwerken, behoudens het bijwerken van beschadigingen aan verzinkte delen, niet te worden gegrondverfd. 04. Indien met schriftelijke toestemming door de directie aan verzinkte onderdelen is gelast, de lasnaad alsmede de door het lassen beschadigde zinklaag daaromheen, in twee lagen bijwerken met zinkcompound verf. 09.30.20-a
VERWARMINGSLICHAMEN 1. VERWARMINGSLICHAMEN 01. Radiatoren en wandconvectoren dubbel gemoffeld in een in hoofdstuk 60 genoemde kleur en afgedopt met PVC doppen op het werk aanvoeren en verticaal opslaan. 02. De verwarmingslichamen direct na aanvoer op het werk, staande met de bovenzijde naar boven, naast elkaar met gebruikmaking van afstandsschroten, in een overdekte, droge ruimte op een houten vloer of houten badding opslaan. Aanraking met vocht, kalkwater, metselspecie enz. voorkomen. De verwarmingslichamen in geen geval bij of onder vers gestort beton plaatsen. 03. Kleine beschadigingen, tijdens transport en/of opslag ontstaan, direct na aanvoer c.q. verwerking bijwerken in de juiste kleur.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.30 VERFWERK EN CONSERVERING
09.30.60-a
140-09-02849-04 30
CONSTRUCTIEWERK 1. CONSTRUCTIEWERK 01. Eenmaal verven met lasprimer, delen welke na montage onbereikbaar zijn, vóórdat definitieve montage plaatsvindt van een tweede laag voorzien. 02. Eenmaal verven met corrosiewerende bitumineuze grond- en hechtverf. 03. Op het werk pasmaken, daarna demonteren en laten staalstralen en verzinken. Vervolgens het geheel hermonteren. Verzinkt stalen bouten, moeren, ringen en eventuele andere bevestigingsmaterialen gebruiken.
09.30.70-a
PLAATSTALEN LUCHTKANALEN 1. PLAATSTALEN KANALEN 01. De kanaaldelen welke corrosiebestendig moeten worden behandeld als volgt afwerken: - de kanaaldelen reinigen en nachromateren; - de kanalen daarna ontvetten en afhankelijk van de toepassing (buitenluchtaanzuig of kanalen in de buitenlucht), in- en uitwendig eenmalig spuiten (laagdikte 125 micron) en moffelen met een mengsel van ca. 50% koolteer en 50% epoxyhars, bijvoorbeeld Colturiet TCN.
09.35
NAAMPLATEN EN KLEURCODERINGEN
09.35.10-a
ALGEMEEN 0. CODERING ELEKTROTECHNISCH INSTALLATIES Alle kabels, lasdozen, aansluitpunten e.d. van een onuitwisbare code (code- / groepsnummer / eventueel kabelnummer) voorzien. Dit geldt voor alle elektrotechnische installaties als omschreven in dit bestek. Alle contactdozen, melders e.d. moeten worden geleverd met een coderingskader. Het groeps- en/of codenummer moet op een codelabel worden gesjabloneerd en in het coderingskader worden ingeschoven. CEEform-contactdozen (EN60309-1), werkschakelaars, aansluitpunten, schakel- en verdeelinrichtingen, dataverdeelkasten, laskasten e.d. moeten zijn voorzien van een resopalplaat waarin het groeps- en/of de codenummer is gegraveerd. Alle kabeleinden, draden en kabeladers, alsmede klemmen en soldeerstiften in schakel- en verdeelinrichtingen, dataverdeelkasten, laskasten e.d dienen te zijn voorzien van de code als aangegeven op de revisietekeningen.
1.
De aannemer dient voor alle elektrotechnische installaties volgens dit bestek een opzet van de coderingssystematiek op te zetten en ter controle bij de directie in te dienen. Deze coderingssystematiek moet de aannemer reeds op de werktekeningen aangeven. CODERING WERKTUIGKUNDIGE INSTALLATIES 01. Bij elke pomp, ketel, warmtewisselaar e.d., de afsluiters op verdeel- en verzamelstukken, bij alle luchtbehandelingskasten, ventilatoren, kleppenregisters, e.d. een naamplaat in hittebestendige uitvoering aanbrengen, afmetingen ca 100 x 40 mm, kleur wit met zwarte letters/cijfers, hoogte 10 mm. Bevestigen op een grondplaatje. Het plaatje bij geïsoleerde leidingen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.35 NAAMPLATEN EN KLEURCODERINGEN
09.35.10-a
140-09-02849-04 31
ALGEMEEN (vervolg) buiten de isolatie houden. De opschriften ingegraveerd en in overleg met de directie te bepalen. De plaatjes op de apparaten in de installaties door middel van schroeven bevestigen doch niet op uitwisselbare deksels van de apparaten aanbrengen. 02. Na het isoleren van leidingen en kanalen alle geïsoleerde en niet geïsoleerde leidingen en kanalen voorzien van stromingspijlen en banden in verschillende kleur. De stromingspijlen en banden op een onderlinge afstand van ca 5 tot 10 m op elke leiding in schachten, verlaagde plafonds, technische ruimten, alsmede bij elke aftakking aanbrengen. De aannemer verstrekt kaarten met daarop vermeld alle media met hun bijbehorende kleur; de uitvoering van de kaarten, alsmede die van de stromingspijlen en gekleurde banden, in overleg met de directie vaststellen. NEN 3050 is van toepassing.
09.40
APPENDAGES
09.40.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. De aannemer bouwt de door derden te leveren regelafsluiters in het leidingsysteem in, rekening houdend met de benodigde rechte lengte voor en achter de afsluiter. Tevens draagt de aannemer, naast de krachtens dit bestek door hemzelf te leveren en aan te brengen meetapparatuur, zorg voor: - de nodige draadaansluitingen voor dezelfde doeleinden op door hem te leveren toestellen; - het leveren en monteren van draadaansluitingen op de leidingen, alsmede het monteren hierin van door hemzelf of door derden beschikbaar te stellen dompelbuizen van meet- en regelapparatuur. 02. Drieweg-afsluiters zodanig inbouwen dat bij gesloten afsluiter geen doorwarming of koeling kan plaatsvinden door natuurlijke interne circulatie. 03. Indien uit de tekeningen van de leidingsystemen voor: - centrale verwarmings- en gekoeldwaterinstallaties; - koud- en warmwatervoorzieningsinstallaties; - onthard- en demiwaterinstallaties; - perslucht- en vacuüminstallaties; - medische gassen blijkt dat een horizontale verdeling is aangegeven, dienen de aftakleidingen in de schacht(en) te worden voorzien van strangafsluiters en aftapmogelijkheid. Genoemde afsluiters aanbrengen binnen handbereik, op de verdieping waarvoor de betreffende leiding dient. 04. De afsluiters in aansluitleidingen van luchtverwarmers en -koelers in luchtbehandelingskasten, alsmede die voor spiralen in warmtewisselaars e.d. zodanig plaatsen, dat de verwarmers, koelers, spiralen enz. kunnen worden verwijderd zonder dat de installatie behoeft te worden afgetapt.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.40 APPENDAGES
09.40.10-a
ALGEMEEN (vervolg) 05. De toe te passen appendages moeten voldoen aan de druktrappen zoals vermeld in en NEN-EN 1333/NEN-EN 764 en tenminste zijn volgens PN 10.
09.45
WARMTEWISSELAARS
09.45.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. De verhouding werkdruk-diameter zodanig kiezen dat de warmtewisselaar buiten de verplichting tot periodieke keuring van de dienst voor het Stoomwezen valt. Is dit niet mogelijk dan moet de fabrikant van de warmtewisselaar, onder overlegging van de fabricagetekeningen, tijdig een verzoek om keuring indienen bij de Dienst voor het Stoomwezen. Het keuringscertificaat bij de oplevering aan de directie overleggen.
140-09-02849-04 32
02. Op elke warmtewisselaar een kenplaat bevestigen waarop onuitwisbaar staat aangegeven: - de naam van de fabrikant; - het type en/of het serienummer; - het jaar van fabricage; - de maximaal toelaatbare werkdruk in de romp en in het register; - het vermogen uitgedrukt in kW; - het temperatuur- c.q. druktraject van de beide media, dat aan de berekening van het vermogen ten grondslag ligt. Het kenplaatje buiten de isolatie houden. 03. De warmtewisselaars, behalve van de aansluitingen voor de beide media, voorzien van de nodige aansluitpunten voor meet-, beveiligingsen/of regelapparatuur, alsmede van voorzieningen voor het aanbrengen van een ondersteuning of ophanging aan de bouwconstructie. De voorzieningen voor de bevestiging buiten de isolatie houden en zodanig aanbrengen, dat de isolatie bij uitzetting niet beschadigd. 04. Warmtewisselaars geheel geïsoleerd op het werk aanvoeren, voorzien van een, bij de oplevering te verwijderen, deugdelijke bescherming tegen beschadiging tijdens transport en montage van de installatie. De isolatie bestaande uit glas- of mineraalwol ter dikte van 50 mm rond de romp en het achter(onder-)vlak, afgewerkt met een strakke mantel van plaat. Het voor(boven-)stuk op overeenkomstige wijze isoleren doch 80 mm dik, de afwerkkap moet losneembaar zijn. 05. In het algemeen mag voor vloeistoffen het drukverlies in het verwarmingsregister niet meer dan 5 kPa (0,05 bar) en in de romp ten hoogste 2,5 kPa (0,25 bar) bedragen. 06. Horizontale warmtewisselaars in stalen cilindrische uitvoering met aan de achterzijde een naar buiten gebold eindvlak en aan de voorzijde een naar buiten gebold front met een losneembaar deksel.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.45 WARMTEWISSELAARS
09.45.10-a
140-09-02849-04 33
ALGEMEEN (vervolg) Warmtewisselaars uitvoeren met een register van koperen pijpen Uvormig gebogen (watervoerend) of V-vormig gebogen (stoomvoerend), waarvan de einden zijn vastgerold in een muntzmetalen pijpplaat, geklemd tussen het deksel en een op de mantel aan te brengen flens. Het register in het toestel op koperen ondersteuningen aanbrengen, zodat het gemakkelijk kan worden in- en uitgebracht en uitzetten en krimpen vrij plaatsvindt. 07. Bij het stoom verwarmde warmtewisselaars het register zo uitvoeren dat het condens wordt nagekoeld. 08. Het deksel voorzien van twee aansluitingen en een zuiver tegen de pijpplaat afdichtend horizontaal tussenschot of systeem van tussenschotten. De aansluitingen op het deksel zodanig aanbrengen, dat het register via de bovenste aansluiting kan ontluchten. 09. Verticale warmtewisselaars in stalen, cilindrische uitvoering met aan beide einden een naar buiten gebold front met losneembaar deksel. De warmtewisselaars uitvoeren met een register van koperen pijpen waarvan de einden zijn vastgerold in muntzmetalen pijpplaten, geklemd tussen het deksel en een op de mantel aan te brengen flens. De constructie zodanig dat uitzetting van het register door middel van een schuifbeweging mogelijk is. Bij toepassing van vaste pijpplaten een spiraalvormig register aanbrengen. Het deksel voorzien van twee aansluitingen en een zuiver tegen de pijpplaat afdichtend tussenschot of systeem van tussenschotten. 10. Centrale warmwaterbereiders, algemeen. Warmwaterbereiders in cilindrische uitvoering met naar buiten gebolde bodems, voorzien van de nodige ondersteuningen, van één of meerdere mangaten afhankelijk van de inhoud, afgesloten door een afschroefbaar verpakt deksel óf voorzien van een verwarmingsspiraal met deksel, alsmede van de op de tekening aangegeven aansluitingen. Voor het materiaal waaruit zij moeten worden vervaardigd evenals de inhoud, zie het betreffende hoofdstuk. plaats en constructie van de diverse aansluitpunten zodanig dat, boven de verwarmingsspiraal geen grote temperatuursverschillen ontstaan. De verwarmingsspiraal zodanig op ondersteuningen plaatsen, dat deze op gemakkelijke wijze kan worden in- en uitgebracht en uitzetten en krimpen vrij plaatsvindt. De persdruk voor spiraal en vat gelijk aan die als voor de betreffende installatie is genoemd, doch met een minimum druk pe = 1 MPa (10 bar) respectievelijk 600 kPa (6 bar). 11. Warmwaterbereiders met warm(heet)water als verwarmingsmedium
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.45 WARMTEWISSELAARS
09.45.10-a
140-09-02849-04 34
ALGEMEEN (vervolg) Op één van de mangaten aanbrengen een in een muntzmetalen pijpplaat gerolde, uit U-vormig gebogen koperen pijpen vervaardigd verwarmingsspiraal met voldoende verwarmend oppervlak om het in het bestek genoemde vermogen te behalen. De pijpplaat klemmen tussen de flens van het mangat en een deksel, dat moet zijn voorzien van twee aansluitingen en een zuiver tegen de pijpplaat afdichtend horizontaal tussenschot of systeem van tussenschotten. De aansluitingen op het deksel zodanig aanbrengen, dat de spiraal via de bovenste aansluiting ontlucht. 12. Warmwaterbereiders met stoom als verwarmingsmedium Op één van de mangaten aanbrengen een in een muntzmetalen pijpplaat gerolde, uit V-vormig gebogen koperen pijp vervaardigd verwarmingsspiraal met voldoende verwarmend oppervlak om het in het bestek genoemde vermogen te behalen. De spiraal zodanig uitvoeren dat het condenswater wordt nagekoeld tot ca 363 K (90 C). De pijpplaat klemmen tussen de flens van het mangat en een deksel, dat moet zijn voorzien van een stoom- respectievelijk condenswateraansluiting en een zuiver tegen de pijpplaat afdichtend tussenschot of systeem van tussenschotten.
09.50
VATEN
09.50.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. Vaten uitvoeren in staal, cilindrisch, met naar buiten gebolde bodems. Specifieke in- of uitwendige behandeling zoals omschreven onder "VERFWERK EN CONSERVERING". De inhoud is omschreven in de desbetreffende hoofdstukken en voorzover hierin niet nader aangegeven mogen zij in verticale of horizontale uitvoering zijn. 02. De ondersteuningsvoeten van horizontale vaten voor warme media slechts aan één kopse zijde verankeren. Onder de voeten aan de andere kopse zijde glijplaten monteren. 03. Voorraadvaten voorzien van een kenplaatje waarop is aangegeven: - de naam van de fabrikant; - het(de) serienummer(s); - het jaar van fabricage; - de netto inhoud; - de maximum werkdruk in SI-eenheden; - de naam van het gas of de vloeistof waarvoor het vat is bestemd (b.v. "olie", "lucht", "koudwater" enz.). Het kenplaatje buiten de isolatie houden. 04. Tapwatervoorraadvaten in overleg met het waterleidingbedrijf inwendig behandelen met een deugdelijke corrosiewerende laag, bijvoorbeeld Rilsan of Tarset C-200, voorzien van het KIWA-keurmerk. Bij oplevering een certificaat van het KIWA overleggen. De vaten uitwendig voorzien van een anti-corrosiebehandeling door
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.50 VATEN
09.50.10-a
140-09-02849-04 35
ALGEMEEN (vervolg) middel van coating, laagdikte 35 micron. 05. Stalen ontgassers-, voeding-, condens- en spuiwatertanks inwendig en fabrieksmatig laten voorzien van Apexior compound no.1 inbrandcoating, laagdikte 70 micron. De coating op de door de fabrikant voorgeschreven wijze bij een temperatuur van 105 C, op het werk en voor het gebruik inbranden. De vaten uitwendig voorzien van een anti- corrosiebehandeling, door middel van coating, laagdikte 35 micron. 06. Buffervaten in gekoeldwatersystemen uitwendig laten voorzien van een anti-corrosiebehandeling, door middel van coating , laagdikte 35 micron. 07. Perslucht- en vacuümvaten voorzover niet volgens fabrieksstandaard van een bescherming voorzien, laten behandelen met een anti-corrosie coating, laagdikte 35 mircon en op het werk in een nader te bepalen kleur aflakken.
09.50.20-a
EXPANSIEVATEN 1. ALGEMEEN 01. De beveiliging van de installatie moet voldoen aan NEN 3028. 02. Elke ketel, warmtewisselaar of toestel waarbij door verhitting de druk kan oplopen, afzonderlijk voorzien van een veiligheid. 03. Op gesloten expansievaten met membraan, de voor- en einddruk duidelijk aangeven. Het expansie vat voorzien van een veiligheidsventiel. 04. De vaten na de montage en voor het in gebruiknemen van de installatie afstellen op de in het bestek aangegeven voordruk.
2.
05. Automatische membraan-expansievaten moeten worden voorzien van een meter voor inhoudsmeting, voorzien van eindcontacten. DRUKEXPANSIEVATEN 01. Drukexpansievaten zonder membraan, waarbij de benodigde druk wordt geleverd door een stikstofbatterij, uitvoeren in staal, cilindrisch, met naar buiten gebolde eindvlakken en voorzien van een mangat onder het laagste waterniveau, een peilglas, aansluitingen en ondersteuningen. Achter het peilglas een indicatie voor druk en waterstand aanbrengen. 02. De vaten inwendig voorzien van een corrosiewerende laag. 03. Voor controle en/of correctie van de druk in membraanvaten meeleveren een voetpomp met spanningsmeter en met ca. 3 m slang voorzien van een aansluitnippel.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.50 VATEN
09.50.30-a
GLYCOLDOSEERVATEN 1. VATEN TOT CA. 20 LITER 01. Doseervaten voor glycol met een inhoud van ca. 20 l, in verzinkt stalen uitvoering aan de bovenzijde voorzien van een afsluitbare trechter met stofdeksel en aan de onderzijde van een aftapkraan met verzinkt stalen aftapleiding diameter 20 mm, te voeren tot boven een nabijgelegen vloerput. Elk vat door middel van afsluitbare leidingen verbinden met het betreffende installatiedeel, met tussenplaatsing van een regelafsluiter in de vat-omloopleiding. De vaten niet isoleren. 2. GLYCOLAFTAP- EN DOSEERUNIT 01. Bij reparaties aan water/glycolsystemen dient het afgetapte mengsel voor hergebruik, alsmede voor bijdosering, te worden opgeslagen in een mobiele vul- en opslagunit, bijvoorbeeld fabrikaat Grundfos. De unit voorzien van een kunststof reservoir, inhoud ca. 500 l, alsmede een zelfaanzuigende pomp, zodanig aangesloten dat er zowel uit het vat als de installatie kan worden gezogen, respectievelijk geperst. De pomp/motorcombinatie voorzien van ca. 10 m verlengsnoer, een flexibele slang voor het zuigen of persen uit of naar de installatie, een pompschakelaar met drukbeveiliging, alsmede een manometer. In de warmteterugwinsystemen nabij warmtewisselaars op het laagste punt, alsmede waar dit elders in de installatie practisch is, aansluitpunten voor de mobiele unit aanbrengen.
09.55
POMPEN
09.55.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. Alvorens tot bestelling over te gaan, in aanvulling op artikel "TEKENINGEN, DOCUMENTATIE, ETC.", van elke pomp ter controle opgeven: - het toerental, de aanloopkarakteristiek en het stroomverbruik van de motor c.q. de combinatie motor-pomp; - een detailgrafiek van de pomp met de daarbij behorende NPSH, aangevende de onderlinge afhankelijkheid van het debiet en het totale drukverschil en waaruit het rendement kan worden afgelezen; - maatschetsen van de pomp c.q. de combinatie pomp/motor.
140-09-02849-04 36
02. De pompen moeten geheel afgetapt en ontlucht kunnen worden. 03. Pompmotoren moeten van een door de directie goed te keuren fabrikaat zijn en voldoen aan NEN-EN 50347, NEN-EN 50209, NENEN-IEC 60034-1 en NEN 2434 en de CE-normering. 03. Op elke pomp dient een kenplaatje te zijn bevestigd, waarop is aangegeven: -de naam van de fabrikant, - serienummer(s) en type, - jaar van de fabricage, - de opvoerhoogte en de hoeveelheid verplaatste vloeistof respectievelijk in kPa (bar) en l/s, - de beschikbare of vereiste NPSH, - de procescode, alsmede voor de motor:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.55 POMPEN
09.55.10-a
140-09-02849-04 37
ALGEMEEN (vervolg) - framenummer, - isolatieklasse, - uitvoeringsnorm, - bestendigheidsnorm. De kenplaatjes op motoren en pompen dienen zodanig aangebracht te zijn dat deze na montage, zonder toepassing van hulpmiddelen, duidelijk afleesbaar zijn. 04. Vóór de eerste inbedrijfstelling aan de zuigzijde van elke pomp een puntzeef van fijn kopergaas, maaswijdte maximaal 2 mm, aanbrengen; de aanwezigheid van het filter moet uitwendig duidelijk zichtbaar zijn. De zeven verwijderen wanneer door regelmatige controle en reiniging blijkt, dat bij geen van de aanwezige pompen nog vuil op de zeven achterblijft. Reiniging, controle en demontage van de zeven behoort tot de werkzaamheden volgens dit bestek, ook wanneer de handelingen in de garantieperiode moeten worden uitgevoerd. 05. Het aanbrengen van trillingdempers of trillingdempende matten behoren tot dit bestek. De opstelling van de pompen op de constructie van de trillingdemping behoeft de goedkeuring van de directie. Voor trillingcompensatoren zie art. VOORSCHRIFTEN VOOR DE LEIDINGMONTAGE EN VEILIGHEID. 06. De pomp op de bouwkundige fundatie zodanig opstellen, dat geen spanning in de gegoten fundatieplaat kan ontstaan en geluidoverdracht op de installatie enerzijds en het gebouw anderzijds wordt voorkomen. Daartoe het bouwkundige fundatieblok op een trillingsmat opstellen. 07. Fundatiepompen door middel van een elastische demontabele koppeling, voorzien van een beschermkap, verbinden met een elektromotor in geheel gesloten uitvoering. De horizontale combinatie pomp-motor monteren op een gemeenschappelijke fundatieplaat en na installatie zorgvuldig uitlijnen met toleranties volgens opgave van de fabrikant. 08. Fundatiepompen, waarvan de fundatieplaat tevens een lekbak vormt, evenals de aangegoten lekbak onder de pakkingbus van elke pomp, voorzien van een koperen afvoerleiding tot boven een schrobc.q. vuilwaterput. 09. De koel-, warmteterugwinning- en gekoeldwaterpompen fabrieksmatig uitwendig behandelen ter bescherming tegen condensatie met een Colturiet CM Coating, laagdikte 25 micron, aan te brengen volgens voorschrift van de verfleverancier (Sigma Coatings) en vervolgens voorzien van een afdeklak Sigmadur HB Finish in een nader te bepalen kleur.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
10 STUT- EN SLOOPWERK
10
STUT- EN SLOOPWERK
10.00
ALGEMEEN
10.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. SLOOPWERK Tot het werk behoren tevens die sloopwerkzaamheden welke niet in het bestek zijn genoemd, maar welke noodzakelijk zijn om de omschreven sloopwerken te kunnen uitvoeren.
10.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. ALGEMEEN Voor de demontage van (delen van) installaties wordt overgegaan dienen deze eerst "veilig" gesteld te worden, zodat geen elektrische spanning meer op de installatie staat en/of geen toevoer van aardgas of water meer kan plaatsvinden. Voor zover noodzakelijk dienen de installaties te worden afgetapt zodanig dat geen waterschade of overlast kan plaatsvinden. Daar waar bestaande gebouwen voorzien moeten blijven van voeding moeten noodvoorzieningen getroffen worden.
10.00.50
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN 90. BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN Ten behoeve van de uitvoering van het sloopwerk moeten de volgende voorzieningen worden getroffen: - CV-leidingen: alvorens met de sloopwerkzaamheden wordt begonnen het leidinggedeelte afsluiten en aftappen; - ten behoeve van de gebouwdelen welke tijdens de sloopwerkzaamheden in gebruik blijven dienen, indien noodzakelijk, noodvoorzieningen te worden getroffen; - de eventuele tijdelijk voorzieningen ten gevolge van het in bedrijf houden van de installaties komen voor rekening van de aannemer; - het aanhelen van de isolatie na de sloopwerkzaamheden. 91. BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN OPNAME De aannemer wordt geacht de toestand te kennen, dit in aanvulling op de aan hem te verstrekken tekeningen. De aannemer houdt rekening met wijzigingen in de toestand van het werkterrein en het werkobject, welke zich, gelet op de plaatselijke omstandigheden, kunnen voordoen na de datum van aanbesteding.
140-09-02849-04 38
Tussen de bestaande installaties kunnen asbestpakkingen zitten. Dit asbest zal door een andere partij worden verwijderd. Ten aanzien van de overige installatie wordt uitgegaan dat er geen asbest aanwezig zal zijn in de installaties. Als dit toch wordt aangetroffen is de aannemer verplicht dit te melden bij de directie.
10.19
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, SLOOPWERKZAAMHEDEN
10.19.10-a
SLOOPWERKZAAMHEDEN 0. SLOOPWERKZAAMHEDEN: ALGEMEEN Bij dit bestek zijn slooptekeningen gevoegd, waarop de te slopen installaties zijn aangegeven. Deze installaties worden gedemonteerd om de bouwaannemer in de gelegenheid te stellen zijn werkzaamheden te verrichten. Daarbuiten dienen nog installaties te worden gedemonteerd en afgevoerd c.q. te worden hergebruikt. Een en ander is op de tekening en/of in het bestek aangegeven. Deze behoren tot het bestek.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
10 STUT- EN SLOOPWERK 10.19 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, SLOOPWERKZAAMHEDEN
10.19.10-a
SLOOPWERKZAAMHEDEN (vervolg) 1. LUCHTTECHNISCHE INSTALLATIE Alle kanalen, roosters zoals op tekening staat aangegeven, dienen te worden gedemonteerd. 2. VUILWATERAFVOERLEIDINGEN De afvoerleidingen zoals aangegeven op de tekeningen. 3. WATER EN SANITAIR De wastafels inclusief leidingwerk zoals aangegeven op de tekeningen. 4. CV-INSTALLATIE Het leidingwerk zoals aangegeven op de tekeningen. 5. GKW-INSTALLATIE De fancoilunit inclusief leidingwerk zoals aangegeven op de tekeningen.
10.32
PLAATSELIJK SLOOPWERK
10.32.51-a
10.32.52-a
140-09-02849-04 39
SLOOPWERK LEIDING 0. SLOOPWERK LEIDING Leidingtrajectgegevens: Materiaalgegevens: metalen- en kunststof leidingen Schadelijke/verontreinigde materialen: Omvang sloopwerk: - leidingwerk inclusief ophang- en bevestigingsmateriaal ten behoeve van: - vuilwaterafvoer; - c.v.-installatie; - gekoeldwaterinstallatie; - regelinstallatie. Eigendom uitkomend materiaal: - indien niet voor hergebruik bestemd vervallen de uitkomende materialen aan de aannemer. Opslag uitkomend materiaal: - door aannemer op een nader aan te wijzen plaats. Afvoer uitkomend materiaal: - door aannemer in overleg met de opdrachtgever. .01 TOEPASSING Leidingen voor de vuilwaterafvoer-, CV-leidingen, gekoeldwaterleidingen zoals aangegeven op de tekeningen. SLOOPWERK KANAAL 0. SLOOPWERK KANAAL Leidingtrajectgegevens: Materiaalgegevens: - plaatstaal met uitwendige isolatie, inclusief regelkleppen, brandkleppen, enzovoorts. Schadelijke/verontreinigde materialen: n.v.t. Voorzieningen omgeving: - voorzieningen treffen ten einde beschadigingen aan het te handhaven gebouw en installatie-onderdelen te voorkomen en inwendige vervuiling van kanalen tegen te gaan Omvang sloopwerk - kanaalwerk, inclusief ophang- en bevestigingsmateriaal Eigendom uitkomend materiaal: - indien niet voor hergebruik bestemd, vervallen de uitkomende materialen aan de aannemer Opslag uitkomend materiaal: - door aannemer op een nader aan te wijzen plaats
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
10 STUT- EN SLOOPWERK 10.32 PLAATSELIJK SLOOPWERK
10.32.52-a
SLOOPWERK KANAAL (vervolg) Afvoer uitkomend materiaal: - door aannemer in overleg met de opdrachtgever .01 TOEPASSING De kanalen en appendages zoals aangegeven op de tekeningen.
10.32.62-b
VERWIJDERING TOESTEL 0. VERWIJDERING TOESTEL Opstellingsgegevens: Onderdeel: fancoilunit Materiaalgegevens: staal Schadelijke/verontreinigde materialen: - niet van toepassing Omvang verwijdering: - fancoilunit met leidingwerk Voorzieningen omgeving: voor aannemer Eigendom afkomend materiaal: indien niet voor hergebruik bestemd, vervallen de materialen. Afwerking plaats van verwijdering: niet van toepassing Afvoer uitkomend materiaal: - door aannemer in overleg met opdrachtgever .01 TOEPASSING Fancoilunit zoals aangegeven op de tekeningen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 40
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING
140-09-02849-04 41
51
BINNENRIOLERING
51.00
ALGEMEEN
51.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. NORMEN EN VOORSCHRIFTEN Uitvoering: - volgens het Bouwbesluit; - volgens de bouwvergunning; - volgens Wet-milieubeheer (Wm); - volgens Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo); - volgens aanvullende eisen Model Bouwverordening; - volgens aanvullende eisen nutsbedrijven; - volgens aanvullende eisen Bouw- en Woningtoezicht; - volgens aanvullende eisen Brandweer; - volgens aanvullende eisen van de fabrikant / leverancier; ONTWERPRICHTLIJNEN - volgens NEN 3214 - Binnenriolering in woningen en woongebouwen Aanduidingen van onderdelen op tekeningen; - volgens NEN 3215 - Binnenriolering - Eisen en bepalingsmethoden; - volgens NTR 3216 - Binnenriolering - Richtlijnen voor ontwerp en uitvoering; - volgens NPR 3218 - Buitenriolering onder vrij verval, aanleg en onderhoud; - volgens NEN-EN 12056 - Deel 1 t/m 5 - Binnenriolering onder vrij verval; - volgens ISSO instructieboek HS'Ontwerpen van Sanitaire installaties'; - volgens 'ISSO Handboek Installatietechniek'; - volgens NEN-EN 12050 - Pompinstallaties voor afvalwater van gebouwen en terrein - Eisen en beproevingsmethoden. PRODUCTNORMEN - volgens NEN 2672 - Aanleg van binnenriolering van ongeplasticeerd PVC; - volgens NEN 2673 - Richtlijnen voor de aanleg van leidingen van polyetheen voor binnenhuisriolering; - volgens NEN-EN 1519-1 - Kunststof leidingsystemen voor binnenriolering (lage en hoge temperatuur) - Polyetheen (PE) - Deel 1: Eisen voor buizen, hulpstukken en leidingsystemen; - volgens NEN-EN 476 - Binnen- en buitenrioleringen onder vrij verval - Algemene eisen voor onderdelen; GELUIDSEISEN - volgens ISSO publicatie 24 - Installatie geluid, ontwerp aanbevelingen en grondslagen voor geluidstechnische berekeningen; - volgens NEN 1070 - Geluidwering in gebouwen - Specificatie en beoordeling van de kwaliteit; - volgens NPR 5075 - Geluidswering in woningen en woongebouwen. Sanitaire toestellen in installaties voor de aan- en afvoer van water; - volgens NEN 5077 - Geluidswering in gebouwen. Bepalingsmethoden voor de grootheden voor geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructies en geluidsniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd; - volgens NEN-EN-ISO 717 - Akoestiek. Eengetal-aanduiding voor de geluidsisolatie in gebouwen en van bouwelementen; BRANDVEILIGHEIDSEISEN - volgens NEN 6065 - Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties);
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.00 ALGEMEEN
51.00.10
140-09-02849-04 42
BEGRIPPEN: ALGEMEEN (vervolg) - volgens NEN 6066 - Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties); - volgens NEN 6069 - Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten en het classificeren daarvan; - volgens NEN-EN 1366-3 - Brandproeven voor bouwdelen en componenten. Beproeving van de brandwerendheid van installaties; - volgens NEN-EN 1366-3 - Brandproeven voor bouwdelen en componenten. Beproeving van de brandwerendheid van installaties; - volgens ISSO publicatie 3217- Brandveilige doorvoeringen in de sanitaire techniek; - volgens ISSO/SBR 809 - Brand- en rookwerende oplossingen voor installatietechnische doorvoeringen. 91. AFKORTINGEN VWA = Vuil Water Afvoer
51.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. OPHANGING EN BEVESTIGING De leidingen moeten zodanig worden gebeugeld, dat bij de verbindingen de VWA-leiding niet kan doorzakken en er geen ongewenste spanningen kunnen optreden. Gevoerde beugels en gegalvaniseerde halfschalen toepassen, mede uit oogpunt van het eventueel langdurig thermisch moeten desinfecteren van de gehele waterinstallatie in het kader van legionella preventie. Voor vastpuntbeugels polyetheen inlegband toepassen. Bij beneden het maaiveld aan te brengen leidingen dient er voor gezorgd te worden, dat deze leidingen de te verwachten zettingen van de grond kunnen volgen, zonder spanningen over te dragen op het aansluitende leidinggedeelte binnen het gebouw. Hiervoor in het terrein zogenaamde polder-expansiestukken toepassen. Voordat de leidingen het gebouw verlaten, elke leiding voorzien van een vastpuntconstructie. Op plaatsen waar grote axiale belastingen kunnen worden verwacht, bijvoorbeeld van valleiding (standleiding) op horizontale aansluiting zodanige voorzieningen/bevestigingen aanbrengen dat losraken wordt voorkomen. 91. VERBINDINGEN De VWA-leidingen uitvoeren met trekvaste verbindingen zoals spiegellas of elektrolasmof. Trekvaste verbindingen boven plaatselijke oversteek kabelgoten, e.d. in gangen en overige ruimten zijn niet toegestaan. Plaatselijke oversteek dient hier te bestaan uit één vast leidingdeel voorzien van gegalvaniseerde halfschalen. Alle VWA-leidingen en hulpstukken van PE kunnen en mogen niet worden verlijmd. Het materiaal is oplosmiddelbestendig, slagvast tot 40°C en kan zonder problemen bij lage temperaturen verwerkt worden. Verbindingen via dichtingsringen, ofwel klemkoppelingen zijn niet toegestaan. Uitzondering hierop zijn verticaal toegepaste expansiemoffen tot en met diameter 110 mm.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.00 ALGEMEEN
51.00.20
140-09-02849-04 43
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 92. EISEN EN UITVOERING: AANVULLEND Vuilwaterafvoerleidingen in elektrakasten en soort-gelijke ruimten moeten voorzien zijn van een waterdichte omkokering middels een RVS-beplating die afgekit dient te zijn. Alle kosten voor deze aanvullende voorzieningen zijn voor rekening van de aannemer van dit bestek. De overgang tussen standleiding en liggende VWA-verzamelleiding dient te worden uitgevoerd door twee bochten van 45° waartussen een recht gedeelte moet zijn aangebracht van tenminste 250 mm, inclusief ondersteuningsconstructie. Aftakkingen voor latere aansluitingen voorzien van einddeksels, zonodig met knevelaansluiting. Overige VWA-leidingen dienen, waar nodig, te zijn voorzien van een afdekkap. De overloopleiding van een overstortveiligheid moet via een open verbinding op de riolering met stankafsluiter zijn aangesloten. Het overlopen dient zichtbaar te zijn. Bij vertikaal te monteren PE-leidingen, dient per bouwlaag een fixpunt bevestigings-beugel te worden aangebracht. Daartussen geleidebeugels op afstanden van ten hoogste 10x de diameter. De aannemer stelt de juiste en geschikte plakplaten, ten behoeve van de ontluchtingsdakkappen, vroegtijdig ter beschikking aan de bouwkundige aannemer en zorgt voor toezicht bij het inplakken van de plakplaten. De plakplaten dienen met betrekking tot het materiaal in overeenstemming te zijn met het desbetreffende dakbedekkingsmateriaal en/of geschikt te zijn ten behoeve van een mossedumdak. Alle kosten welke voortvloeien uit het eventueel niet correct aanleveren van bovenstaande dakkappen, zijn voor rekening van de aannemer van dit bestek. 93. BRANDVEILIGHEID Wanneer voor kunststof afvoerleidingen aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn, kan een "brandmanchet" worden toegepast. Voor kunststof afvoerleidingen geldt dat de noodzaak voor aanvullende voorzieningen mede afhankelijk is van de uitwendige middellijn van de leiding en de situatie (soort scheiding) ter plaatse. Het is van belang dat de middellijn van de leiding en van de manchet op elkaar zijn afgestemd om rookdoorgang via de doorvoer te voorkomen. De afstand tussen de kunststofbuis en de wand dient minimaal te zijn, alsmede de afstand tussen de buis en de brandmanchet. Brand- en rookcompartimenten aanhouden conform de bouwkundige tekeningen. Bij een vereiste brandwerendheid van 30 minuten of hoger is bij kunststof afvoerleidingen altijd een brandmanchet noodzakelijk met uitzondering van een leiding met een uitwendige middellijn van 25 mm of kleiner. Voor leidingen met een uitwendige middellijn van < 25 mm dient een brandwerende kit te worden gebuikt die wordt aangebracht tussen de buis en de wand. De brandmanchet moet altijd aan die zijde worden aangebracht waar de brand kan worden verwacht, ofwel aan de kant van de vuurzijde. Is er aan beide zijden vuurgevaar dan moet aan beide zijden een brandmanchet worden opgenomen. Bij een leidingdoorvoer naar een brand- en rookvrije vluchtruimte is een brandmanchet aan één zijde voldoende. Bij een leidingdoorvoer door een vloer moet de brandmanchet altijd aan de onderzijde worden gemonteerd tenzij die ruimte onbereikbaar is.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.00 ALGEMEEN
51.00.20
140-09-02849-04 44
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) Alle toe te passen brandmanchetten dienen te zijn getest volgens de NEN 6069, waarna wordt verwezen in het Bouwbesluit. Deze norm gaat in de nabije toekomst over in de Europese norm NEN-EN 1366-3. Alle toe te passen brandmanchetten in dit project dienen in overeenstemming te zijn met de condities (geteste versie) waarmee TNO de desbetreffende brandmanchetten heeft uitgevoerd. Over het algemeen kan worden gesteld dat als de constructie veiliger is dan de door TNO geteste versie, deze kan worden toegepast. TNO rapport van alle toegepaste brandmanchetten dient als revisiebescheiden te worden verstrekt bij oplevering. 94. AFSCHOT Voor het afschot van VWA-leidingen in het verlaagde plafond, kruipruimte, kelder, en dergelijke, moet minimaal 1 : 200 (5 mm/m¹) worden aangehouden. Voor het afschot van VWA-leidingen naar de vetafscheider moet minimaal 1:50 (20 mm/m¹) als afschot worden aangehouden. 95. ONTSTOPPINGSVOORZIENINGEN Vuilwaterafvoerleidingen moeten in zijn geheel bereikbaar zijn. Indien deze VWA-leidingen zijn ingestort of achter constructies zijn weggewerkt, moeten deze zo zijn aangelegd en zijn voorzien van ontstoppingsmogelijkheden dat het ontstoppen en reinigen van de afvoerleidingen deugdelijk kan plaatsvinden zonder dat daarbij overlast en schade in het project optreedt. Alle lozingstoestellen moeten met een demontabele stankafsluiter aan de binnenriolering worden verbonden. Elk lozingstoestel met ingebouwde stankafsluiter moet in zijn geheel afneembaar zijn. In alle liggende VWA-leidingen met een lengte van ten minste 10 m¹ moet een ontstoppingsmogelijkheid zijn opgenomen. Na een totale richtingverandering van 135° in een liggende leiding moet een extra ontstoppingsmogelijkheid worden opgenomen. In alle VWA-leidingen met een lengte van 20 m¹ moet eveneens een extra ontstoppingsmogelijkheid zijn opgenomen. Een en ander in overleg met de directie. Bovenstaand geldt voor alle nieuw aan te brengen VWA-leidingen. Ook alle zogenaamde 'secundaire' ontspanningsleidingen moeten gereinigd kunnen worden en dus voor ontstoppingsgereedschap toegankelijk zijn. Horizontale afvoerleidingen voorzien van bovenliggende ontstoppingsmogelijkheden (zogenaamde scheepsdek- schroefdeksels). Plaatsing van ontstoppingsstukken zoveel mogelijk in geschikte ruimten, zoals werkkasten e.d. Ter plaatse van elke geveldoorvoering een ontstoppingsstuk aanbrengen in het terrein, binnen 1 meter uit de buitengevel, middels een T-stuk die gelijk is aan de uitgaande leidingdiameter. Deze ontstoppingsstukken buiten het gebouw dienen goed bereikbaar, alsmede herkenbaar te zijn door middel van herkenningsbordjes aan de gevel. Een en ander in overleg met de directie. 96. ISOLATIE Zie hiervoor ook artikel 09.20.10-a. Ontspanningsleidingen dienen thermisch geïsoleerd te worden. Condensafvoeren niet isoleren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.00 ALGEMEEN
51.00.20
140-09-02849-04 45
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 97. ONTSPANNINGSLEIDINGEN Elke standleiding voorzien van een PVC ontspanningsleiding, die dient te worden doorgetrokken tot en met dakdoorvoering. Elke dakdoorvoering voorzien van een PVC ontluchtingsdakkap. De uitmonding van een ontspanningsleiding moet zich zodanig op het dak bevinden dat géén hemelwater en/of van buiten afkomstig afval (zoals bladeren, en dergelijke) de ontspanningsleiding binnen kan treden of kan afsluiten. Het is de aannemer niet toegestaan, zonder voorafgaand overleg met de directie, het gekozen leidingtraject te wijzigen.
51.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN 01. AANSLUITING OP OPENBAAR RIOOL Aansluiting op het openbare riool door een andere partij. 02. GOEDKEURING INSTALLATIES De aannemer zorgt voor de goedkeuring van de daarvoor in aanmerking komende installaties of delen hiervan door: - nutsbedrijven - gemeentelijke instanties - Bouw- en woningtoezicht - Brandweer De kosten van keuring zijn voor rekening van de aannemer. De kosten voor het verkrijgen van goedkeuring zijn voor rekening van de aannemer. 04. MELDING AANVANG De aannemer moet de directie tijdig melden wanneer een aanvang wordt gemaakt met de werkzaamheden en wanneer de volgende bewerking plaats vindt. 90. ALGEMEEN De aannemer van dit bestek dient tijdig uitleg te geven aan de gebruiker van de installaties, alsmede aan de technische dienst. Informatieoverdracht dient reeds tijdens de uitvoering in overleg met de gebruikers plaats te vinden. 91. TEKENINGEN De op tekening aangegeven vuilwaterafvoerinstallatie is in principe alleen weergegeven in hoofdleidingstructuren. Alle eventueel niet weergegeven aansluitleidingen op de tekeningen van enerzijds het lozingstoestel(-len) naar anderzijds de liggende verzamelleiding(-en) in het verlaagd plafond van de onderliggende bouwlaag behoren ook tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek, inclusief alle bijbehorende secundaire ontspanningsleidingen (zie hiervoor artikel 51.00.20.). Voor locatie lozingstoestel(-len) en/of sanitaire toestel(-en), zie de plattegronden en de tekeningen ten behoeve van de laboratoriuminrichting. De eventueel niet aangegeven aansluitleidingen op tekening dienen als zodanig wel door de aannemer van dit bestek te worden ontworpen, begroot en werkend te worden aangebracht conform de NEN-3215 en de NTR-3216 (laatste versie). 92. DIAMETERS De volgende diameters dienen te worden aangehouden bij aansluiting van toestellen op de binnenriolering: Toestel Diameter - overstorttrechter (bij incidenteel gebruik) 50 mm - condensafvoer fancoil unit 50 mm
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.00 ALGEMEEN
51.00.30
140-09-02849-04 46
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN (vervolg) - overige t.b.v. derden (kleine toestellen) 50 mm - uitstortgootsteencombinatie 75 mm - vloerput (aansluiting 50/70 mm) 75 mm 93. DEMARCATIES Aansluiting openbare riolering Aansluiting op het openbare riool wordt gerealiseerd door een andere partij. De aannemer van dit werk realiseert de vuilwaterafvoerinstallatie in het gebouw tot 1m uit de buitengevel. Laboratorium- en montageruimten Het aansluiten van alle door een andere geleverde en gemonteerde lozingstoestellen (laboratoriumtafels, uitstortgootstenen e.d.) ter plaatse van de diverse laboratorium- en montageruimten behoren tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek. Deze zoals aangegeven op de tekingen ten behoeve van de laboratoriuminrichting. Stellage proefopstellingen Het aansluiten van alle door de aannemer te leveren en te monteren lozingstoestellen (uitstortgootstenen e.d.) ter plaatse van de stellagr op de diverse niveaus nabij de proefopstellingen behoren ook tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek. Deze zoals aangegeven op de plattegronden.
51.00.32
INFORMATIE-OVERDRACHT: REVISIEBESCHEIDEN 03. REVISIETEKENING BINNENRIOLERING Door de aannemer te vervaardigen revisietekening(en). Op de tekening(en) moet zijn aangegeven: - het leidingbeloop met diameters - het materiaal van de leiding - plaats en type van hulpstukken/appendages - de plaats van vuilwaterpompunits - plaats, type en capaciteit van putten en afscheiders - de maatvoering - delen voorzien van isolatie De gegevens moeten worden vastgelegd voordat de onderdelen aan het zicht zijn onttrokken.
51.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
51.11.10-a
BINNENRIOLERING 0. BINNENRIOLERING ALGEMEEN De aannemer van dit werk dient een complete procesvuilwaterafvoerinstallatie te realiseren vanaf alle laboratoriumafvoeren en de vloerputten zoals aangegeven op de plattegronden en de tekeningen van de labinrichting tot 1 meter uit de buitengevel. Ten behoeve van het vuilwaterafvoersysteem (VWA) vanaf het begane grond niveau of hoger gebruik maken van het 'vrij-verval' afvoersysteem. Uitgaan van een gescheiden systeem ten opzichte van het bestaande hemelwaterafvoer. Bij passage van wanden en vloeren met een brandwerendheid van 60 minuten of meer de leidingen voorzien van een brandmanchet.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
51.11.10-a
140-09-02849-04 47
BINNENRIOLERING (vervolg) Alle inpandige vuilwaterafvoerleidingen, inclusief hulpstukken, uitvoeren in kunststof PE (polyetheen) met KOMO-garantiemerk volgens BRL 2005, kleur: zwart. Het afschot minimaal op 1 : 200 houden. Direct buiten het gebouw dient de leiding te worden voorzien van een polder-expansiestuk om eventuele bewegingen tussen de grond en het gebouw op te kunnen vangen. Lange verzamelleidingen voorzien van een ontluchtingsleiding tot bovendaks. Deze leidingen van het dak tot 2 meter daaronder voorzien van thermisch/dampdichte isolatie. De leidingnetten voorzien van de noodzakelijke ontstoppingsstukken. Aansluitingen op toestellen allen voorzien van een stankafsluiter. AFVOER SANITAIRE TOESTELLEN De luchttoevoerkast wordt opgesteld in de technische ruimte in de kelder. Deze bevindt zich onder het niveau van de vuilwaterafvoerleidingnet aan het plafond in de kelder. Het buitenluchtaanzuigplenum, voorzien van een naadloos koperen afvoerleiding, inclusief onderdruksifon, en aansluiten op de nieuw te plaatsen vuilwaterafvoerpompunit in de technische ruimte. Één en ander in overleg en goedkeuring directie uitvoeren. Deze koperen afvoerleidingen thermisch isoleren om condensvorming te voorkomen. Het condenswater afkomend van de koeler van de LBK eveneens aansluiten op deze vuilwaterafvoerpompunit. Deze voorzien van de noodzakelijke appendages en voorzieningen en met behulp van een leiding het condenswater afvoeren tot boven de bestaande vuilwaterput in deze technische ruimte. De condensaatafvoeren van fancoilunits voorzien van een afzonderlijke afvoersysteem. Deze afvoeren verzamelen en aansluiten op de dichtstbijzijnde onderliggende afvoermogelijkheid boven bijvoorbeeld een uitstortgootsteen of vuilwaterput. PROCESWATERAFVOER Alle vuilwaterafvoeren vanuit de laboratoria en montageruimten aansluiten op een separaat aan te leggen proceswaterafvoerleidingnet. De voorkomende afvoerpunten in laboratoria zijn: - trechters; - zuurkasten; - wastafels/gootstenen; - opstellingen; - vuilwaterafvoerputten. (sanitaire toestellen levering andere partij) Ter plaatse van de stellage nabij de proefopstellingen en de in de stellage bevindende ruimten dienen door de aannemer van dit werk een aantal sanitaire toestellen en vloerputten te worden aangebracht. Deze voorzien van een stankafsluiter en aansluiten op het proceswaterafvoerleidingnet. Voor aantallen afvoerpunten zie de platengronden en tekeningen ten behoeve van de laboratoriuminrichting.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
51.11.10-a
140-09-02849-04 48
BINNENRIOLERING (vervolg) De aannemer van dit werk draagt zorg voor de aansluiting op het laboratorium meubilair en de sanitairetoestellen ter plaatse van de laboratoriumruimten en montageruimten. De vuilwaterafvoerputten in deze ruimten dienen in zijn geheel door de aannemer van dit werk te worden aangebracht en aangesloten op het vuilwaterafvoerleidingnet ten behoeve van proceswater. Buiten het gebouw dient door een andere partij de afvoer met tussenplaatsing van een inspectie/bemonsteringput gekoppeld te worden en aangesloten op het openbare riool. Het vuilprocesafvoer waternet uitvoeren in PE. De aannemer dient na te gaan op welk niveau de vuilwaterterreinleiding zich bevindt. Het uittredeniveau van het gebouw daarop afstemmen rekening houdend met een terreinafschot van minimaal 1 : 300 alsmede voldoende gronddekking.
51.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
51.12.10-a
TEKENINGEN 0. TEKENING VUILWATERAFVOERINSTALLATIE De aannemer dient werktekening(-en) te vervaardigen van het nieuwe en aan te passen VWA-leidingnet. Op de werktekening(-en) moet zijn aangegeven: - het leidingbeloop met diameters; - het materiaal van de VWA-leiding(-en); - de plaats en type van hulpstukken / appendages; - de maatvoering (binnen) t.o.v. peil 0; - de te isoleren, respectievelijk geïsoleerde installatiedelen; - maatvoering (terrein) t.o.v. N.A.P. middels aanduiding B.O.B. (binnen-onderkant-buis). Alle gegevens moeten worden vastgelegd voordat de onderdelen aan het zicht zijn onttrokken. Aantal te verstrekken exemplaren aan directievoerenden partijen: - Zie hiervoor artikel 01.05.10. Maximaal 2 keer ter controle indienen; - tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen. Alle revisietekeningen dienen na oplevering, in overleg met de directie (afdeling tekenkamer), digitaal en conform normering opdrachtgever te worden aangeleverd.
51.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. INSTALLATIE-BEREKENING Door de aannemer te vervaardigen berekening(-en) van: De gehele vuilwaterafvoerinstallatie. Berekeningsmethode: volgens het gestelde in de publicatie: "Het Ontwerpen van Sanitaire Installaties" (ISSO instructieboek HS), alsmede "De Nederlandse Technische Richtlijn 3216" (laatste versie). Aantal te verstrekken exemplaren aan directievoerende partijen:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
51.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) - Ter controle: 4-voud (maximaal 2 keer ter controle indienen); - Goedgekeurd: 5-voud; - Tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen; Zie hiervoor artikel 01.05.10. - Alle goedgekeurde installatie-berekeningen dienen een onderdeel te zijn van de revisiebescheiden.
51.13
BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
51.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVING VUILWATERAFVOERINSTALLATIE VWA-leidingen, inclusief ontspanningsleidingen, bepaald volgens NEN 3215, moeten lucht- en waterdicht te worden aangebracht om klachten over hinder door stank en/of lekkage na oplevering te voorkomen. Na het gereedkomen van het leidingwerk doch voor het sluiten van de schachten of het wegwerken van de leidingen en voor het aanbrengen van de isolatie moet het leidingnet geheel of in gedeelten door de aannemer in tegenwoordigheid van de directie op dichtheid worden beproefd. VWA-leidingen dienen, waar nodig, te zijn afgedopt. VWA-leidingen of gedeelten daarvan vullen met water, vervolgens alle verbindingen zorgvuldig op water- en luchtdichtheid controleren. Om de toetsing te verrichten van de eis voor de dichtheid van gerede VWA-installatie volgens artikel 8.1.1 van NEN 3215 moet de meetmethode volgens 8.2 van NEN 3215 worden uitgevoerd door de aannemer van dit bestek. 5. BEPROEVINGS-/KEURINGSRAPPORT Door de aannemer te verstrekken beproevingsrapport. In het beproevingsrapport moeten tenminste de resultaten van de beproeving op water- en luchtdichtheid zijn vermeld. Aantal te verstrekken exemplaren: 2 stuks Taal: Nederlands Tijdstip: tijdens de realisatiefase op dichtheid beproeven. Onvolkomenheden en/of afwijkingen die worden geconstateerd bij het beproeven van de installatie moeten door de aannemer worden vastgelegd in een door de directie te accorderen gebrekenlijst, c.q. keuringsrapport. Deze gebreken dienen door de aannemer tot tevredenheid van de directie alsnog te worden uitgevoerd. Directiekosten of kosten van keurende instanties voortvloeiend uit deze extra herkeuring worden bij de aannemer van dit bestek in rekening gebracht.
51.13.30-a
CONTROLEREN 0. CONTROLEREN De controle op het niet aanwezig zijn van verontreinigingen in alle VWAleidingen en ontspanningsleidingen geschiedt door de aannemer van dit bestek, eventueel in het bijzijn van de directie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 49
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.31 METALEN BUISLEIDINGEN
51.31 51.31.40-a
140-09-02849-04 50
METALEN BUISLEIDINGEN AANLEG METALEN BUISLEIDING, KOPEREN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING Aanlegwijze: - voor montage van leidingen en hulpstukken deze ontdoen van verontreinigingen, scherpe kanten en bramen. Verbindingswijze: - mof-spieverbinding Bevestigingswijze: - gebeugeld Aansluitingen: - aansluitpunten op vuilwaterafvoerleidingen 1. KOPEREN BUIS Materiaal: naadloos koper (NEN-EN 1057) Vorm: rond Afmetingen (mm): 28 Hulpstukken: - verloop Toebehoren: - beugels met rubberinlage fabrikaat Flamco, type BKi - thermisch isoleren, conform artikel 52.81.19-a, om condensvorming te voorkomen, alsmede ter preventie van verbranding bij aanraking .01 BINNENRIOLERING Condensafvoeren LBK, de overige overstortvoorzieningenen en de afvoer van buitenluchtaanzuigplenum.
51.32
KUNSTSTOF BUISLEIDINGEN
51.32.10-a
AANLEG KUNSTSTOF BUISLEIDING, KUNSTSTOF BUIS 0. AANLEG KUNSTSTOF BUISLEIDING Aanlegwijze: - voor montage van leidingen en hulpstukken deze ontdoen van verontreinigingen, scherpe kanten en bramen. Verbindingswijze: - zie hiervoor artikel 51.00.20.90. Bevestigingswijze: - gebeugeld, beugels aan ophangrail in vochtige kelders en kruipruimten uitvoeren in roestvaststaal (inclusief RVS ophangrail), volgens opgave fabrikant met gegalvaniseerde ondersteuningsschalen Afschot: zie hiervoor artikel 51.00.20.94. Beschermingswijze: - beschermbuis bij doorvoer bouwkundige constructies Aansluitingen: - aansluitpunten op bestaande vuilwaterafvoerleidingen 1. KUNSTSTOF BUIS, HDPE (BRL 2005) Fabrikaat: Geberit, Wavin of Dijka Materiaal: polyetheen (PE-80) Verbindingswijze: - zie hiervoor artikel 51.00.20.90. Met KOMO-garantiemerk volgens BRL 2005 Kleur (RAL): zwart Nominale doorlaat (DN): zoals aangegeven op tekening Hulpstukken: - hulpstukken (NEN-EN 1591-1) - standaard fabrieksmatig vervaardigd Toebehoren: - bevestigingsmiddelen volgens voorschrift leverancier
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.32 KUNSTSTOF BUISLEIDINGEN
51.32.10-a
AANLEG KUNSTSTOF BUISLEIDING, KUNSTSTOF BUIS (vervolg) - gegalvaniseerde draagschalen (halfschalen) 9. ISOLATIE Zie hiervoor artikel 51.00.20 en 51.81.90-a. .01 BINNENRIOLERING Alle vuilwaterafvoer- en ont- en beluchtingsleidingen, zoals aangegeven op tekening en hier omschreven, met uitzondering van alle condensafvoeren en overstortvoorzieningen.
51.32.10-c
AANLEG KUNSTSTOF BUISLEIDING, KUNSTSTOF BUIS 0. AANLEG KUNSTSTOF BUISLEIDING Aanlegwijze: - voor montage van leidingen en hulpstukken deze ontdoen van verontreinigingen, scherpe kanten en bramen. Verbindingswijze: - mof-spieverbinding Bevestigingswijze: - gebeugeld, beugels op ophangrail Beschermingswijze: - beschermbuis bij doorvoer bouwkundige constructies Afschot: - 1:400, t.b.v. afvoer van b.v. fancoil-units 1. KUNSTSTOF BUIS, ONGEPLASTICEERD PVC (NEN 7016-81) Fabrikaat: Wavin Materiaal: slagvast PVC Buitenmiddellijn (mm): zoals aangegeven op tekening Kleur (RAL): 7037. Hulpstukken: - hulpstukken (NEN 7017-83) - standaard fabrieksmatig vervaardigd Toebehoren: - bevestigingsmiddelen volgens voorschrift fabrikant .01 BINNENRIOLERING installatie-onderdelen: T.b.v. condensafvoer van alle fancoilunits ter plaatse van de laboratoriumruimten, de SER-Clusterruimte, het VR lab en de computerzaal zoals aangegeven op de plattegronden. Zie hiervoor artikel 51.00.20 en artikel 51.11.
51.42
PUTTEN
51.42.10-a
VLOERAFVOERPUT 0. VLOERAFVOERPUT Fabrikaat: Nering Bögel Type: 1121 RF Uitvoering: ronde put met rechte uitlaat Voorzien van een vergrendelbare bovenplaat Materiaal: RVS Afmetingen (mm): l x b = 200 x 200 Rooster: - uitvoering: roestvaststaal - afmetingen (mm): 200 x 210 - afvoerdiameter (DN): 70
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 51
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.42 PUTTEN
51.42.10-a
51.50 51.50.10-a
51.61 51.61.33-a
140-09-02849-04 52
VLOERAFVOERPUT (vervolg) .01 BINNENRIOLERING installatie-onderdelen: In de laboratorium- en montageruimten zoals aangegeven op de plattegronden en de tekeningen ten behoeve van de laboratoriuminrichting.
POMPEN EN TANKS VUILWATERPOMP 0. VUILWATERPOMP Fabrikaat: KSB Type: mini-Compacta UZ150.1.E/C Aantal: 2 (elkaars reserve) Debiet (l/s): 1 Opvoerhoogte (kPa): 40 Doorlaat persleiding (DN): 50 Toerental (omw./min): 2800 Elektromotor: - opgenomen vermogen (kW): 1,85 - aansluitspanning (V, Hz): 380, 50 Toebehoren: - afsluiters - terugslagkleppen - afsluitbare afdekplaten t.b.v. bouwkundige put (afm. 1000 x 1000 mm) - broekstukken - schakelkast (in n.t.b. RAL-kleur) - niveauregeling (zie hoofdstuk 68 - Regelinstallaties) - alarmcontact 4. MONTAGE Montage en uitvoering conform EN 12 050-1 en volgens voorschriften leverancier Zie hiervoor artikel 09.55.10-a .01 BINNENRIOLERING installatie-onderdelen: Ten behoeve van condensafvoer LBK en buitenluchtaanzuigplenum zoals aangegeven op tekeningen.
APPENDAGES IN LEIDINGEN ONTSTOPPINGSSTUK 0. ONTSTOPPINGSSTUK Fabrikaat: Geberit, Wavin of Dijka Materiaal: PE-80 Afmetingen (mm): zoals aangegeven op tekening .01 BINNENRIOLERING Zie hiervoor artikel 51.00.20.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.62 APPENDAGES AAN LEIDINGEN
51.62 51.62.10-a
51.63
140-09-02849-04 53
APPENDAGES AAN LEIDINGEN DAKKAP 0. DAKKAP Fabrikaat: Geberit, Wavin of Dijka Afmetingen (mm): gelijk aan leidingdiameter standleiding Materiaal: slagvast Opbouw: bovendaks buisdeel Toebehoren: - met plakplaat welke in overeenstemming is met het dakbedekkingsmateriaal - standpijp - ontluchtingsdakkap - dakdoorvoerhulpstuk - bevestigingsmiddelen volgens voorschrift fabrikant .01 BINNENRIOLERING Aanbrengen op alle ontspanningsleidingen bovendaks. Zie hiervoor artikel 51.00.20.
APPENDAGES OM LEIDINGEN
51.63.10-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, MONTAGE DOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 1. MONTAGE DOORVOERHULPSTUK Fabrikaat: CSD Sealing Systems Type: Gas- en waterafdichtende plug Zie hiervoor artikel 09.15.10-a.2. - sub 04 De pluggen aan beide zijden aanbrengen. Afmetingen (mm): zoals aangegeven op tekening Toebehoren: - bevestigingsmiddelen volgens voorschrift fabrikant .01 BINNENRIOLERING Alle doorvoeringen door bouwkundige constructies naar buiten, ofwel naar het terrein.
51.63.30-a
NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT 0. NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT Fabrikaat: Mupro Zie hiervoor de bepalingen aangeven in het Handboek Projecten FMVG TU-Delft versie 2009. Toebehoren: - bevestigingsmiddelen (d.m.v. zg. zelftappers) .01 BINNENRIOLERING Aanbrengen op de door de directie nader aan te geven plaatsen, zoals: apparatuur t.b.v. vuilwaterafvoerinstallaties, op randhout verlaagd plafond, bij alle aanwezige ontstoppingsvoorzieningen, e.d.. Een en ander in overleg met de directie.
51.63.39-a
BENAMINGSSTICKER 0. BENAMINGSSTICKER Materiaal: gekleurde stromingscoderingssticker Zie hiervoor de bepalingen aangeven in het Handboek Projecten FMVG TU-Delft versie 2009. .01 BINNENRIOLERING Te rekenen op minimaal 1 per ruimte en minimaal 1 per 5 m¹ op VWAleidingen, minimaal 1.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
51 BINNENRIOLERING 51.63 APPENDAGES OM LEIDINGEN
51.63.49-a
51.81 51.81.90-a
140-09-02849-04 54
BRANDMANCHET 0. BRANDMANCHET Fabrikaat: Promat bv Type: Promastop-A en/of Promastop-U Brandwerendheid (minuten): 30 en 60 Materiaal: RVS-behuizing met PE schuimsegmenten t.b.v. geluidsisolatie (Palusol) Afmetingen (mm): zoals aangegeven op tekening Brandscheidingen conform document en tekeningen architect Montagewijze: volgens montagerichtlijnen van de leverancier Verbindingswijze: door middel van betonankers, stalen bouten Toebehoren: - TNO rapport als revisiebescheiden .01 BINNENRIOLERING Zie hiervoor artikel 51.00.20.
ISOLATIE THERMISCHE AKOESTISCHE ISOLATIE 0. THERMISCHE AKOESTISCHE ISOLATIE Fabrikaat: Rockwool Type: 850, met beklede mineraalwol-omklapschalen Dikte (mm): 25 Thermisch akoestisch isoleren met schalen, afwerken met loodfolie 1 mm, langs- en kopse naad overlappend aanbrengen. Naden met aluminium tape (b.v. Stokvis, type 1521 CW) afwerken. Zichtwerk afwerken met Isogenepak type SE in een nader te bepalen RAL kleur. Schaaldiameter in overmaat kiezen zodanig dat er strak over de moffen etc. kan worden geïsoleerd. De schaal vastzetten met koperdraad. Bochten van de isolatie in verstek zagen. Aanbrengen volgens de montagerichtlijnen van de leverancier. Alle toe te passen isolatiematerialen moeten tenminste voldoen aan klasse 1 of 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting bepaald overeenkomstig de NEN-EN 1363-1/NEN-EN 1363-2/NEN-EN 1364-2 en NENEN 1365-1. .01 BINNENRIOLERING Zie hiervoor artikel 51.00.20.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES
52
WATERINSTALLATIES
52.00
ALGEMEEN
52.00.09
OPMERKINGEN VAN DE TECHNIEKMENTOR
52.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. NORMEN EN VOORSCHRIFTEN Uitvoering: - volgens het Bouwbesluit; - volgens de bouwvergunning; - volgens Wet-milieubeheer (Wm); - volgens aanvullende eisen Model Bouwverordening; - volgens aanvullende eisen nutsbedrijven; - volgens aanvullende eisen Bouw- en Woningtoezicht; - volgens aanvullende eisen Brandweer; - volgens aanvullende eisen van de fabrikant / leverancier;
140-09-02849-04 55
ONTWERPRICHTLIJNEN - volgens de Model-aansluitvoorwaarden voor drinkwater van de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland. (VEWIN-werkbladen) laatste versie; - volgens NEN 1006, Algemene Voorschriften voor leidingwaterinstallaties (AVWI-2002); - volgens ISSO instructieboek HS 'Ontwerpen van Sanitaire installaties' ; - volgens 'ISSO Handboek Installatietechniek'; - volgens ISSO publicatie 55 - Tapwaterinstallaties in woon- en utiliteitsgebouwen; - volgens ISSO/UNETO-VNI richtlijn 30.3 - Waterslag in tapwaterinstallaties; PRODUCTNORMEN - volgens Erkend-keurmerk (KIWA-keurmerk); GELUIDSEISEN - volgens ISSO publicatie 24 - Installatiegeluid, ontwerpaanbevelingen en grondslagen voor geluidstechnsiche berekeningen; - volgens NEN 1070 - Geluidwering in gebouwen - Specificatie en beoordeling van de kwaliteit; - volgens NEN 5077 - Geluidswering in gebouwen. Bepalingsmethoden voor de grootheden voor geluidswering van uitwandige scheidingsconstructies en geluidsniveaus veroorzaakt door installaties en nagalmtijd; - volgens NEN-EN-ISO 717 - Akoestiek. Eengetal-aanduiding voor de geluidsisolatie in gebouwen en van bouwelementen; BRANDVEILIGHEIDSEISEN - volgens NEN 6065 - Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties); - volgens NEN 6066 - Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties); - volgens NEN 6069 - Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten en het classificeren daarvan; - volgens NEN-EN 1366-3 - Brandproeven voor bouwdelen en componenten. Beproeving van de brandwerendheid van installaties. - volgens ISSO rapport 3217 - Brandveilige doorvoeren in de sanitaire techniek.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.00 ALGEMEEN
52.00.10
140-09-02849-04 56
BEGRIPPEN: ALGEMEEN (vervolg) LEGIONELLA-PREVENTIE - volgens Waterleidingbesluit; - VEWIN wekbladen; - NEN 2768 - Meterruimten; - Arbo-Informatieblad 32, Legionella (Beleidsregel 4.87); - volgens ISSO 55-1, Handleiding Legionellapreventie in leidingwater; - volgens ISSO 55-2, Handleiding Legionellapreventie collectieve leidingwaterinstallaties; - volgens ISSO 55-3, Handleding Legionellapreventie in klimaatinstallaties; - volgens 'kleintje legionella'.
52.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. VERBINDINGEN Koperen leidingen volgens NEN-EN 1057 voor consumptie waterleidingen, onderling verbinden door middel van capillaire soldeerfittingen zonder zink. Bedoelde fittingen moeten uit koper zijn vervaardigd en zijn voorzien van het KIWA-keurmerk nr.50 (BRL-K623). Eventuele draadverbindingen verpakken met teflon tape. Vloeimiddelen voor verbindingen in drinkwaterleidingen moeten voldoen aan de desbetreffende KIWA-voorschriften. Zelfgemaakte vloeimiddelen mogen niet worden toegepast. Verbindingen mogen geen vernauwing geven in de diameter. 91. AANSLUITBEVEILIGINGEN Alle aansluitingen van koudtapwater op alle sanitaire toestellen via uittapleidingen, alsmede alle aansluitingen van koud- en warmbedrijfswater, dienen te voldoen aan VEWIN-werkblad 3.8. Voor het gehele bedrijfswatersysteem (koud en warm) geldt dat ofschoon deze reeds achter een onderbrekingsinstallatie, als beveiliging is aangesloten, dat ook alle uittapleidingen aanvullend dienen te worden voorzien van separate aansluitbeveiligingen conform VEWIN-werkblad 3.8. Dit om 'kruisinfectie' onderling te voorkomen.
52.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN 02. GOEDKEURING INSTALLATIES De aannemer zorgt voor de goedkeuring van de daarvoor in aanmerking komende installaties of delen hiervan door: - het waterleverend bedrijf. - de gemeentelijke brandweer. - de afdeling onderhoud FMVG. De kosten van keuring zijn voor rekening van de aannemer. De kosten voor het verkrijgen van goedkeuring zijn voor rekening van de aannemer. 04. MELDING AANVANG De aannemer moet de directie tijdig melden wanneer een aanvang wordt gemaakt met de werkzaamheden en wanneer de volgende bewerking plaats vindt. 90. GOEDKEURING KIWA Alle kosten voor het keuren, alsmede het verkrijgen van goedkeuring, zijn voor rekening van de aannemer van dit bestek. Zie ook artikel 52.13-09-a, t.a.v. afgeven verklaring: "KIWA Legionella veilig beheerd".
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.00 ALGEMEEN
52.00.30
140-09-02849-04 57
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN (vervolg) 91. TEKENINGEN De op tekening aangegeven waterinstallaties van koudtapwater-, koudbedrijfswater-, warmbedrijfswaterinstallaties zijn alleen weergegeven in hoofdleidingstructuren. Alle niet weergegeven aansluitleidingen op de tekeningen van enerzijds het sanitaire toestel, brandslanghaspel, labmeubilair, e.d. naar anderzijds de hoofdleiding behoren ook tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek. Voor locatie gebuikstoestellen, zie bouwkundige tekeningen, alsmede bijgevoegde afsprakentekeningen. De eventueel niet aangegeven aansluitleidingen (uittapleidingen) op tekening dienen als zodanig wel door de aannemer van dit bestek te worden ontworpen, begroot en werkend te worden aangesloten conform artikel 52.00.10. 92. DIAMETERS Diameter aansluitleidingen: koudwater: warmwater: uitstortgootsteen 15 mm 15 mm brandslanghaspel 28 mm -nooddouche 28 mm -oogdouche 15 mm -tapkraan ½" 15 mm -93. LEGIONELLA-PREVENTIE Algemene eisen voor waterinstallaties in het kader van legionellapreventie zijn: KOUDWATER (geldt voor tap- en bedrijfswater) - Geen tappunt in de meterkast; - Hydrofoor in koele ruimte; - Drukverhoging regelmatig laten schakelen; - Geen waterleidingen in stadsverwarmingsruimten; - Volgorde tappunten zodanig dat minimaal 1 keer per week het totale net wordt ververst; - Voorkom overdimensionering; - Waterleidingen in constructievloeren vermijden; - Leidingen in dekvloeren zo ver mogelijk vanaf eventuele cv-leidingen; - Alle koudwaterleidingen aanleggen zoals aangegeven op tekening, echter niet middels een ringnet(-ten) waarin géén opgelegde stroomrichting heerst; - Alle brandslanghaspels zoveel als mogelijk stromend aansluiten, d.m.v. een zogenaamde 'lusleiding' bij ondervoeding en voorzien van een verzegelde toevoerafsluiter in gesloten toestand in de haspelkast; - Bij aansluiting brandslanghaspel > 15 cm voorzien in een controleerbare keerklep in de aansluitleiding zo dicht mogelijk bij de hoofdleiding doch maximaal 5D; - Bij haspels opschrift 'ALLEEN TE GEBRUIKEN BIJ BRAND'; - Openingen opgeslagen buizen en appendages afdichten; - Materialen vrij van de grond opslaan; - Afdichtingen zo laat mogelijk verwijderen; - Alle nood- en oogdouches zoveel als mogelijk stromend aansluiten op maximaal 15 cm vanaf hoofdleiding; - Alle koudwaterleidingen zodanig aanleggen, en isoleren conform bestek, dat zij goed bereikbaar en vervangbaar zijn; - Hoofdleidingen van koudwater in verlaagd plafond dienen zo laag mogelijk te worden gemonteerd en niet in de directe nabijheid van warmwater en/of cv-leidingen (hot spots); - Afgedopte en niet gebruikte leidingdelen demonteren tot op de hoofdleiding alsmede T-stuk vervangen; - Opwarmen van koudwater door warmwater en/of verwarmingsleidingen voorkomen, alsmede t.g.v. hoge
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.00 ALGEMEEN
52.00.30
140-09-02849-04 58
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN (vervolg) ruimtetemperaturen en langdurige stagnatie / stilstand; - Ontwerp/aanleg zodanig dat zo min mogelijk beheersmaatregelen noodzakelijk zijn; - Maximumeis koudwatertemperatuur is: <25°C, bij voorkeur < 20°C; - Lengte koudwater uittapleiding altijd: < 5 meter. WARMWATER (geldt voor bedrijfswater) - De algemene eisen als bij koudwater (hierboven) aangegeven; - Warmwatertoestellen voorzien van een controleerbare keerklep; - Temperatuur aan alle warmwater tappunten boven de: 60°C; - Temperatuur warmwatercirculatieleiding minimaal: 60°C; - Temperatuur in warmwaterboiler minimaal: 60°C; - Mengen warm- en koudwater uitsluitend op het tappunt, voorkom mengwaterleidingen; - Mengkranen geschikt voor temperatuur van 60°C; - Warmwatertappunten met grote afname mogen geen invloed hebben op de circulatie; - Maximale watertemperatuur 70°C; - Alle warmwaterleidingen aanleggen zoals aangegeven op tekening en isoleren conform bestek; - Alle warmwaterleidingen zodanig aanleggen dat zij goed bereikbaar en vervangbaar zijn; - Afgedopte en niet gebruikte leidingdelen demonteren tot op de hoofdleiding alsmede T-stuk vervangen; - Afkoelen van warmwater door overige installatie-onderdelen voorkomen; - Lengte warmwater uittapleiding altijd: < 5 meter. 94. DEMARCATIES Laboratorium- en montageruimten De aannemer van dit werk dient op het door hem aan te leggen distributieleidingnet per laboratoriumruimte en montageruimten een aftakking tot 1meter in de ruimte aan te brengen. Dit aan het plafond op circa 2800mm + vloer. Deze aftakking voorzien van afsluiter. Dit zoals aangegeven op de plattegronden en tekeningen van de laboratoriuminrichting. Ter plaatse van de stellage nabij de proefopstellingen en de in de stellage bevindende ruimten dienen de installaties volledig door de aannemer van dit bestek te worden aangelegd.
52.00.50
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN 90. BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: AANVULLEND De installaties of delen hiervan na gunstige uitslag van de beproeving spoelen en indien nodig desinfecteren volgens de eisen van het waterleverend bedrijf.
52.00.60
BOUWSTOFFEN: ALGEMEEN 90. ISOLATIE Alle tap- en bedrijfswaterleidingen (warm en koud) isoleren conform dit bestek. Appendages isoleren d.m.v. zogenaamde isolatie matrassen, afgewerkt met glasdoekweefsel aan de zichtzijde van top coating en spanhaakjes. Bovenstaand geldt echter niet voor stopkranen in het zicht. Zie voor de uitvoering van de isolatie artikel 52.81.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
52.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
52.11.10-a
KOUD-WATERTAPINSTALLATIE 0. KOUD-TAPWATERINSTALLATIE Het gebouw is voorzien van een bestaand koudtapwaterleidingnet. De aannemer van dit werk dient twee nieuw te plaatsen brandslanghaspels, nooddouches en een oogdouche met behulp van nieuw aan te brengen aftakkingen aan te sluiten op dit leidingnet conform de hieraangestelde eisen en met tussenplaatsing van de noodzakelijke appendages.
52.11.19-a
KOUD-BEDRIJFSWATERINSTALLATIE 0. KOUD-BEDRIJFSWATERINSTALLATIE Het gebouw is voorzien van een bestaand koudtapwaterleidingnet. De aannemer van dit werk dient een complete koudbedrijfswaterinstallatie te realiseren inclusief de onderbreekinstallatie met behulp van nieuw aan te leggen aftakking aan te sluiten op dit koudtapwaterleidingnet. Dit conform de hieraangestelde eisen en met tussenplaatsing van de noodzakelijke appendages. Deze opstellen in de kelder zoals aangegeven op de plattegronden. Deze aftakking tevens voorzien van een watermeter en de daarbij behorende appendages.
140-09-02849-04 59
Deze onderbreekinstallatie moet bestaan uit een breektank en drukverhogingsinstallatie. De drukverhogingsinstallatie moet bestaan uit twee roestvrijstalen pompen, een schakelvat de nodige appendages en regelapparatuur. De pompen uitleggen op 100% van de benodigde capaciteit. Vanaf de onderbreekinstallatie een koudbedrijfswaternet aanleggen naar de diverse tappunten in de laboratoria, montageruimten en de stellage ten behoeve van de proefopstellingen. De voorkomende tappunten zijn: - zuurkasten; - wastafels/gootstenen; - opstellingen; - tapkranen labtafel. De afnamepunten in de laboratoria en montageruimten zijn aangegeven op de tekeningen ten behoeve van de labinrichting. Het leidingwerk aan het plafond tot 1 meter in de ruimte ter plaatse van de laboratorium- en montageruimten is onderdeel van werkzaamheden van de aannemer van dit bestek. Het leidingnet in het lab zal door een andere partij in zuilen en/of goten aangebracht worden. Alle uitstortgootstenen ter plaatse van de stellage nabij de proefopstellingen zijn onderdeel van de levering van de aannemer van dit werk zoals aangegeven op de plattegronden. Deze voorzien van een koudbedrijfswatertappunt. De watertoevoer buiten het laboratorium afsluitbaar maken. Op de tappunten voor koudbedrijfswater vermelden: 'geen drinkwater'. De koudbedrijfswaterleidingen uitvoeren in naadloos koper met soldeerverbindingen (KIWA-keur). Alle koudbedrijfswaterleidingen dampdicht isoleren. De hoofdleiding zodanig dimensioneren dat in de toekomst extra aansluitingen mogelijk zijn. Rekening houden met een reserve van 10%.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
52.11.29-a
140-09-02849-04 60
WARM-BEDRIJFSWATERINSTALLATIE 0. WARM-BEDRIJFSWATERINSTALLATIE De aannemer van dit werk dient ten behoeve van de warmbedrijfswaterpunten in de laboratoria, montageruimten en de proefopstellingen de warmbedrijfswaterinstallaties te realiseren inclusief elektrische boilers tot aan de sanitaire toestellen zoals aangegeven in bijlage 53-01,de plattegronden en de tekeningen ten behoeve van de laboratoriuminrichting. Warmbedrijfswater realiseren door diverse elektrische boilers nabij de tappunten. Deze boilers aansluiten op het koudbedrijfswaternet via een inlaatcombinatie. Warmbedrijfswater is benodigd bij uitstortgootstenen in de laboratoria, montageruimten en ter plaatse van de stellage nabij de proefopstellingen en de in de stellage bevindende ruimten. De aannemer van dit werk sluit aan op alle mede te leveren en te monteren warmbedrijfswatertappunten. De warmbedrijfswatertappunten in de laboratorium en montageruimten zijn voornamelijk de uitstortgootstenen. De uitstortgootstenen en overige toestellen zijn aangegeven op de plattegronden en de tekeningen ten behoeve van de laboratoriumirichting. De minimum watertemperatuur instellen op 65°C. In verband met het voorkomen van legionella moet voorkomen worden dat de (uittap) aansluitleidingen langer worden dan een lengte overeenkomend met 1 liter waterinhoud. De warmbedrijfswaterleidingen uitvoeren in naadloos koper met soldeerverbindingen (KIWA-keur). Het warmbedrijfswatersysteem thermisch isoleren.
52.11.93-a
LEGIONELLA BEHEERSPLAN 0. LEGIONELLA BEHEERSPLAN Bij de oplevering van een collectieve leidingwaterinstallatie moet ter preventie van legionella aan de opdrachtgever een uitgebreide risicoanalyse en een legionella beheersplan ter beschikking worden gesteld. Hierbij rekening houdend met hoofdstuk IIIC van het Waterleidingbesluit en de ISSO-publicatie 55.1. De aannemer dient ruim voor de oplevering (ca. 2 maanden) een concept legionella beheersplan bij de adviseur in te dienen. In de fase daarna kan de adviseur bepalen of met lichte ingrepen beheerskosten kunnen worden verlaagd. Bij de oplevering dient het definitieve legionella beheersplan definitief te worden ingediend. Alle kosten voortvloeiend uit het verzorgen van dit legionella beheersplan dienen door de aannemer van dit bestek te worden begroot en vertaald naar één totaalbedrag. Dit bedrag niet middels een separaat bedrag aangeven op het inschrijvingsbiljet, maar meenemen in stagg-code 53.00 (Hfst.52).
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
140-09-02849-04 61
52.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
52.12.10-a
TEKENINGEN 0. TEKENINGEN WATERINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen tekening(en). Op de tekening(en) moet zijn aangegeven: - het leidingbeloop met diameters - het materiaal - de plaats van appendages - de maatvoering - de te isoleren, respectievelijk geïsoleerde installatiedelen - de plaats van de drukverhogingsinstallatie - de plaats van de koudbedrijfswaterinstallatie - de plaats van de warmbedrijfswaterinstallatie Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: zie artikel 01.05.10 Maximaal 2 keer ter controle indienen - goedgekeurde: zie artikel 01.05.10 - tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen. E.e.a. ten behoeve van goedkeuring door het waterleverend bedrijf en de KIWA (zie hiervoor artikel 52.13.09-a).
9.
Alle revisietekeningen dienen na oplevering, in overleg met directie (afdeling tekenkamer), digitaal en conform normering opdrachtgever te worden aangeleverd. LEGIONELLA BEHEERSPLAN Door de aannemer, in overleg met de opsteller van het beheersplan en risico analyse, te vervaardigen tekeningen (alsmede een principe schema) separaat t.b.v. een legionella beheersplan (conform artikel 52.11.93-a) waarop moet zijn aangegeven: - de gehele leidingloop met diameters; - de plaats van appendages, inregelafsluiters, GBS meetpunten, e.d.; - alle tappunten (van sanitaire toestellen) voorzien van een uniek nummer / code welke in overleg met de opdrachtgever dient te worden bepaald en vastgelegd. Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: 2-voud (maximaal 2 keer ter controle indienen) - goedgekeurd: 2-voud - tijdstip: bij oplevering.
52.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. WATERINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen berekening: Van de gehele koud- en warmbedrijfs-waterinstallatie om aan het einde van het project een goed werkende installatie te kunnen garanderen. Berekeningsmethode volgens Q wortel (n) Uitgangspunten VEWIN-werkbladen, alsmede het gestelde in de publicatie "Het Ontwerpen van Sanitaire Installaties" (W.J.H.Scheffer) Specificaties/uitgangspunten koudtapwater: Parameter Eenheid Specificatie Tapeenheden Brandslanghaspel l/s 0,361 Voordruk BSH kPa 150 Nooddouche l/s 1,33 Oogdouche l/s 0,255 V aansluitleidingen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
m/s
max.1
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
52.12.20-a
140-09-02849-04 62
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) Specificaties/uitgangspunten koudbedrijfswater: Parameter Eenheid Specificatie Tapeenheden Wastafelkraan TE 1 Zuurkast TE 0,5 Gootsteenmengkraan TE 4 Laboratoriummengkraan TE 1 Tapkraan ½" TE 1 V max.
m/s
1
De hoofdleiding zodanig dimensioneren dat in de toekomst extra aansluitingen mogelijk zijn. Rekening houden met een reserve van 10%. Specificaties/uitgangspunten warmbedrijfswater: Parameter Eenheid Specificatie Tapeenheden Wastafelmengkraan TE 0,25 Gootsteenmengkraan TE 1 Laboratoriummengkraan TE 0,5 V max.
m/s
1
Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: zie artikel 01.05.10 Maximaal 2 keer ter controle indienen - goedgekeurde: zie artikel 01.05.10 - verstrekkingsvorm - tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen en voor start 'werktekeningen ter goedkeuring'; - alle goedgekeurde installatie-berekeningen dienen een onderdeel te zijn van de revisiebescheiden.
52.13
BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
52.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN/INREGELEN Beproeven/inregelen. Onderdelen: Gehele waterinstallatie (koudtapwater, alsmede bedrijfswaterinstallatie) Methode: De methode van beproeven volgens de AVWI - 2002, NEN 1006. De volgende installaties beproeven met water op 1 MPa (10 bar) gedurende 60 minuten, gemeten op de onderste laag van elke groep: - koudtapwaterinstallatie; - koudbedrijfswaterinstallatie; - warmbedrijfswaterinstallatie. De aansluiting van de sanitaire toestellen e.d. vallen buiten deze beproeving. Uitgangspunten: De installatie of installatiedeel wordt als dicht beschouwd wanneer de persdruk gedurende het aantal minuten, nadat de perspomp is afgekoppeld, praktisch onveranderd is gebleven.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
52.13.10-a
140-09-02849-04 63
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) Bij een drukafname van meer dan 2% van de voorgeschreven persdruk gedurende de duur van de proef, een nader onderzoek instellen naar eventuele lekkage. Daarna moet de proef worden herhaald. Persen en beproeven moet plaatsvinden met betrouwbaar drinkwater, desnoods via microfilter of met water met desinfectiemiddel met KIWAattest. Na beproeving het net leeg laten lopen en door middel van olievrije perslucht doorblazen. Onbehandeld water in de installatie kan de kans op verontreiniging/ biofilm en daarmee samenhangend legionella sterk vergroten.
4.
5.
Alle kosten voor het testen, beproeven, inregelen, aftappen, vullen en/of het in bedrijf laten van de installatie (inclusief energiekosten) zijn voor rekening van de aannemer van dit bestek t/m de oplevering. Uitvoering door: - de aannemer van dit bestek Tijdstip: - voor de oplevering MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: Aantal te verstrekken exemplaren: 2 stuks Meetrapporten moeten ten minste bevatten: - de datum van de meting - een beschrijving van het gemeten object - de toegepaste meetmethode - kenmerken van de toegepaste meetapparatuur - de plaats van de meting - de meetresultaten BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT in het beproevingsrapport moeten ten minste zijn vermeld de resultaten, bij het rapport moeten tenminste de schema's bijgevoegd zijn van de installatie taal Nederlands tijdstip van verstrekking terstond na elke keuring en beproeving. Onvolkomenheden en/of afwijkingen die worden geconstateerd bij het beproeven , de monstername en inregelen van de installaties moeten door de aannemer worden vastgelegd in een door de directie te accorderen gebrekenlijst c.q. keuringsrapport en inregelstaat. Deze gebreken dienen vervolgens door de aannemer tot tevredenheid van de directie alsnog te worden uitgevoerd. Directiekosten of kosten van keurende instanties voortvloeiend uit deze extra herkeuring en controle van de herinregelwerkzaamheden worden bij de aannemer van dit bestek in rekening gebracht.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.31 METALEN BUISLEIDINGEN
52.31 52.31.10-a
140-09-02849-04 64
METALEN BUISLEIDINGEN AANLEG METALEN BUISLEIDING, KOPEREN BUIS 0. AANLEG METALEN WATERLEIDING Aanlegwijze: - voor montage van leidingen en hulpstukken deze ontdoen van verontreinigingen, scherpe kanten en bramen. - ligging: zoals aangegeven op tekening. - leidingdoorvoeren in het zicht afdekken met rozetten, zie artikel 52.00.20 - volgens VEWIN Werkblad Verbindingswijze: - zachtsoldeer (t/m CU 54) en vloeimiddelen met KIWA-keur, zie artikel 09.15.30-a. Bevestigingswijze: - gebeugeld Beschermingswijze: - beschermbuis - beschermbuis bij doorvoer bouwkundige constructie: lengte ten minste dikte afgewerkte constructie. - beschermbuis bij doorvoer steenachtige vloer: bovenkant ten minste 50 mm boven afgewerkte vloer. Aansluitingen: - aansluitpunten: afdoppen op 0,10 m uit de bouwkundige constructie. 1. KOPEREN BUIS Materiaal: naadloos koper vlgs. NEN-EN 1057 voorzien van KIWA-keur. Fabrikaat: ter keuze van de aannemer Afmetingen (mm): 12 t/m 80 Vorm: rond Hulpstukken: Toebehoren: - beugels met rubberinlage en kogelscharnier Fabrikaat Flamco, horizontaal, type BKi verticaal, type BMA - beugels aan ophangrail in vochtige kelders en kruipruimten uitvoeren in roestvaststaal (inclusief RVS ophangrail), type BSI met R4 - isolatie, zie artikel 52.81 .01 WATERLEIDINGNET Installatie-onderdelen: Koudtapwaterleidingen. Koudbedrijfswaterleidingen. Warmbedrijfswaterleidingen.
52.40
POMPEN EN APPARATEN
52.40.20-a
DRUKVERHOGINGSPOMP 0. DRUKVERHOGINGSPOMP Fabrikaat: Duyvelaar/Grundfos/KSB Aantal pompen: 2 stuks Capaciteit per pomp (l/s):ca. *,** Opvoerhoogte (kPa): ca. *** Constructie: verticaal Toebehoren: - schakelvat - onderbreekvat - drukschakelaars - manometers - KIWA gekeurde afsluiters en terugslagkleppen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.40 POMPEN EN APPARATEN
52.40.20-a
140-09-02849-04 65
DRUKVERHOGINGSPOMP (vervolg) - roestvaststaal leidingwerk - onderdrukbeveiliging - ontluchtingskraantje met sleutel, doorlaat 10 mm - geruisloze terugslagkleppen - membraanafsluiters - veerveiligheidstoestel met afblaasleiding, sifon en trechter tot boven de vuilwaterput - schakelkast waarin opgenomen de nodige drukschakelaars, manometers, urentellers en overige besturing- en beveiligingsapparatuur en voorzien van een megacontrol microprocessor besturingseenheid. Tevens enige aansluitklemmen opnemen voor laag waterstandbeveiliging en spanningsvrije contacten voor bedrijfs- en storingsdoormelding en een extern uitschakelsignaal. - rubberen trillingsmat - rubber compensatoren - sets tegenflenzen - liter membraanschakelvat met doorstroomarmatuur en drukschakelaar - koperen verdeler/verzamelaar. .01 WATERLEIDINGNET Onderbreekinstallatie opgesteld op kelderniveau. De exacte capaciteit, druk en pompselectie door de aannemer te bepalen.
52.51 52.51.10-a
VOORRAADTOESTELLEN ELEKTRISCHE BOILER 0. ELEKTRISCHE BOILER Fabrikaat: Daalderop Uitvoering: t.b.v. warmbedrijfswater Inhoud (ltr.): 10 Vermogen (kW): 2,2 Watertemperatuur (°C): 75 Opwarmtijd (h): 1,5 Materiaal binnenketel: koper Aansluitspanning (V, Hz): 230, 50 Inclusief: - Inlaatcombinatie 8 bar met trechter Artikelnummer: 07.92.64.022 Inclusief toebehoren en bevestigingsmateriaal .01 WARM-TAPWATERINSTALLATIE Ten behoeve van warmbedrijfswater bij uitstortgootstenen en wastafels. Toestellen als aangegeven op de tekeningen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.61 APPENDAGES IN LEIDINGEN
52.61
140-09-02849-04 66
APPENDAGES IN LEIDINGEN
52.61.11-a
AFSLUITER 0. KOGELAFSLUITER Fabrikaat: VSH Met hendel en KIWA-keurmerk - Type: 050.402.0 en 050.408.6 (voorzien van aftap) - Type 050.401.1 - 050.407.5 en 050.441.6 (zonder aftap) Met volle doorlaat en 2 x binnendraad Nominale doorlaat: ½" en 1" Afmetingen: zoals aangegeven op tekening Materiaal huis: messing Bediening: handmatig .01 WATERLEIDINGNET Installatie-onderdelen: Als sectieafsluiter t.b.v. koudtapwater, alsmede koud- en warmbedrijfswater.
52.61.11-b
AFSLUITER 0. MEMBRAANAFSLUITER Fabrikaat: Econosto, figuur 5603 Met niet stijgend handwiel en KIWA-keurmerk Nominale doorlaat (DN): 1¼" t/m 2" Afmetingen: zoals aangegeven op tekening Huis: brons Bovendeel: messing Spindel: messing Membraan: EPDM (standaard) Bediening: handmatig .01 WATERLEIDINGNET Installatie-onderdelen: Als sectieafsluiter t.b.v. koudtapwater, koudbedrijfswater.
52.61.12-a
STOPKRAAN 0. STOPKRAAN, WATER Fabrikaat: Ballofix Nominale doorlaat (DN): DN 15 , DN 20 , DN 25 Kogelkraan met aftapmogelijkheid Type: A-A Aansluitingen: binnendraad Toebehoren: - combineren met een leidingaftapper, fabrikaat Seppelfricke, type 1935 ¼" .01 WATERLEIDINGNET Installatie-onderdelen: In alle aansluitleidingen van de toestellen en apparaten.
52.61.19-a
BERDIJFSWATERAFNAMEPUNT 0. BEDRIJFSWATERAFNAMEPUNT Fabrikaat: Broen, Moratemp of gelijkwaardig. Type: enkel of mengkraan .01 BEDRIJFSWATERINSTALLATIE Alle afnamepunten ter plaatse van de proefopstellingen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.61 APPENDAGES IN LEIDINGEN
52.61.21-a
TERUGSLAGKLEP 0. TERUGSLAGKLEP Fabrikaat: KEMPER Type: 'Protect' Terugstroombeveiliging: EA Nominale doorlaat (DN): NW 15 t/m 50 Druktrap (PN): 10 Materiaal: corrosiebestendig brons Aansluitingen: draadkoppeling Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 WATERLEIDINGNET Installatie-onderdelen: In alle aansluitleidingen van brandslanghaspels, alsmede in niet frequent gebruikte sanitaire toestellen. In overleg met directie te bepalen.
52.61.41-a
WATERMETER 0. WATERMETER Fabrikaat: Schlumberger/Actaris Uitvoering: vleugelrad Maximaal: 30 m³/h Aansluitdiameter (mm): DN 80 Drukklasse: PN 16 Aansluitingen: draad Toebehoren: - inclusief uitgang t.b.v. water-impulsgever - set aansluitkoppelingen - inclusief drukreduceer en toebehoren .01 WATERLEIDINGNET Installatie-onderdelen: Watermeter.
52.62 52.62.12-a
52.62.31-a
140-09-02849-04 67
APPENDAGES AAN LEIDINGEN INLAATCOMBINATIE 0. INLAATCOMBINATIE Fabrikaat: Econosto Aansluitdiameter (mm): zoals aangegeven op tekening Montagewijze: in de koudwateraanvoerleiding naar de warmtapwaterbereider Toebehoren: - 2 afsluiters - 1 terugslagklep - 1 beproevingskraan - 1 veerveiligheid, met leiding en trechter tot boven de vloerput - 1 beluchter .01 WARM-TAPWATERINSTALLATIE In de aansluitleiding van iedere boiler. MANOMETER 0. MANOMETER Fabrikaat: Econosto, fig. 331 Schaalwaarden: 0 tot 16 bar Werktemperatuur: -20 tot +60ºC Afmetingen (mm): kast diameter 100 mm.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.62 APPENDAGES AAN LEIDINGEN
52.62.31-a
MANOMETER (vervolg) 4. MONTAGE AANWIJSINSTRUMENT Montagewijze: - montage zodanig dat vervanging van het installatieonderdeel mogelijk is, zonder aftappen van de installatie. .01 WATERLEIDINGNET In koudtapwater ter plaatse van elke brandslanghaspel en in alle afgaande leidingen van de koudwater-hoofdleiding.
52.62.32-a
THERMOMETER 0. THERMOMETER Fabrikaat: Econosto, fig. 1649 (haakse uitvoering) Schaalwaarden: voor koudtapwater -30 tot +50ºC voor warmtapwater- en circulatie 0 tot +120ºC Maximale druk: 16 bar, doorlaat 15 mm Afmetingen (mm): : middelgroot model, hoogte 150mm. Toebehoren: - dompelbuis 4. MONTAGE AANWIJSINSTRUMENT Montagewijze: - montage zodanig dat vervanging van het installatieonderdeel mogelijk is, zonder aftappen van de installatie. .01 WATERLEIDINGNET In koudwaterleiding aan het einde van de leiding. Alle GBS temperatuur opnemers leveren, monteren en werkend aansluiten zoals mede omschreven in hoofdstuk 68 Regelinstallaties.
52.63
APPENDAGES OM LEIDINGEN
52.63.10-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 9. VLOERHULS DROGE RUIMTEN Materiaal: kunststof
140-09-02849-04 68
Werkzaamheden aannemer van dit werk: - ruimte tussen huls en leiding opvullen met polyurethaan 15 LM Werkzaamheden bouwkundige aannemer: - ruimte tussen boorgat en huls opvullen met polyurethaan 12 SL .01 WATERLEIDINGNET Alle vloerdoorvoeringen ter plaatse van droge ruimten 52.63.10-b
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK Materiaal: stalen vlampijp Fabrikaat brandwerende afdichting: Promat Type: Promaseal-W (milieuvriendelijke kit op waterbasis) Montagewijze: kopse kanten opvullen met minerale wol, lengte bij schachtwanden 600 mm de ruimte instekend. Bij brandcompartimenten 600 mm aan weerszijden van de wand. Brand- en rookcompartimenten conform document en tekeningen architect. Afmetingen (mm): zoals aangegeven op tekening, echter de maximale speling tussen sparing en leiding mag ten hoogste 10 mm bedragen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.63 APPENDAGES OM LEIDINGEN
52.63.10-b
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK (vervolg) .01 WATERLEIDINGNET Alle horizontale (vloer-) en verticale (wand- /schacht-) doorvoeringen door alle brand- en rookcompartimenten
52.63.30-a
NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT 0. NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT Fabrikaat: Mupro Zie hiervoor de bepalingen aangeven in het Handboek Projecten FMVG TU-Delft laatste versie. Toebehoren: - bevestigingsmiddelen (d.m.v. zg. zelftappers) .01 WATERLEIDINGNET Aanbrengen op de door de directie nader aan te geven plaatsen, zoals ter plaatse van alle (inregel-) afsluiters in alle leidingschachten alsmede overige installatie-onderdelen in de waterinstallaties.
52.63.39-a
BENAMINGSSTICKER 0. BENAMINGSSTICKER Materiaal: gekleurde stromingscoderingssticker Zie hiervoor de bepalingen aangeven in het Handboek Projecten FMVG TU-Delft versie 2009. .01 WATERLEIDINGNET Te rekenen op minimaal 1 per ruimte en minimaal 1 per 5 m¹ ter plaatse van alle leidingen, alsmede minimaal 1.
52.81 52.81.12-a
52.81.19-a
140-09-02849-04 69
ISOLATIE ISOLATIEWERK, ISOLATIESCHALEN, SCHAAL, MINERALE WOL 0. ISOLATIEWERK, ISOLATIESCHALEN Bevestigingswijze isolatie: De schaal vastzetten met gegalvaniseerd binddraad 0,8 mm. Drie binddraden per schaal. Alle naden, samengestelde bochten en dergelijke strak omwikkelen met aluminium tape. 1. SCHAAL, MINERALE WOL Fabrikaat: Rockwool Type: 850 met aluminium folie beklede omklapschalen Wanddikte(n) (mm): 25 Toebehoren: - bevestigingsmiddelen: binddraden - tape: Stokvis type V 1521 CW .01 WARMWATERLEIDINGNET Warmbedrijfswaterleidingen. SCHUIMRUBBERSLANG 1. SCHUIMRUBBERSLANG Fabrikaat: Armacell Type: SH - Armaflex 9 mm Uitvoering: schuimrubberen slangisolatie Materiaal: flexibel gesloten microcelstructuur Kleur: donkergrijs met gele type aanduiding. Dikte (mm): 9 mm Temperatuur (°C): -50 tot 105. Warmtegeleidingscoëfficiënt (DIN 52612, Teil 1-79) (W/(m.K)): 0,033 bij 10°C. Brandklasse (NEN 6065 + c92): 2 Rookdichtheid (NEN 6066 +c92) (m-1): 10 M-1. Brandgedrag: zelfdovend, niet afdruipend, niet vuurgeleidend.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
52 WATERINSTALLATIES 52.81 ISOLATIE
52.81.19-a
140-09-02849-04 70
SCHUIMRUBBERSLANG (vervolg) Brandwerendheid leidingdoorvoeringen (min.): groter dan 60 minuten. Geluiddemping (DEIN 4109-89): reductie van contactgeluidvoortplanting tot 28 (dB(A)). De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften. Toebehoren: - SH/Armaflex lijm 520 en reiniger Afdichtingswijze: - naadafwerking: koudtapwaterleidingen: gelijmd en dampdicht. warmwatercirculatieleidingen: gelijmd. koudbedrijfswaterleidingen: gelijmd en dampdicht. warmbedrijfswaterleidingen: gelijmd. - positie naadafwerking: in verlaagd plafond aan de onderzijde van de leidingen. in technische ruimten (zichtwerk) en bij alle verticale leidingen in de schacht aan de bovenzijde, respectievelijk aan de achterzijde van de leidingen. .01 WATERLEIDINGNET Koudtapwaterleidingen. Koudbedrijfswaterleidingen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
53 SANITAIR
140-09-02849-04 71
53
SANITAIR
53.00
ALGEMEEN
53.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. NORMEN EN VOORSCHRIFTEN Uitvoering: - volgens het Bouwbesluit; - volgens de bouwvergunning; - volgens de eisen van het Waterleidingbedrijf; - volgens aanvullende eisen van de Brandweer; - volgens aanvullende eisen van de fabrikant / leverancier; ONTWERPRICHTLIJNEN - volgens de Model-aansluitvoorwaarden voor drinkwater van de Vereniging van Exploitanten van Waterleidingbedrijven in Nederland. (VEWIN-werkbladen); - volgens NEN 1006, Algemene Voorschriften voor Drinkwaterinstallaties (AVWI-2002); - volgens 'Ontwerpen van Sanitaire installaties', dhr. W.J.H.Scheffer; - volgens 'ISSO Handboek Installatietechniek'; - volgens het Handboek voor Toegankelijkheid. PRODUCTNORMEN / GELUIDSEISEN - volgens geluidgroep I van NEN-EN 200; - volgens Erkend-keurmerk (KIWA-keurmerk); - volgens NEN 5077 - Geluidswering in gebouwen. Bepalingsmethoden voor de grootheden voor luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidswering van scheidingsconstructies en geluidsniveaus veroorzaakt door installaties; - volgens NEN-EN-ISO 717 - Akoestiek. Eengetal-aanduiding voor de geluidsisolatie in gebouwen en van bouwelementen; BRANDVEILIGHEIDSEISEN - volgens NEN 6065 - Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties); - volgens NEN 6066 - Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties); - volgens NEN 6069 - Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten en het classificeren daarvan; - volgens ISSO rapport 3217 - Brandveilige doorvoeren in de sanitaire techniek; - volgens ISSO/SBR 809 - Brandveilige Doorvoeringen. LEGIONELLA-PREVENTIE - volgens de laatste richtlijnen en bepalingen die zijn vastgelegd en uitgegeven door het het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op het gebied van legionellapreventie in leidingwater. Zoals de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), zijnde een wijziging van het Waterleidingbesluit inclusief 'Aangepaste ontwerpwijziging Waterleidingbesluit'. Deze Algemene Maatregel van Bestuur was een omzetting van de Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater; - Arbo-Informatieblad 32, Legionella (Beleidsregel 4.87); - volgens ISSO 55-1, laatste uitgave.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
53 SANITAIR 53.00 ALGEMEEN
53.00.20
140-09-02849-04 72
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 01. BEPROEVING OP WATERDICHTHEID De aansluitingen van het sanitair op de binnen riolering moeten op waterdichtheid worden beproefd. 09. BEPROEVING OP WATERDICHTHEID: AANVULLEND De aansluitingen van het sanitair op de warm- en/of koudwaterleidingen moeten op waterdichtheid worden beproefd. 90. AFWERKING De naden tussen enerzijds de sanitaire toestellen en anderzijds de wanden en/of vloeren afdichten met een zuurvrije, schimmelbestendige, plastische ééncomponenten siliconenkit welke is aangepast aan de kleur van het sanitair. Voor het aanbrengen van de sanitairkit de naden behandelen met een primer. Doorstekende muurplaten, alsmede de afvoeren ter plaatse van de wanden en/of vloeren afkitten met een transparante, kleurloze ééncomponenten siliconenkit. Bevestigingsmiddelen dienen in messing te zijn uitgevoerd, tenzij anders is aangegeven. In het zicht blijvende bevestigingsmiddelen dienen voorzien te worden van verchroomde afdekdopjes. 91. AANVULLING Ongeacht de specificatie van artikelen zoals weergegeven in eventuele bijlages dient de aannemer van dit werk alle verbindingen tussen het sanitaire toestel en de koud- en/of warmtapwaterinstallatie losneembaar uit te voeren,door middel van afsluitbare S-koppelingen, (hoek-) stopkranen, e.d. Alle kranen moeten zijn uitgevoerd met keramische bovendelen. Alle sanitaire toestellen dienen waterbesparend te zijn uitgevoerd. Uitvoering van het keramiek is wit porselein,1e kwaliteit, uitvoering Keratec. Alle keramische toestellen, van fabrikaat Keramag, uitvoeren in 'Keratec'. Deze speciale glazuurlaag geldt voor alle closetpotten en wastafels. Alle afvoeren van wastafels en aanrechtcompleteringen in het zicht dienen verchroomd te worden uitgevoerd. De aannemer van dit werk is verantwoordelijk voor alle gemonteerde sanitaire toestellen, alsmede breuk en diefstal, t/m de oplevering. 92. TEMPERATUUR Alle overige kranen moeten zijn uitgevoerd met een mechanische aanslagbegrenzer, ofwel temperatuurbegrenzer, die na keuze van de opdrachtgever door de aannemer van dit werk moet worden ingesteld ten aanzien van de huidige maximaal toelaatbare warmwatertemperatuur op bijvoorbeeld ca. 38°C. Het instellen van de temperatuur bij al deze kranen, behoort bij de werkzaamheden van de aannemer van dit werk. De in te stellen maximale temperatuur in overleg met bouwdirectie vaststellen en vastleggen in een document t.b.v. beheersplan legionella preventie. 93. KWALITEIT De sanitaire toestellen leveren in geselecteerde 1e kwaliteit keuze, in achtereenvolgens afmeting, type, fabrikaat en soort, zoals omschreven in bijlage 53-01, behorende bij dit document.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
53 SANITAIR 53.00 ALGEMEEN
53.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN 90. TEKENINGEN Alle sanitaire toestellen en appendages plaatsen en aansluiten zoals in dit document en bijlage is omschreven. De verklaringen van de sanitaircode's moeten terug te vinden zijn in een sanitairboek op A4 formaat. Dit sanitairboek met daarin aangegeven de maatvoeringen gedurende ontwerpfase indienen ter beoordeling door de bouwdirectie. 91. MELDING AANVANG De aannemer moet de bouwdirectie tijdig melden wanneer een aanvang wordt gemaakt met de werkzaamheden en wanneer de volgende bewerking plaats vindt. 92. INFORMATIE-OVERDRACHT: IN GEBRUIKNAME Het sanitair mag niet eerder dan bij de oplevering in gebruik worden genomen en dient schoon en gebruiksklaar te worden opgeleverd. Voor ingebruikname, na het doorspoelen, dienen alle filters en laminairstraalregelaars te worden schoongemaakt. 93. ALGEMEEN De aannemer van dit werk dient tijdig uitleg te geven aan de gebruiker van de installaties, alsmede aan de technische dienst. Informatieoverdracht dient reeds tijdens de uitvoering in overleg met de gebruikers plaats te vinden. 94. DEMARCATIES Sanitaire toestellen ter plaatse van de laboratorium-, montageruimten en de in de stellage bevindende ruimten worden geleverd door een andere partij. Alle toestellen buiten deze ruimten dienen geleverd en aangebracht te worden door de aannemer van dit werk zoals aangegeven op de plattegronden en tekeningen ten behoeve van de laboratoriuminrichting.
53.00.34
INFORMATIE-OVERDRACHT: MONSTERS 01. MONSTER De hierna genoemde monsters dienen ter beoordeling van de volgende, bij het monster genoemde kenmerken. Monster: van alle voorkomende sanitaire toestellen zoals aangegeven op tekening Beoordelingskenmerken: - kleur - oppervlakte - toepassing / functionaliteit - schoonmaakmogelijkheid - veiligheid - duurzaamheid 02. MONSTER TER BEOORDELING Voordat onderstaande bouwstoffen door de aannemer worden besteld hiervan een monster ter beoordeling aan de directie voorleggen: hetzij bij een leverancier, hetzij op het werk, nodig voor de definitieve keuze bepaling, indien zulks door de opdrachtgever of de bouwdirectie wordt gewenst. Eventueel hierbij ontstane kosten t.b.v. opstelschotten zijn voor rekening van de aannemer van dit werk. Alle kosten van beschadigd sanitair en/of vermissing, ten gevolge van de bemonstering, zijn voor rekening van de aannemer van dit werk. Het uitgangspunt dient te zijn dat al het sanitair wat wordt bemonsterd, wordt hergebruikt in het werk.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 73
24 april 2009
53 SANITAIR 53.00 ALGEMEEN
53.00.50
140-09-02849-04 74
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN 90. UITVOERING De binnenwandinstallaties ten behoeve van het aanbrengen van sanitaire toestellen en de wandaansluitingen aan de gipsvezelplaten uitvoeren zoals aangegeven in bijlage 00-01 (bouwkundige voorzieningen). Voor de bevestiging van leidingen en muurplaten in de gipswanden, alsmede de montage van sanitaire toestellen dient door de bouwkundige aannemer het benodigde bevestigingshout (vulhout), zoals in bijlage 53.01 aangegeven, te worden geleverd en aangebracht op aanwijzing van de aannemer van dit werk. De aannemer van dit werk dient e.e.a. conform bijlage 00-01 af te tekenen in het werk. De eventuele benodigde extra profielen van de wandconstructie zullen door derden beschikbaar worden gesteld en aangebracht. In muursleuven aangebrachte leidingen als één geheel, dus zonder verbindingen uitvoeren. De aannemer sorteert het sanitair, controleert het op aantal, vorm, breuk, beschadigingen en andere tekortkomingen. Voor reeds op het werk aanwezig sanitair geldt bovenstaande evenzo. De aannemer stelt de maatvoering en plaats vast voor het benodigde vulhout in de scheidingswanden van gipsplaten, of dergelijke voor de bevestiging van het sanitair en bijbehorend leidingwerk. Het vulhout wordt door derden geleverd en aangebracht. Bij 'rug-aan-rug' opstellingen van wastafels dient de aannemer rekening te houden met het op verschillende hoogte aanbrengen van beide muurbuizen in de wand naar 1 vuilwaterafvoerleiding via een tstuk. De hoekstopkranen wisselend van elkaar, per wastafel, aanbrengen zodanig dat er geen kruisingen van leidingen in de wand plaatsvinden.
53.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
53.11.10-a
SANITAIR 0. SANITAIR Bij dit document hoort de bijlage 53-01 Sanitaire Toestellen. In deze bijlage is een uitvoerige beschrijving gegeven van alle toe te passen sanitaire toestellen voor zover deze niet in dit hoofdstuk zijn aangegeven. De gebruikte coderingen in de bijlage zijn terug te vinden op de tekeningen. De door een andere partij aan te brengen en hierna te noemen lab inrichtingen en sanitaire artikelen dienen, zoals aangegeven op tekening, door de aannemer alleen afvoerzijdig te worden aangesloten, zoals: - zuurkasten; - gootstenen; - vloerputten. Gootstenen dienen door de aannemer van dit werk afvoerzijdig te worden aangesloten op de onderliggende buissifon. Alle waterzijdige aansluitleidingen dienen te worden aangesloten met tussenplaatsing van een stopkraan, zoals in dit document omschreven. Alle afvoeren dienen tussentijds te worden afgedopt op de muur, danwel op de standpijp, om verstoppingen te voorkomen. Waar nodig de isolatie nabij de aansluitpunten gedeeltelijk
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
53 SANITAIR 53.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
53.11.10-a
140-09-02849-04 75
SANITAIR (vervolg) verwijderen in verband met de door een andere partij aan te brengen aardleiding. Na het solderen van de aardleiding de isolatie herstellen met Armaflex tape. Alle voor de sanitaire toestellen benodigde muurplaten zijn voor rekening van de aannemer van dit werk, voor de leidingen in het zicht te rekenen op verchroomde muurplaten. Alle afvoerleidingen in de binnenwanden, ten behoeve van de sanitaire toestellen, aanleggen tot en met de aansluitmof, inclusief afdichtingsringen (gummiringen), zodanig dat de sanitaire toestellen kunnen worden aangesloten, zoals op tekening is aangegeven. Alle aansluitstukken met diameter 110 mm in de vloeren voor closetpotten leveren en aanbrengen tot 100 mm onder de vloer. Bij de opzet van diverse installaties moet ervan worden uitgegaan dat de aansluitleidingen als prefabpakket op het werk worden aangevoerd, alsmede dat soldeerverbindingen, e.d. vooraf op dichtheid worden gecontroleerd. De in het werk gemaakte verbindingen dienen, voor het aanbrengen van gipsvezelplaten, op dichtheid te worden gecontroleerd. Een en ander in overleg en met goedkeuring van de bouwdirectie.
53.34 53.34.21-b
GOOTSTEEN- EN SPOELBAKCOMBINATIES UITSTORTGOOTSTEEN, TAPKRAAN 0. UITSTORTGOOTSTEEN 1. TAPKRAAN 4. STOPKRAAN 5. MONTAGE SANITAIR .01 TOEPASSING Code UG3 (zie bijlage 53-01)
53.70
KRANEN EN KRAAN-AFVOERCOMBINATIES
53.70.32-a
NOODDOUCHEKRAAN, VLOERAFVOERPUT 0. NOODDOUCHEKRAAN Leverancier: De Melker B.V. Broen nooddouche. Type: Model: wand. Aansluitdiameter ("): 3/4. Debiet (dm3/min): 80 Druk (kPa): 1.000. Douchekop: - aantal (st.): 1. - uitvoering: vast. - straalvorm: sproeistraal - materiaal: messing. - oppervlaktebehandeling: gepoedercoat. Bediening: - vorm: trekstangen - lengte (aan, uit) (mm): 820, 480. - materiaal: messing. - oppervlaktebehandeling: gepoedercoat.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
53 SANITAIR 53.70 KRANEN EN KRAAN-AFVOERCOMBINATIES
53.70.32-a
140-09-02849-04 76
NOODDOUCHEKRAAN, VLOERAFVOERPUT (vervolg) 1. VLOERAFVOERPUT Niet van toepassing .01 TOEPASSING Zoals aangegeven op de plattegrond van de begane grond.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
54 BRANDBESTRIJDINGSINSTALLATIES
54
BRANDBESTRIJDINGSINSTALLATIES
54.00
ALGEMEEN
54.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. ALGEMEEN Onder het begrip brandbestrijdingsinstallaties wordt verstaan: - de brandslanghaspels.
54.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. EISEN EN UITVOERING: AANVULLEND Brandslanghaspels aansluiten met tussenplaatsing van een terugslagklep. De geleiderol van een brandslanghaspel moet onder de haspel zijn aangebracht. Brandslanghaspels moeten vorstvrij zijn aangebracht. Alle brandslanghaspels moeten worden voorzien van een controleerbare keerklep.
54.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN 01. GOEDKEURING INSTALLATIES De aannemer zorgt voor de goedkeuring van de daarvoor in aanmerking komende installaties of delen hiervan door: - het waterleverend bedrijf. - de gemeentelijke brandweer - facilitaire dienst 3mE en IO De kosten van keuring zijn voor rekening van de aannemer. De kosten voor het verkrijgen van goedkeuring zijn voor rekening van de aannemer.
54.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
54.11.10-a
BRANDBESTRIJDINGSINSTALLATIE 0. BRANDBESTRIJDINGSINSTALLATIE Brandslanghaspels Het gebouw voorzien van twee nieuwe brandslanghaspels. De haspels moeten voldoen aan NEN EN 671-1, 671-2 en 671-3. Deze brandslanghaspels: - aansluiten op het bestaande koudtapwaternet ter plaatse van de kelder, met tussenplaatsing van een controleerbare keerklep - de haspels plaatsen op een mee te leveren zuil. - de haspels uitvoeren met een slanglengte van 30 meter. De uitvoering en plaatsing van de haspels nader overleggen met de brandweer en overeenkomstig de bouwkundige onderleggers.
54.40
BRANDBLUSTOESTELLEN
54.40.11-a
BRANDSLANGHASPEL 0. BRANDSLANGHASPEL (NEN-EN 671-1-01) Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging B.V. Slanghaspel met vormvaste slang. Model: Euro Slang: - diameter (mm): 19. - lengte (m): 30. - materiaal: synthetisch rubber.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 77
24 april 2009
54 BRANDBESTRIJDINGSINSTALLATIES 54.40 BRANDBLUSTOESTELLEN
54.40.11-a
140-09-02849-04 78
BRANDSLANGHASPEL (vervolg) Haspel: - bouwdiepte (mm): 166. - bladdiameter (mm): 600. Haspelblad: - materiaal: plaatstaal. - oppervlaktebehandeling: gepoedercoat. Afsluiter: handbediend. Watervoerende delen: - invoeras: messing. - aanvoerpijp: messing. - afsluiter: messing verchroomd. - straalpijp: messing/kunststof. Toebehoren: - straalpijphouder. - slanggeleider. - montageset. MONTAGE BRANDSLANGHASPEL Montagewijze: - montagehoogte hart haspel boven afgewerkte vloer (m): 1,25 - montage slanggeleider volgens (NEN-EN 671-1:2001 en) Aansluitingen: - aansluitingen met leidingen losneembaar .01 TOEPASSING Brandslanghaspels zoals aangegeven op de plattegrond van de begane grond. 4.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES
55
GASINSTALLATIES
55.00
ALGEMEEN
55.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. NORMEN EN VOORSCHRIFTEN Uitvoering: - volgens het Bouwbesluit; - volgens de bouwvergunning; - volgens Wet-milieubeheer (Wm); - volgens aanvullende eisen Model Bouwverordening; - de leverings- en aansluitvoorwaarden van het water, gas en elektriciteit leverende bedrijf; - volgens aanvullende eisen nutsbedrijven; - volgens aanvullende eisen Bouw- en Woningtoezicht; - volgens aanvullende eisen Brandweer; - volgens aanvullende eisen van de fabrikant / leverancier; - overeenkomstig de Model Aansluitvoorwaarden Gas 1996 - overeenkomstig VEGIN
140-09-02849-04 79
ONTWERPRICHTLIJNEN - volgens 'ISSO Handboek Installatietechniek'; VEILIGHEIDSEISEN STOOKINSTALLATIES - overeenkomstig NEN 8078-04 - overeenkomstig praktijkrichtlijn NPR 3378 - overeenkomstig NEN 1059 (Eisen voor gasdrukregel- en meetstations met een inlaatdruk <100 bar) - overeenkomstig NEN 1078 (Eisen en bepalingsmethoden voor huishoudelijke gasleidinginstallaties) - overeenkomstig NEN 2078 (Eisen voor industriële gasinstallaties) - overeenkomstig NEN-EN 1775 (gasvoorziening - gasleidingen in gebouwen -maximale werkdruk kleiner of gelijk aan 5 bar functionele aanbevelingen) - overeenkomstig NEN-EN 334 (Gasdrukregelaars voor inlaatdrukken tot 100 bar) - NEN-EN 88 (drukregelaars voor gasgebruikstoestellen met inlaatdrukken tot 200 mbar) - NEN-EN 161 beveiligingsafsluiters voor met gas gestookte branders en gasverbruikstoestellen - NEN-EN 13611 veiligheids- en regelinrichtingen voor gasbranders en gasverbruikstoestellen - algemene eisen 55.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. AARDGASLEIDINGEN De kwaliteit van de lassen met een diameter kleiner dan 60,3 mm moeten voldoen aan het gestelde in bijlage A van NEN 1078. De visuele beoordeling hiervan dient tijdens de laswerkzaamheden te geschieden. Uiterlijk 2 dagen voordat de werkzaamheden aanvangen het gasbedrijf hiervan in kennis stellen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES 55.00 ALGEMEEN
55.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) In geval geen melding plaatsvindt kan röntgenologisch onderzoek worden geëist.
55.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN 02. GOEDKEURING INSTALLATIES De aannemer zorgt voor de goedkeuring van de daarvoor in aanmerking komende installaties of delen hiervan door: - het gasleverend bedrijf. De kosten van keuring zijn voor rekening van De kosten voor het verkrijgen van goedkeuring zijn voor rekening van de aannemer. 90. DEMARCATIE GASLEIDINGEN Laboratoriumruimten De aannemer van dit werk dient op het door hem aan te leggen distributieleidingnet per laboratoriumruimte een aftakking tot 1meter in de ruimte aan te brengen. Dit aan het plafond op circa 2800mm + vloer. Deze aftakking voorzien van afsluiter, gasgebrekklep en magneetafsluiter ten behoeve van het gasdetectiesysteem. Dit zoals aangegeven op de plattegronden en tekeningen van de laboratoriuminrichting. 91. TEKENINGEN De op tekening aangegeven installaties van gasleidingen zijn alleen weergegeven in hoofdleidingstructuren. Alle niet weergegeven aansluitleidingen op de tekeningen van enerzijds het gastoestel, e.d. naar anderzijds de hoofdleiding behoren ook tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek. Voor locatie gebruikstoestellen, zie bijgevoegde tekeningen ten aanzien van de labinrichting en installatietekeningen. De eventueel niet aangegeven aansluitleidingen op tekening dienen als zodanig wel door de aannemer van dit bestek te worden ontworpen, begroot en werkend te worden aangesloten conform artikel 55.00.10. 92. DIAMETERS Indien niet nader aangegeven op de tekeningen: aansluitleidingen ten behoeve van gebruikstoestellen : 15 mm.
55.00.33
INFORMATIE-OVERDRACHT: ONDERHOUDS-/BEDRIJFSVOORSCHRIFTEN 90. BEDIENINGSINSTRUCTIE Na inbedrijfstelling van de installatie geeft de aannemer aan de opdrachtgever ter plaatse instructie over de bediening en het onderhoud van de installatie.
55.00.50
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN 01. CONTROLE VERBINDINGEN Door de aannemer te controleren leidingverbindingen. Radiografisch: - ten minste 10 procent van het aantal verbindingen, doch minimaal 3; evenredig verdeeld over de verschillende middellijnen.
140-09-02849-04 80
De te onderzoeken lassen worden door een vertegenwoordiger van het gasbedrijf aangewezen. De beoordeling van de lassen geschiedt aan de hand van de VEGrichtlijnen. Alleen de met "acceptabel" gekenmerkte lassen zijn toegestaan. Wordt laswerk afgekeurd, dan moeten alle lassen worden gecontroleerd en de slechte worden overgemaakt.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES 55.00 ALGEMEEN
55.00.50
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN (vervolg) De kosten van zowel de verbetering als de röntgencontrole van de lassen zijn voor rekening van de aannemer. In dit geval moeten alle lassen acceptabel zijn. In geval van voormontage van de gasstraten in de fabriek of werkplaats kan de röntgencontrole aldaar plaatsvinden onder de voorwaarden als hiervoor omschreven. Keuringsrapporten naar zowel het gasbedrijf als opdrachtgever zenden. Het keuringsrapport van de gasstraat met tekening van de gasstraat waarop de onderzochte lassen zijn aangegeven met het rapportnummer. Tot gaslevering wordt eerst overgegaan als genoemde rapporten in het bezit zijn van het gasbedrijf. 90. BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN De aannemer dient de leidingen te controleren op de aanwezigheid van inwendige verontreinigingen. Dit dient te geschieden in het bijzijn van de directie. De aannemer dient de bevindingen vast te leggen in een rapport en dit ter goedkeuring voor te leggen aan de directie. 91. TERREINLEIDINGEN Het terreinleidingnet aanleggen met een gronddekking van ca. 1000 mm. De leidingen verwerken en aanbrengen volgens de voorschriften van de fabrikant. Aan het eind van elke werkdag de uiteinden van aangebracht leidingen dichten tegen vervuiling. De gasleiding voorzien van een op 50 cm boven de leiding aan te brengen doorlopende markeringsband, kleurcode volgens NEN 3050. Straatpotten en afsluiters opstellen op een mede te leveren betontegel.
55.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
55.11.10-a
AARDGASINSTALLATIE 0. AARDGASINSTALLATIE Het gebouw is voorzien van een bestaand aardgasleidingnet. De aannemer van dit werk dient een aanvullend leidingnet met behulp van nieuw aan te leggen aftakking aan te sluiten op dit bestaande net. Dit conform de hieraangestelde eisen en met tussenplaatsing van de noodzakelijke appendages. Deze aanleggen op kelderniveau zoals aangegeven op de plattegronden.
140-09-02849-04 81
Deze aanvullende aardgasinstallatie realiseren vanaf het bestaande leidingnet in het gebouw tot aan de demarcatie in de laboratoria. Deze aftakking voorzien van een gasmeter en een afsluiter. Vanaf deze voorziening een leidingnet aanbrengen tot in de diverse laboratoriumruimten. De aannemer van dit werk dient het leidingwerk tot 1 meter in de laboratoriumruimten aan te leggen. Deze aansluitleiding in de laboratoriumruimten aan het plafond aanbrengenop circa 2800mm + vloer. Daarop zal worden aangesloten door een andere partij ten behoeve van de labinrichting. Per laboratoriumruimte een aansluiting maken voorzien van een afsluiter (op een bereikbare plaats), een Bklep en een magneetafsluiter t.b.v. het gasdetectiesysteem. Afhankelijk van de leveringsdruk dient de installatie te worden voorzien van een gasreduceer. Te rekenen op een druk van 25 mbar
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES 55.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
55.11.10-a
AARDGASINSTALLATIE (vervolg) naar de tappunten.
55.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
55.12.10-a
TEKENINGEN 0. TEKENINGEN GASINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen tekening(en). Op de tekening(en) moet zijn aangegeven: - het leidingbeloop met diameters - de materialen - de plaats van appendages en specificaties - de maatvoering - sparingen - te boren gaten - opstortingen Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: zie artikel 01.05.10 Maximaal 2 keer ter controle indienen - goedgekeurde: zie artikel 01.05.10 - tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen.
140-09-02849-04 82
Alle revisietekeningen dienen na oplevering, in overleg met directie (afdeling tekenkamer), digitaal en conform normering opdrachtgever te worden aangeleverd. 55.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. GASINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen berekening. Van gasleiding Berekeningsmethode (NEN 1078-04) Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring (st.): zie artikel 01.05.10 Maximaal 2 keer ter controle indienen - goedgekeurde (st.): zie artikel 01.05.10 - verstrekkingsvorm - tijdstip: - voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen en voor start 'werktekeningen ter goedkeuring'; - alle goedgekeurde installatie-berekeningen dienen een onderdeel te zijn van de revisiebescheiden.
55.13
BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
55.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. GASINSTALLATIE Beproeven/inregelen. Onderdelen: - gehele installatie. Methode: - overeenkomstig NEN 1078-04 Uitgangspunten: Uitvoering door: - aannemer Tijdstip: - voor oplevering, in overleg met gasbedrijf en directie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES 55.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
55.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) 4. MEETRAPPORT Te verstrekken meetrapport(en) van: Door - de aannemer - ter goedkeuring (st.): 2 - goedgekeurde (st.): 3 Vorm van verstrekking witdruk Tijdstip van verstrekking voor oplevering 5. KEURINGSRAPPORT/-CERT. GASINSTALLATIE Door de aannemer te verstrekken keuringsrapport/ -certificaat: - keuringsrapport gasleverend bedrijf van de gasinstallatie Aantal te verstrekken exemplaren: 3 Tijdstip van verstrekking: voor oplevering & voor ingebruikname gasleidingen
55.31
METALEN BUISLEIDINGEN
55.31.10-a
55.31.10-b
140-09-02849-04 83
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING 1. STALEN BUIS, NAADLOOS (NEN 10220-03) Uitvoering: naadloos stalen draadpijp Buitenmiddellijn (mm): Reeks 1: t/m DN 40 Wanddikte (mm): normaal Oppervlaktebehandeling gemenied C - beugels met rubberinlage en kogelscharnier Fabrikaat Flamco horizontaal, type BKI verticaal, type BMA - beugels aan ophangrail in vochtige kelders en kruipruimten uitvoeren in roestvaststaal (inclusief RVS ophangrail), type BSI met R4 Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 AARDGASINSTALLATIE Aardgasleiding. AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING 1. STALEN BUIS, NAADLOOS (NEN 10220-03) Uitvoering: naadloos stalen vlampijp Buitenmiddellijn (mm): Reeks 1: vanaf DN 50 Wanddikte (mm): normaal Oppervlaktebehandeling gemenied C Hulpstukken: - beugels met rubberinlage en kogelscharnier Fabrikaat Flamco horizontaal, type BKI verticaal, type BMA - beugels aan ophangrail in vochtige kelders en kruipruimten uitvoeren in roestvaststaal (inclusief RVS ophangrail), type BSI met R4 Toebehoren: - bevestigingsmiddelen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES 55.31 METALEN BUISLEIDINGEN
55.31.10-b
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS (vervolg) .01 AARDGASINSTALLATIE Aardgasleiding
55.31.30-a
AANLEG METALEN BUISLEIDING, KOPEREN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING 1. KOPEREN BUIS, NAADLOOS (GASTEC KE 5-70) Buitenmiddellijn (mm): t/m 28 Leveringstoestand: halfhard. Hulpstukken: - verbindingsmoffen; - bevestigingsmiddelen - beugels Koperen buizen leveren met GASTEC-QA-merk. .01 AARDGASINSTALLATIE aftakkingen naar de diverse laboratoriumruimten, zoals aangegeven op de plattegronden.
55.51
APPENDAGES IN LEIDINGEN
55.51.10-a
AFSLUITER 0. KOGELAFSLUITER Fabrikaat: Econosto Fig: 1619 voorzien van GASTEC-QA-merk. Nominale doorlaat (DN): tot en met 40 Druktrap (PN): 16 Vorm: recht Aansluitingen: schroefdraad Bediening: handmatig Toebehoren: - montage- en bevestigingsmaterialen. .01 AARDGASINSTALLATIE In stalen transportleidingen binnen gebouw.
55.51.10-b
AFSLUITER 0. SCHUIFAFSLUITER Fabrikaat: Econosto, figuur 1937, of Transmark FCX Ubel & Ventil, type 673 voorzien van GASTEC-QA-merk. Nominale doorlaat (mm): 50 of groter Montagewijze: flens Druktrap (PN): 8 Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 AARDGASINSTALLATIE In stalen transportleidingen binnen het gebouw.
55.51.12-a
140-09-02849-04 84
STOPKRAAN 0. STOPKRAAN, WATER (NEN 3120-I-67) Fabrikaat: Transmark FCX Ubel & Ventil, type 1708 RK voorzien van GASTEC-QA-merk. Nominale doorlaat (mm) t/m 40 Nominale maat ("): Type: Montagewijze: draad
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES 55.51 APPENDAGES IN LEIDINGEN
55.51.12-a
STOPKRAAN (vervolg) .01 AARDGASINSTALLATIE In koperen aansluitleidingen naar toestellen.
55.51.22-a
DRUKREGELAAR 0. DRUKREGELAAR, GAS Fabrikaat: Actaris Max. debiet (Nm³/h): 12,5 Schlumberger/ WMR 10 Vorm: recht. Doorlaat (mm): Montagewijze: draad Inlaatdruk: max.200 mbar: Uitlaatdruk: 28 mbar .01 AARDGASINSTALLATIE Drukreduceer in gasnet.
55.51.23-a
B-KLEP 0. B-KLEP Fabrikaat: Actaris, type WMG6 Uitvoering: haaks Nominale doorlaat: ¾" Montagewijze: koppelingen Toebehoren: - koppelingen .01 AARDGASINSTALLATIE Als gasgebrekbeveiliging.
55.52
APPENDAGES AAN LEIDINGEN
55.52.12-a
VEILIGHEIDSAFSLUITKLEP 0. VEILIGHEIDSAFSLUITKLEP Fabrikaat: Actaris/Sperryn L-1000 Aanspreekdruk (mbar): 15 Nominale doorlaat: 1" - 2" .01 AARDGASINSTALLATIE Afsluiter bij drukwegval
55.52.13-a
AFBLAASVEILIGHEID 0. AFBLAASVEILIGHEID Fabrikaat: Eriks, type fig. 1526 Uitvoering: uitlaat aansluiten op afblaasleiding .01 AARDGASINSTALLATIE In aardgasinstallatie.
55.52.21-a
140-09-02849-04 85
MANOMETER 0. MANOMETER Fabrikaat: Econosto Fig. 383 Constructie kastdiameter 100 mm Soort druk: overdruk Bereik (mbar): 0-100 Nauwkeurigheid (%): 1,6 Aflezing: analoog Toebehoren: - Econosto, fig. 341.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
55 GASINSTALLATIES 55.52 APPENDAGES AAN LEIDINGEN
55.52.21-a
140-09-02849-04 86
MANOMETER (vervolg) 3. MONTAGE AANWIJSINSTRUMENT Montagewijze: - montage volgens voorschrift fabrikant/leverancier .01 AARDGASINSTALLATIE Manometer na reduceer.
55.53
APPENDAGES OM LEIDINGEN
55.53.10-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, MONTAGE DOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK Fabrikaat: CSD Type: EPDM Brandwerendheid: ca. 120 minuten Uitvoeringsvorm: plug in doorvoerbuis Montagewijze: doorvoerbuis instorten, leiding met plug aanbrengen Demonteerbaar Opmerking: bij meerdere doorvoeringen multidoorvoermodulen toepassen. .01 AARDGASINSTALLATIE Bij alle benodigde gasdichte doorvoeringen.
55.53.20-a
NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT 0. NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT Fabrikaat: Mupro Afmetingen (mm): 100 x 60 Materiaal: kunststof Letterhoogte (mm): 10 Afmetingen: - 100 x 60 Kleur: plaat : wit letters: zwart Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 AARDGASINSTALLATIE Bij de afsluiters in de leidingen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES
56
PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES
56.00
ALGEMEEN
56.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. LABORATORIUM GASSEN Onder het hoofdstuk perslucht- en vacuüminstallaties wordt mede begrepen: - persluchtinstallatie; - zuurstofinstallatie; - stikstofinstallatie; - waterstofinstallatie; - methaaninstallatie; - koolmonoxideinstallatie; - acetyleeninstallatie. 91. UITGANGSPUNTEN DRUKKEN EN VERBRUIK CENTRALE GASSEN gassoort gas materiaal werkkwaliteit appendages/ \druk leidingwerk¹ (bar) ---------------------------------------------------------------------------------------Perslucht² 2.0 Ms/Cu-klasse I 10 - zuurstof 5.0 Ms/Cu-klasse I 10 - waterstof 5.0 Ms/Cu-klasse I 10 - methaan 5.0 Ms/Cu-klasse I 10 - koolmonoxide 5.0 Ms/Cu-klasse I 10 - acetyleen 5.0 RVS 316L-klasse I 10
140-09-02849-04 87
¹) Ms/Cu - hardgesoldeerd / RVS 316L - orbital® gelast (beide onder schutgas). ²) Persluchtkwaliteit volgens ISO 8573-1 92. DEMARCATIE De aannemer van dit werk dient op het door hem aan te leggen distributieleidingnet per laboratoriumruimte, montageruimte en de in de stellage bevindende ruimten een aftakking tot 1meter in de ruimte aan te brengen. Dit aan het plafond op circa 2800mm + vloer. Deze aftakking voorzien van afsluiter en indien noodzakelijk een magneetafsluiter ten behoeve van het gasdetectiesysteem. Dit zoals aangegeven op de plattegronden en tekeningen van de laboratoriuminrichting. Ter plaatse van de stellage nabij de proefopstellingen dient de persluchtinstallatie volledig door de aannemer van dit bestek te worden aangelegd. 56.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. EISEN EN UITVOERING: AANVULLEND Voor de montage van de leidingen en hulpstukken deze ontdoen van verontreinigingen, roest, scherpe kanten en bramen. Tevens dient een eventuele walshuis te worden verwijderd. De leidingen ophangen door middel van (korte) pijpbeugels. Het leidingnet wordt door derden geaard. De lassen in het leidingwerk uitvoeren als tulplassen. Voor bochten toepassen lasbochten type 5S. Verticale leidingen bevestigen door middel van beugels, met inlegstrip van synthetisch rubber. Het materiaal en de uitvoering van de beugels en eventueel daarin liggende voering moeten zodanig zijn dat aantasting of beschadiging van de leidingen is uitgesloten. Het leidingnet voorzien van voldoende ontstoppingspunten.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.00 ALGEMEEN
56.00.20
140-09-02849-04 88
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) Verbindingen in koperen leidingen door middel van knelkoppelingen, fabrikaat Swagelock of Serto, materiaal messing. Knelkoppelingen monteren op een schetsplaat met vastpuntconstructie ter voorkoming van het lostrillen van de knelkoppelingen. De door een andere partij aan te leveren toestellen aansluiten met tussenplaatsing van een stopkraan. 91. LABORATORIUMGASSEN Onderlinge verbindingen van koperen leidingen volgens NEN-EN 12168 voor medische gassen en/of laboratoriumdoeleinden door hardsolderen met zilversoldeer tot stand brengen zonder gebruikmaking van vloeimiddelen. Leidingen en fittingen samenbouwen tot eenheden, aan één zijde aangesloten op een koolzuurfles met drukregelaar; tijdens het lassen langzaam koolzuur door de leiding voeren. Samenstelling van het soldeer: zilver 5%, koper 89% en fosfor 6%. (L-Ag 5 of L-Ag 15P). Na het solderen het leidingnet schoonblazen met stikstof en deugdelijk afsluiten. De leidingen moeten worden gecodeerd door middel van stickers. Codering moet in ieder geval plaatsvinden bij elke aftakking en bij alle toegepaste appendages. De stickers conform ISO 7396. De codering moet bestaan uit: - gassoort - afmeting buis - fabrikagedatum (kwartaal, jaar) - fabrikaat Leidingen voor aanvoer op het werk inwendig reinigen, met stikstof doorgeblazen en de uiteinden afsluiten met behulp van kunststof kappen. Tijdens de montage de pijpen met inert gas spoelen. Aan koperen pijpen voor laboratoriumdoeleinden niet zagen of vijlen, altijd een pijpsnijmes gebruiken. Leidingen ten behoeve van laboratoria aan te brengen en schokvrij ophangen en op voldoende afstand van elkaar om bereikbaar te blijven en deugdelijk beschermd tegen hitte-uitstraling van andere leidingen. De leidingen ophangen óf door middel van (korte) pijpbeugels óf de leidingen leggen in doorlopende ondersteuningsprofielen. Elk leidingnet wordt door derden geaard, doch mag niet voor de aarding van apparatuur worden benut.
56.00.50
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN 01. CONTROLE VERBINDINGEN Door de aannemer te controleren leidingverbindingen. - alle nieuw te maken leidingverbindingen. 90. BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: AANVULLEND De lassen op vitale punten in koperen leidingen kunnen, voor rekening van de opdrachtgever en apart door de directie opgedragen, voor keuring door een Röntgen Technische Dienst worden aangewezen. Voor het laswerk in koperen pijpen moet de kwalificatie 'goed' of 'voldoende' worden behaald. Bij het afkeuren van enig laswerk moeten alle lassen door een Röntgen Technische Dienst worden gecontroleerd en de slechte worden overgemaakt. De kosten daarvan, zowel van de keuring als van de verbetering van de lassen, zijn voor rekening van de aannemer.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11.10-a
PERSLUCHTINSTALLATIE 0. PERSLUCHTINSTALLATIE Het gebouw is voorzien van een bestaand persluchtringleidingnet. De aannemer van dit werk dient een aanvullend ringleidingnet met behulp van nieuw aan te leggen aftakkingen aan te sluiten op dit leidingnet. Dit conform de hieraangestelde eisen en met tussenplaatsing van de noodzakelijke appendages. Deze aftakkingen aanleggen op kelderniveau zoals aangegeven op de plattegronden.
140-09-02849-04 89
Dit aanvullende persluchtinstallatie realiseren vanaf het bestaande ringleiding in het gebouw tot aan de demarcatie in de laboratoria op de begane grond en op verschillende niveaus ter plaatse van de proefopstellingen . Per laboratoriumruimte, montageruimte en ter plaatse van de stellage nabij de proefopstellingen een aftakking maken voorzien van een afsluiter (op een bereikbare plaats). De aannemer van dit werk legt het leidingwerk tot 1 meter in de labruimten aan. Deze leiding in de laboratoriumruimten aan het plafond aanbrengenop circa 2800mm + vloer. Daarop zal worden aangesloten door een andere partij ten behoeve van de laboratoriuminrichting. Ter plaatse van de proefopstelling het leidingwerk inclusief afnamepunten aanbrengen. Voor aantallen en positie van de persluchtafnamepunten zie de tekeningen van de laboratoriuminrichting en de plattegronden. De aannemer van dit werk sluit het leidingwerk inclusief alle persluchtafnamepunten ter plaatse van de stellage nabij de proefopstellingen aan. De kwaliteit van de perslucht is 2.0. Bij een hoger gewenste kwaliteit wordt per laboratorium of tappunt nagefilterd. De installatie uitleggen op een druk van 8 bar. Waar in ruimten of bij bepaalde tappunten een lagere druk noodzakelijk is wordt ter plaatse (door derden) gereduceerd. Persluchtinstallatie 80cm kolom en 40cm kolom Voor de proefopstellingen 80cm kolom en 40cm kolom dient door de aannemer van dit werk een compleet, separaat persluchtleidingnet te worden gerealiseerd. Op het terrein ter plaatse van de corridor tussen de Hal en het nieuw te bouwen kantoor wordt een container met persluchtopwekking opgesteld. Op deze opwekkinginstallatie aansluiten en met een persluchtleiding via het terrein het gebouw op plafondhoogte op kelderniveau het gebouw binnenkomen. Dit leidingnet aanleggen tot aan het afnamepunt bij de proefopstelling "80cm kolom" zoals aangegeven op de plattegronden. Daarnaast een leidingnet aanleggen tot aan het afnamepunt bij de proefopstelling "40cm kolom" zoals aangegeven op de plattegronden. Met behulp van een driewegafsluiter een omschakelvoorziening realiseren die handmatig is te bedienen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11.39-a
140-09-02849-04 90
LABORATORIUMGASSEN 0. LABORATORIUMGASSEN Algemeen Er moet van worden uitgegaan dat de gasflessenopstelling buiten het gebouw ter plaatse van het LIF en CARS lab zal worden opgesteld Gasvormige stikstof De aannemer van dit werk dient een complete stikstofleidingnet te realiseren vanaf de door een andere partij te realiseren gasflessen opstelling buiten het gebouw ter plaatse van het LIF en CARS lab. De flessen voorzien van omschakelautomaten. De aannemer moet de nodige aansluit- en verdeelstukken en appendages leveren en monteren. Vanaf de gasflessenopstelling dient de aannemer een leidingnet aan te leggen tot in het gebouw. De leiding vanuit het terrein op plafondhoogte op kelderniveau het gebouw binnen laten komen en voorzien van een afsluiter. Het leidingnet aanleggen tot aan de demarcatie in de laboratoriumruimten op de begane grond. De leiding voorzien van water- en gasdichte doorvoeringen. De hoofdleidingen moeten worden voorzien van een hoofdafsluiter, drukopnemer en een flowmeter. Per laboratoriumruimte een aftakking met afsluiter voorzien. Deze afsluiter op een bereikbare plaats monteren. De aannemer ten behoeve van de laboratoriuminrichting sluit aan op de door hem te leveren en te monteren stikstoftappunten. Specificaties gasvormig stikstof: Parameter Eenheid Specificatie ---------------------------------------------------------------------------------------Kwaliteit 5.0 Druk [bar] 8 ---------------------------------------------------------------------------------------Indien hogere kwaliteit benodigd is zal in het laboratorium worden nagefilterd door de gebruiker. Waar lagere drukken noodzakelijk zijn moet door de gebruiker worden voorzien in een drukreduceer. De stikstof buiten de ruimte afsluitbaar maken. Voor leidingen groter dan ½" moet gebruik worden gemaakt van lasbochten. Gebouwgebonden gassen Gebouwgebonden gassen zijn gassen die moeten worden voorzien vanuit een centrale gasflessenopstelling en die een leidingnet krijgen door het gebouw. De gebouwgebonden gassen zijn de volgende; - zuurstof; - methaan; - waterstof; - acetyleen; - koolmonoxide. Deze gassen betrekken vanuit door een andere partij te leveren en op te stellen gasflessen in de gasflessenopstelling buiten het gebouw ter plaatse van het LIF en CARS lab. De gasflessenopstelling wordt opgedeeld in een deel voor brandbare- en niet brandbare gassen. Zuurstof dient gescheiden van waterstof te worden opgesteld. De flessen voorzien van omschakelautomaten. De aannemer moet de nodige aansluit- en verdeelstukken en appendages leveren en
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11.39-a
140-09-02849-04 91
LABORATORIUMGASSEN (vervolg) monteren. Vanaf de gasflessenopstelling dient de aannemer leidingnetten aan te leggen tot in het gebouw. De leidingen vanuit het terrein op plafondhoogte op kelderniveau het gebouw binnen laten komen en voorzien van afsluiters. Het leidingnet aanleggen tot aan de demarcatie in de laboratoriumruimten op de begane grond. De leiding voorzien van water- en gasdichte doorvoeringen. De gassen buiten de ruimten afsluitbaar maken. Deze afsluiter op een bereikbare plaats monteren. De gassen ten behoeve van de het LIF lab, CARS lab, Chemisch lab LDA lab en het Diodelazerlab per ruimte voorzien van magneetkleppen die afgesloten kunnen worden door middel van een elektrische noodstop. In leidingen ten behoeve van waterstof en koolmonoxide per laboratorium of cluster (in geval van bij elkaar gelegen laboratoria) een noodknop plaatsen met een magneetafsluiter die de toevoer bij bediening afsluit. De ruimten waar waterstof en koolmonoxide dient te worden voorzien van alarmering zoals gasdetectie. De leidingen uitvoeren in koper met uitzondering van het leidingnet voor acetyleen. Deze inclusief appendages uitvoeren in RVS Voor de kwaliteit van de lokale vaste gassen uitgaan van = 5.0. Speciale gassen De speciale gassen zijn incidenteel nodig in de laboratoria vanuit lokaal (nabij de laboratoria) op te stellen gasflessen. Zoals aangegeven op het principeschema Alle gassystemen moeten beschikken over minimaal één procesgascylinder. De aannemer van dit werk dient de benodigde installatieve consequenties naar aanleiding van de eigenschappen van de in dit werk toe te passen gassen uit te voeren. Het gas CO dient te kunnen worden gepurged. Hiervoor een omschakeling realiseren op het stikstofnet voorzien van de nodige afsluiters en keerkleppen. Afblaas van te purgen systemen naar buiten afvoeren via het ventilatiesysteem. De flessen voor waterstof voorzien van een exces flow valve die bij eventuele leidingbreuk voorkomt dat er grote hoeveelheden gas wegstromen. Het leidingwerk vanaf de demarcatie 1 meter vanuit de buitengevel tot en met het tappunt inclusief appendages behoren tot de werkzaamheden van dit werk. De aannemer moet de nodige aansluiten verdeelstukken en appendages leveren en monteren. De levering van de flessen wordt gerealiseerd door de gebruiker. De aannemer dient de complete opstelling te realiseren. Waar meerdere tappunten van hetzelfde gas nodig zijn kunnen tappunten worden gecombineerd op dezelfde set gasflessen. Testen behorend bij de certificering van de gebouwgebonden gasinstallaties.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11.39-a
140-09-02849-04 92
LABORATORIUMGASSEN (vervolg) Algemeen De in de overeenkomst vastgelegde technische specificaties van de gasinstallaties met de bijbehorende distributiesystemen moeten door de aannemer d.m.v. een certificering worden aangetoond. De tests moeten worden uitgevoerd door daartoe opgeleid personeel van de aannemer in overleg met en/of in bijzijn van de directie. De testprocedures zijn in de volgende paragrafen vastgelegd. Doel Deze certificering moet aantonen en vastleggen, aan de hand van testrapporten, dat de installaties voldoen aan de door de opdrachtgever gespecificeerde eisen, welke vastgelegd zijn in de overeenkomst. Tests A : kwaliteit lasverbindingen B : lekdichtheid componenten en leidingwerk (druktesten en heliumlektesten) C : kwaliteit gasinstallaties Van iedere test worden achtereenvolgens beschreven: · Doel van de test; · Procedure; · Rapportage; · Testresultaten; · Goedkeuringseisen; · Meetapparatuur. Alle testresultaten dienen in overeenstemming te zijn met de gestelde eisen en binnen de tolerantiegrenzen. Op deze voorwaarden kan tot overdracht van de installatie aan de opdrachtgever worden overgegaan. Als de resultaten van alle tests en de oplevering door de directie akkoord zijn bevonden, wordt het testprotocol door de opdrachtgever, aannemer en directie ondertekend. Testrapporten De door de aannemer in te dienen testrapporten bevatten alle relevante, op een nette manier gerangschikte informatie over de volgende onderdelen: · Testdatum en tijd; · Type test; · Beschrijving testprocedure en specificaties; · Beschrijving betrokken systemen en componenten; · Blokdiagram van het systeem en/of test; · Testapparatuur, serienummers en ijkgegevens; · Ingevulde en door betrokkenen ondertekende formulieren met de testresultaten en naam uitvoerder van de test; · Eventuele certificaten of gegevens van de aan de test onderworpen componenten (fabrikaat); · Testprotocol met een samenvatting van de test en testresultaten t.b.v. de overdracht aan de opdrachtgever. Test A: Kwaliteit lasverbindingen Doel van de test Het doel van deze inspectie is het vaststellen van de kwaliteit van het laswerk in distributienetwerken. Procedure
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11.39-a
140-09-02849-04 93
LABORATORIUMGASSEN (vervolg) Na afronding van de leidingmontage vindt controle van de lassen plaats door middel van röntgenen. Voor de speciale gassen worden alle lassen getest. Bij afkeur van 1 las 100% van de lassen van de gasleiding testen. Rapportage De aannemer dient een logboek bij te houden met alle gegevens aangaande proeflassen. Tevens dient de aannemer de resultaten van het röntgenen vast te leggen. Testresultaten Alle gecontroleerde lassen dienen aan de gespecificeerde eisen te voldoen. Goedkeuringseisen Indien alle geröntgende lassen aan de eisen voldoen dan wordt het werk goedgekeurd. De aannemer dient de testrapporten in bij de directie, die deze controleert. Indien niet alle lassen voldoen, wordt opnieuw, maar ditmaal een hoger percentage van de lassen, geröntgend. Lassen van onvoldoende kwaliteit worden verwijderd en vervangen door, en voor rekening van de aannemer. Testapparatuur Röntgenapparatuur en materiaal voor testlassen worden door de aannemer ter beschikking gesteld. Test B: Lekdichtheid componenten en leidingwerk Doel van de test is vast te stellen dat de componenten en leidingwerk lekdicht zijn. De test bestaat uit de volgende deeltesten: B-1 : druktest; B-2 : helium lektest. Procedure De lekdichtheid wordt bepaald door middel van druktest en heliumlektest. Met de druktest worden de normale lekken opgespoord. Nadat de druktest succesvol is verlopen wordt de helium lektest uitgevoerd. Met deze test kunnen kleine lekkages worden opgespoord. Deeltest B-1 druktest Het te testen systeemdeel wordt voorzien van een druksensor en daarna met gefilterd stikstofgas of argongas op druk gebracht. Het systeemdeel wordt eerst getest met een minimaal testdruk van 4 bar gedurende 30 minuten. Vervolgens wordt het systeemdeel getest met een testdruk van 1,5 keer de werkdruk en moet gedurende 12 uur met gesloten cilinder op druk blijven. De systeemdruk wordt met regelmatige tussenpozen gemeten en geregistreerd. Drukdaling mag alleen tengevolge van temperatuurveranderingen zijn. Deeltest B-2 helium inboard lektest Het te testen systeemdeel wordt met behulp van een vacuümpomp gevacumeerd. Vervolgens wordt het systeemdeel op kritieke locaties, zoals lassen, aansluitingen, fittingen, afsluiters , etc. voorzien van plastic zakken en afgeplakt. Het heliumgas wordt in deze zakken gebracht en in geval van een lek infiltreren de heliumatomen in het te testen systeemdeel. Deze heliumatomen worden gedetecteerd met
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11.39-a
140-09-02849-04 94
LABORATORIUMGASSEN (vervolg) behulp van heliumlekdetector. Rapportage De aannemer vervaardigt een testrapport met schema's van de componenten en netwerk met gecodeerde meetpunten, de gemeten drukwaarden en de tijdstippen. Testresultaten De systeemdruk mag per 12 uur maximaal 1% zakken. De heliumleksnelheid mag maximaal 1 x 10-7 mbar.liter/seconde voor het hele systeem en maximaal 1 x 10-8 mbar.liter/seconde per component bedragen. Goedkeuringseisen Indien de testresultaten voldoen aan de gespecificeerde normen, wordt het systeem als voldoende lekdicht beschouwd. De aannemer verstrekt het testrapport aan de directie, die het rapport controleert. Indien de resultaten niet voldoen aan de eisen, worden de noodzakelijke installatieaanpassingen en nieuwe tests door en voor rekening van de aannemer uitgevoerd. Testapparatuur De benodigde testapparatuur wordt door de aannemer ter beschikking gesteld. De apparatuur dient aan dezelfde graad van reinheid te voldoen als de te testen installatie. Test C: Kwaliteitstest gasinstallaties Doel van de test is vast te stellen of de kwaliteit van gasinstallaties en bijbehorende distributie voldoet aan de ontwerpspecificaties. De test bestaat uit de volgende deeltesten: C-1 : Kwaliteitstest distributienetwerk gebouw gebonden gassen C-2 : Kwaliteitstest distributienetwerk speciale gassen Procedure Deeltest C-1 kwaliteitstest van distributienetwerk gebouw gebonden gassen Het watergehalte, zuurstofgehalte en deeltjesgehalte voor iedere gasleiding wordt continue gemeten na de filters en aan het begin en aan het einde van het leidingwerk. De installaties dienen minimaal 24 uur in bedrijf te zijn voor uitvoering van de testen. Als testgas wordt schone stikstof gebruikt. Deeltest C-2 kwaliteitstest van distributienetwerk speciale gassen Het watergehalte, zuurstofgehalte en deeltjesgehalte wordt continue gemeten aan de uitgang van elk gaspaneel en gasbox gedurende 30 minuten. De installaties dienen minimaal 24 uur in bedrijf te zijn voor uitvoering van de testen. Als testgas wordt schone stikstof gebruikt. Rapportage De aannemer vervaardigt een testrapport waarin de resultaten zijn verwerkt. Goedkeuringseisen Indien de meetwaarden voldoen aan de gespecificeerde eisen, wordt de kwaliteit van de gasinstallaties goedgekeurd. De aannemer verstrekt het meetrapport aan de directie, die het rapport controleert.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
56.11.39-a
140-09-02849-04 95
LABORATORIUMGASSEN (vervolg) Indien de testresultaten onvoldoende zijn, worden de noodzakelijke installatieaanpassingen en nieuwe tests door en voor rekening van de aannemer verricht. Testapparatuur De testapparatuur wordt door de aannemer ter beschikking gesteld. De volgende firma's zijn gekwalificeerd voor de levering en montage van de speciale gassen installatie: - Dräger - Air Liquide - Air Products - HoekLoos/Linde - Praxair 9.
ALGEMEEN Uitvoering installaties volgens de onderstaande normen, voorschriften en richtlijnen. 97/23/EG Richtlijn Drukapparatuur AI-5 Veilig werken in besloten ruimten AI-18 Laboratoria NEN 3268 Flesaansluitingen NEN-EN 13792 Kleurcoderingen laboratoriumafnamepunten NEN-EN 12021 Beademingsinstallaties DIN 32515 Hardsolderen PGS 15 Chemicaliën & Gassenopslag NEN-EN-ISO 111114-1&2 Compatibility Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving Handboek milieuvergunningen-opslag van gascilinders Indien mocht blijken dat de voorschriften en aanwijzingen niet of slechts ten dele kunnen worden opgevolgd dan dient overleg plaats te vinden met de district-inspecteur van de arbeidsinspectie. In het algemeen geldt voor alle gasleidingen dat de afsluiters goed bereikbaar moeten zijn.
56.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
56.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. PERSLUCHTINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen berekening: Van de persluchtinstallatie Uitgangspunten: - afsprakentekening - drukverlies filters (vervuild) en overige conditionering max. 0,5 bar Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: 2 - goedgekeurde: 2
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
56.13
BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
56.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. PERSLUCHTINSTALLATIE Beproeven/inregelen. Onderdelen: - leidingen Methode: - beproeven met lucht onder een druk van 1,5 maal de maximaal optredende werkdruk. met een minimum van 1000 kPa (10 bar) Uitgangspunten: - luchtdichtheid: de persluchtinstallatie wordt geacht luchtdicht te zijn wanneer de beproevingsdruk constant blijft over een tijdsduur van (min.): 60 en afgekoppelde perspomp of persfles. Bij een drukafname van meer dan 2% van de voorgeschreven persdruk gedurende de duur van de proef, een nader onderzoek instellen naar eventuele lekkage. Daarna moet de proef worden herhaald. - de aansluiting van verbruikstoestellen valt buiten de beproeving. Uitvoering door: - de aannemer Tijdstip: - voor de oplevering 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: 2 tijdstip van verstrekking: voor de oplevering 5. BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT Het rapport omvat de beproeving van Bij het rapport moeten tenminste de schema's bijgevoegd zijn van de installaties Taal: Nederlands Tijdstip van verstrekking: terstond na elke keuring en beproeving
56.13.10-b
BEPROEVEN/INREGELEN 0. GASINSTALLATIE Beproeven/inregelen. Onderdelen: - centrale gassen zoals perslucht, vacuüm, zuurstof, stikstof e.d. ten behoeve van laboratorium Methode: - beproeven met stikstof onder een druk van 1 MPa (10 bar) gedurende 60 min., hierbij rekening houden met de omgevingstemperatuur, daarna de installatie doorblazen met het gas waarvoor het net is bestemd en elk demarcatiepunt met behulp van een gasanalysator op zuiverheid beproeven. Vacuümleidingen testen op vacuüm tot 266,6 Pa abs Uitgangspunten: - de installatie of installatiedeel wordt als dicht beschouwd wanneer de daarvoor bepaalde persdruk gedurende een daarbij vermeld aantal minuten en nadat de perspomp is afgekoppeld, praktisch onveranderd is gebleven.
140-09-02849-04 96
Bij en drukafname van meer dan 2% van de voorgeschreven persdruk gedurende de duur van de proef, een nader onderzoek instellen naar eventuele lekkage. Daarna moet de proef worden herhaald. De aansluiting van de verbruikstoestellen valt buiten de beproeving.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
56.13.10-b
140-09-02849-04 97
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg)
4.
Uitvoering door: - de aannemer MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: 2 tijdstip van verstrekking: voor de oplevering
5.
BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT Het rapport omvat de beproeving van In het beproevingsrapport moeten ten minste zijn vermeld de resultaten Bij het rapport moeten tenminste de schema's bijgevoegd zijn van de installaties Taal: Nederlands Tijdstip van verstrekking: terstond na elke keuring en beproeving
56.13.20-a
IN BEDRIJF STELLEN 0. PERSLUCHTCOMPRESSOR In bedrijf stellen. 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: 2 tijdstip van verstrekking: voor de oplevering 9. IN BEDRIJF STELLEN Uit te voeren door: aannemer Tijdstip: voor de oplevering
56.13.29-a
IN BEDRIJF STELLEN 0. CENTRALE GASINSTALLATIE 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: 2 tijdstip van verstrekking: voor de oplevering 9. IN BEDRIJF STELLEN Uit te voeren door: aannemer Tijdstip: voor de oplevering
56.13.30-a
CONTROLEREN 0. PERSLUCHTINSTALLATIE CONTROLEREN OP VERONTREINIGINGEN De controle op verontreinigingen van de persluchtinstallatie: Methode: Uitvoering door de installateur Uitvoering in het bijzijn van de directie 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: 2 tijdstip van verstrekking: voor de oplevering
56.13.39-a
CONTROLEREN 0. CENTRALE GASINSTALLATIE De controle op verontreinigingen van de centrale gasinstallatie: Methode: Uitvoering door de installateur Uitvoering in het bijzijn van de directie
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
56.13.39-a
CONTROLEREN (vervolg) 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: 2 tijdstip van verstrekking: voor de oplevering
56.31
METALEN BUISLEIDINGEN
56.31.10-a
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING 1. STALEN BUIS Materiaal: staalsoort en staalkwaliteit: gelaste stalen draadpijpen volgens NEN-EN 10241 Vorm: rond Afmetingen (mm): 40 of kleiner .01 VACUUM- EN PERSLUCHTINSTALLATIE 'Technische' (droge) persluchtleidingen ten behoeve de distributie.
56.31.10-b
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING 1. STALEN BUIS Materiaal: staalsoort en staalkwaliteit: naadloos stalen vlampijp volgens NEN 2323 C Vorm: rond Afmetingen (mm): 50 of groter .01 VACUUM- EN PERSLUCHTINSTALLATIE 'Technische' (droge) persluchtleidingen ten behoeve de distributie.
56.31.20-a
AANLEG METALEN BUISLEIDING, KOPEREN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING 1. KOPEREN BUIS Materiaal: koperen buis volgens Pr-EN 133/22 Oppervlaktebehandeling: binnenzijde gereinigd van olie, vet en bijzondere materie gegarandeerd met certificaat met een koolstof residu kleiner dan 0.2 mg/m2. Tijdens het maken van de verbindingen de pijpen met inert gas spoelen (kooldioxide of stikstof) Vorm: rond Afmetingen (mm): zoals aangegeven op tekening Hulpstukken: - koper Toebehoren: - beugels Flamco, horizontaal type BKK vertikaal type BMK - leidingdoorvoeren in het zicht afdekken met rozetten Verbindingswijze: - knelkoppelingen Bevestigingswijze: - gebeugeld volgens NEN -EN 737-3 Berschermingswijze: - beschermbuis .01 GASINSTALLATIE Ten behoeve van zuurstof-, perslucht-, waterstof- koolmonoxide- en methaanleidingen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 98
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.31 METALEN BUISLEIDINGEN
56.31.39-a
140-09-02849-04 99
AANLEG METALEN BUISLEIDING, ROESTVASTSTALEN BUIS 0. ROESTVASTSTALEN BUIS Materiaal: - in lengtes van 6 meter, beide zijden afgedopt met kunststof kappen; - zuurbestendig, austenitisch roestvaststaal AISI 316L, Werkstoff.Nr. 1.4435 naadloze buis, koudgewalst/pluggetrokken, gegloeid, afgeschrikt en gebeitst, buitenzijde bright annealed; - binnenzijde gereinigd en ontvet, drooggeblazen met stikstof 5.5, gegarandeerd koolstof residu kleiner of gelijk aan 0,2 mg/dm²; - inwendige oppervlakte ruwheid ca. 0,5 µm; - buislengtes op gelijke afstanden voorzien van opdruk: buisafmeting, materiaal soort, fabricage: kwartaal/jaar en fabrikaat; - maatnauwkeurigheid volgens ASTM A269 en DIN 2462; - indien gevraagd worden de specificaties bevestigd met een DIN 50049-3.1B certificaat. Buiseinden: door middel van kunststof kappen afgesloten. Afmetingen: 1/4" en 3/8". Hulpstukken: - Swagelok fittingsmateriaal ten behoeve van orbital®lassen. Toebehoren: - beugels: Stauff; - leidingdoorvoeringen in het zicht afdekken met rozetten. Verbindingswijze: - orbital® gelast onder schutgas. Bevestigingswijze: - gebeugeld volgens: - 1/4" = 600 mm h.o.h. ondersteuning; - 3/8" = 800 mm h.o.h. ondersteuning. Beschermingswijze: - mantelbuis door binnenwanden. .01 TOEPASSING Acetyleen
56.33
KUNSTSTOF BUISLEIDINGEN
56.33.10-a
AANLEG KUNSTSTOF BUISLEIDING, KUNSTSTOF BUIS 0. AANLEG KUNSTSTOF BUISLEIDING 1. KUNSTSTOF BUIS
56.51
APPENDAGES IN LEIDINGEN
56.51.10-a
AFSLUITER 0. MEMBRAANAFSLUITER Fabrikaat: Drager-Tescom, type V 7074, V 7090 en 7095 Nominale doorlaat (DN): (ND) 8, 12, 15 en 22 Druktrap (PN): 16 Montagewijze: soldeer (V 7074) draad (V 7090 en V 7095) Huis: messing Bediening: handmatig Toebehoren: - afdekkappen in kleur afgestemd per gassoort
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.51 APPENDAGES IN LEIDINGEN
56.51.10-a
AFSLUITER (vervolg) .01 GASINSTALLATIE In de persluchtleidingen. In de gasleidingen.
56.51.10-f
AFSLUITER 0. MEMBRAANAFSLUITER Fabrikaat: Ubel, fig. 6050/16/465 Nominale doorlaat (DN): groter of gelijk aan 50 Druktrap (PN): 12 Aansluitingen: flens Bediening: handmatig Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - tegenflenzen .01 PERSLUCHTINSTALLATIE Persluchtinstallatie
56.51.19-c
140-09-02849-04 100
AFSLUITER 0. MAGNEETAFSLUITER (56.51.21) Fabrikaat: Lucifer Type: 24 VDC of gelijkwaardig Nominale doorlaat: ½" Aansluitingen: 12 mm Huis: Materiaal: Oppervlaktebehandeling: Bediening: - aansturing via brandmeldcentrale - handmatig via een noodknop Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - koppelingen (RVS in geval van acetyleen) .01 WATERSTOF- EN ACETYLEENINSTALLATIE Ten behoeve van waterstof, acetyleen en koolmonoxide.
56.51.30-e
PERSLUCHTFILTER 0. PERSLUCHTFILTER Fabrikaat: Boge, type F50 Type: Mircro filter Aantal: 4 (elkaars reserve) Toepassing: persluchtinstallatie (10 bar) Afscheiding: 0,01 micron Aansluitdiameter(s) (mm): 25 Rest oliegehalte mg/m3: 0,01 Debiet (m3/h): 300 bij 7 bar Toebehoren: - voorzien van een drukverschilmeter .01 PERSLUCHTINSTALLATIE Fijnfilter voor perslucht.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
56 PERSLUCHT- EN VACUUMINSTALLATIES 56.53 APPENDAGES OM LEIDINGEN
56.53
140-09-02849-04 101
APPENDAGES OM LEIDINGEN
56.53.10-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK BRANDTECHNISCHE EISEN Brandwerendheid: 30 minuten Materiaal: PVC Constructie: de ruimte tussen leiding en huls opvullen met mineraalwol Aan weerszijde rozetten aanbrengen. .01 LEIDINGDOORVOER Alle wanden met uitzondering van brandscheidingen.
56.53.10-b
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK BRANDTECHNISCHE EISEN Brandwerendheid: 60 minuten Materiaal: stalen vlampijp Constructie: kopse kanten opvullen met mineraalwol Afmetingen (mm): - bij schachtwanden 600 mm de ruimte insteken - bij brandscheidingen 600 mm aan weerszijde van de wand .01 LEIDINGDOORVOER Alle brandscheidingen.
56.53.10-c
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK VLOERHULS DROGE RUIMTEN Materiaal: PVC Constructie: - ruimte tussen boorgat en huls opvullen met poly-urethaan 12 SL - ruimte tussen huls en leiding opvullen met poly-urethaan 15 LM .01 LEIDINGDOORVOER Vloerdoorvoeren droge ruimten.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES
60
VERWARMINGSINSTALLATIES
60.00
ALGEMEEN
60.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. NORMEN EN VOORSCHRIFTEN Uitvoering: - volgens het Bouwbesluit; - volgens de bouwvergunning; - volgens Wet-milieubeheer (Wm); - volgens aanvullende eisen Model Bouwverordening; - de levering- en aansluitvoorwaarden van het water en elektriciteit leverende bedrijf; - volgens aanvullende eisen nutsbedrijven; - volgens aanvullende eisen Bouw- en Woningtoezicht; - volgens aanvullende eisen Brandweer; - volgens aanvullende eisen van de fabrikant / leverancier;
140-09-02849-04 102
ONTWERPRICHTLIJNEN - volgens 'ISSO Handboek Installatietechniek'; GELUIDSEISEN - volgens ISSO publicatie 24 - Installatiegeluid, ontwerpaanbevelingen en grondslagen voor geluidstechnsiche berekeningen; - volgens NEN 1070 - Geluidwering in gebouwen - Specificatie en beoordeling van de kwaliteit; - volgens NEN 5077 - Geluidswering in gebouwen. Bepalingsmethoden voor de grootheden voor luchtgeluidisolatie, contactgeluidisolatie, geluidswering van scheidingsconstructies en geluidsniveaus veroorzaakt door installaties; - volgens NEN-EN-ISO 717 - Akoestiek. Eengetal-aanduiding voor de geluidsisolatie in gebouwen en van bouwelementen; BRANDVEILIGHEIDSEISEN - volgens NEN 6065 - Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van bouwmateriaal(combinaties); - volgens NEN 6066 - Bepaling van de rookproductie bij brand van bouwmateriaal(combinaties); - volgens NEN 6069 - Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten en het classificeren daarvan; - volgens NEN-EN 1366-3 - Brandproeven voor bouwdelen en componenten. Beproeving van de brandwerendheid van installaties. - volgens Brandbeveiligingsinstallaties. NBVR/NIBRA (maart 2004). VEILIGHEIDSEISEN DRUKAPPARATUUR - PED 97/213/EC (Pressure Equipement Directieve). 60.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. POMPEN Warmwaterpompen tot 383 K (110°C): Het pomphuis vervaardigd van gietijzer met een gietijzeren waaier op een roestvaststalen as in een roestvaststalen asbus met mechanische asafdichting. Inbouwpompen warmwaterverwarmingsinstallatie tot 383 K (110°C): Hiervoor pakkingbusloze inbouwpompen geschikt voor het te verpompen medium toepassen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.00 ALGEMEEN
60.00.20
140-09-02849-04 103
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) Condenswaterpompen: Het pomphuis vervaardigd van gietijzer met een voor het medium geschikte waaier op een roestvaststalen as in een roestvaststalen asbus met mechanische- of pakkingbus-asafdichting. 91. APPENDAGES T.B.V. WARM-WATERVERWARMINGSINSTALLATIE 01 Gietijzeren appendages in heetwaterleidingen zijn bij een hogere werkdruk dan 3 bar verboden, indien het zesvoud van de som van de werkdruk in bar en de doorlaat van de afsluiter in millimeters, groter is dan 150. In dit geval òf nodulair gietijzer (maximum overdruk = 20 bar, maximum temperatuur = 487 K (350°C)) òf giet- of smeedstaal toepassen. 02 Inregel- en aftapbare voetafsluiters, enerzijds voorzien van binnendraad, anderzijds een aansluittule met buitendraad.
60.00.29
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 01. VATEN 01 ALGEMEEN Afblaaspotten: Zoals in principe op tekening is aangegeven de nodige afblaaspotten monteren. De afblaaspotten leveren in cilindrische uitvoering met twee gebolde bodems en voorzien van de nodige flensaansluitingen voor de op tekening aangegeven leidingen. De flensaansluitingen excentrisch op de pot aanbrengen. De afblaaspotten voorzien van een afblaas- en een afvoerleiding. De afblaasleiding vervaardigen van verzinkt stalen buis en tot bovendaks voeren, met medelevering van een waterdichte, van de dakconstructie geïsoleerde dakdoorvoering en een regenkap (b.v. Spirax Sarco). De afvoerleiding uitvoeren in verzinkt stalen buis en aansluiten op de spuitank. De afblaaspot na vervaardiging thermisch verzinken; de opstelling van de potten zo hoog mogelijk, met een deugdelijke bevestiging in verband met mogelijk waterslag. Luchtpotten in heetwaterleidingen vervaardigen met een gebolde bodem; als ontluchtingsventiel een roestvaststalen naaldafsluiter, nominale doorlaat 10 mm, de uitlaatzijde voorzien van een bronzen plug. 03. MEETAPPARATUUR 01 In heetwaterleidingen drukmeters toepassen die voldoen aan de algemene omschrijving, met een toegestane maximale meetfout die niet groter is dan aangegeven in NEN-EN 1333/NEN-EN 764, klasse 0,6 ( 0,6% van het maximale meetbereik op elk punt van de schaal); kastdiameter in het algemeen 160 mm. Drukmeters op te leveren toestellen onder ‘keur Stoomwezen' moeten zijn voorzien van een rood merkteken op de schaal, overeenkomende met de toegestane werkdruk. 02 In warm-waterverwarmingsleidingen drukmeters toepassen die voldoen aan de algemene omschrijving, met een toegestane maximale meetfout die niet groter is dan aangegeven in NEN-EN 1333/NEN-EN 764,klasse 1 ( 1% van het maximale meetbereik op elk punt van de schaal ); kastdiameter in het algemeen 160 mm.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.00 ALGEMEEN
60.00.50
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN 09. PERSPROEVEN IN APPARATEN, TANKS, VATEN, APPENDAGES, ETC. Van tanks, vaten, warmtewisselaars enz., alvorens deze in het werk worden gebracht, perscertificaten in drievoud aan de bouwdirectie ter hand stellen. De toestellen en certificaten moeten gelijkluidend zijn gemerkt. De persdruk op het certificaat vermeld moet in overeenstemming zijn met de in het document aangegeven persdruk voor het betreffende toestel. De toegepaste plaatdikten moeten op het certificaat zijn vermeld.
60.00.59
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: AANVULLEND 01. WERKZAAMHEDEN T.B.V. REGELINSTALLATIE Werkzaamheden t.b.v. regelinstallaties - stompen aanbrengen t.b.v. dompelbuizen; - stompen met afsluiter voor het aanbrengen van drukopnemers; - het inbouwen van regelafsluiters. 02. VULINSTALLATIES In de nabijheid van het daartoe bestemde koudwatertappunt in de technische ruimte een rubber vulslangset met ophangrekje aanbrengen. De slang van ruim voldoende lengte en een doorlaat gelijk aan die van de vul- en aftapkraan op de installatie, enerzijds passend op deze kraan en anderzijds op het genoemde koudwatertappunt. 09. REINIGEN LEIDINGSYSTEEM Om verstoppingen te voorkomen dient het leidingsysteem voordat deze units worden aangesloten goed te worden gereinigd. Dit door het leidingsysteem goed te doorspoelen en te voorzien van (tijdelijke) filters. Deze filters regelmatig reinigen.
60.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
60.11.10-a
WARM-WATERVERWARMINGSINSTALLATIE 0. WARM-WATERVERWARMINGSINSTALLATIE Uitvoering: - volgens NEN 3028+c86 - volgens de levering- en aansluitvoorwaarden van het water-, gas- en elektriciteit leverendbedrijf. - volgens
60.11.19-a
WARMTEDISTRIBUTIE 0. WARMTEDISTRIBUTIE Zie processchema blad 8201 De Hal is voorzien van een bestaand centrale verwarmingssysteem. De verdeler/verzamelaar hiervan staat opgesteld in de kelder in ruimte ..... Temperatuurtraject bestaand cv systeem is 80/60°C
140-09-02849-04 104
Ten behoeve van de verwarmingsectie ten behoeve van de nieuwe luchtbehandelingskast een nieuwe mengroep aanleggen. Deze dient te worden voorzien van een ontluchtingsmogelijkheid. Vanaf de reservegroep op de verdeler/verzamelaar een leidingnet aanleggen en voorzien van pompen, appendages, regelapparatuur en isolatie en aansluiten op de de mengroep luchtverwarmer. Benodigde hoeveelheid cv-warmte is bepaald op ca. 130 kW. Het temperatuursverloop over de verwarmer van de LBK bedraagt ca. 80°C - 60°C. De capaciteit is gebaseerd op externe ontwerpcondities zoals aangegeven in hoofdstuk algemene technische bepalingen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
60.11.19-a
140-09-02849-04 105
WARMTEDISTRIBUTIE (vervolg) De nieuwe groep t.b.v. de LBK voorzien van een warmtemeting. De warmtemeting conform in het Handboek Projecten voorgeschreven methode. Vóór en na de meter dient een rechte lengte aanwezig te zijn van minimaal 3 keer de diameter van de leiding. De afgaande leiding vanaf de verdeler/verzamelaar voorzien van een filter en een toerengeregelde pomp. De nieuwe toevoer en afvoerkast ten behoeve van de luchtbehandeling worden voorzien van twincoilsysteem. De aannemer van dit werk dient ten behoeve van deze warmteterugwinning een leidingnet aan te leggen voorzien van een pomp, appendages, regelapparatuur,isolatie en een vulmogelijkheid. RADIATOREN In de laboratoriumruimten, de montageruimten, de kantoren en de Etechnische ruimte ter plaatse van de laagbouw zijn voorzien van bestaande radiatoren. Deze zijn voorzien van thermostatische radiatorkranen en voetventielen Deze demonteren en voorzien van dienen van nieuwe thermostatische radiatorkranen en voetventielen. ELEKTRISCHE NAVERWARMERS Het VR lab,de Computerzaal en het chemisch lab voorzien van elektrische naverwarmers. Deze dient voor chemisch lab explosieveilig te worden uitgevoerd. De temperatuur per ruimte dient geregeld te kunnen worden. Dit door middel van een temperatuurbedieneenheid met een directe verstelmogelijkheid van +3°C en -3°C. Algemeen In de leidingnetten de nodige vastpuntconstructies en expansievoorzieningen opnemen. Het leidingnet uitleggen op de maximale capaciteit van de aangesloten apparatuur. Het volledige leidingnet isoleren inclusief de appendages. In het net de noodzakelijke appendages opnemen.
60.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
60.12.10-a
TEKENINGEN 0. TEKENING VERWARMINGSINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen tekening(en): Op de tekening(en) moet zijn aangegeven: - het leiding- en kanaalbeloop met afmetingen en peilmaten van - de leiding- en kanaal bevestigingspunten, ondersteuningspunten, vastpuntconstructies, reinigings- en inspectieluiken, doorvoeringen van - de plaats en specificaties van verwarmings- apparaten en -lichamen - de plaats en specificaties van appendages - de materialen van leidingen, kanalen, isolatie en eventuele isolatie-afwerkingen - de te isoleren, respectievelijk geïsoleerde installatiedelen - de inregelgegevens Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: zie hiervoor artikel 01.05.10. - goedgekeurde: zie hiervoor artikel 01.05.10. - tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
60.12.10-a
140-09-02849-04 106
TEKENINGEN (vervolg) Alle revisietekeningen dienen na oplevering, in overleg met bouwdirectie, digitaal en conform normering opdrachtgever (bijlage 16b van Handboek Projecten FMVG TU-Delft laatste versie) te worden aangeleverd. .01 WARM-WATERVERWARMINGSINSTALLATIE De gehele warm-waterverwarmingsinstallatie.
60.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. CV-DISTRIBUTIELEIDINGEN Door de aannemer te verstrekken berekening voor de berekening moet worden uitgegaan van: - de aanvoer-/retourtemperatuur van het CV-water van (°C): 80/60°C - nieuwe groep verwarmer LBK: 80/60°C Voor de dimensionering van de CV-leidingen de volgende ontwerprichtwaarden aanhouden: - het maximale drukverlies van 150 Pa/m bij de dimensionering van de CV-waterleidingen niet overschrijden. - bij de dimensionering van de CV-waterleidingen mogen de volgende maximale stromingssnelheden niet worden overschreden: - in een lang, sterk vertakt CV-waterleidingnet met geringe watercirculatie: 1,2 m/s - in een lang, sterk vertakt CV-waterleidingnet met grote watercirculatie: 1,5 m/s - in een kort, weinig vertakt, CV-waterleidingnet met grote watercirculatie: 2,5 m/s - Maximale snelheid in verdeler / verzamelaar : 0,5 m/s. Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: zie hiervoor artikel 01.05.10. Maximaal 2 keer ter controle indienen - goedgekeurde: zie hiervoor artikel 01.05.10. - verstrekkingsvorm zie hiervoor artikel 01.05.10. - tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen en voor start 'werktekeningen ter goedkeuring'; - alle goedgekeurde installatie-berekeningen dienen een onderdeel te zijn van de revisiebescheiden.
60.12.20-b
INSTALLATIE-BEREKENING 0. WARMTEVERLIESBEREKENING Door de aannemer te vervaardigen berekening(en): - de warmteverliesberekening(en) van het gebouw - overeenkomstig NEN-EN 12831-03 - overeenkomstig ISSO publicatie 51-00 - overeenkomstig ISSO publicatie 53-02 - overeenkomstig ISSO publicatie 57-02 - ruimtetemperatuur (°C): zie bijlage 61-01 en zie hiervoor artikel 01.05.10. - buitentemperatuur (°C): -7 - windsnelheidsgebied: zie hoofdstuk 00 Opwarmtoeslag: - bedrijfswijze: 2 Aantal te verstrekken exemplaren: - goedgekeurde (st.): zie hiervoor artikel 01.05.10. - tijdstip van verstrekking - tijdstip: voordat met aanleg en montage (uitvoering) wordt begonnen en voor start 'werktekeningen ter goedkeuring';
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
60.12.20-b
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) - alle goedgekeurde installatie-berekeningen dienen een onderdeel te zijn van de revisiebescheiden.
60.13
BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
60.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN/INREGELEN VERWARMINGSINSTALLATIE Beproeven/inregelen. Onderdelen: - de gehele verwarmingsinstallatie
140-09-02849-04 107
PERSPROEF De verwarmingsinstallatie (maximum temperatuur 90ºC), met water op tenminste 1,5 x de te verwachten werkdruk, met een minimum van 1 MPa (10 bar) gedurende 60 minuten. Indien delen van de installatie niet op deze druk mogen worden belast, dienen deze tegen deze druk te worden beschermd (bijvoorbeeld door afkoppelen) Uitgangspunten: De installatie of installatiedeel wordt als dichtbeschouwd wanneer de persdruk gedurende de voornoemde tijd en nadat de perspomp is afgekoppeld practisch onveranderd is gebleven. Bij een afname van meer dan 2% van de voorgeschreven persdruk gedurende de duur van de proef, een nader onderzoek instellen naar eventuele lekkage. Daarna moet de proef worden herhaald. 4. MEETRAPPORT Te verstrekken meetrapport(en) van: Door de aannemer : voor de oplevering Aantal te verstrekken exemplaren: 5. BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT het rapport omvat de beproeving van de gehele installatie. tijdstip van verstrekking: voor de oplevering zie hiervoor artikel 01.05.10. .01 WARM-WATERVERWARMINGSINSTALLATIE De nieuw aan te leggen warm-waterverwarmingsgroepen t.b.v. de nieuwe LBK. 60.13.10-b
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN/INREGELEN 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: tijdstip van verstrekking: voor de oplevering 5. KEURINGSRAPPORT/-CERTIFICAAT door de aannemer te verstrekken keuringsrapport/ -certificaat: aantal te verstrekken exemplaren tijdstip van verstrekking: voor de oplevering 9. METEN EN INREGELEN De aannemer dient de installaties volgens dit hoofdstuk zodanig in te regelen dat de in het document vermelde waarden en ontwerpcondities worden gehaald. De kosten van het meten en inregelen zijn voor rekening van de aannemer. Alvorens de installaties ten behoeve van het meten en inregelen in bedrijf gesteld worden, dient de aannemer een controle op de veiligheid uit te voeren, een en ander getoetst aan de desbetreffende voorschriften.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
60.13.10-b
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) De meetmethode(n) dienen in overleg met de bouwdirectie vastgesteld te worden. De meet- en inregelstaten dienen in een meetboek samengebracht te worden. Dit meetboek bevat de volgende informatie. - een eenvoudig principeschema van het systeem of delen van het systeem; - een eenvoudig isometrisch schema van elk systeem of onderdelen van het systeem; - een overzicht bij elk systeem van de bijbehorende revisietekeningen, waarop de meetpunten staan aangegeven; - een overzicht van gemeten/ingestelde waarden, de ontwerpwaarden, de afwijking en de afwijking in procenten; - vloeistofdebiet en manometrische opvoerhoogte van alle pompen; - van regelbare pompen moeten metingen uitgevoerd worden in tussenstanden, dit in overleg met de bouwdirectie; - stroomopname van de elektromotoren; - toerental; - in- en uittredetemperaturen warmtewisselaars; - vloestofdebietmeting van elke hoofdgroep; - vloeistofdebietmetingen van elke afzonderlijke aftakking; - over alle luchtverwarmingsbatterijen; - de instelwaarden van veiligheden, inregelafsluiters etc.; - eventuele test- en meetrapporten vanuit de fabrikant en/of leverancier; - de gehanteerde meetapparatuur, datum van meten en de bedrijfstoestand van de installatie. Na het definitieve meten en inregelen dient de installatie aangeboden te worden aan de bouwdirectie ter controle van de meeten inregelstaten. De aannemer stelt voor deze controle, op verzoek, zijn meetapparatuur ter beschikking van de bouwdirectie.
60.13.19-a
PROEFSTOKEN 0. PROEFSTOKEN Na goedkeuring van de persproeven en voordat met het aanbrengen van de isolatie mag worden begonnen, op tijdstippen als aangegeven in het goedgekeurde tijdschema, de verwarmingsinstallatie(s) en de daarvoor in aanmerking komende ventilatie-en/of luchtverwarmingsinstallatie(s), in bedrijf stellen teneinde de circulatie te kunnen beoordelen, verbindingen na te zetten en de dichtheid van leidingen en kanalen na rekken en krimpen door temperatuurswisseling te onderzoeken en zonodig te verbeteren.
140-09-02849-04 108
Indien nodig en in overleg met de bouwdirectie, warmtepomp, TSA, vaten of leidingen vóór het proefstoken reinigen of spoelen. Apparaten, pompen en dergelijke inbedrijfstellen volgens de voorschriften van de leverancier. Waar nodig laat de aannemer deze toestellen door de leverancier zelf in bedrijf stellen. De hieruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening van de aannemer. Afhankelijk van de eventueel tijdens de montage naar voren komende wens tot vervroegde ingebruikneming van gedeelten van de installatie(s), mag het isoleren van die delen, na daartoe verkregen toestemming van de bouwdirectie, ná het persen doch vóór het proefstoken geschieden.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
60.13.19-a
PROEFSTOKEN (vervolg) 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: aantal te verstrekken exemplaren: tijdstip van verstrekking:
60.31
METALEN BUISLEIDINGEN
60.31.10-a
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING Aanlegwijze: In principe zoals aangegeven volgens de tekeningen, maatvoering van peilen ligging door de aannemer te bepalen. Verbindingswijze: - lassen Bevestigingswijze: Beugels: - horizontaal: Flamco , type BKI, met temperatuur bestendige inlage en kogelscharnier en montage rail volgens voorschriften van de fabrikant. - voor leidingen in de kruipruimte beugels RVS, type BSI, ophangrail RVS, type R4. - verticaal: beugels voorzien van temperatuurbestendige inlage. Beschermingswijze: stalen hulzen: - diameter: leidingdiameter plus minimaal 10 mm - lengte: wand/vloerdikte plus 50 mm - toebehoren: kraag t.b.v. verankering - oppervlaktebehandeling:in- en uitwendig gemenied - rozetten: kunststof, Flamco type RK 1. STALEN BUIS Materiaal: gelast zwarte stalen gaspijp met gladde einden, volgens NEN 3257 (DIN 2440), klasse B, St 35 Oppervlaktebehandeling: C gemenied Constructie: gelast Afmetingen (mm): NW 32 en kleiner .01 TOEPASSING Warmwaterverwarmingsleidingen.
60.31.10-b
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN BUISLEIDING Aanlegwijze: In principe zoals aangegeven volgens de tekeningen, maatvoering van peilen ligging door de aannemer te bepalen. Verbindingswijze: - lassen Bevestigingswijze: Beugels: - horizontaal: Flamco , type BKI, met temperatuur bestendige inlage en kogelscharnier en montage rail volgens voorschriften van de fabrikant. - voor leidingen in de kruipruimte beugels RVS, type BSI, ophangrail RVS, type R4. - verticaal: beugels voorzien van temperatuurbestendige inlage. Beschermingswijze: stalen hulzen: - diameter: leidingdiameter plus minimaal 10 mm - lengte: wand/vloerdikte plus 50 mm - toebehoren: kraag t.b.v. verankering - oppervlaktebehandeling:in- en uitwendig gemenied
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 109
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.31 METALEN BUISLEIDINGEN
60.31.10-b
60.71
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS (vervolg) - rozetten: kunststof, Flamco type RK 1. STALEN BUIS Materiaal: elektrisch gelaste stalen pijp met gladde einden, volgens ISOafmetingen, NEN 3257 (DIN 2448), Oppervlaktebehandeling: C gemenied Constructie: gelast Afmetingen (mm): NW 40 t/m NW 150 .01 TOEPASSING Warmwaterverwarmingsleidingen.
APPENDAGES IN LEIDINGEN EN KANALEN
60.71.11-a
AFSLUITER 0. KLEPAFSLUITER Fabrikaat: Econosto, fig. 2431 Nominale doorlaat (DN): ND 15 t/m 65 Druktrap (PN): 16 Afmetingen: Montagewijze: - draad t/m ND 25 - flenzen ND 32 t/m ND 65 Huis GG 25 Bediening: handmatig Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - tegenflenzen volgens DIN 2401, PN 16 .01 PLAATS In CV-leidingen tot en met 65 mm, zoals aangegeven op de tekeningen en processchema's.
60.71.11-c
AFSLUITER 0. VLINDERKLEPAFSLUITER Fabrikaat: Tyco Monoflens 38 Nominale doorlaat (DN): >= ND 80 Druktrap (PN): 16 Als eindafsluiter (bar): 16 Montagewijze: inklemmend met doorgaande bouten, klep ALU/BRZ Zitting: EPDM rubber Huis: gietijzer GGG40 Bediening: handmatig hendel met regelplaat Toebehoren: - tegen flenzen volgens DIN 2401, PN 16 - bevestigingsmiddelen .01 TOEPASSING In CV hoofdleidingen vanaf 80 mm, zoals aangegeven op de tekeningen en processchema's.
60.71.13-a
140-09-02849-04 110
TWEEWEGREGELAFSLUITER 0. STRANGAFSLUITER Fabrikaat: Tour & Anderson Type: STA-D Functies: - inregelen - afsluiten - meten van drukverschil - meten van debiet - aftappen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.71 APPENDAGES IN LEIDINGEN EN KANALEN
60.71.13-a
TWEEWEGREGELAFSLUITER (vervolg) Nominale doorlaat (DN): tot ND 50 Druktrap (PN): 10 Aansluitingen: schroefdraad Bediening: handmatig Toebehoren: - meetnippels - aftapper - koppelingen volgens DIN 2401 PN 10 .01 TOEPASSING Zoals aangegeven op de tekeningen en processchema's.
60.71.13-b
TWEEWEGREGELAFSLUITER 0. STRANGAFSLUITER Fabrikaat: Tour & Anderson Type: STA-F Functies: - inregelen - afsluiten - meten van drukverschil - meten van debiet - aftappen Nominale doorlaat (DN): tot ND 50 en groter Druktrap (PN): 10 Aansluitingen: flens Bediening: handmatig Toebehoren: - meetnippels - aftapper - tegenflenzen volgens DIN 2401 PN 10 .01 TOEPASSING Zoals aangegeven op de tekeningen en processchema's.
60.71.30-a
CIRCULATIEPOMP 0. CIRCULATIEPOMP, TOERENGEREGELD Fabrikaat: Wilo. Inline pakkingbusloze centrifugaalpomp. Type: STRATOS. Constructie: enkel. Medium temperatuur (°C): 80 Debiet (m3/h): zie bijlage 60.01 Opvoerhoogte (kPa): zie bijlage 60.01 Druktrap (PN): 10. Aansluitingen: - diameter - nominale doorlaat Elektromotor: - uitvoering: gelijkstroom. - aansluitspanning (V): 230. .01 TOEPASSING Zoals op het processchema aangegeven en in bijlage 60.01.
60.71.42-a
140-09-02849-04 111
LUCHTAFSCHEIDER 0. LUCHTAFSCHEIDER Fabrikaat: Econosto, figuur 476MS Materiaal: messing Oppervlaktebehandeling: overeenkomstig de leidingen Aansluitdiameter: G ½" Toebehoren:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.71 APPENDAGES IN LEIDINGEN EN KANALEN
60.71.42-a
LUCHTAFSCHEIDER (vervolg) - tegenflenzen .01 TOEPASSING Aanbrengen op de hoogste peilmaten van de installaties. Aanbrengen in combinatie met artikel 60.72.13-a.
60.71.44-a
WATERFILTER 0. WATERFILTER Fabrikaat: Econosto Type; fig. 1019 Nominale doorlaat (DN): 32 t/m 100 Druktrap (PN): 10 Vorm: recht Aansluitingen: flens Materiaal - huis: gietijzer; - schroefdop: messing; Filterelement: - maaswijdte (mm): 0,25 .01 WARM-WATERVERWARMINGSINSTALLATIE Aanbrengen in de hoofd CV-retourleiding in de technische ruimte.
60.72
APPENDAGES AAN LEIDINGEN EN KANALEN
60.72.13-a
ONTLUCHTER 0. ONTLUCHTER Fabrikaat: Ubel Type: fig: 423 .01 TOEPASSING Aanbrengen op de hoogste peilmaten van de installaties bij temperaturen < 110°C.
60.72.21-a
MANOMETER 0. MANOMETER Fabrikaat: Econosto, fig. 330 Schaalwaarden: 0-10 bar Voelertype: vloeistof gedempt Afmetingen (mm): kast ø 100 Materiaal: roestvaststaal Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - manometerkraan - fabrikaat Econosto, fig. 1342 .01 TOEPASSING Zoals aangegeven op de processchema's
60.72.22-a
140-09-02849-04 112
THERMOMETER 0. THERMOMETER Fabrikaat: Econosto Type: fig. 661, 662C Voelertype: met zakbuis Schaalwaarden: 0-120°C Afmetingen (mm): kast 100 Nauwkeurigheid +/- 1% van het meetbereik Toebehoren: - dompelbuis
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.72 APPENDAGES AAN LEIDINGEN EN KANALEN
60.72.22-a
60.73
140-09-02849-04 113
THERMOMETER (vervolg) .01 TOEPASSING Zoals aangegeven op de processchema's.
APPENDAGES OM LEIDINGEN EN KANALEN
60.73.11-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, BRANDWEREND 9. BRANDTECHNISCHE EISEN Brandwerendheid: 30 min. Materiaal: kunststof Uitvoering: ruimte tussen boorgat en hulsopvullen met steenwol Bij zichtwerk aan weerszijde rozetten aanbrengen .01 TOEPASSING Leidingen door rookscheidingen van 30 minuten.
60.73.11-b
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, BRANDWEREND 9. BRANDTECHNISCHE EISEN Brandwerendheid: 60 min. Materiaal: stalen vlampijp Uitvoering: opvullen met steenwol Bij zichtwerk afwerken met rozet Afmetingen: bij schachtwanden 20 mm de ruimte insteken. Bij brandscheidingen 20 mm aan weerszijde van de wand. .01 TOEPASSING Leidingen door brandscheidingen van 60 minuten.
60.73.20-a
NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT 0. NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT Fabrikaat: Mupro Conform standaard TU-Delft, in overleg met de bouwdirectie. Toebehoren: - bevestigingsmiddelen (d.m.v. zg. zelftappers) 9. MONTAGE Monteren op stalen onderplaat .01 TOEPASSING Aanbrengen op de door de bouwdirectie nader aan te geven plaatsen, comform standaard TU-Delft, zoals apparatuur in de technische ruimte, e.d.
60.73.29-a
BENAMINGSSTICKER 0. BENAMINGSSTICKER Materiaal: gekleurde stromingscoderingssticker conform standaard TUDelft, in overleg met de bouwdirectie te bepalen. .01 TOEPASSING Te rekenen op minimaal 1 per ruimte en minimaal 1 per 5 m¹ op de leidingen, alsmede minimaal 1.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
60 VERWARMINGSINSTALLATIES 60.81 ISOLATIE
60.81
ISOLATIE
60.81.12-a
ISOLATIEWERK, ISOLATIESCHALEN, SCHAAL, MINERALE WOL 0. ISOLATIEWERK, ISOLATIESCHALEN Verwerkingswijze: - bevestiging isolatie: De schaal vastzetten met gegalvaniseerd binddraad 0,8 mm. Drie binddraden per schaal. Alle naden, samengestelde bochten en dergelijke strak omwikkelen met aluminium tape. 1. SCHAAL, MINERALE WOL Fabrikaat: Rockwool type 810 Materiaal: met aluminium folie beklede omklapschalen Wanddikte(n) (mm): 15 t/m 40 mm 25 mm 50 t/m 80 mm 30 mm 100 t/m 150 mm 40 mm daarboven 50 mm
140-09-02849-04 114
Toebehoren: - bevestigingsmiddelen: d.m.v. koperdraad 0,8 mm - tape: stokvis type V 1521 CW .01 TOEPASSING CV-leidingen.
60.82
ISOLATIE-AFWERKINGEN
60.82.12-a
ISOLATIE-AFWERKING, FOLIE, KUNSTSTOFFOLIE 0. ISOLATIE-AFWERKING, FOLIE Verwerkingswijze: 1. KUNSTSTOFFOLIE Fabrikaat: Isogenepak SE .01 TOEPASSING Afwerking isolatie voor leidingen in het zicht.
60.82.21-a
ISOLATIE-AFWERKING, MANTEL, METALEN MANTEL 0. ISOLATIE-AFWERKING, MANTEL 1. ALUMINIUM MANTEL Fabrikaat: Materiaal: aluminium, S2, 5H Dikte (mm): 0,6 Leidingdiameter Lengte (mm): Afwerking: glad Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 TOEPASSING Afwerking isolatie van CV-leidingen en warmtewisselaar in de technische ruimten.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES
61
VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES
61.00
ALGEMEEN
61.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. AANVULLEND Dit hoofdstuk omschrijft de ventilatie- en luchtbehandelingsinstallaties van het onderhavige project.
140-09-02849-04 115
De voorzieningen t.b.v. het aansluiten van de koelbatterijen op het centrale gekoeldwatersysteem zijn opgenomen onder hoofdstuk 62, KOELINSTALLATIES. De regeltechnische installaties zijn opgenomen onder hoofdstuk 68, REGELINSTALLATIES. Luchtkanalen en hun onderdelen moeten voldoen aan het "kwaliteitshandboek luchtkanalen", uitgegeven door de Nederlandse Vereniging van luchtkanaalfabrikanten. Het isoleren van luchtkanalen moet voldoen aan de "Kwaliteitseisen voor metalen luchtkanalen, thermische en akoestische isolatiesystemen" ISSO 17 deel 1. 61.00.29
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 02. LUCHTBEHANDELINGKASTEN 01 Voor de luchtbehandelingskasten gelden, tenzij het in hoofdstuk 61.4 anders is aangegeven, de onderstaande eisen. - dient de luchtbehandelingskast: - waterpas te worden opgesteld - los van de vloer of fundatie opgesteld te zijn door toepassing van anti-trillingsvoorzieningen van de juiste afmetingen. - voor alle delen spanningsvrij en onafhankelijk te worden ondersteund. - door de fabrikant te worden samengebouwd, ook als de luchtbehandelingkast in delen op het werk wordt aangeleverd. - door de fabrikant te worden voorzien van kastverlichting,doorvoeringen t.b.v. het aansluiten van elektromotoren, servomotoren, meet-en regelapparatuur. - voor het aanbrengen van goten ten behoeve van het onderbrengen van regelbekabeling voorzien te worden van beugels. - vrij te blijven van lassen of boren nadat de oppervlaktebehandeling van de luchtbehandelingkasten heeft plaatsgevonden. - door de fabrikant aan de bedieningszijde van de luchtbehandelingkast voorzien te worden van bevestigingspunten voor frequentieregelaars van motoren, servomotoren en elektrische stoomopwekkers. - tot het moment van inbedrijfname dienen de luchtbehandelingkasten voorzien te worden van tijdelijke zakkenfilters. - het luchtzijdig inregelen dient te geschieden na montage van de definitieve filters. Voor het plaatsen van de definitieve filters de filtersecties reinigen. - dient de kastconstructie te worden uitgevoerd met: - in- en uitwendig sendzimir verzinkt te zijn. - inwendig glad afgewerkt te zijn. - in- en uitwendige behandeling indien de luchtbehandelingkast bestemd is voor buitenopstelling. - thermische geleiding (NEN-EN 1886) klasse T2.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 116
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) - koudebrug factor (NEN-EN 1886) klasse TB2 - luchtdichtheid (NEN-EN 1886) klasse B - stabiliteit (NEN-EN 1886) klasse 1A - sterkte (NEN-EN 1886) klasse 1A - rubber doorvoertule t.p.v. doorvoeren van bekabeling - geluiddemping (NEN-EN 1886) van de totale omkasting dient minimaal te zijn: frequentie: 125 250 500 1k 2k 4k Rw: 15 24 30 34 32 35 - dienen in de volgende secties een luchtdichte deur met dubbelwandig inspectievenster te worden aangebracht: - aanzuig/filtersectie - aansluit/inspectiesectie - ventilatorsectie - bevochtigingssectie - dienen in de volgende secties een spatwaterdicht verlichtingsarmatuur 230V/50Hz, compleet bedraad tot op de gezamenlijke schakelaar, met verklikkerlampje te worden aangebracht: - aanzuig/filtersectie - aansluit/inspectiesectie - ventilatorsectie - bevochtigingssectie - inspectiesecties van het warmtewiel - dienen de volgende secties inwendig voorzien te worden van een afvoer met een hiervoor geschikte over- of onderdruksifon en dienen de vloerdelen voorzien te worden van een gietcoating van 2 mm opgetrokken tot 50 mm op de wand: - bevochtigingssectie - filters in buitenlucht aanzuig - dienen de wanden van de volgende secties inwendig voorzien minimaal te worden voorzien van een laklaag: - bevochtigingssectie - koelersectie - filters in buitenlucht aanzuig - alle kastsecties na een stoombevochtigingsectie. - dienen de kanaalaansluitingen: - de doorsnede afmetingen van de kast te hebben - aan de buitenluchtzijde te worden voorzien van kleppen - aan de gebouwzijd te worden voorzien van kleppen als het een buitenluchtopgestelde kast is. - te worden voorzien van regeninslagvrije aanzuigroosters - te worden voorzien van een vaste aansluiting op de kanalen, onder tussenplaatsing van een trillingsisolerend rubber van circa 1cm. 02 Voor de componenten in de de luchtbehandelingskasten gelden, tenzij het in hoofdstuk 61.4 anders is aangegeven, de onderstaande eisen. - dienen kleppenregisters te worden uitgevoerd met: - contra roterende kleppenregisters - dubbele vinyl aanslag - assen in nylon lagers - servomotorbediening - snelheid over de netto doorlaat van de opening maximaal 7 m/s - een lekdichtheid beter dan 0,16 m³/s per m² bij 1000 Pa - materiaal aluminium kwaliteit 50ST - dient de verwarmerbatterij in de luchtbehandelingkast te worden uitgevoerd met: - pijpen materiaal: koper
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 117
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) - lamellen materiaal: aluminium dikte minimaal 0,13 mm - aansluitingen materiaal: Fe - afwerking: prepaint - snelheid over gevinde oppervlak (netto doorlaat) maximaal 2,5 m/s - luchtweerstand maximaal 50 Pa - waterweerstand minimaal 5 kPa, maximaal 15 kPa - temperatuur verschil over uittredende lucht nergens groter dan - 5K over een belastingstraject 30%-100% - aftap- en ontluchtings aansluitingen - voorlasflensaansluitingen volgens druktrap PN-10 - vorstbeveiligingsthermostaat door de fabrikant aangebracht - dienen de koelerbatterij in de luchtbehandelingkast te worden uitgevoerd met: - pijpen materiaal: koper - lamellen materiaal: aluminium dikte minimaal 0,13 mm - aansluitingen: Fe - afwerking: prepaint op epoxyhars basis - snelheid over gevinde oppervlak (netto doorlaat) maximaal 2,5 m/s - luchtweerstand maximaal 150 Pa (inclusief druppelvanger) - waterweerstand minimaal 20 kPa, maximaal 30 kPa - temperatuur verschil over uittredende lucht nergens groter dan 2K over een belastingstraject 30%-100% - aftap- en ontluchtings aansluitingen - voorlasflensaansluitingen volgens druktrap PN-10 - kunststof druppelvanger voorzien van anti-kortsluitplaten - voorzien van roestvrijstalen condensaatlekbak met afvoer en overof onderdruksifon - dienen de druppelvanger te worden uitgevoerd: - in kunststof - maximale luchtweerstand van 15Pa - na elk filter in de buitenluchtaanzuig - dienen filters in de luchtbehandelingkast te worden uitgevoerd: - met een vangstpercentage van de filters volgens de NEN-EN 779:2002 en voor filters met een hoog rendement (HEPA en ULPA) de NEN-EN-1822 1 en 5 Deel 1 - met druppelvanger na buitenluchtaanzuigfilter - als zakkenfilter indien niet anders vermeld met een minimale zaklengte van 600 mm - indien niet anders vermeld toepassen als: - voorfilters in afzuigluchtbehandelingkasten: F6 - voorfilters in toevoerluchtbehandelingkasten: F7 - filterafdichting (NEN-EN 1886) - met een weerstandsselectie bij 50% vervuiling in Pa - met een eindweerstand van maximaal: - F6 filter < 160 Pa - F7 filter < 160 Pa - drukverschilmeter over het filter ingebouwd in de omkasting voorzien van resopal-plaatje met begin en eindweerstand. - filterframe materiaal RVS - dat deze zonder hulpmiddelen eenvoudig verwijderbaar zijn - filtersecties in de buitenluchtaanzuig te voorzien van een anticorrosiescherm - dienen de stoombevochtiger in de luchtbehandelingkast te worden uitgevoerd met: - spreiding buizen van RVS - voorziening om droge stoom te injecteren - blokkeringsthermostaat (indien benodigd) - geleideplaten ter plaatse van de spreidingsbuizen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 118
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) - geïsoleerde stoomleiding (koper) - drukvereffeningsleiding - wateraansluiting met afsluiter, filter en terugslagklep - dienen twin-coilbatterij in de luchtbehandelingkast te worden uitgevoerd met: - pijpen materiaal: koper - lamellen materiaal: aluminium dikte minimaal 0,13 mm - aansluitingen: Fe - afwerking: prepaint op epoxyhars basis - snelheid over gevinde oppervlak (netto doorlaat) maximaal 2,5 m/s - luchtweerstand maximaal 250 Pa (inclusief druppelvanger) - waterweerstand minimaal 20 kPa, maximaal 45 kPa - rendement: minimaal 45% voelbaar - temperatuur verschil over uittredende lucht nergens groter dan 2K over een belastingstraject 30%-100% - aftap- en ontluchtings aansluitingen - voorlasflensaansluitingen volgens druktrap PN-10 - kunststof druppelvanger voorzien van anti-kortsluitplaten ter plaatse van de afkoelende batterij in de afzuigzijde. - roestvrijstalen condensaatlekbak met afvoer en over-of onderdruksyfon ter plaatse van de afkoelende batterij in de afzuigzijde. - met een water/glycol mengsel in de verhouding 70/30% en geschikt tot een buitentemperatuur van -15 °C. - bepaling volgens ISSO-publicatie 11, de aannemer dient aan te tonen dat de genoemde rendementen bij een gelijk debiet van luchttoe-en afvoer gehaald worden. - dienen ventilatoren in luchtbehandelingkasten te worden uitgerust met: - achterovergebogen schoepen (tenzij anders aangegeven) - maximale uitblaassnelheid 12 m/s - aantoonbaar rendement van minimaal 75% - toerental van de waaier maximaal 1400 omw/min. - voorzien van laklaag van minimaal 35 µm - statisch en dynamisch gebalanceerd met een maximale afwijking van 1 gram bij meting volgens DIN 2060 klasse Q 6,3 - lagers geschikt voor minimaal 25.000 draaiuren - opgaaf geluid op 1m uit persmond exclusief eindreflexie - aanzuig voorzien van aerodynamsch gevormde conus - tot 1,1 m3/s voorzien van rubber trillingsdempers, daarboven veertrillingsdempers met een absorptie van ten minste 95%. - een resopalplaat op de deur met de tekst: 'DEUR NIET OPENEN BIJ DRAAIENDE VENTILATOR: LEVENSGEVAAR' - dienen de elektromotoren bij de ventilatoren te worden uitgerust met: - techniek die voldoet aan NEN-EN 50209 en de NEN-EN-IEC 60034-1, NEN-EN 50347 en NEN 2434. - toerental van de motor maximaal 1400 omw/min. - lagers geschikt voor minimaal 25.000 draaiuren - duidelijk zichtbare type plaatje met fabrikant, serienummer, type, toerental en productie jaartal - werkschakelaars buiten op de kast aan de bedieningszijde, inclusief bekabeling tussen motor en schakelaar, IP55 - EFF1 energie klasse conform CEMEP (commissie europese motoren) - dienen geluiddemperdelen in luchtbehandelingkasten te voldoen aan DIN 45.646 en te worden uitgerust met: - resonantie platen - onbrandbaar mineraalwol
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 119
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) - vilten toplaag, wrijvingsvast tot 20 m/s - een maximale luchtweerstand van 50 Pa - snelheid door de netto doorstroommaat maximaal 9 m/s - stromingsgeluid minimaal 10 dB lager dan de dempingswaardenvan de geluiddemper - indien geen specifieke geluidseis is vermeld dient rekening te worden gehouden met geuiddempers van minimaal 1500 mm lengte aan de gebouwzijde. Aan buitenluchtzijde geluiddempers toepassen met een minimale lengte van 1000 mm. 03 De aannemer dient rekening te houden met de maximale afmeting van segmenten/onderdelen van luchtbehandelingskasten, in verband met de beperkte mogelijkheid van inbreng ter plaatse. Voor de bestelling van apparatuur dient eerst nagekeken te worden wat de maximale afmetingen kunnen zijn en dient de routing te worden gecontroleerd. Indien delen niet in zijn geheel kunnen worden binnengebracht, dienen ze in onderdelen te worden aangevoerd. 04 Aan de bedieningszijde moet voldoende ruimte worden gehouden voor het rechtstandig uitnemen van de batterijenen voor inspectie en onderhoud. Indien dit niet mogelijk is moeten afdoende voorzieningen getroffen worden. 05 Sifons dienen geschikt te zijn om te functioneren bij het ter plaatse optredende drukverschil tussen de binnenzijde en buitenzijde van de kast (positief of negatief). 06 Alvorens tot bestelling van luchtbehandelingskasten en/of ventilatieapparatuur over te gaan, de volgende gegevens ter goedkeuring aan de directie verstrekken: - de complete technische specificaties van de luchtbehandelingskast en de daarin aanwezige elementen; - het toerental, de aanloopkarakteristiek en het stroomverbruik van de motor of de combinatie motor-ventilator; - een detailgrafiek van de ventilator, aangevende de onderlinge afhankelijkheid van het debiet en het totale drukverschil, waaruit het rendement kan worden afgelezen; - een maatschets van de samenbouw van de luchtbehandelingskasten, alsmede de fabrikaten van de installatie-onderdelen. Uit de maatschets moet blijken wat de benodigde ruimte moet zijn voor onderhoud en het vervangen van onderdelen en hoe de ventilatoren zijn ingebouwd; - het gewicht; - specificatie van het type toerenregeling ventilatormotor, waarin opgenomen: - enkel- of dubbelaanzuigend - het type schoepenwiel - directe of indirecte aandrijving 07 Voorts opgeven de hierna genoemde gegevens die betrekking hebben op het werkpunt van de ventilator: - luchtdebiet in m³/s - statische druk in Pa - dynamische druk in Pa
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 120
EISEN -
EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) totale druk in Pa het opgenomen vermogen in kW het rendement van de ventilator, waarbij de keuze van de ventilator zodanig moet zijn dat het rendement voor een asvermogen van 3 kW of meer tenminste 75% en voor kleinere vermogens tenminste 65% bedraagt - het geluidvermogenniveau per octaafband van 63 Hz tot en met 8.000 Hz in dB ten opzichte van 1 x 10-¹² Watt, met vermelding van de gebruikte meetmethode - de materiaalspecificatie van de ventilator
03. LUCHTVERWARMERS VOOR KANAALINBOUW 01 De constructie van de verwarmer dient zodanig te zijn, dat door het uitzetten van de pijpen geen spanningen kunnen optreden. Bovendien mag de temperatuur van de uittredende lucht, gemeten op verschillende punten van het oppervlak van de verwarmer en bij een belasting tussen 30 en 100% geen groter verschil tonen dan 5°C. 02 De luchtverwarmer moet het opgegeven vermogen afgeven bij de in dit hoofdstuk vermelde gegevens van capaciteit en doorstromende lucht. 03 Indien niet anders vermeld moeten de luchtweerstand van de verwarmer(s) in luchtkanalen voldoen aan: - maximale luchtweerstand 20 Pa 04 Indien niet anders vermeld moeten de volgende snelheden over de netto doorlaat (gevind) van de verwarmers in luchtkanalen voldoen aan: - maximale snelheid 3 m/s 08. BRANDKLEPPEN 01 Brandkleppen moeten van een standaardfabrikaat zijn en moeten aan de hierna aangegeven eisen voldoen: - de brandklep moet voldoen aan NEN-EN 1366-1 en NEN-EN 1366-2; - de brandwerendheid van de brandklep moet gelijk zijn aan of beter dan die van de brandscheiding waarin de klep wordt geplaatst en moet tenminste 60 minuten bedragen; - de toe te passen thermische veiligheid van de klep moet aanspreken bij een temperatuur van 343 K (70 C) en de klep doen sluiten; - een beproevingsrapport van daartoe bevoegde instanties overleggen, waaruit de kwaliteiten van de klep duidelijk blijken; - de vrije doorlaat moet minimaal overeenkomen met die van de netto doorlaat van het aansluitend kanaal, zodat de brandklep geen onnodige verhoging van het stromingsgeluid en weerstand veroorzaakt; - de brandklep moet voorzien zijn van een inspectieluik, bij speciale brandkleppen het luik in het kanaal opnemen; - de brandklep moet voldoen aan de voorschriften van de plaatselijke brandweer. 02 De brandklep zodanig in het kanalensysteem plaatsen dat bij gesloten klepblad deze ter plaatse van de sparing ten behoeve van het kanaal zit.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 121
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) Op deze wijze is de brandwerendheid van de scheiding gegarandeerd. 03 Bij voorkeur brandkleppen in de brandscheiding bevestigen door het huis van de klep met behulp van ankers in de doorvoering te metselen of in te storten. 04 Indien een klep noodgedwongen vóór of achter de brandscheiding moet worden geplaatst dient het verbindende kanaalstuk vanaf het scharnierpunt van de brandklep tot voorbij de brandscheiding uitvoeren met een aan de waarde van de brandscheiding gelijkwaardig brandwerend materiaal. Zie voor de uitvoering artikel 61.81.22-a. Deze situatie altijd in overleg met de directie en de plaatselijke brandweer. In deze situaties dient de brandklep separaat aan de bouwkundige constructie bevestigd te worden middels draadstangen en metalen schroefhulzen. 05 In kunststof afvoerkanalen, van zuurkasten e.d., brandmanchetten toepassen. De brandmachetten dienen kundig aan de bouwkundige constructie gefixeerd te worden. 06 Bij doorvoeringen door brandwerende wanden met een opbouw van gipskartonplaten dient de brandmanchet tevens middels een draadstang en een metalen schroefhuls aan de bovenliggende bouwkundige constructie gemonteerd te worden. 07 Bij grote brandkleppen, de bouwkundig aannemer eerst in de gelegenheid stellen, de sparing tussen bovenzijde brandklep en bovenliggende vloer aan te werken, alvorens het aansluitende kanaalwerk wordt aangebracht. 08 Brandkleppen die geplaatst dienen te worden in afzuigkanalen ten behoeve van de afzuiging van agressieve dampen moeten voorzien zijn van een geschikte conservering. 09. LUCHTKANALEN 01 Voorzover niet anders aangegeven zijn van toepassing als waren zij letterlijk hierin opgenomen de normen voor metalen kanalen van de ISSO-17 deel 1 en het "Kwaliteitshandboek Luchtkanalen", uitgegeven door de Nederlandse Vereniging van Luchtkanaal fabrikanten. 02 De luchtdichtheid van de kanalen moet minimaal voldoen aan klasse B overeenkomstig de normen van de ISSO-17 deel 1. De luchtkanalen samen met in te bouwen toestellen op strakke en stabiele wijze aanbrengen. 03 Doorvoeringen van luchtkanalen dienen te voldoen aan de uitvoeringseisen zoals gesteld in de ISSO/SBR publicatie 809 "Brandveilige doorvoeringen".
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 122
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 04 Inregelkleppen met geperforeerde klepbladen niet toepassen. 05 De op tekening aangegeven afmetingen met betrekking tot de doorlaat zijn netto maten. Indien om niet voorziene redenen afgeweken wordt van de op tekening aangegeven maten, deze bij voorkeur kiezen binnen de hoogte : breedte-verhouding 1:4. 06 Ter vermijding van geluid en trilling-overdracht op kanalen, ventilatoren met behulp van flexibele manchetten spanningvrij op de kanalen aansluiten. De manchetten met een nuttige lengte van minstens 100 mm, mogen bij stilstaande ventilator niet strak gespannen staan. Anderzijds moet de speelruimte beperkt blijven, zodat bij in bedrijf zijnde ventilator de vernauwing of verwijding van de aansluiting zo gering mogelijk is. 07 Waar kanalen dilatatievoegen passeren een flexibele kanaalverbinding aanbrengen van voldoende lengte en geluiddemping. 08 In verband met het plaatsen van meetelementen voor de regeltechnische installatie, alsmede voor het inregelen van luchthoeveelheden op daartoe geschikte plaatsen in de kanaalwanden gaten ø 10 mm aanbrengen. De gaten afdichten met rubber of plastic doppen. 09 In flexibele slangen geen haakse bochten toepassen. 10 Bij niet geïsoleerde kanalen rubberstrippen aanbrengen tussen beugels en kanaal, bij geïsoleerde kanalen isolatie met een harde persing toepassen. 11 De kleppenregisters van meng- en verdeelsecties moeten voldoende autoriteit hebben om modulerend te kunnen regelen. 12 Bij montage van de kanalen steeds de uiterste zorg betrachten tot het schoon houden van de kanalen. De montage in overleg en ten genoegen van de directie. 13 Waar kanalen door scheidingswanden worden gevoerd, deze voorzien van door de directie goedgekeurde wanddoorvoeringen. 14 Waar kanalen een scheiding van een rookcompartiment doorbreekt moet een brandklep worden geplaatst of moet het kanaalgedeelte dat deze scheiding passeert voldoen aan hetgeen omschreven staat in brandveilige doorvoeringen van ISSO/SBR 2007. 15
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 123
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) Voordat de werktekeningen gecontroleerd worden dient de aannemer ter goedkeuring een boekje te overhandigen met de diverse uitvoeringsdetails van kanalen en doorvoeringen. 16 Voor het bevestigen van leidingen en kanalen in schachten wordt vooraf door de bouwkundig aannemer hoek-profielen of U-profielen aangebracht. Deze profielen dienen tevens geschikt te zijn ter ondersteuning van de roostervloer. Bij de indeling van de schacht rekening houden dat deze roosters geplaatst kunnen worden. 18 Aftakkingen en splitsingen dienen vloeiend te worden uitgevoerd. Dit betekent: - bochten met een inwendige straal van 150 mm - aftakkingen onder maximaal 45° - aansluitingen ronde kanalen met een stromende tuit. Haakse aansluitingen zijn zowel in toe- als afvoer niet toegestaan. Als de situatie dit toch vereist, dienen de hieruit voortvloeiende extra voorzieningen te worden opgenomen. 19 Ook al zijn deze niet met name in het bestek genoemd of op tekeningen aangegeven de kanalen leveren met inbegrip van: - instelkleppen ter plaatse van kanaalaftakkingen of splitsingen; - inspectieluiken, aan te brengen ter plaatse van schachtaansluitingen, in techniek ruimten en vóór naverwarmers c.q. nakoelers en brandkleppen; - contraflenzen voor het inbouwen in kanalen van brandkleppen, geluiddempers, kanaalverwarmers en andere installatie-onderdelen. In overleg met de directie moeten in de luchtkanalen gaten voor luchtmetingen worden aangebracht en worden afgedicht met kunststof dop. De minimale afstand van de plaats van een meetpunt voor of na een bocht of vertakking moet, waar mogelijk, één meter zijn. 20 Rechthoekige inregelkleppen toepassen met contra roterende klepbladen. De kleppen dienen voldoende autoriteit te hebben om modulerend te regelen. 21 Kanalen in kruipruimten uit te voeren in kunststof en bevestigen met RVS beugels en ophangmateriaal. 22 Het kanaalstuk achter het buitenlucht aanzuigplenum voorzien van een waterafvoer met sifon, eindigend boven vloerput. Dit kanaalstuk inwendig behandelen met tweecomponenten coating bijvoorbeeld Camovin. De flexibele manchetten aan de luchtintrede van de toevoerkast voorzien van dubbelwandige manchetten Voor het aansluiten van kanalen op wanden of andere bouwkundige constructies bevestigingsramen mee leveren, uitgevoerd in profielstaal, afhankelijk van de materiaalkeuze van de kanalen. De raamwerken uitvoeren met inmetselankers of inrichten voor bevestiging met behulp van schroefhulzen of wigbouten. De profielstalen constructie na vervaardiging thermisch verzinken. Het geheel tijdig ter beschikking stellen van de bouwaannemer voor
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 124
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) het aanbrengen in de bouwkundige constructie. 24 In verband met het inwendig reinigen van de luchtkanalen de luchtkanalen voorzien van reinigingsopeningen per 15 m. Hierbij moeten de dwarsverbindingen aan de luchtkanalen blijvend luchtdicht zijn, ook nadat zij tijdens het gebruik gereinigd zijn. Hiertoe de dwarsverbindingen van de kanalen uitvoeren als stabiele flenzen. 25 In toe- en afvoerkanalen nabij luchtbehandelingskasten na warmtewisselaars in kanalen dienen wijzerthermometers te worden aangebracht met een kastdiameter van 100 mm en een meetbereik van -20°/60°C ook al is dit niet op tekening aangegeven. 26 Bij plaatsing van geluiddempers buiten de LBK de tussengelegen kanaaldelen vervaardigen van 2 mm plaatmateriaal en akoestisch isoleren met ontdreuningsmateriaal. 27 Buitenluchtaanzuigkanalen dienen voor zover niet anders vermeld is uitwendig geisoleerd te worden met dampdicht isolatiemateriaal met een dikte van minimaal 13 mm. Indien niet anders vermeld zijn toevoerkanalen uitwendig geisoleerd met minerale wol 25 mm en afgewerkt met aluminiumfolie. Indien als gevolg van de toevoer van sterk gekoelde lucht condensatie op kanalen kan ontstaan deze kanalen voorzien van een dampdicht isolatiemateriaal met een dikte van minimaal 13 mm. 28 Vanuit hygienisch oogpunt geen inwendige isolatie toepassen. 29 Luchttoevoerornamenten aansluiten middels een aluminium geluiddempende flexibele verbinding van aluminium met een maximale lengte van 1000 mm. Luchtafzuigornamenten aansluiten middels een aluminium flexibele verbinding van aluminium met een maximale lengte van 1000 mm. De verbindingen zodanig monteren dat er geen verkleining van de doorlaat plaatsvindt. 30 Indien luchtkanalen vanwege brandtechnische eisen nageisoleerd dienen te worden met brandwerend materiaal moeten deze kanalen bevestigd worden middels een montagerail om de 1 meter, aan de boven en onderzijde van het kanaal, en voorzien worden van draadstangen van minimaal 6 mm. Deze draadstangen dienen middels metalen schroefhulzen aan de bouwconstructie bevestigd te worden. 10. VENTILATOREN 01 Het schoepenwiel uitvoeren in een zorgvuldig geconstrueerde en beproefde, aerodynamische vormgeving. Het geheel op nauwkeurige wijze statisch en dynamisch gebalanceerd, zodat een hoog rendement en geruisarme werking zijn verzekerd. Ventilatoras met ondersteuningen en lagering moet zo geconstrueerd zijn dat het benodigde motorvermogen ruimschoots kan worden
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 125
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) overgebracht. De toe te passen zelfinstellende, geruisarme kogellagers moeten berekend zijn op een minimale levensduur van 25.000 bedrijfsuren. 02 Bij directe aandrijving van de ventilator waarbij het schoepenwiel rechtstreeks op de motoras is aangebracht, de elektromotor plaatsen op een tegen het ventilatorhuis aangebouwde ondersteuning. 03 Bij indirecte aandrijving de ventilator en elektromotor samenbouwen op een profielstalen frame en beiden met elkaar verbinden door een afgeschermde V-snarentransmissie in voldoende zware uitvoering. De motor opstellen op een mede te leveren spanslede. 04 Centrifugaalventilatoren Het ventilatorhuis van centrifugaalventilatoren vervaardigen van staalplaat, verzinkt volgens het Sendzimir procédé. De delen samenbouwen met behulp van gefelste, bij kunststof gelaste, naadverbindingen. Voor een goede luchtaanstroming elke aanzuigopening voorzien van een gestroomlijnde inlaatconus; bij vrij aanzuigen van de lucht moet de opening worden afgeschermd met een gaasrooster in corrosiebestendige uitvoering. 05 Centrifugaalventilatoren voor het afzuigen van agressieve dampen. Voor het afzuigen van agressieve dampen ventilatoren toepassen, waarvan de onderdelen die met deze dampen in aanraking komen, vervaardigd zijn van kunststof. De specificatie van de chemische bestendigheid bij de aanbieding overleggen. Voor de constructie van schoepenwiel, ventilatoras en overige samenstellende delen gelden dezelfde voorschriften als beschreven onder "01" en "04". Over kunststofventilatoren die werken met een hoog toerental of die waar anderszins grote krachten in het schoepenwiel optreden, een beschermkooi van draadgaas aanbrengen. 06 Axiaalventilatoren Axiaalventilatoren voorzien van een statisch en dynamisch gebalanceerde, aerodynamisch gevormde schoep of waaier en motoren in gesloten uitvoering met geselecteerde kogellagers. Zij moeten door de betreffende ventilatorenfabrikant gemonteerd in een ring met instroomconus worden geleverd en voorzien van de nodige bevestigingspunten. Voor inbouw in kanalenstelsels z.g. buisschroefventilatoren toepassen. De waaier met direct-gekoppelde motor aanbrengen in een plaatstalen buis met hoekstalen flenzen. Op het huis een luchtdicht sluitend inspectieluik en een klemmenkastje voor de elektrische aansluiting aanbrengen. Ondersteuning en ophanging van buisschroefventilatoren zo uitvoeren, dat geen gewichtoverdracht op het kanalensysteem plaatsvindt. De kanalen spanningvrij en ontlast op het ventilatorhuis aansluiten door middel van flexibele verbindingen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 126
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 07 Dakkapventilatoren met een elektromotor in geheel gesloten uitvoering. De uitvoeringseisen zijn dezelfde als die voor centrifugaalventilatoren. De ventilatoren en alle aan de buitenlucht blootgestelde onderdelen in hoge mate weerbestendig en corrosiewerend afwerken. Elke dakkapventilator leveren met een dakdoorvoerkoker en een op de kap bevestigde 4-polige werkschakelaar met binnenpijp voor de elektrische bedrading. De dakkapventilator leveren inclusief bijpassende dakdoorvoerkokers, kunststof dakopstanden, zelfsluitende vlinderkleppen en geluiddempers als gespecificeerd. 08 Voorafgaand aan het in bedrijfstellen van ventilatoren dient de aannemer zich er van te overtuigen dat zich geen stof, vuil, puin e.d. in de ventilatoren, de luchtbehandelingskasten en het aansluitende kanaalwerk bevindt. 09 Geluidproducerende onderdelen opstellen op trillingdempers en trillingvrij met de overige delen verbinden. 10 Ventilatoren en motoren selecteren bij een maximaal toerental van 1400 omw/min. 11 Voor buiten opstelde ventilatoren dient eveneens een waterdichte dakdoorvoering voor de voedingskabels aangebracht te worden. 12 Bij afzuigventilatoren waarbij het afblaaskanaal aan de perszijde rechtstreeks en rechtstandig naar buiten voert dient het ventilatorhuis voorzien te zijn van een aftap. Deze aftap aan te sluiten middels een lekwaterafvoerleiding en een open verbinding op het dichtbijzijnde afvoerpunt van het vuilwaterafvoersysteem. 11. VOLUMEREGELAARS 01 Instelling van de constant volumeregelaar dient plaats te vinden in de fabriek, na montage moet het mogelijk zijn om de luchthoeveelheid ter plaatse eenvoudig opnieuw in te stellen en te controleren. 02 De regelafwijking van de klep mag niet meer bedragen dan 10% over het gehele regelgebied waarvoor de klep is ontworpen. 03 De servomotor en regelaar van volumeregelaars met hulpenergie door de leverancier als één geheel laten samenbouwen en leveren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.29
140-09-02849-04 127
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 12. DIVERSE LUCHTTECHNISCHE COMPONENTEN 01 Luchtbehandelingsapparatuur voor plaatsing in luchtkanalen te allen tijde inbouwen in een Sendzimir verzinkt plaatstalen omkasting. Bij plaatsing van luchtbehandelingsapparatuur tegen een bouwkundige constructie, behoort het leveren, stellen en/of bevestigen van de hoekstalen ondersteuning tot de werkzaamheden van de aannemer. Meetsecties en andere apparatuur waarin zich kleine meetopeningen bevinden moeten verpakt en dichtgesealed op het werk worden aangevoerd. 02 Ventilatorconvectoren. Elke ventilatorconvector in standaard uitvoering in principe opbouw- en uit een profielstalen raamwerk met een gemakkelijke afneembare plaatstalen omkasting. Het geheel vervaardigen van verzinkte plaat, in- en uitwendig gemoffeld met een anti-corrosieprimer, in standaard RAL-kleur. Voordat tot bestelling van de units wordt overgegaan van elk type een technische specificatie ter goedkeuring aan de directie overleggen. 13. ROOSTERS 01 De luchtroosters zodanig monteren dat deze zonder wijziging van de instelling eenvoudig uit de installatie kunnen worden verwijderd en weer herplaatst kunnen worden. 02 Plafondroosters dienen verstelbaar aan de bovenliggende constructie te worden opgehangen, zodanig dat een vlakke uitlijning met de plafondconstructie mogelijk is en zodanig dat het gewicht van de roosters niet op de plafondconstructie rust. 03 De selectie van de luchtverdeelroosters dient te geschieden volgens de richtlijnen en voorschriften van de leverancier. Daarbij moet een worp worden gekozen waarbij geen tochtverschijnselen kunnen ontstaan en mag de geluidproductie van de roosters er niet voor zorgdragen dat de in het bestek gestelde geluidsnormen worden overschreden. 04 Alle roosters uitvoeren met een niet geïsoleerde plenumbox. 05 Indien niet anders vermeld is moeten de geselecteerde roosters geschikt zijn voor inleg in een systeemplafond met een moduulmaat van 600 mm.
61.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN 03. GOEDKEURING INSTALLATIES De aannemer zorgt voor de goedkeuring van de daarvoor in aanmerking komende installaties of delen hiervan door: - de brandweer - dienst milieubeheer De kosten van keuring zijn voor rekening van de aannemer.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.00 ALGEMEEN
61.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN (vervolg) De kosten voor het verkrijgen van goedkeuring zijn voor rekening van de aannemer.
61.00.39
INFORMATIE-OVERDRACHT: MONSTERS 02. MONSTERS TER BEOORDELING Voordat onderstaande bouwstoffen door de aannemer worden besteld hiervan een monster ter beoordeling aan de directie voorleggen: - luchttoe- en afvoerroosters; - alle in het zicht aangebrachte elementen.
61.00.40
RISICOVERDELING EN GARANTIES: ALGEMEEN 90. BEPROEVING Indien bij beproeving blijkt dat de waterzijdige weerstanden van verwarmings- en koelbatterijen sterk afwijken (meer dan 10%) van de opgegeven waarden, kan de directie verlangen dat deze worden vervangen door elementen met de juiste weerstanden. Indien bij de beproeving blijkt dat het debiet en/of drukverschil in geruime mate afwijkt van de ontwerpwaarde, moet de aannemer dit corrigeren door wijziging van de overbrengingsverhouding tussen motor en ventilator. Bij grote afwijkingen van de ontwerpwaarde moet, in overleg met de directie, eerst de oorzaak hiervan worden nagegaan.
61.00.70
MEET- EN VERREKENMETHODEN: ALGEMEEN 90. MEET- EN VERREKENMETHODEN Uitgaan van standaardmethode NEN 3699 + c94.
61.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
61.11.19-a
LUCHTTECHNISCHE INSTALLATIES 0. LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Algemeen Ten behoeve van het conditoneren en ventileren van de laboratoria, Computerzaal, DOKA's, Cluster-SER ruimte, montageruimten en kantoorruimte dient ter plaatse van de technische ruimte in de kelder een luchttoevoerkast te worden opgesteld Buiten op het dak van de Hal een separate afvoerkast opstellen.
140-09-02849-04 128
Trillingen Om trillingen te beperken wordt de luchtbehandelingkast voorzien van trillingdempende matjes onder de kast. Daarnaast dienen de kasten opgesteld te worden op trillingsisolatoren met een statische invering van 15mm. Verbinding met kanalen dienen uitgevoerd te worden met flexibele machetten. Verbinding met leidingen dienen uitgevoerd te worden met compensatoren. ---------------------------------------------------------------------------------------------Opwekking / centraal Het totaal benodigde luchttoevoerdebiet (verse lucht) van 12.000 m3/h dient via een plenum aangesloten. De luchttoevoerkast moet worden opgebouwd uit de volgende componenten (gezien in stromingsrichting): - aanzuig/klepsectie; - filter F7; - twincoildeel (voorverwarmer); - verwarmer (80/60°C); - koeler (8/14°C) met druppelvanger; - geluiddemper;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
61.11.19-a
140-09-02849-04 129
LUCHTTECHNISCHE INSTALLATIES (vervolg) - inspectiedeel; - toevoerventilator (toerengeregeld) met expansiedeel; - geluiddemper; - uitblaasdeel. De luchtafvoerkast (buitenopstelling) moet worden opgebouwd uit de volgende componenten (gezien in stromingsrichting): - aanzuigsectie; - filtersectie F6; - twincoildeel; - geluiddemper; - afvoerventilator (toerengeregeld); - uitblaassectie met klepregister. De luchtbehandelingskast (LBK) dient in de kelder te worden opgesteld. De aanzuiging van verse buitenlucht van de luchtbehandelingskast (LBK) vindt plaats via een bouwkundige koekoek. Op deze koekoek een buitenluchtaanzuigplenum aanbrengen. De koppeling tussen plenum en LBK gebeurt m.b.v. een buitenluchtaanzuigkanaal. Dit buitenluchtaanzuigkanaal inwendig voorzien van een anticorrosiebehandeling en dampdicht ïsoleren. De luchtbehandelingskast moet in sectiedelen worden getransporteerd. Indien noodzakelijk (i.v.m. de beperkte ruimte t.a.v. transport) zal de LBK in delen worden aangeleverd en op locatie moeten worden opgebouwd. De luchtbehandelingskast dient volgens de normen aangesloten te worden op de bestaande aardingspunten. De luchtafvoerkast opstellen op het dak van de hoge hal. De luchttoevoerkast en afvoerkast voorzien van een twincoil warmteterugwinsysteem. De luchtafvoerkast en het aansluitende kanaalwerk buitenconditiebestendig uitvoeren. Horizonaal en verticaal transport van de installaties behoort tot het werk van de aannemer. Indien het noodzakelijk is dat er op hoogte moet worden gewerkt is de aannemer verpicht zorg te drager voor duigdelijke middelen zoalst een steiger e.d. De luchttoevoerkast en luchtafvoerkast moet voorzien worden van de noodzakelijke regelapparatuur t.b.v. regelen, sturen en bewaking om een goed functioneren te garanderen. Luchtverdeling In de laboratoria en de Hal is geen verlaagd plafond aanwezig. Alle installaties dienen dus als zichtwerk te worden uitgevoerd. Vanaf de luchttoevoerkast in de kelder de lucht via kanalen naar de kantoren, montage, labruimten, computerzaal en SER-Clusterruimte in de hal voeren. Hiervoor een kanaalstelsel aanleggen. De luchttoevoer in de diverse ruimten voorzien van luchttoevoerroosters (wervelroosters) aan het plafond. De luchttoevoerkanalen nabij de ruimten voorzien van constant volumeklep. Het VR lab, de computerzaal en het chemisch lab voorzien van elektrische naverwarmers. Voor het chemisch lab deze
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
61.11.19-a
140-09-02849-04 130
LUCHTTECHNISCHE INSTALLATIES (vervolg) explosieveilig uitvoeren. Waar een hoge interne warmtelast heerst dient te worden voorzien in additionele koeling in de vorm van fancoilunits. Het hoofdkanaal voorzien van een beperkte reserve van 10%. De lucht vanuit de diverse ruimten door middel van retourroosters terugvoeren met behulp van een kanalenstelsel en aansluiten op de op het dak opgestelde luchtafvoerkast. De luchtafvoerkanalen nabij de ruimten voorzien van constant volumeklep. Het systeem uitvoeren als een Constant Volume systeem (CAV) doormiddel van het positioneren van een CAV box in alle aftakkingen naar en van van de desbetreffende ruimten. Dit zowel in het toevoerals afvoerkanaal. Als uitzondering het VR lab, de computerzaal en het chemisch lab voorzien van een Variabel Volume systeem. Diverse laboratoria kennen een eis van onderdruk ten opzichte van de omliggende ruimten. De meeste laboratoria staan op onderdruk ten opzichte van hun omgeving om lekken van 'vervuilde' laboratorium lucht naar met name de gangen en naar buiten te voorkomen. Onderdruk realiseren door ca. 10% meer lucht af te voeren dan toe te voeren. De resterende 10% 'lekt' vanuit de gang naar de laboratoria. Alle sparingen betreffende de W installaties volledig luchtdicht afwerken in de ruimten waar een drukregime heerst. Kanalen die een brandscheiding passeren, dienen te worden voorzien van brandkleppen. Het Chemisch lab Het chemisch lab wordt voorzien van twee zuurkasten (levering andere partij). Dit lab dient te worden voorzien van een variabel volumesysteem (VAV). Hierbij zijn ten behoeve van de ventilatieluchthoeveelheden de volgende situaties mogelijk: - Toevoer 50%; Retour 50%; zuurkasten buiten bedrijf. - Toevoer 50%; Retour 0%; 1 zuurkast in bedrijf. - Toevoer 100%; Retour 100%; 2 zuurkasten in bedrijf. Dit systeem dient in volgorde geregeld te worden gestuurd met het in/uit schakelen van de desbetreffende zuurkasten. Laboratoria stabiele vlam Het CARS en LIF lab dienen beide voorzien te worden van een eigen separate luchttechnische installatie ten behoeve van de toevoer van verbrandingslucht en de afvoer van rookgasafvoer. De hoeveelheid van de toevoerlucht bedraagt 1500m³/h en is aanvullend op de in de labs te projecteren basisventilatie. De toevoer bestaat uit de volgende voorzieningen. Via een ventilator opgesteld in de kelder wordt via een buitenluchtaanzuigkanaal die buitenlangs de gevel bovendaks, lucht aan zuigt en getransporteerd naar de in de begane grondvloer opgestelde gasbrander. Dit kanaalwerk voorzien van dampdichte isolatie. Deze ventilator voorzien van een filter F7 en een toerenregeling. Deze toerenregeling dient in het desbetreffende lab doormiddel van een draaiknop te worden bedient zodat de luchthoeveelheid instelbaar is. De afvoer van het rookgas dient via een afzuigkap gekoppeld te worden aan een rookgasventilator met behulp van een rookgasafvoerkanaal. De
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
61.11.19-a
140-09-02849-04 131
LUCHTTECHNISCHE INSTALLATIES (vervolg) rookgassen dienen te worden gefilterd met behulp van een hoogtemperatuurfilter. Deze dient voor de op het dak opgestelde rookgasafvoerventilator te worden opgesteld en dient te worden voorzien van een buitenconditiebestendige behuizing. De rookgassen dienen doo middel van een rookgasafvoer kanaal minimaal 1meter boven het dak van het hoge bouwdeel te worden afgevoerd. ---------------------------------------------------------------------------------------De complete installatie kan in de nacht of het weekend naar laag bedrijf geregeld worden. Dit wordt gerealiseerd door terug te toeren tot ca. 50%. Hierbij wordt rekening gehouden met mogelijkheden voor vrije koeling 's nachts. Uitvoering installaties volgens: - NEN 1087 - NEN 1088
61.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
61.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. INSTALLATIE-BEREKENING Door de aannemer te vervaardigen berekening: LUCHTKANAALBEREKENING - de luchtkanaalberekening(en) volgens VABI 104 Uitgangspunten: - ISSO-publicatie 17, deel 2-93 - ISSO-publicatie 9+a86 Maximale luchtsnelheden in kanalen: ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- na geluiddempers : 6,0 m/s - schachten/koven : 6,0 m/s - op kelderniveau : 6,0 m/s - luchtkanalen in verlaagde plafonds boven gangen tot 40 dB(A) : 5,0 m/s - luchtkanalen in verlaagde plafonds boven gangen tot 45 dB(A) : 6,0 m/s - luchtkanalen in verlaagde plafonds boven verblijfsruimten tot 35 dB(A) : 4,0 m/s - luchtkanalen in verlaagde plafonds boven verblijfsruimten van 35 tot 40 dB(A) - aftakkingen naar luchtornamenten : 3,0 m/s - brandkleppen over de netto doorlaat : 4,5 m/s ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Maximaal drukverlies: ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------normaal : 1 Pa/m (maximaal)
Deerns raadgevende ingenieurs bv
: 5,0 m/s
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
61.12.20-a
140-09-02849-04 132
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) plaatselijk : 2 Pa/m (maximaal) ----------------------------------------------------------------------------------GELUIDBEREKENINGEN De aannemer dient berekeningen te overleggen van het geluiddrukniveau in de ruimten en naar de omgeving ten gevolge van de techni-sche installaties. Het geluiddrukniveau ten gevolge van technische installaties mag indien niet anders genoemd de volgende waarden niet overschrijden: -----------------------------------------------------------------------------soort ruimte maximaal geluidsniveau [dB(A)] ------------------------------------------------------------------------------ laboratoria 40 - kantoor 40 - techniekruimten 70 * dag-/nachtsituatie -----------------------------------------------------------------------------Voor de geluidoverlast naar de omgeving ten gevolge van de technische installaties in of aan het gebouw dient te worden voldaan aan de streefwaarden zoals vereist volgens de Wet Milieubeheer. LUCHTSNELHEID LEEFGEBIED KANTOORRUIMTEN De aannemer dient een roosterselectie te overleggen met de luchtsnelheid in de leefzone ten gevolge van de toevoerroosters en de ver-eiste luchthoeveelheden. Uitgangspunt: gemiddelde luchtsnelheid in de leefzone: 0,15 m/s. LUCHTSNELHEID LEEFGEBIED LABORATORIA De aannemer dient een roosterselectie te overleggen met de luchtsnelheid in de leefzone ten gevolge van de toevoerroosters en de ver-eiste luchthoeveelheden. Uitgangspunt: gemiddelde luchtsnelheid in de leefzone: 0,25 m/s. VERWARMINGSBEREKENING De aannemer dient voor de berekening van de vermogens van de te installeren naverwarmers de volgende ruimtetemperaturen te hanteren: * VR lab, computerzaal : 21°C * Cemisch lab : 20°C
61.13
BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
61.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. VENTILATIE-/LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Beproeven. Onderdelen: - de gehele installatie Methode: - luchtdichtheid: met behulp van de drukverliesmethode - luchtdebiet - luchtverdeling - geluidsniveau: in 10% van de geventileerde ruimten moet het geluidsniveau wordengemeten. De kosten hiervoor komen voor rekening van de aannemer. Voor deoplevering brengt de aannemer verslag uit, onder bijvoeging van ingevulde enondertekende
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
61.13.10-a
140-09-02849-04 133
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) meetstaten. Uitgangspunten: - installatiegeluidniveau (NEN 5077+c05) (LI;A) bepalen na het bereiken van de vertrektemperaturen. - debiet toevoerlucht per vertrek, per rooster. - debiet buitenlucht en afvoerlucht. Uitvoering door: - de aannemer. Tijdstip: INREGELEN: De aannemer regelt de installaties zodanig in, dat de in het bestek genoemde ontwerpcondities worden behaald. De gemeten waarden van luchthoeveelheden en druk nabij de meetpunten op een sticker vermelden. De ingestelde roosters, instelkleppen, kleppenregisters, volumeregelaars, e.d. borgen en/of onuitwisbaar coderen. De apparatuur controleren, inregelen en beproeven op de voorgeschreven deugdelijkheid, capacitieit, rendement, druk, temperatuur, vochtigheid, spanningsvrije/trillingsvrije opstelling, enz.
4.
5.
Alle op de luchtbehandelingsinstallatie aangesloten toevoer- en/of afzuigornamenten, fancoilunits en andere verwarmingslichamen naregelen aan de hand van ruimtetemperaturen. De automatische regelapparatuur afstellen en inregelen in overleg met de leverancier en op de met de directie besproken regelpunten, proportionele banden, enz. Daarna controleren, zonodig met behulp van meetinstrumenten of alle waarden voor temperatuur, vochtigheid, hoeveelheid lucht en druk juist zijn en stabiel blijven, respectievelijk worden in-, uit- of omgeschakeld. VENTILATIE-/LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Door de aannemer te verstrekken meetrapport(en): Meetrapporten moeten bevatten: - alle ontwerp en gemeten instelwaarden van apparatuur kanalen en roosters, alsmede van de kanalensystemen een strangenschema met statische drukken; - een lek-testrapport, overeenkomstig het model als aangegeven in de aanzet tot normalisatie van metalen kanalen van de ISSO 17 deel 1. Wijzigingen van de instelwaarden, gedurende de garantietermijn bijhouden. Aantal te verstrekken exemplaren: 2 Tijdstip van verstrekking: bij oplevering BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT het rapport omvat de beproeving van de installaties volgens dit hoofdstuk in het beproevingsrapport moeten ten minste zijn vermeld de meetwaarden en beproevingscondities en ontwerpwaarden bij het rapport moeten tenminste de schema's bijgevoegd zijn van de installaties taal Nederlands tijdstip van verstrekking: bij oplevering
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.32 METALEN KANALEN
61.32
METALEN KANALEN
61.32.11-a
METALEN KANAAL, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN KANAAL Aanlegwijze: Bevestigingswijze: - profiel-/draadstangconstructie - gebeugeld - consoles 1. STALEN BUIS Materiaal : Staalplaat Oppervlaktebehandeling : Senzimir verzinkt volgens NEN-EN 10142 en NEN-EN 10147 Afmetingen (mm): zie tekening
140-09-02849-04 134
Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - inspectie en reinigingsluiken .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Ronde kanalen. 61.32.12-a
METALEN KANAAL, KANAALELEMENT, STAAL 0. AANLEG METALEN KANAAL Aanlegwijze: Bevestigingswijze: - profiel-/draadstangconstructie - consoles 1. KANAALELEMENT, STAAL Materiaal : Staalplaat Oppervlaktebehandeling : Sendzimir verzinkt volgens NEN-EN 10142 en NEN-EN 10147. Afmetingen (mm): zie tekening Verstijvingen: - strippen, cross-breakings of d.m.v. rillen of zettingen Hulpstukken: - leidschoepen Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - inspectie en reinigingsluiken .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Rechthoekige kanalen.
61.32.12-d
METALEN KANAAL, KANAALELEMENT, STAAL 0. AANLEG METALEN KANAAL Aanlegwijze: Bevestigingswijze: - profiel-/draadstangconstructie - consoles 1. KANAALELEMENT, STAAL Materiaal : Staalplaat Oppervlaktebehandeling : Sendzimir verzinkt volgens NEN-EN 10142 en NEN-EN 10147. Uitwendig dampdicht isoleren Afmetingen (mm): zie tekening Verstijvingen: - strippen, cross-breakings of d.m.v. rillen of zettingen Hulpstukken: - leidschoepen Toebehoren: - bevestigingsmiddelen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.32 METALEN KANALEN
61.32.12-d
61.33 61.33.11-a
140-09-02849-04 135
METALEN KANAAL, KANAALELEMENT, STAAL (vervolg) .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Buitenluchtaanzuigkanalen
KUNSTSTOF KANALEN KUNSTSTOF KANAAL, KUNSTSTOF BUIS 0. AANLEG KUNSTSTOF KANAAL Aanlegwijze: - peil - ligging Verbindingswijze: - lasverbinding Bevestigingswijze: - profiel-/draadstangconstructies - consoles 1. KUNSTSTOF BUIS Materiaal: PPS polypropeen, zelfdovend volgens DIN 4102-6 Vorm Afmetingen (mm): zie tekening Hulpstukken: - PPS Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Afvoerkanalen ten behoeve van zuurkasten.
61.41
LUCHTBEHANDELINGSKASTEN
61.41.10-a
LUCHTBEHANDELINGSKAST 0. LUCHTBEHANDELINGSKAST Fabrikaat: Holland Heating / Verhulst / Gea Happel Type retour/toevoer: Kastuitvoering: buitenopstelling Luchtdichtheid: volgens artikel 61.00.29 Bouwvorm: twee lagen (tegengesteld) Oppervlaktebehandeling: zie artikel 61.00.29 Afmetingen ca. l = ........ mm, b = ........ mm, h =....... mm (incl. ondersteuningen) Massa (kg): ca. De luchttoe- en afvoerkasten in volgorde van luchtrichting gezien zoals hieronderomschreven: LUCHTAFVOERKAST (LAK.....): De luchtafvoerkast in volgorde van luchtrichting gezien als volgt samenstellen: * Aanzuigdeel, voorzien van: - opening, afmetingen B x H (mm): .... x .... - flexibele verbinding, uitvoering enkelwandig - kleppenregister, inbouw, kontra roterend, geschikt voor servomotorbediening * Filterdeel voorzien van: - filterzakken, inschuif fabrikaat: Camfil filterklasse: F6 filterzaklengte (mm): 600
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.41 LUCHTBEHANDELINGSKASTEN
61.41.10-a
140-09-02849-04 136
LUCHTBEHANDELINGSKAST (vervolg) aanvangsweerstand (Pa): .... eindweerstand (Pa): .... - manometer, opbouw, type Minihelic 5000 (0-250 Pa) * Geluiddemperdeel lengte (mm): 1500 luchtweerstand (Pa): .... dempingswaarde: Hz dB 63 .... 125 .... 250 .... 500 .... 1K .... 2K .... 4K .... 8K .... * Ventilatordeel: fabrikaat ventilator: type ventilator: centrifugaal, achterovergebogen schoepen toerenregeling ventilatormotor: luchtverplaatsing (m³/s): .... (...... m³/h) statische druk buiten de kast (Pa): .... totaal statische druk (Pa): .... asvermogen (kW): .... motorvermogen (kW): .... aansluitspanning (V): 400/690 geluidgegevens: Hz dB 63 .... 125 .... 250 .... 500 .... 1K .... 2K .... 4K .... 8K .... * Expansiedeel, voorzien van luchtverdeelscherm * Twincoildeel, onder de volgende condities: vermogen (kW): .... luchtverplaatsing (m³/s): .... (...... m³/h) luchtintrede conditie (°C / g/kg): .... / .... luchtuittrede conditie (°C / g/kg): .... / .... luchtweerstand (Pa): .... medium: water/30% ethyleen glycol waterintrede temperatuur (°C): .... wateruittrede temperatuur (°C): .... medium weerstand (kPa): .... medium hoeveelheid (dm³/s): .... * Druppelvanger: luchtweerstand (Pa): .... materiaal kunststof * Geluiddemperdeel lengte (mm): 1000 luchtweerstand (Pa): .... dempingswaarde: Hz dB 63 .... 125 ....
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.41 LUCHTBEHANDELINGSKASTEN
61.41.10-a
140-09-02849-04 137
LUCHTBEHANDELINGSKAST (vervolg) 250 .... 500 .... 1K .... 2K .... 4K .... 8K .... * Uitblaasdeel, voorzien van: - opening, afmetingen B x H (mm): .... x .... - flexibele verbinding, uitvoering dubbelwandig LUCHTTOEVOERKAST (LBK....): De luchtafvoerkast in volgorde van luchtrichting gezien als volgt samenstellen: * Buitenluchtaanzuigdeel, voorzien van: - opening, afmetingen B x H (mm): .... x .... - flexibele verbinding, uitvoering dubbelwandig - kleppenregister, inbouw, kontra roterend, geschikt voor servomotorbediening * Filterdeel voorzien van: - filterzakken, inschuif fabrikaat: Camfil filterklasse: F7 filterzaklengte (mm): 600 aanvangsweerstand (Pa): .... eindweerstand (Pa): .... - manometer, opbouw, type Minihelic 5000 (0-250 Pa) * Anti-corrossiescherm in kunststof uitvoering luchtweerstand (Pa): .... * Twincoildeel (verwarmer), onder de volgende condities: vermogen (kW): .... rendement (% voelbaar): .... luchtverplaatsing (m³/s): .... (...... m³/h) luchtintrede conditie (°C): -10 luchtuittrede conditie (°C): .... luchtweerstand (Pa): .... medium: water/30% ethyleen glycol waterintrede temperatuur (°C): .... wateruittrede temperatuur (°C): .... medium weerstand (kPa): .... medium hoeveelheid (dm³/s): .... * Verwarmerdeel vermogen (kW): .... luchtverplaatsing (m³/s): .... (...... m³/h) luchtintrede temperatuur (°C): .... luchtuittrede temperatuur (°C): .... luchtweerstand (Pa): .... medium: water waterintrede temperatuur (°C): .... wateruittrede temperatuur (°C): .... medium weerstand (kPa): .... medium hoeveelheid (dm³/s): .... * Inspectiedeel voorzien van deur * Koelerdeel vermogen (kW): .... luchtverplaatsing (m³/s): .... (...... m³/h) luchtintrede conditie (°C / g/kg): 28,0 / 14,2 luchtuittrede conditie (°C / g/kg): .... / .... luchtweerstand (Pa): ....
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.41 LUCHTBEHANDELINGSKASTEN
61.41.10-a
140-09-02849-04 138
LUCHTBEHANDELINGSKAST (vervolg) medium: water waterintrede temperatuur (°C): .... wateruittrede temperatuur (°C): .... medium weerstand (kPa): .... medium hoeveelheid (dm³/s): .... * Druppelvanger in kunststof uitvoering luchtweerstand (Pa): .... * Geluiddemperdeel lengte (mm): 1000 luchtweerstand (Pa): .... dempingswaarde: Hz dB 63 .... 125 .... 250 .... 500 .... 1K .... 2K .... 4K .... 8K .... * Ventilatordeel: fabrikaat ventilator: type ventilator: centrifugaal, achterovergebogen schoepen toerenregeling ventilatormotor: luchtverplaatsing (m³/s): .... (...... m³/h) statische druk buiten de kast (Pa): .... totaal statische druk (Pa): .... asvermogen (kW): .... motorvermogen (kW): .... aansluitspanning (V): 400/690 geluidgegevens: Hz dB 63 .... 125 .... 250 .... 500 .... 1K .... 2K .... 4K .... 8K .... * Expansiedeel, voorzien van een luchtverdeelscherm * Geluiddemperdeel lengte (mm): 1500 luchtweerstand (Pa): .... dempingswaarde: Hz dB 63 .... 125 .... 250 .... 500 .... 1K .... 2K .... 4K .... 8K .... * Inspectiedeel voorzien van deur * Filterdeel voorzien van: - filterzakken, inbouw fabrikaat: Camfil
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.41 LUCHTBEHANDELINGSKASTEN
61.41.10-a
140-09-02849-04 139
LUCHTBEHANDELINGSKAST (vervolg) filterklasse: F9 filterzaklengte (mm): 600 aanvangsweerstand (Pa): .... eindweerstand (Pa): .... - manometer, opbouw, type Minihelic 5000 (0-250 Pa) * Stoombevochtigingsdeel, voorzien van: uitvoering: gevoed vanuit centraal stoomnet luchtverplaatsing (m³/s): .... (...... m³/h) luchtintrede conditie (°C/g/kg): .... / .... luchtuittrede conditie (°C/g/kg): .... / .... stoomconditie (bar): .... (overdruk) verzadigde stoom nominale stoomcapaciteit (kg/h): .... luchtweerstand (Pa): .... fabrikaat spreidingsbuis: fabrikaat regelventiel: fabrikaat servomotor: afhankelijk van fabrikaat regelinstallatie * Uitblaasdeel, voorzien van: - opening, afmetingen B x H (mm): .... x .... - flexibele verbinding, uitvoering dubbelwandig - kleppenregister, inbouw, kontra roterend, geschikt voor servomotorbediening .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Luchttoevoer-en afvoerkast voorzien van een twin-coilsysteem
61.42
VENTILATIE-, VERWARMINGS- EN BEVOCHTIGINGSAPPARATEN
61.42.61-a
LUCHTBEVOCHTIGER 0. ELEKTRISCHE STOOM-LUCHTBEVOCHTIGER Leverancier: Geveke Klimaattechniek. Defensor Mk5 stoomluchtbevochtiger met uitneembare kalkvanger. Type: P of V Aantal: Constructie zie artikel 61.00.29, sub 05 Afmetingen B x H x L (mm): - Intredetemperatuur (°C): - Intredeconditie (gr/kg): - Uittredeconditie (gr/kg): Aansluitspanning (V): 3x400. Opgenomen vermogen (kW): Stoom: - debiet (kg/h): - stoomketel: materiaal: corrosievast staal. bekleding: kunststof, uitneembaar en reinigbaar. Stoomverdeelpijp: - materiaal: corrosievast staal. - lengte (mm): Regeling: - stoomproductie (%): 0-100, modulerend met P/I-regeling. - spoelcyclus: auto-adaptief. Hulpstukken: - stoomslang Z10, lengte (mm): - condensslang KS10, lengte (mm): Toebehoren: - waterfilter: Z15, 3/8". - waterafsluiter: Z15, 3/8". - bedrijfs-/storingsprint: RFS.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.42 VENTILATIE-, VERWARMINGS- EN BEVOCHTIGINGSAPPARATEN
61.42.61-a
140-09-02849-04 140
LUCHTBEVOCHTIGER (vervolg) - maximaal hygrostaat: LRF 105. - voedingskast - werkschakelaar - kanaalvochtvoeler - montageframe .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE In combinatie met een luchtbehandelingkast en/of een kanaalbevochtiger.
61.43
VENTILATOREN
61.43.10-a
VENTILATOR 0. DAKVENTILATOR Fabrikaat: Colasit Debiet (m3/h): Opvoerhoogte (Pa): Toerental (omw./min): Toerenregeling ventilatormotor: Materiaal/oppervlaktebehandeling - waaier: - omkasting: - bodemplaat: Aandrijving: - wijze: direct gedreven elektromotor Elektromotor: - aansluitspanning (V): 400 - opgenomen vermogen (W): .... Toebehoren: - dakdoorvoerkoker - dakopstand - vlinderklep - 4 polige werkschakelaar .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Dakafzuigventilator t.b.v. de zuurkasten
61.43.10-b
VENTILATOR 0. CENTRIFUGAAL VENTILATOR Fabrikaat: Gebhardt Type: TZA Constructie: achterover gebogen waaier Debiet (m3/h): .... Opvoerhoogte (Pa): .... Toerental (omw./min): Rendement (%): Afmetingen (mm): Aansluitingen Massa (kg): Materiaal Oppervlaktebehandeling Aandrijving: - wijze: direct Elektromotor: - aansluitspanning (V): - opgenomen vermogen (W): - toerental (omw./min): Toebehoren:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.43 VENTILATOREN
61.43.10-b
VENTILATOR (vervolg) .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Rookgasafvoerventilator
61.43.10-c
VENTILATOR 0. VENTILATORBOX Fabrikaat: Alsident Explosieveilige uitvoering Type: UT 20 Exe Toerental (omw./min): Luchthoeveelheid (m³/h): .... Opvoerhoogte (Pa): .... Elektromotor: - aansluitspanning (V, Hz): 230 - 50 - opgenomen vermogen (W): - toerental (omw./min): Toebehoren: - montageframe en bevestigingsmateriaal - fleksibele manchetten .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Afzuigventilator t.b.v. "Alsident-arm" explosieveilige uitvoering
61.60
140-09-02849-04 141
APPENDAGES
61.60.11-a
LUCHTKLEP 0. LUCHTKLEP Fabrikaat: leverancier luchtkanalen Materiaal: staal Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Instelstand: voorzien van merkteken Standaanwijzing: vergrendelend Uitvoering: klep Bediening: - wijze: handmatig en traploos instelbaar Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Inregelklep in ronde kanalen bij alle aftakkingen en splitsingen. Inregelklep nabij alle roosters.
61.60.11-b
LUCHTKLEP 0. LUCHTKLEP Constructie: klep Materiaal: H-PVC Instelstand: voorzien van merkteken Standaanwijzing: vergrendelend Bediening: - wijze: handmatig Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Inregelklep in H-PVC kanalen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.60 APPENDAGES
61.60.12-a
KLEPPENREGISTER 0. KLEPPENREGISTER Fabrikaat: Leverancier luchtkanalen Constructie: klep (contra) Materiaal: staal Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Instelstand: voorzien van merkteken Standaanwijzing: vergrendelend Bediening: handmatig en traploos instelbaar Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Inregelklep in rechthoekige kanalen bij alle aftakkingen en splitsingen
61.60.21-b
CONSTANT-VOLUMEREGELAAR 0. CONSTANT-VOLUMEREGELAAR Fabrikaat: Trox, type RN Constructie: klep: constant volumeregelaar zonder hulpenergie Materiaal: staalplaat Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Debiet (m3/h): zie bijlage Regelbereik (Pa): 50-1000 Regelnauwkeurigheid: max. 10% Toebehoren: - akoestische omkasting t.b.v. het reduceren van afgestraald geluid (optie) - geluiddemper t.b.v. het reduceren van stromingsgeluid (optie bij hoge drukken) .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Constant volumeregelaars zonder hulpenergie
61.60.22-a
VARIABEL-VOLUMEREGELAAR 0. VARIABEL-VOLUMEREGELAAR Fabrikaat: Waterloo, type WLMD Constructie: klep: variabel volumeregelaar met hulpenergie Materiaal: Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Regelbereik (m3/h): Minimum luchtbegrenzing (m3/h): 50% van de hieronder genoemde waarden Toebehoren: - akoestische omkasting t.b.v. het reduceren van afgestraald geluid (optie) - geluiddemper t.b.v. het reduceren van stromingsgeluid (optie bij hoge drukken) - servomotor, elektrisch of pneumatisch - regelaar .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Variabel volumeregelaars met hulpenergie
61.60.22-b
VARIABEL-VOLUMEREGELAAR 0. VARIABEL-VOLUMEREGELAAR Fabrikaat: Barcol-air, type NZNAOAG Constructie: klep: twee kanalen mengunit met hulpenergie ten behoeve van koud en warmkanaal Materiaal: verzinkt plaatstaal Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Regelbereik (m3/h): zie bijlage Minimum luchtbegrenzing (m3/h): zie bijlage Toebehoren:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 142
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.60 APPENDAGES
61.60.22-b
VARIABEL-VOLUMEREGELAAR (vervolg) - mengunit: * Invensys microNet DDC regelapparatuur; * ingebouwd luchtprecisiemeetorgaan type Flo-Cross; * ovale dubbelwandige regelklep met neopreen afdichtingsprofiel en rechthoekige uitlaat; - transformator 230/24VAC 20VA primair, incl. aansluitsnoeren (2 meter) en steker met randaarde; .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Twee kanalen mengbox
61.60.22-c
VARIABEL-VOLUMEREGELAAR 0. VARIABEL-VOLUMEREGELAAR Fabrikaat: Barcol-air, type NBNBOAB Constructie: klep: dubbelwandige VAV-unit, uitgevoerd als gladde ronde buis met hulpenergie Materiaal: verzinkt plaatstaal Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Regelbereik (m3/h): zie bijlage Minimum luchtbegrenzing (m3/h): zie bijlage Toebehoren: * Invensys microNet DDC regelapparatuur; * ingebouwd luchtprecisiemeetorgaan type Flo-Cross; * ovale dubbelwandige regelklep met neopreen afdichtingsprofiel. .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE VAV-units
61.60.31-a
BRANDKLEP 0. BRANDKLEP Fabrikaat: Trox Type: FKN-EN Brandklep voor rechthoekige kanalen Constructie: geschikt voor servomotor bediening Oppervlaktebehandeling/oppervlaktebehandeling: promatect - huis en aanbouwdelen: verzinkte staalplaat Toebehoren: - handel t.b.v. testen/controleren functionaliteit brandklep - inspectieluik .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Rechthoekige brandklep ter plaatse van alle 30 en 60 minuten brandscheidingen. Let op: Brandkleppen zijn niet op tekening aangegeven. Zie voor de brandscheidingen de bouwkundige tekeningen. Deze controle behoort tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek.
61.60.31-b
BRANDKLEP 0. BRANDKLEP Fabrikaat: Trox Type: FKR-04-NEN Brandklep voor ronde kanalen Constructie: geschikt voor servomotor bediening Oppervlaktebehandeling/oppervlaktebehandeling: promatect - huis en aanbouwdelen: verzinkte staalplaat Toebehoren: - handel t.b.v. testen/controleren functionaliteit brandklep - inspectieluik
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 143
24 april 2009
61 VENTILATIE- EN LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIES 61.60 APPENDAGES
61.60.31-b
BRANDKLEP (vervolg) .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Ronde brandklep ter plaatse van alle 30 en 60 minuten brandscheidingen. Let op: Brandkleppen zijn niet op tekening aangegeven. Zie voor alle brandscheidingen de bouwkundige tekeningen. Deze controle behoort tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek.
61.60.39-a
LUCHTNAVERWARMER 0. LUCHTNAVERWARMER Fabrikaat: Inatherm Type: CWW voor ronde kanalen en PGV voor rechthoekige kanalen Uitvoering: voor kanaalinbouw Vermogen: zie typeaanduiding luchttoevoertekening Luchthoeveelheid (m³/h): .... Luchtintrede temperatuur (°C): .... Luchtruimtetemperatuur (°C): .... Luchtuittrede temperatuur (°C): minimale ruimtetemperatuur + 8°C. Luchtweerstand (Pa): max. 25 Medium: elektrisch Medium intrede temperatuur (°C): .... Medium uittrede temperatuur (°C): .... Materiaal omkasting: Sendzimir verzinkt plaatstaal Verwarmingselement: Cu/Al .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Luchtnaverwarmer zoals aangegeven op tekening
61.60.43-a
ALUMINIUM SLANG 0. ALUMINIUM SLANG Fabrikaat: Panflex Type: MASTER ISO AKS - akoestisch absorberend - thermisch isolerend Materiaal: mantel: aluminium, flexibel folie isolatie: glaswol Afmetingen (mm): l = 1000 mm Toebehoren: - beugels - slangklemmen - aluminiumtape .01 LUCHTBEHANDELINGSINSTALLATIE Akoestisch absorberende slang voor het aansluiten van de - luchttoevoerroosters - luchtafvoerroosters
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 144
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES
62
KOELINSTALLATIES
62.00
ALGEMEEN
62.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. BEGRIPPEN: ALGEMEEN De demontage werkzaamheden worden vermeld in hoofdstuk 10 Stut- en sloopwerk Het volgende is opgenomen in hoofdstuk 61 - koelbatterij in luchtbehandelingskast - koelelementen in fancoilunits, enz De regeling van de koelinstallatie volgens hoofdstuk 68 (Regelinstallaties).
62.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. EISEN EN UITVOERING: AANVULLEND MAATREGELEN TEGEN CORROSIE, VERONTREINIGING EN BESCHADIGING 01. Tijdens de bouw moeten verticale leidingen worden afgedicht ter bescherming van inwendige vervuiling.
140-09-02849-04 145
02. Metaaldeeltjes, slijpstoffen, kitresten, afval en andere verontreinigingen, die tijdens de uitvoering zijn terecht gekomen in onderdelen moeten ter voorkoming van corrosie of beschadiging zorgvuldig verwijderd worden. 03. Het toepassen van messing onderdelen dient te worden vermeden in verband met spanningscorrosie. LEIDINGEN EN KANALEN Verbinding: 04. Alle gelaste aftakkingen van leidingen, uitgezonderd die op verdeel- en verzamelstukken, dienen stromend te worden uitgevoerd, tenzij dit de ontluchting belemmert. Montage: 05. De aannemer zorgt, behalve de conform dit bestek door hemzelf te leveren en aan te brengen meetapparatuur, tevens voor: - de nodige draadaansluitingen op door hem te leveren toestellen; - het leveren en monteren van draadaansluitingen op de leidingen, alsmede het monteren hierin van door derden beschikbaar gestelde dompelbuizen van meet- en regelapparatuur. Isolatie: 06. Ter voorkoming van vochtdiffusie dient speciale aandacht geschonken te worden aan een gladde en strakke aanligging van de isolatie tegen pijpwanden. De isolatie en de methode van aanbrengen dient minimaal te voldoen aan ISSO publicatie 64. 07. De langsnaden van de isolatie ononderbroken verlijmen en stuik aanleggen. De langsnaden aan de bovenzijde plaatsen. De stootranden eveneens verlijmen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.00 ALGEMEEN
62.00.20
140-09-02849-04 146
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 08. Om de 2 m de isolatie op de pijpwand lijmen. 09. Buitenliggende geïsoleerde leidingen en onderdelen dienen te worden beschermd tegen UV-straling. 91. EISEN EN UITVOERING: AANVULLEND KOELAPPARATUUR KOELAPPARATEN Koellichamen: 01. De afmetingen zijn voorlopig bepaald aan de hand van de bouwkundige gegevens zoals deze tijdens de ontwerpfase bekend waren. Alvorens tot bestelling over te gaan, dient de aannemer zich ter plaatse ervan te overtuigen, dat de beschikbare ruimte in overeenstemming is met de voorgeschreven afmetingen. 02. De koellichamen direct na aanvoer op het werk, voldoende beschermen en opslaan. 03. Ten behoeve van het uitvoeren van bouwkundige werkzaamheden de koellichamen zodanig opstellen en bevestigen, dat een juiste bevestiging en aanpassing aan de bouwconstructie gewaarborgd is. 04. De koellichamen zodanig opstellen en bevestigen, dat een juiste bevestiging en aanpassing aan de bouwconstructie gewaarborgd is. 05. De opstelling van het koellichaam in nauw overleg met de directie bepalen; voor de beoordeling en goedkeuring kan de directie verlangen dat een proefopstelling gerealiseerd wordt. 08. Verbindingswijze koeltechnisch leidingwerk: - bochten in koperen leidingen met een nominale doorlaat kleiner of gelijk aan 20 mm mogen worden gebogen. Bij koperen leidingen met een grotere doorlaat dienen koperen bochten met capillaire einden te worden toegepast; - hardsoldeerverbindingen koper / brons en koper / staal met L-AG 34 SN en met L-Ag 20 voor koper / koper verbindingen volgens DIN 8513; - na het maken van een verbinding door solderen dient het overtollige vloeimiddel te worden verwijderd; - verbindingen in koperen leidingen volgens (NEN-EN 1057:2006 en) tot stand brengen door hardsolderen. Tijdens het solderen met stikstof doorspoelen; - vloeimiddelen toepassen volgens DIN 8511 F-SH1. Zelf gemaakte vloeimiddelen zijn niet toegestaan; - flare verbindingen zijn niet toegestaan. 10. Beschermwijze: - koperen leidingen volgens (NEN-EN 1057:2006 en) moeten inwendig schoon en droog zijn. De uiteinden afdichten met plastic doppen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.00 ALGEMEEN
62.00.20
140-09-02849-04 147
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 11. Kunststof buisleiding: Aanlegwijze: - alvorens leidingen en hulpstukken te monteren dienen verontreinigingen, scherpe kanten en bramen te worden verwijderd. - verticale leidingen loodrecht aanbrengen; - leidingdoorvoeren in het zicht afdekken met rozetten; - afwijking in leidingbeloop uitsluitend na goedkeuring van de directie. 12. Verbindingswijze kunststof buisleiding: - lijmverbinding; - klemverbinding; - volgens voorschriften fabrikant; - mof / spieverbinding verlijmd met twee componentenlijm; - flensverbindingen; - flens- en koppelverbindingen van leidingen van verschillende samenstelling uitvoeren met isolatieflenzen of -koppelingen - flensverbindingen of koppelingen toepassen indien appendages, apparaten of leidingdelen gedemonteerd moeten kunnen worden; - flenzen toepassen met dezelfde diameter als de flens op de apparaten, appendages e.d.; - draadgedeelten van bouten en dergelijke insmeren met kopervet, alvorens de moeren aan te brengen. APPENDAGES 13. Compensatoren: - compensatoren moeten worden toegepast indien geen ruimte aanwezig is voor expansie-lussen. - tijdens de montage van het leidingwerk moeten aanvankelijk passtukken worden toegepast, overeenkomend met de lengte van de compensatoren. - compensatoren mogen pas kort voor de beproeving van de installatie worden aangebracht. - het monteren van de passtukken en van de compensatoren moet geschieden met inachtneming van de richtlijnen van de fabrikant. 14. Afsluiters en kranen: - Driewegafsluiters zodanig inbouwen dat bij gesloten afsluiter geen doorwarming of -koeling kan plaatsvinden door natuurlijke interne circulatie. - aansluitingen met een diameter kleiner of gelijk aan 40 mm uitvoeren met koppelingen - aansluitingen met een diameter groter dan 40 mm uitvoeren met flenzen. - per bouwlaag een verdiepingsafsluiter in elke schacht van de desbetreffende verdieping plaatsen (op handhoogte) - de op verdeel- en verzamelstukken aan te brengen afsluiters en kranen moeten op voldoende onderlinge afstand naast elkaar worden gemonteerd met de spindels op gelijke hoogte. - afsluiters, kranen en vochtgevoelige installatie-onderdelen (b.v. apparatuur) zodanig ten opzichte van elkaar plaatsen en beveiligen, dat lekkage van afsluiters en kranen geen schade toebrengt aan voorgenoemde installatie-onderdelen. VENTILATORCONVECTOREN
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.00 ALGEMEEN
62.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 15. - lekbakken van alle ventilatorconvectoren aansluiten op de riolering; - de capaciteit van de ventilatorconvectoren moet worden gecontroleerd aan de hand van de definitieve indelingstekeningen.
62.00.33
INFORMATIE-OVERDRACHT: ONDERHOUDS-/BEDRIJFSVOORSCHRIFTEN 03. BEDIENINGSINSTRUCTIE Na inbedrijfstelling van de installatie geeft de aannemer aan de opdrachtgever ter plaatse instructie over de bediening en het onderhoud van de installatie De instructietijd is minimaal: ½ dag De instructietijd is maximaal: 2 dagen
62.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
62.11.10-a
KOELINSTALLATIE 0. KOELINSTALLATIE Uitvoering: - volgens: ASHRAE Handbook--HVAC Systems and Equipment 2004; - volgens Europese Machinerichtlijn (CE-markering). 9. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING GEKOELDWATERSYSTEEM Zie processchema 8201
140-09-02849-04 148
Gekoeldwaterinstallatie klimaatbeheersing De installatie ten behoeve van de klimaatbeheersing bestaat uit de nieuw te plaatsen luchtbehandelingskast en in de diverse ruimten te projecteren fancoilunits ten behoeve van het ventileren en koelen van de diverse ruimten. De benodigde koeling realiseren door een gecombineerde aansluiting te maken op het bestaande ringleidingnet ter plaatse van de kelder van het gebouw. De aansluiting realiseren met tussenplaatsing van een TSA. De aannemer van dit werk dient deze TSA op te stellen, aan te sluiten, te beproeven en bedrijfsklaar op te leveren. Deze TSA dient opgesteld te worden in de technische ruimte t.b.v. de werktuigkundige installaties in de kelder. De TSA trillingsvrij opstellen en voorzien van de noodzakelijke appendages en meet en regelapparatuur. Aan de primaire zijde van de TSA een energiemeter plaatsen. Benodigde hoeveelheid koelvermogen is bepaald op ca. 190 kW. De maximaal af te nemen vermogens bedraagt circa bij normaal bedrijf voor: 100kW; - koeler LBK: 60kW; - groep fancoilunits 30kW; - reserve (20%): Deze capaciteiten zijn gebaseerd op externe ontwerpcondities zoals aangegeven in hoofdstuk algemene technische bepalingen. Gekoeldwaterverbruikers klimaatbeheersing In de gekoeldwaterinstallatie zijn de volgende verbruikers opgenomen: - koelbatterij in de luchtbehandelingskast met tussenplaatsing van een pomp en appendages (8°C / 14°C); - diverse fancoil-units (12°C / 18°C).
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
62.11.10-a
140-09-02849-04 149
KOELINSTALLATIE (vervolg) Ten behoeve van de koelersectie van de nieuwe luchttoevoerkast een groep monteren. Deze dient te worden voorzien van een ontluchtingsmogelijkheid. De leidingen aanleggen tot aan de luchtkoeler in de LBK en hierop aansluiten. De menggroep ten behoeve van de fancoilunits zal worden ontworpen voor een temperatuurtraject van 12°C / 18°C. De menggroepen zullen worden voorzien van toerengeregelde pompen om het energiegebruik te minimaliseren. De separate leidingnetten aanleggen ten behoeve van de koeler LBK en de groep fancoilunits moeten worden voorzien van de nodige pompen, appendages, regelapparatuur en isolatie. De fancoilunits voorzien van de noodzakelijke appendages. De temperatuur per ruimte dient geregeld te kunnen worden. Dit door middel van een temperatuurbedieneenheid met een directe verstelmogelijkheid van +3°C en -3°C. De gekoeldwaterleidingen moeten dampdicht worden geïsoleerd. De warmtewisselaar en expansievaten worden opgesteld in de technische ruimte in de kelder. De aannemer zal daar waar nodig is het systeem voorzien van ontluchtingsmogelijkheden. Koeldwater installatie gebruikersapparatuur De koelwaterinstallatie ten behoeve van de gebruikersapparatuur bestaat uit de in de diverse ruimten geprojecteerde afnamepunten ten behoeve van de noodzakelijke koeling van de apparaten en het koelen van de persluchtinstallatie opgesteld op het terrein. De benodigde koeling realiseren door een gecombineerde aansluiting te maken op het bestaande ringleidingnet ter plaatse van de kelder van het gebouw. De aansluiting realiseren met tussenplaatsing van een TSA. De aannemer van dit werk dient deze TSA op te stellen, aan te sluiten, te beproeven en bedrijfsklaar op te leveren. Deze TSA dient opgesteld te worden in de technische ruimte t.b.v. de werktuigkundige installaties in de kelder. De TSA trillingsvrij opstellen en voorzien van de noodzakelijke appendages en meet en regelapparatuur. Aan de primaire zijde van de TSA een energiemeter plaatsen. Vanaf de TSA een leidingnet aanleggen ten behoeve van de afnamepunten in de diverse ruimten ter hoogte en de koeling van persluchtinstallatie. Deze voorzien van pompen, appendages, regelapparatuur en isolatie. Benodigde hoeveelheid koelvermogen is bepaald op ca. 560 kW. De maximaal af te nemen vermogens bedraagt circa bij normaal bedrijf voor: - gebruikersapparatuur: 450kW; - persluchtinstallatie 150kW; - reserve (10%): 60kW; De afnamepunten ten behoeve van koelwater in de laboratoria en
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
62.11.10-a
140-09-02849-04 150
KOELINSTALLATIE (vervolg) proefopstellingen zijn aangegeven op de tekeningen ten behoeve van de labinrichting. Het horizontale deel van het leidingwerk aan het plafond ter plaatse van de laboratoria is onderdeel van werkzaamheden van de aannemer van dit bestek. Het leidingnet in het lab zal door een andere partij in zuilen en/of goten aangebracht worden. Het afnamepunt ten behoeve van het koelen van de persluchtinstallatie staat aangegeven op de plattegronden. Gekoeldwater kantoor MSP Aan voorzijde van de Hal wordt het nieuwe kantoor van de afdeling MSP gerealiseerd. In technische ruimte in de corridor tussen de Hal en het nieuwe kantoor wordt een warmtepomp t.b.v. de verwarming en een TSA t.b.v. de koeling geprojecteerd. Deze worden voorzien van leidingen tot 1m in de hal. De aannemer van dit werk dient op deze leidingen aan te sluiten en met behulp van leidingen de benodigde appendages op het bestaande in de Hal aanwezige gekoeldwatersysteem aan te sluiten. Dit coordineren met de aannemer van de werkzaamheden van het kantoor MSP. ADDITIONELE KOELING De SER-Cluster ruimte heeft een hoge warmtelast en dient te worden voorzien van twee fancoil units. Deze uitvoeren met een capaciteit van elk 5 kW. ALGEMEEN Het gehele gekoeldwaternet inclusief de appendages voorzien van dampdichte isolatie. In de leidingnetten de nodige vastpuntconstructies en expansievoorzieningen opnemen. OVERZICHT BEDRIJFSSITUATIES Een gedetailleerde beschrijving van de bedrijfssituaties voor de gehele gekoeldwaterinstallatie is opgenomen in hoofdstuk 68, Regelinstallaties.
62.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
62.12.10-a
TEKENINGEN 0. TEKENINGEN Door de aannemer te vervaardigen tekeningen. Naast werktekeningen op plattegrondniveau dient de aannemer een compleet en gedetailleerd processchema te maken. Op dit schema dient te zijn aangegeven: - het gekoeldwatercircuit; - fabrikaat, type en model van de hoofdcomponenten; - nominale vermogens en toerentallen van de elektromotoren; - koelvermogens, debieten, opvoerhoogten, drukverliezen, stromingsrichting en mediumtemperaturen bij vollast; - de leidingdiameters; - nominale leidingdiameters c.q. doorlaat van afsluiters, regelafsluiters, terugslagkleppen, filters enz; - de complete instrumentatie; - koelmiddelinhoud. Tevens in te dienen: - een koel- en leidingschema waarop alle componenten duidelijk, overzichtelijk en werkelijkheidsgetrouw ten aanzien van de onderlinge opstelling zijn opgenomen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
62.12.10-a
140-09-02849-04 151
TEKENINGEN (vervolg) In het koelschema, naast de ingezette symbolen, de stromingsweerstand, de regel- en beveiligingsinstellingen van kleppen, drukregelaars en thermostaten aangeven. Drukverliezen, drukinstellingen en drukverschillen in het koudemiddelcircuit aanduiden in K drukequivalent; de overige temperatuurinstellingen en differentiaals in K. Van het gehele koelmiddelsysteem de berekende inhoud aangeven. De schema's voorzien van stuklijsten. Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring (st.): zie hiervoor artikel 01.05.10.
62.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. INSTALLATIE-BEREKENING door de aannemer te vervaardigen berekening: van: uitgangspunten: - Gekoeldwaterleidingen Voor de dimensionering van de gekoeldwaterleidingen de volgende ontwerprichtwaarden aanhouden: - het maximale drukverlies van 150 Pa/m bij de dimensionering van de gekoeldwaterleidingen niet overschrijden. - bij de dimensionering van de gekoeldwaterleidingen mogen de volgende maximale stromingssnelheden niet worden overschreden: - in een lang, sterk vertakt gekoeldwaterleidingnet met geringe watercirculatie : 1,2 m/s - in een lang, sterk vertakt gekoeldwaterleidingnet met grote watercirculatie : 1,5 m/s - in een kort, weinig vertakt, gekoeldwaterleidingnet met grote watercirculatie : 2,5 m/s - Maximale snelheid in verdeler / verzamelaar
: 0,5 m/s.
- Lamellenbatterij - maximale snelheid door het gevinde oppervlak - maximale luchtzijdige weerstand - maximale waterzijdige weerstand - minimale lamelafstand
: 2,5 m/s : 250 Pa : 35 kPa : 2,2 mm
- Buffervat De inhoud van het buffervat dusdanig dimensioneren dat bij de laagste belasting de koelmachine niet meer dan 6 starts per uur maakt. Tevens moet na het starten van de compressor deze tenminste 5 minuten in bedrijf blijven. - Extreme buitencondities ten behoeve van de elektrische voedingskabelberekening: 35°C - De cos-phi van de koelcompressor elektromotor minimaal 0,85. - Extreme gekoeldwatertemperaturen ten behoeve van de elektrische voedingskabelberekening: 20°C. - Achtergrond- geluidsniveau ten gevolge van de technische installaties. Zie hoofdstuk 1 - Beperking van lawaai naar de omgeving: Voor de geluidsoverlast door de koelinstallaties in of aan het gebouw naar de omgeving de streefwaarden aanhouden zoals vereist volgens
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
62.12.20-a
140-09-02849-04 152
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) het "Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer". De opgegeven geluidniveau's conform ISO 3746 op 1 meter. - De aannemer draagt zorg voor een definitieve pompberekening op basis van de werktekeningen. aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: zie hiervoor artikel 01.05.10. - goedgekeurde: zie hiervoor artikel 01.05.10. - verstrekkingsvorm: in overleg met de bouwdirectie .01 BEREKENINGEN INSTALLATIEGELUID De aannemer dient geluidberekeningen te overleggen van het A-gewogen equivalente geluiddrukniveau LAeq in de ruimten ten gevolge van de technische installaties. Het toelaatbare A-gewogen equivalente geluidniveau (LAeq) in de diverse ruimten ten gevolge van de gebouwinstallaties, bepaald over de representatieve bedrijfscondities en bedrijfsperiode, mag gedurende gebruikstijden de volgende waarden niet overschrijden per functiegroepen/ruimte: zie hoofdstuk 1 .02 GELUIDUITBREIDING NAAR OMGEVING Voor de geluidsoverlast naar de omgeving ten gevolge van de technische installaties in of aan het gebouw streefwaarden aanhouden zoals vereist volgens de Wet Milieubeheer. Daarnaast dient de geluidproductie van de technische installaties zodanig laag te zijn dat de in artikel 61.12.20-a.01 genoemde geluiddrukniveaus niet overschreden worden dan wel de geluidbelasting op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebouwen ten gevolge van alle technische installaties de 50 dB(A) niet overschrijdt. De opgegeven geluidniveau's conform ISO 3746 op 1 meter. .03 TRILLINGEN T.G.V. INSTALLATIES Ter voorkoming van hinder door trillingen als gevolg van gebouwinstallaties, gebruikersinstallaties mag de trillingssterkte gemeten en bepaald conform SBR-richtlijn 2: ‘Hinder voor personen in gebouwen door trillingen’ de onderstaande waarden niet overschrijden: Voor verblijfsgebieden: - gedurende een periode langer dan 3 maanden: - herhalend voorkomende trillingen: Vper
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
62.12.20-a
140-09-02849-04 153
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) .04 BEPROEVING INSTALLATIEGELUID Voor de oplevering worden in opdracht en voor rekening van de opdrachtgever geluidmetingen verricht in representatieve situaties, ten einde te controleren of aan de eisen wordt voldaan. .05 VERBETERING VAN GELUIDDRUKNIVEAU T.G.V. INSTALLATIEGELUID Indien niet voldaan wordt aan de eisen ten aanzien van het A-gewogen equivalente geluiddrukniveau ten gevolge van de installaties in de ruimten dienen verbeteringen aangebracht te worden. Door middel van geluidmetingen voor rekening van de aannemer in door de opdrachtgever te bepalen situaties dient aangetoond te worden dat alsnog voldaan wordt aan de eisen
62.13
BEPROEVEN, REGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
62.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. KOELINSTALLATIE Beproeven. Onderdelen: - koelmiddelcircuits Methode: - beproeving op dichtheid van koelmiddelcircuits: - hoge en lage druksysteemdelen separaat testen; - nadat een koelinstallatie in werking is gesteld, dient de gehele installatie op lekdichtheid te worden gecontroleerd met behulp van lekdetectie-apparatuur waarvan de detectiegrens ten minste 5 p.p.m. bedraagt; - indien op een compressor of een drukvat door de fabrikant een kenplaat is aangebracht, behoeft voor die onderdelen geen drukbeproeving te worden uitgevoerd; - indien tijdens een drukbeproeving een lekkage of vervorming is opgetreden, dient de lekkage of de vervorming te worden hersteld en dient beproeving van de druk opnieuw te worden uitgevoerd; - het onder druk controleren van verbindingen die zijn aangebracht op leidingen van een koelinstallatie mag niet worden uitgevoerd met een koudemiddel; - het onder druk controleren van een koelinstallatie dient te worden uitgevoerd bij een beproevingsdruk die ten minste gelijk is aan 1,0 en ten hoogste aan 1,3 maal de maximale werkdruk; - na afloop van het onder druk controleren van een koelinstallatie dient de installatie te worden gevacumeerd; - het vacuüm dient op 270 Pa (2 mm kwikdruk) te worden gebracht en gedurende 30 minuten te worden gehandhaafd. Daarna dient het vacuüm te worden gebroken met droge stikstof waarna vervolgens opnieuw gevacumeerd dient te worden gedurende 6 uur. Na afloop dient het vacuüm te worden gebroken met het koudemiddel dat in de installatie wordt toegepast; - van de uitgevoerde drukbeproeving en vacuümbeproeving dient een schriftelijk bewijs aan de beheerder van de koelinstallatie te worden afgegeven; - proefdraaien, functionele test en controle op draairichting van compressoren, pompen en ventilatoren; - beproeving van beveiligingen door het opzettelijk introduceren van storingen met gelijktijdige observatie van afvaldrukken en temperaturen; - beproeving van capaciteitsregelingen door vaststelling van de handhaving van de vereiste temperaturen van gekoeldwater bij variërende belasting;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.13 BEPROEVEN, REGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
62.13.10-a
140-09-02849-04 154
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) - beproeving van koelvermogens, debieten, opvoerhoogten, drukverliezen, stroomverbruiken en geluidniveau's door middel van metingen; vervolgens vergelijking met de gewenste waarden volgens specificaties in dit document met vermelding van de procentuele afwijking. Uitgangspunten: - de in de STABU standaard technische bepalingen verlangde gegevens. Uitvoering door: - de aannemer. Tijdstip: De aannemer stelt de bouwdirectie tijdig op de hoogte van het tijdstip. De metingen dienen continu plaats te vinden in een relevante periode van minimaal 2 weken. De metingen interpreteren als trendlog van voldoende meetpunten ter beproeving van koelvermogen, stroomverbruik en capaciteitsregeling in relatie tot de buitenluchttemperatuur.
4.
5.
9.
Indien het inregelen en de capaciteitsbeproeving vóór de oplevering niet of niet geheel kunnen worden doorgevoerd in verband met het jaargetijde, dienen deze op een later tijdstip tijdens de garantieperiode door de aannemer in overleg met de bouwdirectie alsnog te worden verricht. MEETRAPPORT Te verstrekken meetrapport(en) van: - de gehele koelinstallatie Het meetrapport dient tenminste de in dit hoofdstuk genoemdeonderdelen te bevatten: - ontwerpgegevens; - gemeten en ingestelde waarden; - procentueel verschil tussen de ontwerpwaarden en de gemeten waarden. Door - concepten: zie hiervoor artikel 01.05.10. - definitief: zie hiervoor artikel 01.05.10. BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT het rapport omvat de beproeving van de in dit hoofdstuk genoemde onderdelen. bij het rapport moeten tenminste de schema's bijgevoegd zijn van de te beproeven installatie taal: Nederlands tijdstip van verstrekking: tijdig voorafgaand aan de oplevering LIFE-TEST KOELINSTALLATIE Voor de koelinstallatie dienen, op een nader te bepalen tijdstip, life-testen te worden afgenomen. Middels de life-testen wordt het gehele functioneren van de koelinstallatie nader gecontroleerd. CAPACITEITSGEGEVENS Met de life-testen wordt de capaciteit van de koelinstallatie nader gecontroleerd. Daarbij dient te worden nagegaan of de capaciteiten overeenkomen met hetgeen in dit document is vermeld. Bij de life-testen dienen minimaal de volgende items te worden gecontroleerd: - koelcapaciteit; - de temperatuurtrajecten; - de regelbaarheid van koelmachines. in alle bedrijfssituaties wordt de capaciteitsregeling van de compressoren beproefd.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.13 BEPROEVEN, REGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
62.13.10-a
140-09-02849-04 155
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) GELUIDGEGEVENS Met de life-testen worden de geluidgegevens, inclusief de trillingsoverdracht van de koelinstallatie nader gecontroleerd. Hiervoor dienen akoestische controlemetingen in de nabij gelegen ruimten te worden uitgevoerd bij de verschillende bedrijfssituaties. Bij de life-testen dienen minimaal geluidsmetingen te worden uitgevoerd in de volgende ruimten: - in de technische ruimte; - in alle ruimten grenzend aan de technische ruimte; - in alle overige kritische ruimten van het gebouw. De life-testen dienen met aanwezigheid van de aannemer van dit werk te worden uitgevoerd. Tijdstip van het uitvoeren van life-testen: nader door bouwdirectie te bepalen .01 INREGELEN VAN DE KOELINSTALLATIE Tijdens het proefdraaien moeten achtereenvolgens worden afgesteld: - de maximaalbeveiligingen van de compressoren; - de condensordrukregelingen. De condensordrukregelingen zodanig afstellen dat de minimale condensatietemperatuur voldoende is voor een ongestoord koelmiddeltransport naar de verdamper.
62.13.10-b
BEPROEVEN/INREGELEN 0. KOELINSTALLATIE Beproeven. Onderdelen: - gekoeldwatercircuits Methode: Beproeving op dichtheid van het gekoeldwater systeem: met water op tenminste 1,5 x de te verwachten werkdruk met een minimum van 1 MPa (10 bar) gedurende 60 minuten. Bij een drukafname van meer dan 2% van de voorgeschreven persdruk gedurende de duur van de proef, moet een nader onderzoek worden ingesteld naar eventuele lekkage. Daarna moet de proef worden herhaald. De installatie of het installatiedeel wordt als dicht beschouwd wanneer de daarvoor bepaalde persdruk gedurende een daarbij vermeld aantal minuten en nadat de perspomp is afgekoppeld, praktisch onveranderd is gebleven. - beproeving van koelvermogens, debieten, opvoerhoogten, drukverliezen door middel van metingen; vervolgens vergelijking van de gemeten waarden met de specificaties van dit werk. Uitgangspunten: - in het regelplan door de aannemer te verstrekken ter goedkeuring aan de bouwdirectie alvorens kan worden aangevangen met het inregelen. Indien het inregelen en de capaciteitsbeproeving vóór de oplevering niet of niet geheel kunnen worden doorgevoerd in verband met het jaargetijde, dienen deze op een later tijdstip tijdens de garantieperiode door de aannemer in overleg met de bouwdirectie alsnog te worden verricht. INREGELEN VAN HET GEKOELD WATERNET - de toerenregelingen van de gekoeldwater transportpompen; - de gekoeldwaterdebieten per verbruiker / voetventielen van fancoilunits; - de mengregelingen t.b.v. de groepen computairs en additionele koelunits;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.13 BEPROEVEN, REGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
62.13.10-b
140-09-02849-04 156
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) - de volgorde in- / uitschakelregeling van de koelmachines; - per koelmachine; - per groep. Uitvoering door: - de aannemer Tijdstip: - de aannemer stelt de bouwdirectie tijdig op de hoogte van het tijdstip. 4. MEETRAPPORT Te verstrekken meetrapport(en) van: Het meetrapport dient tenminste de in dit hoofdstuk genoemdeonderdelen te bevatten. - ontwerpgegevens - gemeten en ingestelde waarden - procentuele verschillen tussen de ontwerp- en de gemeten waarden Door - concepten: zie hiervoor artikel 01.05.10. - definitief: zie hiervoor artikel 01.05.10. 5. BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT In het beproevingsrapport moeten ten minste zijn vermeld de in Stabu-2 Standaard Technische Bepalingen verlangde gegevens. bij het rapport moeten tenminste de schema's bijgevoegd zijn van de te beproeven installaties taal: Nederlands tijdstip van verstrekking: tijdig voorafgaand aan de oplevering 9. LEKDICHTHEIDSTEST GEKOELDWATERLEIDINGEN Aan de gekoeldwaterleidingen dienen, op een nader te bepalen tijdstip, lekdichtheidstesten worden uitgevoerd. Middels de lekdichtheidstesten dient het functioneren van de gekoeldwaterinstallatie nader te worden gecontroleerd. Bij de lekdichtheidstesten dient in het bijzonder aandacht te worden geschonken aan de installatiedelen bij de klimaatplafonds. Alle aansluitingen en aansluitleidingen dienen bij de testen te worden gecontroleerd. De lekdichtheidstesten dienen in aanwezigheid van de aannemer van dit werk te worden uitgevoerd. .01 INREGELEN VAN DE KOELINSTALLATIE Tijdens het proefdraaien moeten achtereenvolgens worden afgesteld: - de maximaalbeveiligingen van de compressoren; - de condensordrukregelingen. De condensordrukregelingen zodanig af te stellen dat de minimale condensatietemperatuur voldoende is voor een ongestoord transport van koelmiddel naar de verdamper.
62.31
METALEN BUISLEIDINGEN
62.31.10-a
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN KOELLEIDING Aanlegwijze: - voor montage van leidingen en hulpstukken deze ontdoen van verontreinigingen, scherpe kanten en bramen. - peil: zoals op tekening aangegeven - ligging: zoals op tekening aangegeven - afschot: - leidingbeloopafwijking uitsluitend na goedkeuring van de bouwdirectie
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.31 METALEN BUISLEIDINGEN
62.31.10-a
140-09-02849-04 157
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS (vervolg) - leidingdoorvoeringen in het zicht afdekken met rozetten Beschermingswijze: - beschermbuis bij doorvoer steenachtige vloer: bovenkant ten minste 50 mm boven afgewerkte vloer en druipwaterdicht afwerken. - lintverwarming: buitenliggende leidingen, leidingen die in contact met de buitenluchttemperatuur kunnen komen. Aansluitingen: 1. STALEN BUIS, DRAADPIJP (NEN 3257-74) NOOT: De aangegeven NEN 3257-74 is deels vervangen door NEN-EN 10241:2000 en Nominale doorlaat (mm): zoals op tekening aangegeven: t/m 40 Wanddikte: middelzwaar. Constructie: gelast. Oppervlaktebehandeling: Roest, vet, lasslakken en walshuid in- en uitwendig van stalen pijpen en ondersteuningsconstructies verwijderen en uitwendig behandelen met Sikro, tot een laagdikte van tenminste 20 micron. De Sikro behandeling mag niet worden aangetast door de op de pijpen te verlijmen isolatielaag. Lengte (m): standaard Hulpstukken: .01 TOEPASSING Gekoeldwaterleidingen.
62.31.10-b
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS 0. AANLEG METALEN KOELLEIDING Aanlegwijze: - voor montage van leidingen en hulpstukken deze ontdoen van verontreinigingen, scherpe kanten en bramen. - peil: zoals op tekening aangegeven - ligging: zoals op tekening aangegeven - leidingbeloopafwijking uitsluitend na goedkeuring van de bouwdirectie Verbindingswijze: - lasverbinding Beschermingswijze: - beschermbuis bij doorvoer steenachtige vloer: bovenkant ten minste 50 mm boven afgewerkte vloer en druipwaterdicht afwerken. - lintverwarming: buitenliggende leidingen, leidingen die in contact met de buitenluchttemperatuur kunnen komen. 1. STALEN BUIS, GELAST (NEN 10220-03) Type: vlambuis Buitenmiddellijn (mm): Reeks 3: zoals op tekening aangegeven 50 t/m 300 Wanddikte (mm): middelzwaar Technische leveringsvoorwaarde: DIN Oppervlaktebehandeling Roest, vet, lasslakken en walshuid in- en uitwendig van stalen pijpen en ondersteuningsconstructies verwijderen en uitwendig behandelen met Sikro tot een laagdikte van tenminste 20 micron. De Sikro behandeling mag niet worden aangetast door de op de pijpen te verlijmen isolatielaag. Hulpstukken: volgens DIN 1628 Toebehoren:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.31 METALEN BUISLEIDINGEN
62.31.10-b
140-09-02849-04 158
AANLEG METALEN BUISLEIDING, STALEN BUIS (vervolg) - bevestigingsmiddelen - Leidingdragers: Voor de bevestiging van de leidingen leidingdragers met harde inlage toepassen. Stalen buizen en hulpstukken leveren met attest. .01 TOEPASSING Gekoeldwaterleidingen.
62.41
CENTRALE KOELAPPARATEN
62.41.39-a
PLATENWARMTEWISSELAAR 0. PLATENWARMTEWISSELAAR Fabrikaat: Alfa Laval Stromingstype: tegenstroom Materiaal: ALLOY 316 Warmtewisselend oppervlak (m²): Nominaal vermogen (kW): Afmetingen (mm)/(lxbxh): Massa (kg): Isolatie: - materiaal: - afmetingen (mm): Ondersteuningsconstructie: - materiaal: - afmetingen (mm): Primair: Medium: water Intrede / uittrede temperatuur (°C / °C): 6 / 12 Weerstand (kPa): Inhoud (l): Debiet (l/s): Aansluitingen: Secundair: Medium: water Intrede / uittrede temperatuur (°C/°C): 8 / 14 Weerstand (kPa): Debiet (l/s): Inhoud (l): Aansluitingen: ** Ontwerpdruk (barg): 10 Testdruk (barg): 13 Toebehoren: - RVS lekbak. .01 KOELINSTALLATIE Ten behoeve van de koppeling bestaand ringleidingnet ten behoeve van de klimaatbeheersing. Aantal :1 Opstelling : technische ruimte kelder
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.41 CENTRALE KOELAPPARATEN
62.41.39-b
140-09-02849-04 159
PLATENWARMTEWISSELAAR 0. PLATENWARMTEWISSELAAR Fabrikaat: Alfa Laval Stromingstype: tegenstroom Materiaal: ALLOY 316 Warmtewisselend oppervlak (m²): Nominaal vermogen (kW): Afmetingen (mm)/(lxbxh): Massa (kg): Isolatie: - materiaal: - afmetingen (mm): Ondersteuningsconstructie: - materiaal: - afmetingen (mm): Primair: Medium: water Intrede / uittrede temperatuur (°C / °C): 6 / 12 Weerstand (kPa): Inhoud (l): Debiet (l/s): Aansluitingen: Secundair: Medium: water Intrede / uittrede temperatuur (°C/°C): 15 / 30 Weerstand (kPa): Debiet (l/s): Inhoud (l): Aansluitingen: ** Ontwerpdruk (barg): 10 Testdruk (barg): 13 Toebehoren: - RVS lekbak. .01 KOELINSTALLATIE Ten behoeve van de koppeling bestaand ringleidingnet ten behoeve van de koeling gebruikersinstallaties. Aantal :1 Opstelling : technische ruimte kelder
62.51
KOELLICHAMEN, GEFORCEERDE AFGIFTE
62.51.12-a
VENTILATORCONVECTOR 0. VENTILATORCONVECTOR Fabrikaat: Gea Happel Type: Power Constructie Afmetingen (mm): Massa (kg): Geluidsvermogenniveau (dB(A)): Luchtdebiet (m3/h): Luchtweerstand (Pa): Vermogen (kW): Materiaal Oppervlaktebehandeling
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.51 KOELLICHAMEN, GEFORCEERDE AFGIFTE
62.51.12-a
140-09-02849-04 160
VENTILATORCONVECTOR (vervolg) Rooster: - afmetingen (mm): - materiaal - oppervlaktebehandeling Verwarmingselement: - constructie - afmetingen (mm): - aansluitingen - druk (kPa): - materiaal - oppervlaktebehandeling - luchtintrede condities (°C / RV): 25 / 70% - luchtuittrede condities (°C / RV): 16 / 95% - capaciteit (kW): - medium intredetemperatuur (°C): 12 - medium uittredetemperatuur (°C):18 Koelelement: - constructie - afmetingen (mm): - aansluitingen - druk (kPa): - materiaal - oppervlaktebehandeling - luchtintrede condities (°C / RV): - luchtuittrede condities (°C / RV): - capaciteit (kW): - medium intredetemperatuur (°C): - medium uittredetemperatuur (°C): Luchtfilter: - materiaal Elektrische-/regelvoorziening: - aansluitspanning (V): - ventilatorregeling - luchtweerstand (Pa): Toebehoren: - ophang- en ondersteuningsconstructie 4. MONTAGE KOELLICHAAM Montagewijze: - montage/opstelling - samenbouwen - uitvoering door - montagehoogte Verbindingswijze: Bevestigingswijze: - gebeugeld - ondersteund Beschermingswijze: Aansluitingen: .01 KOELINSTALLATIE Ventilatorconvector: ** Opstelling: Aan het plafond in de laboratoria en in de SER-Clusterruimte Ventilatorconvector ten behoeve van de laboratoria en SERClusterruimte.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.60 TANKS
62.60 62.60.10-a
62.71
140-09-02849-04 161
TANKS EXPANSIEVAT 0. DRUKEXPANSIEVAT Fabrikaat: Flamco. Membraandrukexpansievat. Type: Flexcon Medium: water. Constructie: gesloten stalen vat, membraan en stikstof vulling. Inhoud (dm3): .01 TOEPASSING Ten behoeve van de gekoeldwaterleidingstelsel zoals aangegeven op principeschema. Door de aannemer van dit werk te bepalen.
APPENDAGES IN LEIDINGEN
62.71.11-a
AFSLUITER 0. VLINDERKLEPAFSLUITER Fabrikaat: Keystone, figuur 38 Econosto, figuur 6330 Nominale doorlaat (DN): 40 t/m 150, in dezelfde diameter als de leiding Druktrap (PN): 10 Druk (kPa): Debiet (m3/h): Weerstand (kPa): Kvs-waarde: Temperatuur (°C): -40 t/m +120 Aansluitingen: inklemmend met doorgaande bouten Materiaal: aluminium brons Zitting: C-414 EPDM rubber Huis: gietijzer Oppervlaktebehandeling Bediening: handmatig Toebehoren: - verlengde spindel .01 TOEPASSING In de leidingen.
62.71.11-b
AFSLUITER 0. KOGELAFSLUITER Fabrikaat: Econosto, figuur 1601, 1604 of 1607 Nominale doorlaat (DN): t/m 32 in dezelfde diameter als de leiding Druktrap (PN): 12 Druk (kPa): Debiet (m3/h): Weerstand (kPa): Kvs-waarde: Temperatuur (°C): Vorm: recht Aansluitingen: schroefdraad: binnendraad BSP x buitendraad BSP (fig. 1601) buitendraad BSP x buitendraad BSP (fig. 1604) binnendraad BSP x binnendraad BSP (fig. 1607) Materiaal: Huis: messing, vernikkeld Kogel: messing, verchroomd Spindel: messing Kogelafdichting: PTFE
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.71 APPENDAGES IN LEIDINGEN
62.71.11-b
AFSLUITER (vervolg) Spindelafdichting (secundair): NBR Spindelafdichting (primair): FPM (Viton) Handgreep: aluminium, demonteerbaar Oppervlaktebehandeling Bediening: handmatig Toebehoren: - verlengde spindel .01 TOEPASSING In de leidingen.
62.71.13-a
TWEEWEGREGELAFSLUITER 0. INREGELAFSLUITER Fabrikaat: Tour & Andersson Type: STA-D Nominale doorlaat (DN): t/m 32 Druktrap (PN): 16 Temperatuur (°C): 150 Aansluitingen: schroefdraad Materiaal Bediening: handmatig Toebehoren: - meetnippels - aftapper 9. MONTAGE Verlengde meetnippels door de isolatie. .01 TOEPASSING In de leidingen.
62.71.13-b
TWEEWEGREGELAFSLUITER 0. INREGELAFSLUITER Fabrikaat: Tour & Andersson Type: STA-F Nominale doorlaat (DN): 32 t/m 300 in dezelfde diameter als de leiding Druktrap (PN): 16 Temperatuur (°C): 150 Aansluitingen: flens Materiaal Bediening: handmatig Toebehoren: - meetnippels - aftapper 9. MONTAGE Verlengde meetnippels door de isolatie. .01 TOEPASSING In de leidingen.
62.71.21-a
140-09-02849-04 162
TERUGSLAGKLEP 0. TERUGSLAGKLEP, SCHARNIERENDE KLEP Fabrikaat: Keystone 86 veerbelast Nominale doorlaat (DN): 40 t/m 300 Druktrap (PN): 10 Druk (kPa): Debiet (m3/h): Weerstand (kPa): Kvs-waarde: Temperatuur (°C): Vorm Aansluitingen: flens
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.71 APPENDAGES IN LEIDINGEN
62.71.21-a
TERUGSLAGKLEP (vervolg) Materiaal Huis: Klep: Oppervlaktebehandeling Bediening Toebehoren: - bevestigingsmiddelen .01 TOEPASSING In de leidingen.
62.71.30-a
CIRCULATIEPOMP 0. CIRCULATIEPOMP Fabrikaat: Wilo Type:
140-09-02849-04 163
.01 TOEPASSING Ten behoeve van: - de gekoeldwaterinstallaties (zie schema) Pompselectie door de aannemer van dit werk.
62.71.41-a
62.72 62.72.12-a
62.72.13-a
WATERFILTER 0. WATERFILTER Fabrikaat: Econosto Toebehoren: .01 TOEPASSING Tijdelijk aan te brengen in de perszijde van elk van de pompen
APPENDAGES AAN LEIDINGEN ONTLUCHTER 0. ONTLUCHTER Fabrikaat: Ubel, figuur 423 Nominale doorlaat (DN): 15 mm .01 TOEPASSING Ontluchters ten behoeve van apparaten en het gekoeldwatercircuit. VUL-/AFTAPKRAAN 0. VUL-/AFTAPKRAAN Fabrikaat: BOA figuur 414 Aansluitingen: schroefdraad Toebehoren: - slang met koppeling - afsluitdop met ketting - slang/-wartel - sleutel 9. VUL- EN AFTAPKRAAN Vul- en aftapkraan te plaatsen op elk leidingdeel van het laagste niveau ten opzichte van andere aangesloten leidingen. Minimaal te plaatsen in aansluitingen van mogelijk te demonteren apparaten en appendages als: - koelmachines; - fundatiepompen; - filters; - laag geplaatste regelafsluiters. Toebehoren: - per 5 stuks aftapkranen een passende kraansleutel medeleveren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.72 APPENDAGES AAN LEIDINGEN
62.72.13-a
VUL-/AFTAPKRAAN (vervolg) .01 TOEPASSING Vul- en aftapkranen ten behoeve van het gekoeldwatercircuit
62.72.21-a
MANOMETER 0. MANOMETER Fabrikaat: Econosto, figuur 330 Bereik (Pa): Nauwkeurigheid (Pa): Aflezing: analoog Afmetingen (mm): - kastdiameter: 100 mm Aansluitingen: G½" buitendraad Materiaal Oppervlaktebehandeling Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - manometerkraan fabrikaat: Econosto, figuur 1342 4. MONTAGE AANWIJSINSTRUMENT Montagewijze: - montage zodanig dat vervanging zonder het aftappen van de installatie mogelijk is. .01 TOEPASSING In de zuig- en persleidingen van de pompen
62.72.22-a
THERMOMETER 0. THERMOMETER Fabrikaat: Econosto, figuur 662 Bereik (gr. C): -10°C tot +40°C Nauwkeurigheid (gr. C): Aflezing: analoog Meetwijze: vloeistof Afmetingen (mm): - kastdiameter: 100 mm - insteeklengte: 60 mm Aansluitingen Materiaal Oppervlaktebehandeling Toebehoren: - dompelbuis - bevestigingsmateriaal .01 TOEPASSING In de leidingen als op schema aangegeven.
62.73
APPENDAGES OM LEIDINGEN
62.73.10-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, MONTAGE DOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK Fabrikaat: Promat bv Type: Promaseal-W (milieuvriendelijke kit op waterbasis) Brandwerendheid: 60 minuten Materiaal: Stalen vlampijp Montagewijze: kopse kanten opvullen met minerale wol, lengte bij schachtwanden 10 mm de ruimte instekend. Bij brandscheidingen 10 mm aan weerszijden van de wand. Afmetingen (mm): zoals aangegeven op tekening, echter de maximale speling tussen sparing en leiding mag ten hoogste 10 mm bedragen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 164
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.73 APPENDAGES OM LEIDINGEN
62.73.10-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, MONTAGE DOORVOERHULPSTUK (vervolg) Toebehoren: - In te storten hulzen voor waterdichte leidingdoorvoering - Inmetselbuizen. .01 TOEPASSING Brandmanchetten ter plaatse van alle 60 minuten cq 30 minuten brandscheidingen
62.73.20-a
NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT 0. NAAM-/NUMMER-/SYMBOOLPLAAT Fabrikaat: Mupro Uitvoering conform de TU standaard, in overleg met de bouwdirectie. Toebehoren: - bevestigingsmiddelen (d.m.v. zg. zelftappers) .01 TOEPASSING Aanbrengen op de door de bouwdirectie aan te geven plaatsen, zoals: apparatuur enz. conform de TU standaard Een en ander in overleg met de bouwdirectie.
62.73.29-a
BENAMINGSSTICKER 0. BENAMINGSSTICKER Materiaal: gekleurde stromingscoderingssticker Uitvoering conform de TU standaard, in overleg met de bouwdirectie. .01 TOEPASSING Te rekenen op minimaal 1 per ruimte en minimaal 1 per 5 m¹ op leidingen, alsmede minimaal 1 per verdieping in de werkkasten, ter plaatse van de toegang schachten.
62.81
ISOLATIE
62.81.11-a
ISOLATIEWERK, ISOLATIESCHALEN, KUNSTSTOFSCHUIM SCHAAL 0. ISOLATIEWERK, ISOLATIESCHALEN Verwerkingswijze: - aantal lagen (st.): - bevestiging Afdichtingswijze: - naadafwerking - kopeindafwerking 1. SCHUIMRUBBER SCHAAL Fabrikaat: Armacell Type: AF/Armaflex Materiaal: flexibel geslotencellig synthetisch schuimrubber, CFC-vrij. Slangcode: AF3 Temperatuur (°C.): -50 / +105 Warmtegeleidingscoëfficiënt (DIN 52612-1-79) (W/mK): 0,033 bij 0°C. Waterdampdiffusieweerstandsfactor (NEN-EN 13469-01): >= 10.000 Brandklasse (NEN 6066 + w97): 2 Rookdichtheid (NEN 6066 + w97) (m-1): <10 Brandgedrag: zelfdovend, niet afdruipend, niet vuurgeleidend Brandwerendheid leidingdoorvoeringen (min): >+60 Geluiddemping (DIN 4109-1 +a01): reductie van contactgeluidvoortplanting tot 30 dB(A) Toebehoren: - Armaflex lijm 520 en reiniger - Armafinish 99 - Armafix (AF) leidingdrager met harde inlage
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 165
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.81 ISOLATIE
62.81.11-a
140-09-02849-04 166
ISOLATIEWERK, ISOLATIESCHALEN, KUNSTSTOFSCHUIM SCHAAL (vervolg) 9. MONTAGE ISOLATIEWERK De isolatie dient te worden aangebracht volgens de voorschriften van de leverancier, met de daarvoor bestemde hulpmiddelen. Leidingdragers: Voor de bevestiging van de leidingen AF/Armaflex leidingdragers met harde inlage toepassen. Tegen condensvorming vanwege te weinig luchtcirculatie om de leidingen, (zie DIN 4140): De afstand tussen de geïsoleerde leidingen onderling dient tenminste 100 mm te bedragen. De afstand tussen de geïsoleerde leidingen en het bouwkundige plafond dient tenminste 100 mm te bedragen. De afstand tussen de geïsoleerde leidingen en de bouwkundige wand dient tenminste 100 mm te bedragen. Na afloop van de isolatiewerkzaamheden dient de gehele isolatie te worden geïnspecteerd door de leverancier op juiste verwerking van de materialen. Dit dient te worden vastgelegd in een garantiecertificaat, dat deel uitmaakt van de revisiebescheiden. De systeemgarantie dient 5 jaar te bedragen. .01 TOEPASSING Ten behoeve van de gekoeldwaterleidingen en de gecombineerde gkw/cv leidingen.
62.81.23-a
ISOLATIEWERK, ISOLATIEPLATEN, KUNSTSTOF/RUBBER PLAAT 0. VERWERKING ISOLATIEPLATEN, INSTALLATIES Verwerkingswijze: - patroon - patroon verspringend - aantal lagen (st.): - bevestiging Afdichtingswijze: - naadafwerking 1. KUNSTSTOF/RUBBER PLAAT Fabrikaat: Armacell Type: AF/Armaflex Materiaal: flexibel geslotencellig synthetisch schuimrubber, CFC-vrij. Cachering evt. Armacheck D, S, R, of T, zie uitleg artk. 62.81.12-a Dikte (mm): AF-19 mm Temperatuur (ºC): -50 / +105 Brandklasse (NEN 6066 + w97): 2 Rookdichtheid (NEN 6066 + w97) (m-1): <10 Brandgedrag: zelfdovend, niet afdruipend, niet vuurgeleidend Brandwerendheid leidingdoorvoeringen (min): >+60 Warmtegeleidingscoëfficiënt (W/(m.K)): (DIN 52612-1-79): 0,033 bij 0°C. Waterdampdiffusieweerstandsfactor (NEN-EN 13469-01): >= 10.000 Geluiddemping (DIN 4109-1 +a01): reductie van contactgeluidvoortplanting tot 30 dB(A) Toebehoren: - Armaflex lijm 520 en reiniger - Armafinish 99
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
62 KOELINSTALLATIES 62.81 ISOLATIE
62.81.23-a
140-09-02849-04 167
ISOLATIEWERK, ISOLATIEPLATEN, KUNSTSTOF/RUBBER PLAAT (vervolg) - Armafix (AF) leidingdrager met harde inlage 9. MONTAGE ISOLATIEWERK De isolatie dient te worden aangebracht volgens de voorschriften van de leverancier, met de daarvoor bestemde hulpmiddelen. Leidingdragers: Voor de bevestiging van de leidingen AF/Armaflex leidingdragers met harde inlage toepassen. Tegen condensvorming vanwege te weinig luchtcirculatie om de leidingen, (zie DIN 4140): De afstand tussen de geïsoleerde leidingen onderling dient tenminste 100 mm te bedragen. De afstand tussen de geïsoleerde leidingen en het bouwkundige plafond dient tenminste 100 mm te bedragen. De afstand tussen de geïsoleerde leidingen en de bouwkundige wand dient tenminste 100 mm te bedragen. Na afloop van de isolatiewerkzaamheden dient de gehele isolatie te worden geïnspecteerd door de leverancier op juiste verwerking van de materialen. Dit dient te worden vastgelegd in een garantiecertificaat, dat deel uitmaakt van de revisiebescheiden. De systeemgarantie dient 5 jaar te bedragen. .01 TOEPASSING Isolatie appendages.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES
68
REGELINSTALLATIES
68.00
ALGEMEEN
68.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. OMVANG VAN HET WERK De artikelen van dit bestek zoals vermeld onder het hoofdstuk 68 "REGELINSTALLATIES" vormen een onderdeel van het gehele werk als in dit en het elektrotechnische bestek omschreven en kunnen derhalve niet als zelfstandige artikelen worden gelezen.
140-09-02849-04 168
MSP: versie 17 april 2009. De in dit gedeelte beschreven installaties betreffen de regelinstallaties behorende tot de hiervoor beschreven werktuigkundige installaties. Een en ander onder medelevering van alle componenten nodig voor de bedrijfsvaardige oplevering, ook al zijn deze niet met name genoemd. De werkzaamheden omvatten het leveren, monteren en aansluiten van: - Een schakelkast; - DDC-systeem met alle benodigde DDC-units (communicatie-, regelen besturingseenheden); - Regelapparatuur, bestaande uit regelaars, meetopnemers, corrigerende organen (regelafsluiters en luchtklepaandrijvingen); - Gassen detectie en bewakings systeem; - Bekabeling (voedingkabels, stuurstroomkabels, datakabels, etc.), tussen schakelkasten, DDC-units en "veld" apparatuur; - Kabelbanen en geleidingspijpen tussen schakelkasten en "veld" apparatuur; - Uitbreidingen en implementatie in een bestaand Gebouwbeheersysteem (GBS sauter). De aannemer verzorgt de selectie van alle benodigde meet-, regel-, besturings- en aandrijfapparatuur en is verantwoordelijk voor het op de juiste wijze opnemen c.q. inbouwen in de installaties. De volgende regel- en besturingstechnieken toepassen: - DDC-units (regel- en besturingseenheden) met elektronische opnemers en elektronisch/elektrisch aangedreven corrigerende elementen; - kritische waarde over/onderschrijdingen van schakelende beveiligings- instrumenten (b.v. vorstthermostaat, maximum druk, minimum niveau etc.) waarvan rederlijkerwijs geacht mag worden dat deze schade kan toebrengen aan personen, goederen of milieu, moet direct in de stuur- stroom of krachtstroom schakelen om deze situatie ongedaan te maken. Alarmafhandeling (signalering) moet via het DCC-systeem plaatsvinden. 91. BEGRIPPEN: AANVULLEND Onder SCHAKELKASTEN wordt verstaan: - Regel- en besturingsinrichtingen welke eenheden omvatten waarin of waarop installatie-onderdelen zijn aangebracht voor de: - schakeling; - signalering; - meting; - regeling; - bediening; - beveiliging van groepen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.10
140-09-02849-04 169
BEGRIPPEN: ALGEMEEN (vervolg) Onder REGELPANELEN wordt verstaan: - de regel- en besturingsinrichtingen welke tezamen met machines en/of apparatuur worden aangeleverd. Onder VELDAPPARATUUR wordt verstaan: - meetopnemers; - corrigerende organen (o.a. regelafsluiters en luchtklepaandrijvingen); - regelaars. Onder DDC-CONTROLLERS (Direct Digital Control) wordt verstaan: - Lokale stand-alone digitale procesregelaars die speciaal zijn ontwikkeld ten behoeve van de procesautomatisering van klimaatinstallaties. DDC-systemen regelen en besturen zelfstandig werktuigkundige processen zoals koeling, verwarming, en ventilatie maar ook andere systemen zoals bijvoorbeeld verlichting. De controllers plaatsen: - in de schakelkast; Onder LEIDINGAANLEG wordt verstaan: - elektrische leidingaanleg (voedings-, stuurstroom-, datakabels etc.); - elektrische leidingengaanleg onder bijzondere omgevings condities Explosie veilig (Ex I+IIc T1+T2) en EMC (voedings-, stuurstroom-, datakabels etc.); - geleidingssystemen (kabelbanen en geleidingspijpen). De eisen en uitvoering omtrent de leidingaanleg, geleidingssystemen en dergelijke voor de regelinstallaties, vallen onder hoofdstuk 70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES van dit bestek.
68.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. ALGEMEEN SCHAKELKASTEN Schakelkasten die tegen een wand worden geplaatst, op een afstand van minimaal 5 mm van de wand plaatsen. De bovenzijde van schakelkasten mag zich niet hoger dan 2 m boven de afgewerkte vloer bevinden. De frontplaten van inbouwkasten moeten volkomen vlak op de wand aansluiten. Staande schakelkasten plaatsen op een stalen stelframe, 100 mm boven de afgewerkte vloer. Aan het front en de zijkanten moet een 50 mm terugspringende plint ontstaan. Staande schakelkasten verankeren aan vloer en aan wand. De elektrotechnische materialen en apparaten, voor zover niet bestemd voor zwakstroom, moeten zijn voorzien van een KEMA-KEUR dan wel door KEMA zijn goedgekeurd. 91. OPSTELLING VELDAPPARATUUR Meetelementen, meetinstrumenten en meetzenders monteren overeenkomstig de instructies van de fabrikant. Voorzover het de goede werking niet belemmert, op goed bereikbare plaatsen in de installatie aanbrengen, in het bijzonder die instrumenten die een aanwijzende functie hebben of zijn uitgerust met handinstelling of handteruginstelling, deze moeten zonder klimmaterieel zijn te bereiken. De afmetingen van meetelementen aanpassen aan de afmetingen van de leiding of het kanaal waarin zij worden gemonteerd, in het bijzonder
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.20
140-09-02849-04 170
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) geldt dit voor meetelementen in grotere luchtkanalen. Indien dit niet mogelijk is, de leiding c.q. het kanaal aanpassen aan de eisen voor inbouw van het meetelement. De instrumenten zoveel mogelijk trillingvrij opstellen. Nabij de meetelementen in kanalen of luchtbehandelingskasten meetgaten met een diameter van 15 mm met plugafsluiting aanbrengen. De apparaten zodanig opstellen dat instelorganen (regelacties bij het inregelen b.v.) gemakkelijk bereikbaar zijn. Meetzenders en omzetters zo dicht mogelijk bij de meetplaats monteren. Drukopnemers voor montage in heet medium (heet water) voorzien van een temperatuurslot voor scheiding (temperatuurreductie) van het meetelement en het hete medium. TEMPERATUUR-MEETELEMENTEN Thermometers en temperatuuropnemers in koel- en verwarmingleidingen op voldoende afstand van de regelcomponenten monteren, dit om afleesfouten t.g.v. thermische geleiding te minimaliseren. Voor alle temperatuurmeetelementen in leidingen moet de aannemer losse dompelbuizen leveren van niet corroderend metaal, zij moeten geschikt zijn voor de toe te passen vloeistoffen. Bij een niet homogene temperatuurverdeling in de meetzone van luchtkanaal, de opnemer zodanig aanbrengen, dat een goede gemiddelde meting ontstaat (meerdere meetopnemers). DRUK-MEETELEMENTEN Druk-meetelementen dienen met tussenplaatsing van een kogelkraan te worden gemonteerd. Een en ander om uitwisseling zonder installatieaftap mogelijk te maken. Drukschakelaars voor beveiliging op aanwijzing van de directie met een geborgde of vergrendelde afsluiter aansluiten. Drukverschil-meetelementen voorzien van een vereffeningsleiding met een afsluiter aan de zijde van het meetelement. Bij de meetelementen moet een aansluiting worden aangebracht voor het snel instellen en controleren van het meetelement met behulp van perslucht. Bij druk- en/of drukverschilopnemers voor toerengeregelde motoren moet de meetplaats zo worden gekozen, dat een optimale energiebesparing ontstaat. Hierbij in acht nemen dat bij de (geregelde) verbruikerspunten de druk niet te laag wordt, danwel de druk niet de toegestane maximum waarde van de verbruikerspunten overschrijdt. MEETZENDERS EN OMZETTERS Meetzenders en omzetters die dienen om een fysische proces- of instal- latiegrootheid (temperatuur, druk etc.) door middel van een meetsignaal over een afstand over te brengen, zo dicht mogelijk bij de meetplaats en goed bereikbaar aanbrengen, tenzij de goede werking daardoor wordt belemmerd. REGELAFSLUITERS Alle afsluiters met motoraandrijving, magneetafsluiters en luchtkleppen worden door de
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.20
140-09-02849-04 171
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) werktuigbouwkundige installateur in de procesleidingen, vaten en kanalen gemonteerd. Op een verdeel- of verzamelstuk alleen afsluiters met flenzen toepassen. Bij afsluiters met een diameter kleiner dan 50 mm mogen ook opschroef- flenzen worden toegepast. 92. NAAMPLATEN - APPARATENCODERING Conform Handboek Projecten FMVG TU Delft; laatste versie. 93. WERKSCHAKELAARS Elektromotoren ten behoeve van ventilatoren, pompen etc. dienen te worden voorzien van een waterdichte werkschakelaar direct nabij de motor. Werkschakelaars uitvoeren met een voorziening voor hangslotvergrendeling. Werkschakelaars behoeven NIET naar het GBS te worden teruggemeld. 94. BEVEILIGING MOTOREN Wanneer de motoren zijn uitgerust met thermo-kontakten of thermistoren in de motorwikkelingen (ter bescherming van thermische overbelasting van de motoren), zijn thermische relais overbodig. Bij overschrijding van de toegestane (ingestelde ) temperatuur van de motorwikkeling(en), moet de motor worden uitgeschakeld via een relais (230V-50Hz) in de stuurstroom. De thermokontakten c.q. thermistoren van de motorwikkelingen zijn in serie bedraad tot op het aansluitklemmenblok van de motor. Voor de bekabeling moet rekening worden gehouden met extra aders in de motorkabel. Bij 230V-50Hz motoren, zijn de thermo-kontakten in serie met de wikkelingen bedraad.
68.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN 01. MELDING AANVANG De aannemer moet de directie tijdig melden wanneer een aanvang wordt gemaakt met de werkzaamheden en wanneer de volgende bewerking plaats vindt. 90. COÖRDINATIE MET ANDERE AANNEMERS Door diverse aannemers zullen een aantal werken worden uitgevoerd, welke buiten de werkzaamheden van het bestek vallen. De aannemer informeert deze derden met betrekking tot aansluiting op de in dit bestek omschreven installaties. Aannemer ELEKTROTECHNISCHE installaties omtrent: - Dimensionering elektrische voedingen ten behoeve van schakelkasten en panelen; - De W-aannemer moet met de E- aannemer coördineren welke ruimte de W-aannemer nodig heeft in kabelbanen van de Eaannemer, echter voor zover deze kabelbanen beschikbaar zijn voor de regeltechnische bekabeling; - Kortsluitvastheid van de schakelkast(en) (De kortsluitvastheid van de schakelkast moet minimaal zijn gebaseerd op de kortsluitvastheid van de verdeelkast van waaruit de schakelkast wordt gevoed, rekening houdend met de voorbeveiliging en lengte van de voedingskabel (demping). - Verdeelkasten, met betrekking tot verlichtingschakelingen, statusmeldingen schakelaars, etc. via GBS; - Brandmeldcentrale, met betrekking tot sturing schakeling ventilatie
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.30
140-09-02849-04 172
INFORMATIE-OVERDRACHT: ALGEMEEN (vervolg) en gassen kleppen bij brandmeldingen (BMC); - Alle koppelingen voor veiligheidssystemen bij brand en calamiteiten; - Alle koppelingen met het bestaande GBS. Aannemer BOUWKUNDIGE aannemer omtrent: - instorten ledige buisleidingen; - het maken van sparingen; - opstortingen schakelkasten (indien nodig). Gebouw- en installatie gebruiker omtrent: - GBS gebruik; - testen voor opleveren; - valideren. 91. PROCESSCHEMA'S De aannemer is verplicht de processchema's die bij het bestek behoren te gebruiken als werktekening (bij aanvang van de werkzaamheden). De processchema's zijn ter beschikking in AutoCad. De aannemer is verplicht deze processchema's zonodig werktuigkundig en regeltechnisch te actualiseren alvorens deze worden ingediend als werktekening. De (eventueel bijgewerkte) processchema's moeten uiterlijk worden ingediend tegelijk met de stroomkringschema's van schakelkasten.
68.00.31
INFORMATIE-OVERDRACHT: WERKPLAN 90. GEDETAILLEERD WERKPLAN / GEGEVENS WERKPLAN GEDETAILLEERD WERKPLAN Zie Algemene bepalingen GEGEVENS WERKPLAN De aannemer moet voor het indienen van de planning (ter beoordeling van de directie) de directie informeren over de gekozen fabrikaten (met specificaties) en bestelling grote onderdelen. In de planning moet zijn opgenomen: - datum voor engineering en productie schakelkastschema's; - datum voor controle (door directie) schakelkastschema's; - datum voor engineering, productie en levering van schakelkasten; - datum voor engineering en productie regeltechnische functionele omschrijvingen; - datum voor controle (door directie) regeltechnische functionele omschrijvingen; - einddatum van de montagewerkzaamheden; - datum voor het testen van de schakelkasten; - datum voor het testen van de DDC-units; - datum voor het testen van het gehele DDC-systeem; - datum voor het testen van het GBS; - datum voor het testen van de installatie zelf; - datum voor de afnamecontrole en definitieve opleveringsdatum. De planning dient te worden gecoördineerd met het gehele bouwteam.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.32
140-09-02849-04 173
INFORMATIE-OVERDRACHT: REVISIEBESCHEIDEN 02. REVISIEGEGEVENS REGELINSTALLATIE De revisiegegevens met betrekking tot regelinstallaties moeten ten minste bevatten: - de gespecificeerde tot de installatie behorende apparaten, meet- en regelkasten - de locatie van de apparaten, meet- en regelkasten - het pneumatische en elektrische leidingsysteem met ondersteuningsen bevestigingspunten diameters dan wel doorsneden en peilmaten - de indeling en de bedradingsschema's van de meeten regelkasten - het principeschema van de installatie - de inregelgegevens van de apparaten - het processchema van de installatie - de indeling en de stroomkringschema's van de schakelkasten - regeltechnische functionele omschrijvingen - capaciteiten of het vermogen van toestellen codenummers van apparaten en aansluitklemmen - in verband met bestelling van vervangende onderdelen van in serie vervaardigde toestellen en apparaten, dienen van het betreffende toestel of apparaat de fabrieksnaam en het type- en serienummer te worden vermeld 90. REVISIETEKENINGEN / REVISIEBESCHEIDEN Zie artikel 01.05.10 sub. 91.
68.00.33
INFORMATIE-OVERDRACHT: ONDERHOUDS-/BEDRIJFSVOORSCHRIFTEN 03. BEDIENINGSINSTRUCTIE Na inbedrijfstelling van de installatie geeft de aannemer aan de opdrachtgever ter plaatse instructie over de bediening en het onderhoud van de installatie 90. ONDERHOUDSVOORSCHRIFT Zie artikel 01.05.10 sub. 90. 91. BEDRIJFS- / BEDIENINGSVOORSCHRIFT Zie artikel 01.05.10 sub. 90.
68.00.34
INFORMATIE-OVERDRACHT: MONSTERS 01. MONSTER De hierna genoemde monsters dienen ter beoordeling van de volgende, bij het monster genoemde kenmerken. Monster: ruimte-opnemers Beoordelingskenmerken: - kleur - oppervlakte Alle in het zicht te monteren apparatuur welke niet in technische ruimten wordt geplaatst, moet worden bemonsterd. De kosten voor bemonstering zijn voor de aannemer. 02. MONSTER TER BEOORDELING Voordat onderstaande bouwstoffen door de aannemer worden besteld hiervan een monster ter beoordeling aan de directie voorleggen: - ruimte-opnemers
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.40
140-09-02849-04 174
RISICOVERDELING EN GARANTIES: ALGEMEEN 01. LEVERING ONDERDELEN EN PROGRAMMATUUR, ONDERHOUD De aannemer verstrekt de directie een schriftelijke verklaring waarin vermeld staat dat bij de oplevering van de installatie, geleverd zullen worden t.b.v. het in stand houden van het systeem, het volgende: Onderdelen Programmatuur In de verklaring is vermeld dat: - de levering zal geschieden door de aannemer - de erbij behorende installatiewerkzaamheden voor rekening zijn van de aannemer De verklaring is van kracht gedurende een tijdsduur van één jaar Tijdstip van verstrekking bij oplevering 90. TE GARANDEREN ONDERDELEN Zie artikel 01.02.22. sub. 09 91. ONDERRICHT De aannemer is verplicht het daartoe door de opdrachtgever aangewezen personeel grondig te doen onderrichten in de behandeling en het onderhoud van de installatie(s).
68.00.59
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN 90. REGEL- EN BESTURINGSINRICHTINGEN (RP) Standaard regel- en besturingsinrichtingen welke tezamen met machines en/of apparatuur worden aangeleverd b.v. warmtepomp, etc, dienen tenminste te zijn of worden voorzien van: - een hoofdschakelaar (fase(n) + nul) direct op of nabij het regelpaneel; - een 3-fase spanningbewaking / netwachter (separate melding); - een verzamelstoringsmelding; - een bedrijfsmelding; - voorzieningen voor eventuele aanvullende besturings en/of signaleringsfuncties welke zijn omschreven in de betreffende functionele omschrijving. Deze signalen dienen apart te worden doorgemeld naar het GBS. De signaalcontacten dienen potentiaal vrij te zijn en op rijgklemmen te zijn of worden afgewerkt. Tevens dient een voorziening te zijn of worden opgenomen zodat bij terugkeer van de spanning na spanningswegval in installatie niet is vergrendeld maar automatisch in de paraat-stand terugkeert (b.v. vergrendeld ruststroomcircuit). Het stroomkringschema van de gehele installatie, alsmede de bijbehorende kabelaanleg en elektrische beveiliging moet "tijdig" in overleg met de directie en de leverancier van de deelinstallatie worden samengesteld. De voeding en stuurstroomverbinding (24 V - 50 Hz, inclusief reserveaders) van het regelpaneel en de schakelkast onderling moeten geheel op elkaar worden afgestemd. Dit moet duidelijk op de werktekeningen van de schakelkasten en regelpanelen worden aangegeven.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.59
140-09-02849-04 175
BIJBEHORENDE VERPLICHTINGEN: ALGEMEEN (vervolg) 91. AANSLUITEN VOEDINGKABELS Voor de werktuigkundige installaties, worden door de Elektrotechnische Aannemer voedingskabels geleverd en gemonteerd (met overlengte) tot aan de schakelkasten/regelpanelen van grote verbruikers zoals: - schakelkast regeltechnische installaties; - drukverhogingsinstallaties; - gassendetectie paneel; - koeling data/MER/SER ruimte. Deze voedingskabels zullen rechtstreeks vanaf de hoofdverdeelinrichting(en) worden betrokken, om onnodige onderbeveiliging te voorkomen en om spanningvariaties ten gevolge van inschakelstromen tot een minimum te beperken. De aannemer van dit bestek dient tijdig (voor de uitvoeringswerkzaamheden) de E-aannemer schriftelijk de gegevens te verstrekken voor de dimensionering van deze voedingskabels. Opgave per voeding: lokatie schakelkast / regelpaneel; het aangesloten vermogen (kVA); het gelijktijdig afgenomen vermogen (kVA); het gelijktijdig afgenomen nood-vermogen (kVA); de hoogste voorbeveiliging met aanloopstroom van aangesloten apparaat; de stroomsterkte (A) van de hoofdschakelaar van de te voeden schakelkast/regelpaneel. De Elektrotechnische Aannemer zal aan de hand van deze gegevens de voedingskabels dimensioneren. Het aansluiten (eenzijdig) van de voedingskabels aan de schakelkasten/regelpanelen van de verbruikers, behoort tot de werkzaamheden van de aannemer van dit bestek. 92. AANSLUITEN SIGNAAL- EN DATAKABELS De aannemer sluit signaal- en datakabels tweezijdig aan tussen schakelkasten en installaties van derden. 93. KABELROUTING Buiten de technische ruimten zal de aannemer voor kabels en leidingen in overleg gebruik kunnen maken van de kabelgoten en ladderbanen, aangebracht door de aannemer van de elektrische installaties.
68.00.60
BOUWSTOFFEN: ALGEMEEN 90. AANVULLEND ALGEMEEN Apparaten al of niet samengebouwd (b.v. schakelkasten etc.) dienen tijdens de bouw te worden beschermd tegen beschadiging, vervuiling en atmosferische invloeden. De aannemer ziet erop toe, dat ten behoeve van het inregelen en onderhoud alle werkzaamheden aan de apparaten kunnen worden verricht zonder beschadiging aan de werktuigkundige installaties (b.v. isolatie). De apparaten onmiddellijk nadat alle werktuigkundige en andere werkzaamheden zijn verricht doch vóór de oplevering, reinigen van
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.00 ALGEMEEN
68.00.60
140-09-02849-04 176
BOUWSTOFFEN: ALGEMEEN (vervolg) alle stof, isolatie, verfspatten etc. BUITENOPSTELLING VELDAPPARATUUR Regelapparaten (veldapparatuur) voor buitenopstelling/montage beschermen tegen weersinvloeden. En een minimale beschermklasse IP55. In gesloten kasten condensverwarming aanbrengen.
68.00.70
MEET- EN VERREKENMETHODEN: ALGEMEEN 90. AANVULLEND De aannemer moet: - zelf de proportionele band, integratietijd en de dode zone bepalen en instellen aan de hand van het dynamisch gedrag van de betreffende installaties; - de regeltechnische inregelwerkzaamheden laten uitvoeren door de leverancier van de regelapparatuur. De aannemer blijft echter wel verantwoordelijk voor deze werkzaamheden; - de regelkarakteristieken optimaal instellen (dat wil zeggen maximale nauwkeurigheid bij een nog stabiele regeling) nadat de installaties zijn ingelopen op hun geprojecteerde waarden; - alle processpecifieke parameters die afhankelijk zijn van de organisatorische bedrijfsvoering in het gebouw (zoals b.v. bedrijfstijden etc.) zelf in regel- en besturingssystemen invoeren. De aannemer dient deze informatie rechtstreeks bij de gebouwgebruiker of beheerder schriftelijk op te vragen; - de benodigde test- en meetapparatuur voor de regelinstallaties zelf leveren en opstellen.
68.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.09-a
KOUDE-OPWEKKING 0. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING TSA regeling: Koude-opwekking vindt plaats via de gekoeldwater TSA. De TSA regelen op basis van een uittredetemperatuur van 13°C. Zodra koudevraag ontstaat moet de pomp starten, open/dichtklep openen en de regeling van de TSA worden vrijgegeven. De pomp voorzien van een nadraaitijd bij uitschakelen. De aanvoertemperatuur tevens bewaken op te lage temperatuur. Bij een temperatuur <11°C moet de regelafluiters worden dichtgestuurd. Tevens moet alarm worden gemeld op het DDC systeem. Dauwpuntstemperatuurregeling: De aanvoertemperatuur moet worden gecompenseerd op basis van de dauwpuntstemperatuur. Zodra het absoluut vochtgehalte in de buitenlucht te hoog wordt moet de aanvoertemperatuur proportioneel worden verhoogd. Transportpompen: Voor het transport van gekoeldwater in het gebouw worden transportpompen opgesteld: bestaande uit twee pompen (elkaars reserve) elk voorzien van een opgebouwde frequentietoerenregeling. POMPBESTURING De pompen moeten onder programmabesturing staan van: - automatische commandowisseling pompen op basis van bedrijfstijd;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.09-a
140-09-02849-04 177
KOUDE-OPWEKKING (vervolg) - periodieke pompschakeling; - belastingafhankelijke pompschakeling (koudevraag zomerseizoen); - automatische pompovername bij storing (wachttijd bij overname circa 10 sec.); De motorwikkelingen van de toerengeregelde pompmotor moeten zijn of worden voorzien van een thermistorbeveiliging ter voorkoming van oververhitting. TOERENREGELING FREQUENTIEREGELAAR De pompen moeten zijn voorzien van opgebouwde toerenregelingen. Het toerental van de pomp moet worden geregeld op basis van constant drukverschil direct bij de pomp.
68.11.09-b
EXPANSIEVOORZIENING 0. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Om extreme drukken in het leidingsysteem van de CV- en koelinstallatie door opwarming/afkoeling van het water te voorkomen wordt een expansievat opgesteld. Lagedrukbewaking: Het expansievat moet aangebracht worden op die plaats in het leidingsysteem waar de laagste druk heerst (nulpunt, zuigkant pomp). In de aansluitleiding van het expansievat een druktransmitter aanbrengen en aansluiten op het DDC-systeem. Bij daling onder de minimum druk (grenswaarde) moet alarmmelding plaatsvinden.
68.11.09-f
RADIATOREN/CONVECTOREN 0. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING De radiatoren/convectoren moeten worden geregeld op basis van de ruimtetemperatuur en derhalve worden voorzien van thermostatische ventielen.
68.11.09-g
KOELING SER RUIMTE 0. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING De SER ruimte wordt voorzien van een splitkoelunit. De aannemer moet via een wcd de unit aansluiten op een voeding 400VAC vanuit de schakelkast RK1. De unit moet zijn voorzien van eigen regeling. De ruimtetemperatuurbedieneenheid monteren vast op de wand. In de ruimte moet een ruimtetemperatuuropnemer worden gemonteerd en worden aangesloten op het DDC/GBS systeem t.b.v. de monitoring en temperatuurbewaking van de SER ruimte.
68.11.09-i
WATERDETECTIE 0. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING ALGEMEEN In ruimten waar waterlekkage kan optreden zonder dit direct op te merken, waardoor ernstige bedrijfsschade kan ontstaan, dienen detectoren te worden aangebracht. UITVOERING Bij waterdetectie dient alarmmelding via het DDC-systeem plaats te vinden. De juiste montageplaats dient te worden ingevuld wanneer het definitieve leidingtracee is bepaald.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.09-i
140-09-02849-04 178
WATERDETECTIE (vervolg) De aannemer dient te rekenen op: - 1 stuks wateroverlastdetectoren in de techniekruimte waar de warmtepomp en de TSA's staan opgesteld. De wateroverlastdetectoren aansluiten op een alarmeenheid, welke in de schakelkast moet worden geplaatst. De volgende alarmen moeten in het DDC-systeem worden verwerkt: - waterdetectie; - draadbreuk/spanningswegval.
68.11.09-j
SIGNALERINGEN DIVERSE SYSTEMEN 0. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING De aannemer moet via de DDC eenheid en het GBS signaleren inclusief mee te leveren bekabeling en tweezijdig aansluiten: - 1 verzamelmelding liftinstallatie.
68.11.09-k
ENERGIEMETINGEN 0. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Voor de hierna vermelde installaties, dient de gebruikte hoeveelheid energie te worden gemeten en geregistreerd. Hiervoor dienen verbruiksmeters voorzien van pulstellers te worden geinstalleerd. De verbruikswaarden dienen op of nabij de meter te kunnen worden uitgelezen. De meetpulsen moeten in het DDC-systeem worden ingelezen en zodanig worden verwerkt, dat dagelijks de verbruikte hoeveelheid kan worden opgevraagd. De dagtotalen moeten worden getotaliseerd en worden opgeslagen in een historisch geheugenbestand voor opvraag van momentaan, maand en jaarverbruik. De volgende meters moeten worden geinstalleerd en aangesloten op het dichtsbijgelegen DDC-systeem voor monitoring op het GBS: - De geleverde thermische energie van het CV systeem; - De geleverde thermische energie van het gekoelwatersysteem;
68.11.39-d
MENGGROEP GKW 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Voor het gekoeldwatertransport naar de fancoil-units wordt een menggroep opgesteld. Regeling en besturing menggroep De menggroep wordt geregeld en bestuurd door de volgende programma's: - Pompvrijgave op basis van belastingvraag; - Toerenregeling pompen; - Cylische pompwissel en overname bij storing; - Aanvoerwatertemperatuurregeling; - Aanvoerwatertemperatuurbewaking (dauwpunt); - Signaalverwerking voor storing/statusdoormelding en registratie naar het GBS. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast, pompmotor en veldapparatuur. -
De op het processchema vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.39-d
140-09-02849-04 179
MENGGROEP GKW (vervolg) .01 TOEPASSING Menggroep GKW filterfanunits
68.11.49-e
Processchema Procesnummer Opstelling
: blad 8111 : n.t.b. : technische ruimte bouwdeel B, nivo 0
SCHAKELKAST Codering
:
PROCESKOELWATER 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Het proceskoelwater ten behoeve van de gebruikersvoorzieningen, zal worden opgebouwd uit: - gekoeldwater TSA; - buffer/breaktank; - drukverhogingsinstallatie. Voor het proceskoelwater wordt voorzien in een open watersysteem met een drukloze retour. Regeling en besturing De installatie wordt geregeld en bestuurd door de volgende programma's: - Temperatuurregeling TSA op constante uittredewatertemperatuur; - Noodregeling via buffer/breaktank op constante uittredewatertemperatuur; - Niveauregeling buffer/breaktank; - De elektrische weerstand (uittrede buffertank) dient continu te worden gecontroleerd (uitleesbaar op het GBS); - De drukverhoginginstallatie wordt compleet geleverd met opgebouwd regelpaneel voorzien van de benodigde componenten voor beveiliging, regeling/besturing en signalering van de installatie; - Signaalverwerking voor meting, storing/statusdoormelding en registratie naar het GBS. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast en veldapparatuur en regelpaneel. -
De op het processchema vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
.01 TOEPASSING Proceskoelwater (PCW) Processchema Procesnummer Opstelling
: blad 81.. : n.t.b. : technische ruimte nivo 0
SCHAKELKAST Codering
:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.59-a
140-09-02849-04 180
LUCHTBEHANDELINGSKASTEN (VERSELUCHT) LABORATORIA 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Ten behoeve van de luchtbehandeling (verse lucht) van de laboratoria worden opgesteld: - 1 stuks luchtbehandelingskasten (LBK1 ) - 1 stuks luchtafzuigkasten (LAK1 ) Regeling en besturing De installatie wordt geregeld en bestuurd door de volgende programma's: LBK1 - Bedrijfsschakelprogramma (continue bedrijf); - Luchtklepschakeling; - Vuilfilter/luchtstroombewaking; - Vorstbewaking verwarmerbatterij; - Toerenregeling ventilator op druk inblaaskanaal/plenum; - Temperatuurregeling inblaaslucht; - Vocht/ontvochtregeling en vochtbewaking inblaaslucht; - Rookmelding inblaaslucht; - Calamiteitenschakeling (brand); - Signaalverwerking voor meting, storings/statusdoormelding en registratie naar het GBS. LAK1 - Bedrijfsschakelprogramma (continue bedrijf); - Luchtklepschakeling; - Vuilfilter/luchtstroombewaking; - Toerenregeling ventilator op druk retourkanaal; - Calamiteitenschakeling (brand); - Signaalverwerking voor meting, storings/statusdoormelding en registratie naar het GBS. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast, ventilator(en), pomp(en) en veldapparatuur. -
Het aansluiten van de voedingskabel behoort tot de werkzaamheden van de aannemer.
-
De op het processchema vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
.01 TOEPASSING Luchtbehandelingsinstallatie Processchema Procesnummer Opstelling
: blad 8200 : n.t.b. : technische ruimte kelder
SCHAKELKAST Codering
: RK 1
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.59-d
140-09-02849-04 181
PROCESAFZUIGINGEN LUCHT 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Ten behoeve van het afvoeren van vervuilde lucht, wordt opgesteld: - Procesafzuiging (2x) Regeling en besturing De installatie wordt geregeld en bestuurd door de volgende programma's: - Bedrijfsschakelprogramma (beide ventilatoren continue in bedrijf); - Luchtklepschakeling; - Toerenregeling ventilatoren op kanaalzuigdruk; - Luchtstromingsbewaking; - Calamiteitenschakeling (brand/noodstroom); - Signaalverwerking voor meting en storings/statusdoormelding naar het GBS. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast en externe veldapparatuur. -
De op het processchema vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
.01 TOEPASSING Procesafzuiging (2x)
68.11.59-e
Processchema Procesnummer Opstelling
: : :
SCHAKELKAST Codering
:
blad 8200 n.t.b. dak
KANAALLUCHTNAVERWARMERS LAB'S EN KANTOREN 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Voor het naverwarmen van de inblaaslucht, wordt in de luchttoevoerkanalen van de ruimten luchtnaverwarmers op het CV-net aangebracht. Tevens worden elektrische na-verwarmers aangebracht. Regeling en besturing naverwarmer: De naverwarmer wordt geregeld door de volgende programma's: - Ruimtetemperatuurregeling met temperatuurverstelling in de ruimte en bedrijfsprogramma comfort/stand-by; - vrijgave elektrische na-verwarmer als de LBK in werking is; - uitschakeling elektrische na-verwarmer op de maximaal tehermostaat( met hand ontgrendeling); - Signaalverwerking voor meting en registratie naar het GBS. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast en veldapparatuur. - Instortvoorzieningen t.b.v. bekabeling van de veldapparatuur in de ruimte. - De op het processchema vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.59-e
68.11.69-a
140-09-02849-04 182
KANAALLUCHTNAVERWARMERS LAB'S EN KANTOREN (vervolg) .01 TOEPASSING Kanaalluchtnaverwarmers lab's en kantoren Processchema Procesnummer Opstelling
: blad 8200 : n.t.b. : luchttoevoerkanalen ruimten
SCHAKELKAST Codering
:
AARDGASBEWAKING EN VERBRUIKSMETING 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING ALGEMEEN De aardgasleiding moet bij binnenkomst in het gebouw worden voorzien van een motorbediende hoofdafsluiter en een gashoeveelheidsmeter met elektronische pulsgever. De aardgastoevoer moet worden afgesloten bij een nader te bepalen calamiteitenmelding/schakeling in het gebouw. De open-dichtstand en reset (na afsluiting) van de aardgasafsluiter moet bedienbaar en zichtbaar zijn op het GBS. De gebruikte hoeveelheid aardgas moet worden gemeten en geregistreerd op het GBS. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling en kabelgeleidingen tussen schakelkast en veldapparatuur. -
De vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
.01 TOEPASSING Aardgasbewaking en verbruiksmeting
68.11.69-b
Processchema Procesnummer Opstelling
: blad ..... : n.t.b. : aardgasaansluiting gebouw
SCHAKELKAST Codering
: Onderstation "Algemene signaleringen"
BEDRIJFSSTOFFEN EN SPECIALE GASSEN 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING BEDRIJFSSTOFFEN De bedrijfsstoffen worden in hoofdzaak uit de gassen berging betrokken. De hoofdleidingen dienen bij binnenkomst , te worden voorzien van de volgende componenten voor metingen bewaking naar het GBS: Waterstof: Sectie links in werking/leeg; Sectie rechts in werking/leeg; drukopnemer in hoodfnet. Acetyleen: Sectie links in werking/leeg; Sectie rechts in werking/leeg; drukopnemer in hoodfnet.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.69-b
140-09-02849-04 183
BEDRIJFSSTOFFEN EN SPECIALE GASSEN (vervolg) Methaan: Sectie links in werking/leeg; Sectie rechts in werking/leeg; drukopnemer in hoodfnet. Gasvormig stikstof: Sectie links in werking/leeg; Sectie rechts in werking/leeg; drukopnemer in hoodfnet. Zuurstof: Sectie links in werking/leeg; Sectie rechts in werking/leeg; drukopnemer in hoodfnet. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast en veldapparatuur. -
De vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
.01 TOEPASSING Bedrijfsstoffen en gassen.
68.11.69-d
Processchema Procesnummer Opstelling
: blad 8122 : n.t.b. : gassenontvangststation
SCHAKELKAST Codering
: Onderstation "Algemene signaleringen"
DETECTIE EN ALARMERING BEDRIJFSGASSEN 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING ALGEMEEN Op plaatsen waar gassen overlast en schade aan -apparatuur, milieu of gezondheid kunnen veroorzaken, wordt gasdetectie en alarmering aangebracht. GASDETECTIE EN BEVEILIGING Het gasdetectiesysteem geeft een vroegtijdige waarschuwing in geval van een lekkage van een gas. Het gasdetectie systeem moet bestaan uit: - Sensor / transmitter in ruimte; - Nooddrukker in de ruimte; - Monitor; - Lamp en geluidsignaal (buzzer) buiten elke ruimte met gassensoren; - Bekabeling; - noodstroom voorziening; - PLC voor de schakeling van gaskleppen in een calamiteiten organisatie. Gasdetectoren dienen te worden geplaatst op locaties waar een verhoogde kans bestaat op lekkage van een gas: - Gasruimte voor opstelling van brandbare/giftige gassen; - Gasruimte voor opstelling van corrosieve gassen; - Aftappunten vloeibare stikstof;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.69-d
140-09-02849-04 184
DETECTIE EN ALARMERING BEDRIJFSGASSEN (vervolg) Het betreft de vogende ruimten: CARS ruimte BG120; LIFruimte BG160; Chemisch lab ruimte BG200; LDA ruimte BG240; Diode laser ruimte BG2600; Elke ruimte waar deze gevaarlijke stoffen worden gebruikt, moet worden voorzien van een nooddrukker om het betreffende gassystemen uit te schakelen. een centraal alarmpaneel moet op de volgende locatie worden aangebracht: - ingang ........??; Voor elk detectiepunt dient een onderscheid te kunnen gemaakt tussen een vooralarm en een hoogalarm. Het gasdetectiesysteem dient te worden gekoppeld aan de ontruimingsinstallatie, calamiteitenorganisatie en het GBS. Type sensoren: electrochemisch, diffusie principe. De sensoren dienen in de ruimte te worden geïnstalleerd. Vooralarm van een gasdetectiepunt: - waarschuwing naar het lokale statuspaneel en de gasdetectie monitor Hoogalarm van een gasdetectiepunt en/of bediening nooddrukker in de ruimte: - waarschuwing naar het centraal alarmpaneel en de gasdetectie monitor; - aqkoestisch en visueel alarm op de bijbehorende lokale alarmeenheid; - afsluiten van de betreffende gastoevoer;
De volgende gassen moeten worden gedetecteerd: Type gas Vooralarm Hoog alarm Waterstof .....LEL .......LEL Zuurstof 19,5% 18% Acetyleen ½ LEL LEL Methaan ½ LEL LEL Aardgas ½ LEL LEL Stikstof ....% ....%
Lokaal
type sensor
aantal sensor
Waterstof Zuurstof Acetyleen Methaan Aardgas Stikstof
5 2 5 5 5
De gasdetectie en optische/akoestische signaalgevers moeten middels een eigen accubij net uitval elektrisch worden gevoed.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.69-d
140-09-02849-04 185
DETECTIE EN ALARMERING BEDRIJFSGASSEN (vervolg) 9. LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast, gasdetectiesysteem en veldapparatuur. -
De vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
.01 TOEPASSING Gasdetectie en alarmering
68.11.99-a
Processchema Procesnummer Opstelling
: blad 8128 : n.t.b. : monitoring in ......
SCHAKELKAST Codering
: Onderstation "Algemene signaleringen"
SCHAKELING VENTILATIE BIJ BRAND 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING ALGEMEEN De filosofie bij een brand is als volgt te definiëren t.a.v. prioriteiten volgorde voor ruimten waar risicovolle processen in plaatsvinden. 1e Een veilige situatie voor bewoners te creëren bij calamiteiten; 2e Werksituatie handhaven. AUTOMATISCHE BRANDSCHAKELING In geval van melding van een brandmeldgroep en/of bij het in werking treden van de sprinklerinstallatie moeten de ventilatie,-en of luchtbehandelingssystemen automatisch worden geschakeld op basis van de NVBR-publicatie "brandbeveiligingsinstallaties" (toe,-en afvoerventilatie 100%, schakelbare volumeboxen 100% en recirculatie uit) (bron brandweer). HANDBEDIENDE BRANDSCHAKELING Ter plaatse van de brandweeringang van het Carré-gebouw moet een bedieningspaneel worden aangebracht, waarmee de toe,-en afvoerventilatie door de brandweer selectief handmatig kan worden bediend. Voor sturingen en signaleringen betreffende de ventilatievoorzieningen en gassen schakelingen, wordt specifiek verwezen naar het document "Basisdocument Brandbeveiliging nr. ........ d.d. .......", betreffende het MSP-gebouw op het terrein van de Technische Universiteit Delft. De commando's van de BMI dienen via functiebehoudende bekabeling/kabelwegen te worden doorgegeven aan de regelkasten welke de ventilatie in/uitschakelen. 9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkasten, brandmeldcentrale en paneel. -
De vermelde apparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
68.11.99-a
68.11.99-d
140-09-02849-04 186
SCHAKELING VENTILATIE BIJ BRAND (vervolg) .01 TOEPASSING Schakeling ventilatie bij brand.
WATERDETECTIE 1. FUNCTIONELE OMSCHRIJVING Op plaatsen waar wateroverlast ernstige schade aan apparatuur kan veroorzaken, wordt waterdetectie aangebracht. Wanneer water wordt gedetecteerd, moeten de nodige schakelingen worden uitgevoerd, zoals afschakeling elektravoorzieningen, doormelding GBS, etc. In de besteksfase zal in samenspraak met de gebruiker(s)/beheerder worden bepaald, op welke plaatsen waterdetectie moet worden aangebracht en welke elektra-voorzieningen, etc. of andere installaties moeten worden geschakeld. Techniekruimte kelder. De techniek ruimte in de kelder dient te worden voorzien van een lekdetectie. Deze dient in de ruimte worden afgemonteerd op een wandcontactdoos (op vloerniveau). Levering en montage van buis in de muur is onderdeel van dit bestek.
9.
LEVEREN, MONTEREN EN AANSLUITEN - De bekabeling (voeding- en stuurstroomkabels) en kabelgeleidingen tussen schakelkast en veldapparatuur. -
De op het processchema vermelde veldapparatuur, alsmede de benodigde regel- en besturingscomponenten om de functionele werking te realiseren.
.01 TOEPASSING Waterdetectie. Procesnummer Opstelling
: n.t.b. : n.t.b.
SCHAKELKAST Codering
: RK1
68.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
68.12.10-a
TEKENINGEN 0. TEKENING REGELINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen tekening(en) betreffende regelinstallaties. De werktekeningen dienen te omvatten: - per schakelkast een separaat schakelkastschemapakket met: - stroomkringschema's per schakelkast, voorzien van klem- en relaiscontactnummers, alsmede contacten spoelverwijzing; - processchema's per schakelkast, voorzien van regeldiagrammen en procesnummers; - aansluitschema's per schakelkast; - indeling en frontaanzicht per schakelkast; - naamplaatlijsten; - het gehele pakket voorzien van inhoudsopgave;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
68.12.10-a
140-09-02849-04 187
TEKENINGEN (vervolg) - bij toepassing van PLC- en DDC-technieken: - programmastroomschema's; - volledig ingevulde functielijsten, waarop vermeld de gebruikersadrescodering, technische adrescodering, alsmede gespecificeerde digitale en analoge in-/uitgangsfuncties; - de regeltechnische (funktionele) omschrijving; - print-out van de projectspecifieke software; - indelingstekeningen van de rekken met daarop aangegeven de posities van iedere digitale en analoge in-/uitgangskaart; - communicatie- en aansluitschema's van het gehele DDC-systeem; - bij toepassing van bedienings- en signaleringspaneel (BSP): - layout bedienings- en signaleringspaneel (BSP) schaal 1:1; - plattegronden van de installaties met apparaat-, toestel- en bedieningscoderingen; - processchema's per afgerond warmtetechnisch of procesinstallatiedeel, waarop regelkringen en het proces in principe doch volledig zijn weergegeven. Door de directie wordt geen aansprakelijkheid aanvaard voor onvolkomenheden in de door de aannemer vervaardigde fabricage- en werktekeningen, schema's enz. De controle van tekeningen wordt niet anders beschouwd dan als een aan de aannemer bewezen dienst. De schakelkastschema's dienen voor controle op papier te worden ingediend (niet gemaild als PDF-file). De tekeningen (REVISIE) van elke schakelkast (regelkast) dient door de aannemer DIGITAAL (AutoCad) ter beschikking te worden gesteld aan de directieconform Handboek Projecten FMVG TU-Delft: laatste versie. Tijdens het werk dienen eventuele afwijkingen in de installatie(delen) op tekening te worden bijgehouden, aan de hand waarvan revisietekeningen gemaakt dienen te worden met behulp van Autocad De definitieve revisietekeningen en bedieningsvoorschriften dienen bij oplevering ter goedkeuring te worden ingediend. Definitieve afdrukken van revisietekeningen alsmede meetstaten, onderhoud- en bedieningsvoorschriften en documentatie dienen uiterlijk zes werkweken na oplevering in het bezit te zijn van de directie en ondergebracht in deugdelijke mappen. De revisietekeningen en alle documenten dienen tevens in enkelvoud digitaal te worden aangeleverd. Tot aan de oplevering dient een compleet tekeningen pakket in de schakelkasten aanwezig te zijn, waarop door de inbedrijfsteller tijdens de inbedrijfname van de installaties/kastdelen gemaakte opmerkingen en wijzigingen zijn aangegeven. Voor aantallen van afdrukken wordt verwezen naar de algemene afspraken. Volgens: NEN 3009-58 en NEN 3157-85 Van alle in het bestek omschreven regeltechnische installaties Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring (st.): 3 - goedgekeurde (st.): 3
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
68.12.20-a
140-09-02849-04 188
INSTALLATIE-BEREKENING 0. REGELINSTALLATIE door de aannemer te vervaardigen berekening: - van alle regelingen met setpoint de minimum- en maximumbegrenzing en de compensaties (b.v. stooklijnen) aan de hand van de door de directie te verstrekken informatie voorzover deze al niet in het bestek of op de tekeningen is vermeld; - van alle kabels naar energieverbruikende apparaten; - van de doorstroomcoëfficiënten (Kvs-waarden) van alle regelafsluiters. De aannemer maakt controleberekeningen van de definitieve dimensionering (Kvs-waarden) van alle regelafsluiters. berekeningsgrondslagen - programma van eisen; - leidingberekeningen; - de elektrische vermogens. aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: 3 - goedgekeurde: 3 - verstrekkingsvorm: in ordners met harde kaft.
68.12.30-a
MONTAGEPLAN 0. MONTAGEPLAN montageplan, te verstrekken door de aannemer het montageplan moet de volgende gegevens bevatten: aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: 3 - goedgekeurde: 3
68.12.40-a
MEETRAPPORT 0. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: van alle door de directie aan te wijzen installaties met behulp van registratie op separate "smart readers". De "smart readers" moeten minimaal aan de volgende specificatie voldoen: - de tijdconstanten van de opnemers mogen niet groter dan 15 s; - de meetomvang moet zijn aangepast aan de conditie-toleranties, - bemonsteringstijd instelbaar tussen de 3 seconden en de 15 minuten. De recordogrammen bij de directie ter goedkeuring indienen. Mede aan de hand hiervan zal worden beoordeeld of de installatie voor oplevering gereed is. aantal te verstrekken exemplaren: 3 tijdstip van verstrekking bij oplevering
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.13 KEURING EN BEPROEVING
68.13
KEURING EN BEPROEVING
68.13.10-a
BEPROEVINGS-/KEURINGSRAPPORT 0. BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT het rapport omvat de beproeving van alle in dit bestek omschreven regeltechnische installaties. in het beproevingsrapport moeten ten minste zijn vermeld : zie onder 4; bij het rapport moeten tenminste de schema's bijgevoegd zijn van alle in dit bestek omschreven regeltechnische installaties. taal Nederlands tijdstip van verstrekking bij oplevering Bij de oplevering van de installaties moet de aannemer ten overstaan van de directie de bedrijfsvaardigheid van de verschillende onderdelen aantonen. 4. METHODE VAN BEPROEVEN/TESTEN alvorens zij in bedrijf worden gesteld, moeten zijn beproefd alle in dit bestek omschreven regeltechnische installaties. de methode van beproeven is een simulatietest waarbij alle functies worden gecontroleerd. Deze moeten worden gevolgd door een bedrijfstest waarbij de installatie onder gebruiksomstandigheden wordt gecontroleerd. bij de beproeving moeten de volgende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen koel- of warmtebelasting naar keuze. het tijdstip van beproeving moet vooraf tijdig aan de directie zijn gemeld
140-09-02849-04 189
de resultaten van de beproeving moeten in een rapport worden vastgelegd. In het rapport opnemen: - de gegevens van motoren, meet-, regel- en beveiligende apparaten; - de ingestelde waarden van de thermische beveiligingen, regelaars en beveiligende apparaten met vermelding van bestekcode, eventuele gebruikersadrescode, soort, fabrikaat, type, bereik, instelling, bandbreedte, integratietijd, dode zones etc.; De wijze waarop deze informatie op schrift wordt gesteld dient, aan de hand van door de aannemer te maken voorstel, in overleg met de gebruiker te gebeuren. De aannemer maakt tijdens de montage- en uitvoeringswerkzaamheden een inbedrijfstellings- en testdraaiboek voor alle installaties. In dit draaiboek dient overzichtelijk te worden vermeld: - een overzichtslijst van alle schakelkasten en DDC-units; - een overzichtslijst van installaties waaruit blijkt op welke schakelkasten en DDC-units deze eenheden zijn aangesloten; - een controlelijst per installatie waarmee de functie van regelingen en besturingen kan worden gecontroleerd, deze controlelijst dient te zijn opgebouwd met een kolom "oorzaak" en een kolom "gevolg"; - per installatie een inventarisatie van alle toegepaste programma's met een voorstel van alle in te voeren parameters; - een controlelijst om alle programma's te controleren; - een controlelijst waarop alle regelaars staan vermeld met een voorstel voor alle ingevulde instellingen; - een controlelijst van alle hardware onderdelen; - bij iedere inbedrijfstellings- en testfunctie een kolom waarin de paraaf dient te komen van diegene die als gemachtigde van de aannemer betrokken is geweest bij de inbedrijfstelling en het testen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.13 KEURING EN BEPROEVING
68.13.10-a
140-09-02849-04 190
BEPROEVINGS-/KEURINGSRAPPORT (vervolg) OPLEVERINGSPROCEDURE De opleveringsprocedure is als volgt: - na het gereedkomen van de montage dient de aannemer, in overleg met de directie, de installatie in bedrijf te stellen en te testen volgens het draaiboek (de directie kan hier bij aanwezig zijn); - nadat de installatie naar behoren werkt overhandigt de aannemer de geparafeerde draaiboeken aan de directie ter controle en nodigt de directie schriftelijk uit voor de opleveringsbeproeving; - de directie zal aan de hand van het draaiboek de installatie steekproefsgewijs testen en afnemen, verdeeld over een aantal van tevoren geplande dagen; - bij het testen en afnemen van de installatie moet de aannemer aanwezig zijn; - de directie stelt een restpuntenlijst op aan de hand waarvan wordt bepaald of de installatie wordt opgeleverd; - indien de installaties onvoldoende functioneren, zal de directie de aannemer hiervan schriftelijk in kennis stellen; - in overleg met de aannemer wordt door de directie een nieuwe datum bepaald voor een hernieuwde beproeving; - de kosten (extra uren) van de betreffende vertegenwoordigers van de directie die hierbij aanwezig dienen te zijn, zijn voor rekening van de aannemer. OPTIMALISERING De aannemer is verplicht tijdens de in bedrijfstel periode, gedurende het testen en gedurende het garantiejaar de regel- en besturingsstrategie, de setpoints en andere relevante ingestelde parameters op basis van bevindingen en het dynamisch gedrag van de installaties verregaand te optimaliseren.
68.31
MEETORGANEN EN OPNEMERS
68.31.09-a
ALGEMEEN 0. ALGEMEEN Er mogen twee typen metingen worden toegepast: - metingen door middel van passieve opnemers (zoals o.a. Pt 100 etc.); - metingen door middel van actieve opnemers (zoals o.a. 0 - 10 Vdc of 4 - 20 mAdc). In het algemeen moeten temperatuuropnemers welke in leidingen, lucht- kanalen en op de buitengevels moeten worden gemonteerd ten behoeve van de regeling (modulerend of schakelend), van het passieve type zijn. De instellingen dienen te allen tijde in de schakelkast plaats te vinden. De totale omzetfout van elektrische analoog signaal naar digitaal signaal moet kleiner zijn dan 0,5% van het meetbereik. Voor temperatuurmetingen moet de totale meetfout, opnemerfout plus omzetfout, kleiner zijn dan 0,2ºC en die van R.V.-metingen kleiner dan 2%. De meetfout mag niet worden beïnvloed door de elektrische leidingweerstand, noch door signaalafname door meerdere meters. De totale nauwkeurigheid van aanwijzende of registrerende meetinstrumenten moet 1,5% van de meetomvang zijn of daarbinnen liggen en mogen niet door de nabijheid van andere instrumenten of stroomvoerende leidingen worden beïnvloed.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32
REGELAARS
68.32.09-a
ALGEMEEN 0. ALGEMEEN Apparaten welke zijn voorzien van instelmogelijkheden moeten duidelijk afleesbare schalen hebben. Het bepalen van de instelwaarde moet zonder controlemeting kunnen plaatsvinden. De apparaten zodanig kiezen dat de installatie stabiel werkt en voldoet aan de regelopgave met de daaraan verbonden regelnauwkeurigheid.
140-09-02849-04 191
In de regelingen voorzieningen treffen (in de vorm van begrenzingen etc.) om in geval van storingen de temperatuur en vocht binnen toelaatbare grenzen te houden en wel zodanig dat schade aan de installaties en gebouw worden uitgesloten. 68.32.19-a
DIGITALE REGEL- EN BESTURINGSTECHNIEK (DDC) 0. DIGITALE REGEL- EN BESTURINGSTECHNIEK (DDC) ALGEMEEN De DDC-units dienen gebaseerd te zijn op micro-processortechnologie. Elke DDC-unit dient modulair van opbouw te zijn met separate eenheden voor verwerking, communicatie, voeding en aansluiting van in/uitvoersignalen. De levering dient voldoende DDC-units te bevatten om de gespecificeerde punten en functies te kunnen realiseren. Elke DDC-unit moet worden geïntegreerd met de betreffende schakelkast, echter op een zodanige manier dat het DDC-unitdeel duidelijk gesepareerd is van de krachtstroombesturing (aparte sectie). De stand-alone werkende DDC-units moeten in staat zijn om gegevens uit andere DDC-units of combinatie van DDC-units op te kunnen halen of gegevens en alarmrapportages te kunnen zenden naar andere stations zonder tussenkomst van een centrale verwerkings eenheid. GEHEUGEN Elke DDC-unit dient voldoende geheugen te hebben voor het realiseren van de gevraagde functies en gegevensbestanden, zoals: - de benodigde regelprocessen; - de benodigde energiebeheerprogramma's; - het alarmbeheer; - de historische- en trendverwerking van alle punten gedurende 24 uur (op basis van first in first out); - het beheer van onderhoudsfuncties; - de vrij geprogrammeerbare functies; - de systeembediening; - de telefooncommunicatie; - de controle op hand-/auto-bedieningen. LOKALE TOESTANDINDICATIE Elke digitale in- en uitgang op de DDC-unit dient voorzien te zijn van een lokale toestandsindicatie in de vorm van een lamp of een LED. Deze toestandsindicatie dient onafhankelijk te zijn van eventueel aangesloten lokale bedienterminals en van een separate voeding te zijn voorzien. UITBREIDBAARHEID Een DDC-unit dient eenvoudig uitbreidbaar te zijn door toevoeging van softwaretoepassingen en in- en uitgangsmodulen. Elke DDC-unit (behalve voor de individuele naregelaars) moet 10% reserve capaciteit in zowel I/0-punten (10% van elke soort I/0) als
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.19-a
140-09-02849-04 192
DIGITALE REGEL- EN BESTURINGSTECHNIEK (DDC) (vervolg) programmeerruimte beschikbaar hebben voor eventuele latere uitbreidingen. Bovendien moet het DDC-systeem verder uitbreidbaar zijn door toevoeging van extra DDC-units. SERIËLE COMMUNICATIEPOORTEN Elke DDC-unit dient te zijn voorzien van een seriële communicatiepoort zodat een Laptop (met bediensoftware) of een lokale bedienterminal aangesloten en operationeel kunnen zijn. Bovendien dienen er voldoende seriële communicatiepoorten aanwezig te zijn voor het realiseren van alle seriële (softwarematige) koppelingen zoals genoemd in dit bestek. ON-LINE DIAGNOSE FUNCTIES Elke DDC-unit dient continu controle uit te oefenen op eigen werking, op de communicatie en op de aangesloten apparatuur. Storingen in de werking dienen zowel lokaal als centraal gemeld te worden. Het resultaat van deze diagnose dient op elke DDC-unit te worden weergegeven zonder dat een lokale bedienterminal is aangesloten. BESCHERMING TEGEN EXTERNE INVLOEDEN Alle verbindingen van de DDC-units met het overdrachtnetwerk en de aangesloten installaties dienen voorzien te zijn van opto-isolatie conform de IEEE-standaard 587-1980. Het isolatieniveau dient zodanig te zijn dat externe bekabeling in een kabelgoot gelegd mag worden tezamen met hoogspanningskabels, indien dit volgens lokale voorschriften toegestaan is. HEROPSTART NA SPANNINGSONDERBREKING Bij netspanningsuitval voor de DDC-unit mogen geen gegevensbestanden of programmatuur verloren gaan. Kritische configuratiegegevens dienen opgeslagen te worden in niet-uitwisbare geheugens. Eventuele RAM-geheugens en de real-time klok dienen voorzien te zijn van batterij back-up voor minimaal 72 uur. Bij netspanningsterugkeer dient de DDC-unit haar normale taken te hervatten zonder menselijke tussenkomst. Indien bij spanningsuitval toch gegevens verloren zijn geraakt, dan moet de mogelijkheid bestaan om de DDC-unit opnieuw te laden via het lokale netwerk, de lokale seriële poort of via een auto-dial verbinding.
68.32.29-a
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU 0. SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU VOORGEPROGRAMMEERDE REGELALGORITMEN De DDC-units dienen minimaal de volgende voorgeprogrammeerde regelalgoritmen uit te kunnen voeren: - aan/uit-regeling; - proportionele regeling; - proportionele + integrerende regeling; - proportionele + integrerende + differentiële regeling; - automatische regelkring afstelling. PROCESINGANGEN EN VARIABELEN Volgende procesgegevens en variabelen dienen voor de
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 193
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) programmering beschikbaar te zijn: - elke gemeten waarde of gedetecteerde toestand uit de installatie; - elke berekende waarde; elk resultaat van een andere regelkring of besturing; - vrij-definieerbare constanten; - rekenkundige functies (+, -, x, :, worteltrekfunctie, exponent, etc.); - logische functies (AND, OR, XOR, NOT, etc.); -inschakelvertraging/uitschakelvertraging/timerfuncties. DYNAMISCHE TOEGANG TOT GEGEVENS Elk besturingsprogramma in de DDC-unit dient de beschikking te hebben over alle gemeten en berekende waarden uit elk andere DDCunit op het netwerk. Bovendien dient elk programma de mogelijkheid te hebben om commando's te geven aan punten in willekeurig welk DDC-unit op het netwerk. BERICHTGEVING Vanuit de programma's dienen berichten gegenereerd te kunnen worden. Deze berichten moeten geschikt zijn om weergegeven te worden op geselecteerde bedienapparatuur, opgeslagen kunnen worden voor verwerking in een follow-up bestand, of automatisch via een auto- dialverbinding gezonden kunnen worden naar een terminal op afstand, zoals printer, werkstation of oproepsysteem. ALARMBEHEER De volgende softwarefuncties dienen in de DDC-unit te zijn opgenomen voor het automatisch detecteren van alarm- en foutsituaties en het opslaan en doormelden van alarmberichten naar bedienterminals en geheugenbestanden. a. Alarmsignalering Elke DDC-unit analyseert zelfstandig de gedetecteerde alarmtoestand en filtert deze op basis van prioriteit zodat de eventuele operator niet gestoord wordt door niet-kritisch alarmen en het overdrachtnetwerk niet onnodig wordt belast. Er mogen op geen enkele wijze alarmen verloren gaan. Onder geen enkele omstandigheid mag de alarmverwerking in een DDC-unit beïnvloed worden door activiteiten op werkstations of lokale bedienterminals of door communicatie van de DDC-unit met andere DDCunits op het netwerk. b. Alarmmeldingen Elke alarm- of toestandsmelding dient voorzien te zijn van een verklarende tekst, alsmede datum en tijd van optreden. c. Prioriteiten / Alarmniveaus Systeemreacties als gevolg van het optreden van meldingen dienen vrij programmeerbaar te zijn en opgenomen in een prioriteitenstelsel zodat de gebruiker niet gestoord wordt door niet-kritisch alarmen en zijn aandacht kan richten op kritisch alarmen. Dit stelsel dient minimaal 3 alarmniveau's te hebben. Tijdens opstart en shut-down van het bestaande GBS dient de doormelding van alarmen tijdelijk te worden onderbroken. Alarmpunten dienen afzonderlijke geblokkeerd te kunnen worden.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 194
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) Van elk punt dient vastgelegd te kunnen worden onder welke omstandigheid een melding ervan bevestigd dient te worden (alarmacceptatie). Niet verwerkte alarmmeldingen dienen opgenomen te worden in een follow-uplijst voor latere verwerking/acceptatie. d. Alarmrapportering Alarmmeldingen, berichten en alarmbestanden dienen verzonden te kunnen worden naar een of meerdere bedienplaatsen voor archivering. Alarmen dienen tevens automatisch uitgevoerd te kunnen worden naar een stand-by printer of werkstation, indien het primaire werkstation buiten bedrijf is. e. Alarmteksten Voor een betere beschrijving van de alarmcondities of aanwijzing voor de gebruiker dient naast informatiepuntomschrijving, datum en tijd dient een alarmtekst van minimaal 500 tekens aan de standaard alarmmelding te kunnen worden toegevoegd voor printout, weergave of opslag. In elke DDC-unit dient een bibliotheek van minimaal 100 van deze alarmteksten beschikbaar te zijn. Toewijzing van deze alarmteksten aan willekeurige meldingen dient vrij definieerbaar te zijn. f. Alarmbeheer op afstand Bij alarmbeheer op afstand via modems dienen alleen kritische alarmen een oproep naar een bedienplaats op afstand te initiëren. In alle andere gevallen zullen de alarmmeldingen voorzien worden van een kenmerk en worden opgeslagen in een alarmbuffer. Deze alarmmeldingen zullen pas worden doorgeven op een geprogrammeerd tijdstip, op verzoek of op het moment dat de alarmbuffer vol is. Deze alarmbuffer moet minimaal 100 alarmmeldingen kunnen opslaan. HISTORISCHE GEGEVENS EN TREND-ANALYSE De volgende softwarefuncties dienen in de DDC-unit te zijn opgenomen voor het automatisch verzamelen, opslaan en weergeven van proces- en systeemgegevens. a. Continu punthistorie Van alle I/0-punten (alle analoge in- en uitgangen en alle digitale inen uitgangen) moeten decentraal in de DDC-units gegevens opgeslagen kunnen worden. Dit moet voor minimaal 20% van het totaal aantal I/0-punten gelijktijdig kunnen gebeuren met minimaal 1000 meet- waarden per I/0-punt. De I/0-punten voor de historische opslag moeten willekeurig kunnen worden gekozen. Van alle softwarepunten (setpoints, berekende waarden en dergelijke) moeten decentraal in de DDC-units historische gegevens opgeslagen kunnen worden. Dit moet voor minimaal 20% van het totaal aantal softwarepunten gelijktijdig kunnen gebeuren met minimaal 1000 meetwaarden per softwarepunt. De softwarepunten voor historishe opslag moeten willekeurig kunnen worden gekozen. Voor analoge waarden (I/O- en softwarepunten) dienen continu en automatisch elke 1,5 minuut de actuele waarden te worden verzameld. Deze waarden dienen gedurende minimaal 24 uur te worden opgeslagen zodat bij probleemanalyse deze gegevens te allen tijde direct beschikbaar zijn.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 195
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) Voor digitale waarden (I/O- en softwarepunten) dienen toestandwijzigingen en commando's continu te worden verzameld. Deze gegevens dienen gedurende minimaal 24 uur te worden opgeslagen zodat bij probleemanalyse deze gegevens te allen tijde direct beschikbaar zijn. b. Trend van regelkringen Voor de analyse van de werking van de regelkringen dienen de DDC-units de werking vast te kunnen leggen gedurende een instelbare tijd tussen 10-300 seconden, waarbij de waarden elke seconde worden vastgesteld. c. Uitgebreide trendregistratie De mogelijkheid dient beschikbaar te zijn om speciale trendregistraties te definiëren voor opslag van I/O-punten en softwarepunten gedurende langere tijd. De cyclustijd dient vrij definieerbaar te zijn tussen 1 minuut en 2 uur, in stappen van 1 minuut. In elke DDCunit dient hiertoe een geheugen gereserveerd te zijn met een capaciteit van minimaal 5000 trendwaarden. d. Data-opslag en archivering Trendgegevens zullen worden opgeslagen in de DDC-units en (indien gewenst) worden overgedragen naar de harde schijf van een of meer werkstations. Verzending van deze trendgegevens dient te geschieden in vrij definieerbare intervallen, op aanvraag of wanneer de trendbuffers vol zijn. Alle trenddata dienen op schijf beschikbaar te zijn in een formaat dat geschikt is voor verwerking met standaard PC-programmatuur, zoals MS-EXCEL, etc. SIGNAALVERWERKING DDC-SYSTEEM De volgende signaalverwerking dient geheel operationeel functionerend te worden opgeleverd: - bedrijfsmeldingen van alle elektromotoren inclusief bedrijfsurentelling met grenswaarde-signalering; - storingsmeldingen van alle elektromotoren en andere beveiligingsfuncties; - bedrijfsmelding van de warmtepomp inclusief bedrijfsurentelling met grenswaarde-signalering; - storingsmeldingen van de warmtepomp; - standen van open/dicht afsluiters; - separate alarmmeldingen (bv te hoge of te lage temperatuur of druk, etc); - separate onderhoudsmeldingen; - uitstandmelding van elke stuurstroomautomaat (in serie geschakeld per schakelkast); - GEEN uitstandmelding van werkschakelaars; - separate statusmeldingvan elke keuzeschakelaar/interventieschakelaar. Alleen melding wanneer de schakelaar niet in de stand AUT staat; - ieder individueel functionerend systeem moet apart geschakeld kunnen worden (in- en uitschakelen van b.v. ventilatoren, circulatiepompen, etc.); - temperatuur- en druk(verschil)metingen welke op de processchema's zijn weergegeven; - analoge en digitale in- en uitgangsfuncties die nodig zijn om de in dit bestek omschreven regelingen en besturingen van de installaties mogelijk te maken inclusief presentatie hiervan;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 196
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) - verbruiksmetingen (thermische energie en elektrische energie). Verder alle in het bestek en processchema's aangegeven analoge en digitale functies. LOKALE BEDIENTERMINALS Op elke DDC-unit dient een lokale bedienterminal aangesloten te kunnen worden. Deze mee te leveren bedienterminal dient handzaam en draagbaar te zijn. 1.
PROCESREGELINGEN EN -BESTURINGEN De minimale programmatuur moet zijn: Bedrijfstijdenschakeling (klok,-en kalenderprogramma's); Periodieke pompschakeling (ter voorkoming vastzitten pompwaaier); Warmtevraag pompschakeling (openen regelafsluiter); Nadraaitijd pomp (ter voorkoming van warmtebuffering); Buitentemperatuur pompschakeling (winter/zomer); Optimaliseringsprogramma (optimale start/stop); Zomerblokkering CV installatie; Zomernachtventilatie: Automatische brandschakeling ventilatie (via brandmeldcentrale); Handbrandschakeling ventilatie (BSP-paneel); Overwerkschakelingprogramma; Historische gegevensopslag (trending van meetwaarden); Grenswaardeschakeling van meetwaarden; Bedrijfsurentelling; Storingsmeldverwerking van elektromotoren en andere beveiligingsfuncties; Statusmeldverwerking (klepstand etc.); Watch-dog melding DDC-systeem (signaleren op het front van de schakelkast door middel van een rode lamp; De regel,-en besturingssoftware beschreven in de functionele werking van de installaties. Elke uitgang van de regelaar (digitaal en analoog), moet zijn voorzien van een interventie-bedieneenheid, om buiten de regelaar om, schakel,-en verstelhandelingen te verrichten. Elke in,-en uitgang van de regelaar (digitaal), moet zijn voorzien van een lokale statusindicatie in de vorm van een LED. Het DDC-systeem moet zijn voorzien van faciliteiten, waarmede via een auto-dial/auto-answer modem, communicatie kan plaatsvinden, met een werkstation op afstand, via een standaard telefoon-lijn (KPN, voor eventueel later aan te koppelen beheer op afstand). De DDC-units moeten minimaal zijn uitgerust met de volgende programma's, aangevuld met de regel- en besturingsfuncties welke in de functionele omschrijvingen zijn genoemd. BEDRIJFSPROGRAMMA Reden : Resultaat/uitvoering : Voorwaarde(n) : -
Deerns raadgevende ingenieurs bv
tijdschakelprogramma's en beheersfuncties. start/stop-vrijgave installatiedelen. - tijdprogramma's dag-nacht-weekend; vakantiedagen (jaar); bezettingstijden; automatische omschakeling zomer/wintertijd.
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 197
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) TEMPERATUURREGELING AANVOERWATER Reden : het op de gewenste temperatuur regelen van het aanvoerwater. Resultaat/uitvoering : modulerende regeling (PI) van de regelafsluiter op: - een constante aanvoerwatertemperatuur; - een berekende waarde (stooklijn), met compensatie op basis van de buitenluchttemperatuur; - een berekende waarde (stooklijn), met compensatie op basis van de buitenluchttemperatuur. Voorwaarde(n) : bedrijfsprogramma. OPTIMALISERING/AANWARMEN CENTRALE VERWARMING Reden : verlaging energieverbruik zonder verlies van comfort tijdens bezettingsperiode. Resultaat/uitvoering : buiten de dagelijkse bezettingsperiode de ruimtecondities verlagen tot onder comfortniveau met bewaking van minimum grenzen. Versneld aanwarmen (adaptief) op basis van tijd in relatie met optimalisering. Voorwaarde(n) : stookseizoen ( buitentemperatuur gelijk of lager dan 18ºC en geen zomerblokkering aanwezig). ZOMERBLOKKERING Reden
Resultaat/uitvoering Voorwaarde(n)
: Om te voorkomen dat in de zomerperiode ‘s morgens vroeg bij lagere buitentemperaturen de verwarmingsystemen even in bedrijf komen. : blokkering regeling. : wanneer de buitentemperatuur gedurende een (instelbare) dagperiode van 7.00 uur 18.00 uur boven een (instelbare) temperatuur van 18ºC komt, moet de zomerblokkering actief worden. Wanneer de buitentemperatuur de volgende dag gedurende genoemde dagperiode boven de temperatuur van 13ºC komt en blijft, moet de zomerblokkering actief blijven. Wanneer de buitentemperatuur gedurende genoemde dagperiode beneden de temperatuur van 13ºC komt, moet de zomerblokkering worden gedeactiveerd.
PERIODIEKE POMPSCHAKELING Reden : om vastzitten pompwaaier (na langdurige stilstand) te voorkomen. Resultaat/uitvoering : start/stop pomp. Voorwaarde(n) : - elke woensdag van 12.00 uur - 12.05 uur indien de betreffende pomp de voorafgaande week niet in bedrijf is geweest; - elektrisch vermogen pomp < of = 0,5 kW. NADRAAITIJD POMPSCHAKELING Reden : het afvoeren van latente energie bij einde
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 198
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) warmte-, c.q koudevraag. Resultaat/uitvoering : het nadraaien van de pomp via een instelbare tijdvertraging. Voorwaarde(n) : einde warmte-, c.q. koudevraag. BELASTINGAFHANKELIJKE POMPSCHAKELING Reden : optimale start/stop pomp ter verlaging energieverbruik Resultaat/uitvoering : start/stop pomp. Voorwaarde(n) : - start bij warmte-, c.q. koudevraag (opensturing achterliggende regelafsluiter); - stop (via instelbare vertraging) bij einde warmte-, c.q. koudevraag (dichtsturing achterliggende regelafsluiter). VORST POMPSCHAKELING Reden : circulatie ter voorkoming van bevriezing. Resultaat/uitvoering : start/stop pomp. Voorwaarde(n) : - start bij buitentemperatuur < of = 5ºC; stop bij buitentemperatuur > of = 6ºC. VOORKEURWISSELING / STORINGSOVERNAME POMPEN Reden : gelijkmatige bedrijfsurenverdeling draaiuren en overname bij storing of uit-stand werkschakelaar. Resultaat : start/stop pomp. Voorwaarden: : - woensdag 12.00 uur, indien de bedrijfsuren van de in bedrijf zijnde pomp 100 uur of meer bedragen; - storing in bedrijfzijnde pomp; - uitstand werkschakelaar; - bij overname moet een wachttijd van 60 seconden in acht worden genomen. MAXIMAAL OF MINIMAALTEMPERATUUR BEVEILIGINGSSCHAKELING Reden : het voorkomen van een te hoge of te lage temperatuur in de installatie Resultaat/uitvoering : bij overschrijding op hoge grenswaarde van de maximaalthermostaat of onderschrijding op lage grenswaarde van de minimumthermostaat: - uitschakeling van warmtebron c.q koudebron (dichtsturing klep); - alarmmelding voor verwerking in het DDC-systeem. In deze toestand moet de installatie vergrendeld blijven, totdat herstel met de hand heeft plaatsgevonden (algemeen reset op het front van de schakelkast). Voorwaarde(n) : kontinu aktief.
ZOMERNACHTKOELING Reden : verlaging gebruik koelenergie. Resultaat/uitvoering : - afvoerinstallatie op 100% buitenlucht in bedrijf; - Fiwihex units uit bedrijf;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 199
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) - aanwarmbedrijf CV-installatie blokkeren. Voorwaarden : inschakeling: - tijd > 24.00 uur, zondagnacht t/m donderdagnacht; - en buitentemperatuur > 14ºC (boven condensatiegrens); - en ruimtetemperatuur > 23ºC; - en verschil tussen ruimtetemperatuur en buitentemperatuur > 4K. Voorwaarden : uitschakeling met instelbare vertragingstijd 0 tot 15 minuten: - tijd > 5.00 uur, zondagnacht t/m donderdagnacht; - of buitentemperatuur < 14ºC; - of ruimtetemperatuur < 20ºC; - of verschil tussen ruimtetemperatuur en buitentemperatuur < 2K. AUTOMATISCHE BRANDSCHAKELING VENTILATIE Reden : ter voorkoming van rookverspreiding bij brand. Resultaat/uitvoering : - luchtafvoerinstallatie(s) op 100% buitenlucht in bedrijf (hoog-toeren); Deze schakeling heeft prioriteit boven andere commando's zodat luchttransport blijft gewaarborgd. Voorwaarde(n) : - brandmelding van brandmeldcentrale (BMC); - een resetmelding vanuit de brandmeldcentrale mag geen automatische inschakeling van het ventilatiesysteem tot gevolg hebben. De technische dienst moet lokaal of via het GBS de installatie paraatstellen; - de gehele brandschakeling ventilatie dient in overleg met de plaatselijke brandweer, afdeling preventie en voorlichting, te geschieden. HANDBRANDSCHAKELING VENTILATIE Reden : bij brand handmatig schakelen van luchtafvoersysteem door brandweer. Resultaat/uitvoering : - luchtafvoerinstallatie(s) separaat in of uit bedrijf; - schakeling (prioriteit) uitvoeren conform is genoemd bij automatische brandschakeling ventilatie. Voorwaarde(n) : - brandschakelaarbediening vanuit paneelschakeling ventilatie bij brand; - de gehele brandschakeling ventilatie dient in overleg met de plaatselijke brandweer, afdeling preventie en voorlichting, te geschieden. OVERBRUGGING BEDRIJFSPROGRAMMA Reden : overbrugging van het bedrijfsprogramma in verband met eventueel gebruik van de installatie buiten de normale
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.29-a
140-09-02849-04 200
SOFTWARE OP DDC-UNIT / PLC-UNIT NIVEAU (vervolg) bezettingsperiode. Resultaat/uitvoering : het bedrijfsprogramma van de regeling tijdelijk overbruggen door middel van een electronische handtimer, met als bestemming "DAGVERLENGING ................). NETSTARTPROGRAMMA NA SPANNINGSWEGVAL Reden : begrenzing gelijktijdige stroomafname bij inschakeling installatiedelen na terugkeer spanning Resultaat/uitvoering : gefaseerd en volgens prioriteit inschakelen installatiedelen (pompen, ventilatoren etc.) Voorwaarde(n) : terugkeer spanning (netspanningswachter).
68.32.39-a
COMMUNICATIENETWERKEN EN COMMUNICATIE OP AFSTAND 0. ALGEMEEN De nieuwe DDC-units (DDC-systeem) en bestaande werkstations en printers dienen via een lokaal communicatienetwerk met elkaar te worden verbonden, zodat directe Peer-to-Peer communicatie mogelijk is tussen de DDC-units onderling en tussen de werkstations, printers en de DDC-units. Het communicatienetwerk dient te allen tijde uitgebreid te kunnen worden met DDC-units, werkstations en printers. Werkstations dienen rechtstreeks of via een auto-dial modemverbinding aangesloten te kunnen worden. DYNAMISCHE TOEGANG TOT GEGEVENS Via alle bedienplaatsen, ongeacht of deze direct op het netwerk zijn aangesloten of tijdelijk verbonden met het netwerk via autodial modems, moet de toestand van alle aangesloten punten en parameters opgevraagd en besturingscommando's aan alle regel- en besturings- functies gegeven kunnen worden via het netwerk. De toegang tot gegevens dient gebaseerd te zijn op een logische identificatie van gebouwinstallaties en apparatuur. De toegang tot systeemgegevens mag op geen enkele wijze beperkt worden door de hardware-configuratie van het GBS. De configuratie van het communicatienetwerk dient volledig transparant te zijn voor de gebruiker bij opvraag van gegevens, uitvoeren van commando's of de samenstelling van regel- en besturingsprogramma's. 2.
COMMUNICATIE OP AFSTAND BEHEER OP AFSTAND Het DDC-systeem dient voorzien te zijn van communicatiefaciliteiten, zodat het DDC-systeem via auto-dial/auto-answer-modems kunnen communiceren met werkstations op afstand via standaard telefoonlijnen. Het DDC-systeem dient automatisch en zelfstandig verbinding te maken met werkstations op afstand om kritisch alarmen te kunnen rapporteren of trend- en historische informatie te kunnen uitwisselen voor archivering. Het DDC-systeem dient voorzien te zijn van een alarmprioriteitenstelsel
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.39-a
140-09-02849-04 201
COMMUNICATIENETWERKEN EN COMMUNICATIE OP AFSTAND (vervolg) om alarmen selectief door te kunnen geven en het aantal oproepen te minimaliseren. Niet kritisch alarmen dienen in het geheugen te worden opgeslagen voor groepsgewijs overdracht of bij opvraag door de gebruiker op afstand. De auto-dial functie dient voorzieningen te hebben voor de verwerking van signalen zoals "in gesprek", "geen verbinding" of incomplete gegevensoverdracht. Wanneer er geen verbinding tot stand gebracht kan worden met het primaire werkstation, dan dienen de berichten doorgegeven te worden aan een of meerdere andere bedienstations. Overdracht van alarmen via een telefoonverbinding naar werkstations op afstand mag op geen enkele wijze in conflict komen met de rechtstreekse activiteiten op het lokale netwerk en activiteiten op het lokale netwerk mogen verwerking van oproepen van werkstations op afstand niet blokkeren.
68.32.69-a
HARDWARE OP BEDIENNIVEAU 0. ALGEMEEN De werkstations dienen als grafische user-interface waarmee het totale systeem bekeken (grafische dynamische beelden, grafieken en dergelijke) en bediend (setpointverstellingen, aan/uit-schakelen en dergelijke) kan worden. De printers dienen als alarmprinter (matrixprinter met ketting- papier) of als protocolprinter voor het maken van rapporten en dergelijken.
68.32.79-a
SOFTWARE OP BEDIENNIVEAU 5. WERKSTATIONS OP AFSTAND NAZORGCONTROLE OP AFSTAND Voor tijdelijke nazorgcontrole (monitoring) van de technische installaties na de oplevering, staat bij de directie een werkstation opgesteld met de fabrikaatafhankelijke systeemsoftware. De informatie-overdracht bestaat onder andere uit het opvragen van parameters, statussen, dynamische beelden en aktuele en historische meetwaarden, alsmede storingspresentatie etc. Hiervoor moet de aannemer reeds voor de oplevering de projectsoftware (kopie) van de parametrering, dynamische beelden etc. beschikbaar stellen aan de directie. Na wijzigingen in deze projectsoftware dient de aannemer hiervan een update (kopie) naar de directie te sturen. BEHEER OP AFSTAND Werkstations op afstand dienen oproepen automatisch aan te nemen en de ontvangen gegevens van de DDC-units op te slaan en weer te geven.
68.32.99-a
LEVERINGSOMVANG GBS EN DDC-SYSTEEM 0. ALGEMEEN Bij de aanbieding dient een volledige specificatie van te leveren apparatuur, te verrichten werkzaamheden en een volledige systeemomschrijving te worden gevoegd, zodat een objectieve beoordeling op technisch en prijstechnisch niveau mogelijk is. Daartoe dient naast bovengenoemde systeemomschrijvingen een lijst van eventuele
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.32 REGELAARS
68.32.99-a
140-09-02849-04 202
LEVERINGSOMVANG GBS EN DDC-SYSTEEM (vervolg) "uitzonderingen op het bestek" met alternatieve voorstellen te worden bijgevoegd. Deze alternatieven dienen met eventuele prijsconsequenties te worden opgegeven. In de aanbieding dienen alle kosten te zijn opgenomen om een volledig operationeel en foutloos werkend systeem te kunnen opleveren. Kosten voor instructie van het bedienend personeel, het uittesten en de oplevering dienen in de prijs te zijn opgenomen. 1.
HARDWARE De hardwarelevering dient te omvatten: * alle benodigde DDC-units: - de DDC-units dienen de nieuwste versie van het betreffende fabrikaat te betreffen. * alle benodigde primaire en secundaire bekabeling (data en voeding) inclusief alle benodigde aansluitvoorzieningen, repeaters, modems, connectoren, verbindingskabels, aansluitvoorzieningen, etc.: - met betrekking tot: - DDC-units; - regelpanelen; - opnemers; - en alle overige panelen en/of onderdelen. - alle bedoelde signaalkabels dienen zoveel mogelijk meeraderige te worden uitgevoerd; - een aderbesparend bekabelingssysteem geniet de voorkeur; - er dient gezorgd te worden voor voldoende afschemering om elektrostatische- of elektromagnetische storingen te voorkomen; - kabelcodering: - alle kabels dienen voorzien te zijn van een eenduidig kabelnummer; - de aders in een kabel dienen door nummering of kleurcodering te zijn gekenmerkt; - de kabelnummers en adercodering dienen in de aansluitlijsten en bekabelingslijsten te worden aangegeven.
68.33
CORRIGERENDE ORGANEN
68.33.09-a
REGELAFSLUITERS ALGEMEEN 0. REGELAFSLUITERS ALGEMEEN Regelafsluiters die zijn uitgevoerd volgens druktrap ND6, met bronzen huis en binnenwerk uitvoeren. Afsluiters ND16 met gietijzeren huis en RVS binnenwerk uitvoeren. De regelafsluiters in hoofdregelingen moet de regelverhouding tenminste 1:40 bedragen, in naregelingen tenminste 1:10. Regelafsluiters met een diameter van 50 mm of groter voorzien van flenzen. Op een verdeel- of verzamelstuk alleen afsluiters met flenzen toepassen. Bij elke afsluiter de benodigde tegenflenzen meeleveren volgens bij de afsluiter behorende norm, bijvoorbeeld voorlasflens, schroefdraadkoppelingen of schroefdraadkoppeling met opschroefflens.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.33 CORRIGERENDE ORGANEN
68.33.09-a
140-09-02849-04 203
REGELAFSLUITERS ALGEMEEN (vervolg) Alle regelafsluiters voorzien van een mechanische klepstandaanwijzing. Drieweg-regelafsluiters ter plaatse van de eindstanden voorzien van de opschriften warm of koud. De aard van de doorstroomkarakteristiek (gelijkprocentig, kwadratisch, lineair, complementair etc.) moet door de aannemer zelf worden bepaald afhankelijk van de proceskarakteristiek. Regelafsluiters in installaties moeten een voor dit medium geschikt klephuis en binnenwerk bezitten.
68.34
BEDIENENDE ELEMENTEN
68.34.09-a
AANDRIJVINGEN ALGEMEEN 0. AANDRIJVINGEN ALGEMEEN Aandrijvingen voor regelafsluiters moeten een voldoend groot koppel leveren om in alle situaties de afsluiter te kunnen openen en sluiten. Afsluiters of luchtkleppen bediend door luchtcilinders inwendig voorzien van Molykote (life-time smering). Bovendien alle cilinders voorzien van instelbare ventielen om de loopsnelheid van de zuigers te kunnen instellen. De grootte van de ventielen aanpassen aan de aard van de regeling. De grootte van de luchtcilinders aanpassen aan de ventielen. Elektrische servomotoren, toegepast in modulerende regelingen en voorzien van veerterugstelling, niet zodanig aansluiten, dat bij normale regeling het openen of sluiten door middel van het veerwerk plaatsvindt. Voor corrigerende organen (regelafsluiters en luchtkleppen) aandrijvingen toepassen van elektrohydraulische type of elektrische servomotoren. De aandrijvingen van de regelafsluiters moeten geschikt zijn voor een sluit- en openingsdruk van 100 kPa.
68.51
SCHAKEL- EN VERDEELEENHEDEN
68.51.09-a
ALGEMEEN SCHAKELKASTEN 0. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Zie Handboek projecten TU Delft d.d. versie 2008. 4.
BEHUIZING SCHAKELKAST Aan de binnenzijde van de kastdeur moet een tekeninghouder zijn aangebracht. Onder normale bedrijfsomstandigheden mag de temperatuur in de kast de 40ºC niet overschrijden. De aannemer treft doelmatige maatregelen om aan de gestelde eisen te voldoen. Zonodig mechanische ventilatie toepassen. Schakelkasten en/of regelpanelen waarin frequentieregelaars zijn gemonteerd moeten altijd zijn voorzien van mechanische ventilatie. De mechanische ventilatie als volgt aanbrengen: - onderin de kast moet via een aanzuigrooster een toevoerventilator worden gemonteerd; - het aanzuigrooster moet zijn voorzien van een makkelijk schoon te
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.51 SCHAKEL- EN VERDEELEENHEDEN
68.51.09-a
140-09-02849-04 204
ALGEMEEN SCHAKELKASTEN (vervolg) maken en goed verwisselbaar filter; - de toevoerventilator dient de kast op overdruk te brengen; - bovenin de kast moet een uitblaasrooster worden gemonteerd (zonder filter). Op het front (linker deur) van elke schakelkast moet gaan branden: - een rode lamp bij verzamelstoringsmelding (urgente melding); - een rode lamp bij verzamelstoringsmelding (niet urgente/ onderhoudsmelding); - een blauwe lamp bij brandmelding (alleen van toepassing bij schakelkasten met ventilatieschakeling bij brand); Middels de rode storingslampen (urgent en niet-urgent), moeten alle meldingen worden gemeld, welke via LED-signaleringen in de kast zichtbaar zijn. In elke schakelkast met of zonder een DDC-units een meerpolige plug opnemen voor het aansluiten van een bedienterminal, voor het wijzigen van parameters. Een en ander voorzien van de benodigde bekabeling.
68.51.11-a
REGEL- EN BESTURINGSINRICHTING, LAAGSPANNING 0. REGEL- EN BESTURINGSINRICHTING, LAAGSPANNING Fabrikaat: zie fabrikatenlijst Bedrijfsspanning (V, Hz): 400/230, 50 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 55 Uitvoeringsvorm: opbouw, staande op voet 100 mm Kortsluitvastheid (kA): 50 Kast: - fabrikaat: zie fabrikatenlijst - materiaal: plaatstaal dubbelgestrekt (NEN-EN 10130-92) - oppervlaktebehandeling gespoten lakbehandeling RAL 7032 - afmetingen (bxhxd) (mm): defintief te bepalen bij produktie werktekeningen - deursluiting: zie fabrikatenlijst - kabelinvoeringen boven Bedrading: - kleurcode zie artikel 68.51.09-a Railsysteem: - materiaal KEMA-keur Schakelaars: - hoofdschakelaar: op front kast Meettoestellen: Regelaars: - zie paragraaf 68.32 Toebehoren: - verlichtingsarmatuur (TL) en schakelaar (deurcontact) voor elke kastsectie (aftakking-beveiliging voor de hoofdschakelaar) - tekeninghouder direct op deurframe: zie fabrikatenlijst. - mechanische kastventilatie conform de omschrijving van artikel 68.51.09-a, sub 4 van dit bestek. - uitklapbare tafel ten behoeve van een laptop (notebook) direct op het deurframe.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.51 SCHAKEL- EN VERDEELEENHEDEN
68.51.11-a
140-09-02849-04 205
REGEL- EN BESTURINGSINRICHTING, LAAGSPANNING (vervolg) 9. OVERZICHT TE LEVEREN SCHAKELKASTEN Hierna volgt een overzicht van de te leveren en te monteren schakelkasten alsmede welke bestaande schakelkasten die moeten worden aangepast. Voor de juiste aantallen installaties per schakelkast wordt eveneens verwezen naar de plattegronden, bijlagen en de processchema's. .01 SCHAKELKAST RK1 Plaats: in de techniekruimte corridor begane grond tussen het nieuwe kantoorgebouw en de bestaande hal. Leveren, inclusief alle kabels en het tweezijdig aansluiten. Voor het aansluiten van o.a.: - De databus van de naregelingen; - TSA gekoedlwater - TSA gekoeld proceswater - De voeding 230VAC t.b.v. de na-regel eenheden; - Een LBK/LAK; - Een toeventilator - ..........afzuigventilatoren ; - Gassen detctie systeem; - Besturingen gas veiligheidskleppen; - Sigaleringen gassen station; - Een koelsplitunit t.b.v. de SER ruimte; - Waterdetectie techniekruimte.
68.89
BIJLAGEN
68.89.10-a
FABRIKATENLIJST REGELTECHNISCHE INSTALLATIES 0. ALGEMEEN De aangegeven fabrikaten zijn bindend. Zonder toestemming van de direktie mag hier niet van worden afgeweken. * onderdeel: - Fabrikaat 1.
REGEL- EN VELDAPPARATUUR * Veldapparatuur (indien niet anders aangegeven): - Sauter (Getronics Industrial Automation) - Belparts nv Benelux - Belimo Servomotoren BV Benelux * DDC-regel- en besturingseenheden: - Sauter * DCC-naregeling: - Sauter * Gebouw Beheer Systeem (GBS): - Sauter Nova pro Open * Toerenregeling ventilator (PWM frequentie omvormer) voorzien van bedieningsdisplay: - Electro Drive - Danfoss VLT HVAC Drive serie FC100 *Toerenregeling pomp (separate PWM frequentie omvormer) voorzien van bedieningsdisplay:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.89 BIJLAGEN
68.89.10-a
140-09-02849-04 206
FABRIKATENLIJST REGELTECHNISCHE INSTALLATIES (vervolg) - opgebouwde frequentieregelaar * Leidingverwarming: - Auto-trace (Raychem bv te Amstelveen) - Huikeshoven b.v. te Ophemert * Vlinderkleppen met elektrische aandrijving, handbediening en klepeindstanden (open en dicht): - Tyco Valves & Controls te Breda (Keystone) voorzien van aandrijving type TVC - Wouter Witzel bv te Enschede - Betec Controls bv te Vaassen * Druktransmitter vloeistof (low-cost uitvoering) - Huba Control AG Vestiging Nederland te Hoogland; - Betec Controls bv te Vaassen * Dauwpuntsbewaker voor fiwihex en ruimten - Sauter type / serie EGE * kWh meter met pulsteller: - ABB Componenten BV (Capelle aan den IJssel): type: WH 3063, 10 pulsen per kWh. - Meterfabriek Schlumberger te Dordrecht - AEG - Siemens - Kamstrup * Kooldioxide (CO2) transmitter: - Sauter (Getronics Industrial Automation) - Vaisala (CaTec bv te Rijswijk) - Betec Controls bv te Vaassen 5.
SCHAKELKASTEN, PANELEN, BEKABELING EN TOEBEHOREN * Schakelkast inclusief schakel- en regelcomponenten en compleet tekeningenpakket: - NuNu - Verkerk - V&M Elektrotechniek b.v. te Apeldoorn
9.
FABRIKATEN, NADER TE BEPALEN De aannemer dient in enkele gevallen zelf een fabrikaatkeuze te maken en deze ter goedkeuring voor te leggen aan de direktie. Weinig gangbare apparatuur, apparatuur waarop geen service kan worden verleend vanuit een vestiging in Nederland, alsmede apparatuur die, in het kader van service en reparatie, voor de vervanging een langere levertijd heeft dan een week, mag niet worden toegepast. In het algemeen geldt, dat gebruik moet worden gemaakt van, recent op de markt verschenen, geavanceerde technieken, echter onder de voorwaarde dat de toegepaste techniek in Nederland tenminste bij twee projecten operationeel is.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
68 REGELINSTALLATIES 68.89 BIJLAGEN
68.89.20-a
140-09-02849-04 207
PROCESCODERING 0. PROCES-,EN APPARAATCODERING Standaard comform Handboek projecten en conform de gehanteerde codering van de systemen in gebouw van de faculteit 3ME.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES
70
ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES
70.00
ALGEMEEN
70.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 90. KABELS Alle kabels dienen te zijn van het type YMvK-mb (mb = moeilijk brandbaar). Tevens moeten alle kabels halogeen-vrij zijn.
140-09-02849-04 208
Indien de fabrikant van specifieke apparatuur (regelapparatuur e.d.) een speciaal kabeltype voorschrijft (afgeschermde kabel, zwakstroomkabel), dan deze kabel toepassen. 91. BESCHERMING VAN KABEL- EN LEIDINGAANLEG Leidingen bij muur- en vloerdoorgangen en waar zij naar het oordeel van de directie aan beschadiging zijn blootgesteld, beschermen door mantelbuis welke door middel van speciale zware beugels dient te worden bevestigd. De lengte van de mantelbuizen moet bij doorvoeringen zodanig zijn dat zij 100 mm boven de afgewerkte vloer uitsteken. De ruimte tussen mantelbuis en leiding aan de natte zijde waterdicht afwerken. Indien beschermbuizen niet op andere wijze worden bevestigd, deze in de vloer van aangelaste flenzen of stekken voorzien opdat uitzakken niet mogelijk is. 92. KABEL- EN LEIDINGAANLEG KABELS ALGEMEEN Tenzij in het bestek anders is bepaald dienen kabels te worden geleverd voor een nominale spanning van 750 V. Voor aansluitingen waarbij geen aarddraad vereist is, kabels van de categorie B(1) toepassen. De uiteinden van de aders van voedingskabels voorzien van de fasecode. De aders met een doorsnede groter dan 6 mm² afwerken met kabelschoenen. Deze van het type dat door persen tot boven de vloeigrens een volkomen hechte verbinding met de ader(s) tot stand brengt. Bij meeraderige signaalkabels tussen de schakelkasten onderling rekenen op minimaal twee aders als reserve. Alle stuurstroomverbindigen tussen de kasten onderling uitvoeren met 24 V of hoger doch maximaal met 42 V. KABELS IN GEBOUWEN Elektrische leidingen, die nodig zijn voor apparaten, in kantoorruimten en dergelijke, moeten "uit het zicht" worden gemonteerd. Daar waar ruimtethermostaten op wanden moeten worden aangebracht, dient de aannemer inbouwdozen te leveren en in de wanden te monteren, inclusief de weg te werken leidingen naar het verlaagde plafond. De bekabeling monteren in mee te leveren en te monteren geleidingsbuis. Een en ander volgens de montagevoorschriften van de fabrikant van de ruimtethermostaten. Kabels in normale uitvoering volgens een constructie die voldoet aan NEN 15013-2 en voorzien van KEMA-KEUR.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN
70.00.20
140-09-02849-04 209
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) Hittevaste materialen toepassen voor kabelwerk dat aan temperaturen hoger dan 40ºC is blootgesteld. De bevestiging door middel van kabelklemmen van geperst isolatiemateriaal met 2 messing schroeven. Waar 2 of meer kabels parallel lopen deze monteren in metalen kabelgoten. Voor verbindingen vanaf kabelgoten naar regelapparaten, motoren etc., de kabels aanbrengen in buis op verhoogde zadels. De elektrische leidingen ten behoeve van de aansluiting van de opnemers van de regelaars en beveiligde apparaten zoveel mogelijk ononderbroken tot op de klemmen in de kast brengen. Bij doorvoering van kabels door vloeren, wanden en plafonds, die naar oordeel van de directie aan gevaar van beschadigingen zijn blootgesteld, bescherming aanbrengen met behulp van slagvaste PVC bescherm- buis. Afwerking zoals omschreven in het artikel bescherming van buisleidingen. Horizontaal aangebrachte kabels in goten en banen strak, vlak en gebundeld aanleggen. De kabels zodanig aanbrengen dat de zwaarste kabels onder liggen. Kruisingen zoveel mogelijk voorkomen. Bij het invoeren van kabels in schakelkasten of andere elektrische apparaten, de buitenmantel van de kabel tot in de pakkingbuis of invoer- tulen voeren en in bijzondere ruimten met afdichtingspasta afstoppen. Voor het aansluiten van kabeladers waarvan de koperkern uit meerdere draden is samengesteld, kabelschoenen toepassen welke door persen tot boven de vloeigrens een hechte verbinding met aders vormen. Verbindingen en aftakkingen van kabels dient te geschieden met behulp van lasdozen van geperst isolatiemateriaal, voorzien van de benodigde pakkingbussen of rubber invoertulen. De deksels van een kunststof ring voorzien. 93. KABELGOOTSYSTEEM ALGEMEEN Om doorzakken of -buigen te voorkomen de bodemplaat waar nodig voorzien van extra verstijvingen. De hoek-, kruis-, verloop-, en afstukken moeten universeel zijn. De onderlinge afstand van de ophanginrichtingen respectievelijk consoles, mag niet groter zijn dan de richtlijnen van de fabrikant aangeven. De ophangingen zodanig uitvoeren dat de ophanghoogte nastelbaar is. Ophang- en montageconstructies behoeven, tenzij in het bestek anders is vermeld, de goedkeuring van de directie. Waar kabelgootsystemen wanden en vloerdoorgangen passeren de overblijvende openingen afdoende dichten ter voorkoming van geluidlekken. Bij brandscheidende constructies de doorvoeringen rooken vuurbestendig uitvoeren. Tenzij in het bestek anders is bepaald, de verticaal in zicht aan te
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN
70.00.20
140-09-02849-04 210
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) brengen kabelgootsystemen voorzien van sluitdeksels. Metalen kabelgootsystemen op een deugdelijke wijze aarden, overeenkomstig NEN 1010. KABELGOTEN EN LADDERBANEN Voor bevestiging van kabelgoten en ladderbanen aan betonnen wanden of vloeren boorankers gebruiken. Bij bevestiging aan een elementvloer, pendels aanbrengen die door vooraf geboorde gaten in de systeemvloer worden gestoken en daarna voorzien van een schetsplaat en moer; het geheel tegen corrosie behandelen. De pendels aanbrengen voordat de afwerklaag wordt aangestort. Indien in het bestek niet anders is vermeld, staat de aannemer van de elektrische installaties toe dat, in overleg met de directie, de aannemer van de regelinstallaties mede gebruik maakt van de kabelgoten en ladderbanen voor de kabels en leidingen van de elektrische installaties buiten de technische ruimten. Om een tijdig inzicht te krijgen in de omvang en bruikbaarheid van dit kabelgotenplan, vraagt de aannemer vóór de inschrijving aan de directie hierover informatie, voor zover bij het bestek al niet als bijlage de elektrotechnische plattegronden zijn toegevoegd. Door de aannemer aan te brengen kabelgoten en ladderbanen met mede- levering van hulpstukken aansluiten op kabelgoten en ladderbanen van de elektrotechnische aannemer.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
78 GEBOUWENBEHEERSYSTEMEN
78
GEBOUWENBEHEERSYSTEMEN
78.00
ALGEMEEN
78.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 90. GEBOUWENBEHEERSYSTEEM (SCADA) Het hoofdstuk 78 GEBOUWBEHEERSYSTEMEN (GBS) vormt een onderdeel van het gehele werk en kan derhalve niet als zelfstandige artikelen worden gelezen.
140-09-02849-04 211
Bij de Technische Universiteit te Delft zijn drie beheersystemen beschikbaar - Een SCADA systeem gebaseerd op het softwarebeheerpakket Wizcon (Axeda Supervisor): beschikbaar; - Een GBS gebaseerd op het softwarebeheerpakket Sauter. In het gebouw 43 (WKC) staan hiervoor drie separate werkstations met bijbehorende randapparatuur. Echter het aanmaken van de dynamische beelden voor de bediening van de GBS systemen en het migreren van deze beelden naar HTML beelden valt onder de levering van dit bestek. 91. LEVERING AAN TE SLUITEN SYSTEMEN De in het bestek omschreven DDC regel- en besturingssystemen moeten als volgt worden aangesloten: Gebouw: MSP kantorengebouw In dit gebouw is een werkstation (PC) opgesteld voor de monitoring en het beheer vanuit dit gebouw. Fabrikaat: Sauter. Dit gebouw is gerelateerd met de faculteit 3ME/IO van de TU delft. Dit gebouw is gebaseerd op het GBS systeem en regelsysteem van Sauter type EY3600. Via de corridor is het werkstation van het gebouw MSP worden aangesloten op het bestaande datanetwerk van het GBS systeem in gebouw 3ME. VERPLICHTINGEN BIJ INSCHRIJVING De aannemer is ten aanzien van het toepassen voor de DDC regelingen, DDC naregelingen en het bijbehorende GBS systeem verplicht in te schrijven op basis van het fabrikaat Sauter systeem EY3600. Daarnaast moet de aannemer op het inschrijfbiljet van de werktuigkundige- en regeltechnische installaties de financiele consequenties vermelden (in de vorm van meer of minder) indien de DDC regelingen, DDC naregelingen en het bijbehorende GBS systeem gebaseerd wordt op het fabrikaat PRIVA systeem (Webvision). In deze layout moet de aannemer ervan uitgaan dat vauit het PRIVA systeem minimaal een verzamelstoringsmelding moet worden aangeboden (inclusief de bekabeling en aansluitvoorzieningen) aan het bestaande Sauter gebouwbeheersysteem in gebouw 3ME. Tevens moet deze melding softwarematig worden verwerkt in het bestaande GBS systeem. Na de inschrijving zal de directie pas over de keuze uitsluitsel geven.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
78 GEBOUWENBEHEERSYSTEMEN 78.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
78.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
78.11.19-a
SOFTWARE OP BEDIENNIVEAU 3. GRAFISCHE BEDIENING, DYNAMISCHE BEELDEN De aannemer dient van alle op het GBS en SCADA aan te sluiten processen separate dynamische beelden te vervaardigen. De aannemer dient voorbeelden (print-outs) van de dynamische beelden tijdig voor te leggen ter goedkeuring aan de direktie en de directievoerende partij.
140-09-02849-04 212
RECHTENTOEKENNING GEBRUIKERS: Aan de gebruikers dienen rechten op minimaal vier niveau's te worden toegekend: - Niveau 1: kijkfunktie; - Niveau 2: tijdprogramma's en storingsafhandeling; - Niveau 3: instellingen binnen min/max waarden; parameters; stooklijnen; min/max grenswaarden; - Niveau Supervisor: vrijgeven wachtwoorden en engineering. GRAFISCHE BEDIENING: Zie Handboek Projecten FMVG TU Delft: laatste versie. UITVOERING DYNAMISCHE BEELDEN CENTRALE PROCESSEN: Zie Handboek Projecten FMVG TU Delft: laatste versie. 78.11.19-b
LEVERINGSOMVANG GBS EN SCADA SYSTEEM 0. ALGEMEEN Bij de aanbieding dient een volledige specificatie van te leveren apparatuur, te verrichten werkzaamheden en een volledige systeemomschrijving te worden gevoegd, zodat een objectieve beoordeling op technisch en prijstechnisch niveau mogelijk is. Daartoe dienen de vermelde fabrikaten strikt te worden aangehouden. In de aanbieding dienen alle kosten te zijn opgenomen om een volledig operationeel en foutloos werkend systeem te kunnen opleveren. Kosten voor instructie van het bedienend personeel, het uittesten en de oplevering dienen in de prijs te zijn opgenomen op basis van 1 dag instructie. 2.
SOFTWARE Zie Handboek Projecten FMVG TU Delft: laatste versie.
3.
WERKZAAMHEDEN Zie Handboek Projecten FMVG TU Delft : laatste versie.
78.11.19-c
NETWERK 1. BEVEILIGING NETWERK Door de aannemer dient de beveiliging van het "Basis Netwerk TU Delft" (DUNET) te worden gegarandeerd in nauw overleg met de beheerder van het netwerk van de TU Delft (DTO). De aannemer moet hier een coördinerende funktie hebben.
78.11.19-d
REGELKASTEN (AANVULLEND) 0. RESERVERUIMTE In de regelkasten ruimte reserveren voor het plaatsen van: - Wall-socket Ethernet aansluiting; - Mini-PC (zoals in dit bestek nader is omschreven).
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24 april 2009
78 GEBOUWENBEHEERSYSTEMEN 78.12 TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
78.12
TEKENINGEN EN BEREKENINGEN
78.12.10-a
TEKENINGEN
78.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING
78.12.30-a
MONTAGEPLAN
78.12.40-a
MEETRAPPORT
78.12.50-a
BEPROEVINGS-/KEURINGSRAPPORT
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 213
24 april 2009