Hengelo 29 juni 2015 door: Saskia Schmitz-Kooij, psychiater-psychoanalyticus i.o. Goedenmiddag allemaal, Graag wil ik de organisatoren danken voor hun uitnodiging hier te spreken. Mijn naam is Saskia Schmitz. Ik ben psychiater en psychoanalyticus in opleiding bij de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse. Ik werk in Hengelo en Enschede, deels in een instelling – Mediant- en deels in eigen praktijk. Hoe valt in een uur het levensverhaal te bespreken van een man die zoveel betekend heeft en in mijn overtuiging nog steeds zoveel betekent in de geesteswetenschappen, maar ook op het gebied van cultuur, maatschappij en talloze terreinen daarbuiten? Sigmund Freud is aan zijn loopbaan begonnen zoals veel van ons; een student, in een hoofdstad, Wenen in dit geval. Zelf schrijft hij de medische studie nogal laks gedaan te hebben. Hij begon al vroeg, op zijn zeventiende, in 1873 en promoveerde verlaat in 1881. Zijn nieuwsgierigheid en zijn hang naar wetenschappelijk onderzoek weerhielden hem van het afronden van zijn medische studie in de gebruikelijke vijf jaar. Hij was een Duitse Jood. Al op het gymnasium had hij te maken gekregen met antisemitisme en in zijn studententijd nam hij om deze reden afstand van zijn Duits-Oostenrijkse identiteit. Van Freuds tweede biograaf, de onlangs overleden historicus Peter Gay heb ik geleerd dat het verhaal in belangrijke mate bepaald raakt door degene die het verhaal vertelt. Dat laat onverlet dat ik in grote lijn het verhaal van Peter Gay volg. Sigmund Freud werd geboren op 6 mei 1856 in Moravia, in een klein stadje, Freiberg, later Príbor genaamd. Hij was de eerste zoon uit het huwelijk van zijn vader Jacob Freud, een meestentijds onbemiddelde wolhandelaar en zijn moeder Amalia Nathansohn. Hij heette Sigismund Schlomo, met de laatste naam vernoemd naar zijn grootvader van vaderskant. Hij noemde zich vanaf zijn gymnasiumtijd Sigmund. Zelf schreef hij later dat hij redenen had te geloven dat zijn voorouders van vaderskant lang in Keulen, aan de oevers van de Rijn hadden gewoond, maar naar het Oosten waren gevlucht vanwege de jodenvervolgingen in de veertiende en vijftiende eeuw en in de loop van de negentiende eeuw weer naar het Westen kwamen van Litouwen door Galicië tot in Duits Oostenrijk. Freuds moeder kwam uit Wenen. De loop van zijn emotionele ontwikkeling werd veel minder gevormd door deze historische achtergrond dan door de verbazingwekkende familieverbanden, die voor de jonge Freud erg moeilijk te doorgronden waren. In veel andere families in die tijd was het niet anders; ziekte en vroege dood waren tamelijk veelvoorkomend en vaak hertrouwden mensen snel na een verlies van een echtgenoot of echtgenote. Zijn moeder was de derde vrouw van zijn vader. Ze trouwden in 1855, hij veertig jaren oud en zij twintig jaar jonger. Twee zonen uit het eerste huwelijk van zijn vader waren al volwassen. De oudste, Emanuel, was getrouwd en had kinderen. De jongste, Philip, was vrijgezel. Deze halfbroers hadden de leeftijd van Freuds moeder. Niet minder intrigerend voor Sigmund Freud was, dat één van Emanuels zonen, John, Freuds eerste speelkameraadje, slechts een jaar ouder was dan hij. Sigmund was dus Johns ‘kleine oom’.
1
Later herinnerde Freud zich zijn neefje als onafscheidelijke vriend met wie hij kattekwaad uithaalde. Eén van Freuds eerste herinneringen, retrospectief bezet met een erotische, emotionele lading die op het moment van gebeuren waarschijnlijk nog niet aan de orde was geweest, ging terug naar zijn derde jaar. Hij en John wierpen zich op Johns zusje, Pauline, die in de wei bloemetjes aan het plukken was en ze graaiden haar bosje weg. Dikke vrienden als ze waren, konden ze ook elkaars vijand zijn en hun agressie op elkaar afreageren. De familierelaties werden nog raadselachtiger doordat Freuds halfbroer Philip veel beter bij zijn knappe moeder leek te passen dan zijn oude vader. Toen in 1858, nog voor hij tweeëneenhalf jaar was, zijn zusje Anna werd geboren, kreeg het probleem een bijzondere nadruk. Freud meende, terwijl hij zich deze jaren later voor de geest haalde, destijds al begrepen te hebben dat de baby uit het lichaam van zijn moeder was gekomen. Had zijn halfbroer Philip soms iets te maken met de komst van die gehate, nieuwe, kleine rivale? Dit was allemaal erg verwarrend en hoewel het nieuwsgierigheid wekte, leek het ook gevaarlijk te zijn om te weten. Zulke raadselachtige kwesties uit de kindertijd lieten sporen achter die Freud verdrong uit zijn bewustzijn en pas later door dromen en zijn grondige zelfanalyse weer kon herwinnen. Zijn geest was opgebouwd uit deze dingen: Zijn jonge moeder, zwanger van een rivale; zijn halfbroer op mysterieuze wijze zijn moeders vriend; zijn neefje ouder dan hijzelf, zijn beste vriend en ergste vijand en zijn goede vader, oud genoeg om zijn grootvader te zijn. Later zou hij op deze intieme vroege ervaringen zijn psychoanalytische theorieën bouwen. Sommige familiefeiten was Freud zich van jongsafaan bewust. Zijn ouders waren Joden en hoewel zij weinig praktiserend waren, schaamden zij zich niet noch ontkenden zij hun Joodzijn. Jacob Freud las thuis wel in de bijbel, in het Hebreeuws, de heilige taal en daarmee was een sfeer geschapen waarin Sigmund Freud een blijvende fascinatie voor bijbelse geschiedenis, met name die van het Oude Testament, kon ontwikkelen. Echter, hij was niet omringd door louter Joden. Het kindermeisje, dat voor hem zorgde de eerste tweeëneenhalf jaar, was Rooms Katholiek. Zij vertelde hem vrome verhalen en sleepte hem mee naar de kerk. Dit maakte indruk en deze kinderjuf deed meer: Zij onderwees Freud in seksuele aangelegenheden, zoals hij zich later herinnerde. Hoewel ze streng was, hechtte Freud zich aan haar. Deze liefde werd ruw afgebroken, toen zij op last van zijn halfbroer Philip werd gearresteerd en gevangen gezet op verdenking van diefstal. Dit gebeurde tijdens zijn moeders bevalling van zijn zusje Anna. Haar verdwijning, die samenviel met zijn moeders afwezigheid veroorzaakte een vage, onplezierige herinnering, die Freud tijdens zijn zelfanalyse kon duiden. Hij herinnerde zich voortdurend huilend, wanhopig naar zijn moeder gezocht te hebben. Zijn halfbroer Philip opende een ‘Kasten’ om hem te laten zien dat zijn moeder daar niet in weggeborgen was, maar het stelde Freud allerminst gerust en hij liet zich niet troosten totdat zijn moeder in de deuropening verscheen. Waarom had Philip hem de kast laten zien in reactie op zijn wanhopige zoeken naar zijn moeder? Later vond Freud het antwoord. Toen hij zijn halfbroer gevraagd had waar zijn oppas gebleven was, had Philip grappend geantwoord dat ze was ‘eingekastelt’, refererend aan haar gevangenschap. Klaarblijkelijk had Freud gevreesd dat zijn moeder ook gevangen genomen was. Jacob en Amalia Freud waren arm. Ze woonden op de Schlossergasse 117 en hier werd Sigmund Freud geboren. Waarschijnlijk gedwongen door de financiële omstandigheden, verhuisden de Freuds in 1859 naar Leipzig en het jaar daarop naar Wenen. In Wenen bleven de Freuds onbemiddeld, niet in de laatste plaats door de snel opeenvolgende komst van de broertjes en zusjes van Sigmund en Anna. In 1858 was hun
2
broertje Julius overleden, zeven maanden oud. In Wenen werden tussen 1860 en 1866 in snelle opeenvolging Rosa, Marie, Adolfine, Pauline en Alexander geboren. Tot de naam ‘Alexander’ werd besloten op aandragen van de toen tienjarige Sigmund die in de ban was van Alexander de Grote en zijn dapperheid als legerleider. In die jaren, 1865-1866, werd Jacob Freuds broer, Josef, in Engeland gearresteerd, berecht en veroordeeld wegens clandestiene handel in roebels. De catastrofe was traumatisch voor de familie. Deze oom drong Freuds dromen binnen en Freud herinnerde zich dat zijn vaders haar door de ramp in een paar dagen grijs werd. Waarschijnlijk was Jacob Freuds leed vermengd met angst; er zijn aanwijzingen dat hij en zijn oudere zonen, die naar Manchester waren geëmigreerd, betrokken waren geweest bij de praktijken van Josef Freud. Relatieve armoede en een familiesmet waren niet de enige redenen voor Freud om zich zijn eerste jaren in Wenen niet met plezier te herinneren. Hij miste Freiberg, vooral de landelijkheid, weg van de stad. Freiberg voelde als zijn thuis en hij bleef altijd verlangen naar de bossen. Maar Freud was in Wenen en groeide op. Zijn zoon Martin heeft wel een gezegd dat zijn vaders herhaald geuite afkeer van Wenen eigenlijk een bedekte liefdesverklaring was en voor iemand die de stad zo hevig haatte, was het wel opmerkelijk dat Freud zich, aan het eind van zijn leven, zo verzette diezelfde stad te verlaten. Maar Wenen was voor hem het toneel van ontberingen, jodenhaat, herhaaldelijk falen en verlengde, gehate eenzaamheid. Freuds ouders maakten zijn emotionele taak er niet makkelijker op. Freud herinnerde zich later hoe zijn vader hem vertelde belaagd te zijn door een Christen die hem zijn nieuwe bontmuts van het hoofd sloeg en hem toebeet van het trottoir af te gaan. Toen Freud zijn vader vroeg hoe hij gereageerd had, antwoordde deze dat hij aan de kant was gegaan en zijn muts had opgeraapt. Freud schreef hierover later dat dit hem weinig heroïsch toescheen. Was zijn vader dan geen grote, sterke man? Middenin zijn zelfanalyse, in het najaar van 1897, kwam een herinnering terug aan een nachtelijke treinreis van Leipzig naar Wenen, toen hij zijn moeder naakt zag, mogelijk terwijl zij zijn broertje Julius voedde. Hij vertelde zijn vriend Wilhelm Fliess dat ergens tussen de leeftijd van twee en tweeëneenhalf jaar zijn libido jegens zijn moeder ontwaakte. Meteen na deze verleidelijke herinnering, kwam naar boven dat hij de dood van zijn broertje verwelkomd had met boosaardige wensen en authentieke kinderjaloezie. Dit broertje en zijn één jaar oudere neefje John bepaalden wat neurotisch was, maar ook zo intens in al zijn vriendschappen, schreef hij later. Meer dan zijn aardige, wat onbeholpen vader was het zijn adorerende, energieke en dominante moeder die hem toerustte voor zijn onversaagde onderzoek, moeilijk te definiëren roem en zijn onvolkomen succes. Freud heeft de betekenis van zijn gepassioneerde, onbewuste verbondenheid met de indrukwekkende moederfiguur nooit volledig doorgewerkt. De ambivalente gevoelens jegens zijn vader lagen dus meer aan de oppervlakte. Na het verhaal over de vernedering met de bontmuts raakte Freud vervuld van wraakgevoelens. Hij identificeerde zichzelf met de geweldige en onverschrokken Semiet Hannibal. Hém zouden ze niet betrappen met zijn muts in de goot! Een zelfverzekerde tentoonspreiding van zijn intellectuele onafhankelijkheid, gecontroleerde woede, fysieke moed en zelfrespect als Jood vormden het niet stuk te krijgen amalgaam van Freuds karakter. Hoe gecompliceerd zijn gevoelens voor zijn ouders ook waren, dezen stelden een rotsvast vertrouwen in hem. In het gezin had de jonge Sigmund al van kleinsaf aan een bevoorrechte positie. Toen de Freuds naar Wenen kwamen , had Freud had een kamer voor zichzelf.
3
Op negenjarige leeftijd, 1865, trad Freud toe tot het Leopoldstädter Kommunal-Real- und Obergymnasium. Hij was zeven jaar lang de eerste van de klas. Ondanks het feit dat zijn ouders geen financiële armslag hadden, zei zijn vader hem bij zijn beroepskeuze alleen zijn neigingen te volgen. Maar eerst maakte hij zijn adolescente initiatierite door: eerste liefde. In 1872 ging hij op vakantie naar Freiberg, hij was zestien. Hij reisde met Eduard Silberstein, zijn beste vriend in die jaren. Ze hadden een geheime ‘Spaanse Academie’ opgericht en schreven elkaar vertrouwelijke brieven in het Spaans. In één van deze brieven gaf Freud uiting aan zijn meest intieme verliefde gevoelens voor Gisela Fluss, een jaar jonger dan hij, zus van een andere schoolvriend, ook uit Freiberg. De charmes van Gisela’s moeder beschreef hij ook uitgebreid in zijn brieven. Later erkende hij dat hij respect voor de moeder had verplaatst naar vriendschap voor de dochter en dit wees op een verlate oedipale verliefdheid. Frau Fluss was het werkelijke doel van zijn passie. Freud was ambiteus. In de periode van de totstandkoming van zijn boek ‘de Droomduiding’, herinnerde hij zich een vernederende situatie. Hij was een jaar of acht en bevond zich in de slaapkamer van zijn ouders. Hij stond te plassen in hun aanwezigheid. Zijn vader riep uit dat er van hem niets terecht zou komen. Op tweejarige leeftijd was Freud ontvankelijk geweest voor incidenteel bedplassen. Freud zelf associeerde zijn vroegere bedplassen met deze slaapkamerscène en bracht dit in verband met de karaktertrek ambitie. Echter deze scène is ook in verband gebracht met zijn latere wetenschappelijke (gesublimeerde seksuele) nieuwsgierigheid; daarom was hij de slaapkamer binnengegaan. Aan het eind van zijn gymnasiumtijd twijfelde hij tussen een juridische of een medische loopbaan. Freud was gefascineerd door de evolutietheorie van Darwin uit 1859 en de vooruitgang in het begrip van de externe wereld, die dit werk teweeg had gebracht. Zelf noemde Freud een voordracht van professor Carl Brühl, waarin deze een gedicht over de natuur van Goethe reciteerde (overigens bleek dit niet van Goethes hand), beslissend voor zijn uiteindelijke studiekeuze. Dit gedicht is een lofzang op een geërotiseerde Natuur als een liefdevol beschermende, bijna verstikkende, steeds vernieuwde moeder. Freud schreef zich in 1873, na met lof te zijn geslaagd, in aan de universiteit voor de Medicijnenstudie. De diepe beweegredenen voor deze keuze zijn niet helemaal opgehelderd. Zijn relatie met zijn moeder, zijn kinderlijke nieuwsgierigheid en zijn ambitie kwamen samen in een besluitvorming die minstens zoveel emotionele als rationele gronden kende. Ook aan het begin van zijn universitaire loopbaan kreeg Freud te maken met antisemitisme. Hij zette zijn woede om in zijn voordeel. Niet-Joodse studenten verwachtten van hem dat hij zich ondergeschikt voelde vanwege zijn Joodse achtergrond, maar hij wees deze uitnodiging tot vernedering resoluut van de hand. Door de daaropvolgende isolering en oppositie, verkreeg hij een zekere onafhankelijkheid van meningsvorming. Zijn onafhankelijkheid en zelfrespect steunden hem in zijn confrontaties met de medische gevestigde orde, maar zijn woede bewaarde hij voor antisemieten in het bijzonder en zo distantieerde hij zich ook van zijn vader die zich had laten vernederen. In 1876 na zijn eerste laboratoriumervaringen in Wenen begon Freud aan een onderzoeksopdracht in een laboratorium voor mariene biologie in Triëst. In het kader van onderzoek naar hermafroditisme, bestudeerde hij de geslachtelijkheid in palingen. In zijn brieven aan vrienden uit die tijd is terug te lezen dat hij ook geïnteresseerd was in de Italiaanse vrouwen, maar dat hij hen met enige afstand en observeerde. Hij kwam hen tegen
4
op zijn wandelingen en beschreef hun uiterlijk, maar zijn grapjes verhulden ook een zekere verlegenheid: ‘Daar het niet toegestaan is mensen (lees: jongedames) te ontleden…., …heb ik in feite niet met ze te maken’. Over deze laboratoriumonderzoeken was Freud zelf niet positief, maar ze stelden hem wel in staat met geduld en precisie te leren observeren. Van 1876 tot 1882 werkte hij vervolgens in het fysiologische laboratorium van de vooraanstaande professor Ernst Brücke. Deze liet Freud eerst het zenuwstelsel van de lagere vissen onderzoeken en daarna dat van mensen. Zijn publikaties vormden de eerste schakels in de keten van ideeën die uiteindelijk leidden tot het eerste ontwerp van zijn wetenschappelijke psychologie uit 1895. Brücke was een vaderfiguur voor Freud. Anders dan zijn eigen zachte en meegaande vader die in sommige opzichten denkbeeldig rebellie opriep, was Brücke een autoriteit. Hij stond voor Freuds professionele ideaal van zelfdiscipline in actie. Kort na het overlijden van Brücke in 1892, vernoemde Freud zijn vierde kind naar hem. In deze periode raakte Freud bevriend met Joseph Breuer, een vriend van Brücke en een begaafde arts. Algauw was Freud kind aan huis bij Breuer en diens vrouw Mathilde. Breuer was veertien jaar ouder dan Freud en ook hij werd een vaderfiguur voor Freud. Na zijn afstuderen in 1881 raadde Brücke Freud aan zijn theoretische loopbaan op te geven vanwege zijn benarde financiële omstandigheden. Er was een belangrijke reden voor Freud dit advies in overweging te nemen. In 1882 kwam Martha Bernays op bezoek bij één van Freuds zussen. Ze was slank, levendig, donkerharig, met een tamelijk blanke huid en expressieve ogen. Freud raakte snel verliefd, en twee maanden na hun eerste ontmoeting waren ze verloofd. Martha’s moeder was weduwe, een invloedrijke en eigenzinnige vrouw, die twijfelde aan Freuds geschiktheid voor haar dochter. Hij was wel onmiskenbaar briljant, maar onbemiddeld. Hij volgde Brückes raad op en ging klinische ervaring opdoen in het ziekenhuis met het uiteindelijke doel een eigen praktijk op te zetten om zich te verzekeren van een toereikend inkomen. Martha Bernays was vijf jaar jonger dan Freud en hun verloving duurde vier, tergend lange jaren waarin Martha bij haar moeder in Wandsbek, Hamburg woonde en hij te arm was om haar vaak te bezoeken. Het enige wat ze zich permitteerden tijdens hun ontmoetingen waren omhelzingen en kusjes. Freud was zesentwintig en hij maakte haar het hof met een hevigheid die hemzelf beangstigde. Dat de relatie niet mislukte, was te danken aan Freuds volharding, maar zeker ook aan Martha Bernays tact, verdraagzaamheid en emotionele doorzettingsvermogen. Ze schreven elkaar dagelijks en de brieven vormen een bijna autobiografisch portret van hem in deze periode. Van 1882 tot 1886 werkte Freud in het Algemene Ziekenhuis in Wenen, op verscheidene afdelingen waaronder die van professor Inwendige Geneeskunde Hermann Nothagel en later in de kliniek van psychiater Theodor Meynert. Hij begon onder aan de ladder en bemachtigde in 1884 een positie als Privatdozent op voorspraak van Brücke, Meynert en Nothagel. Freud specialiseerde zich in een betrekkelijk nieuw vakgebied, dat van de zenuwziekten. In Wenen bestond dat nog niet en Freud kreeg een reistoelage om bij JeanMartin Charcot in het Salpêtrière Ziekenhuis in Parijs colleges te volgen. In 1885 bezocht hij eerst zijn verloofde en haar moeder, bij wie hij nu de laatste bezwaren tegen een huwelijk kon wegnemen, waarna hij naar Parijs afreisde. In datzelfde jaar raakte Freud geïnteresseerd in de eigenschappen van cocaïne, waarvan hij vermoedde dat het hartproblemen en gevallen van zenuwuitputting, zoals bij onttrekking na
5
morfinegebruik, kon verlichten. Dit was ingegeven door de zorg om zijn vriend en collega uit het laboratorium van Brücke, Ernst von Fleischl-Marxow die aan morfine verslaafd was geraakt door een voortschrijdende ontsteking aan zijn duim, waarin hij zich tijdens het werk gesneden had. Freud verlangde hevig naar Martha, die hij langer dan twee jaar niet gezien had en besloot het nadere onderzoek naar de stof uit te stellen tot na zijn reis naar Wandsbek. Hij publiceerde een artikel ‘On Coca’ en sprak hierover met bevriende collega’s. Bij terugkeer van zijn reis bleek een andere collega, Carl Koller, de bewijzende experimenten gedaan te hebben en het vermoeden van de pijnstillende werking van cocaïne bevestigd te hebben tijdens een presentatie op een congres. Later werden de ernstige bijwerkingen van het gebruik van cocaïne bekend. Zijn collega en vriend Ernst von Fleischl-Marxow raakte er verslaafd aan en Freud zelf bleef het tot in de jaren negentig af en toe in kleine hoeveelheden gebruiken. Het was de tijd waarin het nog niet gebruikelijk was psychische stoornissen van elkaar en van lichamelijke ziekten te onderscheiden. ‘Neurose’ bestond nog niet en Charcot was de eerste die hysterie diagnostiseerde als een stoornis en niet als geveinsde ziekte. Hij herkende het bij mannen evenzeer als bij vrouwen. Hij behandelde met hypnose, een ook toen omstreden procedure. Hij was een voorbeeld in het serieus nemen van het vreemde gedrag van zijn patiënten. Een uitdrukking uit zijn mond die Freud nooit meer vergat, luidde: ‘Theorie goed en wel, maar die weerhoudt de feiten er niet van te bestaan’. Freud maakte van Charcot na Brücke zijn intellectuele vader. In 1889 noemde hij zijn eerst zoon naar Charcot, Jean Martin, kort Martin. Op de terugweg van die eerste reis naar Parijs, studeerde hij in Berlijn Kinderziekten en bij terugkomst in Wenen in 1886 vestigde hij zijn eigen praktijk. Hij gaf een lezing in Wenen over mannelijke hysterie en kwam in botsing met de andere medici. Ook Meynert keerde zich van hem af vanwege meningsverschillen over o.a. hysterie en hypnose. In dat najaar huwde hij Martha Bernays, in Wandsbek en de dag erna was de Joodse inzegening. In 1887 werd hun eerste kind geboren, Mathilde, genoemd naar de echtgenote van Breuer. Freud ontmoette in de vriendenkring van de Breuers zijn vriend Wilhelm Fliess. Fliess, een KNO-arts uit Berlijn met opmerkelijke ideeën (hij beschouwde de neus als dominant orgaan dat invloed had op ziekte en gezondheid en deed onderzoek naar bioritmische cycli van zowel mannen als vrouwen) werd Freuds alter ego, zijn vriend met wie hij zijn intellectuele zoektocht kon bespreken. In de ontwikkeling van zijn psychoanalytische theorieën onderkende Freud de homoseksuele component in hun vriendschap. Fliess gaf Freud wat Martha hem niet kon geven. Intellectueel gezien wendde Freud zich, na hun in brieven stormachtige verlovingstijd toen hij niets voor haar achterhield, tot anderen; Fliess en ook Martha’s zus Minna Bernays. In 1891 publiceerde hij zijn eerste boek over afasieën, waarin hij afstand nam van de heersende ideeën. In zijn levendige correspondentie met Fliess repte hij al begin jaren 90 van zijn vermoeden van de seksuele oorsprong van neurosen en Fliess beantwoordde zijn prille ideeën met een theorie over biseksualiteit in de mens en speculeerde hij over infantiele seksualiteit, jaren voordat Freud zo ver kwam. Freud gaf Fliess de rol van zijn psychoanalyticus avant la lettre. Tussen 1887 en 1896 kregen Freud en Martha zes kinderen. Freud was een actieve en betrokken vader als hij tijd had. Hij hielp zijn kinderen, luisterde naar hun zorgen en tijdens zomervakanties nam hij ze mee op tochten in de bergen op zoek naar paddestoelen. De
6
werkweken hadden een strak dag- en avondprogramma. Freud had weinig slaap nodig. Hij stond op om zeven uur. Van acht tot twaalf zag hij patiënten. Om klokslag één uur ’s middags werd de warme maaltijd geserveerd, die het gezin in gezamenlijkheid nuttigde, waarna hij een wandeling maakte om sigaren te kopen en later om drukproeven af te leveren. Vanaf drie uur had hij consultaties en daarna in latere jaren vaak tot negen uur ’s avonds patiënten. Om negen uur was de avondmaaltijd en vervolgens bracht hij tijd door met zijn schoonzus Minna, met zijn vrouw of met zijn dochters. De rest van de avond was gereserveerd voor lezen, schrijven en redigeren. Om één uur ging hij naar bed. Tussen 1886 en 1891 publiceerde Freud weinig, druk doende met het opbouwen van zijn eigen praktijk en een bestaan voor zijn jonge, groeiende gezin. In 1880 had Breuer een jonge vrouw behandeld; Anna O, in het dagelijks leven Bertha Pappenheim genoemd. Haar behandeling vormde de basis voor het boek ‘Studies over Hysterie’ dat verscheen in 1895. Breuer had Freud al eerder over haar verteld. Zij was een voorbeeldige patiënte, met name omdat zij veel van het imaginaire werk zelf verzette, geheel in lijn met het belang dat Freud hechtte aan het vermogen van de analyticus tot luisteren. Anna O. ontwikkelde hysterische symptomen na de verzorging en het overlijden van haar door haar zeer geliefde vader. Met Breuer ontwikkelde zij een methode die zij ‘praatkuur’ en ‘schoorsteenvegen’ noemde; het van zich afpraten, waarna de symptomen verlichtten of verdwenen. Breuer noemde het naar boven komen van emotioneel beladen herinneringen tijdens hypnose en het daarop verminderen of verdwijnen van symptomen ‘catharsis’. Breuer verwees zijn patiënte later naar een Zwitserse kliniek, naar dokter Binswanger. Uit de correspondentie van Freud blijkt dat de werkelijke reden voor Breuers terughoudendheid tot publiceren en zijn verwijzing naar Binswanger lag in de door Freud veronderstelde seksuele oorsprong van Anna O’s klachten: Op het laatst zou zij ernstige buikkrampen hebben ontwikkeld en toen Breuer vroeg wat er aan de hand was, zou zij geantwoord hebben: ‘ Hier komt dokter Breuers kind.’ Dat lichamelijke klachten terug te voeren waren op emoties, kon Breuer accepteren, maar de idee dat deze klachten van seksuele oorsprong waren, wees hij van de hand. Freud nam afstand van Breuer. Deze had Freuds boek over afasie, dat aan hem was opgedragen, koel ontvangen en wat ook een rol speelde was dat hij Freud geld ’geleend’ –lees: gegeven- had. Freud werd hier vanwege zijn eergevoel niet graag aan herinnerd. Het waren Freuds patiënten die hem leerden over neurosen en behandeling. Door zijn scherpe observaties en ervaringen met hen ontwikkelde hij de techniek van de vrije associatie; hij liet hen zonder terughouden, vertellen wat in hen opkwam. Ook ontdekte hij dat hypnose niet het werkzame bestanddeel was in de behandeling, maar veeleer het kunnen vertellen van herinneringen die tot dan toe vergeten waren door de patiënt zelf. Freud noemde het mechanisme van dit vergeten ‘verdringing’. Hij ontdekte het fenomeen weerstand; het protest in de patiënt zelf tegen het zich herinneren van het verdrongene. Hij vergeleek het werk met het opgraven van een bedolven stad. In 1891 verhuisde Freud met zijn gezin naar Berggasse 19 waar hij tot zijn emigratie in de jaren dertig van de volgende eeuw zou wonen. De praktijkboedel verhuisde mee en daarin bevond zich zijn bank, een geschenk van een dankbare patiënte. Minna Bernays kwam midden jaren negentig bij de Freudfamilie wonen, nadat haar verloofde aan tuberculose was overleden.
7
Hij ontwikkelde de psychoanalyse verder in de loop van de jaren erna. Het was een wetenschappelijke psychologie, enerzijds bedoeld als therapie, anderzijds bedoeld om zijn theorieën verder te ontwikkelen. Vanuit een kwantitatief oogpunt wilde hij een theorie vormen over psychisch functioneren, een soort economie van mentale krachten en daarnaast wilde hij op grond van de psychopathologie ontdekkingen doen over de ‘normale’ psychologie. Het technische en mechanistische vocabulaire dat hij ontwikkelde, waarin hij sprak over krachten en driften en lading, was de taal van zijn tijd. Hij wilde natuurwetenschap bedrijven in de positivistische traditie. In 1893 stierf Freuds vader. Diens dood beroerde Freud zeer en hij gebruikte zijn rouw voor zijn theorievorming, zichzelf met enige afstand observerend. Hij ontdekte zo de overlevingsschuld en schreef dat je oedipale strijd winnen net zo hachelijk is als ‘m verliezen. De dood van zijn vader was een diepe, persoonlijke ervaring, waaraan Freud algemene conclusies verbond. Hij noemde het verlies van de vader het meest betekenisvolle verlies in het leven van een man. Deze verstrengeling van autobiografie en wetenschap heeft de psychoanalyse vanaf haar begin gecompliceerd. Zou het werkelijk zo zijn dat de dood van iemands moeder minder betekenis heeft voor de persoon in kwestie? Freuds moeder werd 95 en leefde bijna net zo lang als haar zoon. Door haar lange, actieve leven stelde zij haar gouden zoon in staat de volledige betekenis van de oedipale strijd te doorgronden. In 1895 waarschijnlijk, kreeg Freud zijn monumentale, historische droom van Irma’s Injectie. Deze droom vormt een belangrijke basis voor Freuds tweede psychoanalytische boek uit 1899 ‘De Droomduiding’. Hij kreeg de droom op vakantie in villa Bellevue in de omgeving van Wenen. Deze droom bracht hem tot de theorie over de wensvervullende taak van de droom. Een duiding die Freud zelf niet kon geven, naast de seksuele betekenis van de droom die Freud goeddeels onbesproken liet, was het in stand houden van een ideaalbeeld van zijn vriend Fliess. Hun wetenschappelijke ideeën liepen steeds verder uit elkaar. Fliess verweet hem dat de gedachtenlezer in andermans gedachten louter zijn eigen gedachten leest en verwoordde daarmee een kritiek van velen. Echter, in de loop van de jaren heeft Freud bij zijn patiënten talloze onderbouwingen vergaard van de theorieën die hij ontwikkeld had op grond van zijn zelfanalyse. Hij was ook de eerste om zijn eigen theorieën te laten weerleggen op grond van nieuw bewijs. In 1897 moest hij zijn verleidingstheorie verwerpen. Hij had tot dan toe aangenomen dat neurosen hun oorsprong vonden in seksuele traumata, het voor de puberteit in aanraking komen met seksualiteit. Tot dan toe was aangenomen dat kinderen geen seksualiteit kenden tot in hun puberteit. Freud had gaandeweg ontdekt dat het onbewuste geen onderscheid maakt tussen feitelijk gebeurde traumata of emotioneel geladen scènes in iemands verbeelding. Hij ontkende met het verwerpen van de theorie dus niet dat seksueel misbruik bestaat en dat neurosen daarvan het gevolg kunnen zijn, maar hij kon het niet laten gelden als algemene oorzaak voor neurosen. Overeind bleef dat neurosen een seksuele oorsprong hebben. In het najaar van 1897 tot het najaar van 1898 deed Freud een intensieve zelfanalyse. Hij kwam tot ontdekkingen die zijn weerslag vonden in ‘De droomduiding’. In deze periode ontwikkelde hij zijn gedachten over het Oedipuscomplex. Hij gebruikte de methode van vrije associatie en het materiaal van zijn eigen dromen. Hij leed aan periodieke depressieve stemmingen en het werk van de zelfanalyse kostte hem grote moeite blijkens zijn brieven aan Fliess. Hij moest zijn eigen weerstand tot herinneren overwinnen.
8
De term ‘psychoanalyse’ gebruikte Freud voor het eerst in 1896, maar hij had deze methode in de jaren ervoor ontwikkeld op basis van Breuers catartische methode door hypnose. Werkend aan ‘De droomduiding’ ontdekte Freud de werking van het onbewuste, hoe het verplaatst, verdraait en verdicht en dat de droom de toegang tot het onbewuste is. Hij beschreef een manifeste (wat meteen herinnerd wordt na het dromen) en een latente droominhoud (wat ontdekt wordt door vrije associatie op droomelementen) en dat het laatste vaak verdrongen is. Er is een innerlijke drijfveer om een verlangen tot uitdrukking te brengen en een tegengestelde innerlijke kracht die dat censureert. Hierdoor ontstaat dan een verdringing van de oorspronkelijke wens. Verlangens kunnen dus in conflict komen met verdedigingsmechanismen die deze verlangens willen ontkennen en ook kunnen verlangens met elkaar in conflict komen. Zo kwam hij tot de formulering dat een droom een (verhulde) vervulling van een (verdrongen) wens is. In deze periode vergaarde Freud ook al materiaal voor zijn daarop volgende boek, dat in 1901 verscheen: ’De psychopathologie van het dagelijks leven’. Door zijn zelfanalyse, maar ook door zijn werk met patiënten ontdekte Freud dat een kleine verspreking, het vergeten van een naam of waar iets neergelegd was, geen toevalligheden waren, maar gebeurtenissen die aanwijzingen waren voor wensen. Freud zag dit boek als een getuigenis van de rol die Fliess in zijn leven had gespeeld. Hij beschreef ook een gebeurtenis tussen hen om zijn stelling te onderbouwen: Op één van hun ‘congressen’ -ontmoetingen die een afwisseling vormden op hun correspondentie, waarbij ze vaak gingen wandelen en hun ideeën uitwisselden -, had Freud Fliess gezegd dat de neurosen alleen te begrijpen waren als men aannam dat het menselijk wezen een biseksuele aard heeft. Fliess bracht Freud in herinnering dat hij dat idee jaren geleden had geopperd en dat Freud er toen niet aan wilde. In zijn boek verklaarde Freud dit ‘vergeten’ op grond van zijn verlangen naar originaliteit. Het was pijnlijk en maakte onderdeel uit van hun uit elkaar groeien. Het onbewuste werd door Freud in verband gebracht met verdringing en hij zag zijn theorie hierover als sleutel tot het begrijpen van neurosen. Het afronden van ‘De droomduiding’ was voor Freud ook een verlies. Daarbij kwam dat ‘De droomduiding’ op z’n best lauw werd ontvangen en Freuds praktijk wisselend gevuld was. Dit stemde hem somber en hij viel terug op zijn zelfdiscipline. In 1901 overwon hij zijn innerlijke weerstand om naar Rome te reizen. Fliess had hij laten weten dat zijn verlangen om naar Rome te gaan neurotisch van aard was. Het hield verband met zijn schooljongens adoratie van Hannibal en Freud analyseerde dit als zijn diepe wens om wraak te nemen op antisemieten en hen te verslaan. Rome veroveren, waar het hart van de katholieke kerk zetelde, hoorde daarbij. Maar het maakte ook deel uit van oedipale wensen. Freud herinnerde zich het orakel dat de Tarquinen voorspelde dat degene die de moeder het eerst zou kussen, over Rome zou heersen. Tijdens zijn zelfanalyse had Freud Rome nog niet veroverd, maar het was een beladen en ambivalent symbool voor zijn krachtigste, verborgen erotische verlangens en minder verborgen agressieve wensen. Hij bezocht de stad samen met zijn broer Alexander en de reis was een hoogtepunt in zijn leven. Door zijn ‘verovering’ kreeg Freud meer innerlijke vrijheid. Bij terugkomst begon hij woensdagavondbijeenkomsten te organiseren in zijn huis en kon hij zijn door hemzelf cynisch genoemde ‘splendid isolation’ achter zich laten. Een klein aantal geïnteresseerde artsen en enkele geïnteresseerde leken bespraken gevallen, psychoanalytische theorieën en waagden zich aan psychobiografie. Vanaf dat moment zou hij niet meer zonder aanhangers, publieke bekendheid en sociale status zijn.
9
Echter, zijn academische loopbaan verliep allerminst soepel. Al sinds 1885 was Freud Privatdozent en gewoonlijk vormde dit een opmaat tot een professoraat enkele jaren daarna, maar pas in 1902 werd hij uiteindelijk benoemd tot Buitengewoon Hoogleraar. In de jaren daarop werkte hij aan een theorie over seksualiteit op grond van zijn werk met patiënten, zijn zelfanalyse en zijn literatuuronderzoek. In 1905 kwam ‘Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit’ uit. Zijn veronderstellingen over libido, de seksuele drift, waren niet minder schandalig voor Freud dan voor zijn lezers. Hij moest zijn innerlijke weerstand stap voor stap overwinnen en analyseerde hoe het paste dat hij vroege opmerkingen van Charcot en Breuer over de seksuele oorsprong van neurosen was ‘vergeten’. Freud herleidde seksuele verlangens en teleurstelling terug tot het fantasieleven van de kindertijd. Intussen was de afstand tot Fliess na hun ruzie steeds groter geworden. De correspondentie haperde en in 1904 kwam het tot een breuk toen Fliess Freud verweet zijn idee van biseksualiteit doorverteld te hebben, nadat ene Weininger hier een boek over gepubliceerd had. Er kwamen andere vertrouwelingen. De woensdagavondbijeenkomsten groeiden uit tot de Psychologische Woensdag Vereniging en telde in 1906, op Freuds 50e verjaardag, zeventien leden. Ze gaven hem een medaillon met Oedipus die het raadsel van de sfinx oplost aan de ene kant en een afbeelding van hemzelf aan de andere kant. De inscriptie luidde ‘Hij loste het raadsel van de sfinx op en was een grootse man’. Om toegelaten te worden tot de Psychologische Woensdag Vereniging moesten alle leden instemmen, maar dat was zeker in het begin een formaliteit. Er werd een secretaris aangesteld, Otto Rank, geïntroduceerd door zijn huisdokter Adler. Rank was een machinist, maar hij had een enorm talent voor leren. Freud bekommerde zich vaderlijk om Rank: Hij stelde hem aan als zijn assistent voor de herziening van zijn geschriften, hielp hem zijn gymnasium af te maken en toelating te krijgen tot de universiteit. Freud ontmoedigde Rank Geneeskunde te gaan studeren, omdat dit zou afleiden van het psychoanalytische werk. Ook zijn dochter Anna en zijn vriend, de Protestantse pastoor Oscar Pfister kregen dit advies. Gaandeweg veranderde de sfeer binnen de vereniging van openhartige uitwisseling naar agressieve kritiek en soms vijandigheid. Freud bemiddelde, maar was niet altijd tevreden over de intellectuele kwaliteit binnen zijn Weense groep, die vanaf 1908 de Weense Psychoanalytische Vereniging ging heten. Daarom richtte Freud zijn aandacht ook op buitenlanders. Hij kreeg contact met Max Eitington en Karl Abraham in Berlijn, Ernest Jones in Groot-Brittanië en Sándor Ferenczi in Budapest. Freud nam Eitington in analyse en daarmee was de eerste opleidingsanalyse een feit. Karl Abraham werd zijn bondgenoot in Berlijn. Deze was de eerste praktiserende psychoanalyticus daar en stichtte de Berlijnse Psychoanalytische Vereniging in 1908. De Freud en de Abraham families raakten bevriend en zochten elkaar op. Abraham onderhield ook contact met Fliess, maar dit schaadde de vriendschappelijke band met Freud niet. Ernest Jones ontdekte Freud niet lang na de publicatie van de gevalsbeschrijving ‘Dora’ in 1905 en er ontstond een frequent contact met Freud. Jones werd een vurig pleitbezorger in Canada en de Verenigde Staten waar hij in 1911 de Amerikaanse Psychoanalytische Vereniging hielp oprichten. In 1913 stichtte hij de Londonse Psychoanalyse Vereniging. Jones was ook degene die Freud hielp zijn favoriete buitenlandse taal, het Engels te perfectioneren. Freud diende Jones van advies, als deze zich in een ingewikkelde relatie had gestort, maar liet hem ook subtiel weten dat hij het niet moest aanleggen met dochter Anna, toen die jaren later voor
10
het eerst naar Engeland kwam. Jones maakte Freud soms kwaad. Anders was dat met Sándor Ferenczi. Deze maakt Freud soms ongelukkig. Hij stond het dichtst bij Freud, die vaderlijke gevoelens voor hem koesterde. Mogelijk werden deze door Ferenczi zelf aangewakkerd; zijn vader was jong gestorven en als één van elf kinderen voelde hij zich verstoken van affectie. Ferenczi was een man van de verbeelding. Hij was loyaal en zee begaafd en Freud verdroeg dat Ferenczi in hem een vader wilde vinden, meer dan een gelijkwaardige collega. De contacten met deze eerste vier buitenlanders zouden door de jaren heen zeer stabiel en wederzijds vruchtbaar blijken. Het contact met Carl. G. Jung begon in 1906, toen deze Freud een boek, ‘Diagnostische associatie studies’, stuurde dat hij mee had uitgegeven en waar hij zelf een belangrijk artikel in had geschreven. Hij was psychiater, zoon van een pastoor en met zijn ouders van de ene plattelandspastorie naar de andere verhuisd. Hij had al een behoorlijke reputatie in zijn vak, toen hij Freud aanschreef. Hij was een grote, aantrekkelijk man die kracht uitstraalde. In hem zag Freud lang zijn gedoodverfde opvolger. Hij zag het als voordeel voor de psychoanalyse dat Jung niet Joods was: Freud meende dat de psychoanalyse makkelijker geaccepteerd zou worden bij een groter publiek als zij gepropageerd werd door een nietJood. Later, toen de Internationale Psychoanalytische Vereniging was opgericht, werd Jung dus voorzitter en werd de standplaats Zürich, zodat de psychoanalyse niet alleen meer los kwam te staan van het Joods zijn, maar ook van Wenen. Eerst nog bezocht Freud de Verenigde Staten in 1909 in gezelschap van Jung en Ferenczi. De rector van de Clark University, Worcester, Massachusetts, G. Stanley Hall had hem uitgenodigd. Freud gaf vijf gastcolleges en ontving daags daarna een eredoctoraat ter gelegenheid van het twintig-jarig bestaan van de universiteit. Weer terug in Wenen werd Freud in beslag genomen door verslechterende verstandhoudingen en intellectuele meningsverschillen die uiteindelijk leidden tot een breuk met Adler en later ook Jung. In de Weense Vereniging waren mensen die niet alleen Freuds irritatie wekten. Adler schreef over de invloed van fysieke misvorming op de psychologische ontwikkeling en koos een biologische oriëntatie. Adler was zelf in zijn jeugd ziekelijk geweest. Hij had aan ernstige rachitis geleden wat leidde tot verzwakking van zijn beederengestel en op 5-jarige leeftijd was hij bijna overleden aan een longontsteking. Adlers aandacht ging verder uit naar de invloed van de omgeving op de psychologische ontwikkeling. Hij twijfelde eraan dat de vroegkinderlijke seksuele ontwikkeling van een kind bepalend is voor de vorming van diens karakter. Hij meende dat de basis voor neurosen lag in het onvermogen om minderwaardigheidsgevoel dat ontstond ten gevolge van fysieke mankementen het hoofd te bieden. Zo zijn de begrippen ‘minderwaardigheidscomplex’ en ‘overcompensatie’ van hem afkomstig. Freud verweet Adler de psychologie terug te voeren op louter biologie en fysiologie. De kloof bleek onoverbrugbaar. Freud kon ook niet meer zien dat sommige van Adlers ideeën, zoals zijn stelling over het bestaan van een onafhankelijke agressieve drift, waardevolle bijdragen aan de psychoanalyse waren. Met Jung vertoonde de verstandhouding toen ook al scheurtjes. In de beginjaren van hun contact weet Jung het aan zichzelf als hij zich niet kon vinden in de ideeën van Freud. De basis van het dispuut lag in een meningsverschil over de definitie van libido. Jung kon Freuds definitie van libido namelijk als die van de energie van de seksuele driften niet accepteren. Hij wilde dit begrip verbreden naar algemene mentale energie. Een keerpunt in Jungs houding kwam toen Freud Zwitserland bezocht, maar niet bij Jung langsging. Freud had weinig tijd in zijn drukke schema en bracht een bezoek aan Binswanger die geopereerd was
11
aan een kwaadaardige tumor en mogelijk ging overlijden. Binswanger had Freud om discretie verzocht, dus deze had de reden van zijn bezoek onopgehelderd gelaten tot grote woede van Jung, die zich gepasseerd voelde. Freud kon geen goed meer doen. Tijdens zijn lezingen in de V.S. had hij eigenlijk alle psychoanalytische bagage overboord gezet – infantiele seksualiteit, de seksuele oorsprong van neurosen, het Oedipuscomplex- en hij had de libido geherdefinieerd. Hij was op weg zijn eigen psychologie te ontwerpen met een collectief onbewuste, de alomtegenwoordigheid van het mysterieuze, sympathie voor religieuze ervaringen en fascinatie voor mythen en alchemie. Het contact met Freud raakte verbroken. Tussen al deze bedrijven door zag Freud dus zijn patiënten en schreef hij zijn boeken. Na de gevalsbeschrijving van ‘Dora’, schreef hij in 1909 ‘Kleine Hans’, die hij eigenlijk analyseerde via gesprekken met diens vader; één van de Woensdaggroepleden, Max Graf. In 1909 volgde ook ‘De Rattenman’, in 1911 volgde ‘het geval Schreber’ en in 1914 schreef hij ‘Wolvenman’, dat laatste werd uiteindelijk in 1918 gepubliceerd. Over hen is ook van alles te vertellen, maar omwille van de tijd noem ik alleen dat Herbert Graf, Kleine Hans, een beroemde operadirigent is geworden, dat de Rattenman in de Eerste Wereldoorlog omkwam toen hij in het leger diende en dat de Wolvenman, Sergei Pankejeff, een schilderij gemaakt heeft van zijn beroemde droom waarin hij heel angstig werd van wolven in een boom die hij zag door zijn slaapkamerraam. Freud meende dat zijn analysant als klein kind had gezien hoe zijn ouders seks hadden en dat de droom hierop terug te voeren viel. Deze duiding stond centraal in het begrip van de neurose van de Wolvenman. Tussen 1911 en 1915 publiceerde Freud een aantal artikelen over de techniek van de psychoanalyse. In 1913 publiceerde hij Totem en Taboe volgend uit zijn onderzoek naar de oorsprong van schuldgevoel. Hij probeerde het moment te ontdekken waarin de primitieve mens de stap naar beschaving had gezet door zichzelf de taboes op te leggen die onontbeerlijk zijn in een geordende samenleving. Marc Hebbrecht vatte de inhoud van dit boek al kernachtig samen. Freud distantieerde zich met dit boek van Jung en toonde daarmee een aspect van zijn eigen oedipale conflict; de vader die de zoon wil overwinnen. Het levensfeit waarop dit boek gebaseerd was, het Oedipuscomplex, dus het verlangen de moeder te bezitten en zich te ontdoen van de vader en de onmogelijkheid hiervan op grond van het schuldgevoel, kreeg een historische contekst waarin het begin van religie, moraliteit, samenleving en kunst samenkwamen. Freud sprak voor het eerst over het Oedipuscomplex in een brief met Fliess in 1897, toen hij vijandige wensen jegens de ouders had ontdekt. Het Oedipuscomplex is de kern van de neurose. Iedere menselijke nieuwkomer moet het leren bemeesteren. Freud werkte tegelijkertijd aan een boek over narcisme dat in 1914 uitkwam. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Aanvankelijk was Freud aan Duitse kant en optimistisch over de afloop. Maar zijn zoons moesten dienen in de oorlog en zijn praktijk werd vrijwel geheel geruïneerd. Bovendien was hij teveel gehecht aan Engeland om zich helemaal over te geven aan chauvinisme. De berichten over de gruwelen aan het front namen verder toe in aantal en de middelen in de steden raakten op. Freud schrok er niet voor terug in zijn brieven aan zijn neven in Engeland, maar ook aan Jones, Ferenczi en Nederlandse vrienden oproepen te doen goederen naar Wenen te sturen. Gelukkig kwamen de zonen Freud de oorlog ongeschonden door.
12
In de wintermaanden van 1915-1916 en 1916-1917 gaf Freud drie series inleidende colleges op zaterdagavond in de Universiteit van Wenen en één van zijn aandachtigste toehoorders was zijn dochter Anna. In 1917 publiceerde Freud ‘Rouw en Melancholie’. In dat jaar was er ook voor het eerst sprake van dat hij genomineerd zou worden voor de Nobelprijs, maar deze hoge erkenning bleef uit. Later zouden vrienden hem nog eens voordragen en lobbyen bij invloedrijke figuren als Einstein, maar bij herhaling werd Freud gepasseerd. In 1920 vond het eerste internationale psychoanalyse congres na de oorlog plaats in Den Haag. De ontmoeting had iets ontroerends; halfverhongerde analytici uit de landen die in oorlog waren geweest werden gastvrij onthaald met overvloedige maaltijden door de Nederlanders. Het was een drukbezocht en levendig congres waaraan leden van verscheidene nationaliteiten deelnamen en analytici uit de vijandelijke voormalige oorlogslanden gebroederlijk naast elkaar zaten. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog schreef Freud twee belangrijke werken, ‘Aan genezijde van het lustprincipe (1920), waarin hij het begrip ‘doodsdrift’ introduceerde en ‘Het Ik en het Es’ (1923), waarin hij het structurele model uiteenzet. Voor de oorlog werkte hij in het topografisch model, ofwel de eerste topiek genoemd; de indeling van de psyche in het Onbewuste, Voorbewuste en Bewuste. Na de oorlog beschreef hij dus het structurele model, ofwel tweede topiek; de indeling van de psyche in het Es, Ik en Boven-ik. Het is verleidelijk Freuds latere psychoanalytische model met zijn nadruk op agressie en de dood, te zien als een reactie op zijn rouw in deze jaren. Hij leed verscheidene persoonlijke verliezen, maar de genadeklap kwam met de dood van zijn zwangere dochter Sofie. Die overleed plotseling aan de complicaties van een griep en liet twee jonge kinderen achter. De Freuds kwamen nooit over dit verlies heen. Echter, Freud had ‘Aan gene zijde..’ al geschreven in 1919. Waarschijnlijk hebben vooral de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog Freud aangezet een belangrijkere plaats aan agressie toe te kennen dan daarvoor. In het vroege voorjaar van 1923 ontdekte Freud een wit beslag op zijn gehemelte en hield dit geheim uit angst het advies te krijgen om te stoppen met roken. Nu was de tumor te groot en Freud liet die verwijderen. Noch zijn behandelende artsen noch zijn vrienden vertelden Freud dat hij een niet te genezen kanker had. Toen Freud dit achterhouden van informatie uiteindelijk ontdekte, reageerde hij furieus, hoewel hij dit zelf al vermoed had. Hij zei het vertrouwen in zijn artsen op en onderging operaties, uitgevoerd door professor Pichler, een eminente KNO-chirurg, waarbij de rechter bovenkaak en een deel van het gehemelte werden verwijderd. Vanaf die tijd bleef de kanker weg tot in 1936. Wel moest Freud talloze kleine operaties ondergaan vanwege nieuwe , onrustige plekken en deze waren net zo belastend en hinderlijk als de herhaaldelijke aanpassingen aan zijn prothese. Door de ingrepen was zijn gehoor aangetast en geleidelijk raakte hij doof aan zijn rechter oor. Het eten was een bron van moeilijkheden en hij dineerde niet meer in het openbaar. Freud stelde een nieuwe ‘persoonlijke’ arts aan, Max Schur, met wie hij afsprak dat deze hem altijd zou zeggen waar het op stond en dat hij Freud ook zou helpen met sterven als het lijden te groot zou worden. Tijdens zijn ziekteperiode zorgde Anna voor Freud. Zij hadden een bijzondere band. Ze las zijn publicaties als één van de eersten en zij vergezelde haar vader naar het internationale congres in 1920. Ze nam ook steeds meer taken voor hem waar. Anna werd geanalyseerd door haar vader, die daarmee ernstig, maar weloverwogen van zijn eigen regels afweek. Ze specialiseerde zich in de analyse van kinderen, schreef een artikel over de fantasie geslagen
13
te worden bij kinderen en trad toe tot de Internationale Psychoanalyse Vereniging. Later verdedigde Freud zijn dochter toen zij in botsing kwam met Melanie Klein en haar visie op kinderanalyse onder vuur kwam te liggen. Freud voelde zich verstrikt in zijn zorg om haar afhankelijkheid enerzijds, zoals blijkt uit zijn brieven met Lou Andreas-Salomé, en zijn behoefte aan haar aanwezigheid anderzijds. In 1924 publiceerden Otto Rank en Sándor Ferenczi een boek over het bekorten van analyses en in dezelfde tijd publiceerde Rank een boek over het geboortetrauma waaraan hij een groter gewicht toekende dan aan welk ander trauma in het kinderleven. Freud kwam tot de conclusie dat het introduceren van een kortdurende psychoanalytische therapie de psychoanalyse zou terugwerpen op de suggestie. Het geboortetrauma een centrale plaats toekennen in het ontstaan van neurosen betekende eigenlijk afzwakken van de invloed van het Oedipuscomplex. Ranks positie in Europa werd onhoudbaar en hij vertrok naar de V.S. om zich daar te vestigen. In reactie op Ranks theorievorming schreef Freud in 1925 ‘Remming, symptoom en angst’. Begin jaren dertig volgende het afscheid van een andere oude getrouwe vanaf het begin: Ferenczi. Deze had in toenemende mate moeite met de klassieke analytische houding en stond een spontaan en authentiek contact met zijn patiënten voor. Ferenczi gratificeerde, zoals Freud het noemde en waar hij Ferenczi voor waarschuwde, de erotische verlangens van de patiënt door zich te laten aanraken en kussen en dat ook terug te doen bij de patiënten. Ook kende Ferenczi tot ontsteltenis van Freud nieuw belang toe aan de verleidingstheorie. Maar in 1932 kreeg hij pernicieuze anemie , gecompliceerd door een ernstige psychose en hij overleed kort daarop in 1933. Enkele jaren hiervoor was Freuds moeder overleden, op 95-jarige leeftijd. Freud had een maand daarvoor afscheid van haar genomen. Ergens voelde hij zich opgelucht en vrij, omdat zij zijn dood niet meer zou hoeven meemaken en ook omdat ze nu de bevrijding had gekregen waar ze recht op had na zo’n lang leven. Hij koos ervoor de begrafenis niet bij te wonen. Intussen was het nazisme in opkomst. Freud kreeg herhaaldelijk advies en verscheidene aanbiedingen om het land te verlaten, maar weigerde dit tot op het allerlaatst. Uiteindelijk zouden Ernest Jones en prinses Marie Bonaparte, de achterkleindochter van Napoleons broer Lucien en de echtegenote van de prins van Griekenland, de Freuds helpen Oostenrijk te ontvluchten. De prinses was in 1925 bij Freud in analyse gegaan en daarna met hem bevriend geraakt. Zij was rijk en had veel invloed in hoge kringen. Zij redde ook de correspondentie tussen Freud en Fliess toen diens weduwe die trachtte te verkopen. Een paar jaar daarvoor, in 1933 was een groot deel van Freuds werk vernietigd, toen de nazi’s grote boekverbrandingen organiseerden op de pleinen in Wenen. Zijn droge commentaar luidde: ‘Zie hier de vooruitgang. In de Middeleeuwen zouden ze mij verbrand hebben. Nu zijn ze tevreden met de verbranding van mijn boeken’. De Freuds kregen de vernederingen van de nazi’s te verduren. De situatie werd steeds nijpender en het duurde nog weken voordat Marie Bonaparte erin geslaagd was de benodigde documenten te regelen voor een vertrek uit Wenen, via Parijs naar London. Dit bereikte een angstig dieptepunt toen Anna en Martin door de Gestapo werden opgeroepen zich te melden. Freud had ingestemd met een emigratie onder de voorwaarden dat zijn hele familie inclusief zijn zussen en zijn huisdokter met zijn familie mee konden komen, maar hij moest een deel van hen uiteindelijk achterlaten in Wenen. Bij vertrek dwongen de nazi’s Freud een papier te tekenen dat zij hem niet slecht behandeld hadden. Hij tekende en voegde een opmerking toe: ‘Ik kan iedereen de Gestapo van harte aanbevelen’. Dit was de laatste daad van verzet van Freud op Oostenrijkse bodem. Op 5 juni 1938 verlieten ze per trein het land. Na korte
14
tijd kon de Freudfamilie haar intrek nemen in het huis aan de Maresfield Gardens. Freud was naar Engeland gekomen voor Anna, maar ook om in vrijheid te sterven. In 1936 had hij de laatste operatie ondergaan en in 1938 liet hij dr. Pichler overkomen uit Wenen om opnieuw een operatie uit te voeren; de kanker was terug. Het zou de laatste operatie zijn. Freud was te zeer verzwakt om zwaardere behandeling dan een radiumtherapie te kunnen ondergaan. Er kwam bezoekers, er kwamen bloemen en Freud maande zijn vrienden niet te wachten met langskomen. Hij voelde zijn einde naderen. De laatste operatie had hem veel gekost. Hij had nauwelijks kracht om te schrijven, maar hij zag nog drie patiënten per dag. In de loop van 1939 kreeg hij toenemende fysieke klachten. Hij kreeg verdachte zwellingen en leed veel pijn. Hij kon niet zonder een dagelijkse dosis aspirine. In de zomer was hij erg vermagerd, rustte hij het grootste deel van de dag en het spreken kostte hem veel moeite. Hij bleef analyseren als de pijn het toestond en hij schreef brieven. Zijn naaste vrienden kwamen hem bezoeken en hij informeerde met belangstelling naar hen. Hij probeerde het nieuws te volgen en maakte mee dat de Duitsers Polen binnen vielen, begin september. Zijn zussen hadden nog steeds geen visum en zouden de oorlog niet overleven. Die weken was Freud eigenlijk steeds in een soort halfslaap. Tijdens een helder moment, vroeg hij aan Schur hem te helpen. Deze gaf aan de belofte niet vergeten te zijn. Schur overlegde met Anna en diende Freud een kleine dosis morfine toe waarna Freud in een slaap wegzonk. De dosis werd nog tweemaal herhaald, de laatste dosis een dag erna en Freud overleed ’s ochtends vroeg op 23 september. Hij had op waardige manier en zonder zelfmedelijden afscheid genomen van de wereld en zijn naasten, de regie over zijn eigen leven gehouden tot het eind. Dank u wel voor uw belangstelling en aandacht.
15
Bronnen: S. Freud, ‘Zelfportret’ (1924), uit De Psychoanalytische Beweging 2 , 1991, oorspr. 1935 Gesammelte Werke, Boom Meppel P. Gay, ‘Freud, a Life for Our Time’, 1988, W.W. Norton & Company inc. R. Sheppard, ‘Explorer of the Mind, the illustrated Biography of Sigmund Freud’, 2012, Carlton Books ltd. Wikipedia ‘Oude Manhuispoort’, ‘Moravia’, ‘Freud, werken’, ‘Duitse Rijk’, ‘Hapsburgse Rijk’, ‘Oostenrijks-Hongaarse Rijk’, ‘Tyndal etc’, ‘Tarquinen’, ‘Fliess, exacte biologie’, ‘Beaudelaire’, ‘Strindberg’, ‘Adler’, ‘Jung’ http://www.ipa.org.uk/IPA_Docs/dutchhistory.pdf www.psychoanalytisch woordenboek.nl Carey Harrison, ‘Freud, a Portrayal of the Great Psychoanalyst’, 1984, dvd in drie delen, BBC, productie John Purdie, regie Moira Armastrong.
16