Herhuisvesting hal Multi Scale Physics Technische Universiteit Delft Elektrotechnische installaties
Deerns raadgevende ingenieurs bv Rijswijk, 24 april 2009
HOMEPAGE PROJECTNUMMER STATUS DOCUMENTCODE
www.deerns.nl 140-09-02849-04 Concept Bestek H:\PRJ\140\09\02849\04\ONTWERP\CB MSP-hal TU Delft-20090424-v1.0.doc
PARAAF AUTEUR
O. Terwijn PARAAF
PROJECTLEIDER/GROEPSLEIDER
F. Veenswijk
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de opdrachtgever. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de DNR 2005, dan wel naar de betreffende ter zake tussen partijen gesloten overeenkomst.
140-09-02849-04 1
BESTEK BESTEK voor het leveren en aanbrengen van: Elektrotechnische installaties. Voor: Herhuisvesting hal Multi Scale Physics (MSP) Technische Universiteit Delft
Besteknummer: 140-09-02849-04 Datum: 24 april 2009
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
140-09-02849-04 2
Opdrachtgever: Technische Universiteit Delft FMVG Onderhoud & Projecten Postbus 5 2600 AA Delft Kluyverweg 6 2628 BZ Delft Telefoon: 015-278 80 00 Telefax: 015-278 61 98 Gebruiker: Faculteit Technische Natuurwetenschappen Afdeling Multi-Scale Physics Prins Bernardlaan 1 2628 BW Delft telefoon: 015 278 45 83 telefax: 015 278 90 82 Bouwbouwdirectie: Base Consultancy Prisma 16 2595 AR Den Haagl Telefoon: 070 30 30 454 Telefax: 070 30 30 152 E-mail: Adviseur Constructies: Ingenieursbureau Boorsma bv Hardwareweg 7F 3821 BL Amersfoort Tel: 033-456 02 22 Fax: 033-456 05 75 E-mail:
[email protected] Adviseur Installaties: Deerns Raadgevende Ingenieurs Fleminglaan 10 Postbus 1211 2280 CE Rijswijk Telefoon: 070-395 74 00 Telefax: 070-395 74 11
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
140-09-02849-04 I
INHOUDSOPGAVE
BESTEKOMSLAG TITELPAGINA OVERZICHT BIJLAGEN
1 2 3
00 00.01 00.02 00.03 00.09
ALGEMEEN ALGEMENE OMSCHRIJVING ALGEMENE PROJECTGEGEVENS WERKZAAMHEDEN DERDEN BASISGEGEVENS
4 4 4 4 5
09 09.10 09.15 09.30 09.35 09.60 09.61 09.62 09.63 09.64 09.65 09.67 09.68 09.79
ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN ALGEMENE VOORSCHRIFTEN LEIDINGMONTAGE VERFWERK EN CONSERVERING NAAMPLATEN EN KLEURCODERINGEN BUISLEIDINGEN KABELDRAAGSYSTEMEN KABELS EN DRAAD AARDING EN BLIKSEMAFLEIDING SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN INSTALLATIEMATERIAAL ARMATUREN BEVEILIGINGSINSTALLATIES TELEMATICA INSTALLATIES
7 7 10 13 14 14 16 18 21 21 24 25 27 28
70 70.00 70.11 70.12 70.13 70.41 70.42 70.43 70.52 70.62 70.63 70.64 70.65 70.72 70.74 70.81 70.84 70.88
ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN WERKBESCHEIDEN BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN KANALISATIE BUISLEIDINGEN EN SLANGEN DOORVOERINGEN SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN, LAAGSPANNING ENERGIEKABELS, LAAGSPANNING INFORMATIE- EN SIGNAALKABELS DRADEN TOEBEHOREN DRAAD/KABEL SCHAKELAARS, LAAGSPANNING CONTACTDOZEN EN AANSLUITMATERIAAL, LAAGSPANNING VERLICHTINGSARMATUREN ELEKTRISCHE TOESTELLEN AARDINGS- EN BLIKSEMAFLEIDERMATERIALEN
30 30 36 58 63 65 67 69 70 71 73 74 75 76 79 82 83 83
75 75.00 75.10 75.12 75.13 75.32 75.33 75.44 75.45 75.51 75.52
COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES ALGEMEEN FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN WERKBESCHEIDEN METEN, BEPROEVEN/INREGELEN, IN BEDR. STELLEN EN CONTR. CENTRALE-VERWERKINGSAPPARATUUR BEDIENINGS-/SIGNALERINGSPANELEN SIGNAALOPNAME-WEERGAVE APPARATUUR LICHT-/GELUIDSIGNAALAPPARATUUR REGISTRATIE-APPARATUUR MELD-/DETECTIE-APPARATUUR
86 86 86 100 100 101 103 104 105 106 107
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
140-09-02849-04 II 75.53 75.61 75.82
GRENDELINGS-/ONTGRENDELINGSAPPARATUUR INFORMATIEKABELS/-LEIDINGEN SOFTWARE
108 109 110
79 79.00 79.10 79.13 79.41 79.45
TELEMATICA INSTALLATIE TELEMATICA INSTALLATIE FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN METEN, BEPROEVEN/INREGELEN, IN BEDRIJFSTELLEN EN CONTROLEREN KASTEN, RACKS EN TOEBEHOREN HORIZONTAAL SYSTEEM, KOPER
111 111 115 117 119 120
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
140-09-02849-04 3
Bij de beschrijving van het werk behorende tekeningen: Tekeningen Bijlage E-01 Tekeningenlijst elektrotechnische installaties Verlichting en noodverlichting: nr. laag 410K plattegrond kelder 4100 plattegrond begane grond 4101 plattegrond 1e verdieping 4102 plattegrond 2e & 3e verdieping
schaal 1 : 100 1 : 100 1 : 100 1 : 100
Kanalisatie, E/data-aansluitpunten, wandcontactdozen en centrale elektrotechnische voorzieningen: nr. laag schaal 420K plattegrond kelder 1 : 100 4200 plattegrond begane grond 1 : 100 4201 plattegrond 1e verdieping 1 : 100 4202 plattegrond 2e & 3e verdieping 1 : 100 Brandmelding, ontruiming en overige zwakstroom: nr. onderwerp 430K plattegrond kelder 4300 plattegrond begane grond 4301 plattegrond 1e verdieping 4302 plattegrond 2e & 3e verdieping
schaal 1 : 100 1 : 100 1 : 100 1 : 100
Bliksemafleider en aarding: nr. onderwerp geen
schaal
Communicatienetwerken schema's: nr. onderwerp geen
schaal
Beveiliging, nr. 460K 4600 4601
toegangsbeheer en inbraak: onderwerp plattegrond kelder plattegrond begane grond plattegrond 1e verdieping
Processchema's installaties: nr. onderwerp 4801 Blokschema voedingsstelsel (niet bijgevoegd in concept bestek) 4811 Principe installatieschema verdeler KL-5-3-0 4812 Principe installatieschema verdeler KL-51-3-0
schaal 1 : 100 1 : 100 1 : 100
schaal n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Overige bijlagen Bijlage E-02 - Bouwkundige voorzieningen & voorwaarden Bijlage E-03 - Energieraming Bijlage E-04 - Armatuurlijst en -overzicht Bijlage E-05 - Fabrikatenlijst (elektrotechnisch) Bijlage E-06 - Symbolenlijst (elektrotechnisch) Bijlage E-07 - Explosiegegevens
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
00 ALGEMEEN
140-09-02849-04 4
00
ALGEMEEN
00.01
ALGEMENE OMSCHRIJVING
00.01.10
ALGEMENE OMSCHRIJVING VAN HET WERK 01. ALGEMENE OMSCHRIJVING De hierna in dit bestek omschreven installaties moeten in het werk worden geleverd, aangebracht en bedrijfsvaardig worden opgeleverd, zoals ze in dit bestek zijn be- en omschreven. Bestek heeft betrekking op het herhuisvestigen van halgebouw voor de afdeling Multi Scale Physics (MSP) van de faculteit Technische Natuurwetenschappen van de Technische Universiteit Delft. 90. FASERING WERKZAAMHEDEN De aannemer dient rekening te houden met een gefaseerde uitvoering van zijn werkzaamheden. Het werk moet zo worden uitgevoerd dat gebruikers zo min mogelijk hinder en overlast ondervinden van de werkzaamheden van de aannemer en de fasering daarvan. 91. UITGANGSPUNTEN Aan dit bestek liggen de volgende gegevens ten grondslag: - Technische bepalingen volgens 'Handboek projecten van de Technische universiteit Delft van het Facilitair Management & Vastgoed d.d. januari 2008; - Bouwkundige tekeningen van Base Consultancy d.d. 26-03-2009; - Uitgangspunten werktuigkundige en elektrotechnische installaties voor herhuisvesting halgebouw MSP van de Technische Universiteit Delft d.d. 20-02-2009. De algemene administratieve bepalingen van dit project is in een aparte boekwerk (..... d.d. 24-04-2009) samengevat en toegevoegd aan dit bestek. 92. INSTRUCTIE PERSONEEL Tot het werk behoren tevens het instrueren van personeel van de opdrachtgever/gebruiker ten aanzien van de werking en het onderhoud van de installaties zowel mondeling als schriftelijk.
00.02
ALGEMENE PROJECTGEGEVENS
00.02.10
TERREIN- EN BODEMGEGEVENS 01. WERKTERREIN Als werkterrein is beschikbaar een in nader overleg met de bouwdirectie te bepalen gedeelte van het terrein van de opdrachtgever. Het terrein bevindt zich aan de Leeghwaterstraat te Delft. 09. BOUWKUNDIGE GEGEVENS Voor de bouwkundige gegevens wordt verwezen naar het bouwkundig bestek d.d 24-04-2009 van Base Consultancy.
00.03
WERKZAAMHEDEN DERDEN
00.03.10
WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN 01. WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN Door derden worden uitgevoerd: - de dienstleiding ten behoeve van de aansluiting van de elektrotechnische installatie op het leidingnet van het elektriciteitleverend bedrijf - de telefooninstallatie: de aansluitleiding voor de aansluiting van de telecomleiding op het leidingnet van het telecombedrijf
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
00 ALGEMEEN 00.03 WERKZAAMHEDEN DERDEN
00.03.10
140-09-02849-04 5
WERKZAAMHEDEN DOOR DERDEN (vervolg) - de antenne-inrichting: de aansluitleiding voor de aansluiting van de CAI-leiding op het leidingnet van het kabelnetbedrijf - de communicatie-installatie: de aansluitingleiding voor aansluiting van het data-leiding op het TUnertwerk van de TU Delft. - de bouwkundige voorzieningen voor de elektrotechnische installaties. - alle voorzieningen als opgenomen in het bouwkundig bestek Het bepaalde in de paragrafen 01.02.06-89 en 01.02.06-90 is van toepassing voorzover het betreft door derden uit te voeren werkzaamheden.
00.03.19
WERKZAAMHEDEN VOOR DERDEN 01. WERKZAAMHEDEN VOOR ANDERE PARTIJ Voor door de bouwkundig aannemer uit te voeren werkzaamheden voor de installateur wordt verwezen naar de staat van bouwkundige voorzieningen voor technische installaties, die als bijlage is toegevoegd. De voor de bouwkundig aannemer noodzakelijke informatie wordt door de installateur door gemaatvoerde tekeningen toegeleverd. De coördinatie, uitvoering en maatvoering behoort tot de verplichtingen van de bouwkundig aannemer. 02. LEVERING ANDERE PARTIJ - Het leveren en installeren van voedingskabels voor de verdeelinrichtingen van de regeltechnische en werktuigkundige installaties; - Het leveren en installeren van voedingskabels en overige voorzieningen ten bate van de transportinstallaties; - Het leveren, aansluiten en installeren van voedingspunten voor regeltechnische- en werktuigkundige installatie die een rechtstreekse aansluiting behoeven zoals fan coil units, boilers et cetera; - Het leveren van potentiaalvrije contacten, bekabeld tot in de dichtstbijzijnde regelkast en overige voorzieningen voor het Gebouw Beheer Systeem, via de EIB; - Alle overige werkzaamheden voor andere partij, omschreven in dit bestek. 04. HULP AAN ANDERE PARTIJ Als ander partijen gebruik wensen te maken van op het werk aanwezige transportmiddelen en dergelijke van de aannemer, moet zulks geschieden overeenkomstig paragraaf 31, lid 4 van de U.A.V., met dien verstande, dat daardoor het werk van de aannemer niet wordt gehinderd. De hieruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening van de desbetreffende andere partij.
00.09
BASISGEGEVENS
00.09.19
PROJECTGEGEVENS 90. PERCEEL - bruto vloeroppervlak (m²): 800 - aantal bouwdelen: 1 - aantal bouwlagen: niet van toepassing
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
00 ALGEMEEN 00.09 BASISGEGEVENS 00.09.69
140-09-02849-04 6
LICHTINSTALLATIE 90. LICHTINSTALLATIE Als bouwfysische uitgangspunten moeten de navolgende waarden aangehouden bij het uitvoeren van de verlichtingssterkteberekeningen: Tabel 1 Reflectiefactoren Wanddeel kantoren/vergaderruimten Binnenwanden 0,5 Binnenwand met glas(* 0,4 Vloeren 0,2 Werkvlak 0,2 Plafond 0,7
overige ruimten 0,3 0,4 0,1 0,2 0,5
*) Bij aandeel glas >20% wandoppervlakte 00.09.99
VOORSCHRIFTEN 09. VOORSCHRIFTEN Bij de uitvoering van de installaties moeten, buiten de bij de diverse artikelen genoemde normen en voorschriften de navolgende landelijke en plaatselijke bepalingen en voorschriften minimaal worden aangehouden: - Voorschriften en bepalingen in het Handboek Projecten van de TU Delft; - Voorschriften plaatselijke brandweer (Delft); - Bouwbesluit; - Arbo-wetgeving; - Wet Milieubeheer; - de door de tot keuring van materialen bevoegde instanties uitgegeven keuringseisen KIWA, KEMA, KOMO, VISA, GIVEG, enzovoort; - normen en richtlijnen samengesteld ofwel uitgegeven door het NNI; - NEN- en EN-normen; - eventueel extra ter plaatse geldende voorschriften van overheidswege; - handboek "Toegankelijkheid"; Voor alle normen en voorschriften geldt dat de laatste gepubliceerde editie van toepassing is.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN
09
ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN
09.10
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
09.10.10-a
TOEPASSING 1. TOEPASSING De voorschriften voor de materialen en de technische uitvoering, omschreven in dit hoofdstuk zijn bindend voor de in de diverse hoofdstukken van het bestek omschreven installaties, behoudens wanneer in deze hoofdstukken van het bestek afwijkende voorschriften of eisen zijn vermeld. In die gevallen prevaleren de voorschriften of eisen als omschreven in deze hoofdstukken, ook al is hierbij niet uitdrukkelijk vermeld dat deze afwijken van de voorschriften volgens dit hoofdstuk.
140-09-02849-04 7
Te leveren apparaten dienen geschikt te zijn voor een netspanning van 400/230 V, 50 Hz, tenzij anders is aangegeven. 09.10.19-a
ZICHTWERK INSTALLATIES 1. ZICHTWERK INSTALLATIES In alle ruimten waar geen verlaagd plafond aanwezig is zijn alle installatie onderdelen zichtwerk. Dit zijn onder andere techniekruimten. De zichtwerk installaties dienen recht en netjes te worden aangelegd naar genoegen van de bouwbouwdirectie. Er dient speciale aandacht te worden besteed aan nette ophanging en dergelijke. Hiermee wordt ook bedoeld de installaties haaks, parallel of loodrecht aanleggen aan de bouwkundige constructies/onderdelen. Het zichtwerk dient schoon te worden opgeleverd. Het is niet toegestaan op deze onderdelen te schrijven, plakken et cetera met uitzondering van de benamingsstickers vereist vanuit de normgeving op het onderdeel. Verder onder andere rekening houden met de volgende punten: - leidingpatronen haaks ofwel evenwijdig aan de assen; - leidingpatronen binnen aan te geven zonering; - de leidingen dienen een ordelijk en regelmatig geheel te vormen; - ruimten tussen evenwijdig aan elkaar aangebrachte leidingen moeten overal gelijk zijn; - onderlinge afstanden tussen leidingbundels constant houden; - tie wraps zijn toegestaan mits deze de kleur van de achtergrond hebben en afgeknipte uiteinden; - geen onnodige bochten in leidingen en kanalen; - geen versprong bij schachtuittreding; - geen versprong horizontaal en verticaal; - beugels op één lijn en op gelijke hoogte; - het netjes aanwerken van sparingen, sleuven en dergelijke overeenkomstig de betreffende wand/vloer; leidingen aan de gevel vanuit het plafond dienen te worden voorkomen. In dit geval voeden vanaf de onderliggende laag. In verband met de beoordeling van zichtwerkinstallaties dient de aannemer van dit werk detailtekeningen te maken op schaal 1:10 en deze ter goedkeuring in te dienen bij de bouwbouwdirectie voordat met het werk wordt aangevangen. Een goede coördinatie met de overige aannemers is van groot belang. Niet alleen dienen er afspraken gemaakt te worden over de niveaus van de diverse componenten maar ook over de volgorde van montage zodat er geen onnodig oponthoud ontstaat en de planning niet in gevaar komt.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.10 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 09.10.30-a
LEVERING 1. ONDERDELEN Onderdelen genoemd in dit bestek in de zin van "behorend tot de uitvoering" respectievelijk als "medeleveren" worden in het algemeen niet extra op de tekening aangegeven of in dit bestek genoemd. 2. AANLEG De aanleg en het beloop van op tekening aangegeven installaties moeten aan de bouw worden aangepast en naar aanwijzing van de bouwdirectie door de aannemer worden uitgevoerd, zonder dat verrekening van meer te leveren of te maken hulpstukken, bochten enzovoort met de aannemer zal plaatsvinden. 3. FABRIKATEN In dit bestek alleen fabrikaten gebruiken conform de fabrikatenlijst (zie bijlage).
09.10.35-a
EISEN EN UITVOERING ALGEMEEN 1. BOUTVERBINDINGEN Bij boutverbindingen moet de steel van de bout tenminste 2, doch ten hoogste 5 gangen buiten het installatie-onderdeel steken.
09.10.40-a
SPARINGEN, BOORGATEN, HULPMATERIALEN EN ONDERDELEN 1. SPARINGEN, BOORGATEN 01. Het boren van gaten in, het lassen en slijpen aan bouwkundige constructies behoort tot de werkzaamheden van de aannemer, maar is alleen na toestemming van de bouwdirectie toegestaan. Alle sparingen ten behoeve van de elektrotechnische/werktuigbouwkundige installaties behoudens die genoemd in de lijst bouwkundige voorzieningen zijn voor rekening van de aannemer van dit bestek. De aannemer is verantwoordelijk voor het aanwerken van gaten, sleuven, sparingen en dergelijke die door of vanwege hem zijn gemaakt.
140-09-02849-04 8
Doorvoeringen van technische installaties door brand- en rookwerende scheidingen dienen te voldoen aan de uitvoeringseisen zoals gesteld in de ISSO/SBR publicatie 809 "Brandveilige doorvoeringen". 02. De vóór de datum van opdracht voor de voortgang van de bouw benodigde sparingen en/of boorgaten worden door derden op tekening opgegeven. 03. Nà de opdracht geeft de aannemer de nodige sparingen en/of boorgaten op tekening aan. 04. Indien de bouwdirectie besluit dat de boorgaten niet op tekening maar direct op de bouwplaats moeten worden aangegeven, geeft de aannemer, in overleg met de bouwbouwdirectie deze gaten ter plaatse aan. 05. Het aftekenen van sparingen in lichte bouwconstructies als metselwanden en dergelijke behoort tot de werkzaamheden van dit bestek.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.10 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
09.10.40-a
140-09-02849-04 9
SPARINGEN, BOORGATEN, HULPMATERIALEN EN ONDERDELEN (vervolg) 2. HULPMATERIALEN 01. Tot het leveren en aanbrengen behoren alle onderdelen en hulpmaterialen, benodigd voor de totstandkoming van goede, compleet afgewerkte en gebruiksklare installaties, ook al zijn deze niet met name genoemd of op de tekening aangegeven. Hiertoe behoren onder andere: - alle benodigde ophang- en ondersteuningsconstructies met de bijbehorende bevestigingsmaterialen, - alle wand-, muur- en vloerdoorvoeringen voor installatiedelen, ook de water-, brand- en gasdichte doorvoeringen door buitenmuren en brandscheidingen. 02. Voor de ophanging van installatie-onderdelen worden vóór de datum van opdracht door derden ankerrails en/of schroefhulzen opgegeven. 03. Het leveren en aanbrengen van aanvullende boorankers behoort tot de werkzaamheden van de aannemer, evenals het leveren en aanbrengen van keilbouten of dergelijke in metselwanden en andere lichte constructies. 04. Alle installatie-onderdelen trillingvrij opstellen en aansluiten. Voor de ophanging van installatie-onderdelen moet de aannemer zelf de nodige boorankers (in beton) en keilbouten of dergelijke in metsel- wanden en andere lichte constructies leveren en aanbrengen na daartoe verkregen toestemming van de bouwdirectie. Alle bevestigingsmid- delen en ophang- inrichtingen moeten corrosiewerend behandeld zijn. 3.
09.10.50-a
VERPAKKINGEN Verpakkingsmaterialen van installatie-onderdelen mogen pas dan worden verwijderd als de uitvoering van de werkzaamheden dit noodzakelijk maakt.
WERKVOLGORDE VAN MONTAGE IN GIPSWANDEN 1. GIPSWANDEN 01. Volgorde van montage van de technische installaties in relatie tot het aanbrengen van gipswanden: 1.Na het slopen is de ruimte in principe leeg en schoon (bij verbouw/ renovatieprojecten); 2.Aanbrengen cementdekvloer (na het aanbrengen van de cementdekvloer 1 week uithardingtijd); 3.Maatvoeren binnenwanden; 4.Aanbrengen onder-/ bovenprofielen en C-stijlen (aanbrengen kozijnen en puien indien aanwezig); 5.Aanbrengen hoofdleidingwerk tegen betonplafond / -vloer; 6.Aftekenen en boren van sparingen in de vloeren; 7.Aanbrengen stelwand over de volle hoogte; 8.Aftekenen van sparingen op de stelwand (indien niet voorzien van achterhout); 9.Boren van sparingen in stelwand; 10. Aanbrengen van leidingen in de wand (aan de stelwandzijde de vaste leidingen, aan de sluitwandzijde de flexibele leidingen); 11. Isoleren van de wanden;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.10 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
09.10.50-a
140-09-02849-04 10
WERKVOLGORDE VAN MONTAGE IN GIPSWANDEN (vervolg) 12. Aanbrengen van de sluitwand over de volle hoogte, zonodig wordt boven de plafonds de wandbeplating door middel van contramallen om de reeds aanwezige leidingen aangebracht, conform de sluitprocedure, waarbij eenieder die voorzieningen in de wand moet aanbrengen ondertekent dat zijn voorzieningen compleet in de wand aanwezig zijn; 13. Aftekenen van sparingen op de sluitwand (indien niet voorzien van achterhout); 14. Boren van sparingen in de sluitwand; 15. Akoestisch afdichten van sparingen in normale wanden; 16. Akoestisch en brandwerend afdichten van sparingen in 30 minuten brandwerende wanden; 17. Akoestisch en brandwerend afdichten van sparingen in 60 minuten brandwerende wanden; 18. Afwerken van de wanden; 19. Afmontage van de installaties. Achterhout Geen achterhout toepassen, maar montagerails. Sparingen - De sparingen worden door de installateur(s) afgetekend op de bouwkundige wanden. De desbetreffende installateur is verantwoordelijk voor de maatvoering; - De desbetreffende installateur is verantwoordelijk voor de maatvoering; - De maat van de sparingen rondom maximaal 10 mm groter dan de door te voeren leidingen; - Bij kanalen rondom maximaal 10 mm groter dan de door te voeren kanaalflens c.q. isolatie van de kanalen; - De kosten voor het afdichten van te groot afgetekende sparingen komt voor rekening van de desbetreffende installateur(s); - De bouwkundige aannemer is niet verantwoordelijk voor de dBwaarde van de wanden indien de installateur(s) de sparingen te groot heeft afgetekend en/of zelfstandig gaten heeft geboord in de reeds opgebouwde binnenwanden. Herstellingen komen voor rekening van de desbetreffende installateur(s).
09.15
LEIDINGMONTAGE
09.15.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. Alle op tekening aangegeven en/of in de technische omschrijving van het werk genoemde leidingmaten, welke betrekking hebben op de doorlaat, zijn voor metalen buizen bedoeld als nominale doorlaat, voor kunststof buizen heeft dit betrekking op de buitenmaat. 02. Verticale leidingen strak en zuiver loodrecht monteren, op in het werk te bepalen afstanden met een maximum van 2 m ondersteund door pijpbeugels, voor kunststofleidingen zie eisen leverancier; sokken en/of klemkoppelingen in naast elkaar te monteren verticale leidingen op dezelfde hoogte aanbrengen, bij voorkeur boven de pijpbeugels. De afstanden van verticale leidingen uit de muur of de wand in nader overleg met de bouwdirectie bepalen afhankelijk van isolatie, betimmering en/of muurafwerking.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.10-a
140-09-02849-04 11
ALGEMEEN (vervolg) 06. Bij meerdere in het zicht komende vertikale leidingen in dezelfde ruimte, moeten de beugels ten opzichte van elkaar op gelijke hoogte te worden aangebracht. De definitieve verdeling en de plaatsen van de bevestigingspunten moeten worden vastgesteld in overleg tussen aannemers en bouwdirectie. 07. Voor de montage van de leidingen in de leidingschachten, moet de aannemer rekening houden met het leveren en monteren van de bevestigingspunten. 08. Het eventueel aanleveren en aanbrengen van beugels, hulpconstructies, expansiestukken, ontstoppingsstukken, en dergelijke behoren tot de levering van de aannemer van dit bestek. 09. Leidingen mogen door verbindings- en ondersteuningsmiddelen niet worden beschadigd.
2.
10. Voor de ophanging aan het plafond en ondersteuning in de vloer, van installatie-onderdelen moet de aannemer zelf de nodige boorankers (in beton) en keilbouten of dergelijke in metselwanden en/of andere lichte constructies leveren en aanbrengen na daarvoor verkregen toestemming van de bouwdirectie. Voor ophanging van leidingen aan vloeren, mogen géén PVC-pluggen worden toegepast. DOORVOERINGEN 01. Elke doorgang van verticale leidingen door de vloeren voorzien van een waterdicht afgewerkte RVS-mantelpijp, aan de onderkant circa 10 mm uitstekend onder de vloer of afgewerkt plafondoppervlak, aan de bovenen onderzijde afgesloten door een rozet. In toiletten en natte ruimten de mantelpijpen circa 50 mm boven de afgewerkte vloer uitsteken en afdekken met een kap. Mantelpijpen dienen te worden ingestort of geplaatst voor de afwerklaag wordt aangebracht, de mantelpijpen voorzien van een kraag ten behoeve van het fixeren en waterdicht aanwerken. De mantelpijpen door vloeren, wanden en dergelijke deugdelijk verankeren. De ruimte tussen de leiding en de mantelpijp opvullen met isolatiemateriaal en geluiddicht afwerken. 03. Voor doorvoering van leidingen tot 100 mm door vloeren en wanden, uitkomende in onder- en overdrukruimten, geluiddichte boxen en plenums voor luchttoevoer in verlaagde plafonds, luchtdichte doorvoeringen van bijvoorbeeld fabrikaat Troll of CSD toepassen. 04. In de buitenmuren mantelpijpen toepassen met afdichtingen, bijvoorbeeld fabrikaat CSD (of gelijkwaardig), de ruimte tussen leiding en mantelpijp waterdicht afwerken. Waar noodzakelijk de mantelpijpen in gasdichte uitvoering. De mantelpijpen tijdig aan de bouwkundig aannemer ter beschikking stellen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.10-a
140-09-02849-04 12
ALGEMEEN (vervolg) 05. Leidingdoorvoeringen door bouwkundige wanden zodanig uitvoeren dat breuk door eventuele gebouwuitzetting niet mogelijk is. 06. Mantelbuizen van leidingdoorvoeren mogen ten hoogste 5 mm buiten de oppervlakken van de afgewerkte constructies steken en moeten evenwijdig daaraan worden afgewerkt. Druipwaterdichte doorvoeren mogen maximaal 100 mm boven het afgewerkte vloeroppervlak uitsteken.
09.15.60-a
LEIDING- EN KANAALOPHANGING EN -BEVESTIGING 1. ALGEMEEN 01. Horizontale leidingen, met uitzondering van gietijzeren en kunststof leidingen, ophangen middels pijpbeugels van hetzelfde materiaal als de op te hangen leidingen. 02. Pijpbeugels zodanig aanbrengen dat de betreffende leiding niet door enigerlei oorzaak wordt beschadigd. Alle ondersteuningen en ophangingen zodanig dat een gemakkelijk uitzetten en krimpen van de leidingen mogelijk is. De beugels niet aan de pijpen vastlassen. Leidingen met kleine diameters met zadels bevestigen mits de leidingen onder alle bedrijfsomstandigheden niet losschieten (kopzadels). 03. Contactgeluid moet in het algemeen worden voorkomen. Hiertoe de beugels voorzien van rubber inlagen en eventueel verend ophangen. 04. Pijpbeugels bevestigen aan door de aannemer aan te brengen, corrosiewerend behandelde rails, afhankelijk van het aantal en het gewicht van de leidingen in zware kwaliteit. 06. Alle bouten, moeren, ringen, concoles, beugels, montagerails, trek- of draadstangen en ander bevestigingsmateriaal in corrosiewerende uitvoering. In kruipruimten en natte ruimten RVS-materialen toepassen. 07. De toe te passen beugels ten behoeve van dampdicht te isoleren leidingen niet in de isolatie opnemen. 08. Waar meerdere horizontale leidingen evenwijdig lopen en het werk van derden in onderlinge coördinatie zulks toelaat, de in één lijn gelegen ophanginrichtingen met draadeinden en moer bevestigen aan een tegen de bouwkundige constructie te bevestigen gemeenschappelijk stalen Uprofiel of montagerail. 09. Alle overige leidingen vastzetten en/of ophangen zoals de situatie ter plaatse dat wenselijk maakt of zoals op de te verstrekken detailtekeningen staat aangegeven, een en ander is afhankelijk van het
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.15 LEIDINGMONTAGE
09.15.60-a
140-09-02849-04 13
LEIDING- EN KANAALOPHANGING EN -BEVESTIGING (vervolg) toe te passen type wanden en van de bouwconstructies. 11. De leidingen ophangen òf door middel van (korte) pijpbeugels òf de leidingen leggen in doorlopende ondersteuningsprofielen. Elk leidingnet wordt door de elektrotechnische aannemer geaard, doch mag niet voor de aarding van apparatuur worden benut.
09.30
VERFWERK EN CONSERVERING
09.30.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN 01. Voor zover in dit bestek geen andere behandeling is voorgeschreven, alle staalwerken voorbehandeld en gegrondverfd op het werk aanvoeren. De staalwerken van alle roest, vet en walshuid ontdoen middels staalstralen, overeenkomstig NEN-EN-ISO 8501-1, graad Sa 2½. Alvorens de staalwerken met een hierna omschreven grondverf worden behandeld, het oppervlak ontdoen van verontreinigingen en vet. De verven, voor zover niet nader is omschreven, aan te brengen met een laagdikte van tenminste 20 micron. Beschadigingen van de verflaag door opslag en verwerking onmiddellijk na het monteren bijwerken. 02. Bij oplevering of bij eerdere ter beschikking stelling aan de aannemer van de schilderwerken, moeten de voorgeschreven verflagen in onbeschadigde toestand aanwezig zijn. Staalwerken welke door samenstelling van onderdelen worden gevormd tot eenheden en daardoor moeilijk of niet meer bereikbaar zijn, vóór definitieve opstelling van een tweede verflaag voorzien. 03. Als regel behoeven non-ferro metalen, kunststoffen en verzinkte staalwerken, behoudens het bijwerken van beschadigingen aan verzinkte delen, niet te worden gegrondverfd. 04. Indien met schriftelijke toestemming door de bouwbouwdirectie aan verzinkte onderdelen is gelast, de lasnaad alsmede de door het lassen beschadigde zinklaag daaromheen, in twee lagen bijwerken met zinkcompoundverf.
09.30.60-a
CONSTRUCTIEWERK 1. CONSTRUCTIEWERK 01. Eenmaal verven met lasprimer, delen welke na montage onbereikbaar zijn, vóórdat definitieve montage plaatsvindt van een tweede laag voorzien. 02. Eenmaal verven met corrosiewerende bitumineuze grond- en hechtverf.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.30 VERFWERK EN CONSERVERING
09.30.60-a
140-09-02849-04 14
CONSTRUCTIEWERK (vervolg) 03. Op het werk pasmaken, daarna demonteren en laten staalstralen en verzinken. Vervolgens het geheel hermonteren. Verzinkt stalen bouten, moeren, ringen en eventuele andere bevestigingsmaterialen gebruiken.
09.35
NAAMPLATEN EN KLEURCODERINGEN
09.35.10-a
ALGEMEEN 0. CODERING ELEKTROTECHNISCH INSTALLATIES Alle kabels, lasdozen, aansluitpunten en dergelijke van een onuitwisbare code (code- / groepsnummer / eventueel kabelnummer) voorzien. Dit geldt voor alle elektrotechnische installaties als omschreven in dit bestek. Alle contactdozen, melders e.d. moeten worden geleverd met een coderingskader. Het groeps- en/of codenummer moet op een codelabel worden gesjabloneerd en in het coderingskader worden ingeschoven. CEEform-contactdozen (EN60309-1), werkschakelaars, aansluitpunten, schakel- en verdeelinrichtingen, dataverdeelkasten, laskasten en dergelijke moeten zijn voorzien van een resopalplaat waarin het groepsen/of de codenummer is gegraveerd. Alle kabeleinden, draden en kabeladers, alsmede klemmen en soldeerstiften in schakel- en verdeelinrichtingen, dataverdeelkasten, laskasten en dergelijke dienen te zijn voorzien van de code als aangegeven op de revisietekeningen. De aannemer dient voor alle elektrotechnische installaties volgens dit bestek een opzet van de coderingssystematiek op te zetten en ter controle bij de bouwdirectie in te dienen. Deze coderingssystematiek moet de aannemer reeds op de werktekeningen aangeven.
09.60
BUISLEIDINGEN
09.60.10-a
ALGEMEEN 1. MATERIAAL In het algemeen moeten de buisleidingen en toebehoren in kunststof of slagvast kunststof, zonder halogenen, worden uitgevoerd in zo groot mogelijke standaardlengte. Uitzonderingen zijn: - wanden met een brandwerendheid minder dan 30 minuten; - ingestorte leidingen. Het toepassen van zogenaamde flexibele buis is alleen toegestaan in overleg met de bouwdirectie. 2.
MONTAGE Buisleidingen moeten waar mogelijk uit het zicht worden aangebracht, boven verlaagd plafonds, in holle wanden of ingestort in beton. Alleen in technische ruimten mogen zij in zicht worden aangebracht. De buisleidingen zoveel mogelijk uit één stuk, deugdzaam en recht aanbrengen, voorzien van trekdozen, zodat wordt voorkomen dat over een grotere lengte dan circa 10 m draad moet worden getrokken. Hierbij rekening houden met het toegestane aantal bochten en de afstand tussen de bochten. De buizen in- en uitwendig braamvrij maken.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.60 BUISLEIDINGEN
09.60.10-a
09.60.30-a
ALGEMEEN (vervolg) Buisleidingsystemen in wegneembare verlaagde plafonds moeten worden uitgevoerd als zichtinstallatie. Bij zichtwerkleidingbundels dienen de bevestigingen op onderling gelijke afstanden te worden gebeugeld. Zichtwerkleidingbundels mogen met open bochten worden uitgevoerd, met uitzondering van leidingen voor beveiligingsinstallaties. 3.
SOKVERBINDINGEN Verbindingssokken zo weinig mogelijk gebruiken. In bijzondere situaties, daar waar standaardlengtes niet toereikend zijn, is een gelijmde sokverbinding in overleg met de bouwdirectie toegestaan.
4.
HORIZONTALE LEIDINGEN Horizontale buisleidingen en dozen verlijmen en zodanig monteren dat zich hierin geen water kan verzamelen.
BUISLEIDINGEN IN EN OP WANDEN 1. AANLEG Zakleidingen in en op wanden zuiver vertikaal aanbrengen. Buisleidingen en dozen in schoon metselwerk tijdens het metselen stellen en deugdelijk vastzetten, zodat zij niet uit elkaar kunnen schuiven. Buisleidingen in holle wanden met montagerails aan de wand bevestigen. In wanden mogen geen horizontale buisleidingen worden weggewerkt. 2.
09.60.40-a
140-09-02849-04 15
BUNDELAANLEG Voor meerdere buisleidingen naast elkaar moet gebruik gemaakt worden van buizenrails. Aftakkingen van buizen in een bundel moeten achter de bundel worden aangebracht met toepassing van lasdozen voor verhoogde montage. Daartoe moeten de buizenrails extra verhoogd worden bevestigd.
INBOUWDOZEN 1. MONTAGE Inbouwdozen in scheidingswanden niet tegenover elkaar plaatsen. Dozen zodanig vast zetten dat zijn niet kunnen kantelen of in holle wanden kunnen losraken. Bij inbouw van meervoudige eenheden, de eenheden als (combinaties van) dubbele inbouwdozen met stelring aanbrengen. Als er lassen moeten worden gemaakt, hiervoor verdiepte inbouwdozen gebruiken. In holle wanden moeten hollewanddozen worden toegepast mits hiervoor strak passende gaten worden geboord. De aannemer dient hierop toe te zien.
09.60.40-b
LAS-, EIND- EN TREKDOZEN 1. MONTAGE Las- en trekdozen plaatsen op passende onderlegschijven. In verlaagde plafonds en onder verhoogde vloeren de dozen zoveel mogelijk bij elkaar plaatsen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.60 BUISLEIDINGEN
09.60.40-b
140-09-02849-04 16
LAS-, EIND- EN TREKDOZEN (vervolg) 2. GROEPSCODERING Las- en trekdozen voorzien van het groepsnummer. Bij las- en trekdozen die boven de plafonds worden aangebracht, het groepsnummer zowel op de doos als op het deksel duidelijk leesbaar aanbrengen met een viltstift in onuitwisbare inkt. Indien de doos in het zicht is aangebracht, het groepsnummer in de doos met een viltstift aanbrengen en op het deksel met een resopal naamplaat. 3.
VOCHTIGE RUIMTEN In vochtige ruimten en buiten moeten de las- en trekdozen alsmede de deksels bevestigd worden met corrosiebestendig materiaal.
09.61
KABELDRAAGSYSTEMEN
09.61.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN Kabeldraagsystemen aanleggen volgens de specificaties van de fabrikant. De exacte plaats van de kabelgoten en ladderbanen moeten gecoördineerd met de overige bouwpartners worden vastgesteld. De kabelgoten en ladderbanen moeten uit het zicht worden aangebracht tenzij dit als gevolg van de bouwkundige situatie niet mogelijk is. Kabeldraagsystemen voor draad en of bekabeling met functiebehoud dient te worden gemonteerd aan delen van bouwkundige constructies en of installatiedelen welke minimaal aan hetzelfde functiebehoud voldoen als waarvoor de buisleiding is bedoeld. De aannemer dient zich hiervan van tevoren te vergewissen. De kabeldraagsystemen, waarin zich bekabeling met functiebehoud bevinden, dienen het hoogst te worden gemonteerd. Boven de aanleg van het kabeldraagsysteem mogen zich geen installatiedelen bevinden die niet aan de gevraagde functiebehoud voldoen.
09.61.20-a
KABELGOTEN EN KABELLADDERS 1. MONTAGE Kabelgoten en ladderbanen onafhankelijk van de overige installaties ophangen. De ophanging moet in hoogte nastelbaar zijn. De vrije hoogte tussen bovenkant kabelgoten en onderkant constructie(delen) dient minimaal 15 cm te zijn. Kabelgoten en ladderbanen breder dan 400 mm dienen aan weerszijden bereikbaar te zijn. Aan weerszijden van bocht- of aftakstukken ophangingen of consoles toepassen. Voor bevestiging van kabelgoten en ladderbanen aan betonnen wanden of vloeren boorankers gebruiken. Bij bevestiging aan een elementvloer, pendels aanbrengen die door vooraf geboorde gaten in de systeemvloer worden gestoken en daarna voorzien van een schetsplaat en moer; het geheel tegen corrosie behandelen. De pendels aanbrengen voordat de afwerklaag wordt aangestort. Verticale delen in het zicht voorzien van passende deksels. Alle goten moeten ter plaatse van wanddoorvoeringen van een deksel zijn voorzien. Kabeldozen op kabelgoten monteren op schetsplaten waarbij de voorzijde van de doos gelijk is aan de zijkant van de goot. Maximale afstand van beugels en ophanging bij zichtwerkgoten: • tot 300 mm breed h.o.h. 1,80 m • 300 mm t/m 600 mm breed h.o.h. 1,50 m
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.61 KABELDRAAGSYSTEMEN
09.61.20-a
140-09-02849-04 17
KABELGOTEN EN KABELLADDERS (vervolg) • breder dan 600 mm h.o.h. 1,00 m Voor oplevering goten en banen uitrichten en zonodig bijstellen zodat het geheel een strak aanzien biedt. Bij vloer- of wanddoorvoeringen de kabelgoten en ladderbanen niet onderbreken. Kabelgoten en ladderbanen niet direct op een vloer, een plafond of op een andere constructie leggen. 4.
09.61.30-a
AARDING Alle segmenten van kabelgoten en ladderbanen aarden door middel van een ononderbroken Cu-draad met een doorsnee van 6 mm², aan te sluiten op de aardrail van de betreffende locale verdeelkast. Voor een stelsel met een lengte groter dan 50m moet maximaal elke 50 m een directe aansluiting op de plaatselijke verdeelkast worden gemaakt.
WAND- EN PLINTGOTEN 1. ALGEMEEN In wandgoten uitsluitend kabels toepassen. Bij compartimentering het bovenste compartiment gebruiken voor sterkstroom, het onderste voor telefoon- en datakabels. De verdeling in compartimenten afstemmen op de verwachte omvang van bekabeling in de verschillende compartimenten. De goten dienen zodanig op afstandhouders tegen de wand te worden bevestigd dat een strakke montage verkregen wordt en een stijf geheel ontstaat. De wandgoten moeten per segment zijn gekoppeld met de beschermingsleiding in één van de 230 V wandcontactdozen.
09.61.50-a
DOORVOERINGEN 1. BRANDWERENDE EN GELUIDSDICHTE DOORVOERINGEN Waar de kabeldraagsystemen door akoestische of brand- en/of rookscheidingswanden of -vloeren gaan, geluidsdichte dan wel brandwerende doorvoeringen aanbrengen. De afdichting moet zijn overeenkomstig de kwaliteit van de bouwkundige scheiding. Voor de afdichting is de navolgende demarcatie met de bouwkundige aannemer geldig: - de bouwkundige aannemer dicht het kabeltracé af op de rondom aanwezige bouwkundige constructie; - het aanbrengen van een deksel op de goot, breedte gelijk aan de bouwkundige constructie waardoor het kabeldraagsysteem moet worden gevoerd; - aansluitend op het deksel in de doorvoering dient aan beide zijden een los deksel met een lengte van 200 mm worden aangebracht. - Het inwendig in het systeem aanbrengen van afdichtingsmateriaal afgestemd op het type van doorvoering. Het plaatsen van de brandwerende en geluidwerende doorvoeringen moet kunnen worden uitgevoerd door niet speciaal opgeleid personeel.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.62 KABELS EN DRAAD 09.62
KABELS EN DRAAD
09.62.10-a
ALGEMEEN 1. AANLEG Kabel en draad aanleggen volgens de bijbehorende specificaties van de leverancier. De belangrijkste specificaties zijn de minimale buigstraal, de maximale trekbelasting en de wijze van bevestiging. Kabels moeten in principe ononderbroken zijn tenzij dit in verband met de maximale lengte op één haspel niet mogelijk is. Slechts in uitzonderlijke gevallen mogen na toestemming van de bouwdirectie kabels gelast worden. 2.
KABELSCHOENEN Kabelschoenen toepassen van een materiaal dat door persen tot boven de vloeigrens een volkomen hechte verbinding met de aders van een leiding vormt.
3.
KABELS INVOEREN Bij het invoeren van kabels in kabeldozen, schakelkasten of andere elektrische apparaten, de buitenmantel van de kabel invoeren tot in de pakkingbuis of invoertulen. MATERIAAL Te gebruiken type: Vinyl mantelkabel met aderisolatie van gevulcaniseerde polyetheen en draad, in moeilijk brandbare uitvoering zonder halogenen, geldig voor alle typen bekabeling en draad.
4.
140-09-02849-04 18
Voedingen van frequentiegeregelde aandrijvingen en waar verder hogere harmonischen kunnen voorkomen, moeten de nulleiders in de voedingskabels en koperrails in de schakel- en verdeelinrichtingen minimaal een gelijke koperdoorsnede hebben als de fasegeleiders. 09.62.20-a
09.62.30-a
INSTALLATIEDRAAD IN BUIS 1. MATERIAAL De bedrading in buisleidingen uitvoeren in vinyldraad (VD) zonder halogenen. 2.
AANLEG Met het intrekken van draden en het doorvoeren van kabels mag pas worden begonnen nadat de buizenaanleg door de bouwdirectie is goedgekeurd. Nadat de draden zijn getrokken de draadeinden met een ruime lus in de dozen opgebergen. De dozen daarna met de bijbehorende deksels sluiten.
3.
LASSEN De draden zover mogelijk in de leidingen terugschuiven voordat de lassen worden gemaakt. De te lassen draden met een lus in de doos aanbrengen, zodanig dat de doos gemakkelijk met een deksel kan worden gesloten. Onnodige lassen en zgn. treklassen mogen niet voorkomen.
KABELAANLEG BINNEN GEBOUWEN 1. MATERIAAL Te gebruiken kabeltype: YMvKmbzh; vinyl mantelkabel met aderisolatie van gevulcaniseerde polyetheen, in moeilijk brandbare uitvoering zonder halogenen. Kabels voor speciale systemen dienen van een type te zijn volgens opgave van de leverancier van het betreffende systeem. Kabels voor brandpreventieve voorzieningen uitvoeren als FR (Fire Resistant) tenzij deze kabels brandveilig zijn aangelegd. Functiebehoud moet voor 30/60/90 minuten gewaarborgd zijn.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.62 KABELS EN DRAAD
09.62.30-a
140-09-02849-04 19
KABELAANLEG BINNEN GEBOUWEN (vervolg) 2.
AANLEG Kabels moeten in buis of in kabelgoot of op ladderbaan worden aangebracht. Waar meer dan drie kabels parallel lopen moet hiervoor een kabelgoot worden aangebracht. Kabels in horizontale goten en ladderbanen strak en vlak aanbrengen en coderen. De kabels zodanig aanbrengen dat die met de grootste diameter op de gootbodem liggen; kruisingen zoveel mogelijk vermijden. Kabels in kabelgoot of ladderbaan voor eindgroepen en voor zwakstroomsystemen bundelen per soort, maximaal 10 kabels per bundel. Gebruik van tie wraps is uitgesloten. Zwakstroomkabels moeten in kabelgoten in aparte compartimenten worden aangebracht, gescheiden van de sterkstroominstallaties. Databekabeling bundelen met klitteband, maximaal 24 kabels per bundel.
3.
VERTIKALE AANLEG Verticaal aangebrachte kabels met kabelklemmen tegen de kabelladder bevestigen. Voor kabels met diameter > 11 mm moet de klem éénmaal per verdieping van metaal te zijn. Voor dunnere kabels moet dit één keer per twee verdiepingen zijn, per bundel. Bij 1-aderige kabels kunststof kabelklemmen gebruiken per 0,5 m.
4.
CODERINGEN Voedingskabels moeten worden gecodeerd in schachten per verdieping, aan weerszijden bij muurdoorvoeringen. Stuurstroomkabels en eindgroepen moeten worden gecodeerd - aan het begin- en eindpunt, - per kabeldoos - aan weerszijden bij muurdoorvoeringen - en tenminste elke 15 m. De codering is overeenkomstig de revisietekeningen en moet in overleg met de bouwdirectie worden vastgesteld. De codering moet worden aangebracht met onuitwisbare viltstift.
09.62.40-a
KABELAANLEG IN GROND 1. MATERIAAL Te gebruiken kabeltype: YMvKasmb (tenzij anders is aangegeven): vinyl mantelkabel met aardscherm en gevulcaniseerde polyetheen aderisolatie, in moeilijk brandbare uitvoering. 2.
AANLEG Kabels leggen uit één stuk. De kabels leggen in sleuven op een diepte van 60 cm, met uitzondering van hoogspanningskabels die op 90 cm diepte gelegd moeten worden. In kabelsleuven de kabel niet strak leggen. Kabels in een schoon zandbed van 20 cm dikte leggen en voorzien van een waarschuwingslint. Hoogspanningskabels tevens te voorzien van kunststof afdekband van 3 mm dikte wat tot 10 cm buiten het kabeltracé reikt. Bij kruisingen van wegen en paden de kabels door slagvast HDPE mantelbuis beschermen. Bij geveldoorvoeringen moeten de kabels tot 1m buiten de gevel zijn ondersteund met een buis die verbonden is met de gevel, dit ter voorkoming van problemen door zettingsverschijnselen. Kabels om de 5 m van een kunststof merkstrip voorzien, waarop de doorsnede, het aantal aders van de kabel en het kabelnummer is
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.62 KABELS EN DRAAD
09.62.40-a
140-09-02849-04 20
KABELAANLEG IN GROND (vervolg) vermeld. Dit nummer moet overeenkomen met het kabelnummer op de revisietekening. Merkstenen te plaatsen boven de kabeltracé's bij iedere bocht, kabelmof, weg- of waterkruising, aan weerszijden. Indien de kabelsleuven door derden wordt gegraven, is dit in het bestek vermeld. De levering en montage van alle kabeltoebehoren zoals merksten, strippen, afdekplaten en dergelijke behoren ook dan tot de verplichting van de aannemer. Minimale onderlinge afstanden tussen kabels als volgt: Minimale horizontale onderlinge afstand (in cm): H.S. L.S. D T W H.S. 25 30 100 100 100 L.S. 30 0 60 60 100 D 100 60 0 0 100 T 100 60 0 0 100 W 100 100 100 100 25 G 100 100 100 100 50 H.S. L.S. D T W G
= = = = = =
G 100 100 100 100 50 25
Hoogspanningkabel Laagspanningsbekabeling Data-bekabeling Telefoonbekabeling Waterleiding Gasleiding
De afstand tussen elkaar kruisende kabels en leidingen moet minstens 10 cm zijn. Kabels en leidingen moeten zoveel mogelijk in bermstroken, onder trottoirs of onder parkeerstroken worden gelegd. 09.62.50-a
ZWAKSTROOMKABEL 1. MATERIAAL Voor zwakstroomkabels een type met moeilijk brandbare mantel zonder halogeen toepassen met een nader te bepalen standaardkleur mantel. 2.
09.62.60-a
AANLEG Zwakstroomkabel die niet in kabelgoot, op ladderbaan, in wand of vloergoot wordt aangebracht, aanbrengen in een kunststof beschermbuis.
DOORVOERINGEN 1. DOORVOERINGEN Kabels, niet gelegen in kabelgoot of ladderbaan, bij doorvoeringen door vloeren, plafonds en wanden beschermen door slagvaste kunststof mantelbuis. Mantelbuizen voor doorvoeringen 100 mm boven de afgewerkte vloer en 50 mm onder de vloer laten uitsteken. Doorvoeringen door wanden 50 mm aan beide zijden laten uitsteken. De opening tussen mantelbuis en buisleiding met afdichtingspasta vullen. Doorvoeringen door gevels moeten waterdicht afgewerkt worden door toepassing van doorvoerramen en pas- en vulblokken. Als de pas- en vulblokken losgenomen worden moeten ze worden vervangen door nieuwe blokken. Bij nieuwe doorvoeringen moet er reserveruimte worden opgenomen in overleg met de bouwdirectie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.63 AARDING EN BLIKSEMAFLEIDING 09.63
AARDING EN BLIKSEMAFLEIDING
09.63.10-a
BESCHERMINGSLEIDINGEN 0. ALGEMEEN Beschermingsleidingen voor schakel- en verdeelinrichtingen, toestellen, contactdozen en armaturen tezamen met de stroomvoerende aders in de buizen aanbrengen, respectievelijk in de kabels opnemen.
140-09-02849-04 21
Beschermleidingen in kabelgoten of ladderbanen, die niet in een kabel zijn opgenomen, moeten daarin los gelegd zijn. In de stijgschachten moeten zij nabij de kabelbundel worden gebeugeld op dezelfde wijze als de kabels in goten en op banen. Beschermingsleidingen buiten goten of banen aanbrengen in kunststof beschermbuizen; aansluitingen, bochten en aftakkingen daarbij vrijlaten. Beschermingsleidingen moeten in principe ononderbroken zijn, niet voorzien van lasverbindingen. Aftakkingen van deze beschermingsleidingen moeten middels persverbindingen worden uitgevoerd.
09.64
SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN
09.64.10-a
ALGEMEEN 1. PLAATSING EN BOUW Schakel- en verdeelinrichtingen zodanig plaatsen, dat voldoende vrije werk- en vluchtruimte gewaarborgd is, conform NEN1010. Bij geopende vluchtdeur dient de vluchtweg te allen tijde obstakelvrij te zijn. De draairichting van de deuren moet zodanig zijn, dat de vluchtweg niet geblokkeerd wordt. De kortsluitvastheid van de rails en het afschakelvermogen van automaten afstemmen op de toegepaste beveiligingssystemen. Voedingvelden t.b.v. brandmeldcentrale, ontruimingsinstallatie, brandpomp-, UPS-, noodstroom- en overdrukinstallaties voorzien van een resopalplaat "NIET UITSCHAKELEN
". Kabelinvoeringen in schakel- en verdeelinrichtingen in de gewone technische bedrijfsruimten stofvrij met warteldoorvoeringen afdichten. In vochtige ruimten dient de warteldoorvoering waterdicht afgewerkt te zijn. Dit geldt ook voor de reservegroepen. Op alle schakel- en verdeelinrichtingen een nummering aanbrengen welke naast het betreffende kastnummer ook de herkomst van de voedingskabel (kast/paneel/veld) moet aangeven. In de nabijheid of aan de binnenzijde van de kast een harde kunststoffen tekeningenhouder aanbrengen voor het onderbrengen van groepenverklaringen en/of schema's. Voor iedere schakel- en verdeelinrichting met mespatronen een passende patroontrekker meeleveren. De naams- en coderingsplaten moeten van Resopal zijn vervaardigd. De tekst en uitvoering van naamplaten, coderingen en opschriften in overleg met de bouwdirectie bepalen. De bouwdirectie kan verlangen dat schakel- en verdeelinrichtingen geheel samengebouwd in de fabriek worden gekeurd en beproefd in het bijzijn van door de bouwdirectie aangewezen personen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.64 SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN
09.64.10-a
140-09-02849-04 22
ALGEMEEN (vervolg) 2. COMPARTIMENTERING Voorzieningen die werken met verschillende spanningsniveaus en die in één kast worden ondergebracht, van elkaar scheiden door schotten van 2 mm dik isolatiemateriaal. De verschillende compartimenten zodanig naast elkaar plaatsen, dat de leidingen niet door een compartiment voor een andere spanning gaan. De kasten voorzien van dieptescheidingen, zodat spanningsvoerende delen niet vanuit een ander compartiment kunnen worden aangeraakt. Doorgaande voedingsleidingen in schakel- en verdeelinrichtingen door een vrije sectie van de kast voeren. Voor dit doel in deze sectie degelijke klemmen op geschikt isolatiemateriaal monteren. De sectie door afzonderlijke isolatieplaten tegen aanraking van de klemmen beveiligen. 3.
KLEMMENSTROKEN In kasten met onderliggende groepsklemmenstroken een dubbele rij pakkingbussen plaatsen De achterste rij is voor de onderste groepsaansluitingen. Stuurstroomleidingen en relais door middel van genummerde klemmenstroken zodanig aansluiten, dat bij revisie of defect een relais kan worden gedemonteerd zonder daarbij verbindingen van andere delen uit het circuit te verbreken. Eindgroepen en stuurstroomleidingen via stapelklemmen met nummerblokjes aansluiten.
5.
THERMISCHE BEVEILIGINGEN Thermische relais instellen op de nominale stroomsterkte, welke is aangegeven op het typeplaatje van de betreffende motor. De smeltveiligheden overeen laten komen met de voorwaarden, welke de fabrikant van de thermische beveiliging stelt (ook al zijn andere waarden op de tekening vermeld).
6.
WARMTEHUISHOUDING De kasten zodanig samenstellen, dat bij de te verwachten belasting, inclusief de uitbreidingsreserve, de warmtehuishouding zodanig is dat de onderdelen belast kunnen worden volgens de ontwerpuitgangspunten. Waar nodig moeten in verband met reductiefactoren bij hogere temperaturen de componenten zwaarder worden gedimensioneerd. Uitgangspunt is plaatsing van de kast bij een omgevingtemperatuur van 35°C.
7.
PLAATSING Bij het plaatsen van schakel- en verdeelinrichtingen dient bij samengestelde kasten rekening te worden gehouden met uitbreidingsmogelijkheden aan minimaal één zijde van de verdeelinrichting.
8.
FASEVERDELING Van elke verdeler dient de installateur na oplevering onder normale bedrijfscondities de fasebelasting te meten. De rapportage hiervan dient aan de adviseur en opdrachtgever aangeboden te worden. Indien een fase meer/minder dan 5% van gemiddeld afwijkt dienen de aangesloten eindgroepen over de fases herverdeeld te worden zodat een gelijkmatige gelijktijdige belasting over de fasen verkregen wordt.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.64 SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN 09.64.20-a
140-09-02849-04 23
PLAATSTALEN SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN 1. DEUREN Dubbele deuren voorzien van een espagnoletsluiting met Ronisslot. Uitvoering van het slot in overleg met de bouwdirectie. 2.
BESCHERMING TEGEN AANRAKING Ter bescherming tegen het aanraken van onder spanning staande delen van veiligheden, schakelaars, automaten, enzovoort een afdekplaatplaat van isolatiemateriaal aanbrengen. Deze plaat voorzien van de nodige gaten voor het doorlaten van de automaten respectievelijk smeltpatronen, knoppen van de schakelaars enzovoort. De knoppen van de schakelaars dienen voor de afdekplaat te liggen, doch achter de deur(en). De afdekplaat moet kunnen worden afgenomen zonder de schakelaarknoppen te verwijderen. De aansluitingen van de hoofdschakelaar door een afzonderlijke isolatieplaat tegen aanraken beveiligen. De deur moet zijn geaard met VD of litzedraad
3.
KLEUR Plaatstalen schakel- en verdeelinrichtingen welke gemonteerd zijn in een bouwkundige kast of technische ruimte moeten in de standaard RALkleur worden geleverd. Indien kasten in het zicht gemonteerd zijn, moeten deze in een nader te bepalen RAL-kleur worden geleverd.
09.64.30-a
KUNSTSTOF SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN 1. UITVOERING De kunststof schakel- en verdeelinrichtingen leveren van slagvast materiaal >= IK10. De hoofd- en groepschakelaars moeten bij gesloten afdekkap bedienbaar zijn.
09.64.40-a
BEDRADING IN KASTEN 0. BEDRADING IN KASTEN Elke ader van de bedrading aan beide uiteinden voorzien van een codenummer.De bedrading uitvoeren als soepele leiding en op genummerde klemmen monteren met gebruikmaking van kabelschoenen of draadhulzen. De bedrading in kunststof bedradingskokers met deksel aanbrengen. De bedradingskokers zodanig onder de rails, schakelaars en andere apparatuur monteren, dat de verbinding tussen koker en apparatuur zo kort mogelijk is. Elke eventuele draadbundel vanuit de kast naar de kastdeur beschermen door een soepele kunststof slang. De deuren van de kasten met een soepele aardverbinding (Litze-draad) met de kast verbinden. Stuurstroomleidingen en relais door middel van genummerde klemmenstroken zodanig aansluiten, dat bij revisie of defect een relais kan worden gedemonteerd zonder daarbij verbindingen van andere delen uit het circuit te verbreken. Bedrading in schakel en verdeelinrichtingen onderstaande tabel: Fase L1, L2 en L3 nullleider (230/400 V.net) PEN, PE Nul fase of stuurstroom 230 V schakeldraad 230 V -
Deerns raadgevende ingenieurs bv
koderen volgens zwart + codering lichtblauw geel/groen + codering blauw bruin zwart
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.64 SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN
09.64.40-a
140-09-02849-04 24
BEDRADING IN KASTEN (vervolg) signaal- en bestur. circuits < 48 V
-
regel- en meetopn. circuits < 48 V
-
doorsignaleringen van en naar BSP
-
aarde
-
conform handboek projecten Technische Universiteit Delft conform handboek projecten Technische Universiteit Delft conform handboek projecten Technische Universiteit Delft geel/groen
Elke draad moet aan beide uiteinden worden voorzien van een onverliesbare codering of merktule, passen bij de doorsnede waarop met onuitwisbare inkt het met de revisietekeningen overeenkomende nummer is aangegeven. Soepele bedrading voorzien van een draadschoen of draadstift. Waar insteekrelais met verschillende spoelspanning worden toegepast, mogen deze niet onderling uitwisselbaar zijn. Sterkstroomrelais uitvoeren met platte stekerpennen en de zwakstroomrelais met ronde stekerpennen uitvoeren.
09.65
INSTALLATIEMATERIAAL
09.65.10-a
INSTALLATIEMATERIAAL 0. MATERIAAL Installatiemateriaal (zoveel mogelijk) van één fabrikaat en in dezelfde uitvoering. 1.
MONTAGE Waar schakelaars, wandcontactdozen en drukknoppen in betimmering, natuursteen, tegelwerk of schoon metselwerk worden aangebracht, moet dit op aanwijzing van de bouwdirectie nauwkeurig op de naad of voegverdeling geschieden. Bij inbouw van dubbele eenheden, de eenheden in passende 'dubbele' dozen in verzonken uitvoering opnemen.
2.
CONTACTDOZEN Contactdozen voor een nominale spanning van 250 V aansluiten met de nulleider links en de faseleider rechts. De fasen van meerpolige contactdozen aansluiten in de volgorde L1, L2 en L3 respectievelijk R-ST.
3.
SCHAKELAARS Schakelaars zodanig monteren, dat in de ingeschakelde stand de onderzijde van de bedieningsknop is ingedrukt. Indien de volgorde van schakelen niet op tekening is aangegeven, aanhouden dat de eerste schakelaar vanaf de deur, de dichtsbijzijnde rij verlichtingsarmaturen bedient.
4.
WATERDICHT INSTALLATIEMATERIAAL Waterdicht installatiemateriaal leveren in waterdichte dozen van slagvast materiaal, voorzien van pakkingbussen of invoertulen en klapdeksel. Druipwaterdicht opbouwmateriaal met nylon pluggen en twee messing schroeven van ten minste 4 x 25 mm bevestigen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.65 INSTALLATIEMATERIAAL
09.65.10-a
INSTALLATIEMATERIAAL (vervolg) 5. MONTAGEHOOGTE Schakelmateriaal moet horizontaal worden aangebracht op de volgende hoogten uit afgewerkte vloer (tenzij anders is aangegeven): - wandverlichtingsarmaturen: +1800 mm; - schakelaars: +1050 mm; - wandcontactdozen en schakelaars naast elkaar: +1050 mm; - wandcontactdozen (niet in wandgoot): +1050 mm; - wandcontactdozen algemeen in gangen: + 300 mm; - wandcontactdozen en schakelaars in techniekruimten: +1500 mm; - wandtelefoons en -intercoms: +1650 mm; - handbrandmelder (niet ingebouwd in brandslanghaspelkast): +1180 mm; - nevenindicator (niet aan plafond): +1500 mm; - beletlamp: +2050 mm; - kaartlezer: + 900 mm.
09.65.20-a
WANDCONTACTDOZEN 0. WANDCONTACTDOZEN De wandcontactdozen moeten hetzelfde type en fabrikaat zijn. Specifiek: - De wandcontactdozen in de verkeersgebieden dienen inbouw en slagvast uitgevoerd te zijn. - De wandcontactdozen in waterdichte uitvoering, leveren in waterdicht gesloten dozen in slagvaste uitvoering, voorzien van pakkingbus(sen) of invoertule(n) en klepdeksel.
09.65.30-a
CEE-FORM CONTACTDOZEN 0. CEE-FORM CONTACTDOZEN De CEE-form contactdozen moeten hetzelfde type en fabrikaat zijn. Specifiek: - De contactdozen onder te brengen op wand/kolom of in wand- en/of servicegoten, leveren in een specifiek voor dat doel bestemde uitvoering. - De contactdozen in waterdichte uitvoering, leveren in waterdicht gesloten dozen in slagvaste uitvoering, voorzien van pakkingbus(sen) of invoertule(n) en klepdeksel.
09.65.40-a
SCHAKELMATERIAAL 0. SCHAKELMATERIAAL De schakelaars moeten hetzelfde type en fabrikaat zijn. Specifiek: - De schakelaars in waterdichte uitvoering, leveren in waterdicht gesloten dozen in slagvaste uitvoering, voorzien van pakkingbus(sen) of invoertule(n) en klepdeksel.
09.67
ARMATUREN
09.67.10-a
ALGEMEEN 1. ALGEMEEN Verlichtingsarmaturen, montagebalken, montageplaten, onderzetrails en plafondkappen moeten de in het plafond of in de wand aangebrachte dozen geheel bedekken. Inbouwarmaturen moeten via contactdozen aan het (vaste) plafond worden aangesloten. Het toepassen van speciaal hiervoor ontwikkelde contactdozen geschikt voor doorgaande bedrading is toegestaan.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 25
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.67 ARMATUREN
09.67.10-a
ALGEMEEN (vervolg) 2. TOEBEHOREN Waar voor het aanbrengen van de armaturen bevestigingsmiddelen nodig zijn, zoals muursteunen, beugels, onderlegschijven, instortdozen e.d., worden deze geacht bij de levering van het armatuur te zijn inbegrepen. De aannemer dient zich tijdig op de hoogte te stellen van de verlangde montagewijze om de nodige voorzieningen te treffen. 3.
09.67.15-a
140-09-02849-04 26
MONTAGEHOOGTE Onder de hoogte van wandarmaturen wordt verstaan de hoogte tot het hart van het verlichtingsarmatuur. Onder de hoogte van hangarmaturen wordt verstaan de hoogte tot aan de onderzijde van het verlichtingsarmatuur. De juiste hoogte van wand- en hangarmaturen zal in het werk door de bouwdirectie worden vastgesteld.
VOORSCHAKELAPPARATEN 0. VOORSCHAKELAPPARATEN In armaturen voor fluorescentielampen hoogfrequent voorschakelapparaten toepassen, tenzij anders is aangegeven. De voorschakelapparaten moeten een MTBF van tenminste 100.000 uur hebben. Alle hoogfrequente voorschakelapparaten moeten warmstartend zijn. In armaturen voor andere gasontladingslampen moeten zo mogelijk elektronische, en anders gecompenseerde voorschakelapparaten worden toegepast. Indien dit ook niet mogelijk is, moet men met gebruikmaking van compensatiecondensatoren in elke eindgroep een arbeidfactor van 0,9 realiseren. Afzonderlijk opgestelde voorschakelapparaten moeten zo dicht mogelijk bij het armatuur worden opgesteld.
09.67.20-a
FLUORESCENTIEBUIS ARMATUREN .01 FLUORESCENTIEBUIS ARMATUREN Bij de keuze van de fluorescentiebuis armaturen moet getracht worden het aantal verschillende typen armaturen en typen fluorescentiebuizen te beperken. In principe moeten alle TL/PL buislampen uitgevoerd worden met de lichtkleur 83. Definitieve keuze in overleg met de bouwdirectie.
09.67.40-a
GLOEILAMP EN HOOGVOLT HALOGEEN ARMATUREN .01 GLOEILAMP EN HOOGVOLT HALOGEEN ARMATUREN Gloeilampen, hoogvolt halogeen of LED armaturen alleen toegepassen in ruimten zoals aangegeven op tekening of vermeld in dit bestek. Bij de montage rekening houden met de hoge temperatuuruitstraling van gloeilampen en hoogvolt halogeenlampen. De materialen in de omgeving van deze verlichtingsarmaturen dienen geschikt te zijn voor deze hoge temperatuutuitstraling. Boven en om deze armaturen moet voldoende ruimte zijn voor de afvoer van de omgevingswarmte als gevolg van de hoge temperatuuruitstraling.
09.67.60-a
ARMATUREN VOOR GASONTLADINGSLAMPEN .01 ARMATUREN VOOR GASONTLADINGSLAMPEN Bij de keuze van de armaturen voor gasontladingslampen moet getracht worden het aantal verschillende typen armaturen en typen gasontladingslampen te beperken.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.68 BEVEILIGINGSINSTALLATIES 09.68
BEVEILIGINGSINSTALLATIES
09.68.10-a
ALGEMEEN 1. BEVEILIGINGSINSTALLATIES - HARDWARE De hardware van beveiligingsinstallaties dient te voldoen aan de volgende algemene eisen: - voor het werk in deze omschrijving mag geen speciaal voor dit project ontwikkelde hardware worden opgenomen; - stoorspanningen die langs inductieve en/of capacitieve weg in het systeem kunnen worden geïnduceerd, mogen geen meldingen en/of defecten tot gevolg hebben (bijvoorbeeld stoorpulsen in lichtnet, stoorspanningen via leidingen van derden en dergelijke); - de detectiemiddelen, schakeleenheden en alle overige delen en componenten van het systeem moeten stabiel en van goede kwaliteit zijn en geschikt zijn voor continue gebruik. Tevens mogen genoemde onderdelen elkaar onderling niet nadelig beïnvloeden (bijvoorbeeld onderlinge beïnvloeding van radar); - de onderdelen mogen geen provisorische opbouw hebben dan wel vertonen. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan: printen toe te passen die niet zijn voorzien van een corrosiewerende laag over de printsporen; op printen zware delen aan te brengen die uitsluitend hun bevestiging aan de print op de printsporen ontlenen; printen mogen alleen opgebouwd worden met loodvrije componenten. 2.
BEVEILIGINGSINSTALLATIES - BEKABELING De bekabeling van beveiligingsinstallaties dient te voldoen aan de volgende algemene eisen: - verbindingen tussen leidingen en andere delen van de installatie moeten, indien via of door deze leidingen mechanische krachten kunnen worden uitgeoefend, deugdelijk van deze krachten te worden ontlast; - indien leidingen overgaan van vaste op beweegbare onderdelen of omgekeerd moet gebruik gemaakt worden van speciale duurzame en voor dit doel geschikte overgangen; - aan de aansluitklemmen van enig onderdeel van de installatie mag per aansluitklem maar één draad, ader of kabelschoen worden bevestigd, tenzij de betreffende aansluitklem speciaal voor het bevestigen van meerdere draadaders of kabelschoenen is ingericht; - elektrische verbindingen moeten als schroef-, klem-, soldeer of daarmee gelijk te stellen verbindingen worden uitgevoerd. Deze verbindingen dienen met de daarvoor ontworpen gereedschappen en verbindingsmaterialen tot stand te worden gebracht. Soldeerverbindingen moeten met behulp van harskernsoldeer tot stand worden gebracht. Soldeerverbindingen mogen dan alleen toegepast indien door het solderen geen defecten, schaden, en dergelijke kunnen worden veroorzaakt. Het soldeermateriaal is samengesteld uit loodvrije componenten; - indien soepele leidingkernen door middel van schroefverbindingen worden bevestigd, moeten goed passende kabelschoenen of -bussen worden toegepast. Hiervoor is solderen niet toegestaan.
3.
KABELS EN DRAAD Kabels toepassen in moeilijk brandbare uitvoering en zonder halogenen. Kabels ten behoeve van de brandmeldinstallatie en de (omroep-) ontruimingsinstallatie in rode kleur uitvoeren. Kabels ten behoeve van de overige beveiligingsinstallaties in gele kleur uitvoeren of om de 5 meter geel merken.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 27
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.79 TELEMATICA INSTALLATIES 09.79
TELEMATICA INSTALLATIES
09.79.10-a
ALGEMEEN 1. BEKABELING De volgende eisen worden gesteld voor de aanleg van de bekabeling van het universele bekabelingssyteem: - Bekabeling in halogeenvrije uitvoering. - De universele bekabeling dient met voldoende afstand ten opzichte van de elektrotechnische installaties te worden aangelegd. - De bekabeling dient te worden aangelegd overeenkomstig de richtlijnen van de fabrikant. - In de schachten dient de bekabeling op separate ladderbanen ten opzichte van de sterkstroom bekabeling te worden aangelegd. - De maximale vulgraad van de kabelgoten en/of compartimenten bedraagt 75%. - De bekabeling dient uniform verdeeld over het hoofdtracé te worden gebundeld. - In elke regelkast dient, in overleg met de aannemer van de regelinstallaties, per regelkast een dubbele RJ-45 aansluiting te worden gerealiseerd. - Bij de werkzaamheden aan de telematicabekabeling dient rekening te worden gehouden met de fasering van het hoofdproject; - Voor de gehele telematica installatie dient een reserve van 25% worden gehanteerd; - De maximale lengte van de UTP-werkplekbekabeling (lengte tussen patchpaneel en werkplek) dient nooit groter dan 90 m te zijn. Indien een grotere lengte voorkomt dient de aannemer dit direct aan de bouwbouwdirectie te melden. - het lassen van de kabels behorende tot de telematica installatie is niet toegestaan; - bij de aanleg van de bekabeling dient rekening te worden gehouden met de volgens fabrikantspecificaties geldende minimale buigradius van de betreffende kabel; - de bekabeling dient in het zwakstroomcompartiment (via een schot afgebakend) van de kabelgoten en ladderbanen gebundeld te worden aangelegd en mogen met maximaal 10 stuks worden gebundeld. Het bundelen dient te geschieden met behulp van klittenband, niet met tie wraps; 2.
140-09-02849-04 28
CODERING De volgende eisen worden gesteld aan de codering van het universele bekabelingssyteem: - de bekabeling dient aan beide uiteinden te worden voorzien van een eenduidige, onuitwisbare codering; - het aansluitmateriaal (aansluitdozen, patchpanelen, verdeelstroken, et cetera) dient op een eenduidige, met elkaar overeenstemmende wijze te worden gecodeerd. De codering dient als volgt te worden aangebracht: - Een onuitwisbare getypte codering dient op een goed leesbare wijze op de materialen te worden aangebracht; - Op de kabels dienen Brady-labels te worden toegepast. Op de overige te coderen materialen dient Resopal te worden toegepast; - De werkplekcodering dient te worden voorzien van gebouwlaag, patchpanelkast en volgnummer.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
09 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN 09.79 TELEMATICA INSTALLATIES
09.79.10-a
140-09-02849-04 29
ALGEMEEN (vervolg) 3. CERTIFICERING Het bekabelingssysteem, als geheel, dient te worden gecertificeerd door een hiertoe erkende aannemer, dan wel door de leverancier(s) of fabrikant(en) van de systeemonderdelen. Deze certificering omvat een functionaliteits- en productgarantie voor het bekabelingssysteem als geheel, als ook voor de systeemonderdelen (bekabeling, connectoren patchpanelen, inserts, snoeren et cetera) afzonderlijk. Het certificaat dient de garantie te geven voor het goed functioneren van het bekabelingssysteem voor alle toepassingen overeenkomstig de specificaties zoals gesteld in NEN-ISO/IEC 11801:2002 en NEN/EN 50173:2002, Class E ten aanzien van categorie 6A componenten. Deze garantie dient te gelden voor een periode van tenminste 15 jaar na opleveringsdatum.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES
70
ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES
70.00
ALGEMEEN
70.00.09
TE HANDHAVEN INSTALLATIES 09. TE HANDHAVEN ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES De bestaande elektrotechnische installaties, die ongewijzigd gehandhaafd blijven, moeten worden aangesloten op de eindgroepen van de huidige en/of nieuwe schakel- en verdeelinrichtingen. Deze te handhaven elektrotechnische installaties moeten hiervoor worden geïnventariseerd, waarna wordt bepaald op welke eindgroep en/of infrastructuuronderdeel deze worden aangesloten.
70.00.19
NORMEN EN BEPALINGEN 01. ALGEMEEN De elektrotechnische installaties dienen minimaal te voldoen aan de geldende voorschriften, bepalingen en normen, waarvan de belangrijkste hierna genoemd zijn. Daarnaast dienen de installaties aanvullend te voldoen aan de besteksomschrijvingen daar waar deze in kwaliteit en omvang boven de norm uitstijgt.
140-09-02849-04 30
- Het bouwbesluit en alle daarin genoemde normen en voorschriften; - De bouwverordening van de Gemeente waaronder het project resorteert. - De bouwvergunning voor het project; - Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998) inclusief wijzigingen ingaande 1 januari 2007 (Arbowet); - Aansluitvoorwaarden van Dienst Uitvoering en Toezicht Energie en de lokale Netwerkbeheerder (met betrekking tot TU Delft); - NEN1010 'Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties' 2007 en NPR5310 - 2007; - NEN normen, CEE-IEC en EEG-publicaties zoals vermeld in NEN1010; - Richtlijn voor EMC (89/336/EEC en aanvulling 92/31/EEC) inclusief de daarin genoemde EN en IEC normen; - NEN3011 'Veiligheidstekens en -kleuren'; - NEN5152 'Elektrotechnische Symbolen'; - EN 60445 'Aanduidingen van aansluitklemmen voor elektrisch materieel en voor einden van geleiders met bepaalde functie. Algemene regels voor een alfanumerieke notatie van klemaanduidingen' - NEN60204-1 Elektrische uitrusting voor machines; - Machinerichtlijn, voor zover de elektrische installatie onderdeel uitmaakt van een samenstel welke beschouwd kan worden als een machine in de zin van de machinerichtlijn; - KEMA KEUR voor zover niet bestemd voor zwakstroom; - NEN6088, laatste druk, met betrekking tot Brandveiligheid van gebouwen; - Publicatie CP20 van de arbeidsinspectie; - NEN3140 alsmede de verwijzingen naar overige NEN normen, CEEIEC en EEG publicaties; - NEN-EN 50110-1, laatste druk, Bedrijfsvoering van elektrische installatie - Algemene bepalingen; - NEN-EN-IEC 60439-1: veilige schakelkasten; - NEN-EN-IEC 60529 +a00 Beschermingsgraden van omhulsels van elektrisch materieel (IP-codering); - NEN-EN 50173:1995, Informatie technologie, Generieke bekabelingssystemen; - NEN-EN 50173/A1:2000, Informatie technologie, Generieke bekabelingssystemen;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN
70.00.19
140-09-02849-04 31
NORMEN EN BEPALINGEN (vervolg) - NEN-EN 50174-1:2000, Informatie technologie, Deel 1: Specificatie en kwaliteitsborging; - NEN-EN 50174-2:2000, Informatie technologie, Deel 2: Planning en praktijk in gebouwen; - ISO/IEC 11801; - NEN-EN 50200:2000 en Beproevingsmethode voor het functiebehoud bij brand van niet-beschermde dunne kabels voor gebruik in noodcircuits; - Voorschriften en bepalingen in het Handboek Projecten van de TU Delft. 03. BLIKSEM BEVEILIGING - NEN 1014 en aanvullingsblad Bliksembeveiliging. 04. VERLICHTING - NEN- EN 12464-1: Licht en verlichting - Werkplekverlichting - Deel 1: Werkplekken binnen - NEN1891 " Het meten van verlichtingssterkten en luminantie bij binnenverlichting" De vluchtwegverlichting conform: - NEN-EN 1838: Toegepaste verlichtingstechniek- Noodverlichting; - NEN-EN-IEC 60598-22; - NEN6088: Toegepaste verlichtingstechniek -Noodverlichting; - NVBR "Brandbeveiligingsinstallaties"; - Vluchtroute aanduiding Eigenschappen en bepalingsmethoden; - NEN-EN 50172:2004 (en) Noodverlichtingssystemen voor vluchtwegen; 05. BRANDMELD- EN ONTRUIMINGSINSTALLATIE - NEN2535 "Brandveiligheid van gebouwen, Brandmeldinstallaties, Systeem en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen"; - NEN2654 "Brandmeldinstallaties, eisen voor het beheer, de controle, en het onderhoud"; - NEN 2575 "Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallatie Systeem en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen" - NVBR "Brandbeveiligingsinstallaties". - Regeling brandmeldinstallaties 2002, Nationaal Centrum voor Preventie. 06. INBRAAKINSTALLATIE Handboek Beveiligingstechniek; klasse 2/3.
70.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 09. ENERGIE AANSLUITGEGEVENS De voedingsspanning bedraagt 230/400 Volt, 3 fasen, nul en aarde; de netfrequentie bedraagt 50 Hz. Het draaiveld is rechtsdraaiend. 90. ELEKTROLYTISCHE SPANNINGEN Tussen installatiedelen onderling en tussen installatiedelen en bouwkundige onderdelen, mogen geen elektrolytische spanningen optreden. 91. OPSTELLING De daarvoor in aanmerking komende installatieonderdelen moeten zodanig zijn opgesteld, geplaatst, aangesloten en bevestigd, dat onderdelen eenvoudig verwisselbaar zijn, veilig bereikbaar zijn voor bediening, regeling, controle, onderhoud en herstel.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN
70.00.20
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) 92. WATERPAS TE LOOD Indien niet nader omschreven moeten alle elektrotechnische installatie(onder)delen waterpas en te lood zijn gesteld. 93. TREKONTLASTEN Alle bekabeling ingevoerd in apparatuur, dozen, armaturen et cetera dient op trek te worden ontlast. 94. KABELGOTEN VAN ALGEMEEN Kabels mogen niet in kabelgoten, niet tot de installatie behorende, worden gelegd. 95. TRILLINGEN/VORMVERANDERINGEN De installaties moeten zonder schokken en trillingen functioneren. Onderdelen van de installaties dienen zodanig gemonteerd of bevestigd te zijn dat deze door trillingen of vormveranderingen niet losraken of beschadigen. 96. CE-MARKERING Alle in het bestek omschreven installaties en systemen moeten zijn voorzien van een CE-markering. Dit houdt in dat aan de volgende richtlijnen moet worden voldaan: - De Machine Richtlijn 98/37/EEG met bijbehorende wijzigingen. Deze richtlijn heeft betrekking op werktuigkundige installaties en systemen. - De EMC-richtlijn (Elektromagnetische Compatibiliteit) 89/336/EEG met bijbehorende wijzigingen. Deze richtlijn heeft betrekking op elektrische en elektronische apparaten en samengestelde systemen (relais vermogenselektronica, frequentieregelaars, soft starters en DCCregel- en besturingsapparatuur die op basis van meetsignalen van sensoren de aandrijvingen en de bijbehorende apparatuur aanstuurt). - De Laagspanningsrichtlijn 73/23/EEG met bijbehorende wijzigingen. - De richtlijn persoonlijke beschermingsmiddelen 89/686/EEG.
70.00.29
EISEN EN UITVOERING: AANVULLEND 01. BUISLEIDINGEN EN SLANGEN Buizen dienen in- en uitwendig braamvrij te worden gemaakt. Daar waar de buizen niet in tuiten van contact- of installatiedozen en dergelijke eindigen moeten uiteinden van metalen buizen worden voorzien van passende beschermtules. Installatiedozen in bouwkundige constructies dienen tijdens bouwkundige werkzaamheden aan de constructie met (kunststof) deksels te zijn afgedekt. 02. DOORVOERINGEN, ALGEMEEN Bij muur- en vloerdoorvoeringen moeten kabels en buisleidingen worden beschermd door slagvaste kunststof buis of koker. 03. SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN, LAAGSPANNING In draaistroominstallaties met nulleider moeten stuurstroomcircuits worden aangesloten op fase L3 en de nulleider. 06. BEDRADING BUNDELEN De bedrading om de maximaal 500 mm bundelen en op trek ontlasten.
70.00.32
INFORMATIE-OVERDRACHT: REVISIEBESCHEIDEN 05. REVISIEGEGEVENS ACCUMULATORBATTERIJ De revisiegegevens met betrekking tot accumulatorbatterijen moeten ten minste bevatten: - de nominale spanning. - de nominale capaciteit. - de locatie. - het soort cel (lood, NiCd, enz.). - de nominale celcapaciteit. - de maximaal toelaatbare laad- en ontlaadstroom. - de ontlaadkarateristiek.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 32
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN
70.00.32
140-09-02849-04 33
INFORMATIE-OVERDRACHT: REVISIEBESCHEIDEN (vervolg) - fabrikaat- en typenummer. - ontwerplevensduur 06. REVISIEGEGEVENS KANALISATIE De revisiegegevens met betrekking tot kanalisatie moeten ten minste bevatten: - het soort leidingweg. - fabrikaat, type en afmetingen. - de vullingsgraad. - hoogte t.o.v. peil 07. REVISIEGEGEVENS ELEKTRISCHE LEIDINGEN De revisiegegevens met betrekking tot leidingen moeten ten minste bevatten: - het identificatiemerk - het leidingtype, met vermelding van het soort isolatie, het aantal aders en de doorsnede van iedere aderkern - de functie van de leiding - de oorsprong, de bestemming en het verloop van de leiding alsmede de las- en aftakpunten Indien niet iedere leiding afzonderlijk is aangegeven maar als verzameling, moet bij iedere aftakking van die verzameling worden aangegeven welke leidingen deel uitmaken van die verzameling. 08. REVISIEGEGEVENS IN DE GROND GELEGDE KABEL Van in de grond gelegde kabels moeten in de revisiegegevens tevens zijn aangegeven het aantal en de grootte van beschermbuizen ter plaatse van weg- en waterkruisingen. 10. REVISIEGEGEVENS VERBRUIKEND TOESTEL De revisiegegevens met betrekking tot verbruikende toestellen moeten ten minste bevatten: - de locatie. - het soort. - het fabrikaat- en typenummer. - het aansluitschema. 11. REVISIEGEGEVENS AARDINGSVOORZIENINGEN De revisiegegevens met betrekking tot aardingsvoorzieningen moeten ten minste bevatten: - de aardverspreidingsweerstand van iedere elektrode, alsmede die van het gekoppelde systeem - de plaats van de elektroden - de plaats van de hoofdaardrail - de route van voor aardingsdoeleinden gebruikte wapeningsstaven - de plaats van de aardverbindingsplaten - de plaats van meet- en aansluitputten - de plaats van sub-aardrails ten behoeve van potentiaalvereffening - de centrale aardpunten in patchpanelruimten en computerruimten 12. REVISIEGEGEVENS BLIKSEMAFLEIDERINSTALLATIE De revisiegegevens met betrekking tot bliksemafleiderinstallaties moeten tenminste bevatten: - het leidingverloop van de installatie. - het beloop van voor bliksemafleiderdoeleinden gebruikte wapeningsstaven. - de plaats van de aardverbindingsplaten, dakdoorvoeren, gootdoorvoeren, vonkbruggen, stekeinden, meetkoppelingen en verbindingen van metalen delen met het daknet.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN
70.00.32
140-09-02849-04 34
INFORMATIE-OVERDRACHT: REVISIEBESCHEIDEN (vervolg) 13. REVISIEGEGEVENS ELEKTRISCH SCHAKEL-/AANSLUITMATERIAAL De revisiegegevens met betrekking tot schakelen aansluitmateriaal moeten ten minste bevatten: - de locatie - het soort - het fabrikaat en typenummer - de belastbaarheid van schakelaars - de aansluitgegevens - instellingen 16. GROEPENVERKLARING, ELEKTRISCHE VERDELING Door de aannemer te verstrekken groepenverklaring: waarop ten minste zijn aangegeven: - de afgaande groepen - de beveiligingen - al dan niet geschakeld - aantal fasen - waarvoor bestemd - de reservegroepen - eventuele instellingen - belasting railsysteem waarop ten minste zijn aangegeven - schakeling en besturing met stroomkringschema's en klemmenlijsten - leidingdoorsneden, kabelnummers en Iz-waarde - stuurbekabelingen met vermelding van oorsprong en bestemming - de instelwaarden en de afstellingen van de toegepaste componenten. - per eindgroep het aantal contactdozen, verlichtingsarmaturen, aansluitpunten en het aangesloten vermogen. Van de verdeelinrichting moet het aangesloten en het gelijktijdig vermogen worden aangegeven. Bij verdeelinrichtingen die op de gebouwaarding zijn aangesloten moet de aardverspreidingsweerstand worden aangegeven. de groepenverklaring moet zijn geplaatst in een houder in of nabij de betreffende verdeelkast bij oplevering. De groepenverklaring uitvoeren op A3-formaat en tevens voorzien van een plattegrondtekening.
70.00.34
INFORMATIE-OVERDRACHT: MONSTERS 02. MONSTER TER BEOORDELING Voordat onderstaande bouwstoffen door de aannemer worden besteld hiervan een monster ter beoordeling aan de directie voorleggen: - een compleet samengebouwde wandgoot van 1800 mm lengte - een compleet samengebouwde energiezuil - alle typen schakelmateriaal Voor het bemonsteren moet de aannemer een boekwerk samenstellen waarin alle fabrieksdocumentatie is opgenomen, van alle toe te passen materialen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN 70.00.39
140-09-02849-04 35
INFORMATIE-OVERDRACHT, TEKENINGEN EN BEREKENINGEN 01. ALGEMEEN De aannemer moet tekeningen en berekeningen en revisiebescheiden maken als onder ander aangegeven in hoofdstuk 01. Berekeningen dienen te worden gemaakt ter verificatie van het ontwerp uitgaande van de definitief geselecteerde componenten en uitgaande van nadere inlichtingen en planwijzigingen. De berekeningen dienen te worden gemaakt en overlegd aan de bouwdirectie alvorens tot bestelling over te gaan. De aannemer is, ook na goedkeuring door de bouwdirectie, verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de berekeningen. De aannemer dient kabellijsten te vervaardigen en ter goedkeuring in te dienen. Op de lijsten staan aangegeven het type kabel, de toepassing, lengte, begin- en eindpunt en voorgestelde codering. 02. TEKENINGEN SCHAKEL EN VERDEELINRICHTINGEN Op de schematekening(en) van schakel- en verdeelinrichtingen moet ten minste zijn aangegeven: - de elektrische gegevens van de toegepaste componenten en de aangesloten bekabeling - de instelwaarden en de afstellingen van de toegepaste componenten; - per eindgroep het aantal contactdozen, verlichtingsarmaturen, aansluitpunten en het vermogen - het aangesloten en het gelijktijdig vermogen - de aardverspreidingsweerstand (bij verdeelinrichtingen die op de gebouwaarding zijn aangesloten) - de materiaalsoort van de omhulling - frontaanzicht schaal 1:10, bij grote staande panelen schaal 1:50 05. TEKENINGEN BEDRIJFSNOODPLAN Er dienen tekeningen voor het aangepaste huidige bedrijfsnoodplan worden opgesteld. Deze tekeningen zullen conform het bestaande plan en in overleg met de bouwdirectie worden samengesteld. Tekening op A3-formaat. De tekeningen dienen onder meer te bevatten: - gegevens met betrekking tot de vluchtwegmarkering (pictogrammen, vluchtwegroutering, nooduitgangen); - gegevens met betrekking tot de brandmeldinstallatie en ontruiming (brandweeringang, brandmeldpaneel, brandweerliften, brandslanghaspels, et cetera); - overige gegevens in overleg met bouwdirectie. In overleg met de W-aannemer moet de tekening gecompleteerd worden met de noodzakelijke symbolen vanuit de werktuigkundige installatie. 11. BEREKENINGEN ALGEMEEN Door de aannemer dienen berekeningen gemaakt te worden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de ontwerpuitgangspunten als omschreven in dit bestek. 12. BEREKENINGEN SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN Opbouw en samenstelling van de hoofd- en onderverdeelinrichtingen. Uitgangspunten: maximale belastingen licht- en krachtgroepen bij eerste aanleg. In de berekening van het gelijktijdig vermogen moet rekening gehouden worden met de mogelijke ongelijktijdigheid van gebruik van de stoombevochtiging en de koelmachines van de klimaatinstallaties. Voor het berekenen van het aansluitvermogen op het openbare net moet
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.00 ALGEMEEN
70.00.39
140-09-02849-04 36
INFORMATIE-OVERDRACHT, TEKENINGEN EN BEREKENINGEN (vervolg) met eindgelijktijdigheidsfactoren rekening gehouden worden. Bepaling kortsluitvastheid, selectiviteit en afschakelvermogen: Te berekenen de dynamische en de thermische kortsluitstromen. Op basis van specificaties van de leverancier moet de kortsluitvastheid, de selectiviteit en het juiste afschakelvermogen (voor automaten) worden vastgesteld. Hiertoe moet per verdeelkast worden berekend: - Ik".dyn, dynamische subtransiente kortsluitstroom, rekening houdend met de bijdrage van generatoren en grote motoren - Ik3, 3-fasen (stationaire) kortsluitstroom - Ik1, 1-fase (stationaire) kortsluitstroom Voor de bepaling van de selectiviteit moet een afleiding op basis van de gegevens van de leveranciers worden verstrekt, of een berekening op basis van I² t. 13. KABELBEREKENINGEN Hierbij moet worden aangeven - kabelbeveiliging en belastbaarheid volgens NEN1010 - spanningsverlies tot aan het aansluitpunt - kortsluitstroom vlak achter de beveiligingen en kortsluitbelastbaarheid - verificatie van de maximaal toelaatbare (kortsluit)lengte 14. LICHTBEREKENINGEN De aannemer dient puntlichtberekeningen te (laten) maken van alle typen ruimten. Voor kantoorruimten uitgaan van de kleinste mogelijke indeling. Verstrekkingsvorm: computeruitdraai. 15. NEN1010 Op de revisietekeningen moeten van alle contactdozen, aansluitingen, aansluitingen lichtinstallatie, et cetera in aanvulling op de voorschriften in deel 6 van de NEN1010, de weerstandswaarden tussen elk actief deel en aarde worden aangegeven.
70.11
FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-a
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING 0. ELEKTRISCHE BEDRIJFSRUIMTEN In de techniekruimte staan HK-3, HL-3, K5-3-0, L3-3-0 en regelkast RK2 (B3-0-R2) en BMC/MCU-1. De huidige verdeelinrichting HK-3 wordt gevoed vanuit groep 01 (1000 A) van de hoofdverdeelinrichting HVI 0909 in gebouw Cornelis Drebbelweg van de TU Delft. De huidige verdeelinrichting HL-3 wordt gevoed vanuit groep 02 (400 A) van de hoofdverdeelinrichting HVI 0909 in gebouw Cornelis Drebbelweg van de TU Delft. Beide met 2 parallele kabels van YMvKas 4x185 mm² HK-3 voedt diverse subverdeelinrichtingen in halgedeelten (hal 3 en 2) die in bedrijf dienen te blijven; hetzelfde geldt voor HL-3. Het halgedeelte van MSP wordt nu hoofdzakelijk gevoed van de onderverdeelinrichtingen K5-3-0 en L3-3-0. Beide onderverdelers worden gevoed respectievelijk uit HK-3 en HL-3; en kunnen worden afgeschakeld om te worden gedemonteerd. Om de bedrijfsvaardigheid van hal 3 en 2 minimaal te verstoren blijven HK-3 en HL-3 in de techniekruimte gehandhaafd en in bedrijf. De RK2
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-a
140-09-02849-04 37
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) en BMC/MCU-1 blijven ook in de techniekruimte staan. Daarentegen worden de subverdeelinrichtingen K5-3-0 en L3-3-0 gedemonteerd en afgevoerd. Het MSP halgebouw gaat gevoed worden door een nieuw te plaatsen onderverdeelinrichting (KL5-3-K), ter plekke van stramien Q/22-26 in de kelder tegen de buitengevel. Het kracht- en lichtgedeelte zullen apart vanuit respectievelijk HK-3 en HL-3 worden gevoed. De verdeelinrichting (KL51-3-K) speciaal voor het proefopstellingenrek komt tevens in de kelder (stramien P/30); gevoed uit KL5-3-K. In het Kramerlab staat nu een verdeelinrichting die hergebruikt kan worden voor KL51-3-K, eventueel met de nodigde aanpassingen. Echter moet de bedrijfsvoering van het Kramerlab gehandhaafd blijven. Dit betekent dat er een draaiboek moeten worden geschreven door de aannemer voor omzetting van de verdeelinrichting. De benodigde 125 A-groep voor de compressor (positie achter droogloop, verbindingshalletje kantoor hal) wordt gevoed vanuit een reservegroep op HK-3. De aannemer coördineert de bouwkundige voorzieningen voor de elektrische bedrijfsruimte (LS-ruimte). Informeert de bouwkundig aannemer tijdig over de gewenste voorzieningen en ziet toe op de juiste uitvoering hiervan. De huidige en nieuwe sparingen in de wanden en/of vloeren van de techniekruimte dient volledig brandwerend en bij te verwachten waterdruk waterdicht te worden afgedicht na montage van de bekabeling. De aannemer ziet erop toe dat in deze techniekruimte geen leidingen van andere partijen worden aangelegd anders dan op de tekeningen aangegeven. De ruimtevoorzieningen bestaan hoofdzakelijk uit: - invoervoorzieningen; - aardingsvoorzieningen. Invoervoorzieningen: De benodigde invoervoorzieningen dienen in overleg met de bouwkundige aannemer nader te worden gespecificeerd. De aannemer is eindverantwoordelijk voor de afwerking van de bekabeling in de techniekruimte op de bouwkundige constructies. Zie ook de bouwkundige voorwaarden in bijlage E-02. Opschriften: De deuren van de techniekruimte moeten worden voorzien van platen met opschriften. De tekst op deze platen dient in overleg met de bouwdirectie te worden bepaald. De hoogspanningsgevarenplaat ter beschikking stellen aan de bouwkundig aannemer die deze dient te monteren. Aardingsvoorzieningen: Omschreven in hoofdstuk centrale elektrotechnische voorziening; aardingsinstallatie. .01 TOEPASSING Laagspanningsinstallatie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN 70.11.10-b
140-09-02849-04 38
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING 0. ENERGIEDISTRIBUTIE De gehele energiedistributie is stervormig van opzet, met separate voedingen naar alle onderverdeelkasten. Zie tekening 4801 (blokschema voedingsstelsel). Distributie naar de eindverbruikers vanaf onderverdeelinrichting KL5-3-K via bekabeling. De onderverdeelinrichting worden opgesteld in de kelder (stramien Q/22-26). Het voedingsstelsel aan te leggen volgens het TN-S stelsel. Bepaalde eindverbruikers worden rechtstreeks gevoed van de hoofdschakel- en verdeelinrichting (HK-3). Bij voorbeeld regelkast(en) voor Winstallaties. Voor het voeden van de diverse apparatuur en verlichting in het proefopstellingsrek (stramien L-M / 26-41) wordt een onderverdeelinrichting (KL51-3-K) gepositioneerd in de kelder. Er is geen preferente voeding aanwezig in de hoofdschakel- en verdeelinrichting. De noodverlichting wordt gevoed vanuit een autonome noodlichtunit (centraal geschakeld); te plaatsen in de techniekruimte. De aanleg van het voedingsstelsel is verticaal via kabelladders in schachten, met aftakkingen naar een horizontaal kabelgootsysteem op de verdiepingen. Door het MSP halgebouw lopen nu 2 stuks voedingskabels (YMvkas 4x185 mm²) voor hoofdverdeelinrichting HK2-3-K, die zich elders in het halgebouw bevind (kelder). HK2-3-K voedt een ander deel van de hal voor een andere faculteit, die tijdens de werkzaamheden in bedrijf moet blijven. Echter moet het huidige traject van de beide kabels worden gewijzigd, in verband met de indeling van MSP halgedeelte. Net als HK-3 wordt HK2-3-K gevoed vanuit HVI 0909 in gebouw Cornelis Drebbelweg van TU Delft op de Drebbelweg 5 in Delft. Voor het realiseren van de omleiding van de beide voedingskabels dienen deze in het gebied P-Q/30-34 op kelderniveau te worden onderbroken. De omleiding te bewerkstelligen via een tracé met nieuwe kabels, die worden gekoppeld met de uiteinden middels moffen. Na onderbreking worden de beide overgebleven uiteinden richting HK2-3-K teruggelegd via het nieuwe kabelgotentracé door het MSP-halgedeelte. Op een nader in het werk te bepalen positie worden voor de resterende lengte nieuwe stukken kabels aangelegd; en met andere uiteinden aan elkaar gemofd. Vanwege de continuiteit van de activiteiten in de andere halgedeelten dienen er maatregels worden genomen om de ombouw met minimale verstoringen te laten verlopen. De omleiding moet worden vastgelegd in een draaiboek, op te stellen door de aannemer. Te denken valt aan werkzaamheden in weekeinde en noodaggregaatbedrijf; alles in overleg met de bouwdirectie. .01 TOEPASSING Energiedistributie in het gebouw.
70.11.10-c
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING 0. SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN ALGEMEEN Tot de levering en montage behoren alle schakel- en verdeelinrichtingen, zoals aangegeven op de bestekstekeningen. De hoofdschakel- en verdeelinrichtingen (HK-3 & HL-3) zijn opgesteld in de laagspanningsruimte (techniekruimte, begane grond).
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-c
140-09-02849-04 39
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) De verdeelinrichtingen moeten worden geplaatst in afsluitbare ruimten, waarin ook de kabeltracés worden aangebracht. De deuren van de schakel- en verdeelinrichtingen moeten geheel kunnen worden geopend. Kasten breder dan 700 mm voorzien van dubbele deuren met espagnoletsluiting. Bij plaatsing in een bouwkundig afsluitbare ruimte, dient de ruimte te worden voorzien van een cilinderslot in de deur. Het aanbrengen van de cilinder is een bouwkundige voorziening, uit te voeren door bouwkundig aannemer. De verdeelinrichting zelf hoeft in dat geval niet afsluitbaar te zijn. De onderverdelers zijn onderverdeeld in: - krachtgedeelte (krachtverdeelrail); - lichtgedeelte (lichtverdeelrail); Voor de noodverlichting is een aparte centrale noodlichtverdeelinrichting. De verlichting zal uitsluitend worden gevoed van de lichtverdeelrail. De krachtverdeelrail voedt de krachtinstallaties in de kantoren, laboratoria en overige installaties. De schakel- en verdeelinrichtingen moeten worden uitgevoerd in plaatstaal, 2 mm dik met een beschermingsgraad IP41. Verdeelinrichtingen moeten worden voorzien van reservegroepen. Eindgroepen voor de voeding van werkplekaansluitingen en overige krachtaansluitingen, 20% reserve, met een minimum van 3 eindgroepen. Eindgroepen verlichtingsinstallatie 10% reserve, met een minimum van 2 eindgroepen. Voorts dient een reservecapaciteit van 20% aan fysieke ruimte te worden opgenomen per verdeelinrichtingscompartiment (kracht en licht) om eindgroepen bij te kunnen plaatsen. De 230 V-eindgroepen beveiligt tot en met 35 A moeten worden uitgevoerd met installatieautomaten. Voor toepassing van publiekstoegankelijke ruimten en gangen dienen de installatieautomaten te worden aangevuld met een aardlekelement. Eindgroepen met een beveiliging hoger dan 35 A moeten worden beveiligd met mespatronen en een groepsschakelaar. Verkeerswegen: Voor het centraal schakelen op afstand van de verlichting in verkeersgebieden, trappenhuizen en dergelijke dienen de lichtgroepen te worden voorzien van magneetschakelaars. De magneetschakelaars van het type met signaleringscontacten IN/UIT geschakeld. In de lichtverdeler moet een besturingselement komen voor de aansturing van de magneetschakelaars en de benodigde bekabeling daartoe worden aangebracht. Besturing aan te brengen in een apart compartiment in de verdeler. In MSP halgedeelte lokaal in te schakelen en via veegpuls uit te schakelen na 20:00, via sturing in bedieningspaneel van gebouw 3mE. Eindgroepen voor de verlichting en werkplekvoeding moeten in verband met inschakelpieken van de hoogfrequent verlichtingsarmaturen en PC's worden uitgevoerd met C-karakteristiek installatieautomaten. De eindgroepen voor wandcontactdozen en aansluitpunten in de publiekstoegankelijke ruimten, gangen, et cetera te voorzien van installatieautomaten met 16A/30mA-aardlekbeveiliging (voornamelijk uit-
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-c
140-09-02849-04 40
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) schakelkarakteristiek C). De onderverdeelinrichtingen dienen voor wat betreft de kortsluitvastheid te worden gedimensioneerd op 10 kA. De kortsluitvastheid van de componenten afstemmen op de ter plaatse optredende waarde van de kortsluitstroom met een minimum van 10 kA. Overspanningsbeveiliging: Alle schakel- en verdeelinrichtingen moeten worden uitgerust met overspanningsbeveiliging op alle fasen. De overspanningsbeveiliging dient te worden gesignaleerd via het EIB. De bekabeling van de overspanningsbeveiliging dient door de aannemer van dit bestek te worden uitgevoerd tot aan het dichtstbijzijnde GBS-onderstation. Het aansluiten van de bekabeling in het GBS-onderstation maakt geen onderdeel uit van dit bestek. .01 TOEPASSING Algemene eisen aan de schakel- en verdeelinrichtingen in het gebouw.
70.11.10-d
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING 0. HOOFDSCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN De hoofdschakel- en verdeelinrichting HK-3 en HL-3 worden gehandhaafd met aanpassing aan de nieuwe situatie. Groep 1 van HK-3 en groep 8 van HL-3 worden ontmanteld; en geschikt gemaakt voor heraansluiting van de nieuwe onderverdeelininrichting KL5-3-K. Groep 5 HK-3 en groep 3 HL-3 gebruiken voor onderverdeelinrichting KL51-3K. De regelkast RK01 en compressor komen op groep 8 en groep 10 van HK-3. Algemene eisen: - Voorzien in overspanningsafleiders klasse I met doormelding naar het EIB en signalering op paneeldeur; Energiemeting: In de hoofdschakel- en verdeelinrichting van het MSP-halgebouw komt geen energiemeter voor energiemeting. De toegevoegde overspanningsbeveiliging in de huidige hoofdverdeelinrichting moet steekbaar worden uitgevoerd. Voorzien van een defectsignalering en een afstandmeldcontact. Signalering op GBS via signaleringscontacten uitvoeren als wisselcontacten op aansluitklemmen. De signaleirngsbedrading is uitvoering W-aannemer. Toebehoren: 1 set veiligheidsvoorzieningen. Het set dient te bestaan uit: - set patroontrekkers per type toegepaste mespatronen. Daarin ook te betrekken alle toegepaste type van de onderverdeelinrichtingen; - goedgekeurde veiligheidshelm met gelaatscherm; - rubberen werkhandschoenen; - rubberen mat dikte circa 4 mm. .01 TOEPASSING Hoofdschakel- en verdeelinrichting
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN 70.11.10-e
140-09-02849-04 41
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING 0. ONDERVERDEELINRICHTINGEN In de kelder komen twee onderverdeelinrichtingen voor het voeden van respectievelijk het MSP halgedeelte en het proefopstellingsrek (stramien L-N / 26-41). De posities van de onderverdeelinrichtingen (KL5-3-K & KL51-3-K) staat op tekening 420K. Hergebruik van onderverdeelinrichting in Kramerslab voor onderverdeelinrichting KL51-3-K; met eventuele uitbreiding. Een huidige onderverdeelinrichting (vrij nieuw) op locatie Kramerslab zou kunnen meeverhuizen naar nieuwe locatie MSP halgebouw. In verband met een minimale verstoring van het werkproces dient een goed draaiplan in overleg met de gebruikers worden opgesteld. Voedingskabels boven invoeren, tenzij anders aangegeven. Afgaande bekabelingen boven uitvoeren, tenzij anders aangegeven. Specifieke beveiliging: - Eindgroepen voor de verlichting en werkplekvoeding moeten in verband met de inschakelpieken van de hoogfrequent verlichtingsarmaturen en PC's uitgevoerd met installatieautomaten met Ckarakteristiek. - Overige eindgroepen dienen afgestemd te worden op de achterliggende gebruiker. - Alle apparatuur en wandcontactdozen voor koffie- en frisdrankautomaten, en dergelijke dienen achter een 16 A/30 mA-aardlekautomaat te worden aangesloten. - Eindgroepen in publiekstoegankelijke ruimten, gangen, et cetera dienen te worden uitgevoerd met een aardlekbeveiligingselement van 30 mA. Noodafschakeling Alle voedingen (tenzij anders aangegeven) ten behoeve van de laboratoria moeten kunnen worden uitgeschakeld in het betreffende laboratorium door het bedienen van een nooddrukschakelaar. De voedingen te voorzien van magneetschakelaars in combinatie met een uitschakelstuurstroomcircuit. Uitvoering stuurstroomcircuit noodafschakeling. Het noodstopcircuit dient bij indrukken van een nooddrukker de groep(en) voor het betreffende laboratorium blijvend uit te schakelen. Het stuurstroomcircuit voor het UIT-schakelen zodanig uitvoeren dat bij spanningswegval van de voeding, automatisch inschakeling plaatsvindt na terugkeer van de voeding. Het opnieuw inschakelen van de spanning na gebruik van de nooddrukker moet handmatig plaatsvinden. De noodstopknop uit te voeren als een sleutelvergrendelde knop. De noodstop is uitgevoerd met een sleutelschakelaar, zodat door een bevoegd persoon de knop kan worden ontgrendeld en de spanning in het laboratorium weer in te schakelen. De noodstopschakeling regelt dat dezelfde eindgroepen die met het noodstopcircuit kunnen worden uitgeschakeld, opnieuw kunnen worden ingeschakeld. Het noodstopcircuit moet voldoen aan de navolgende eisen: - fail save circuit; - alle toegepaste elementen moeten zijn voorzien van een keurmerk; - toepassing van schakelaars met mechanisch gedwongen contacten; - zelfvergrendelende schakelaar; - na herstel van de nooddrukker mag geen automatische inschakeling van de installatie plaatsvinden.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-e
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) .01 TOEPASSING Onderverdeelinrichtingen
70.11.10-f
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING 0. CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING Aardingsinstallatie Omvang: De aardingsinstallatie in het gebouw bestaat uit: - NEN1010-aarding; - aansluitingen voor andere partijen; - overspanningsbeveiliging; - potentiaalvereffening; - bliksemafleiderinstallatie; - aanvullende maatregelen.
140-09-02849-04 42
NEN1010-aarding Controle van de aardverbindingen of deze nog voldoen aan de huidige NEN1010-aardingsvoorwaarden en aangepasen zodra de huidige situatie niet voldoet. De verschillende aardingsinstallaties dienen via de hoofdaardrails ofwel subaardrails met elkaar te worden verbonden. Alle kabelgoten, ladderbanen, wandgoten, stijggoten, vloergoten, verlichtingsarmaturen, CV, gas- en brandstofleidingen, ventilatiekanalen, wandcontactdozen, toestellen, watertoe- en afvoerleidingen, wasbakken, aanrechten (RVS) en overige metalen onderdelen deugdelijk met aarde verbinden, één en ander volgens NEN1010 met aanvullingen. Alle segmenten van kabelgoten en ladderbanen aarden middels een ononderbroken koperdraad 6 mm², aan te sluiten op de aardrail van de betreffende locale verdeelkast. Voor een stelsel met een lengte groter dan 50 m moet maximaal elke 50 m een directe aansluiting op de plaatselijke verdeelkast worden gemaakt. Alle wandgoten dienen gekoppeld te worden met de aardings / potentiaalvereffeningsinstallatie. De installatieaarding in het gebouw te realiseren via de aardgeleider van het railsysteem/voedingskabel respectievelijk leidingaanleg op de voedende schakel- en verdeelinrichting. Aansluitingen voor andere partijen Transportinstallatie Voor de hefplateau-installatie dient een aardingsrail te worden voorzien voor het aansluiten van de geleiders en overige metalen delen. Overspanningsafleiders Alle verdeelinrichtingen worden voorzien van overspanningsafleiders, afgestemd op de beveiligingsklasse en optredende piekstromen, conform NEN-EN 62305. De naar binnen of buiten het gebouw te voeren bekabelingen en de eindgroepen voor de beveiligingsapparatuur (brandmeldcentrale, ontruimingscentrale, en dergelijke) moeten van overspanningsafleiders worden voorzien. De overspanningafleider dient zo dicht mogelijk bij de binnenkomst van de kabel in het object of in de verdeelinrichting te worden aangebracht. Zie ook omschrijving van de diverse verdelers en Bijlage 14 van het "Handboek Projecten" van TU Delft.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-f
140-09-02849-04 43
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) Potentiaalvereffening In alle technische ruimten en patchpanelruimten moet een potentiaalvereffeningsrails worden aangebracht. De potentiaalvereffening dient te bestaan uit een rails in de betreffende ruimte middels VD 16 mm² stervormig aangesloten op de aardrails van de voedende onderverdeelinrichting van de betreffende ruimte. Op de potentiaalvereffeningsrails aan te sluiten: - vaste metalen delen. Bliksembeveiligingsinstallatie Het totale gebouw wordt tegen blikseminslag beveiligd middels de huidige bliksemafleiderinstallatie, overeenkomstig de NEN1014, klasse LP3. De huidige bliksemafleiderinstallatie controleren of die nog voldoet aan de NEN1014. Indien bliksemafleiderinstallatie niet voldoet, zodanig aanpassen dat die wel voldoet aan de NEN1014. De aannemer dient coördinatie te voeren met de bouwkundig aannemer voor het eventueel aanbrengen van de toegevoegde afgaande leidingen vanaf het daknet via de gevels. Bij horizontale dilatatieoverbruggingen dienen litzeverbindingen te worden gebruikt. Na realisatie dient een meetrapport te worden overlegd aan de bouwdirectie. De controle en eventuele aanpassingen van de bliksembeveiligingsinstallatie moeten worden uitvoeren door een gecertificeerd bliksembeveiligingsbedrijf. Aanvullende maatregelen EMC EMC maatregelen De aanvullende EMC maatregelen bestaan uit: - afgeschermde bekabeling; Afgeschermde bekabeling Afgeschermde bekabeling toepassen voor bekabeling van 230 V- en 400 V-installaties vanaf een kabeldoorsnede groter dan 25 mm² (kabeldiameter 29,5 mm). Het aardscherm van de bekabeling minimaal aan één zijde verbinden met de NEN1010-aarding, waar mogelijk tweezijdig met de NEN1010-aarding verbinden. Hiertoe mag gebruik worden gemaakt van het doorgekoppelde kabeltracé. .01 TOEPASSING Aardingsinstallatie.
70.11.10-g
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING 0. GEMEENSCHAPPELIJKE LEIDINGWEGEN Algemeen De (voedings)kabels van de elektrotechnische en werktuigkundige installaties moeten worden aangebracht in gemeenschappelijke leidingwegen, bestaande uit: - kabelgoten - kabelladders/ladderbanen - wandgoten - energiezuilen - vloergoten - buisleidingen - mantelbuizen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-g
140-09-02849-04 44
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) - doorvoeringen Bovengenoemde leidingwegen dienen voor: - de aanleg van voedingsleidingen - de leidingaanleg voor telematica (telefoon- en datacommunicatie) - de zwakstroomaanleg voor beveiliging, informatie, signaleringen, et cetera. - de leidingaanleg voor regeltechniek De hoofdstructuur van de gemeenschappelijke leidingwegen bestaat voor het verticale traject uit ladderbanen en voor het horizontale uit kabelgoten en/of ladderbanen. Kabeltracés met een breedte van 150 mm of minder moeten voorzien worden van 1 scheidingschot. Grotere breedten moeten worden voorzien van minimaal 2 scheidingschotten. De gescheiden compartimenten moeten worden gebruikt voor het gescheiden aanleggen van: - laagspanningsinstallatie; - zwakstroominstallaties; - telematica installaties. De kabeltracés moeten worden uitgevoerd in verzinkte staalplaat en zijn voorzien van standaard hulpstukken, bevestigingen en ophangmateriaal. De kabeltracés uitzicht en in technische ruimten mogen in ongelakte uitvoering worden geleverd en aangebracht. De kabelgoten welke in het zicht worden aangebracht, en niet in technische ruimten komen, moeten in een gelakte uitvoering worden geleverd en aangebracht. Kleur gelakte kabeltracés nader te bepalen. De montagehoogte van horizontale delen te realiseren binnen een tolerantie van 10 mm. In NEN2535 (Brandmeldinstallaties) en NEN2575 (ontruiming/alarminstallaties) worden de nodige eisen gesteld omtrent het blijven functioneren van de systemen gedurende een bepaalde tijd. De kabeldraagsystemen waarin bovengenoemde bekabelingen worden aangelegd dienen zijn uitgevoerd met "functiebehoud', conform deze normen. Functiebehoud te realiseren door zowel toepassing materiaal als montagemethode, conform de specificaties van de leverancier. De kabelgoten, kabelladders en railprofief met kabelbeugel voorzien van (voedings)kabels met een geëiste functiebehoud van 60 minuten moeten een functiebehoud hebben van 60 minuten (materiaal + montagemethode). Kabelgoten In het werk moet worden voorzien in een kabelgoot voor de leidingaanleg van de laagspannings-, telematica- en zwakstroominstallatie. Middels scheidingsschotten moet worden voorzien in aparte compartimenten voor de laagspannings-, telematica- en zwakstroominstallatie. Kabelgoten van 150 mm of kleiner moeten voorzien worden van 1 scheidingsschot. Grotere breedte maten moeten minimaal van 2 scheidingsschotten worden voorzien. Alle kabelgoten moeten een minimale diepte hebben van 60 mm en een instelbare ophanging, en waar mogelijk de scheidingsnaad bedekken.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-g
140-09-02849-04 45
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) De kabelgoten uit zicht dienen in ongelakte uitvoering te worden geleverd en aangebracht. De kabelgoten in het zicht en niet in technische ruimten dienen in een gelakte uitvoering worden geleverd en aangebracht. Kabelladders/ladderbanen In de technische ruimten en in de schachten moeten kabelladders voor de leidingaanleg van de laagspannings-, telematica- en zwakstroominstallatie. Kabelladders/ladderbanen voornamelijk toepassen voor voedingsleidingen en verticale leidingwegen. Middels scheidingsschotten moet worden voorzien in aparte compartimenten voor de laagspannings-, telematica- en zwakstroominstallatie. Alle kabelladder/ladderbanen moeten een minimale diepte hebben van 100 mm en een breedte van minimaal 300 mm met sportafstand 200 mm. De kabelladders dienen in ongelakte uitvoering worden geleverd en aangebracht. Voorzieningen tegen brandoverslag en overspraak uitvoeren als bij kabelgoten. Wandgoten Wandgoten voor de wandcontactdozen (230 V) en data-aansluitingen toepassen als aangegeven op de tekening. Montagewijze af te stemmen op de bouwkundige detaillering. Wandgoten uitvoeren in gelakt plaatstaal, standaard RAL kleur 9010, afmetingen 170 x 65 mm; voorzien van twee compartimenten middels plaatstalen scheidingsschot. Type wandgoot met ingeklemd deksel vlakliggend met de overige delen van de wandgoot. Voor het ontsluiten van de wandgoot dient langs de wand, zoals aangegeven op de tekening een standaard zakwandgoot te worden aangebracht. De zakwandgoot dient boven het verlaagde plafond uit te komen, met een minimum van 150 mm. De exacte positie van de wandgoot en de wijze van bevestiging dient te worden afgestemd met de architect. De zakwandgoot uitvoeren in gelakt plaatstaal, standaard RAL kleur 9010, afmetingen 170 x 65 mm. Per wanddoorbreking te rekenen op akoestische afdichting. Deze afdichtingen uitvoeren met minerale wol over een lengte van 400 mm, inclusief rozetten en afdichtingsmanchetten voor het afdekken van de sparing om de wandgoot. Ter plaatste van de doorvoer door een verlaagd plafond van de wandgoot moet een rozet worden aangebracht ter afwerking van de doorvoer door het plafond. Energiezuilen In diverse op inrichtingstekeningen aangegeven ruimten moeten energiezuilen worden aangebracht. De energiezuilen inclusief schakelmateriaal zijn levering inrichtingsaannemer. Buisleidingen De kabels naar de installatiedelen (verlichtingsarmaturen, wandcontactdozen en dergelijke) in de diverse ruimten moeten aangelegd worden in buisleidingen. De buisleidingen moeten op de betonnen constructie dan wel op wanden worden aangebracht. Alle buisleidingen moeten
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-g
140-09-02849-04 46
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) uitmonden boven de kabelgoten welke boven het verlaagd plafond bevinden. Hierdoor kunnen de (voedings)kabels vanuit de kabelgoot de buisleidingen ingevoerd kunnen worden. Zichtinstallatie aanleg recht en deugdelijk uitvoeren, met slagvaste halogeenvrije buisleidingen. De gehele leidingaanleg in kabel uitvoeren. Leidingen in het zicht of onder verlaagde plafonds zullen voor wat betreft uitvoering en definitieve locatie worden afgestemd op de bouwkundige detaillering en inrichtingsaspecten. Leidingen vanuit de infrastructuur dienen waterdicht te worden afgewerkt op de bouwkundige constructie met gebruikmaking van een systeem dat voorbereid is op uitbreidingen. (Invoer)mantelbuizen Voor het invoeren van de (infrastructuur) kabels (energiebedrijf, telecom, terreininstallaties, en dergelijke) moeten mantelbuizen worden aangelegd. De mantelbuizen moeten waterdicht worden afgewerkt, zodat voorkomen wordt dat water de kruipruimte/invoerput binnen dringt. De mantelbuizen moeten geleverd worden door de aannemer van dit bestek en gemonteerd worden door de bouwkundig aannemer.
Reservecapaciteit kanalisatie Na oplevering dient in de kanalisatie een reservecapaciteit van 25% aanwezig te zijn. De kabelgoten en ladderbanen moeten hierop worden gedimensioneerd. De op de tekeningen vermelde afmetingen van kabelgoten zijn ter indicatie en moeten door de installateur worden gecontroleerd en zonodig worden aangepast. Afschermvoorzieningen tegen EMC Ter voorkoming van beïnvloeding van opstellingen door elektromagnetische straling, moet de aannemer bij de uitwerking van leidingtracés, dat zoveel mogelijk afstand worden aangehouden tussen de kabeltracés met voedingskabels van verdelers et cetera en de betreffende opstellingen. Kabeltracés in de nabijheid van ruimten met apparatuur gevoelig voor elektromagnetische velden dienen te worden voorzien van een deksel. Akoestische wanddoorvoeringen Om overspraak/geluidsoverdracht te voorkomen moeten wanddoorvoeringen van wandgoten worden voorzien van akoestische wandgoot hulpstukken, die worden aangebracht nadat alle benodigde bekabeling is gelegd. De bij het systeem behorende akoestische wandgoothulpstukken toepassen. Bijvoorbeeld door een deksel op de goot en geluiddempend materiaal over een lengte van 600 mm in de goot onder het deksel. Kabelgoten voor ruimten met hoge akoestische eisen moeten voor contactgeluid worden ontkoppeld. Het om de goot afwerken van de sparing behoort tot het werk van de bouwkundige aannemer. Brandwerende doorvoeringen Alle doorvoeringen van de elektrotechnische en telematica installaties door brandwerende scheidingen moeten brandwerend worden afgedicht, zodanig dat een brandvertraging ontstaat gelijk aan de bouwkundige
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.10-g
140-09-02849-04 47
CENTRALE ELEKTROTECHNISCHE VOORZIENING (vervolg) constructie. De kanalisatie ter plaatse van de doorvoering als volledige doorvoering uit te voeren volgens NEN-EN 50174-2. De brandwerende doorvoeringen moet de aannemer van dit bestek laten uitvoeren door een gecertificeerd brandbeveiligingsbedrijf. De aannemer heeft de eindverantwoordelijkheid op de afwerking van de doorvoeringen aangaande de te bereiken brandvertraging die minimaal gelijk moet zijn aan de brandvertraging van de bouwkundige constructie die wordt gepasseerd. De brandwerende doorvoeringen moeten worden gecodeerd door het brandbeveiligingsbedrijf met een nummer en de brandvertraging in minuten. De brandwerende doorvoeringen moeten worden gecertificeerd en op de revisietekeningen met het codenummer en brandvertraging worden aangegeven. Doorvoeringen door loodwand Alle doorvoeringen door de loden vloer, plafond en wanden van het röntgenlab moet de bouwkundig aannemer afwerken, in coördinatie met de elektrotechnisch aannemer. Het is de verantwoordlijkheid van de bouwkundige aannemer dat de doorvoeringen correct zijn uitgevoerd. Het sparingenplan voor de loden scheidingsonderdelenen dient ter controle en voor toestemming te worden aangeboden aan de bouwdirectie. Waterdichte doorvoeringen Alle doorvoeringen voor de elektrotechnische en telematica installaties door de funderingen moeten door de aannemer waterdicht worden afgewerkt. Tevens moet de aannemer voor de overige extra terreinkabels de benodigde waterdichte doorvoeringen in de fundering/wand leveren, monteren en afwerken. Ook de kabeldoorvoeringen naar elektrotechnische en telematica installaties op het dak moeten waterdicht worden afgewerkt. .01 TOEPASSING Kanalisatiesystemen
70.11.11-a
NOODSTROOMVOORZIENING 0. NOODSTROOMVOORZIENING In de installatie is geen distributie van een preferente voeding. De volgende installatie dienen een eigen noodvoorziening te hebben: - brandmeldinstallatie; - ontruimingsinstallatie; - toegangsbeheerinstallatie; - inbraakinstallatie. De noodverlichting dient te worden gevoed uit een autonome noodverlichtingseenheid, die in de techniekruimte wordt gepositioneerd. .01 TOEPASSING Noodstroomvoorziening
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN 70.11.20-a
140-09-02849-04 48
KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN De installatie omvat mede de voedingen voor de door andere partijen te leveren installaties / componenten: - mechanische ventilatie (voor zover niet gevoed vanuit een regelkast); - luchtbehandelingsinstallatie (voor zover niet gevoed vanuit een regelkast); - koelte/warmtebehandeling (voor zover niet gevoed vanuit een regelkast); - regelinstallatie; - transportinstallatie (plateauheffer). 9.
DEMARCATIE De voedingsleidingen naar de door andere partijen te leveren schakel- en verdeelinrichtingen, regelpanelen of componenten moeten met voldoende aansluitlengte worden aangebracht. Het aansluiten van deze kabels op de hiervoor genoemde schakel- en verdeelinrichtingen, regelpanelen of componenten behoort tot de werkzaamheden van de andere partijen. Aansluitpunten welke door andere partijen moeten worden aangesloten, monteren met een kabeloverlengte van 2 meter. De door andere partijen te leveren apparatuur dient te worden aangesloten inclusief de levering en montage van de bijbehorende contactdoos of werkschakelaar. Inrichtingsapparatuur, zoals zuurkasten, koel-/vriescellen, laserinstallaties en dergelijke, worden door andere partijen compleet, inclusief elektrische voorzieningen geleverd en aangebracht. Tot de werkzaamheden van de aannemer behoort het leveren van de voedingskabel met een overlengte van 2 m voor aansluiting op de aansluitklemmen van deze apparatuur, inclusief de benodigde contactdozen/-stoppen of werkschakelaars. Montage op klemmenstrook is actie andere partij, zoals inrichtingsinstallateur. Het plaatsen van deze apparatuur, alsmede het eventueel wijzigen van de interne elektrische installaties, behoort niet tot de verplichtingen, tenzij specifiek omschreven. De energiezuilen, laboratoriummeubilair en inrichtingswandgoten met elektrische aansluitingen en data-aansluitingen worden door de inrichtingsinstallateur compleet, inclusief elektrische voorzieningen geleverd en aangebracht. Tot de werkzaamheden van de aannemer behoort het leveren van de voedingskabel met een overlengte van 2 m voor aansluiting op de aansluitklemmen in deze energiezuilen. Montage op klemmenstrook is actie inrichtingsinstallateur. [Indien plaatsing hefplateau in hal mogelijk is, dan onderstaande tekst van toepassing] Voor de hefplateau-installatie moet de voedingsleiding, te brengen naar de hiervoor aangegeven schakelinrichting, worden geleverd en gemonteerd. De afgaande bekabeling naar de hefplateaucomponenten behoort tot de werkzaamheden van de transportinstallateur. Voor de ter beschikking te stellen voedingen voor de andere partijen dient de aannemer tijdig contact op te nemen met de andere partijen, aangaande het aansluitvermogen, aanvullende voorwaarden waaraan de voeding dient te voldoen, et cetera voor het vaststellen van definitieve
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.20-a
KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) afmetingen en specificaties.
70.11.20-b
KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN De krachtinstallatie bestaat uit alle benodigde 230 V- en 400 Vaansluitingen in de vorm van contactdozen en aansluitpunten, behoudens de voor het aansluiten van armaturen bedoelde contactdozen.
140-09-02849-04 49
Alle wandcontactdozen en aansluitpunten te voorzien van groepscodering. Alle contactdozen moeten geschikt zijn voor een belasting van minimaal 16 A en voorzien zijn van randaarde. Aansluitwijze is links de nulleider en rechts de faseleider. De benodigde 400 V-contactdozen uitvoeren volgens de CEE-norm. De draairichting van alle krachtcontactdozen uitvoeren in dezelfde richting, draairichting conform de draairichting van de bestaande krachtcontactdozen in overige gebouwen van de Universiteit. Aansluitwijze is in de volgorde L1-L2-L3 of R-S-T. Specifieke contactdozen die geschikt moeten zijn voor een hogere nominale stoom worden als dusdanig op de tekeningen aangegeven. Alle contactdozen en aansluitpunten moeten worden voorzien van kasten groepscodering, op zowel de deksel als in de doos. Wandcontactdozen in kantoren voornamelijk in de wandgoten aanbrengen. Servicewandcontactdozen bij toegangsdeuren en in verkeersgebieden op afzonderlijke groepen aansluiten. Algemene wandcontactdozen in verkeersgebieden, publiekstoegankelijke ruimten dienen te worden aangesloten op eindgroepen met aardlekschakelaar. Alle aansluitpunten aansluiten met een passende werkschakelaar. De werkschakelaar voorzien van een Resopalplaatje met hierin gegraveerd de kast-/goepscodering en de functie van het aan te sluiten apparaat. Aansluitpunten voor werkplekken niet combineren met aansluitingen voor algemene doeleinden. Aansluitpunten voor apparatuur vanaf 1000 VA op een afzonderlijke groep aansluiten. Leidingen voornamelijk in kabel uitvoeren en in de kabeltracés aanbrengen. Wijze installatie-aanleg krachtinstallatie: - Ruimten met verlaagd plafond: -
in wandgoot / uit zicht boven verlaagde plafond Verkeersgebied met prefab betonelementen zonder verlaagd plafond: opbouw Laboratoria constructieve wanden: opbouw Ruimten met kalkzandsteen/gipswanden: inbouw Technische ruimten: opbouw
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.20-b
70.11.20-c
140-09-02849-04 50
KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) .01 TOEPASSING Krachtinstallaties algemene eisen. KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. KRACHTINSTALLATIE, KANTOREN EN OVERIGE RUIMTEN Algemeen Het definitieve aantal eindgroepen is niet aangegeven op tekening. Bij verdeling van de aansluitpunten over de eindgroepen de volgende uitgangspunten hanteren: WCD/Aansluitpunt Omschrijving Verbruik VA aantal 230 V WCD 2-v Alg. doeleind. 500 6 230 V WCD 2-v Spec.bestem. 500-1000 2 230 V WCD 1-v Spec.bestem. 1500-2500 1 400 V WCD 1-v Spec.bestem. 1500-2500 1 Van bovenstaande kan in overleg met de gebruikers worden afgeweken. Kantoren De kantoorruimten dienen te worden voorzien van dubbele inbouwwandcontactdozen (230 V), aantal zoals aangegeven op tekening. De wandcontactdozen aan te brengen in de wandgoten. Laboratoria De laboratoria voorzien van één dubbele opbouwwandcontactdoos (230 V) nabij de deur en afhankelijk van de oppervlakte diverse dubbele opbouwwandcontactdoos (230 V) aanbrengen, gelijkmatige verdeeld over de ruimte. Boven het plafond een tweevoudige opbouwwandcontactdoos (230 V) met randaarde voor aansluiting van een fan coil unit (FCU) (inclusief naregeling), aantal zoals aangegeven op tekening. De wandcontactdoos aan te brengen aan het plafond of kabelgoot. Iedere FCU-contactdoos aansluiten op een aparte groep, gescheiden van verlichting en algemene contactdozen. Nabij wastafel een enkelvoudige opbouwwandcontactdoos (230 V) met randaarde voor aansluiting van een close-in boiler, aantal zoals aangegeven op tekening. De wandcontactdoos aan te brengen aan het plafond of kabelgoot. Iedere boilercontactdoos aansluiten op een aparte groep, gescheiden van verlichting en algemene contactdozen. Alle aansluitingen voor inrichtingsapparatuur dienen te worden gerealiseerd, zoals aangegeven op tekening. Het betreft aansluiting van zuurkast(en), laboratoriummeubilair, en dergelijke. Er dient coördinatie met de inrichtingsinstallateur plaats te vinden. In ruimten met explosieve stoffen dienen (wand)contactdozen met de juiste klasse Ex-uitvoering te worden gemonteerd, zoals aangegeven op tekening. Het röntgenlab, de met lood afgeschermde ruimte dient te worden voorzien van 400 V/63A CEE-wandcontactdozen voor de voedingskasten van het röntgerappartuur, aantal zoals aangegeven op tekening. Iedere 63A-aansluiting op een apart groep. Computerzaal + VR-lab Beide ruimten dienen te worden voorzien van dubbele inbouwwandcontactdozen (230 V), aantal zoals aangegeven op de tekening. De wandcontactdozen aan te brengen in de wandgoten. Op de op tekening aangegeven plaatsen dient een dubbele contactdoos
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.20-c
140-09-02849-04 51
KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) (230 V) voor een beameraansluiting te worden aangebracht. De beameraansluiting te realiseren aan het bouwkundige plafond van de ruimte. Exacte positie is nog nader vast te stellen met name de afstand ten opzichte van het projectievlak. Proefopstellingsrek In de stalen rekconstructie (stramien L-N / 26-41) dient op elke kolom op de stramienlijn L en N de volgende krachtaansluitingen te worden aangebracht: - 2 stuks dubbele wandcontactdoos 230 V (opbouw) met randaarde. - 1 stuk CEE-form 400 V/16 A (opbouw). Voor stramienlijn M geldt dat elke kolom wordt voorzien van 2 stuks dubbele wandcontactdoos 230 V (opbouw) met randaarde. Sommige kolommen vallen binnen een afgesloten opstelruimte, houdt met monteren hier rekening mee. Servicegebied In verkeersgebieden per 15 à 20 m één dubbele opbouwwandcontactdoos (230 V) aanbrengen voor schoonmaakwerkzaamheden, aantal zoals aangegeven op tekening. Techniekruimten De techniekruimten voorzien van één dubbele opbouwwandcontactdoos (230 V), met randaarde nabij de deur en afhankelijk van de oppervlakte diverse dubbele opbouwwandcontactdoos (230 V) met randaarde aanbrengen, gelijkmatige verdeeld over de ruimte. Aantal zoals aangegeven op tekening. De SER voorzien van één dubbele opbouwwandcontactdoos (230 V), met randaarde nabij de deur en per patchkast een CEE-form opbouwwandcontactdoos (230 V), op een aparte groep aan te sluiten. De patchkasten worden gevoed via een 12-voudige spanningsslof met CEEform-stekker. .01 TOEPASSING Diverse ruimten.
70.11.20-d
KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. AANSLUITINGEN ANDERE PARTIJEN Werktuigkundige installaties Alle aansluitingen voor werktuigkundige installaties dienen te worden gerealiseerd, zoals aangegeven op tekening. Het betreft aansluiting van regelkast(en), pompen (niet gevoed vanuit de regelkast), en dergelijke. Er dient coördinatie met de aannemer van de werktuigkundige installaties plaats te vinden. Schakel- en verdeelinrichting(en) andere partijen De voedingsleidingen naar de door andere partijen te leveren schakel- en verdeelinrichtingen of regelpanelen moeten met voldoende aansluitlengte worden aangebracht tot op de locatie van de schakel- en verdeelinrichting. Het aansluiten van deze kabels op het regelpaneel of verdeelinrichting van andere partijen behoort niet tot het werk. [Indien plaatsing hefplateau in hal mogelijk is, dan onderstaande tekst van toepassing] Hefplateau
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.20-d
KRACHTSTROOMINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) Het aansluitpunt voor de hefplateau-installatie (kunststof verdeler) te realiseren, die met een overlengte van 4 meter tot nabij de besturingskast wordt aangelegd. De positie is aangegeven op tekening. De installatiedelen achter de kunststof verdeler en de verdeler zelf zijn levering en werkzaamheden van transportinstallateur. .01 TOEPASSING Krachtinstallatie, andere partijen aansluitingen.
70.11.30-a
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN De licht- en noodlichtinstallatie omvat alle verlichtingsarmaturen alsmede de voorzieningen voor voeding en schakeling hiervan. De licht- en noodlichtinstallatie omvat: - Het maken van verlichtingsberekeningen inclusief indiening voor akkoord; - De (nood)verlichtingsarmaturen, de bijbehorende lichtbronnen en toebehoren; - De voedingsbekabeling van de lichtinstallatie inclusief aparte lichtverdeelinrichtingen; - Het (nood)lichtschakelsysteem; - De groepsleidingen voor verlichting.
140-09-02849-04 52
Bij de projectering van de verlichting voor de diverse ruimten dient aandacht te worden geschonken aan gelijkmatigheid, verblinding, beeldschermvriendelijk, et cetera. Aansluiting Bij verlaagd plafond dienen voor de (inbouw)armaturen wandcontactdozen met buisleidingen boven het plafond te worden gemonteerd. Bij het indelen van de eindgroepen van de lichtschakel- en verdeelinrichting dient rekening te worden gehouden met de inschakelstroom van het HF-VSA. Inschakeling van een eindgroep met alle verlichtingsarmaturen ingeschakeld mag niet leiden tot uitschakeling door de installatieautomaat. De leverancier van de armaturen dient schriftelijk te bevestigen dat het gelijktijdig inschakelen van ten minste 28 stuks (armaturen in HF-bedrijf) zonder het trippen op een automaat 16 A type B kunnen functioneren. Aanleg De verlichtingsinstallatie dient zodanig te worden geprojecteerd dat scheidingswanden gemakkelijk verwijderd ofwel bijgeplaatst kunnen worden. Wijze installatie-aanleg lichtinstallatie: - Ruimten kalkzandsteen/gipswanden: inbouw - Ruimten constructieve wanden: opbouw - Technische ruimten: opbouw In zicht gemonteerde leidingen tegen de wanden in halogeenvrije slagvaste buis aanbrengen. De gehele leidingaanleg in kabel uitvoeren. Schakelmateriaal Standaard schakelmateriaal, standaard RAL-kleur 9010. Het schakelmateriaal niet meer belasten dan circa 2000 VA. In ruimten met explosieve stoffen moet Ex-schakelmateriaal van de juiste klasse worden toegepast. In technische ruimten spatwaterdicht opbouwmateriaal toepassen. Verlichtingsberekeningen
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.30-a
140-09-02849-04 53
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) Aantal, te berekenen ruimten, uitgangspunten zoals aangegeven in hoofdstuk 70.12. Uit te voeren zoals omschreven in hoofdstuk 70.12. Lichtmetingen Direct na montage van de armaturen in de diverse ruimtesoorten lichtmetingen uitvoeren. Aantal, te meten ruimten, uitgangspunten zoals aangegeven in hoofdstuk 70.13. Uit te voeren zoals omschreven in hoofdstuk 70.13. .01 TOEPASSING. Verlichtingsinstallatie, algemeen.
70.11.30-b
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. VERLICHTINGSINSTALLATIE, UITGANGSPUNTEN Geldende normen: Voor de algemene verlichting uit te gaan van: - NEN-EN 12464-1 "Licht en verlichting; Werkplekverlichting" Deel 1: Werkplekken binnen. - NEN 1891 "Het meten van verlichtingssterkten en luminantie bij binnenverlichting" De eisen waaraan de verlichtingsinstallatie bij oplevering aan dient te voldoen zoals hierna aangegeven. Praktijkverlichtingssterkte, kleurweergave-index Middels kunstlicht moeten de onderstaande praktijkverlichtingssterkten (Em) worden gerealiseerd. Praktijkverlichtingssterkte = de verlichtingssterkte die aan het einde van de levensduur van de lichtbronnen nog minimaal op het werkvlak aanwezig is. Ruimte
Verlichtings -sterkte [lux]
kantoor computerzaal laboratorium verkeersgebied horizontaal verticaal techniekruimte
Kleurweergave-index (Ra) 500 80 500 80 650 80 200 150 200
40 40 60
UGR-waarde 19 19 19 28 25 25
Buiten het taakgebied plus de directe omgeving is de minimumwaarde voor de praktijkverlichtingssterkte 200 lux. Dit is een waarde die in een voor de werkzaamheden ingericht gebouw overal geldt waar mensen regelmatig aanwezig zijn. Indien er geen specifieke gegevens over het taakgebied bekend zijn dan wordt, conform de NEN- EN 12464-1, onder het taakgebied verstaan: het gebied waar in de oogtaak kan worden verricht. De verlichtingsinstallatie dient tevens te voldoen aan maximaal toelaatbare UGR-waarde. UGR is de waarde voor de mate van verblinding door de armaturen in de ruimte. Hoogten waarop de de genoemde verlichtingssterkte moet gelden: - algemene- en kantoorruimten 750mm+vloer; - verkeersruimten 200mm+vloer. Gelijkmatigheid
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.30-b
140-09-02849-04 54
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) Gelijkmatigheidindex werkplek (kantoor/vergaderruimte) Gelijkmatigheidindex taakgebied voor niet verblijfsruimten Gelijkmatigheidindex directe omgeving Reflectiefactoren Tabel 1 Reflectiefactoren Wanddeel Binnenwanden Binnenwand met glas* Vloeren Werkvlak Plafond
kantoren 0,5 0,4 0,2 0,2 0,7
>= 0,7 >= 0.7 >= 0,5
overige ruimten 0,3 0,4 0,1 0,2 0,5
*) Bij aandeel glas >20% wandoppervlakte Overige verlichtingseisen Nieuwwaarde-index
1,25 (behoudsfactor (MF) = 0.8)
In kantoren/vergaderruimten een luminatieverhouding tussen werkplek en omgeving van groter of gelijk aan 3 en kleiner of gelijk aan 10.
Armaturen Definitief fabrikaat en type te bepalen aan de hand van de verlichtingsberekeningen uit te voeren door de aannemer (zie armaturenlijst in bijlage). Ter bevordering van de uniformiteit moet het aantal verschillende typen armaturen en lichtbronnen zoveel mogelijk worden beperkt. Alle toe te passen armaturen dienen te voldoen aan de volgende specificaties: - beeldschermvriendelijk en voorzien van een spiegelreflector met dwarsschotten; - brandveilig kenmerk F; - energiezuinige HF-voorschakelapparaten met inschakelbegrenzing; - afscherminghoek rondom 30°; - rondom luminantie begrenzing middels dwarslamel en geöptimaliseerde zijspiegels; - lampen overeenkomstig kleur 830, klasse IIb. - de armaturen dienen in beschermfolie te worden geleverd. Deze folie mag pas worden verwijderd vlak voor de oplevering op aanwijzing van de bouwbouwdirectie. - armaturen dienen plug en play op het werk te worden aangeleverd; - Wieland-aansluittechniek is toegestaan (bekabeling dient ordelijk te worden aangelegd); In laboratoria met explosieve stoffen moeten armaturen met de juiste klasse Ex-uitvoering worden toegepast, zoals aangegeven op tekening. Lichtbronnen De lichtbronnen dienen te voldoen aan de volgende specificaties: - hoofdzakelijk fluorescentielichtbronnen type PL of TL5-lichtbronnen; - lichtbronnen in hoogfrequente longlife uitvoering; Lichtkleur met kleurtemperatuur van 3000 K. Kleurweergave-index van de toegepaste lichtbronnen: - alle verblijfsruimten Ra=80
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.30-b
140-09-02849-04 55
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) - alle niet verblijfsruimten Ra=80 - overige ruimten Ra=60 of 40 Lichtschakeling Ruimte kantoor laboratorium computerzaal+VR-lab verkeersgebied techniekruimte veiligheidsverlichting (buiten)
Schakeling lokaal/afwezigheid lokaal lokaal/dimmen lokaal/centraal via EIB lokaal schemer
Specificaties De verlichting in de kantoren schakelen met afwezigheidsdetectie en schakelaars. De schakelaars dienen de afwezigheidsdetectie per ruimte te overbruggen voor persoonlijke wensen. In de kantoor- en laboratoriumruimten is de verlichting afzonderlijk te schakelen in een raam- en gangzone. Daarbij komt het dimmen van de verlichting in de computerzaal en VR-lab in verband met beamerpresentaties en/of proeven. De afwezigheidssensoren monteren op strategische plaatsen, zodat bij binnenkomst detectie plaats vindt. De inschakeltijd dient instelbaar te zijn tot een tijd van maximaal 60 minuten. Een nalooptijdinstelling van circa 10 minuten of langer. In computerzaal waar het lichtniveau regelbaar moet zijn, deze uitvoeren met een elektronische dimregeling en HF-dimbare armaturen. De verlichting verdelen over twee groepen en een aparte schakeling van de verliching bij het beamerscherm. In VR-lab dient het lichtniveau van de zestal gloeilampen/LED te worden geregeld via een dimschakeling. In ruimten waar meer dan 5 personen verblijven de verlichting over 2 groepen verdelen. Specificatie verkeerswegen De verkeersgebieden dient via lokale schakelaars te worden ingeschakeld en centraal via veegpuls uit te schakelen vanuit de gebouw 3mE met een centraal besturingssysteem. Het systeem te baseren op het Europese Installatie Bus (EIB) protocol, dient eenvoudig van opzet te zijn met mogelijkheid voor datatransmissie over grote afstand (> 1000 m). Bediening middels een veegschakeling en per verdieping te bedienen. Tevens dient de verlichtingsschakeling te zijn gekoppeld met het bedieningspaneel in gebouw 3mE. De verlichting in de verkeersgebieden over meerdere lichtgroepen verdelen. positionering componenten - centrale PC in gebouw 3mE; - actoren in de licht- en noodlichtverdeelinrichtingen in een aparte sectie van de verdeler, montage op DIN-rails. In de lichtschakel- en verdeelinrichting komt een besturingsunit waarvoor het volgende moet zijn gerealiseerd: - Invoer in kast voor de buskabel inclusief wartelafdichting, et cetera. - Benodigd ruimte reserveren; 400 x 800 mm over de volle diepte van de verdeler, inclusief een montageplaat.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.30-b
140-09-02849-04 56
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) In delen van de verkeerswegen waar in de dagsituatie dusdanige daglichttoetreding is dat zonder kunstlichtaandeel ruimschoots kan worden voldaan aan de uitgangspunten, dient de verlichting te worden geschakeld middels een daglichtsensor. De daglichtsensor aan te sluiten op de EIB. In de bedieningspaneel in gebouw 3mE moet een overbrugging van de daglichtsensor worden opgenomen. Schakelgroepen verlichting verkeerswegen Groep 1 - Verkeerswegen begane grond * Lokaal in; Centraal uit Groep 2 - Verkeerswegen noodverlichting begane grond * Lokaal in; Centraal uit * lokaal in/uit meeschakelend met overige verlichting Groep 3 - Verkeerswegen 1e verdieping * Lokaal in; Centraal uit Groep 4 - Verkeerwegen noodverlichting 1e verdieping * Lokaal in; Centraal uit * lokaal in/uit meeschakelend met overige verlichting Groep 5 - Proefopstellingsrek * Lokaal in; Centraal uit Specificatie overige ruimten De verlichting voor de buitenverlichting (beveiligingsverlichting aan de gevel) worden geschakeld via een schemerschakeling. .01 TOEPASSING Verlichtingsinstallatie, uitgangspunten.
70.11.30-c
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. VERLICHTINGSINSTALLATIE, KANTOREN EN OVERIGE RUIMTEN Kantoren In kantoren dienen inbouwarmaturen te komen, fabrikaat en type armatuur zoals weergegeven in de armatuurlijst. De uitgangspunten voor de indeling van de verlichtingsarmaturen in de kantoren moeten zijn: - alle ruimten dezelfde armaturen met zelfde lampbezetting (flexibiliteit bij herindeling). - armaturen uitsluitend aan te brengen afgestemd op de bouwkundige plafondstramienmaat van 600 mm bij 600 mm. Computerzaal In computerzaal moet dimbare verlichting worden aangebracht te realiseren met inbouwarmaturen met dimbare EVSA's, fabrikaat en type armatuur zoals weergegeven in de armatuurlijst. Schakeling van de verlichting in deze ruimten uitvoeren met lokaal bediende dimmer met aan/uitschakeling. Het uitgangspunt voor de indeling van de verlichtingsarmaturen in de computerzaal moet zijn: - armaturen uitsluitend aan te brengen afgestemd op de bouwkundige plafondstramienmaat van 600 mm bij 600 mm. Servicegebied In de verkeerswegen dienen hoofdzakelijk opbouwarmaturen te komen, fabrikaat en type armatuur, zoals weergegeven in de armatuurlijst. Techniekruimten De techniekruimten voorzien van slagvaste opbouwarmaturen. De
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.30-c
140-09-02849-04 57
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) locatie van deze armaturen dient in het werk bepaald te worden, afhankelijk van de inrichting, hoogte constructies en dergelijke. Schakeling van de verlichting in deze ruimten uitvoeren met lokaal bediende conventionele opbouwschakelaars (230 V) met verklikkerlicht 'ingeschakelde verlichting'. .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Kantoren en overige ruimten.
70.11.30-d
70.11.30-e
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. VERLICHTINGSINSTALLATIE, BEVEILIGINGSVERLICHTING De beveiligingsverlichting, conform NEN 1838, dient bij alle deuren op maaiveldniveau aan de buitenzijde gevel van het gebouw te worden aangebracht. De positie is boven de uitgangsdeur. Toepassing van spatwaterdichte slagvaste opbouwarmaturen (230 V) met een prismakap. De beschermingsgraad van de armaturen dient minimaal IP44 te zijn. De verlichting aansluiten op de centrale noodverlichtingskast. .01 TOEPASSING Veiligheidsverlichting. VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN 0. VERLICHTINGSINSTALLATIE, NOODVERLICHTING De noodverlichtingsinstallatie wordt voldaan middels een centraal voedingssysteem, waarop elk noodarmatuur is gekoppeld. De noodlichteenheid heeft een eigen accu-unit met een autonomietijd van 2 uur. De noodverlichtingsinstallatie dient te voldoen aan: - NEN-EN 1838: verlichtingstechnische eisen; - NEN6088: pictogrammen; - NEN1010: installatienorm; - NEN-EN-IEC 60598-22; - NEN-EN 50171; - Brandveilig gebouw bouwen: praktische uitwerking van het bouwbesluit; - NVBR "Brandbeveiligingsinstallaties"; - aanvullende eisen brandweer; De nood- en vluchtrouteaanduidingsverlichting in de 'vluchtwegen' dienen volgens de geldende brandweereisen te worden uitgevoerd. De noodverlichting te onderscheiden in: a. Vluchtwegverlichting van tenminste 1 lux in verkeersruimten, zoals gangen en trappenhuizen, bestaande uit armaturen onderdeel van de algemene verlichting in de ruimte. De armaturen dienen met de overige verlichting in de ruimte te kunnen meeschakelen en te blijven branden bij spanningsuitval van de niet-preferente spanning. b. Vluchtwegmarkering bestaande uit continu spanningvoerende LED-transparanten bij deuren, knooppunten en uitgangen. c. Veiligheidsverlichting van tenminste 15 lux als onderdeel van de plaatselijk geschakelde (algemene) verlichting in techniekruimten. De onder a en c genoemde noodverlichting uitvoeren met 230 V-armaturen onderdeel van het normale verlichtingspatroon in de ruimte en meeschakelend met de overige armaturen in de ruimte. Alle noodverlichtingsarmaturen aansluiten op de centrale noodlichteenheid (230 V) en worden aangesloten op een monitoringssysteem (ESM).
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.11 FUNCTIONELE OMSCHRIJVING, INSTALLATIE-ONDERDELEN
70.11.30-e
140-09-02849-04 58
VERLICHTINGSINSTALLATIE, ALGEMEEN (vervolg) Alle vluchtwegmarkeringsarmaturen voorzien van eigen decentrale accu-units en worden aangesloten op een monitoringssysteem (ESM). De vluchtwegmarkeringsarmaturen uit te voeren conform de NEN6088 en eisen brandweer. Het noodverlichtingsinstallatie dient een automatische testfunctie en een autonomietijd van 2 uur te hebben. Tevens dient de noodverlichtingsinstallatie te worden geïmplementeerd in een softwarematige controlesysteem. Dit is het Etap Safety Manager (ESM). ESM is een geïntegreerde controle- en sturingseenheid. Het systeem werkt vanaf een PC die via een busverbinding met elke armatuur individueel communiceert. In gebouw 3mE komt een nieuw ESM-systeem (master) die communiceert met de slave in het MSP halgebouw. De software is beschikbaar op de TU Delft. Het geheel dient volgens de TU-voorschriften te worden uitgevoerd. In de ruimten waar (onder)verdeelinrichtingen van de E-installatie en regelkasten van de werktuigkundige installaties staan opgesteld dient noodverlichting te aanwezig te zijn. De aansluit(contact)dozen voor deze armaturen in afwijkende vorm of kleur (geen rood), conform Handboek Projecten van de TU Delft. Lichtschakeling - De noodverlichting in de verkeerswegen meeschakelen met de algemene verlichting. Bij niet ingeschakelde algemene verlichting dient de noodverlichting in te schakelen bij spanningsuitval. Bij ingeschakelde algemene verlichting moet bij spanningsuitval de noodverlichting functioneel blijven. - De vluchtwegmarkeringsverlichting dienen continu te branden. - De vluchtwegmarkeringsverlichting in kantoor uitvoeren als inbouw met transparantpictogrambord hangend aan het armatuur. - De vluchtwegmarkeringsverlichting in laboratoria (met lichtgevoelige metingen) uitvoeren als transparantpictogramsticker met fluorescerende werking. - De vluchtwegmarkeringsverlichting in techniekruimten uitvoeren als opbouw naar aard van de locatie. - De noodverlichtingsinstallatie dient een ESM-koppeling te hebben met de noodlichtcentrale in gebouw 3mE op het TU-terrein. .01 TOEPASSING Noodverlichting.
70.12
WERKBESCHEIDEN
70.12.19-a
TEKENINGEN 1. ALGEMEEN De aannemer moet tekeningen en berekeningen en revisiebescheiden maken als onder ander aangegeven in hoofdstuk 01.05.10. 2.
KABELLIJSTEN De aannemer dient kabellijsten te vervaardigen en ter goedkeuring in te dienen. Op de lijsten staan aangegeven het type kabel, de toepassing, lengte, begin- en eindpunt en voorgestelde codering.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.12 WERKBESCHEIDEN
70.12.19-a
140-09-02849-04 59
TEKENINGEN (vervolg) 3. SCHAKEL EN VERDEELINRICHTINGEN Op de schematekening(en) van schakel- en verdeelinrichtingen moet ten minste zijn aangegeven: - de elektrische gegevens van de toegepaste componenten en de aangesloten bekabeling - de instelwaarden en de afstellingen van de toegepaste componenten. - per eindgroep het aantal contactdozen, verlichtingsarmaturen, aansluitpunten en het vermogen - het aangesloten en het gelijktijdig vermogen - de aardverspreidingsweerstand (bij verdeelinrichtingen die op de gebouwaarding zijn aangesloten) - de materiaalsoort van de omhulling - frontaanzicht van indeling, schaal 1:10, bij grote staande panelen schaal 1:50 4.
BEDRIJFSNOODPLAN Er dienen tekeningen ten behoeve van het bedrijfsnoodplan worden opgesteld. Deze tekeningen zullen conform het bestaande plan en in overleg met de directie worden samengesteld. Per verdieping 1 tekening op A3-formaat. De tekeningen dienen onder meer te bevatten: - gegevens met betrekking tot de vluchtwegmarkering (pictogrammen, vluchtwegroutering, nooduitgangen) - gegevens met betrekking tot de brandmeldinstallatie en ontruiming (brandweeringang, brandmeldpaneel, brandweerliften, brandslanghaspels, etcetera) - overige gegevens in overleg met directie In overleg met de W-aannemer moet de tekening gecompleteerd worden met de noodzakelijke symbolen vanuit de werktuigkundige installatie.
70.12.19-b
HERSTELWERKZAAMHEDEN, VISUELE INSPECTIE, TEST- EN MEETPROCEDURE 0. HERSTELWERKZAAMHEDEN Alle op basis van de beproeving geconstateerde defecten of gebreken aan nieuwe installaties volgens dit bestek, dienen terstond en kosteloos door de aannemer te worden hersteld. 1. VISUELE INSPECTIE De aannemer dient zich middels een visuele inspectie ervan te vergewissen dat nieuwe installaties volgens dit bestek, volgens de gestelde eisen is aangebracht. Hierbij dient met name te worden gelet op de volgende punten: - de bekabeling dient volgens de geldende installatievoorschriften te zijn afgemonteerd. - de volgens fabrikantspecificatie geldende waarde voor de minimale buigradius (na installatie) van de betreffende kabel mag niet worden overschreden.
70.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING 0. INSTALLATIE-BEREKENING Door de aannemer te vervaardigen berekening: Van: Alle in dit ontwerp genoemde elektrotechnische installaties, als genoemd bij de betreffende artikelen. Berekeningsmethode: De berekeningsmethode als aangegeven bij de betreffende artikelen. Uitgangspunten: De normen als aangegeven bij de betreffende artikelen. Aantal te verstrekken exemplaren:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.12 WERKBESCHEIDEN
70.12.20-a
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) - ter goedkeuring: 2 opdrachtgever: 1x digitaal bouwdirectie: 1x digitaal - goedgekeurde: 3 opdrachtgever: 1x digitaal bouwdirectie: 1x digitaal en 1x papier - verstrekkingsvorm: zowel papieren uitdraai en PDF-formaat (digitaal; op CD).
70.12.20-b
INSTALLATIE-BEREKENING 0. BEREKENING, VERLICHTINGSINSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen berekeningen: De aannemer dient puntlichtberekeningen te (laten) maken van diverse typen ruimten. Voor repeterende ruimten dient uit gegaan te worden van de kleinste mogelijke indeling. Tijdstip indiening en aantal in te dienen exemplaren gelijk aan hetgeen omschreven voor de werktekeningen in hoofdstuk 01.05.10.
140-09-02849-04 60
Van de navolgende ruimten moeten puntlichtingsberekeningen worden gemaakt: - Kantoren (alle mogelijke ruimteafmetingen) - Laboratoria (alle mogelijke ruimteafmetingen) - Verkeersruimten:horizontaal en verticaal - Technische ruimten Te rekenen op het indienen van circa 6 stuks verlichtingsberekeningen. Berekeningsmethode: NEN-EN 12464-1, NEN 3087 Uitgangspunten lichtberekeningen: a) Praktijkverlichtingssterkte, zie prestaties verlichtingsinstallatie elders beschreven in dit bestek b) Gelijkmatigheid, zie prestaties verlichtingsinstallatie elders beschreven in dit bestek. Te rekenen met een randzone van 0,5 m langs de wanden van de ruimte (kantoor/vergader/techniekruimten). Te rekenen met een randzone van 0,0 m langs de wanden van de ruimte (verkeerswegen/sanitaire ruimten). c) Maintenance factor op basis van onderstaande vervuiling in de ruimte (zie onderstaande tabel); d) Hoogten waarop de genoemde verlichtingssterkte moet worden berekend, zie prestaties verlichtingsinstallatie elders beschreven in dit bestek. e) Bouwkundige randvoorwaarden: zie hoofdstuk 00.09.19. f) Lichtterugval (percentage restwaarde verlichtingssterkte aan het einde van de levensduur lichtbron): - Kantoren >0,75 Tabel vervuilingsfactoren: - kantoren VR=0,97 - gangen matig VR=0,95 - VI (VA)= 0,9; - LT (LL) = 1,0; - LU = opgave fabrikant. De lichtberekeningen dienen verstrekt te worden in rapportvorm. Daarin dienen in ieder geval de volgende zaken aan bod te komen: 1. Informatieblad van iedere armatuur die is toegepast in het lichtplan. Op dit informatieblad dienen tenminste de volgende gegevens
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.12 WERKBESCHEIDEN
70.12.20-b
70.12.20-c
140-09-02849-04 61
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) aanwezig te zijn: - een foto/tekening van het armatuur - een polairdiagram van de lichtuitstraling (LVK) - gegevens over de toegepaste lichtbron - gegevens over de UGR-waarde 2. In het rapport moet in ieder geval de volgende algemene informatie te vinden zijn per ruimte: - gehanteerde depreciatiefactor/nieuwwaarde-index (70.11.30-b) - gehanteerde reflectiefactoren van vloer, wand en plafond (70.11.30-b) - afmetingen van de ruimte - hoogte van het werkvlak (70.11.30-b) - aantal raster-/berekeningspunten dient voor rechthoekige ruimten uit een raster van tenminste 128x64 te bestaan. Voor vierkante ruimten geldt een minimum van 64x64 berekeningspunten. Een ruimte is rechthoekig als voor de zijden geldt: - lengte > 0,5*breedte, anders wordt de ruimte beschouwd als vierkant. 3. 2-dimensionaal overzicht van de positionering en aantallen armaturen per ruimte. 3. De berekeningsresultaten dienen de volgende diagrammen te bevatten: - een isolijnendiagram - een waardendiagram van de verlichtingssterkte op het werkvlak en/of de vloer. 4. Van verkeersgebieden die tevens als vluchtroute dient een noodverlichtingsberekening te worden gemaakt. .01 TOEPASSING Berekeningen verlichtingsinstallatie. INSTALLATIE-BEREKENING 0. BEREKENING, ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen berekeningen: - Kabeldoorsneden en maximale leidinglengte voedingsstelsel - Spanningsverliesberekeningen tot aan het aansluitpunt • bekabeling 230 V / 400 V • bekabeling 12 V / 24 V - kortsluitstroom Ik"3 en Ik"s en beveiligingstijd voor bekabeling vlak achter de kabelbeveiliging; - kortsluitbelastbaarheid - verificatie van de maximaal toelaatbare (kortsluit)lengte. - afschakelvermogen van de installatieautomaten. Berekeningsgrondslagen: volgens NEN1010 Berekeningsmethode: volgens NEN1010 Uitgangspunten: - Omgevingstemperatuur: 30 °C - 4 volbelaste kabels naast elkaar; - aantal belaste aders voor licht 4; - aantal belaste aders voor kracht 3. - hogere harmonischen DIMENSIONERING KABELS Toepassingsgebied
Licht- en WCD's Krachtinstallatie
Deerns raadgevende ingenieurs bv
Spanningsverlies ten opzichte van hoofdschakel- en verdeelinrichting (Uv) [%] 2 2
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.12 WERKBESCHEIDEN
70.12.20-c
140-09-02849-04 62
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) Rekeninghoudend met de spanningsverliezen van voeding, die afkomstig is van gebouw Drebbelweg. Aanvullend: - Conform NEN1010 - De doorsnede van de kabels dimensioneren op een reservecapaciteit van circa 20% van de gelijktijdige belasting, indien dit lager is als de 100% belasting dient de 100% belasting te worden aangehouden. - Bij de dimensionering rekening houden met de optredende nominaalstromen, aanloopstromen en beveiliging, alsmede de selectiviteit ten opzichte van voorgaande beveiliging. - Uitgaan van reductiefactoren voor harmonischen voor voedingskabels van verdeelinrichtingen voor verlichting en werkplekaansluitingen. .01 TOEPASSING Kabels en railsystemen.
70.12.20-d
INSTALLATIE-BEREKENING 0. BEREKENING, ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen berekeningen: Selectiviteitsberekeningen. Berekeningsgrondslagen: volgens NEN1010. Berekeningsmethode: berekenen van de kortsluitstromen Ik"3 en Ik"s en het bepalen van de selectiviteit met behulp van beveiligingskarakteristieken. Uitgangspunten: te rekenen op aansluiting op de hoofdverdelers gevoed vanuit een oneindig sterk net. De kapstroom van de uiteindelijke voorbeveiliging mag worden verdisconteerd in de dimensionering van alle achterliggende installatiedelen. Per verdeelinrichting de kortsluitstroom vaststellen voor het dimensioneren van de kortsluitvastheid en type automaten. Te berekenen de volgende kortsluitstromen: a. maximaal optredende kortsluitstroom Iks 3-fase b. maximaal optredende kortsluitstroom Iks fase-nul c. dynamische kortsluitstroom Iks 3-fase d. thermische kortsluitstroom Ith/1s. De aannemer van dit werk dient er zich van te vergewissen dat alle installatieautomaten van één en hetzelfde fabrikaat dienen te zijn, dit om selectiviteit aan te kunnen tonen. .01 TOEPASSING Installatieautomaten.
70.12.20-e
INSTALLATIE-BEREKENING 0. BEREKENING, ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIE Door de aannemer te vervaardigen berekeningen: Opbouw en samenstelling van de hoofd- en onderverdeelinrichtingen. Uitgangspunten maximale belastingen licht- en krachtgroepen bij eerste aanleg. In de berekening van het gelijktijdig vermogen moet rekening worden gehouden met de mogelijke ongelijktijdigheid van gebruik van bijvoorbeeld de koeleenheden van de klimaatinstallaties. Voor het berekenen van het aansluitvermogen op het openbare net moet met eindgelijktijdigheidsfactoren rekening gehouden worden. Te berekenen de dynamische en de thermische kortsluitstromen. Op basis van specificaties van de leverancier moet de kortsluitvast-
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.12 WERKBESCHEIDEN
70.12.20-e
140-09-02849-04 63
INSTALLATIE-BEREKENING (vervolg) heid, de selectiviteit en het juiste afschakelvermogen (voor automaten) worden vastgesteld. Hiertoe moet per verdeelkast worden berekend: - Ik".dyn, dynamische subtransiënte kortsluitstroom, rekening houdend met de bijdrage van generatoren en grote motoren - Ik3, 3-fasen (stationaire) kortsluitstroom - Ik1, 1-fase (stationaire) kortsluitstroom Voor de bepaling van de selectiviteit moet een afleiding op basis van de gegevens van de leveranciers worden verstrekt, of een berekening op basis van I²·t. .01 TOEPASSING Alle verdeelinrichtingen.
70.12.20-f
INSTALLATIE-BEREKENING 0. BEREKENING ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES Door de aannemer te vervaardigen berekeningen: - Opbouw en samenstelling van de kanalisatie. - De kabelgoten en ladderbanen dienen tevens voor de bekabeling van de werktuigkundige installateur. Secundaire kabelgoten voor uitsluitend regelbekabeling behoort tot het werk van de werktuigkundige installateur. .01 BEREKENING ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIE Alle hoofdkabeltracés.
70.12.30-a
ALGEMEEN TIJDSCHEMA, WERKPLAN 0. ALGEMEEN TIJDSCHEMA Het in paragraaf 26, lid 1 van de U.A.V. genoemde algemeen tijdschema wordt verlangd. De indeling van de tijdsduur op het algemeen tijdschema moet worden aangegeven in werkbare werkdagen. 9. MELDING AANVANG De aannemer moet de bouwdirectie tijdig melden wanneer een aanvang wordt gemaakt met de werkzaamheden en wanneer de volgende bewerking plaats vindt.
70.13
BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
70.13.10-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. ALGEMEEN Voor alle installatiedelen is een beproeving vereist. De beproeving, die zal plaatsvinden aan compleet samengebouwde installaties, zal tenminste omvatten: - visuele inspectie: - controle op kwaliteit, specificaties, tekeningen, afwerking, veiligheid et cetera; - functietest, op basis van specificaties, stroomkringschema's, capaciteit en overbelastbaarheid et cetera. Voor de laagspanningsschakel- en verdeelinrichtingen controle op: - de codering van componenten, bedrading en aansluitingen; - de toegankelijkheid/uitwisselbaarheid van componenten; - de tekst op de naamplaten; - de aansluiting van de stroomtransformatoren; - de klasse en het schaalbereik van registrerende en aanwijzende instrumenten;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
70.13.10-a
140-09-02849-04 64
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) - de klasse en overzetverhouding van stroomtransformatoren; - fase-merken op het railsysteem; - constructie voor de opstelling; - beschikbaarheid van een testrapport van isolatie secundaire bedrading; - functietoets: aansturing, vergrendelingen, terugmeldingen, meetsystemen, beveiligingen et cetera; - proefspanning aanleggen tussen de fasen onderling en tussen de fasen en aarde: 2 kV, 50 Hz, gedurende 1 minuut; Van de beproevingen dient door de E-aannemer een protocol te worden opgemaakt, in de Nederlandse taal. Dit protocol moet 2 weken voor de beproeving in concept ter goedkeuring worden ingediend. De rapporten dienen uiterlijk twee weken na de beproeving in drievoud te worden ingediend. In overleg met de bouwbouwdirectie kan de beproeving worden bekort daar waar naar de mening van de bouwdirectie een afname rapport afdoende informatie verstrekt. 9. BEPROEVINGS- /KEURINGSRAPPORT, ELEKTRISCHE INSTALLATIE Door de E-aannemer te verstrekken keuringsrapport. .01 TOEPASSING Alle schakel- en verdeelinrichtingen.
70.13.10-b
70.13.10-c
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN/INREGELEN ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIE Beproeven en inregelen van: Direct na montage van de armaturen in de diverse ruimtesoorten lichtmetingen uitvoeren. De aannemer dient een voorstel in te dienen met de te meten ruimten, uitgangspunt daarvoor dient te zijn de ruimten waarvan ook de lichtberekeningen zijn opgesteld. Te rekenen op het uitvoeren van de lichtmeting in circa 6 stuks ruimten. Per ruimte de praktijkverlichtingssterkte van de gemeten punten en de gelijkmatigheid vermelden in de rapportage. Uitgangspunten: - de eisen genoemd in dit bestek. Methode: - volgens de NEN1891. Uitvoering door: - de installateur. Tijdstip: - direct na montage van de verlichtingsarmaturen. 4. MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: van de lichtmetingen. .01 TOEPASSING Meting lichtinstallatie. BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN/INREGELEN ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIE Beproeven en inregelen van: - de centrale elektrotechnische installaties - de lichtinstallatie; - de krachtinstallatie. Uitgangspunten: - NEN3140 Methode: - De E-aannemer moet de metingen uit te voeren, zoals deze in artikel 16 van de NEN3140 staan omschreven.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.13 BEPROEVEN, INREGELEN, IN BEDRIJF STELLEN EN CONTROLEREN
70.13.10-c
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) Uitvoering door: - de installateur Tijdstip: - voor de opname. De meetresultaten worden in rapport vastgelegd en binnen twee weken door de metende instantie in 2-voud naar de bouwdirectie worden gezonden. In het rapport moet de datum van de meting worden vermeld. .01 TOEPASSING Alle installatie waarop de NEN3140 van toepassing is.
70.13.10-d
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN, AARDINGSVOORZIENING Beproeven van de aardingsvoorziening. Meetmethode: - volgens NEN-EN 62305. Meting van de aardverspreidingsweerstand per NEN1010-aardingssysteem. 9. BEPROEVINGS-/ KEURINGSRAPPORT, ELEKTRISCHE INSTALLATIE Door de aannemer te verstrekken keuringsrapport. .01 TOEPASSING Aardingsinstallatie.
70.13.10-e
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN/INREGELEN Beproeven/inregelen. Beproeven brandmeld- en ontruimingsinstallaties in samenstelling met alle overige betrokken installaties. 5. BEPROEVINGS-/KEURINGSRAPPORT, ELEKTR. INSTALLATIE Door de aannemer te verstrekken keuringsrapport. Het rapport omvat de keuring van de zwakstroominstallaties. .01 TOEPASSING Brandmeld- en ontruimingsinstallaties
70.13.19-a
MICRO-OHM METING 1. MICRO-OHM METING Uit te voeren door de leverancier dient te worden verricht voorafgaande aan het opstellen van de componenten. Van de uitslag een rapportage uitbrengen, aantal zoals omschreven in hoofdstuk 01 voor de bedienings- en onderhoudsvoorschriften. De meting dient te worden verricht en overlegd voor: - de verdeelinrichtingen Onregelmatigheden die uit dit onderzoek blijken dienen te worden hersteld.
70.41
KANALISATIE
70.41.10-a
KABELGOOT 0. KABELGOOT Fabrikaat: Van Geel Materiaal: staal Materiaaldikte (mm): 1 Afmetingen (bxh) (mm): 70/120/200/270/350 x 60 Oppervlaktebehandeling: sendzimir-verzinkt Afwerking: de in het zicht komende delen en de kabelgoten in zicht dienen te worden gelakt in RAL-kleur 9010. Uitvoeringsvorm zijkant: zijwandperforatie
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 65
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.41 KANALISATIE
70.41.10-a
KABELGOOT (vervolg) Uitvoeringsvorm bodem: vlak / geprofileerd Deksel - kabelgoten binnen handbereik dienen, indien zij in zicht zijn aangebracht, van een bijpassende deksel te zijn voorzien. Hulpstukken moeten worden voorzien van afzonderlijke deksels. - kabelgoot door 60 minuten brandscheiding. Hulpstukken: - bochten, aftak- en verloopstukken moeten afzonderlijke delen zijn. De aftakstukken moeten evenals de bochten afgeronde hoeken hebben. Toebehoren: - scheidingsschot: metaal, standaard medelevering door de leverancier van de kabelgoot. - bevestigingsmiddelen dienen verstelbaar te zijn. De kabelgoot en de bijbehorende onderdelen en montagemateriaal dienen van één leverancier te zijn. 4. MONTAGE GEMEENSCHAPPELIJKE LEIDINGWEG 5. VERWERKINGSVOORSCHRIFT FABRIKANT/LEVERANCIER De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften. .01 KANALISATIE ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES Voor de kabelaanleg. Positie hoofdkabelgoottracé is aangegeven op de tekeningen.
70.41.20-a
KABELLADDER 0. KABELLADDER Fabrikaat: van Geel Materiaal: staal Materiaaldikte (mm): 2 Afmetingen (bxh) (mm): 200/300/400/500/600 x 100 Sportafstand (mm): 200 (horizontaal) en 300 (verticaal) Standaardlengte (mm): 3000 Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Uitvoeringsvorm: middelzware ladderbaansysteem met 100 mm hoge geperforeerde zijwandprofielen voor montage en draadstangophanging en lage ongeperforeerde sporten. Deksel - kabelladders binnen handbereik dienen, indien zij in zicht zijn aangebracht, van een bijpassende deksel te zijn voorzien. Hulpstukken moeten worden voorzien van afzonderlijke deksels. Hulpstukken: - bochten, aftak- en verloopstukken moeten afzonderlijke delen zijn. De aftakstukken moeten evenals de bochten afgeronde hoeken hebben. Toebehoren: - scheidingsschot: tussen de sterktstroom- en zwakstroombekabeling dienen metalen scheidingsschotten te worden aangebracht. - bevestigingsmiddelen dienen verstelbaar te zijn. De kabelladder en de bijbehorende onderdelen en montagemateriaal dienen van één leverancier te zijn. 4. MONTAGE GEMEENSCHAPPELIJKE LEIDINGWEG 5. VERWERKINGSVOORSCHRIFT FABRIKANT/LEVERANCIER De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 66
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.41 KANALISATIE
70.41.20-a
KABELLADDER (vervolg) .01 KANALISATIE ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES Voor de kabelaanleg. Positie ladderbaan is aangegeven op de tekeningen.
70.41.50-a
WANDGOOT 0. WANDGOOT Fabrikaat: van Geel Materiaal: staal Materiaaldikte (mm): 0,75 Afmetingen (bxh) (mm): 65 x 170 asymmetrisch Oppervlaktebehandeling: sendzimir verzinkt Afwerking gelakte uitvoering Kleur standaard RAL-kleur 9010 Uitvoeringsvorm: met afdekplaat: - plaatstaal gelakt, de lakkleur overeenkomstig de kleur van de wandgoot. Hulpstukken: - van plaatstaal en gelakt in dezelfde kleur als de wandgoot Toebehoren: - scheidingsschot: 1x, tussen de sterktstroom- en zwakstroombekabeling - inbouwdozen - bevestigingsmiddelen De wandgoot, hulpstukken en de bijbehorende bevestigingsmiddelen dienen van één leverancier te zijn. 4. MONTAGE GEMEENSCHAPPELIJKE LEIDINGWEG 5. VERWERKINGSVOORSCHRIFT FABRIKANT/LEVERANCIER De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften. .01 WERKPLEKONTSLUITING, ZIE TEKENING .02 STIJGGOOT, ZIE TEKENING Wandgoot afmetingen 170 x 65 mm in RAL9010 afgewerkt. Hoogte van monteren is 1050 mm boven afgewerkte vloer (hartlijn wandgoot tot vloer)
70.42
BUISLEIDINGEN EN SLANGEN
70.42.10-a
BUIS VOOR ELEKTRISCHE INSTALLATIES 0. BUIS VOOR ELEKTRISCHE INSTALLATIES Fabrikaat: Pipelife Nederland B.V. HALOVOLT. Materiaal: kunststof Uitwendige diameter ("): 5/8 (16 mm), 3/4 (19 mm) Uitvoering: stijf. Kleur: lichtgrijs. Halogeenvrij Slagvast Toebehoren: - bevestigingsrail - klemblok - verbindingsmof
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 67
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.42 BUISLEIDINGEN EN SLANGEN
140-09-02849-04 68
70.42.10-a
BUIS VOOR ELEKTRISCHE INSTALLATIES (vervolg) 4. MONTAGE BUIS ELEKTRISCHE INSTALLATIE Montagewijze: opbouw. Bevestigingswijze:opbouw Stijg- en zakleidingen moeten verticaal zijn aangebracht 5. MONTAGE INSTALLATIEDOOS Montagewijze: opbouw Montagehoogte: overeenkomstig in te bouwen installatiedeel .01 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES Ten behoeve van installatie aanleg, daar waar hoge mechanische sterkte vereist is.
70.42.10-b
BUIS VOOR ELEKTRISCHE INSTALLATIES 0. BUIS VOOR ELEKTRISCHE INSTALLATIES Fabrikaat: Pipelife Nederland B.V. HALOVOLT. Materiaal: kunststof Uitwendige diameter ("): 5/8 (16 mm), 3/4 (19 mm) Uitvoering: stijf. Kleur: lichtgrijs. Halogeenvrij> Toebehoren: - bevestigingsrail - klemblok - verbindingsmof 4. MONTAGE BUIS ELEKTRISCHE INSTALLATIE Montagewijze: inbouw. Stijg- en zakleidingen moeten verticaal zijn aangebracht Verbindingen van in beton op te nemen kunststof buizen moeten zijn gelijmd - dozen in scheidingswanden moeten verspringend ten opzichte van elkaar zijn geplaatst - de voorzijde van inbouwdozen moeten gelijkwerkend zijn aangebracht met het oppervlak van de afgewerkte wand - meerdere bij elkaar geplaatste inbouwdozen aan dezelfde zijde van een wand moeten mechanisch zijn gekoppeld. Het frezen en aanwerken van leidingsleuf voor inbouwleidingen moet de aannemer uitvoeren en in zijn aanneemsom opnemen. 5. MONTAGE INSTALLATIEDOOS Montagewijze - inbouwdozen weggewerkt in wanden - lasdozen opbouw Plaats ten opzicht van de tegels: - in de kruisvoeg Het boren van het doosgat voor inbouwdozen moet de bouwkundig aannemer uitvoeren. .01 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES Voor de installatie aanleg weggewerkt in kalkzandsteen/gipswanden.
70.42.19-a
MANTELBUIS 0. MANTELBUIS Fabrikaat: Wavin Materiaal: Halogeenvrij .01 TOEPASSING Ten behoeve van de invoervoorzieningen vanuit de infrastructuur.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.43 DOORVOERINGEN 70.43
140-09-02849-04 69
DOORVOERINGEN
70.43.11-a
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK Fabrikaat: Beele engineering Type: CSD Materiaal: stalen doorvoerbuis / moduulramen Vorm: rond / moduulramen Afmetingen (mm): diverse Hulpstukken: - afdichtpluggen EPDM (zwart) standaard gas/waterdicht - afdichtpluggen FRR (groen) brandwerend Toebehoren: - bevestigingsmateriaal 4. MONTAGE DOORVOERHULPSTUK .01 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES Voor kabeldoorvoeringen door bouwkundige constructies. In eerste instantie bestaande doorvoeringen gebruiken.
70.43.11-b
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, BRANDWEREND Fabrikaat: Gerco/Flamestic Materiaal: Constructie: - de doorvoeringen moeten goed toegankelijk zijn en blijven in verband met latere montage, inspectie en lektesten. Brandwerendheid (min): - de dichtheidsgraad en drukvastheid van de doorvoeringen moet ten minste voldoen aan de eisen die dienaangaande aan de betreffende wanden/vloeren zijn gesteld. Vorm: - type, soort materiaal en fabrikaat in overleg met de opdrachtgever. De materialen welke voor de doorvoeringen worden gebruikt moeten eenvoudig demonteerbaar zijn zonder gebruik te maken van hak- en breekgereedschappen. Afmetingen (mm): nader te bepalen. De reserveruimte overeenkomstig de reserve van de kabelbaan met daarboven 20% meer ruimte voor het doorvoeren van kabels. .01 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES Daar waar de kabelgeleidingssystemen en andere elektrotechnische voorzieningen een brandscheiding passeren.
70.43.11-c
LEIDINGDOORVOERHULPSTUK 0. LEIDINGDOORVOERHULPSTUK, GELUIDWEREND Fabrikaat: Saint-Roche Materiaal: steenwol Constructie: - de doorvoeringen moeten goed toegankelijk zijn en blijven in verband met latere montage. Vorm: - de materialen welke voor de doorvoeringen worden gebruikt moeten eenvoudig demonteerbaar zijn zonder gebruik te maken van hak- en breekgereedschappen. .01 LICHT- EN KRACHTINSTALLATIES Geluidswerend afdichten van doorvoeringen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.52 SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN, LAAGSPANNING 70.52
SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN, LAAGSPANNING
70.52.10-a
SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTING, LAAGSPANNING 0. SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTING, LAAGSPANNING Fabrikaat: Eaton-Holec, ABB, GE Odink&Koenderink, MGE, Geyer of Thekobur Bedrijfsspanning (V, Hz): 400, 50 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 41 Uitvoeringsvorm: opbouw. Kortsluitvastheid (kA): 15 / 6, 1 sec. Kast: type: fabrikaatafhankelijk - materiaal: plaatstaal, dikte 1 mm. - oppervlaktebehandeling: epoxy- / polyesterlak - kleur: - RAL-kleur 9001 - breedte kastdeur maximaal (mm): 600 - afmetingen kast (bxhxd) (mm): - deursluiting: knevelsluiting - beschermplaten: kunststof grijs - kabelinvoeringen: * bovenzijde middels kunststof wartels; * sterbekabeling: - voedende zijde: bovenkant; Lichtgroep: - aantal: te bepalen door aannemer. - schakelaar: installatieautomaat B-karakteristiek, Krachtgroep: - aantal: te bepalen door aannemer. - schakelaar: installatieautomaat C-karakteristiek, Bedrading: - aansluitklemmen voor alle inkomende en afgaande bekabeling Railsysteem: - materiaal: koper - railaantal: 5 Schakelaars: - hoofdschakelaar: 4-polig. Stroomsterkte als op tekening aangegeven - aardlekautomaten 30 mA Meettoestellen: Toebehoren: - escortebeveiliging (in 3 fasen) indien de optredende kortsluitstroom groter is dan de maximaal toelaatbare kortsluitstroom op de verdeler; - blinde deur; - bevestigingsmaterialen; - klemmenstroken; - magneetschakelaars; - besturingseenheid schakeling verlichting verkeerswegen; - spanningstransformator 230/24 V van voldoende vermogen; - tekeninghouder; - Resopalcodering per eindgroep; - Resopalkastcodering op de deur van de verdeelinrichting; 4. MONTAGE SCHAKEL-/VERDEELINRICHTING, LAAGSPANNING Opstellingswijze: - algemene licht-/krachtverdeelinrichtingen: in techniekruimten; 5. VERWERKINGSVOORSCHRIFT FABRIKANT/LEVERANCIER De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 70
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.52 SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTINGEN, LAAGSPANNING
70.52.10-a
70.62 70.62.10-a
70.62.10-b
140-09-02849-04 71
SCHAKEL- EN VERDEELINRICHTING, LAAGSPANNING (vervolg) .01 LS-VOEDINGSINSTALLATIE Algemene licht-/krachtverdeelinrichtingen.
ENERGIEKABELS, LAAGSPANNING ENERGIEKABEL, LAAGSPANNING 0. ENERGIEKABEL, LAAGSPANNING Fabrikaat: Draka Aanduiding: YMz1K-mbzh / VO-YMz1Kas-mbzh / VG-YMz1Kas-mbzh Constructie: massief / geslagen Nominale spanning Uo/U (kV): 600/1000 Geleidermateriaal: koper Nominale geleiderdoorsnede (mm2): - kerndoorsnede als benodigd - Indien niet nader gespecificeerd: 2,5 mm² Aantal aders (st): als benodigd volgens tekening Toebehoren: - bevestigingsmateriaal - aansluitmaterialen 4. KABELMONTAGE, LAAGSPANNING Kabelmontage: volgens NEN1010. Het aansluiten van leidingen met samengeslagen kernen moet geschieden met kabelschoen (pers). Kabels groter dan 10 mm² afwerken met passende krimpeindhulzen (fabrikaat Cellpack of gelijkwaardig). Leidingen moeten bij invoeringen op trek zijn ontlast. Leidingen moeten aan het begin, het einde en bij doorvoeringen en zichtbare omhullingen, waaronder las-, trek-, aansluitdozen, zijn voorzien van in blokletters gestelde, onverliesbare, onuitwisbare identificatiemerken. Uitvoering en tekst van deze merken moeten in overleg met de bouwbouwdirectie worden bepaald en in overeenstemming zijn met hetgeen op de installatietekening staat vermeld. Zakeinden en stijgleidingen moeten verticaal zijn aangebracht. Het verloop van leidingen die niet in gemeenschappelijke leidingwegen zijn gelegd, moet in overleg met de bouwbouwdirectie voor de aanvang van de aanleg worden bepaald. Uitvoeringsvorm leidingdoorvoer door bouwkundige constructie: - Bij dakdoorvoer van draad of kabel moet het doorvoerpunt waterdicht zijn en ten minste 20 mm boven de waterlijn zijn gelegen. 5. VERWERKINGSVOORSCHRIFT FABRIKANT/LEVERANCIER De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften. .01 LS-VOEDINGSINSTALLATIE Voedingskabels voor de licht- en krachtinstallatie. .02 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Bekabeling sterkstroominstallatie. .03 LICHT- EN NOODVERLICHTINGSINSTALLATIE Bekabeling verlichtings- en noodverlichtingsinstallatie ENERGIEKABEL, LAAGSPANNING 0. ENERGIEKABEL, LAAGSPANNING Fabrikaat: Draka Nominale spanning (V): 600/1000 Kerndoorsnede (mm2): als benodigd Uitvoering: - aantal aders: als benodigd volgens tekening
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.62 ENERGIEKABELS, LAAGSPANNING
70.62.10-b
140-09-02849-04 72
ENERGIEKABEL, LAAGSPANNING (vervolg) - type: SMz1K-mbfbzh - aders: koper - FR Fire resistant, 30/60 minuten brandwerend Kleur: - buitenmantel: grijs of rood voor specifieke toepassingen Toebehoren: - bevestigingsmateriaal - aansluitmaterialen 4.
MONTAGE ELEKTRISCHE LEIDING Kabelmontage: volgens NEN1010. Het aansluiten van leidingen met samengeslagen kernen moet geschieden met kabelschoen. Kabels groter dan 10 mm² afwerken met passende krimpeindhulzen (fabrikaat Cellpack of gelijkwaardig). Leidingen moeten bij invoeringen op trek zijn ontlast. Leidingen moeten aan het begin, het einde en bij doorvoeringen en zichtbare omhullingen, waaronder las-, trek-, aansluitdozen, zijn voorzien van in blokletters gestelde, onverliesbare, onuitwisbare identificatiemerken. Uitvoering en tekst van deze merken moeten in overleg met de bouwbouwdirectie worden bepaald en in overeenstemming zijn met hetgeen op de installatietekening staat vermeld. Zakeinden en stijgleidingen moeten verticaal zijn aangebracht. Het verloop van leidingen die niet in gemeenschappelijke leidingwegen zijn gelegd, moet in overleg met de bouwbouwdirectie voor de aanvang van de aanleg worden bepaald. Uitvoeringsvorm leidingdoorvoer door bouwkundige constructie: - Bij dakdoorvoer van draad of kabel moet het doorvoerpunt waterdicht zijn en ten minste 20 mm boven de waterlijn zijn gelegen.
9.
AANVULLENDE INFORMATIE Algemeen Toepassing voor de brandveilige voedingskabels als aangegeven onder ander in de PvE-en voor de brandmeld- en ontruimingsinstallatie en de daarin doorverwezen normen voor deze installaties. Specifiek Toepassing voor bekabeling tussen centrale noodverlichtingsinstallatie en onderstations. Speciale aandacht dient te worden besteed aan het kabeldraagsysteem.
.01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Bekabeling sterkstroominstallatie. Functiebehoud waar dit wordt geëist. .02 LICHT- EN NOODVERLICHTINGSINSTALLATIE Bekabeling verlichtings- en noodverlichtingsinstallatie. Functiebehoud waar dit wordt geëist.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.63 INFORMATIE- EN SIGNAALKABELS 70.63
INFORMATIE- EN SIGNAALKABELS
70.63.10-a
INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH, UNIVERSEEL 0. INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH Fabrikaat: Draka Aderdiameter (mm): diverse Uitvoering: - aantal aders: afhankelijk van toepassing als aangegeven op de tekening - paarsgewijs getwist - aders: massief. - afscherming: gemetalliseerde folie of gemetalliseerde folie, per paar en totaal Materiaal: - aders: koper. - aderisolatie: Halogeenvrije kunststof of kunststof inclusief geschiktheid voor functiebehoud. - buitenmantel: Halogeenvrije kunststof of kunststof inclusief geschiktheid voor functiebehoud. Kleur: - buitenmantel: grijs of rood voor specifieke toepassingen Toebehoren: - bevestigingsmateriaal - kabelcoderingen .01 ZWAKSTROOMINSTALLATIES Diverse toepassingen zwakstroominstallaties.
70.63.10-b
INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH, UNIVERSEEL 0. INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH Fabrikaat: Draka Aderdiameter (mm): 0,8 Uitvoering: - aantal aders: afhankelijk van toepassing als aangegeven op de tekening - paarsgewijs getwist - voorzien van afscherming - aders: massief. - afscherming: gemetalliseerde folie Materiaal: - aders: koper. - aderisolatie: halogeenvrije kunststof - buitenmantel halogeenvrije kunststof Kleur: - buitenmantel: grijs Toebehoren: - bevestigingsmateriaal - kabelcoderingen .01 ZWAKSTROOMINSTALLATIES Verlichtingsinstallatie: buslijnbesturingssysteem. Overige zwakstroominstallatie welke conform de specificaties van de leverancier afgeschermde bekabeling behoeven.
70.63.10-c
140-09-02849-04 73
INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH, UNIVERSEEL 0. SIGNAALKABEL Fabrikaat: Draka Signaalkabel. Aanduiding: Serie 2200 (BM) Moeilijk brandbaar en zonder halogenen Functiebehoud indien voorgeschreven (Serie 2300 FB 30/60) Geleider:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.63 INFORMATIE- EN SIGNAALKABELS
70.63.10-c
140-09-02849-04 74
INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH, UNIVERSEEL (vervolg) - materiaal: koper - nominale doorsnede (mm²): 1,5 / 2,5 - samenstelling: massief Aders: - isolatie: PE - aantal: als aangegeven, door de aannemer definitief te bepalen. - kleur: - aderisolatie: zwart; - buitenmantel: grijs. Toebehoren: - bevestigingsmiddelen; - coderingsmiddelen; - en dergelijke. MONTAGE ELEKTRISCHE LEIDING Kabelmontage volgens NEN1010. Leidingen moeten bij invoeringen op trek zijn ontlast. Zak- en stijgleidingen moeten verticaal zijn gemonteerd. Het aansluiten van leidingen met samengeslagen kernen moet geschieden met kabelschoen/draadpen. Het verloop van de leidingen die niet in gemeenschappelijke leidingwegen zijn gelegd, moeten in overleg met de bouwdirectie voor aanvang van de aanleg worden bepaald. .01 STUURSTROOMINSTALLATIE De stuurstroomleidingen voor de zwakstroominstallaties welke conform de normgeving functiebehoud behoeven.
70.64
DRADEN
70.64.10-a
GE-ISOLEERDE DRAAD/SNOER 0. GE-ISOLEERDE DRAAD/SNOER Fabrikaat: Draka Kern: - doorsnede (mm2): 2,5; 4 en 6. - materiaal: koper - uitvoeringsvorm: massief Isolatie: - materiaal halogeenvrije kunststof - kleur: geel/groen. Toebehoren: - installatiebuis. .01 AARDINGSINSTALLATIE Draad voor toepassing bij installatie-aarding en potentiaalvereffening.
70.64.10-b
GE-ISOLEERDE DRAAD/SNOER 0. INSTALLATIEDRAAD, MASSIEVE KERN (NEN 3621+C84) Fabrikaat: Draka - Doorsnede: 1,5 en 2,5 - Materiaal: koper - Uitvoeringsvorm: massief Aanduiding: H07V-U Kleur isolatie: zwart, bruin, geel-groen en blauw Isolatie: - materiaal: halogeenvrije kunststof Toebehoren: - installatiebuis
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.64 DRADEN
70.64.10-b
GE-ISOLEERDE DRAAD/SNOER (vervolg) .01 TOEPASSING Licht-/krachtinstallatie
70.64.20-a
NIET GE-ISOLEERDE DRAAD/KABEL 0. NIET GE-ISOLEERDE DRAAD/KABEL Fabrikaat: Technische Unie, of gelijkwaardig. Draaddoorsnede(n) (mm2): Kerndoorsnede als benodigd Materiaal: vertind koper Uitvoering: buigzaam. Toebehoren: - bevestigingsmiddelen; - verbindingsmiddelen; - vernikkeld koperen aardklemmen; - vernikkeld koperen aftak- en verbindingsklemmen. Minimale doorsnede van 6 mm² bij aansluiting van: - koud- en warmwaterleidingen; - wastafelafvoeren. 4. MONTAGE ELEKTRISCHE LEIDING Montage volgens NEN1010. Uitvoeringsvorm leidingdoorvoer door bouwkundige constructie: Halogeenvrije slagvaste buis. Bij zichtwerk en aanleg buiten kabeltransportsystemen de leiding in halogeenvrije slagvaste buis aanbrengen. .01 POTENTIAALVEREFFENINGSINSTALLATIE Vereffeningsleidingen.
70.65 70.65.32-a
70.65.41-a
140-09-02849-04 75
TOEBEHOREN DRAAD/KABEL KABELEINDSLUITING, LAAGSPANNING 0. KABELEINDSLUITING, LAAGSPANNING Fabrikaat: Burndy of gelijkwaardig Uitvoering: perskabelschoenen. afmetingen: gelijk aan aderdoorsnede en overeenkomstig de afmeting van de boutbevestiging Materiaal: koper. Oppervlakte behandeling: verzinkt 4. MONTAGE TOEBEHOREN DRAAD/KABEL Kabelschoenperstang. 5. VERWERKINGSVOORSCHRIFT FABRIKANT/LEVERANCIER De verwerking moet plaatsvinden overeenkomstig de door de fabrikant/leverancier bij de levering te verstrekken verwerkingsvoorschriften. .01 TOEPASSING Kabelaansluitingen in verdeelinrichtingen. INSTALLATIEDOOS 0. INSTALLATIEDOOS (NEN 3113+A90) Fabrikaat: HAF, Attema Doostype: inbouwdoos, 50 mm diep. Voor 2-voudige eenheden mogen zogenaamde duo-dozen (HAF H2, Attema UD50) worden toegepast. Materiaal: kunststof. Aantal schuifbuisspruiten: 1 vast. Afmeting schuifbuisspruit: 16 mm. Toebehoren: - buisinvoerstukken 16 mm naar behoefte; - correctiering 4 of 6 mm indien nodig;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.65 TOEBEHOREN DRAAD/KABEL
70.65.41-a
INSTALLATIEDOOS (vervolg) - bevestigingsmiddelen 4. MONTAGE INSTALLATIEDOOS Montagewijze: - vastgezet met specie in steen of gips bij gipsmuur; - geklemd bij gipsplaten Plaats ten opzichte van de tegels: - in de kruisvoeg. Montagehoogte: 1050 mm +vl, tenzij anders vermeld. .01 TOEPASSING Inbouwdoos in metsel- en gipswanden
70.65.41-b
INSTALLATIEDOOS 0. KABELDOOS Fabrikaat: HAF 3640 of Attema AK Doostype: kabellasdoos, ook geschikt voor buisleidingen. Beschermingsgraad IP40 of IP54 (in vochtige omgeving). Materiaal: kunststof. Aantal kabelinvoeringen: als benodigd Afmeting voor kabelwartel: PG 16 mm Toebehoren: - deksel - blind; - met 2-voudige contactdoos met randaarde; - met 2, 4 of 6-voudige GST18 chassisdelen in kleur rood, grijs of groen. - kunststof pakkingbussen (wartels); - bevestigingsmateriaal, - voor montage aan kabelgoot: schetsplaat. .01 TOEPASSING Opbouwcontactdoos boven het verlaagde plafond.
70.65.91-a
KUNSTSTOF BAND 0. KUNSTSTOF BAND Fabrikaat: Thomas & Betts of gelijkwaardig Type: snelbindbandjes. .01 TOEPASSING Bevestiging kabels in kabelgoot, et cetera. De overlengte van de kunststof bandjes dienen maximaal ingekort te worden. Het inkorten moet zodanig gebeuren dat de kans op letsel minimaal is.
70.72
SCHAKELAARS, LAAGSPANNING
70.72.10-a
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING 0. SCHAKELAAR, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaarduitvoering) Soort schakelaar: diversen, als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm: opbouw. Schakelactie: enkelpolig, serie, wissel, kruis, puls Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Contactbelasting (A): 10 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 20 Afdekking: - kleur: RAL9010 Toebehoren: - onderlegplaat/montageplaat; - bevestigingsmateriaal.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 76
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.72 SCHAKELAARS, LAAGSPANNING
70.72.10-a
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING (vervolg) Montagehoogte: 1050 mm +vl, tenzij anders vermeld. .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Opbouwschakelaar voor verlichtingsinstallatie.
70.72.10-b
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING 0. SCHAKELAAR, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaard 55) Soort schakelaar: diversen, als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm: inbouw. Schakelactie: enkelpolig, serie, wissel, kruis, puls Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Contactbelasting (A): 10 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 20 Afdekking: - kleur: RAL9010 Montagehoogte boven afgewerkte vloer (mm): 1050 mm +vl, tenzij anders vermeld. Toebehoren: - inbouwdoos; - schakelwip; - inzetraam; - afdekraam (enkel- en meervoudig, afhankelijk van de toepassing). .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Inbouwschakelaar voor verlichtingsinstallatie.
70.72.10-c
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING 0. SCHAKELAAR, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaarduitvoering) Soort schakelaar: diversen, als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm: opbouw, spatwaterdicht, slagvast Schakelactie: enkelpolig, serie, wissel, kruis, puls Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Contactbelasting (A): 10 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 44 Afdekking: - kleur: grijs Toebehoren: - opbouwdoos; - wartel; - bevestigingsmiddelen. Montagehoogte: 1050 mm +vl, tenzij anders vermeld. .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Opbouwschakelaar spatwaterdicht voor verlichtingsinstallatie
70.72.10-d
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING 0. SCHAKELAAR, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaarduitvoering) Soort schakelaar: werkschakelaar Uitvoeringsvorm: opbouw, spatwaterdicht, slagvast Aantal polen: 2, 3, 4 Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 of 400, 50 Contactbelasting (A): 25 / 63 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 44 Afdekking: - kleur: grijs Toebehoren: - opbouwdoos; - wartel;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 77
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.72 SCHAKELAARS, LAAGSPANNING
70.72.10-d
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING (vervolg) - bevestigingsmiddelen. Montagehoogte: 1050 mm +vl, tenzij anders vermeld. 9. TOEPASSING werkschakelaar .01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Werkschakelaar.
70.72.10-e
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING 0. ELEKTRONISCHE SCHAKELAAR Fabrikaat: Philips Type: Occuswitch, LRM 1051 Soort schakelaar: bewegingsdetector Nominale schakelspanning (V, Hz): 230, 50 Uitschakelvertraging: 1 - 35 min. Belastbaarheid (A): 10 Bedieningsorgaan: n.v.t. Uitvoeringsvorm: inbouw / opbouw Kleur: RAL9010 Beschermingsgraad (NEN-EN-IEC 60529+a00) (IP): 40 Afmetingen (mm): 116 (ring) x 85 Toebehoren: - bevestigingsmateriaal .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Bewegingsmelder voor het schakelen van verlichting in kantoren.
70.72.10-f
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING 0. SCHAKELAAR, LAAGSPANNING Fabrikaat: KlocknerMuller Soort schakelaar: nooddrukknop Uitvoeringsvorm: opbouw, paddestoeldrukker, slagvast met sleutelontgrendeling - kleur: rood .01 TOEPASSING Nooddrukinstallatie.
70.72.10-g
SCHAKELAAR, LAAGSPANNING 0. SCHAKELAAR, LAAGSPANNING Fabrikaat: CEAG, ATX, STAHL Soort schakelaar: diverse, als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm: explosieveilig Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Contactbelasting (A): 10 Afdekking: - kleur: standaard .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Explosieveilig schakelaar voor verlichtingsinstallatie.
70.72.19-a
140-09-02849-04 78
SCHAKELUNITS, LAAGSPANNING 0. ETAP SAFETY MANAGER ESM bestaat uit : - zelftestende decentrale ESM-armaturen en/of integreerbare noodstroom units met voorziening voor buscommunicatie - een busnetwerk: busbedrading, -voedingen en -adapters - ESM-programma voor PC, die aangesloten is op het busnetwerk Fabrikaat: Etap Type: busvoeding K4H12 of KH7 Spanning (Vac/Hz): 230 / 50.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.72 SCHAKELAARS, LAAGSPANNING
70.72.19-a
140-09-02849-04 79
SCHAKELUNITS, LAAGSPANNING (vervolg) Uitgang: 15 Vdc Type: busadapter K4H16 of KH6 Spanning (Vac/Hz): 230 / 50. Uitgang: RS232 COM-poort Toebehoren: - DIN-railmontage; 4. MONTAGE Montage in een schakelkastje. .01 VERLICHTINGSSCHAKELSYSTEEM Buslijnbesturing van de noodverlichting in het gebouw.
70.72.19-b
70.74
SOFTWARE VERLICHTINGSBESTURING 0. SOFTWARE VERLICHTINGSBESTURING Fabrikaat: Etap Type: Window® PC dient min. 1 vrije seriële poort voor de bus-aansluiting beschikbaar te hebben. .01 SOFTWARE VERLICHTINGSBESTURING Te installeren op de server van de Technische Universiteit. Software en PC levering Technische Universiteit.
CONTACTDOZEN EN AANSLUITMATERIAAL, LAAGSPANNING
70.74.11-a
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaarduitvoering) Samenstelling Enkel of dubbel, als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm: opbouw. Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Nominale stroom (A): 16 Kleur: RAL9010 Met beschermingscontact Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 20 Toebehoren: - opbouwdoos; - bevestigingsmiddelen. 1. MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW Montagewijze: - opbouw op wanden .01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Opbouw, algemeen
70.74.11-b
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaarduitvoering) Samenstelling Enkel of dubbel, als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm opbouw, spatwaterdicht, slagvast Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Nominale stroom (A): 16 Kleur: grijs Met beschermingscontact Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 44 Toebehoren:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.74 CONTACTDOZEN EN AANSLUITMATERIAAL, LAAGSPANNING
70.74.11-b
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW (vervolg) - opbouwdoos; - bevestigingsmiddelen. 1. MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW Montagewijze: - opbouw op wanden .01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Opbouw, spatwaterdicht in techniekruimten, opslag, et cetera.
70.74.11-c
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: Mennekens Uitvoeringsvorm opbouw, spatwaterdicht, slagvast Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 of 400, 50 Nominale stroom (A): 16, 32, 63 Kleur: blauw/rood Aantal polen (st): 3, 4 of 5 (3p+N+A) Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 44 Toebehoren: - opbouwdoos; - bevestigingsmiddelen. 1. MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW Montagewijze: - opbouw op wanden 9. AANVULLENDE INFORMATIE opbouw CEE-form - Voor de op de tekeningen aangegeven 400 V-contactdozen. - Voor de op de tekeningen aangegeven 230 V-contactdozen met een stroomsterkte groter dan 16 A. Alle CEE-form contactdozen met een nominale stroomsterkte van 32 A of hoger dienen te worden uitgevoerd met een schakelaar voor het spanningsloos maken. Uitnemen van de contactplug niet mogelijk bij ingeschakelde toestand. .01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Opbouw CEE-form
70.74.11-d
140-09-02849-04 80
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: Attema Samenstelling Enkel-/twee-/vier-/zesvoudig, Uitvoeringsvorm opbouw, Wieland GST18 installatiesysteem Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Nominale stroom (A): 16 Met beschermingscontact Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - vergrendelclip voor vergrendeling GST-aansluitsnoeren - coderingsmateriaal 1. MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW Montage op kabeldoos / montageplaat / schetsplaat Bevestigingswijze zoveel mogelijk op kabeldozen / aan plafond / op wand
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.74 CONTACTDOZEN EN AANSLUITMATERIAAL, LAAGSPANNING
70.74.11-d
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW (vervolg) 9. TOEPASSING aansluiten van: - verlichtingsarmaturen. .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Aansluiten van verlichtingsarmaturen.
70.74.11-e
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: CEAG, ATX, STAHL Samenstelling Enkel- of dubbelvoudig, als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm explosieveilig Nominale spanning (V, Hz): 230/50 Nominale stroom (A): 10 Kleur: standaard Met beschermingscontact Toebehoren: - bevestigingsmiddelen 1. MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW Montagewijze: - wanden .01 TOEPASSING Explosieveilige wandcontactdozen.
70.74.11-f
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: CEAG, ATX, STAHL Uitvoeringsvorm explosieveilig Nominale spanning (V, Hz): 230/50 400/50 Nominale stroom (A): 16 32 63 Kleur: standaard Aantal polen (st): 3 4 5 (3p+N+A)
140-09-02849-04 81
Toebehoren: - bevestigingsmiddelen 1. MONTAGE CONTACTDOOS, OPBOUW Montagewijze: - wanden .01 TOEPASSING Explosieveilige CEE-contactdozen 70.74.12-a
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, INBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaard 55) Samenstelling als aangegeven op tekening Uitvoeringsvorm: inbouw. Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 20 - kleur: RAL9010 Toebehoren: - afdekplaat, enkel, twee- en drievoudig als aangegeven op tekening - inbouwelement - bevestigingsmiddelen - voor inbouw in tegelwanden afdichtingsflens
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.74 CONTACTDOZEN EN AANSLUITMATERIAAL, LAAGSPANNING
70.74.12-a
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, INBOUW (vervolg) 1. MONTAGE CONTACTDOOS, INBOUW Montagewijze - wandgoot - wanden Hoogte boven de afgewerkte vloer: 1050 mm +vl in wanden, tenzij anders vermeld .01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Inbouw, algemeen
70.74.12-b
CONTACTDOOS, LAAGSPANNING, MONTAGE CONTACTDOOS, INBOUW 0. CONTACTDOOS, LAAGSPANNING Fabrikaat: Gira (standaard 55) Samenstelling: enkelvoudig. Uitvoeringsvorm: inbouw; slagvast - kleur: RAL9010. Toebehoren: - afdekraam - inbouwelement - bevestigingsmiddelen - inbouwdoos 1. MONTAGE CONTACTDOOS, INBOUW Montagewijze: - in wanden Hoogte boven de afgewerkte vloer: 300 mm +vl in gangwanden .01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Inbouw slagvast voor servicewandcontactdozen in gangen.
70.81
VERLICHTINGSARMATUREN
70.81.10-a
VERLICHTINGSARMATUUR 0. VERLICHTINGSARMATUUR Fabrikaat: Philips of Etap Type: Diverse, zie armaturenlijst. Toebehoren: - Lampen; - Aansluitsnoeren; - Bevestigingsmiddelen, beugels, muursteunen, pendels, et cetera; - Voorschakelapparatuur of transformatoren; - Dimapparatuur voor de op tekening aangegeven armaturen onderdeel van dimbare ruimteverlichting; - Dimapparatuur voor de op tekening aangegeven armaturen onderdeel van op daglichtgeregelde armaturen; - Afschermingen; - Eventuele instortdozen of instortmallen; - Systeemonderdelen die functioneel nodig zijn voor de goede werking en montage. 4. FLUORESCENTIEBUISLAMP Fabrikaat: Uitvoering: T5-longlife 9. AANVULLENDE INFORMATIE Voor de verlichting zoals aangegeven op tekening. Alle armaturen met spiegels fabrieksmatig voorzien van beschermfolie. Deze folie mag pas worden verwijderd vlak voor de oplevering op aanwijzing van de bouwdirectie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 82
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.81 VERLICHTINGSARMATUREN
70.81.10-a
VERLICHTINGSARMATUUR (vervolg) GARANTIE De armaturen met toebehoren moeten door de E-aannemer van dit werk voor 1 jaar na oplevering gegarandeerd worden. Aangezien het gebruik van de armaturen tijdens de bouwfase niet toegestaan is, komt het vervangen van de lampen niet voor verrekening in aanmerking. Defecten die ontstaan door het vroegtijdig in gebruik nemen van de armaturen moeten voor rekening van de aannemer worden hersteld. .01 ALGEMENE-VERLICHTINGSINSTALLATIE Verlichtingsarmaturen
70.81.19-a
TRANSPARANT ARMATUUR, ELEKTRISCHE LAMP 0. TRANSPARANT ARMATUUR Fabrikaat: Etap Type: Diverse, zie armaturenlijst. Uitvoering: inbouw / opbouw .01 VLUCHTWEGSIGNALERING Voor de op tekening aangegeven vluchtwegmarkeringsarmaturen, met richtingsaanduiding.
70.84 70.84.80-a
70.88 70.88.09-b
140-09-02849-04 83
ELEKTRISCHE TOESTELLEN AANSLUITEN ELEKTRISCH TOESTEL 0. AANSLUITEN ELEKTRISCH TOESTEL Vaste elektrische toestellen met in/aangebouwde werkschakelaar dienen met 3 respectievelijk 5-aderige kabel te worden aangesloten. Aansluiten door W-aannemer. .01 KRACHTSTROOMINSTALLATIE Kabelaansluitpunt voor: - werktuigkundige installaties.
AARDINGS- EN BLIKSEMAFLEIDERMATERIALEN AARDINGSLEIDING 0. AARDINGSLEIDING Fabrikaat: Technische Unie of gelijkwaardig Type: HVD/Cu Aderdiameter (mm2): 6, 10, 16, 25, 50, 70 en 95 Toebehoren: - alle bevestigingsmaterialen en hulpmiddelen .01 POTENTIAALVEREFFENINGSINSTALLATIE voor potentiaalvereffening tussen hoofdaardrailen en: - aardelektrode; - overspanningsbeveiligingen; - aardrailen verdeelinrichtingen; - potentiaalvereffeningsrailen; - vreemd geleidende delen; - hoofdleidingen (water / gas); - SER.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.88 AARDINGS- EN BLIKSEMAFLEIDERMATERIALEN 70.88.19-a
140-09-02849-04 84
AARDING- EN POTENTIAALVEREFFENING 1. AARDING APPARATUUR De aardleiding van constructies, machines, kasten, deuren, tableaus, enzovoort aansluiten op de aardrail van de apparatenkast of aan een aardplaat (Cadweldplaat) van de gebouwaarding. 2. POTENTIAALVEREFFENING Staalconstructies van de lift dient aangesloten te worden op de potentiaalvereffening. Hiervoor moeten in de gebouwconstructies aardplaten worden opgenomen, inclusief aansluitdraad met voldoende overlengte. De stalen constructie van de liftinstallatie dient hierop te worden aangesloten. Een potentiaalvereffeningsrail (PVR) te worden aangebracht in de nabijheid van het schakel- en besturingspaneel van de liftinstallatie. De PVR-rail dient in het zicht en op een goede bereikbare plaats te zijn aangebracht. De potentiaalvereffeningsrail geïsoleerd ten opzicht van de constructie monteren. Op de potentiaalvereffeningsrail dient te worden aangesloten: - constructie van machine door H07V-R 50 mm²; - de aardrail van de besturingskast door H07V-R 25mm²; - kabelgoten door H07V-R 6 mm². - besturingskasten, kastdeuren, drukknoptableaus door H07V-R 2,5 mm² De veiligheidsaarding voor de besturingskast geschiedt middels een aparte, in de voedingsleiding, opgenomen aarddraad. Op de veiligheidaardingsrail, in de besturingskast, dient te worden aangesloten: - de besturingskast(en) door H07V-R 2,5 mm²; - kastdeuren door H07V-R 2,5 mm²; - drukknoptableaus door H07V-R 2,5 mm². 3.
AARDINGSVOORZIENINGEN De installatie aarding ofwel veiligheidsaarding van elektrisch apparatuur als motoren, metalen verlichtingsarmaturen, contactdozen en dergelijke moet plaatsvinden door middel van de in de kabel meegevoerde aarddraad of aardscherm. .01 TOEPASSING Voor liftinstallatie, zoals omschreven. 70.88.21-a
AARDRAIL 0. AARDRAIL Materiaal koper. Afmetingen (lxbxd) (mm): 450 x 25 x 5 Tapgaten: 5 stuks M10 en 5 stuks M8 Toebehoren: - afstandssteunen - bevestigingsmiddelen Voor de verbinding met de hoofdaardrail dienen de koperen leidingen te worden voorzien van een geperste kabelschoen. 4. MONTAGE AARDRAIL Bevestigingswijze: Op de hoofdaardrail moet door massief vertind koperen leidingen, met een nader te bepalen doorsnede, worden aangesloten: - vereffeningsleidingen - aardelektrode; - overspanningsbeveiligingen; - aardrailen verdeelinrichtingen; - vreemd geleidende delen;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
70 ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIES 70.88 AARDINGS- EN BLIKSEMAFLEIDERMATERIALEN
70.88.21-a
AARDRAIL (vervolg) - hoofdleidingen (water / gas); - centraal aardpunt in SER. .01 AARDINGSINSTALLATIE Potentiaalvereffening in diverse ruimten. Hoofdaardrails in de laagspanningsruimte. Subaardrails in: - patchpanelruimten (SER); - techniekruimten.
70.88.41-a
AARDVERBINDINGSPLAAT 0. AARDVERBINDINGSPLAAT Materiaal: brons Aansluitingen: M10 vier bouten 4. MONTAGE AARDINGSMATERIAAL Aardverbindingsplaat ter beschikking stellen aan bouwkundig aannemer welke de aardplaat op aanwijzing en in aanwezigheid van de elektrotechnisch aannemer vastlast aan wapening over een lengte van minimaal 100 mm, montagecontrole doorverbindingen door elektrotechnisch aannemer. 9. MONTAGEHOOGTE De aardaansluitingen aan de buitenzijde van het gebouw minimaal 200 mm onder het maaiveld aanbrengen. Aan binnenzijde van het gebouw montagehoogte op aanwijzing E-aannemer. .01 AARDINGSINSTALLATIE Controle van huidige aardingsplaten in onder ander funderingsbalken en laagspanningsruimte (minimaal 2 stuks). Controle van overgangspunten tussen koperen bliksemafleiderleidingen en wapeningstaal en dilatatievoegen in betonconstructie.
70.88.59-a
LITZE VERBINDINGEN 0. LITZE VERBINDINGEN Fabrikaat: Technische Unie Materiaal: koper (gevlochten) Toebehoren: - bevestigingsmateriaal. 9. TOEPASSING Toe te passen in de aardingsinstallatie op plaatsen waar delen flexibel moeten kunnen bewegen ten opzichte van elkaar alsmede bij overbrugging van stalen constructieonderdelen. .01 AARDINGSINSTALLATIE Voor bewegende delen in de aardingsinstallatie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 85
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES
75
COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES
75.00
ALGEMEEN
75.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 01. COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES Het hoofdstuk Communicatie- en Beveiligingsinstallaties betreft het geheel van leveranties en werkzaamheden, nodig voor het in het werk brengen en bedrijfsgereed maken van installaties voor de overdracht, verwerking en presentatie van elektrische en optische signalen voor signalerings-, besturings-, beeld-, geluid- en datatransmissiedoeleinden. 02. BEGRIPSBEPALINGEN COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINST. Van toepassing zijn de begripsbepalingen zoals deze zijn opgenomen in de brochure BEGRIPSBEPALINGEN COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES uitgegeven door de Stichting STABU te Ede. Uitgave: juli 1996. 09. EISEN/KWALITEIT/WERKBESCHEIDEN Zie hoofdstuk 09 en 70 voor de algemene van toepassing zijnde bepalingen.
75.10
FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-a
MELD-/DETECTIESYSTEEM 0. BRANDMELDINSTALLATIE Algemeen In het halgebouw staat een gecertificeerde brandmeldinstallatie gebaseerd op gedeeltelijke bewaking. De huidige installatie blijft gehandhaafd en zal daar waar nodig moeten worden uitgebreid. Voordat met de uitbreiding van de installatie kan worden aangevangen dient hiervoor een Programma van Eisen te worden opgesteld. Het programma van Eisen (en BdB brandmeldinstallaties) dient te worden opgesteld door Ajax Brandbeveiliging BV. De installatie dient te voldoen aan de voorschriften NEN2535, alsmede de richtlijn 'Een brandveilig gebouw bouwen' en 'Brandbeveiligings-installaties' van de Nederlandse Brandweerfederatie. Van bovenvermelde voorschriften en richtlijnen geldt de laatste uitgave inclusief aanvullingen.
140-09-02849-04 86
Ajax Brandbeveiliging BV dient een inventarisatie uit te voeren van de huidige brandmeldinstallatie, daarna in kaart brengen wat moet worden aangepast om aan de geldende voorschriften te voldoen . De locaties van de bediening en de uitlezing van de alarmen en storingen zijn de receptie (ruimtenr. 5) in MSP-kantoorgebouw en in het 3mE-gebouw. De locatie van de brandmeldcentrale blijft gehandhaafd in de techniekruimte begane grond van het halgebouw; deel MSP. In de werktuigbouwkundige schachten dient om de verdieping een automatische brandmelder, voorzien van een rookvangkap te worden aangebracht. In de elektrotechnische schachten dient op elke verdieping een automatische brandmelder te worden aangebracht. De brandmeldinstallatie moet als een zelfstandige installatie functioneren. De brandmeldinstallatie dient mede te worden ingeregeld, in bedrijf gesteld en opgeleverd te worden door een bevoegd persoon van de leverancier van de apparatuur. De installatie bestaat uit:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-a
140-09-02849-04 87
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) - brandmeldcentrale; - brandmeldpaneel (alfanumeriek paneel); - flitslicht op de gevel nabij brandweeringang; - ruimtedetectie in diverse ruimten; - handbrandmelders; - bedienings- en uitleespaneel in de balie van de receptie op de begane grond (nevenpaneel); - bekabeling. De brandmeldcentrale dient over de volgende doormeldingen/sturingen te beschikken: - naar de Regionale AlarmCentrale via het RAC-net (alarmmeldingen); - naar AlarmCentrale TU Delft via brandmeldcentrale van 3mE en brandmeldnetwerk TU Delft (alarmmeldingen); - naar de brandweer (alarmmeldingen); - naar het GBS (bedrijfs-/storingsmeldingen) via EIB; - naar de ontruimingscentrale (alarmsturing); - naar het toegangsbeheersysteem (alarmsturing); - naar werktuigkundige installaties (alarmsturing) via EIB; - naar het brandweerpaneel bij de brandweeringang (alarmmelding). Doormelding van het brandalarm moet plaatsvinden via TU ICT CampusMeter naar de brandweer Delft. Alle te detecteren ruimten moeten worden voorzien van automatische rookdetectoren volgens het principe optische rookmelder. Voor specifieke ruimte, bijvoorbeeld met een verhoogde ventilatievoud, dient een specifiek op de toepassing afgestemde automatische rookdetectie te worden gebruikt. Het opstellen van het benodigde Programma van Eisen (PvE) benodigd voor de vereiste certificering van de installatie dient door de Ajax Brandbeveiliging BV te worden verzorgd. Om voor certificering in aanmerking te komen moet voor de brandmeldinstallatie een onderhoudscontract worden afgesloten voor ten minste 1 jaar, aansluiten de oplevering van het werk. De aannemer dient dit in zijn aanneemsom op te nemen. De aannemer van dit werk dient zorg te dragen voor: - het vervaardigen van projectietekeningen en blokschema's en overige bescheiden met betrekking tot de brandmeldinstallatie en ter controle en toetsing aan de hand van het PvE voor te leggen aan een bevoegd/gecertificeerd inspectie-instelling; - het verrichten van tusseninspecties (minimaal 1 inspectie) tijdens de aanleg van de installaties en rapporteren door een bevoegd / gecertificeerd inspectie-instelling; - het verrichten van een eindinspectie, het opstellen van inspectierapporten en beoordelen van de revisietekeningen door een bevoegd / gecertificeerd inspectie-instelling; - na goedkeuring van de installatie door de inspectie-instelling het aanvragen van een certificaat; - revisietekeningen; - opleiding en instructie voor de bediening van de apparatuur; - een onderhoudscontract van één jaar, aansluitend de oplevering. Alle hieraan verbonden kosten moeten in de aanneemsom zijn opgenomen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-a
140-09-02849-04 88
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) Systeemomschrijving De brandmeldinstallatie uitvoeren als een individueel adresseerbaar brandmeldsysteem. In de aangegeven ruimten, verkeerswegen, en dergelijke moeten optische rookmelders worden toegepast. De automatische brandmelders dienen te zijn voorzien van: - automatische storingsanalyse; - geïntegreerde diagnose (in combinatie met melderidentificatie); - naregeling van de grenswaarde. Normen en richtlijnen De brandmeldinstallatie dient geleverd, gemonteerd en bedrijfsvaardig te worden opgeleverd conform genoemde normen, richtlijnen en voorschriften in artikel 70.00.19 en navolgende: - goedgekeurd PvE voor de brandmeld- en ontruimingsinstallatie; - goedgekeurd BdB voor de brandmeld- en ontruimingsinstallatie; - Gebruikersvergunning (afgegeven door de Brandweer); - NEN-EN 54 (diverse delen). De specifieke brandmeldapparatuur, die in de brandmeldinstallatie wordt toegepast, zoals de BMC, brandmelders en dergelijke moeten als systeem zijn goedgekeurd door een volgens NEN-EN 45011 geaccrediteerde certificeringsinstelling die is aangesloten bij de "European Fire and Security Group" (EFSG), een Agreement Group van de European Organisation for Testing and Certification (EOTC), zoals de (VdS) of de Loss Prevention Certification Board" (LPCB) of de Loss Prevention Council (LPC). De geldigheidsdatum van de rapporten mag niet verstreken zijn. De brandmeldinstallatie dient aangelegd te worden door een erkend branddetectiebedrijf; Ajax Brandbeveiliging BV. Na oplevering dient het onderhoud te worden uitgevoerd door een erkend onderhoudsbedrijf; Ajax Brandbeveiliging BV.
Het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen dient tot een minimum te worden beperkt en te voldoen aan de eisen van de NEN2535, klasse A. De systeembeschikbaarheidsgraad van elk deel van de brandmeldinstallatie dient op jaarbasis ten minste 99,7% te bedragen. Het incidenteel buitenwerking stellen van de installatie voor uit te voeren werkzaamheden moet per ruimte worden aangegeven en volgens NEN2654 deel 1, worden afgehandeld. Sturingen Bij een brandalarm van de brandmeldinstallatie moeten de volgende sturingen selectief worden geactiveerd: - brandmeldpaneel: signaleren / bediening - nevenpaneel: bediening alle functies en signaleren - flitslicht: activeren - ontruimingsinstallatie: activeren - brandweeringang en vluchtdeuren: ontgrendelen - GBS (GebouwBeheerSysteem): activeren brandmeldsturingen - GBS (GebouwBeheerSysteem): signaleren Het brandmeldsysteem dient gekoppeld te worden aan de volgende systemen:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-a
140-09-02849-04 89
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) - koppeling met GBS (GebouwBeheerSysteem) op contactniveau; * doormelding alarm- en storingen - koppeling met I/O-moduul in regelkast (in techniekruimte) op contactniveau; Zonering De brandcompartimenten moeten als detectiezones voor de automatische brandmelders worden aangehouden. Daarnaast moeten de volgende gebouwdelen/ruimten als detectiezones worden aangehouden: - handmelders en automatische detectie per verdieping; - automatische detectie laboratoria; - automatische detectie techniekruimte(n). De indeling van het gebouw in alarmeringszones: - per verdieping; - separaat de verticale vluchtwegen. Brandmeldpaneel en nevenbrandmeldpaneel Brandmeldpaneel Uitvoering als alfanummeriek paneel. Het brandmeldpaneel en dient te voldoen aan de NEN-EN 54-2. Op het brandmeldpaneel dient het gebouw per verdieping te worden weergegeven. Plaatsing in de nabijheid van de brandweeringang op de begane grond. In het brandmeldpaneel dienen worden opgenomen: - uitlezing automatische alarmmeldingen per verdieping/detectiezone, middels LED en tekstveld; - uitlezing handmelder alarmmeldingen per verdieping/detectiezone, middels LED en tekstveld; - storingsmeldingen; - ontruimingspaneel met bediening ontruimingsalarm algehele ontruiming; Het brandmeldpaneel in het 3mE-gebouw moet worden aangepast aan de nieuwe situatie (toevoeging MSP-halgebouw). Nevenpaneel In het MSP halgebouw komen geen nevenbrandmeldpanelen.
De aanvalsroute van de brandweer (brandweeringang) is via de navolgende toegang tot het gebouw: - entree op begane grond bij stramien M / 43. Specifieke eisen Melderverdeling De verdeling en de plaats van de melders moeten volgens de NEN2535 worden bepaald. Bij het toepassen van thermomelders die niet volgens NEN-normering zijn geclassificeerd, moet voor de projectering de montagehandleiding van de fabrikant worden aangehouden. Nummering De handbrandmelders en de sokkels van de automatische brandmelders moeten worden voorzien van een duidelijk afleesbaar detectiezone-, lus/groepen volgnummer. Bereikbaarheid melders Voor de test-, onderzoek- en inspectiewerkzaamheden moeten melders
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-a
140-09-02849-04 90
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) vanaf de werkvloer eenvoudig bereikbaar zijn. Dit geldt ook voor de melders in verborgen ruimten. Signalering Melders in een verborgen ruimte: - moeten zijn uitgevoerd met een nevenindicator per melder, gemonteerd in de ruimte onder het verlaagde plafond, of boven de vloer, waarop een rood Resopalplaatje is aangebracht, moet in witte letters een duidelijke benoeming van de positie te zien zijn. Alarmindicatoren De automatische brandmelders moeten zodanig worden gepositioneerd dat de alarmindicator vanuit de normale looprichting zichtbaar is. Bepalend is de entree die door de brandweer wordt gebruikt. Nevenindicatoren Het aanspreken van automatische brandmelders in alle ruimten die vanuit de normale looprichting niet zichtbaar zijn, moet door optische nevenindicatoren op duidelijk zichtbare plaatsen worden gesignaleerd, met zonodig een tekstplaat waarop is aangegeven op welke melders deze nevenindicatoren betrekking hebben. Bekabeling brandmeldinstallatie Alle bekabeling voor de brandmeldinstallatie dient aangelegd te worden, inclusief stuurleidingen vanaf en naar de brandmeldcentrale. Deze kabels dienen te voldoen aan de gestelde eisen van artikel 8.1. van de NEN2535. Kabels en hun bevestigingen die langer dan één minuut na een brandmelding moeten blijven functioneren, moeten zo zijn gekozen of beschermd zijn dat zij gedurende 30 minuten kunnen door functioneren, dit betekent functiebehoud 30 minuten brand-werende uitvoering en aanleggen. De volgende kabels + bevestigingen vallen onder deze eis: - verbindingen tussen brandmeldcentrales en signaalgevers (deel C van NEN-EN 54-1); - verbindingen tussen brandmeldcentrale en iedere separate voeding; - verbindingen tussen aparte delen van de brandmeldcentrale; - verbindingen tussen brandmeldcentrale en ieder brandweer- en of nevenpaneel; - iedere kabel zoals voor sturingen en doormeldingen, welke functioneel moet zijn na het aflopen van een vertraging voor verkenning van de brand (alarmorganisatie). Opmerking: Kwaliteit van de kabels en hun bevestigingen waarvoor functiebehoud is geëist, moeten voldoen aan klasse E30 volgens DIN 4102 teil 12. De bewaking van de transmissieweg (bekabeling) tussen de brandmeldcentrale en besturingsapparatuur dient te voldoen aan de NEN-EN 54-2. Van besturingsapparatuur welke gebruikt maakt van seriële transmissie moet de transmissieweg (bekabeling) op kortsluiting en draadbreuk zijn bewaakt. Van besturingsapparatuur welke gebruikt maakt van parallelle transmissie moet van de transmissieweg (bekabeling) ten minste één aderpaar op kortsluiting en draadbreuk bewaakt zijn. Doormeldingen De omschreven doormeldingen dienen te worden doorgemeld naar de alarmcentrale van TU Delft, RAC en Brandweer Delft via hoofdbrandmeldcentrale (3mE-gebouw) met de mogelijkheid om de doormelding te blokkeren. Bij het niet ondernemen van een actie dient de doormelding
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-a
140-09-02849-04 91
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) plaats te vinden. Blokkeringsfunctie tijdens test Op de bedien- en signaleringspanelen dient het mogelijk te zijn om alle doorsignaleringen zoals ontruimingssignaal, ontgrendeling deuren, aansturing luchtbehandelingskasten, liften, doormelding naar brandweer en dergelijke te blokkeren, dit voor het fasegewijs testen van de installatie. De blokkering uitvoeren middels een sleutelcontact. Doormelding van het brandalarm naar het ontvangststation voor de brandmeldingen dient minimaal te voldoen aan de categorie DM1, als bedoeld in artikel 7.13.2. van de NEN2535. (De prestatie-eis van doormelding als aangegeven in NEN-EN 50136-1-1). Proefbranden Er zullen geen proefbranden worden uitgevoerd. .01 BRANDMELDINSTALLATIE
75.10.21-c
MELD-/DETECTIESYSTEEM 0. ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE Algemeen In het halgebouw staat een gecertificeerde ontruimingsinstallatie. De huidige installatie blijft gehandhaafd en zal daar waar nodig moeten worden uitgebreid. De installatie moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in "Brandbeveiligingsinstallaties", "Een brandveilig gebouw bouwen" van de Nederlandse Brandweerfederatie. De ontruimingsinstallatie bestaat uit een centrale, ontruimingspaneel en slow whoops. Typebepaling type B conform NEN2575, waarbij de ontruiming plaats vind door luid alarm. De ontruimingsinstallatie aan te sturen vanuit de brandmeldinstallatie. De ontruimingsinstallatie dient te voldoen aan de volgende bepalingen en normen: - NEN2575 'Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsinstallaties Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen, uitgave 2004; - Brandbeveiligingsinstallaties van NVBR uitgave 2002; - Voorschriften plaatselijke brandweer; - Programma van Eisen ontruimingsinstallatie; - NPR2576:2005 'Functiebehoud bij brand - Richtlijn voor bekabeling, ophanging en montage van transmissiewegen'. - NEN2654-2 : Beheer, controle en onderhoud van brandbeveiligingsinstallaties - Deel 2: Ontruimingsalarminstallaties De installatie moet specifiek voor ontruimingsdoeleinden worden geleverd en geïnstalleerd. De installatie dient geschikt te zijn voor automatische en handmatige partiële aansturing. De alarmgevers moeten worden aangebracht in de centrale verkeersruimten, zoals de gangen, trappenhuizen en entrees, alsmede werkplekgebied en in de techniekruimten. De aantal alarmgevers en hun posities dienen nader te worden bepaald, gebaseerd op hoorbaarheid in alle genoemde en aangrenzende ruimten. De installatie bestaat uit: - Ontruimingscentrale; - Ontruimingspaneel in het receptiemeubel (MSP-kantoorgebouw);
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-c
140-09-02849-04 92
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) - Voedingsunits voor de alarmgevers; - alarmgevers (inbouw/opbouw); - Koppeling(en); - Bekabeling; - Softwarepakket; De centrale apparatuur voor de ontruimingsinstallatie combineren met de brandmeldcentrale opgesteld in de techniekruimte (huidige installatie). Aansturing vanuit de brandmeldcentrale door de navolgende componenten: - direct door de handbrandmelders van de brandmeldinstallatie; - direct door de automatische melders; - vanaf het brandweerpaneel (bij de brandweeringang). De ontruimingsinstallatie dient over de volgende functionaliteiten te beschikken: - middelen om de installatie te bewaken op storingen; - het geven van statusinformatie op de centrale en het bedien- en signaleringspaneel; - reset akoestisch signaal op de centrale en het ontruimingspaneel; - het geven van storingsmelding op het GBS (via EIB) bij niet 100% functioneel; Zonering Verdeling alarmgevers in groepen per verdieping. Bij aansturing door: - handbrand- en automatische melders; - vanaf ontruimingspaneel (vrije keuze per zone en totaal ontruiming); - vanaf brandweerpaneel (totaal ontruiming). De installatie dient te beschikken over verschillende ontruimingszones te weten: - Zone 1 begane grond - Zone 2 1e verdieping Koppeling met systemen De ontruimingsinstallatie dient gekoppeld te worden aan de volgende systemen: - koppeling met GBS (GebouwBeheerSysteem) op contactniveau; * doormelding storingen - koppeling via de brandmeldcentrale MSP-kantoorgebouw met de brandmeldcentrale gebouw 3mE op contactniveau. Specifieke eisen Nummering De alarmgevers moeten worden voorzien van een duidelijk afleesbaar detectiezone-, lus/groep- en volgnummer. Bereikbaarheid alarmgevers Voor de test-, onderzoek- en inspectiewerkzaamheden moeten alarmgevers vanaf de werkvloer eenvoudig bereikbaar zijn. Dit geldt ook voor de alarmgevers in verborgen ruimten. De alarmgevers per ruimte afregelen op voldoende geluidsniveau, tenminste 10 dB(A) boven het achtergrondgeluid. Bekabeling ontruimingsinstallatie
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-c
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) Alle bekabeling voor de ontruimingsinstallatie dient aangelegd te worden. Deze kabels dienen te voldoen aan de gestelde eisen van artikel 8.1.van de NEN2575 en NPR2576, inclusief functiebehoud. .01 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE
75.10.21-d
MELD-/DETECTIESYSTEEM 0. INBRAAKMELDINSTALLATIE Algemeen In het MSP halgebouw komt een inbraakbeveiligingsinstallatie, die gekoppeld is met de inbraakbeveiligingscentrale in gebouw 3mE. De koppeling vindt plaats via EIB. De inbraakbeveiliginginstallatie dient onderdeel uit te maken van het integraal beveiligingsplan (opgesteld door FMVG TU Delft in samenspraak met De Vest). Buitenschilbeveiling middels magneetcontacten in alle deuren in de periferie van het gebouw op maaiveldniveau en overige deuren aan-sluitend op publiekstoegankelijk gebied. Bij deuren voorzien van een nachtschoot wordt de aanwezigheid van de schoot gesignaleerd en vindt slotstandsignalering plaats.
140-09-02849-04 93
Systeemomvang De inbraaksignaleringsinstallatie is als volgt opgebouwd: - centrale control- en stuureenheid (CCS); - doormeldeenheid naar 3mE-gebouw; - intern noodvoedingssysteem; - onderstations "inbraaksignalering" ofwel "concentrators"; - bedien- en signaleringspaneel; - ruimtelijk werkende detectoren met AM (uitvoering: hoogste klasse); - deurmagneetcontacten (uitvoering: hoogste klasse); - schootsignaleringen (uitvoering: hoogste klasse); - verdeling in nader te bepalen aantal zones (in overleg met opdrachtgever/bouwdirectie); - per meldelement uitschakelbaar. - systeemgebonden universele busbekabeling; - veldbekabelingen; - koppeling toegangsbeheersysteem (via EIB); - koppeling gebouwbeheersysteem (via EIB); De inschakeltijden van de inbraakmeldinstallatie moet worden bepaald in samenspraak met de opdrachtgever. Normering De inbraaksignaleringsinstallatie dient geleverd, gemonteerd en bedrijfsvaardig worden opgeleverd conform onderstaande normen, richtlijnen en voorschriften: - NEN1010 (vaste 230 V-aansluiting); - Regeling Technische Beveiliging nov. 1998. Uitgegeven door Stichting Kwaliteitsborging Preventie. - BORG 1.1. De inbraaksignaleringsinstallatie voor het gebouw dient te voldoen aan klasse E4 conform BORG 1.1. De beveiligingsmaatregelen bij deze klasse zijn te verdelen in: - Bouwkundige maatregelen conform beveiligingsmaatregel "Bn" (levering andere partijen). - Elektronische maatregelen conform beveiligingsmaatregel "Ez". Klasse Ez houdt in: - Een inbraaksignaleringsinstallatie dat in het bestek en uitvoering
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-d
140-09-02849-04 94
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) volledig gebaseerd te zijn op de voorschriften voor inbraaksignaleringssystemen van het V.I.P.; - Alle componenten moeten zijn voorzien van een certificaat van goedkeuring door de Stichting Certificatie Beveiligingsapparatuur (SCB); - Met betrekking tot de alarmering dient een systeem te worden toegepast overeenkomstig type AL2; - Het systeem moet tenminste in staat zijn bij een alarmsituatie een stil-alarmmelding te kunnen versturen naar de meldkamer van SMC (gebouw 3mE); - De alarmopvolging wordt door de afdeling Security van het SMC verzorgt; - Registratie van de openings- en sluittijden naar de meldkamer van SMC (gebouw 3mE); - Bij de de meldkamer van SMC (gebouw 3mE) moet het voor niet 100% ingeschakeld zijn van een deel van de installatie (deelinschakeling zijn vastgelegd); - Registratie van de meldkamer van SMC (gebouw 3mE) van alle gebruikershandelingen; - Bij alarmsituatie dient na maximaal 1 minuut binnen het object een akoestisch alarm te worden gegenereerd, alsmede een optische alarmering die goed zichtbaar is vanaf de openbare weg. - In het beveiligingsplan wordt ruimtelijkwerkende detectie toegepast. - De status van het systeem dient in het te beveiligen object steeds afleesbaar te zijn. - Doormelding naar de meldkamer van SMC (gebouw 3mE). In de techniekruimte dient op een werkstation een systeemgebonden bedien- en signaleringspaneel te worden geplaatst. Het codebedieningspaneel (voor deactivering van het systeem) dient naast de entreedeur te komen op een nader te bepalen positie. Inbraaksignaleringscentrale (ISC) De inbraaksignaleringscentale dient opgesteld te worden in de techniekruimte op de begane grond, waarvan de deur tot deze ruimte voorzien van magneetcontacten. Deze ruimte eveneens beveiligen met een ruimtelijk werkende detector. Magneetcontacten, schootsignaleringen Alle deuren direct grenzend aan de periferie van het gebouw voorzien van deurmagneetcontacten / schootsignaleringen, alsmede ook de deuren die behoren tot het toegangsbeheersysteem. In de normale bedrijfssituatie dienen de op deze deuren aangebrachte voorzieningen te werken op het toegangsbeheersysteem. Indien het inbraaksyteem in werking is gesteld, dient het toegangsbeheersysteem door te melden aan het inbraaksyteem (dubbele voorzieningen op deze deuren worden derhalve niet voorzien). Een koppeling tussen het inbraak- respectievelijk toegangsbeheersysteem dient hiervoor gerealiseerd te worden. De gehele programmering van het inbraaksysteem dient te worden uitgevoerd door installateur De Vest. Het inbraakbedien- en signaleringspaneel worden aangebracht nabij de toegangsdeur, parallel dienen alle alarmen en signaleringen worden doorgemeld naar de bewakingsdienst van de TU Delft.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.21-d
75.10.32-c
140-09-02849-04 95
MELD-/DETECTIESYSTEEM (vervolg) Koppeling met systemen De inbraaksignaleringsinstallatie dient gekoppeld te worden aan de volgende systemen / installaties: - Toegangsbeheersysteem: Het inbraakmeldsysteem dient op contactniveau gekoppeld te worden met de toegangsbeheersysteem. Openstand en schootsignaleringen die zijn aangebracht op deuren met een kaartlezer dienen bij niet geautoriseerde toegang (braak/sabotage) te signaleren op het inbraakmeldsysteem via het toegangsbeheersysteem. - GBS: Het inbraakmeldsysteem dient op contactniveau gekoppeld te worden met het GBS (via EIB). Melding van de storingen. - gebouw 3mE Het inbraakmeldsysteem dient op contactniveau gekoppeld te worden met het inbraakmeldsysteem in gebouw 3mE. .01 INBRAAKMELDINSTALLATIE BEHEERSYSTEEM 0. TOEGANGSBEHEERSYSTEEM Algemeen In het MSP halgebouw zal een toegangsbeheersysteem (TBS) worden aangebracht, die dient te worden gekoppeld met de toegangsbeheercentrale van gebouw 3mE. De koppeling vindt plaats via componenten van Keyprocessor. De installatie uitvoeren met producten van Keyprocessor. De toegangsbeheerinstallatie dient onderdeel uit te maken van het integraal beveiligingsplan (op te stellen in samenspraak met De Vest). De buitenschilbeveiling middels bewaking van alle deuren die toegang geven tot het MSP halgebouw. De toegangsverlening worden gerealiseerd middels kaartlezers. Diverse deuren van laboratoria moeten ook worden beveiligd met een interlock, die behoort tot het toegangsbeheersysteem. De gehele programmering van het systeem dient te worden uitgevoerd door installateur De Vest. Systeemomvang De apparatuur/componenten van deze installatie bestaan uit: - werkstation in techniekruimte; - kaartlezers; - koppeling met de bestaande / uit te breiden centrale apparatuur; - elektrische vergrendeling van het slot; - ontgrendeldrukknoppen; - nooddrukknoppen; - deurmagneetcontacten; - schootsignaleringen; - deurcontrole-eenheden (DCE); - bekabeling; - toegangspassen; - software; - data- en 230 V-aansluitpunten; - koppeling met GBS (storingsmelding) via EIB; - koppeling met inbraakbeveiligingsinstalltie; - koppeling met brandmeldinstallatie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.32-c
140-09-02849-04 96
BEHEERSYSTEEM (vervolg) De volgende deuren voorzien van toegangscontrole, bestaande uit kaartlezer: - toegangsentree (stramien N / 43 en M / 43); - binnendeuren in kelder (stramien xxx). Op de scheiding tussen de verschillende zones worden de (binnen)deuren, per deur, voorzien van: - vergrendelmagneet; - deurmagneetcontact; - kaartlezer aan de onbeveiligde zijde; - ontgrendeldrukknop aan de beveiligde zijde; - nooddrukker (groen) aan de beveiligde zijde. Voorbereiding op elektrische vergrendeling van een deur dient te bestaan uit een weggewerkte ledige buisleiding tussen de slotkast in het vaste deel van het kozijn tot boven het verlaagde plafond. Bij het ontbreken van een verlaagd plafond ter plaatse de leiding uitvoeren tot op een kabeltracé. De vluchtdeuren (automatische ontgrendeling bij een calamiteit) in de gevel voorzien van: - deurmagneetcontact; - aan binnenzijde voorzien van een noodontgrendeling (bijvoorbeeld Cooperbolt) inclusief akoestisch alarm. De kaartlezer aanbrengen rechts op de wand. Beamers beveiligen middels een mechanische kooiconstructie met trildetectie. Het toegangsbeheersysteem is gecombineerd met een inbraaksignaleringsysteem. Systeemomschrijving Vrij instelbare inschakeling van het systeem. Na aanbieden van een geldige pas volgt vrijgave van de betreffende deur. Uitsluitend voor toegangsverlening, het verlaten van de beveiligde ruimte zonder gebruik te maken van de toegangspassen. Het TBS beschikt daarmee niet over antipassback-functionaliteit. De positionering van de toe te passen componenten, bedieningspost(en) en de verwerking van de alarm- en storingsmeldingen, et cetera dienen te worden vastgelegd in een totaal beveiligingsconcept voor het gebouw. Elektrisch te bedienen sloten van buitendeuren toepassen als panieksloten in veiligheidsuitvoering. Bij deze sloten wordt tezamen met de dagschoot tevens de nachtschoot getrokken. Bij het sluiten van de deur valt eerst de dagschoot in de sluitplaat, waarna door een volgstift de nachtschoot vergrendeld. Bij spanningswegval blijven deze sloten vergrendeld. Van binnenuit zijn deze sloten altijd handmatig met deurkruk te openen. Deze handeling dient tevens een ingebouwd contact te activeren waarmee een geautoriseerde status wordt verkregen. Om de buitendeuren bij calamiteiten altijd te kunnen openen dienen slotcilinders te worden toegepast. Alle deuren in de periferie van het gebouw te voorzien van deurstand/ vergrendelsignalering (inbraakbeveiliging).
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.32-c
140-09-02849-04 97
BEHEERSYSTEEM (vervolg) Van al de toe te passen sloten en deuropeners het type en uitvoering zoals doornmaat, cilinder, links of rechts, enzovoort in nauw overleg met de bouwkundig aannemer bepalen. Alle sloten en deuropeners zijn levering bouwkundig aannemer. De E-aannemer dient voorzieningen op te nemen, zoals: - lege buisleidingen naar deurcontacten en sloten; - doorvoerscharnieren; - voedingen 230 V nabij deurcontrole-eenheden. De bouwkundig aannemer dient voorzieningen op te nemen, zoals: - elektrische vergrendeling middels sloten en deuropeners. Interlock De toegang tot de laserlabs (BG620, BG600, BG580, BG590, BG240, BG260, BG160 en BG120) + 3 doka’s in de stalen constructie moet worden geregeld middels interlock. De basis is de bestaande situatie, en hier en daar aangescherpt met nieuwe (veiligheids)eisen. De genoemde laboratoria dienen “transparant” te worden gemaakt richting de ganghal (de ramen in de buitengevel van sommige de laboratoria worden permanent verduisterd middels een gipswand). De laboratoriatoegangsdeuren voorzien van vensters, die middels luiken, gekoppeld aan het interlocksysteem, gesloten kunnen worden. Uitgangspunt is lasers kunnen alleen aan als de luiken en deuren gesloten zijn. Van belangzijnde uitgangspunten bij het interlocksysteem: - De toegangsdeuren van de laserlaboratoria moeten altijd van buiten af open kunnen; om in een noodgeval hulp te kunnen bieden. - Als toegangsverlening heeft de voorkeur gebruikersvriendelijke oplossing, zoals met campuskaart. - Bij elektronisch toegangssysteem (campuskaart): alles van slot bij stroomuitval. - Na stroomuitval en weer inschakelen, mogen de interlocks niet ingeschakeld zijn. - Na stroomuitval en weer inschakelen, is de inschakelprocedure voor elke laser verschillend! In een enkele situatie staat de koeling van lasers op interne noodstroomvoorziening. - Bij uitschakeling door interlocksysteem, alleen laserlicht uitschakelen (voeding van de laser moet aanblijven). - Intercom of “bel” voor contact met gebruiker. Aansluitend is dan een overbrugging (bv. 30 seconden) mogelijk van binnen uit en van buitenaf (met code); om meerdere personen na elkaar toe te laten in of uit de ruimte. Via een signaallamp kenbaar maken dat wanneer overbrugging actie is (knipperen van een groen licht of LUTO gedurende deze 30 seconden). - Via een signaallamp in laboratoria met interlock aangeven dat het interlocksysteem in werking is (gesloten zijn). - Boven laboratoriumdeur LUTO met “laser in gebruik” volgens klasse IV. Kleur rood. - Het interlocksysteem dient een maak/verbreekcontact aan te bieden aan de laserapparatuur; bij openen van de deur moet het laserlicht worden onderbroken, maar bij bepaalde lasers moet de koeling aanblijven. - Een aantal laboratoria hebben een nooddeur naar buiten toe; ook deze moeten worden opgenomen in het interlocksysteem.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.32-c
140-09-02849-04 98
BEHEERSYSTEEM (vervolg) - De noodknop(pen) bij de laseropstelling in serie met het interlocksysteem. Bij resetten van de noodknop(pen) rekening houden met de inschakelprocedure van de laserapparatuur. Uit veligheidsoverwegingen dient naast het interlocksysteem ook een naambordsysteem bij deur te plaatsen; met naam gebruiker, soort laser en overige informatie. Systeemfunctionaliteiten Het toegangsbeheersysteem moet worden opgebouwd uit decentraal autonoom werkende onderstations en readerinterfaces; een eigen datanetwerk en een eigen centrale verwerkingseenheid. De presentatie/bediening/signalering dient middels het werkstation plaats te vinden. De opbouw van het datanetwerk met aangesloten installatiedelen is fabrikaat afhankelijk. De readerinterfaces moeten op lokaalniveau worden gekoppeld aan de deurstuureenheden. De inschakeltijden van de toegangsbeheerinstallatie moet bepaald worden in samenspraak met de opdrachtgever. Het TBS moet beschikken over de volgende functionaliteiten: - in- en uitvoeren van pashouders en het muteren van pashoudergegevens; - het ongeldig maken van passen (bijvoorbeeld na vermissing of uit dienst); - autorisatie mogelijkheid per pas en per aangesloten deur; - automatische controle op ongeldige passen; - het kunnen onderscheiden van groepen gebruikers; - menu gestuurde programmatuur in de Nederlandse taal, voor operationeel en mutatiebeheer; - verschillende toegangsniveaus voor systeem- en operationeel beheer; - het selectief kunnen genereren en printen van geselecteerde items.
Alle aan te brengen installatiedelen voor het TBS en voorzieningen voor deze installatie moeten worden aangesloten op een verdeelinrichting. De centrale apparatuur en onderstations dienen te worden voorzien van decentrale noodstroom-accu's. Systeemeisen Het TBS moet minimaal voldoen aan de volgende eisen: - Gebruikmaken van de bestaande centrale apparatuur; - Op verschillende punten eenvoudig uitbreidbaar qua aantal kaartlezers en softwarepakketten; - Softwarepakket mogelijkheden: - aanwezigheidsregistratie; - werktijdregistratie; - Geheugencapaciteit voor het vastleggen van alle uitgevoerde handelingen in/op het systeem, gedurende minimaal 7x 24 uur; - Verwerkingscapaciteit voor minimaal 5000 passen; - Beheercapaciteit voor direct minimaal 30 kaartlezers; - De tijd tussen het aanbieden van een geldige kaart en het daadwerkelijk openen van de deur mag onder alle omstandigheden maximaal 1 seconde bedragen; - De kans op systeemuitval moet kleiner zijn dan 2x per jaar; - Automatische systeembewaking (draadbreuk, kortsluiting, kabelmanipulatie en kaartlezermanipulatie); - Snelle communicatie tussen alle systeemonderdelen;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.32-c
140-09-02849-04 99
BEHEERSYSTEEM (vervolg) - Stand-alone functionaliteit van onderdelen bij uitval van het centrale netwerk; - Bedien- en presentatiemiddelen eenvoudig en overzichtelijk; - Goede garantie op het naleveren van onderdelen (minimaal 10 jaar na oplevering); - Koppeling met toegangsbeheerserver van gebouw 3mE. Systeemwerking Centraal worden alle pashoudergegevens, inclusief hun autorisaties, ingevoerd of gewijzigd door de beheerder van het systeem. Alle mutaties moeten opgeslagen worden in een 'back up'-geheugen, en naar wens afgedrukt kunnen worden. De toegang tot het systeem dient door een paswoordsysteem geautoriseerd en beveiligd te worden. De ingevoerde autorisatiegegevens moeten via een dataverbinding naar de autonome readerinterfaces worden overgebracht (download). De readerinterfaces moeten alle gebeurtenissen zelfstandig registreren. De centrale apparatuur vraagt deze gegevens regelmatig (op instelbare tijdstippen of tijdsintervallen) op (upload) en moet deze opslaan in het 'back up'-geheugen. De systeembeheerder moet alle geregistreerde gegevens op ieder willekeurig moment kunnen opvragen. Het TBS dient onderscheid te maken tussen ongeldige (bijvoorbeeld vermiste) en niet geautoriseerde passen. Indien een ongeldige pas wordt aangeboden dan alarmeert de readerinterface direct de centrale apparatuur. De gegevens van de gesignaleerde pas moeten hierbij worden gegenereerd. De centrale apparatuur moet dit alarm direct doormelden en opslaan in het 'back up'-geheugen van het TBS. Het aanbieden van een niet-geautoriseerde pas heeft geen alarmopvolging tot gevolg. Er dient alleen een registratie in het systeem plaats te vinden. Readerinterfaces De readerinterfaces moeten zelfstandig kunnen functioneren. Mutaties in de pasgegevens vanuit de centrale apparatuur moet op elk willekeurig moment mogelijk zijn zonder dat de werking wordt verstoord. Alle gebeurtenissen moeten lokaal in het readerinterfacegeheugen worden opgeslagen en moeten op elk willekeurig moment uitleesbaar zijn door de centrale apparatuur. Deze gegevens bestaan uit: pasnummer, pashouder, datum en tijdstip van aanbieding, toegang verleend of niet. De readerinterfaces moeten voorzien zijn van: - metalen behuizing; - kabel in-/uitvoeren (trekontlast en dergelijke); - sabotagecontact op openen behuizing; - PLC met: - voldoende I/O; - timerfuncties 4x (bewaking te lange openstand en dergelijke); - voeding afgestemd op PLC/deurslot; Kaartlezers Kaartlezers moeten van het proximity type zijn, de antenne uit te voeren met een leesbereik van 50 tot 150 mm voor de algemeen toegepaste lezers. Een aantal lezers moet ingebouwd/opgebouwd worden in/aan constructies één en ander in nauw overleg met de architect uitvoeren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
75.10.32-c
140-09-02849-04 100
BEHEERSYSTEEM (vervolg) Passen De passen moeten geschikt zijn voor lezing door proximity kaartlezers. Toepassing van de TU-Delftcampuskaart dient mogelijk te zijn. Voor het in eigen beheer kunnen aanmaken van passen (ISO-formaat) moet de pasaanmaakapparatuur van MSP-kantoorgebouw worden gebruikt. Bekabeling De signaalbekabeling tussen de readerinterfaces en de centrale apparatuur is systeemafhankelijk Het blokschema (levering TBS-leverancier) bijvoegen met voldoende informatie waaruit blijkt: - hoe het systeem is opgebouwd; - de hoeveelheid en type van bekabeling; - de structuuropbouw. De bekabeling aanleggen in gemeenschappelijke leidingwegen, respectievelijk in gesloten buis. .01 TOEGANGSBEHEERINSTALLATIE
75.12
WERKBESCHEIDEN
75.12.10-a
TEKENINGEN 0. TEKENINGEN door de aannemer te vervaardigen tekeningen: - werktekeningen; - sparingstekeningen; van alle installaties als omschreven in hoofdstuk 75. Als omschreven in artikel 01.05.10.
75.13
METEN, BEPROEVEN/INREGELEN, IN BEDR. STELLEN EN CONTR.
75.13.20-a
BEPROEVEN/INREGELEN 0. BEPROEVEN/INREGELEN Beproeven/inregelen. Onderdelen: van: - de brandmeldinstallatie; - de ontruimingsinstallatie; - het toegangsbeheersysteem; - de inbraakinstallatie; - het datanetwerk; - het universele bekabelingssysteem. Methode: conform leveranciervoorschriften Uitgangspunten: conform normen en voorschriften Uitvoering door: aannemer of leverancier van installatie Tijdstip: bij oplevering
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.13 METEN, BEPROEVEN/INREGELEN, IN BEDR. STELLEN EN CONTR.
75.13.20-a
BEPROEVEN/INREGELEN (vervolg) 4. BEPROEVINGS-/TESTRAPPORT Het rapport omvat de beproeving van: - de bovengenoemde installaties op stand alone niveau; - de bovengenoemde installaties op basis van volledig gebruiksgereed en gekoppelde installaties (zogenoemde kop-staart-test). Taal: Nederlands Tijdstip van verstrekking: bij oplevering. 9. VISUELE INSPECTIE De aannemer dient zich er middels een visuele inspectie van te vergewissen dat het bekabelingssysteem volgens de gestelde eisen is aangebracht. Hierbij dient met name te worden gelet op de volgende punten: - de bekabeling dient volgens de juiste pinbelegging op het connectiemateriaal (connectors, patchpanelen, verdeelstroken, et cetera) te zijn afgemonteerd; - de bekabeling dient volgens de geldende installatievoorschriften te zijn afgemonteerd op het connectiemateriaal (bijvoorbeeld de twisting van de aderparen van FTP-kabels mag niet te veel worden verwijderd); - de volgens fabrikantspecificatie geldende waarde voor de minimale buigradius (na installatie) van de betreffende kabel mag niet worden overschreden.
75.13.30-a
IN BEDRIJF STELLEN 0. IN BEDRIJF STELLEN, ELEKTROTECHNISCHE INSTALLATIE In bedrijf stellen van: - de brandmeldinstallatie; - de ontruimingsinstallatie; - het toegangsbeheersysteem; - het inbraakalarmsysteem. Uit te voeren door: fabrikant/leverancier Tijdstip: bij oplevering. 4. INBEDRIJFSTELRAPPORT Door de aannemer te verstrekken inbedrijfstellingsrapporten van: - alle in dit artikel aangegeven installaties.
140-09-02849-04 101
Uit te voeren door: fabrikant/leverancier Tijdstip: bij oplevering.
75.32
CENTRALE-VERWERKINGSAPPARATUUR
75.32.19-a
ONTRUIMINGSCENTRALE 0. ONTRUIMINGSCENTRALE Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Uitvoering: type B-installatie Aantal zones:als aangegeven in de functionele omschrijving Voedingsspanning (V,Hz): 230, 50 Bedrijfsspanning (V): 100 4. MONTAGE Te monteren in een 19"-kast. .01 ONTRUIMINGSCENTRALE Huidige ontruimingscentrale uitbreiden.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.32 CENTRALE-VERWERKINGSAPPARATUUR 75.32.21-a
140-09-02849-04 102
MELDCENTRALE 0. BRANDMELDCENTRALE Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Uitvoering: Aantal meldergroepen (st): Voedingsspanning (V, Hz): 230, 50 Bedrijfsspanning (V): 100 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): Behuizing: - uitvoering: - materiaal: - afmetingen (hxbxd) (mm): - kleur: Frontpaneel: - uitvoering: - materiaal: - afmetingen (hxbxd) (mm): Noodstroomvoorziening: - uitvoering: onderhoudsvrije accu's - capaciteit: als benodigd om aan de eisen uit de norm te voldoen Doormeldeenheid: - naar de brandweer; - naar gebouw 3mE. Elektronisch logboek Bedieningsveld Relaismodule Uitgangscontact: - ventilatie; - noodverlichting; - GBS (via EIB); - ontruimingsalarminstallatie; - toegangsbeheerinstallatie; Toebehoren: - bevestigingsmaterialen; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Huidige brandmeldcentrale uitbreiden.
75.32.21-b
MELDCENTRALE 0. TOEGANGSCONTROLECENTRALE Fabrikaat: Keyprocessor De centrale apparatuur dient geschikt te zijn voor: - toegangscontrole; - tijdregistratie; - aanwezigheidsregistratie; - aantal toegangspassen: - aantal kaartlezers: - aantal deurbesturingsunits: - aantal readerinterfaces: - aantal onderstations: - ingangen voor: - brandmeldinstallatie; - potentiaalvrije contacten voor: - registratie-installatie; - toegangsdeuren; - signaleren van meldingen;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.32 CENTRALE-VERWERKINGSAPPARATUUR
75.32.21-b
MELDCENTRALE (vervolg) - geheugengrootte: - eenvoudig uit te breiden; - uitgang voor printer; - noodstroomvoorziening; Toebehoren: - bevestigingsmaterialen; 4. MONTAGE MELDCENTRALE .01 TOEGANGSBEHEERINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.32.21-c
MELDCENTRALE 0. BEVEILIGINGSCENTRALE Fabrikaat: Galaxy Uitvoering: - aantal meldpunten: - aantal meldgroepen: - tijdschakelaar; - sleutelschakelaar; Voedingsspanning (V,Hz): 230, 50 Bedrijfsspanning (V): 100 Behuizing: - uitvoering: - materiaal: - afmetingen (hxbxd) mm: - kleur: Frontpaneel: - uitvoering: - materiaal: - afmetingen (hxbxd) mm: - kleur: Voorzien van: - potentiaalvrije contacten voor: - sturing van schrikverlichting; - GBS (via EIB); - toegangsbeheerinstallatie; Noodstroomvoorziening: - uitvoering: - capaciteit: Doormeldeenheid: Toebehoren: - bevestigingsmaterialen; 4. MONTAGE MELDCENTRALE Te monteren in een 19" kast. .01 INBRAAKBEVEILIGINGSINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.33
BEDIENINGS-/SIGNALERINGSPANELEN
75.33.10-a
BEDIENINGS-/SIGNALERINGSPANEEL 0. BRANDWEERPANEEL Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Uitvoering: alfanumeriek Behuizing: - materiaal: staal - afmetingen (hxbxd) mm: - kleur: Aantal led's:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
140-09-02849-04 103
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.33 BEDIENINGS-/SIGNALERINGSPANELEN
75.33.10-a
BEDIENINGS-/SIGNALERINGSPANEEL (vervolg) - rode led's (alarm): - gele led's (storing): - groene led's (bedrijf): Voorzien van: - lampentest; - zoemer met afsteldrukknop; Toebehoren: - bevestigingsmaterialen; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.33.10-b
BEDIENINGS-/SIGNALERINGSPANEEL 0. ONTRUIMINGSPANEEL Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV (gelijk aan uitvoering in gebouw 3mE) Uitvoering: Behuizing: - materiaal: staal - afmetingen (hxbxd) mm: - kleur: Voorzien van: - drukknoppen met kapje voor zoneontruiming; - drukknop met kapje voor totaal ontruiming; - signaleringen van storingen; - lampentest; Toebehoren: - bevestigingsmaterialen; .01 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.44 75.44.90-a
140-09-02849-04 104
SIGNAALOPNAME-WEERGAVE APPARATUUR WERKSTATION 0. PC-WERKSTATION Fabrikaat: Als opgegeven leveranciers CPU: Als opgegeven leveranciers Geheugen: Als opgegeven door leveranciers Videokaart: Als opgegeven door leveranciers Harddisk: Als opgegeven door leveranciers Diskettestation: Als opgegeven door leveranciers Netwerkkaart: Als opgegeven door leveranciers Toebehoren: - netsnoer; - muis, draadloos; - computer. .01 TOEPASSING WERKSTATION Werkstation toegangsbeheersysteem en inbraakbeveiligingsinstallatie. Op te nemen in de balie.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.45 LICHT-/GELUIDSIGNAALAPPARATUUR 75.45 75.45.11-a
75.45.11-b
140-09-02849-04 105
LICHT-/GELUIDSIGNAALAPPARATUUR LICHTSIGNAALARMATUUR 0. NEVENINDICATOR Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Uitvoering: opbouw (geschikt voor montage op inbouwdoos) Type: Bedrijfspanning (V): circa 5 - 8 Vdc Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 40 Behuizing: - afmetingen (hxbxd) mm: 85x85x25 - kleur behuizing: wit - kleur lens: rood Toebehoren: - grondplaat; - bevestigingsmateriaal; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening (indicatief aangegeven). LICHTSIGNAALARMATUUR 0. FLITSLICHT Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Uitvoering: opbouw Bedrijfsspanning (V, Hz): 230, 50 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 44 Lamphouder: Behuizing: - materiaal: - afmetingen: - kleur kap: oranje of rood Toebehoren: - lamp; - montagebeugel; - geveldoorvoer; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.45.11-c
LICHTSIGNAALARMATUUR 0. NEVENINDICATOR Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Uitvoering: inbouw (geschikt voor montage op inbouwdoos) Type: Bedrijfspanning (V): circa 5 - 8 Vdc Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 44 Behuizing: - afmetingen (hxbxd) mm: 85x85x25 - kleur behuizing: wit - kleur lens: rood Toebehoren: - grondplaat; - bevestigingsmateriaal; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Buiten aan gevel
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.45 LICHT-/GELUIDSIGNAALAPPARATUUR 75.45.31-a
140-09-02849-04 106
SIGNAALGEVER 0. SIGNAALGEVER Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Geluidssterkte (dB(A)): 100 Signaalsoort: slow whoop Nominale spanning (V, Hz): 100 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 41 Behuizing: - materiaal: kunststof - afmetingen: - kleur: rood Toebehoren: - bevestigingsmiddelen; .01 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op de tekening.
75.45.31-b
SIGNAALGEVER 0. SIGNAALGEVER Fabrikaat: STAHL Geluidssterkte (dB(A)): 105 Signaalsoort: slow whoop explosieveilig Nominale spanning (V, Hz): 230, 50 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 55 Behuizing: - materiaal: kunststof - afmetingen: - kleur: rood Toebehoren: - bevestigingsmiddelen; .01 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op de tekening.
75.51 75.51.10-c
REGISTRATIE-APPARATUUR REGISTRATIE-APPARAAT 0. KAARTLEZER Fabrikaat: Keyprocessor Type: - proximity kaartlezer; Uitvoering: - opbouw; Leesbereik: 75 mm Voorzien van: - rood/groene LED; Toebehoren: - voeding - noodvoedingsaccu; 4. MONTAGE REGISTRATIE-APPARAAT .01 TOEGANGSBEHEERINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.52 MELD-/DETECTIE-APPARATUUR 75.52
MELD-/DETECTIE-APPARATUUR
75.52.11-a
STANDMELDER 0. DEURSTANDMELDER Fabrikaat: VEMA of gelijkwaardig Voedingsspanning: Toebehoren: - magneet; - ruststroomweerstanden; - bevestigingsmateriaal; .01 TOEGANGSBEHEERINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.52.11-b
STANDMELDER 0. SCHOOTSTANDMELDER Fabrikaat: VEMA of gelijkwaardig Voedingsspanning: Toebehoren: - magneet; - ruststroomweerstanden; - bevestigingsmateriaal; .01 TOEGANGSBEHEERINSTALLATIE Zie posities van de deurstandmelders.
75.52.12-a
140-09-02849-04 107
BRANDMELDER 0. OPTISCHE ROOKMELDER Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Bedrijfsspanning (V): 100 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 41 Behuizing: - materiaal: kunststof - afmetingen - kleur: wit Meldersokkel: - systeem - beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 41 - materiaal: kunststof - afmetingen - kleur: wit Toebehoren: - eindweerstand; - bevestigingsmateriaal; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.52.12-b
BRANDMELDER 0. HANDBRANDMELDER Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Uitvoering Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 41 Materiaal: kunststof Afmetingen Kleur: rood blauw groen Toebehoren:
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.52 MELD-/DETECTIE-APPARATUUR
75.52.12-b
75.52.12-c
140-09-02849-04 108
BRANDMELDER (vervolg) - kortsluitisolator; - reserveruitjes; - eindweerstand; - bevestigingsmateriaal; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening. BRANDMELDER 0. OPTISCHE ROOKMELDER Fabrikaat: Ajax Brandbeveiliging BV Bedrijfsspanning (V): 100 Beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 55 Behuizing: - materiaal: kunststof - afmetingen - kleur: wit Meldersokkel: - systeem - beschermingsgraad (NEN 10529-92) (IP): 55 - materiaal: kunststof - afmetingen - kleur: wit - Uitvoering: explosieveilig Toebehoren: - eindweerstand; - bevestigingsmateriaal; .01 BRANDMELDINSTALLATIE Te plaatsen als aangegeven op tekening.
75.53 75.53.31-a
GRENDELINGS-/ONTGRENDELINGSAPPARATUUR DEUR-/RAAMSLOT 0. ELEKTRISCH DEURSLOT Fabrikaat: VEMA of gelijkwaardig Type: Elektromagnetische vergrendeling Werking: ruststroom Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - voeding - ankerplaat 9. MONTAGE De elektrische vergrendeling moet door de E-aannemer worden ingebouwd en aangesloten. De E-aannemer van dit bestek levert tijdig alle bouwkundige gegevens voor de inbouw van de componenten aan de bouwkundige aannemer en ziet toe op de juiste uitvoering daarvan. .01 TOEGANGSBEHEERINSTALLATIE Te monteren als aangegeven op tekening. Alle enkelvoudige inpandige deuren.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.53 GRENDELINGS-/ONTGRENDELINGSAPPARATUUR 75.53.31-b
75.61 75.61.10-a
140-09-02849-04 109
DEUR-/RAAMSLOT 0. ELEKTRISCH DEURSLOT Fabrikaat: VEMA of gelijkwaardig Type: Werking: ruststroom - doornmaat (mm): nader te bepalen Toebehoren: - bevestigingsmiddelen - voeding - doorvoerscharnier voor de bedrading - 100% belastbare spoel - geschikt voor aansturing toegangscontrolesysteem 9. MONTAGE De elektrische deuropener moet door de E-aannemer worden ingebouwd en aangesloten. De E-aannemer van dit bestek levert tijdig alle bouwkundige gegevens voor de inbouw van de componenten aan de bouwkundige aannemer en ziet toe op de juiste uitvoering daarvan. De bedradingsdoorvoering vanaf het doorvoerscharnier naar de slotkast is een bouwkundige voorziening. .01 TOEGANGSBEHEERINSTALLATIE Te monteren als aangegeven op tekening. Alle deuren voorzien van kaartlezer in de periferie van het gebouw op maaiveldniveau.
INFORMATIEKABELS/-LEIDINGEN INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH, UNIVERSEEL 0. INFORMATIEKABEL, ELEKTRISCH, UNIVERSEEL Fabrikaat: Draka Geleider(s): - aantal (st.): nader te bepalen - nominale geleiderdoorsnede (mm2): nader te bepalen - samenstelling geleider: massief / afhankelijk van toepassing / voorschrift leverancier - samenslag geleiders: parig getwist / afhankelijk van toepassing / voorschrift leverancier - geleiderisolatie: kunststof zonder halogenen - geleidercodering Afscherming geleider(s): - uitvoering - materiaal Afscherming collectief: - uitvoering : - materiaal :staal / folie Buitenmantel: - materiaal: kunststof zonder halogenen - kleur Toebehoren: - montagemateriaal 4. MONTAGE ELEKTRISCHE LEIDING .01 ZWAKSTROOMINSTALLATIE Voor toepassing waarbij afgeschermde bekabeling benodigd is.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
75 COMMUNICATIE- EN BEVEILIGINGSINSTALLATIES 75.82 SOFTWARE 75.82 75.82.10-a
140-09-02849-04 110
SOFTWARE SOFTWARE 0. SOFTWARE Alle software benodigd voor het functioneren van de in dit bestek omschreven installaties waar onder: - Brandmeldinstallatie; - Ontruimingsinstallatie; - Inbraakbeveiligingsinstallatie; - Toegangsbeheerinstallatie. .01 VAN TOEPASSING Voor alle bovengenoemde installaties.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE
140-09-02849-04 111
79
TELEMATICA INSTALLATIE
79.00
TELEMATICA INSTALLATIE
79.00.10
BEGRIPPEN: ALGEMEEN 01. TELEMATICA INSTALLATIE Het hoofdstuk betreft het geheel van leveranties en werkzaamheden, nodig voor het in het werk brengen en bedrijfsgereed maken van installaties voor de overdracht, verwerking en presentatie van elektrische en optische signalen voor geluid- en datatransmissiedoeleinden.
79.00.19
NORMEN, RICHTLIJNEN EN PROTOCOLLEN 01. NORMEN, RICHTLIJNEN EN PROTOCOLLEN: UNIVERSELE BEKABELING De bekabelingsinfrastructuur dient minimaal te voldoen aan de volgende standaarden en protocollen: Standaarden ISO/IEC 11801:2002 IEC 60332
IEC 60754
NEN-EN 50173:2007
NEN-EN 50174:2003
EN 55022 EN 55024 EN 50082-1
Information Technology - Generic Cabling for Customer premises (Edition 2.0) Beproeving van elektrische leidingen en optische leidingen op het gedrag bij brand Deel 1 Beproeving van de verticale brandvoortplanting bij een enkele geïsoleerde draad of leiding Deel 3 Beproeving van de verticale brandvoortplanting bij verticaal geplaatste gebundelde leidingen Test on gases evolved during combustion of materials from cables Deel 1 Determination of the amount of halogen acid gas Deel 2 Determination of degree of acidity of gases evolved during the combustion of materials taken from electric cables by measuring pH and conductivity Generic cabling systems Deel 1 General requirements Deel 2 Office premises Informatietechnologie installatie Deel 1 Specificatie en kwaliteits-borging Deel 2 Planning en praktijk in gebouwen Limits and Methods of measurement of radio interference of ITE Emissie en immuniteit, criterium A Electromagnetic compatibility Generic Immunity Standard
Protocollen Alle verbindingen dienen de protocollen te ondersteunen conform de NEN/EN 50173-1 annex F. Aanvullend dient het horizontale systeem tevens de volgende protocollen te ondersteunen: - Power over Ethernet (PoE) conform IEEE 802.3af.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.00 TELEMATICA INSTALLATIE 79.00.20
140-09-02849-04 112
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN 01. EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN Voor zover de levering, plaatsing of aansluiting van enig onderdeel van de installaties door een andere partij zal geschieden, is dit in het bestek vermeld. Waar een zodanige vermelding ontbreekt, behoren dus levering, plaatsing, aansluiting en inwerking stelling tot de verplichtingen van de aannemer. Daar waar de aannemer afwijkt van dit bestek dient hij dit aan te geven onder vermelding van de reden, een passend alternatief en de prijsconsequentie. Deze dient ter goedkeuring aan de bouwdirectie te worden voorgelegd. Halogeenvrije bekabeling Alle in dit hoofdstuk genoemde bekabeling en snoeren dienen halogeenvrij te zijn (Low Smoke Zero Halogen; LSZH). 02. EISEN MET MET BETREKKING OP DE AANLEG BEKABELING De volgende eisen worden gesteld voor de aanleg van de bekabeling van het universele bekabelingsysteem: - De universele bekabeling dient met voldoende afstand ten opzichte van de elektrotechnische installaties te worden aangelegd (conform NEN/EN 50174-2). - De aannemer moet vóór installatie van de universele bekabeling de betreffende kabelgotentracés controleren op afwerking en voldoende afstand tot elektrische voedingskabels en apparaten volgens de NEN 50174-2. - De bekabeling dient te worden aangelegd overeenkomstig de richtlijnen van de fabrikant (onder andere minimale buigradius). - Op de werktekeningen dient een separaat tracé aangegeven te worden voor de bekabeling. - In de verkeersruimten dient de bekabeling in separate goten en/of gootcompartimenten te worden aangelegd. - In de schachten dient de bekabeling op separate kabelladders ten opzichte van de sterkstroom bekabeling te worden aangelegd. - Bij oplevering mag maximaal 75% van de ruimte in het hoofd tracé/ compartiment in gebruik zijn. - De maximale lengte van de werkplekbekabeling (lengte tussen patchpaneel en werkplek) dient nooit groter dan 90 meter te zijn. Indien een grotere lengte voorkomt dient de aannemer dit direct aan de bouwdirectie te melden. - In de communicatieruimten mag niet worden begonnen met de afmontage wanneer deze niet gereed, schoon en afsluitbaar zijn. 06. CODERING De codering dient als volgt te worden aangebracht: - Een onuitwisbare getypte codering dient op een goed leesbare wijze op de materialen te worden aangebracht; - De werkplekcodering dient te worden voorzien van SER, patchpanelkast, strooknummer en positienummer. - De glasvezelcodering is in overleg met Shared Service Centre ICT B&O. Op de kabels dienen Brady-labels te worden toegepast. Op alle overige te coderen materialen dient Resopal te worden toegepast. De codering dient te worden aangebracht op: - Kabeleinden; - Koper patchpanelen; - Glasvezelladen;
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.00 TELEMATICA INSTALLATIE
79.00.20
140-09-02849-04 113
EISEN EN UITVOERING: ALGEMEEN (vervolg) - Werkplekken; - Patchpaneelkasten; Codering: SER - kast - strook - positie De coderingen dienen ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de bouwdirectie.
79.00.30
INFORMATIE-OVERDRACHT: WERKTEKENINGEN 01. WERKTEKENINGEN Door de aannemer te vervaardigen werktekening(en): - Plattegrond tekeningen met universele aansluitingen (data en telefonie) en transitiepunten met bijbehorende codering; - Aanzichten patchpanelkasten; - Blokschema's infrastructuur. De gegevens moeten worden vastgelegd voordat de onderdelen aan het zicht zijn onttrokken. Tijdstip van levering is voor aanvang van de werkzaamheden Aantal: - Ter goedkeuring: conform algemene bepalingen hoofdbestek (zie artikel 00.01.09). - Goedgekeurd: conform algemene bepalingen hoofdbestek (zie artikel 00.01.09). - Taal: Nederlands Vorm van verstrekking: op papier
79.00.31
INFORMATIE-OVERDRACHT: WERKPLAN 01. GEDETAILLEERD WERKPLAN Een gedetailleerd werkplan zoals bedoeld in paragraaf 26 lid 6 van de U.A.V wordt verlangd voor: de volledige aanleg van de bekabelingsinfrastructuur, betreffende de: - Aanleg bekabeling; - Afmontage bekabeling; - Metingen; Eisen werkplan: De indeling van de tijdsduur op het gedetailleerd werkplan moet worden aangegeven in werkbare werkdagen. Aantal te verstrekken exemplaren: - ter goedkeuring: conform algemene bepalingen hoofdbestek (zie artikel 00.01.09-a). - goedgekeurde: conform algemene bepalingen hoofdbestek (zie artikel 00.01.09-a).
79.00.32
INFORMATIE-OVERDRACHT: REVISIEBESCHEIDEN 01. REVISIETEKENINGEN Door de aannemer te vervaardigen revisietekening(en): - Aanzichten patchpanelkasten; - Blokschema's infrastructuur. De gegevens moeten worden vastgelegd voordat de onderdelen aan het zicht zijn onttrokken. Tijdstip van levering is gelijk met die van de oplevering.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.00 TELEMATICA INSTALLATIE
79.00.32
140-09-02849-04 114
INFORMATIE-OVERDRACHT: REVISIEBESCHEIDEN (vervolg) 03. REVISIEBESCHEIDEN APPARATUUR INSTALLATIES De revisiebescheiden moeten bestaan uit: - revisietekeningen; - de standaard fabrieksdocumentatie van alle toegepaste onderdelen; - de bedieningsvoorschriften; - onderhoudsvoorschriften; - beproevingsrapporten; door de aannemer aan de directie te verstrekken revisiebescheiden: van telematica installaties aantal: - ter goedkeuring: conform algemene bepalingen hoofdbestek (zie artikel 00.01.09). - goedgekeurd: conform algemene bepalingen hoofdbestek (zie artikel 00.01.09). taal Nederlands tijdstip van verstrekking een week voor oplevering vorm van verstrekking digitaal en in Autocad versie 14 of hoger in overeenstemming met gestandaardiseerde tekenwijze.
79.00.34
INFORMATIE-OVERDRACHT: MONSTERS 02. MONSTER TER BEOORDELING Voordat onderstaande bouwstoffen door de aannemer worden besteld hiervan een monster ter beoordeling aan de directie voorleggen: - Een complete RJ-45 werkplekaansluitdoos dubbel uitgevoerd; - Een patchkabel; - Een werkplek aansluitkabel; - Een monster van elk type toe te passen connector; - Een monster van elk type toe te passen kabel of buis met een minimale lengte van 1 meter; - Coderingsmateriaal; - Een monster van elk type patchpaneel (zowel glasvezel als koper); - Een monster van elk onderdeel van het kabelmanagementsysteem in de patchpanelkasten.
79.00.40
RISICOVERDELING EN GARANTIES: ALGEMEEN 01. LEVERING ONDERDELEN EN PROGRAMMATUUR, ONDERHOUD De aannemer verstrekt de directie een schriftelijke verklaring waarin vermeld staat dat bij de oplevering van de installatie, geleverd zullen worden t.b.v. het in stand houden van het systeem, het volgende: Het bekabelingsysteem, als geheel, dient te worden gecertificeerd door een hiertoe erkende aannemer, dan wel door de leverancier(s) of fabrikant(en) van de systeemonderdelen. Deze certificering omvat een functionaliteits- en productgarantie voor het bekabelingsysteem als geheel, als ook voor de systeemonderdelen (bekabeling, connectoren, patchpanelen, inserts, snoeren et cetera) afzonderlijk. Het certificaat dient de garantie te geven voor het goed functioneren van het bekabelingssysteem voor alle toepassingen overeenkomstig de specificaties zoals gesteld in de NEN-ISO/IEC 11801 en de NEN/EN 50173. In de verklaring is vermeld dat: - de levering zal geschieden door de aannemer. - de erbij behorende installatiewerkzaamheden voor rekening zijn van de aannemer De verklaring is van kracht gedurende een tijdsduur van minimaal 15 jaar
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.00 TELEMATICA INSTALLATIE
79.00.40
140-09-02849-04 115
RISICOVERDELING EN GARANTIES: ALGEMEEN (vervolg) Tijdstip van verstrekking bij oplevering 02. TE GARANDEREN ONDERDELEN Voor de volgende onderdelen wordt een garantie verlangd die moet gelden vanaf het gereedkomen of de levering van het gegarandeerde onderdeel gedurende de vermelde periode. Onderdeel: alle installaties conform bestek. - te garanderen door: de aannemer. - periode: 12 maanden. 09. TE GARANDEREN ONDERDELEN OP NALEVERING Voor alle nieuw te leveren systemen moet een garantie op nalevering van onderdelen worden gegeven, zowel hardware als software gedurende een termijn van 14 jaar, aansluitend op de genoemde garantieperiode.
79.10
FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
79.10.40-a
BEKABELINGSINFRASTRUCTUUR, SYSTEEMOMVANG 0. BEKABELINGSINFRASTRUCTUUR, SYSTEEMOMVANG De hal waarin de afdeling Multi Scale Physics (MSP) van de faculteit voor Technische Natuurwetenschappen van de TU Delft zal worden gehuisvest, dient te worden voorzien van een universeel gestructureerd bekabelingsysteem. Dit bekabelingsysteem dient te worden opgebouwd met koperbekabeling, dat kan worden toegepast voor data-, spraak- en beeldcommunicatie. De TU Delft heeft een 1GB-netwerk. In de patchkast dienen rangeerpanelen aanwezig te zijn voor dit 1 GB-netwerk. In de codering van de contactdozen moet naar voren komen welke op het 1GB-netwerk is aangesloten. Voor data-aansluitingen in laboratoriummeubilair dienen in de laboratoria transitiepunten nabij de energiezuil, inrichtingsmeubilair of wandgoot te komen. De aannemer van dit bestek levert, monteert en sluit aan tot en met de transitiepuntdoos inclusief datacontactdozen. Op deze contactdozen kan de inrichtingsinstallateur zijn databekabeling aansluiten. Het bekabelingsysteem omvat in hoofdlijnen de volgende onderdelen: - Communicatieruimten; - Verticaal systeem; - Horizontaal systeem. Deze onderdelen worden in de volgende posten besproken.
79.10.41-a
COMMUNICATIERUIMTEN 0. COMMUNICATIERUIMTEN Binnen het MSP gebouw van de TU Delft kunnen de navolgende voor dit bestek relevante communicatieruimten worden onderscheiden: - Satellite Equipment Room (SER); Satellite Equipment Rooms In het bouwkundig ontwerp is één SER gereserveerd voor het plaatsen van drie patchpanelkasten. Op de eerste verdieping is de ruimte van 3,60 x 3,60 meter voor de SER voorzien. Deze SER is zodanig geplaatst dat de kabellengte naar de werkplekken maximaal 90 meter bedraagt.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
79.10.41-a
140-09-02849-04 116
COMMUNICATIERUIMTEN (vervolg) Patchpanelkasten In de patchpanelkast dienen de volgende componenten te worden voorzien: - RJ-45 patchpanelen voor werkplekaansluitingen; - Rangeer- en blindpanelen; Tevens dient in de patchpanelkasten ruimte te worden gereserveerd voor door een andere partij te installeren componenten: - Glasvezelpatchpanelen voor backbone verbindingen; - Actieve netwerkapparatuur; - UPS. Aan de inrichting van de patchpanelkasten worden onderstaande eisen gesteld: - De aannemer dient grote stalen rangeerogen te plaatsen per patchpanelkast, deze rangeerogen dienen aan de voorzijde van de kast uniform te worden verdeeld, links en rechts van het 19"-profiel. Per patchpanelkast dienen 8 rangeerogen te worden voorzien. - De aannemer dient elke spanningsslof aan te sluiten op een aparte 230 V/16A groep via CEE-form contactdozen. - Aarding van de kast aansluiten op het hoofdaardpunt in de ruimte. - Bij oplevering dienen er maximaal 240 werkplekaansluitingen per 19" patchkast voorzien te zijn. De definitieve indelingen dienen in overleg met de bouwdirectie te worden bepaald (voorstel op werktekeningen).
79.10.43-a
VERTICAAL SYSTEEM 0. VERTICAAL SYSTEEM, Tussen de SER in MSP halgebouw en MER in 3mE dient een verticaal systeem te worden voorzien. Het verticale systeem bestaat uit: - Glasvezelbackbone; - Koperbackbone. De demarcatie van deze bekabeling ligt bij de scheidingswand gang MSP-gebouw. Deze bekabeling dient door een andere partij te worden uitgevoerd. Hierbij dient de ander partij rekening te houden met een overlengte van circa 25 m kabel binnen dit halgebouw.
79.10.45-a
HORIZONTAAL SYSTEEM 0. HORIZONTAAL SYSTEEM Het horizontale systeem betreft de verbindingen tussen de patchpanelen in de SER en de datawandcontactdozen op de werkplekken. Systeemomvang: - Horizontale bekabeling; - Patchpanelen en rangeerpanelen; - Werkplekaansluitingen; - Transitiepunten; - Aansluitingen in technische ruimten; - Patchsnoeren. Horizontale bekabeling De horizontale bekabeling bestaat uit verbindingen tussen de SER en de werkplekken ten behoeve van onder andere data- en telefonietoepassingen. Vanuit de SER worden de werkplekken bekabeld. De
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.10 FUNCTIONELE OMSCHRIJVINGEN INSTALLATIEDELEN
79.10.45-a
140-09-02849-04 117
HORIZONTAAL SYSTEEM (vervolg) horizontale verbindingen bestaan uit koperbekabeling; het type toe te passen bekabeling is categorie 6A 'Unshielded Twisted Pair' (U/UTP) met Low Smoke Zero Halogen (LSZH) mantel. Patchpanelen en rangeerpanelen De werkplekbekabeling dient aan de SER-zijde afgemonteerd te worden op RJ-45 patchpanelen met een poortdichtheid van 24 poorten per hoogte eenheid. Per 24 aansluitingen dient een rangeer-paneel te worden opgenomen. Werkplekaansluitingen De werkplekbekabeling dient te worden afgemonteerd op RJ-45 connectoren. Deze connectoren dienen vervolgens afgemonteerd te worden in tweevoudige contactdozen. Aansluitingen in technische ruimten In de technische ruimten dienen onderstaande aansluitingen te worden voorzien: - In elke technische ruimte tenminste één tweevoudige aansluiting, bijvoorbeeld voor een telefoon; - Per regelkast, in overleg met de aannemer van de regelinstallaties, een dubbele RJ-45 aansluiting. De aansluitingen in de technische ruimten staan niet aangegeven op de bestekstekeningen. Patchsnoeren Voor het activeren van de data- en telefonieverbindingen in de SER dienen patchsnoeren te worden geleverd. Deze patchsnoeren maken deel uit van het bekabelingsysteem en dienen te voldoen aan de daarvoor geldende standaarden. Voor het bepalen van het aantal te leveren patchsnoeren dient te worden uitgegaan van de volgende percentages: 1.0 m 20% van totaal aantal aansluitpunten 1.5 m 20% van totaal aantal aansluitpunten 2.0 m 10% van totaal aantal aansluitpunten 3.0 m 5% van totaal aantal aansluitpunten De RJ-45 patchverbindingen worden gerealiseerd door een categorie 6A U/UTP-patchsnoeren. Voordat tot bestelling van de patchsnoeren kan worden overgegaan dient de definitieve uitvoering (aantal, kleur, lengte) in overleg met de bouwdirectie te worden bepaald.
79.13
METEN, BEPROEVEN/INREGELEN, IN BEDRIJFSTELLEN EN CONTROLEREN
79.13.10-a
METEN UNIVERSEEL BEKABELINGSYSTEEM 0. METEN UNIVERSEEL BEKABELINGSSYSTEEM Het volledige netwerk, inclusief de glasvezelbekabeling dient gecertificeerd te worden. De omschreven metingen dienen ter controle voor de adviseur en als referentie voor certificering. Van iedere meting moet een rapport worden opgemaakt welke met de oplevering van het netwerk zal worden overhandigd zowel digitaal als een papieren versie in drievoud.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.13 METEN, BEPROEVEN/INREGELEN, IN BEDRIJFSTELLEN EN CONTROLEREN
79.13.10-a
140-09-02849-04 118
METEN UNIVERSEEL BEKABELINGSYSTEEM (vervolg) Koperbekabeling categorie 6A bekabeling Voor de categorie 6A koperbekabeling dient een Class E permanent link meting te worden verricht conform NEN 50173. Als meetinstrument dient minimaal een level III tester te worden toegepast, bijvoorbeeld een Fluke DSP-4300, DTX-1200/1800 of gelijkwaardig. Het meetinstrument dient ingesteld te worden op de door de fabrikant opgegeven NVP-waarde. 5.
MEETRAPPORT Door de aannemer te verstrekken meetrapporten: Meetrapportage categorie 6A koperbekabeling In de meetrapportage dienen voor de categorie 6A koperbekabeling tenminste het volgende opgenomen worden: - Het fabrikaat, type en serienummer van de gebruikte meetapparatuur, inclusief software versies, toegepaste link adapters en overige materialen; - Calibratierapporten van de toegepaste meetapparatuur; - De instellingen van de meetapparatuur (NVP-waarde, et cetera); - De datum van de meting; - De naam en paraaf van de meettechnicus; - De door de fabrikant gestelde specificaties voor de parameters als genoemd in de betreffende norm; - Per kabel alle gemeten waarden voor de parameters als genoemd in de betreffende norm; - Per kabel de lengte, wiremap, worst case NEXT Margin en worst case NEXT; - Van elke meting moet aangegeven worden, door middel van PASS, dat de resultaten voldoen aan de eisen als gesteld in de betreffende norm; - Indien het verschil tussen het meetresultaat en in de norm gestelde minimale eisen zo klein is dat niet met zekerheid gesteld kan worden of verbinding aan de eisen van de norm voldoet (PASS*), wordt deze als als niet voldoende aangemerkt (FAIL). De resultaten dienen aangeleverd te worden zowel digitaal op CD-ROM als in papieren afdruk. De digitale versie van het meetrapport op CDROM omvat tenminste: - Digitale versie (pdf) van de papieren afdruk; - Meetresultaten als directe digitale uitvoer van het meetinstrument (bijvoorbeeld Fluke FLW-files); - Inleessoftware om de meetresultaten op een overzichtelijke wijze op een PC uit te kunnen draaien (bijvoorbeeld Fluke Linkware).
79.13.40-a
CONTROLEREN 0. CONTROLEREN UNIVERSEEL BEKABELINGSSYSTEEM De aannemer dient zich er door een visuele inspectie van te vergewissen dat het bekabelingsysteem volgens de gestelde eisen wordt aangebracht. Hierbij dient met name te worden gelet op de volgende punten: - De bekabeling dient volgens de juiste pinbelegging op het connectie materiaal (connectors, patchpanelen, verdeelstroken, et cetera) te zijn afgemonteerd; - De bekabeling dient volgens de geldendeinstallatie-voorschriften te zijn afgemonteerd op het connectiemateriaal (bijv. de twisting van de aderparen van 'Twisted pair'-kabels mag niet te veel worden verwijderd);
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.13 METEN, BEPROEVEN/INREGELEN, IN BEDRIJFSTELLEN EN CONTROLEREN
79.13.40-a
CONTROLEREN (vervolg) - Scherpe randen moeten zodanig worden afgeschermd dat aan de eisen voor minimum buigstralen (volgens fabrikant specificatie) voldaan blijft worden en kabels niet kunnen beschadigen.
79.41
KASTEN, RACKS EN TOEBEHOREN
79.41.10-a
PATCHPANELKAST 0. PATCHPANELKAST Fabrikaat Kleur Hoogte Diepte Breedte Maximale belasting
: : : : : :
140-09-02849-04 119
Rittal Standaard Maximaal 42HE Ca. 800 mm Ca. 800 mm Minimaal 400 kg
Toebehoren: - Gesloten sokkel; - 2 sets 19" profielen; - Diepte stel profielen; - Uitneembare zijwanden, geschroefd gemonteerd; - Voldoende koeling d.m.v. geruisarme ventilator die in het dak gemonteerd is; - Met een eenduidig slot afsluitbaar, geplaatst in zowel voor- als achterdeur; - 8-voudige spanningsslof met CEE-form steker, randaarde en spanningsindicator; - Kabelgeleidingsprofiel; - Centrale aardingsset; - Tekeninghouder; - Alle benodigde hulp- en bevestigingsmaterialen. .01 TOEPASSING Ten behoeve van het onderbrengen van de patchpanelen, communicatieapparatuur en UPS in de SER. 79.41.13-a
RANGEERPANEEL, 1HE 0. RANGEERPANEEL Fabrikaat : Type : Hoogte : Materiaal : Materiaal : Afmetingen rangeerogen:
BrandRex Rangeerpaneel 1 HE Metaal Metaal Minimaal 40x70 mm
Toebehoren: - Aansluit- en bevestigingsmaterialen 4. MONTAGE Plaatsen in de patchpanelkasten conform principetekening. Tevens per patchpanelkast 5 stuks extra los te leveren inclusief montagemateriaal, plaatsing nader te bepalen. .01 TOEPASSING Ten behoeve van de ordelijke routering van patchkabels in de patchpanelkasten zonder overschrijding van minimale buigradius eisen.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.45 HORIZONTAAL SYSTEEM, KOPER 79.45
HORIZONTAAL SYSTEEM, KOPER
79.45.12-a
KOPERKABEL, U/UTP 0. KOPERKABEL Fabrikaat : Avaya Type : categorie 6A, U/UTP Uitvoering Aders : Massief Aantal aders :8 Constructie : Per 2 aders getwist Afscherming : Geen Materiaal Aders : Koper Aderisolatie : Low Smoke Zero Halogen (LSZH) Kleur aderisolatie blauw wit/blauw oranje wit/oranje groen wit/groen bruin wit/bruin Buitenmantel : Low Smoke Zero Halogen (LSZH) 4. MONTAGE De bekabeling dient in de verticale tracés om de 2 meter per maximaal 6 stuks losjes te worden gebundeld. In de horizontale tracés niet bundelen maar los aanleggen in metalen goten. .01 TOEPASSING Ten behoeve van de verbindingen tussen de patchpanelen in de SER en de contactdozen op de werkplekken of de transitiepunten.
79.45.13-a
CONNECTOR, RJ-45 0. CONNECTOR Fabrikaat : Avaya Type : categorie 6A, UTP Uitvoering : RJ-45 4. MONTAGE Monteren in de connector volgens de NEN/EN 50173 (T568B). .01 TOEPASSING Ten behoeve van het realiseren van de RJ-45 aansluitpunten aan de werkplekzijde.
79.45.14-a
140-09-02849-04 120
CONTACTDOOS TELEMATICA 0. CONTACTDOOS TELEMATICA Fabrikaat : Conform E-installatie Type : Universele contactdoos Uitvoering Kleur : Conform E-installatie Uitvoering : Conform E-installatie Materiaal : Kunststof Connectoren : Geschikt voor montage van 1 / 2 stuks RJ-45 Toebehoren: - Eén- of tweevoudige montageplaat; - Centraalplaat; - Afdekrand; - Inzetstuk; - Geveerde schuifjes; - Alle benodigde aansluit en bevestigingsmaterialen; - Resopalcodering.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
79 TELEMATICA INSTALLATIE 79.45 HORIZONTAAL SYSTEEM, KOPER
79.45.14-a
79.45.14-b
140-09-02849-04 121
CONTACTDOOS TELEMATICA (vervolg) 4. MONTAGE Aanbrengen in wandgootsysteem / zuilen / wanden / kabelgoten. .01 TOEPASSING Ten behoeve van het afmonteren van de horizontale bekabeling op de werkplekken. PATCHPANEEL, UTP 0. PATCHPANEEL Fabrikaat Type Hoogte (HE) Type connector Aantal connectoren Kleur
: : : : : :
Avaya categorie 6A, U/UTP 1 RJ-45 24 Zwart
Toebehoren: - RJ-45 connectoren - Aansluit- en bevestigingsmateriaal - 2 metalen rangeerogen per 2 patchpanelen in de patchkasten 4. MONTAGE Montage in patchpanelkast. Per connectorpositie één kabel aan te brengen volgens de NEN/ EN 50173 (T568B). .01 TOEPASSING Ten behoeve van de afmontage van de horizontale U/UTP bekabeling aan de achterzijde van het paneel. Het realiseren van patchverbindingen vindt plaats middels het aanbrengen van patchkabels aan de voorzijde van het paneel. 79.45.15-a
PATCHSNOER RJ-45 / RJ-45 0. PATCHSNOER Fabrikaat : Avaya Type : categorie 6A, U/UTP Uitvoering : Tweezijdig afgemonteerd op een RJ-45 connector Lengte : 1.0/ 1.5/ 2.0/ 3.0 meter Kleur : Grijs Materiaal buitenmantel : Low Smoke Zero Halogen (LSZH) Materiaal aderisolatie : Low Smoke Zero Halogen (LSZH) .01 TOEPASSING Ten behoeve van patchverbindingen in de patchpanelkast.
Deerns raadgevende ingenieurs bv
24-04-2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
Code
E-02
: 1 van 13 L E V
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
A A N
B K B
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN De hierna omschreven werkzaamheden ten behoeve van de installaties zijn opgenomen in het bouwkundig bestek. Aan deze voorzieningen zijn, behalve de werkzaamheden opgenomen in de betreffende bestekken, geen kosten verbonden die ten laste komen van de aannemers van genoemde technische installaties. Ter informatie is eenzelfde lijst met bouwkundige voorzieningen aan het bestek ten behoeve van de installaties toegevoegd. Deze bouwkundige voorzieningen omschrijven de kwaliteit van uitvoering van de te realiseren voorzieningen ten behoeve van de installaties. De genoemde aantallen zijn indicatief, aan de hand van de bij de inschrijving ter beschikking gestelde bestekstukken van de installaties dient de bouwkundig aannemer de juiste aantallen te bepalen.
Verklaring Linker kolom e
1 letter
E W T A
= = = =
elektrische werktuigkundige transport algemeen
e
2 letter
ALG INFR TR B&A SP P&W TC DA LA X
Rechter kolommen = = = = = = = = = =
algemeen terrein infra techniekruimte bliksem aarding sparingen plafonds wanden toegangscontrole op daken lab/inrichting buiten bestek
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
LEV AAN BKB G B E W T LA D X
= = = = = = = = = = =
leveren aanbrengen bouwkundige bestek art. gebruiker bouwkundig E-aannemer W-aannemer transport/liften inrichting laboratoria derden buiten bestek
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
Code
E-02
: 2 van 13 L E V
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
A A N
B K B
Algemeen (STABU) Onder algemeen bouwkundige voorzieningen behoren de navolgende zaken: - keten met inrichting; - parkeergelegenheid; - schaft-, was- en kleedgelegenheid; - energie, water, gas, fax, telefoon e.d.; - bouwwarmte; - transport, hijsvoorzieningen, steigers; - afvalverwerking. Deze voorzieningen zijn, voor zover van toepassing, omschreven bij de (STABU) hoofdstukken: 00.03.19
BESCHIKBAARSTELLING OPDRACHTGEVER
01.02.23
LOODSEN EN ANDERE HULPMIDDELEN
05
BOUWPLAATSVOORZIENINGEN
Note 1
In deze opgaaf kunnen items zijn genoemd die al elders op de bouwkundige tekeningen of in het bouwkundig bestek zijn opgenomen. Gelet moet worden dat dit niet leidt tot dubbeltellingen of onduidelijkheden. Daarom is de kolom BKB opgenomen waar de architect aan kan geven waar dit in het bouwkundig bestek is opgenomen. Dit dient niet door Deerns aangegeven te worden.
Note 2
De opgave van hoeveelheden, afmetingen, etc., dient als indicatie van de omvang. Voor alle genoemde hoeveelheden of afmetingen te lezen circa … of rekenen op …. Daar waar hoeveelheden niet zijn genoemd (…. stuks of m), geldt dat dit onderdeel wel van toepassing is, echter de omvang volgt uit eerdere of nog te verstrekken tekeningen of is al bekend en verwerkt in bouwkundige tekeningen.
Note 3
Voor alle opgegeven voorzieningen geldt dat afmetingen posities uitvoering afwerking etc. op aanwijzing en in overleg met de betreffende elektrotechnisch aannemer plaats vindt. Deze aannemer verstrekt hiertoe alle noodzakelijke gegevens en/of tekeningen met maatvoeringen. Dan wel worden de posities en maten in het werk afgetekend door deze aannemer.
Verklaring Linker kolom e
1 letter
E W T A
= = = =
elektrische werktuigkundige transport algemeen
e
2 letter
ALG INFR TR B&A SP P&W TC DA LA X
Rechter kolommen = = = = = = = = = =
algemeen terrein infra techniekruimte bliksem aarding sparingen plafonds wanden toegangscontrole op daken lab/inrichting buiten bestek
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
LEV AAN BKB G B E W T LA D X
= = = = = = = = = = =
leveren aanbrengen bouwkundige bestek art. gebruiker bouwkundig E-aannemer W-aannemer transport/liften inrichting laboratoria derden buiten bestek
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
E-02
: 3 van 13 L E V
A A N
Het verzorgen en beschikbaar stellen van een personenverblijf, voorzien van gezamenlijke schaft-, was-, kleedlokalen en toiletruimten ten behoeve van ca … personen (opgave installateurs), na gunning tijdens de bouw. Deze voorzieningen dienen overeenkomstig de ARBO-regels te zijn uitgevoerd.
B
B
A- 2
Het kosteloos beschikbaar stellen aan de installateurs van oriëntatie/loopverlichting, alsmede aansluitpunten voor elektrisch gereedschap (230V en 380V).
B
B
A- 3
Het mede gebruik mogen maken door de installateurs van steigers/ladders in overleg met de bouwaannemer en in overeenstemming met het goedgekeurde bouwplan.
B
B
A- 4
Het mede gebruik mogen maken door de installateurs van de bouwkraan en/of bouwlift met bedienend personeel voor het transport van zware onderdelen van de installatie. Het gebruik van de bouwkraan in overleg met de bouwaannemer.
B
B
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
A
Algemeen bouwplaatsvoorzieningen
A- 1
B K B
Te rekenen op … uren (opgave installateur) A- 5
Het kosteloos beschikbaar stellen aan de installateur van afvalcontainers voor het afvoeren van: te slopen materialen, verpakkingsmaterialen en overtollige materialen, inclusief het tijdig afvoeren van deze containers.
B
B
A- 6
Het verlenen van hulp en medewerking van de bouwkundig aannemer bij horizontaal en verticaal transport op het werk. De hulpverlening bij aanvoer en transport bestaat in hoofdzaak uit het lossen, transporteren en opslaan van materialen, die redelijkerwijs niet met menskracht verplaatst kunnen worden.
B
B
A- 7
Het kosteloos beschikbaar stellen van bouwwarmte in de periode dat dit gewenst is tijdens de bouwtijd, in de ruimten welke glas- en waterdicht zijn en waar werkzaamheden worden verricht. De temperatuur afstemmen op de te verwerken materialen. De periode van bouwwarmte moet in de te vervaardigen ‘overall planning’ worden aangegeven.
B
B
A- 8
Het na gunning beschikbaar stellen van circa … m2 (opgave installateurs) oppervlakte ten behoeve van loodsen voor de opslag van materialen en dergelijke, op een en dezelfde locatie gedurende de bouw binnen een afstand van maximaal 50 m van de bouw.
B
B
A- 9
Het aftekenen van de te boren gaten door de bouwkundig aannemer op aanwijzing van de overige installatie-aannemers.
B
B
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
INFRA
Terreinvoorzieningen en demarcatie van infraleidingen
E-02
: 4 van 13 L E V
A A N
B K B
Terreinvoorzieningen en demarcaties van infraleidingen 1 m buiten gevellijn. De aangegeven voorzieningen gelden voor het terrein binnen de bouwput of rooilijn tot een afstand van 1 m van de gevel. Graafwerk voor INFRALEIDINGEN buiten deze grens zijn NIET meegenomen in deze lijst.
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
E-02
: 5 van 13 L E V
A A N
B
B
Het na montage van de leidingen brandwerend en luchtdicht aanwerken van bovengenoemde sparingen overeenkomstig de brandwerendheid van de wanden of vloeren.
B
B
ETR-2
Het stofvrij afwerken van cementgebonden vloeren wanden en plafonds d.m.v. coating in de navolgende ruimten: laagspanningsruimten; SER.
B
B
ETR-3
Het leveren en aanbrengen van roosters in binnendeuren van de onderstaande ruimten:
B
B
B
B
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
ETR
Techniekruimten: middenspanning-, laagspanning-, transformator- computerruimten, etc.
ETR-1
Het houden en aanwerken van sparingen in vloer/wand voor doorvoer van leidingen ten behoeve van de volgende installatie-onderdelen:
B K B
Laagspanningsruimte Voor de benodigde sparingen zijn de tekeningen van de techniekruimte(n) maatgevend.
ETR-4
br. 600
mm, h. 600
mm;
voor laagspanningsruimte
br. 600
mm, h. 600
mm;
voor SER / clusterruimte
Het leveren en aanbrengen van toegangsdeuren. Te rekenen op: Techniekruimte: br. 2000 mm, h. 2500 mm; naar buiten draaiend.
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
E-02
: 6 van 13 L E V
A A N
Verbinden metalen objecten op daken met afleiderinstallatie zoals stalen kasten, ventilatiekappen, et cetera.
E
E
EBA-2
Het doorverbinden van daktrimmen (alu) en koppelen aan de afleiderinstallatie
E
E
EBA-3
Het bevestigen (plakken) van leidingsteunen op daken
E
E
EBA-4
Aansluiten van eindgroepen op de door derden aan te brengen netfilters.
E
E
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
EBA
Aardingen, bliksembeveiliging, afschermingen, kooi van Faraday
EBA-1
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
B K B
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
E-02
: 7 van 13 L E V
A A N
B
B
Het na montage van de kabelgoten brandwerend en luchtdicht aanwerken van bovengenoemde sparingen overeenkomstig de brandwerendheid van de vloeren.
B
B
Het houden van sparingen 250 x 150 500 x 150 750 x 200
B
B
Het na montage van de kabelgoten brandwerend en luchtdicht aanwerken van bovengenoemde sparingen overeenkomstig de brandwerendheid van de wanden.
B
B
Het aanbrengen en aanwerken van doorvoeringen voor kabeltracés in gipsmontage- of soortgelijke systeemwanden: 250 x 150 mm; 500 x 200 mm; 750 x 200 mm;
B
B
Het na montage van de kabelgoten brandwerend en luchtdicht aanwerken van bovengenoemde doorvoeringen overeenkomstig de brandwerendheid van de wanden.
B
B
ESP-4
Het dichten en aanwerken van overtollige sparingen die niet meer worden gebruikt.
B
B
ESP-5
Het boren van gaten in betonvloeren. Ø 20 mm; t.b.v. doorvoer buisleiding Ø 100 mm; t.b.v … Ø 150 mm; t.b.v …
B
B
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
ESP
Opstortingen, sparingen in wanden vloeren en balken
ESP-1
Het houden van sparingen 250 x 150 500 x 150 750 x 200
ESP-2
ESP-3
in betonnen vloeren ten behoeve van kabeltracés. mm; mm; mm;
in betonnen wanden en balken ten behoeve van kabeltracés. mm; mm; mm;
B
Het aanwerken van de sparingen na montage van de leidingen en/of doorvoeringen ESP-6
Het boren van gaten in betonwanden. Ø 20 mm; t.b.v. doorvoer buisleiding Het aanwerken van de sparingen na montage van de leidingen en/of doorvoeringen
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
B K B
B
B
B
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
E-02
: 8 van 13 L E V
A A N
Het maken van gaten in gipswanden en andere scheidingswanden en het akoestisch aanwerken hiervan met gebruikmaking van steenwol: gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. schakelmateriaal, wcd’s, etc.; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. zwakstroominstallaties; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. handbrandmelders + signaallampen; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. nevenindicatoren; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. melders beveiligingsinstallaties; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. data telefoon; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. CAI; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v. drukknoppen; gaten ø 80 mm voor inbouwdozen t.b.v.
B
B
EWP-2
Het hakken (frezen) en aanwerken van sleuven en gaten voor leidingen en inbouwdozen in metselwerk (leidingstenen) sleuf van 25 x 25 mm t.b.v. buisleidingen; gaten Ø 80 mm, diep 50 mm; t.b.v. schakelmateriaal, wcd’s; gaten Ø 80 mm, diep 50 mm; t.b.v. zwakstroommateriaal
B
B
EWP-3
Het aanbrengen van leidingen en inbouwdozen in schoon metselwerk. Te rekenen op: leiding ∅ 19 mm. leiding ∅ 25 mm. inbouwdozen ∅ 70 mm.
B
B
EWP-4
Het maken van doorvoeringen voor aansluitleidingen in plafondplaten en het leveren en aanbrengen van achterhout ten behoeve van de onder het systeemplafond te monteren componenten: afm. 200 x 200 mm t.b.v. rookmelders, nevenindicatoren afm. 200 x 200 mm t.b.v. opbouw sensoren, opnemers afm. 400 x 400 mm t.b.v. opbouw slow whoops afm. 400 x 400 mm t.b.v. transparanten
B
B
EWP-5
Het leveren en aanbrengen van achterhout met sparingen ten behoeve van het monteren van in het systeemplafond in te bouwen componenten: afm. 500 x 500 mm; sparing /Ø 150 mm t.b.v. inbouwspot afm. 500 x 500 mm; sparing /Ø 150 mm t.b.v. inb. noodlichtarmaturen afm. 1000 x 500 mm; sparing 600 x 150 mm t.b.v. inbouwarmaturen (TL)
B
B
EWP-6
Het leveren en maken van multiplexplaat 18 mm dik op de achterwanden van de E-nissen met afmetingen: breedte E-nis over de volle hoogte, ten behoeve van bevestiging verdeelkasten en leidingen. Alle E-nissen; ter plaatse van kasten en kabelladders.
B
B
EWP-7
Het leveren en aanbrengen van achterhout tussen de verticale stijlen van gips- en andere scheidingswanden voor de bevestiging van: afm. 600 x 150 x 25 mm; t.b.v. CEE form wcd’s.
B
B
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
EWP
Voorzieningen in of aan (systeem)wanden en plafonds; schilderwerk
EWP-1
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
B K B
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
ETC
Voorzieningen in of aan deuren, t.b.v. toegangsbeheer en beveiliging
E-02
: 9 van 13 L E V
A A N
B K B
Voorzieningen in en aan deuren, ramen en kozijnen voor toegangsbeheer en beveiliging. De uitvoering van de elektrische sloten en bijbehoren vergt gedegen overleg met architect, gebruiker, leverancier van de deuren alsmede het ontruimingsplan bij calamiteiten en de brandweer. Van belang zijnde punten zijn: Betreft het een (buiten)deur met hoge beveiligingsklasse, dan geen kantelbare schoothouder; Hiervoor zijn speciale veiligheidssloten met dag en nachtschoot. Hierbij worden beide schoten na autorisatie getrokken. De nachtschoot blijft getrokken tot de deur weer in de sponning terug valt. Een speciale hulpschoot geeft na sluiten van deur de nachtschoot vrij waarna deze vergrendeld. Kantelbare schoothouders vergen een inkassing in kozijn die de constructiesterkte beïnvloeden; Bij dubbele deuren de kantschuiven of spanjolet signaleren met speciaal contact; Arbeids- of ruststroom afhankelijk van vluchtwegfunctie vaststellen; Uitvoering en type afhankelijk van bouwwijze deur en kozijn; Afstemmen hoe leidingen in deuren worden aangebracht; soms zal dit in de fabriek moeten gebeuren omdat het later aanbrengen niet mogelijk blijkt; Het is raadzaam om een deurenlijst te maken waarin per deur alle nodige componenten zijn aangegeven. Ongeacht of deze door derden worden geleverd, zoals deurdrangers, kantschuiven, doorvoerscharnieren, dag- en nachtsloten, sleutelcilinders, halve of hele sloten, et cetera. Het is aan te bevelen om de sloten door de bouwaannemer te laten aanbrengen. Deze zal bouwwijze en uitvoering bepalen waarna het juiste type door de E-aannemer kan worden besteld. ETC-1
ETC-2
ETC-3
Het leveren en aanbrengen van de (op tekening) aangegeven elektrische draai- of schuifdeurbedieningen inclusief bedieningscomponenten. Zoals loopsensoren, druktoetsen, obstakelbeveiliging, bedrijfskeuzeschakelaar, et cetera.
B
B
Het leveren van voedingspunten nabij deurbedieningen bestaande uit 230V netvoeding, niet preferent.
E
E
Het leveren en aanbrengen van de elektrische deuropeners inclusief bedieningscomponenten. De deuropeners type kantelbare schoothouder aanbrengen in het kozijn. De deuropeners leveren overeenkomstig de besteksomschrijving waarbij de uitvoering in samenhang met de toepassing en bouwwijze van kozijn en deur voorzien van (loop)slot met dagschoot, definitief wordt vastgesteld.
B
B
Elektrische leiding in kozijn wegwerken met voldoende aansluitlengte tot in verlaagde toegankelijke plafond. Voorzieningen in kozijn voor doorvoer van leiding.
E
E
Het boren van gaten in kozijnen ten behoeve van deurmagneetcontacten op aanwijzing van de E-aannemer,
B
B
Het leveren en aanbrengen van magneetcontact met leiding in kozijn.
E
E
Het leveren en aanbrengen van de contact met leiding in kozijn.
E
E
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
E-02
:10 van 13 L E V
A A N
Servicestroken met aansluitvoorzieningen op labmeubilair, labtafels, voorzien van: sterkstroomwandcontactdozen 230 V en/of 400 V en bekabeling; contactdozen voorzien van coderingen.
LA
LA
ELA-2
Het aanbrengen van een energiezuil vanaf plafond. Voorts het pasmaken van plafonddoorvoering en het voorzien van een manchet. De zuil voorzien: sterkstroomwandcontactdozen 230 V en/of 400 V en bekabeling; contactdozen voorzien van coderingen.
LA
LA
ELA-3
Leidingen vanuit plafond naar servicestrook met aansluitlengte tot aan aansluiting, voorzien van een groepscodering.
E
LA
ELA-4
Het leveren en aanbrengen van zwakstroomcontactdozen en universele communicatie (tel/data) in servicestroken en meubilair, compleet met bekabeling. De contactdozen voorzien van coderingen.
E
E
ELA-5
Het leveren en aanbrengen van aansluitvoorzieningen sterkstroom voor zuurkasten.
E
E
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
ELA
Installatie in/aan , laboratoriuminrichting, servicestroken, balie etc.
ELA-1
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
B K B
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
E-02
:11 van 13 L E V
A A N
Computervloer
X
X
EX-2
Voeding/distributietransformatoren
X
X
EX-3
Middenspanningsinstallatie
X
X
EX-4
Laagspanningsvoeding vanuit energiestation.
E
E
EX-5
Noodstroomaggregaat mobiel
X
X
EX-6
Noodstroomaggregaat binnen gebouw met opslagtank met alle voorzieningen
X
X
EX-7
Noodstroomaggregaat in container buiten gebouw
X
X
EX-8
No-breakinstallaties centraal
X
X
EX-9
No-breakinstallaties lokaal per gebruiksgroep
G
G
EX-10
Schacht en kooiverlichting liften met groepenkasten licht en kracht
X
X
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
EX
Installaties buiten bestek / niet van toepassing (X) of door derden (W,T,LA,G,D)
EX-1
B K B
VOEDINGEN EN STERKSTROOMINSTALLATIES
BEHEERSYSTEMEN BESTURINGEN EX-11
Bekabeling regelinstallatie
W
W
EX-12
Gebouw Beheer Systeem (GBS of EIB)
W
W
EX-13
Zonweringinstallatie extern; schermen en motoren.
X
X
EX-14
Zonweringinstallatie intern; handmatig bediening binnen gebouw.
X
X
EX-15
Besturingssysteem voor verlichting
E
E
EX-16
Telefoontoestellen en telefoonautomaat.
G
G
EX-17
Kruisverdeler bij binnenkomende infrabekabeling telefooninstallatie.
G
G
EX-18
Stamkabel telefoon vanuit infrastructuur tot aan kruisverdeler.
G
G
EX-19
Patchkasten met panelen voor data/tel.
E
E
EX-20
Gehele netwerkbekabeling data/tel met outlets en aansluitsnoeren cat.6A
E
E
EX-21
Actieve netwerkapparatuur voor data.
G
G
EX-22
Intercominstallatie
X
X
EX-23
Interne glasvezelbekabeling data met connectoren.
X
X
COMMUNICATIE
BEVEILIGING SIGNALERINGEN BEELDEN EX-24
CAI centraal-antenne-installatie vanaf overnamepunt brandweer & politie afzonderlijk
E
E
EX-25
Signaalbekabeling vanaf brandmeldcentrale naar installaties van derden zoals regelinstallatie, besturing lift, ventilatie parkeergarage,
E
E
EX-26
Inbraakbeveiligingsinstallatie
E
E
EX-27
Toegangsbeheerinstallatie
E
E
EX-28
Elektrische sloten en bijbehoren. Zie rubriek ETC
E
E
EX-29
Bewakingsinstallatie CCTV
X
X
EX-30
Brandmeldinstallatie
E
E
EX-31
Ontruimingsinstallatie
E
E
EX-32
Geluid-/omroep installatie
X
X
EX-33
Brandweer sleutelkluis met elektrische blokkering vanuit brandmeldcentrale
X
X
EX-34
Brandweer sleutelcilinder met alarmering.
X
X
EX-35
MIVA- alarm.
X
X
EX-36
Detectie wateroverlast.
W
W
EX-37
Kooi van Faraday
X
X
EX-38
Onder de vloerbedekking een koperen stripje, lang 1000mm, aanbrengen. Het aansluiten van het stripje dient op de gebouwaarding door derden (E-aannemer) in opdracht van de
X
X
AANVULLING SPECIAAL VOOR LABORATORIA
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
E-02
:12 van 13 L E V
A A N
LA
LA
B K B
aannemer te worden aangesloten. EX-39
Zuurkasten en laboratoriumtafels
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
Rijswijk, april 2009
140-09-02849-04
Bijlage :
MSP-halgebouw TU Delft
Blad
Code
BOUWKUNDIGE VOORZIENINGEN/DEMARCATIES Elektrotechnische installaties
EDEM
Demontage en sloopwerkzaamheden
EDEM-1 Demontage door installateur De volgende installaties of delen van de installaties dienen door de E-installateur te worden gedemonteerd. alle installatiedelen die zonder hak af breekwerkzaamheden direct kunnen worden verwijderd zoals: armaturen, schakelaars, contactdozen, connectoren, melders, opbouwkasten, leidingwegen, bekabeling voor zover niet in wanden of vloeren weggewerkt; een en ander zoals nader in bestek is omschreven.
E-02
:13 van 13 L E V
A A N
E
E
E
E
B
B
B
B
E
E
B K B
Alle voor het milieu gevaarlijke stoffen moeten afzonderlijk en gescheiden worden verzameld en in een speciale box of container worden opgeslagen. Afvoeren van deze stoffen overeenkomstig de milieu-eisen met de daaraan verbonden stortingskosten. Gedurende de demontagewerkzaamheden maatregelen treffen om overlast van stof alsmede beschadiging van monumentale delen te voorkomen. EDEM-2 Demontage/sloop door bouwaannemer De volgende installaties of delen van de installaties dienen op aanwijzing van de Einstallateur door de bouwkundige aannemer te worden gedemonteerd. alle ingebouwde of geheel weggewerkte installatiedelen die niet door de installateur kunnen worden gedemonteerd, zoals: inbouwkasten, buisleidingen, kabels in muren, verborgen leidingsystemen boven plafonds et cetera. Alle voor het milieu gevaarlijke stoffen moeten afzonderlijk en gescheiden worden verzameld en in een speciale box of container worden opgeslagen. Afvoeren van deze stoffen overeenkomstig de milieu-eisen met de daaraan verbonden stortingskosten. Gedurende de demontagewerkzaamheden maatregelen treffen om overlast van stof alsmede beschadiging van monumentale delen te voorkomen. EDEM-3 Handhaven installatiedelen in sloopgebied. Deze installaties of delen worden door de E-aannemer gemarkeerd met groene linten of stickers en zonodig spanningsloos gemaakt en ontkoppeld. Dit betreft de installaties of installatiedelen welke zijn ondergebracht in de navolgende ruimten: Alle te handhaven installaties in niet te renoveren ruimten (bijv. in hal MSE). Installaties die gedurende de renovatie in bedrijf moeten blijven (brandmelding, telefonie, ontruiming, et cetera.
Doc: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-02 bouwk.voorzieningen.doc
Rijswijk, april 2009
Energieraming
BIJLAGE E-03 ELEKTRISCH VERMOGEN
Project:
MSP-halgebouw TU Delft
Datum:
24-apr-09
Projectnummer:
140/09/02849/04
Projectfase:
concept bestek
DEELVERMOGENS:
HAL: verbruik gebruikers, apparatuur verbruik verlichting werktuigkundige installaties incl. liften zwakstroomcentrales TOTAAL VERMOGEN HAL IN VA
1.499.817 17.388 70.500 3.000 1.590.705
TOTALE ELEKTRISCHE BELASTING :
HAL
Elektrische belasting aangesloten vermogen [VA] 1.590.705
overall gelijktijdigheid 55%
TOTAAL GELIJKTIJDIG VERM. [VA] HVI0909-gr1 (1000A-veld) & gr2 (400A-veld) BESCHIKBAAR RESERVEVERMOGEN [VA] BESCHIKBAAR RESERVE VERMOGEN
TOTAAL STROOM [A]
gelijktijdig vermogen [VA] 874.888
874.888 968.800 93.912 11%
1.264
140/09/02849/04/E MSP-halgebouw TU Delft
Bijlage Blad
: E-04 :1
ARMATURENLIJST Code
Fabrikaat
Type armatuur
Lichtbron
Toepassing
A1
Etap
U1401/314 inbouw 600x600
TL-5 3x14W
Kantoor
A2
Etap
U1401/314 inbouw 600x600
TL-5 3x14W
Kantoor
B1
Etap
E12/180HFW3V2—
TL-5 1x80W
Laboratorium
B2
Etap
E12/180HFW3V2--
TL-5 1x80W
Laboratorium
C
Philips
TMX204 HFP + GMX555 opbouw 1476x147
TL-5 1x35W
Techniekruimte
D
Etap
E12/149HFW3V2--
TL-5 1x49W
Stalen rekconstructie (voor proefopstellingen)
E
Philips
FWG250226
PL-S 2x26W
Galerij 1e verdieping
F
Philips
FWC110KP opbouw 242x110x136 mm
PL-S 1x9W
Beveiligingsverlichting
Armatuur voor gloeilamp opbouw
1x70W EcoClassic VR-lab 1x7W MasterLED A55
K92../1P of K94../1P
LED
G
Etap
Opmerkingen
Dimbaar
Explosieveilige uitvoering IIC/T2
Armatuurkeuze voordragen aan bouwdirectie
Vluchtwegaanduiding
Alle armaturen voorzien hoogfrequent voorschakelapparatuur Alle armaturen voorzien van beschermfolie
Doc.: H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenlijst-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 1 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur A1 & A2 : Kantoren Fabrikaat: Type: Lichtbron: Reflector: Afmeting:
Etap U1401/314 TL-5 3x14W P1 (60o)(std) 596x596 mm; h=118 mm
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 2 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur B1 & B2:
Laboratoria
Fabrikaat: Etap Type: E12/180HFWV2-Lichtbron: TL-5 1x80W Reflector: Afmeting: 1592x148 mm; h=117 mm B2 is explosieveilige uitvoering IIC/T2
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 3 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur C: Fabrikaat: Type: Lichtbron: Reflector: Afmeting:
Techniekruimte
Philips TMX204 HFP TL-5 1x35W GMX555 1476x147x109 mm [lxbxh]
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 4 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur D:
Rekconstructie
Fabrikaat: Etap Type: E12/149HFWV2-Lichtbron: TL-5 1x49W Reflector: Afmeting: 1592x148 mm; h=117 mm B2 is explosieveilige uitvoering IIC/T2
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 5 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur E: Fabrikaat: Type: Lichtbron: Reflector: Afmeting:
Galerij
Philips Gondola FWG250226 PL-S 2x26W rond 450 mm h=145 mm
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 6 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur F: Fabrikaat: Type: Lichtbron: Reflector: Afmeting:
Beveiligingsverlichting
Philips FWC110KP PL-S/2P 1x9W 242x110x136 mm [lxbxh]
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 7 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur G: Fabrikaat: Type: Lichtbron: Reflector: Afmeting:
VR-lab
gloeilamp EcoClassic 70W of MasterLED A55 7W -
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
140-09-02849-04
Bijlage : E-04
TU delft MSP-halgebouw
Blad
: 8 van 8
Armaturenoverzicht Elektrotechnische installaties
Armatuur:
Vluchtwegaanduiding in diverse ruimten
Fabrikaat: Type:
Etap K9242/1P
Fabrikaat: Type:
Etap K9432/1P
Doc:H:\PRJ\140\09\02849\03\ONTWERP\bestek E\CB-Bijlage E-04 armaturenoverzicht-20090424-v1.0.doc
Rijswijk, 24 april 2009
Fabrikatenlijst
Bijlage E-05
Project:
MSP-halgebouw TU Delft
Datum:
24-apr-09
Projectnummer:
140/09/02849/04
Projectfase:
Concept bestek
Onderdeel
Specificatie
Fabrikaat
Kabelwegen Kabelgoten Ladderbanen Wandgoten Energiezuilen
verzinkt verzinkt gelakt gelakt
van van van van
HVD- 1,5 en 2,5
Draka Draka
Draad en kabel Draad Laagspanningskabel mbzh Signaalkabel mbzh Bekabeling functiebehoud (fb)
YMz1K/YMvK-as met/zonder afscherm.
Geel Geel Geel Geel
Draka Cable Masters
Coaxkabel Computerkabel
coax zie Basis Netwerk Voorziening
Diverse zie Basis Netwerk Voorziening
Railkokersysteem Railkoker
diverse artikelen
Telemecanique; Klöckner-Moeller
Installatiemateriaal Buis, dozen etc. Doorvoerhulpstukken Universele dozen Kabeldozen Schakelmateriaal Schakelmateriaal Bevestigingsmateriaal
halogeenvrij water/brand/geluid las/inbouw lasdozen diverse; standaard CEE-norm diverse
Diverse Beele enginering/Gerco\Flamestic/Saint-Roche HAF/Attema HAF/Attema Gira Mennekens; Haceno Diverse
plaatstaal plaatstaal/kunststof relais etc.
Eaton/ABB/GE Odink&Koenderink Eaton/ABB/GE Odink&Koenderink/MGE/Geyer ABB GMC Instruments
Verlichtingsarmaturen TL-PL armaturen Halogeen armaturen NV armaturen vluchtrouteaanduiding armaturen TL buis PL lamp Halogeen lamp
standaard standaard standaard LED voorzien van ESM standaard standaard standaard
Etap/Philips/Etaloit Etap/Philips/Etaloit Etap Etap Philips (made in Holland) Philips (made in Holland) Philips (made in Holland)
Algemeen/diversen Diversen Brandmeldinstallatie Ontruimingsinstallatie Bliksemafleiderinstallatie Inbraakinstallatie Toegangsbeheerinstallatie Deurkleefmagneten nooddeursystemen Europese Installatie Bus (EIB)
diverse diverse diverse diverse diverse diverse diverse diverse
Tech. Unie Ascom-Nira; Ajax Fire Protection Systems BV Ascom-Nira; Ajax Fire Protection Systems BV Hommema; 4xB Galaxy Keyprocessor VEMA; Hahn-EP; Dorma Dorma ABB
Verdeelkasten en toebehoren Schakel- verdeelkast (hoofd) Schakel- verdeelkast (onder) Schakelmateriaal KWh-meters
artikelen artikelen artikelen artikelen artikelen artikelen artikelen artikelen
Explosiegegevens Project:
BIJLAGE E-07
MSP-halgebouw TU Delft
Datum:
24-apr-09
Projectnummer:
140/09/02849/04
Projectfase:
Concept Bestek
1 2 3 4 5
ruimte BG120 BG160 BG200 BG240 BG260
benaming CARS LIF Chem./Expl. Lab. LDA diodelaser
Ex-klasse I + IIC I + IIC I + IIC I + IIC I + IIC
T-klasse T1 + T2 T1 + T2 T1 + T2 T1 + T2 T1 + T2
gassen waterstof IIC/T1 waterstof IIC/T1 waterstof IIC/T1 waterstof IIC/T1 waterstof IIC/T1
acetyleen IIC/T1 acetyleen IIC/T1 acetyleen IIC/T1 acetyleen IIC/T1 acetyleen IIC/T1
metaan I/T1 metaan I/T1 metaan I/T1 metaan I/T1 metaan I/T1