FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN 2013 - 2014
Help! Mijn kind zit op Facebook! Hoe gaan ouders in Vlaanderen om met het gebruik van de sociale netwerkruimte?
Tine Vandamme
Promotor: Prof. Dr. Eric Broekaert
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek.
Abstract ___________________________________________________________________________ In deze masterproef wordt op zoek gegaan naar de regulatie strategieën die ouders gebruiken om om te gaan met het gebruik van Facebook door hun kind(eren). Daarbij worden ook de kennis, competenties en houding van ouders ten aanzien van deze sociale netwerksite onderzocht. Tot slot wordt nagegaan welk effect ouders met deze regulatie wensen te bekomen en of ze het gevoel hebben dat hun aanpak loont. Om op deze vragen een antwoord te formuleren vulden 106 ouders een online enquête in. Ter controle werd over dit onderwerp gesproken in twee focusgroepen, van telkens 9 personen. De geleverde inzichten kunnen beleidsmakers helpen om ouders te ondersteunen en begeleiden op vlak van nieuwe media en de rol die ze daarbij kunnen spelen ten aanzien van hun kinderen. Ook kan het deels zicht bieden op hoe mediaopvoeding in het gezin precies plaats vindt. Het is interessant dit na te gaan voor Facebook omwille van het wijdverspreide gebruik en de populariteit van deze sociale netwerksite. De resultaten uit het onderzoek geven aan dat ouders de voorkeur geven aan actieve mediatiestrategieën voor de regulatie van Facebook. Sociale- en restrictieve mediatie worden minder vaak gebruikt. Ouders blijken redelijk wat kennis te hebben over het gebruik van Facebook door hun kinderen, waarbij de meerderheid aangeeft zelf goed met deze sociale netwerksite om te kunnen gaan. Toch hebben ouders een eerder ambivalente houding ten aanzien van Facebook. Doorheen hun regulatie vinden ouders waarden als openheid, eerlijkheid, (wederzijds)vertrouwen en respect voor de privacy heel belangrijk. Ook hopen ze via hun regulatie een bewuste en kritische omgang met Facebook te stimuleren. De meerderheid van de ondervraagde ouders heeft hierbij het gevoel dat hun aanpak loont.
Voorwoord ___________________________________________________________________________ Met toewijding en inzet heb ik mij de laatste twee jaar van mijn opleiding verdiept in de sociale netwerksite Facebook en de rol die ouders daarbij (kunnen) spelen. Het is een thema dat mij steeds is blijven boeien, in die mate dat afbakening niet eenvoudig was. Bij het afronden van deze masterproef wil ik dan ook graag een aantal mensen bedanken die erin geslaagd zijn mij aan te moedigen, te prikkelen en mijn gedrevenheid op peil te houden. Vooreerst mijn promotor Prof. Dr. Eric Broekaert om mee richting te bepalen alsook om mij te assisteren bij enkele methodologische keuzes. Daarnaast wil ik graag Nadège Bastiaenen en Katrijn Van den Abeele van Child Focus bedanken voor hun bereidheid om mijn masterproef te lezen, herlezen en er zinvolle feedback op te formuleren. Dankzij hen ben ik erin geslaagd mijn literatuurstudie af te bakenen, waar ik anders een boek had geschreven over dit onderwerp. Bijkomend zou ik graag alle ouders bedanken die de online vragenlijst invulden alsook zij die bereid waren tijd vrij te maken om over dit onderwerp in groep te discussiëren. Daarnaast wil ik graag Matthias bedanken voor het ontwerp van het titelblad. Ook mijn vriendinnen, bij wie ik altijd terecht kon om frustraties te uiten, hulp te vragen of om even te ontspannen, een oprechte dankjewel! In het bijzonder een blijk van appreciatie aan Jolien, Eline, Jolien, Charlotte en Sarah. Hierbij mag ik zeker mijn ouders (en bij uitbreiding mijn familie) niet vergeten, zij stonden altijd voor mij klaar om mij te motiveren en zijn altijd in mij blijven geloven, meer dan wie ook. Na maanden van schrijven en herschrijven, hoop ik u met deze masterproef te informeren, inspireren en enthousiasmeren over de rol van ouders bij het gebruik van Facebook door hun kinderen.
Veel leesgenot!
Voor het citeren van en refereren naar bronnen wordt gewerkt volgens de regels van de American Psychological Association, de APA-normen, 6e editie.
Inhoudstafel ___________________________________________________________________________
Inleiding
1
Hoofdstuk 1: Op verkenning in de literatuur
4
1. Evoluties met betrekking tot media, kinderen en de rol van ouders
4
2. Sociale netwerksites: Facebook, what else?
6
2.1 Het ontstaan
6
2.2 Definitie
7
2.3 Gebruikers
8
2.3.1 Kinderen en jongeren: mogelijkheden en risico’s
8
2.3.2 Ouders
10
3. Ouderlijke mediatie
11
3.1 Algemeen
11
3.1.1
Definitie
11
3.1.2
Belang
12
3.1.3
Aanbevolen ouderlijke mediatie
13
3.2 Mediatie van internetgebruik 3.2.1
Soorten mediatie en hun effecten
15 15
3.2.1.1 Sociale mediatie
15
3.2.1.2 Actieve- en instructieve mediatie
15
3.2.1.3 Restrictieve- en controlerende mediatie
16
3.2.2
Voorspellende factoren
3.3 Mediatie als gedeelde verantwoordelijkheid
17 18
3.3.1
Onderwijs
18
3.3.2
Overheid
19
3.3.3
Sociale netwerksites
20
3.4 Uitdagingen
Hoofdstuk 2: Methodologie
22
23
1. Een combinatie van methoden
23
1.1 Kwantitatief onderzoek
23
1.1.1
Methode
23
1.1.2
Procedure
25
1.1.3
Steekproef
25
1.1.4
Data analyse
26
1.2 Kwalitatief onderzoek
26
1.2.1
Methode
26
1.2.2
Procedure
27
1.2.3
Steekproef
27
1.2.4
Data analyse
27
2. Kwaliteitswaarborgen Hoofdstuk 3: Ouders aan het woord – resultaten
28
29
1. Ouders op Facebook
29
2. Kennis over het Facebook gebruik van hun kind
30
3. Eigen competenties ouders
31
4. Houding tegenover Facebook
33
5. Gebruikte mediatiestrategieën
34
5.1 Sociale mediatie
34
5.2 Actieve mediatie
35
5.3 Restrictieve mediatie
37
5.4 Beperkte mediatie
38
6. Wat ouders hopen te bereiken
38
7. Effectiviteit aanpak
41
8. Moeilijkheden
43
Hoofdstuk 4: Discussie
44
1. Onderzoeksvraag 1
44
2. Onderzoeksvraag 2
47
3. Onderzoeksvraag 3
50
4. Onderzoeksvraag 4
51
Hoofdstuk 5: Conclusie
53
1. Algemeen besluit
53
2. Beperkingen
54
3. Toekomstig onderzoek
55
4. Aanbevelingen
55
Referentielijst
57
Bijlagen
72
Bijlage A: Vragenlijst online onderzoek
72
Bijlage B: Richtvragen focusgroepen
76
Bijlage C: Data mediatie-strategieën
77
Ik heb die keuzes nooit moeten maken. Ik had geen gsm, geen computer. Ik had al die mogelijkheden niet. Eigenlijk moeten we onze jongeren heel goed helpen, begeleiden en bijsturen, want zij moeten dagelijks kiezen of ze gaan chatten of niet, of ze iemand vriend gaan maken of niet. Ze hebben het veel moeilijker dan als wij het in onze jeugd gehad hebben en dat begrijpen de ouders wel, dat dat eigenlijk wel ingewikkeld is, heel dat netwerk. – Ouder in een focusgroep
Inleiding Internet in het algemeen, en sociale netwerksites in het bijzonder, zijn haast niet meer weg te denken uit het dagelijkse leven. Zowel jong als oud worden er onvermijdelijk mee geconfronteerd. Als gevolg ontstaan allerhande initiatieven om het gebruik van deze media in goede banen te leiden. Projecten zoals onder meer ‘Clicksafe’ van Child Focus (www.clicksafe.be) en ‘Mijn kind online’ (www.mijnkindonline.nl) van het kenniscentrum jeugd en media, benadrukken de plaats die media, en voornamelijk hoe ermee om te gaan, zouden moeten krijgen binnen de opvoeding. Maar krijgt dit onderwerp daadwerkelijk de plaats die het verdient binnen de opvoeding van kinderen? Om deels een antwoord op deze vraag te formuleren, wordt in deze masterproef op zoek gegaan naar hoe ouders in Vlaanderen omgaan met het gebruik van de sociale netwerksite Facebook door hun kinderen.
Het is een thema waarvan de actualiteitswaarde moeilijk ontkend kan worden. Want van alle online activiteiten is het gebruik van sociale netwerksites het populairst (Livingstone, Haddon, Görzig, & Olafsson, 2011b). Ze zijn dan ook volledig ingebed in het dagelijkse leven van vele burgers (Staksrud, Olafsson, & Livingstone, 2013), met inbegrip van een grote meerderheid van Vlaamse adolescenten (Vandoninck, d’Haenens, De Cock, & Donoso, 2011). Ondanks het grote aanbod aan sociale netwerksites - zoals Twitter, Google+, Netlog, Myspace, Hyves,…- is de keuze voor Facebook eenvoudig te verdedigen. Actueel is Facebook namelijk een van de meest gebruikte sociale netwerksites in de wereld (Won, OkRan, & Sang-Won, 2010). Ook in Vlaamse onderzoeksrapporten blijkt Facebook met voorsprong de populairste sociale netwerksite onder jongeren (Segal, D’Hanens, Demeulenaere, & Bosschaert, 2012). De gebruikersaantallen van Facebook worden geïllustreerd in tabel 1.
De actuele relevantie van dit thema blijkt ook uit een recente reportage van het actuamagazine ‘Koppen’, waarin men eveneens de vraag stelt naar hoe ouders omgaan met het Facebookgebruik van hun kinderen (Eén, 2013). Daarnaast laat dit topic het bedrijf Facebook ook niet onberoerd. Zo zouden zij bezig zijn met het creëren van de mogelijkheid om het profiel van jonge kinderen te koppelen aan dat van hun ouders (Meeuwssen, 2012). Ook bieden zij ouders het ‘veiligheidscentrum’ aan (www.facebook.com/safety) waar informatie en hulpbronnen terug te vinden zijn die ouders kunnen helpen hun kind veilig met Facebook om te laten gaan.
1
Tabel 1 Aantal Facebook – gebruikers Aantal gebruikers wereldwijd Dagelijks actief wereldwijd Aantal gebruikers België
1.230.000.000 757.000.000 5.400.000
Aantal gebruikers Vlaanderen Dagelijks actief Vlaanderen Jongeren tussen 12-24 met profiel
72% 73% 85%
1,2 Dumarey (2014); 3 Eén (2014); 4, 5, 6 Willems (2014).
Bijkomend komt niet alleen in populaire media maar ook in onderzoek, Facebook en de impact ervan, vaak aan bod. Zo rijzen regelmatig bezorgdheden omtrent privacy en zelfonthulling, online profilering–en reputatie, identiteitsconstructie, online en offline vriendschappen,… Onderzoek naar hoe ouders hier in het geheel mee omgaan ontbreekt. Ook is er weinig zicht op welke handelingen van ouders echt effectief zijn (De Haan & Pijpers, 2010). Wel wordt in onderzoek vaak nagegaan hoe ouders met het gebruik van televisie en/of internet in het algemeen omgaan, zonder verdere toespitsing. Onder meer het ‘EU Kids Online’ onderzoek, uitgevoerd in 25 Europese landen, tracht meer zicht te krijgen op de online activiteiten, vaardigheden, ervaringen en omgang van kinderen en hun ouders met het internet (Vandoninck & Donoso, z.j.). Daarnaast is er ‘Apestaartjaren’, een grootschalig tweejaarlijks onderzoek naar mediabezit, -gebruik en attitudes tegenover media bij jongeren (Segal et al., 2012). Doel is jeugdwerkers informeren over hoe jongeren met nieuwe vormen van media omgaan (Segal et al., 2012). Hierbij ontbreekt het perspectief van de ouders. Het doel van deze masterproef is dan ook om enerzijds Facebook en anderzijds ouderlijke mediatie als onderzoeksdomeinen bij elkaar te brengen en te bekijken vanuit het oogpunt van de ouders. Het kan interessant zijn hier verder op in te gaan niet enkel omwille van het wijdverspreide gebruik en de populariteit van sociale netwerksites, maar ook omdat voorgaand onderzoek aangeeft dat ouders hun kinderen niet altijd even goed kunnen ondersteunen op vlak van nieuwe media (Mertens, 2012). Zo zouden ouders meer behoefte hebben aan opvoedingsondersteuning op dat vlak (Mertens, 2012). Bedoeling is dan ook om met deze masterproef bij te dragen aan de inzichten van beleidsmakers omtrent de mediatiestrategieën die ouders actueel gebruiken voor Facebook. Zodanig dat zij ouders, afgestemd op deze 2
inzichten, kunnen begeleiden en ondersteunen waar nodig in hun rol met betrekking tot de psychosociale ontwikkeling van adolescenten (Valkenburg & Peter, 2011). Deze ondersteuning is belangrijk, zeker omdat media in grote mate sociaal en mobiel geworden zijn, waarbij begeleiding en steun van ouders nog belangrijker is dan voorheen voor het welzijn van jonge mensen op sociale media (Livingstone & Helsper, 2008). In deze masterproef wordt getracht om aan bovenstaande elementen tegemoet te komen via een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Daarbij wordt nagegaan hoe ouders in Vlaanderen om gaan met het gebruik van Facebook door hun kind(eren). Om hier een uitvoerig antwoord op te kunnen formuleren wordt deze vraag opgedeeld in een aantal deelvragen:
Welke kennis, competenties en houding hebben ouders ten aanzien van Facebook?
Welke mediatiestrategieën (actief – sociaal – restrictief) gebruiken ouders voornamelijk in het reguleren van het gebruik van Facebook door hun kinderen? -
Welke effecten hopen ze met die regulatie te bekomen?
-
Hebben ouders het gevoel dat hun aanpak loont?
Zo wordt verwacht resultaten te vinden die aansluiten bij onderzoek in het kader van het ‘EU Kids Online’ project omtrent de mediatiestrategieën van ouders met betrekking tot het gebruik van het internet in het algemeen door hun kinderen. Die resultaten worden verder aangehaald onder de titel: ‘Mediatie van internetgebruik’.
3
Hoofdstuk 1: Op verkenning in de literatuur 1. Evoluties met betrekking tot media, kinderen en de rol van ouders
Kijkend naar de geschiedenis zijn opvattingen over media, maar ook de visie op kinderen en de daaraan gekoppelde rol van ouders, onderhevig aan veranderingen die tot op vandaag voortduren (Valkenburg, 2008). Zo bestonden er tot de zeventiende eeuw geen aparte media voor kinderen (Valkenburg, 2008). Kinderen en volwassenen lazen, indien ze al konden lezen, dezelfde teksten waar zonder terughoudendheid geschreven werd over zaken als armoede, ziekte en dood, dronkenschap en seksualiteit (Valkenburg, 2008). In de tweede helft van de achttiende eeuw kwam hier verandering in via censuur van het gedrukte media-aanbod voor kinderen (Valkenburg, 2008). Kinderen werden in grote getale afgeschermd van de realiteit van het dagelijkse leven, een trend die zich doorzette in de eerste helft van de twintigste eeuw (Valkenburg, 2008). Het is in deze periode dat de eerste theorieën over de effecten van massamedia op het publiek terug te vinden zijn. Zo ging Lasswell (1927) er van uit dat massamedia een grote en uniforme invloed hadden, waarbij het publiek passief en gemakkelijk te beïnvloeden was. Hierbij hield hij er geen rekening mee dat de effecten van media afhankelijk zijn van vele andere factoren, verbonden met de inhoud van het medium, de context van de blootstelling alsook de kijker zelf (Valkenburg, 2008). Toch bleef dit idee tot aan het begin van de jaren ’50 het dominante model van media-effecten (Vanobbergen, 2003). Vanaf de jaren ’60 werd de strakke scheiding tussen kinderen en volwassenen in vraag gesteld (Koops, Levering, & de Winter, 2007). De visie kreeg gestalte dat het verkeerd is kinderen een schijnwereld voor te houden en dat het belangrijk is hen te confronteren met de realiteit om tot grotere bewustwording te komen (Valkenburg, 2008). Zo ontstond opnieuw de trend om in media gericht op kinderen taboes zoals seksualiteit, dood en echtscheiding bespreekbaar te maken (Abma, 1990). Hierbij is sprake van een toenemende democratisering van de gezinsverhoudingen, met een evolutie van autoritaire machtsrelaties naar een onderhandelingshuishouden (Koops et al., 2007). Bijgevolg zijn ouders toleranter wat betreft de media-inhouden die kinderen mogen zien (Valkenburg, 2008).
4
Het is ook in die tijd (in de jaren 1960) dat empirisch onderzoek laat zien dat de effecten van media niet zo groot en universeel waren als aanvankelijk gedacht, waardoor het model van de uniforme effecten vervangen werd door het model van de beperkte media-effecten (Vanobbergen, 2003). Dit model werd ontwikkeld door de Amerikaan Klapper (1960), die aangaf dat de invloed van media beperkt is in verschillende opzichten. Ten eerste hoeft een mediaboodschap niet iedereen te bereiken, omdat er onder het publiek niet alleen sprake is van selectieve blootstelling, maar ook van selectieve waarneming, herinnering en verwerking (Klapper, 1960). Kijkers kunnen boodschappen op verschillende manieren interpreteren, het is daarom onwaarschijnlijk dat een boodschap bij iedereen hetzelfde effect tot stand brengt (Klapper, 1960).
Tot op vandaag is het model van de selectieve effecten het heersende paradigma in de communicatiewetenschap, ook met betrekking tot kinderen (Valkenburg, 2008). Kinderen, zijn net als volwassenen geen passieve, maar actieve en gemotiveerde mediagebruikers, die kritisch evalueren wat tot hen komt (Valkenburg, 2008). Daarbij gaan onderzoekers er van uit dat effecten van media op kinderen afhankelijk zijn van de manier waarop een kind met de aangeboden media-inhoud omgaat (Valkenburg, 2008). Het is hier waar ouders een belangrijke rol kunnen spelen. Zeker sinds enkele actuele evoluties, zoals de huidige Web 2.0 omgeving. Die laat de mediaconsument toe om, in tegenstelling tot traditionele media die voornamelijk eenrichtingsverkeer veronderstellen, zelf media-inhoud te creëren, te delen, feedback te geven op door anderen gecreëerde inhoud en in contact te komen met anderen (Cauberghe, De Pelsmacker, Hudders, Panic, & Destoop, 2012). Dit zorgt voor een verhoogde toegankelijkheid van een breed spectrum aan online inhouden, die niet altijd ontwikkelt of geschikt zijn voor kinderen en jongeren, wat aan geeft dat meer dan ooit nood is aan ouderlijke regulatie (Livingstone, 2007). Deze regulatie is niet altijd eenvoudig, daar de huidige digitale media een sterk individueel gebruik vereisen, wat controle erop extra bemoeilijkt (Valkenburg, 2008). Vooraleer daarbij stil te staan, eerst iets meer over het hoe en wat van sociale netwerksites, in het bijzonder Facebook.
5
2. Sociale netwerksites: Facebook, what else?
2.1 Het ontstaan In 1997 werd de eerste herkenbare sociale netwerksite, SixDegrees.com gelanceerd (Boyd & Ellison, 2008). Deze site maakte het mogelijk om profielen en vriendenlijsten op te stellen (Boyd & Ellison, 2008). Elk van deze functies bestonden reeds voor de oprichting van SixDegrees, maar zij waren de eerste die deze met elkaar combineerden (Boyd & Ellison, 2008). In navolging, ontstonden in de periode van 1997 tot en met 2002 een aantal nieuwe sociale netwerksites met meer uitgebreide functies zoals BlackPlanet, LunarStorm, Ryze en Friendster (Boyd & Ellison, 2008). Zo kon Ryze.com bijvoorbeeld gebruikt worden voor professionele doeleinden (Boyd & Ellison, 2008). Maar het is sinds 2003 dat een sterke toename merkbaar is van het aantal sociale netwerksites (Boyd & Ellison, 2008). In dat jaar werd onder meer MySpace opgericht, samen met Friendster en Facebook aanzien als de drie belangrijkste sociale netwerksites omwille van hun sterke invloed op het professionele-, culturele-, en onderzoekslandschap (Boyd & Ellison, 2008).
Facebook ontstond in oktober 2003, wanneer toenmalig Harvardstudent Mark Zuckerberg de site ‘Facemash’ oprichtte, waarbij uit vergelijking van twee foto’s de aantrekkelijkste studenten gekozen konden worden (Olsthoorn, 2012). Omwille van kritiek en het vastlopen van computersystemen ten gevolge van de populariteit van Facemash (Olsthoorn, 2012), herschreef Zuckerberg begin 2004 met behulp van collega’s het algoritme en werd thefacebook.com geboren, aanvankelijk enkel toegankelijk voor Harvardstudenten (Eén, 2014). De naam veranderde snel naar Facebook en het netwerk werd opengesteld voor de nagenoeg hele bevolking vanaf 13 jaar (Eén, 2014). En daar waar andere sociale netwerksites, zoals SixDegrees.com in 2000, werden opgedoekt door een gebrek aan activiteit, weet Facebook de aandacht van deelnemers vast te houden en te vergroten door steeds nieuwe functionaliteiten toe te voegen (Olsthoorn, 2012).
Ondertussen bestaat Facebook reeds 10 jaar (Dumarey, 2014). In deze tijd groeide het uit tot een beursgenoteerd bedrijf met meer dan 6000 werknemers en de grootste onder de sociale media (Dumarey, 2014). Zo heeft Facebook meer dan 1 miljard gebruikers onder wie 5,4 miljoen Belgen (Eén, 2014).
6
2.2 Definitie Door de uitgebreide, diverse en dagelijks toenemende mogelijkheden en toepassingen van sociale netwerksites is het niet eenvoudig om een omvattende definitie te formuleren. Toch zijn bij sociale netwerksites enkele typische elementen op te merken die niet aanwezig zijn in het offline publieke leven. Zo blijven online inhouden er bestaan, waardoor asynchrone communicatie mogelijk wordt (Valkenburg & Peter, 2011). Dit laat adolescenten toe om na te denken over en aan te passen wat ze schrijven (Valkenburg & Peter, 2011). Bijkomend is er sprake van een grote opzoekbaarheid en toegankelijkheid - op elk moment, vanaf elke locatie - van mensen en informatie (Boyd, 2007). Dit zorgt ervoor dat jongeren overvloedige mogelijkheden hebben voor het vinden, creëren en verspreiden van identiteit-, intimiteit-, en sexgerelateerde informatie (Valkenburg & Peter, 2011). Maar uitingen online kunnen wel woordelijk gekopieerd worden naar een andere context, waarbij het niet steeds eenvoudig is om het origineel te onderscheiden van de kopie (Boyd, 2007). Ten slotte is het virtueel niet eenvoudig om uw volledig publiek te overzien (Boyd, 2007).
Concreet omschrijven Boyd en Ellison (2008) sociale netwerksites als volgt:
Web-based services that allow individuals to (1) construct a public or semi-public profile within a bounded system, (2) articulate a list of other users with whom they share a connection, and (3) view and traverse their list of connections and those made by others within the system. The nature and nomenclature of these connections may vary from site to site. (Boyd & Ellison, 2008, p. 211)
Sociale netwerksites zijn aldus opgebouwd rond profielen, een vorm van individuele startpagina, die een omschrijving geeft van elk lid (Boyd, 2007). Op Facebook is er sprake van een vrij uitgebreid profiel, dat niet alleen bestaat uit basis-, persoonlijke-, contact-, school- en werkinformatie (Won et al., 2010), maar waar ook multimediale inhoud, zoals foto’s en video’s, aan toegevoegd, bekeken en becommentarieerd kunnen worden (Boyd & Ellison, 2008). Hierop aansluitend is het op deze sites heel eenvoudig om nieuwe contacten toe te voegen (Boyd, 2006). Het publiekelijk weergeven van die connecties is dan ook een cruciale component van sociale netwerksites (Boyd & Ellison, 2008), “je bent als het ware wie je kent” (Boyd, 2007, p.130). Wel kan de term ‘vrienden’ hierbij misleidend zijn, omdat de connectie niet noodzakelijk een vriendschapsrelatie weerspiegelt in de alledaagse betekenis en omdat de redenen waarom mensen met elkaar een connectie willen aangaan erg gevarieerd 7
zijn (Boyd, 2006). Tot slot worden op Facebook verschillende mogelijkheden aangeboden voor leden om te communiceren met hun online connecties (Won et al., 2010).
2.3 Gebruikers 2.3.1 Kinderen en jongeren; mogelijkheden en risico’s Heel wat jongeren over de ganse wereld maken gebruik van sociale netwerksites (Livingstone & Brake, 2010). Als ouder is het hierbij belangrijk om niet enkel aandacht te hebben voor de risico’s, maar ook voor de kansen en mogelijkheden ervan voor jongeren, zeker met oog op het stimuleren van mediawijze competenties (Vermeersch, Van den Cruyce, Vandenbroucke, & Segers, 2012).
Mogelijkheden zijn onder meer dat sociale netwerksites voorzien in simpele en goedkope manieren om leden te organiseren en ontmoetingen te laten plaatsvinden (Ellison, Lampe, & Steinfield, 2009). Daarbij gaat enerzijds veel tijd naar het behouden en verdiepen van bestaande vriendschappen (Valkenburg & Peter, 2007), wat benadrukt wordt in de ‘stimulatie hypothese’ (Valkenburg & Peter, 2011). Anderzijds helpen sociale netwerksites bij het uitbouwen van nieuwe sociale contacten en status (Valkenburg, Schouten, & Peter, 2005). Zowel de kwantiteit als de kwaliteit van vriendschappen kan aldus verbeterd worden (Vandoninck et al., 2011).
Daarnaast krijgen tieners, door het kijken naar andermans profiel, een begrip van welke soorten van representatie sociaal gepast zijn, zo kunnen sociale netwerksites bijdragen aan het bepalen en versterken van normen (Boyd, 2007). Voorts kunnen adolescenten via Facebook hun identiteit ontdekken en uiten (Barnett, 2009). Hierbij kunnen zij zorgvuldig kiezen welke informatie ze wensen vrij te geven - maar niet welke info anderen over hen vrijgeven waarbij lichaamstaal geëlimineerd kan worden die anders wel naar voor komt in de alledaagse communicatie (Boyd, 2007). Op deze manier biedt het de mogelijkheid om sociale hindernissen te overkomen waar jongeren typisch mee geconfronteerd worden in offline communicatie settings (Valkenburg & Peter, 2009).
Bijkomend zijn er ook veel mogelijkheden voor het verzamelen en delen van informatie en het bieden van ondersteuning (Valkenburg & Peter, 2009). Het gebruik van Facebook voor deze doeleinden hangt samen met positieve schoolresultaten (Junco, 2011). Ook laat de 8
aanwezigheid van politieke zienswijzen in profielen gebruikers toe om in contact te komen met verschillende visies, wat hun tolerantie kan verhogen ten aanzien van mensen met andere zienswijzen (Ellison et al., 2009). Tot slot blijkt online communicatie gunstig te zijn voor het zelfvertrouwen, behalve wanneer het gaat om compulsief gebruik (Valkenburg & Peter, 2011).
Maar het gebruik van sociale netwerksites door jongeren wekt ook bezorgdheden op bij volwassenen, die vaak versterkt worden door negatieve berichtgeving in de media (Vanderhoven & Schellens, 2012). Zo is een van de meest voorkomende bezorgdheden onder ouders online en/of offline contact met vreemden (Family Online Safety Institute [FOSI], 2011b; Livingstone, Olafsson, O’Neill, & Donoso, 2012; Segers & Van den Cruyce, 2012). En hoewel contact met mensen die je kent de meest belangrijke activiteit is op sociale netwerksites, blijkt uit onderzoek van Vandoninck en collega’s (2011) dat online communicatie met vreemden zeker geen randfenomeen is bij jongeren.
Daarnaast zijn ouders bezorgd over het ontvangen van ongepast (seksueel) materiaal (FOSI, 2011b; Livingstone et al., 2012; Segers & Van den Cruyce, 2012). Zo kunnen jongeren, vrijwillig of onder druk, seksuele berichten ontvangen of verzenden (Slegers, 2012). Ook kunnen ze het slachtoffer worden van ongewenste seksuele sollicitatie (Valkenburg & Peter, 2011).
Bijkomend
kunnen
‘problematische’
inhouden
vrijgegeven
worden,
zoals
pornografisch of politiek sensitief materiaal, materiaal dat de privacy aantast of inhouden waar een copyright op rust (Won et al., 2010). Zo wordt niet altijd rekening gehouden met het recht op afbeelding en auteursrechtelijke principes, die stellen dat rechthebbenden hun toestemming moeten verlenen alvorens een afbeelding vast te leggen, te vertonen of te reproduceren (Belgian Federal Government, 2013). Ook kunnen gebruikers valse informatie verspreiden, zoals het weergeven van een valse leeftijd om toegang te krijgen tot sites die niet voor hen ontworpen zijn (Livingstone et al., 2011b). Daarnaast is het mogelijk excessief veel tijd te spenderen aan het creëren of het bekijken van updates van zichzelf alsook van hun online vrienden (Won et al., 2010).
Een ander risico dat kan worden aangehaald is cyberpesten. Een aantal kenmerken van online communicatie kunnen dit faciliteren, onder meer een verminderde confrontatie van de pester met het onmiddellijke effect van zijn daad (Dehue, Bolman, & Vollink, 2008). Daarnaast maken vele onderzoekers zich zorgen aangaande het vrijgeven van persoonlijke informatie, en 9
dan voornamelijk over een gebrek aan bezorgdheid van adolescenten hieromtrent (Vandoninck et al., 2011). Jongeren zijn zich vaak minder bewust van welk soort informatie privaat is en van de mogelijke consequenties van het delen van deze informatie (Mathiesen, 2013). Zo kan het eigen gedrag van jongeren of dat van hun peers schade toebrengen aan hun reputatie of aan toekomstige (werk)vooruitzichten (Collier & Magied, 2012). Recente studies tonen echter dat zij zich wel degelijk bewust zijn van hun privacy, en mogelijke bedreigingen hiervan (Vandoninck et al., 2011). Alsook dat ze proactief zijn als het aankomt op het nemen van stappen om potentiële risico’s te reduceren (Boyd & Ellison, 2008). Wel kunnen jongeren hierbij moeilijkheden ervaren, met name bij het begrijpen en adequaat gebruiken van deze privacysettings alsook in het beoordelen welke contacten toegang kunnen krijgen tot hun persoonlijke informatie (Livingstone, 2008). Staksrud en collega’s (2013) geven aan dat dit risicogedrag kan faciliteren.
Tot slot is een mogelijke hypothese met betrekking tot de kwaliteit van bestaande vriendschappen ‘de verplaatsingshypothese’ (Valkenburg & Peter, 2011). Deze gaat ervan uit dat online communicatie afbreuk doet aan de kwaliteit van bestaande vriendschappen, omdat het de tijd vervangt die je zou kunnen spenderen aan meer betekenisvolle interacties met offline vrienden (Mesch, 2003). Maar, deze hypothese ontving minder steun dan ‘de stimulatiehypothese’ die hierboven reeds besproken werd (Valkenburg & Peter, 2009).
Wel is enige ambiguïteit karakteristiek voor sociale netwerksites. Zo gaan jongeren er niet exclusief geconfronteerd worden met risico’s waar ze niet mee kunnen omgaan, maar is het ook geen plaats die automatisch kansen creëert voor een positieve psychosociale ontwikkeling (Valkenburg & Peter, 2011). Aanvullend draagt een blootstelling aan risico’s en/of mogelijkheden, de mogelijkheid in zich, maar niet de zekerheid van schade en/of voordelen (Livingstone, Haddon, Görzig, & Olafsson, 2011a). Tot slot blijkt het zo te zijn dat mogelijkheden en risico’s positief met elkaar correleren, namelijk zij die meer mogelijkheden ervaren rapporteren ook meer risico’s en vice versa (Livingstone & Helsper, 2010).
2.3.2 Ouders Facebook is niet langer een plaats waar alleen jongeren terug te vinden zijn, ook ouderen maken steeds meer deel uit van deze sociale netwerksite (Willems, 2014). Dit impliceert dat jongvolwassen gebruikers hun identiteit nu beheren ten aanzien van een steeds groter wordend publiek, waar ook hun ouders deel van uitmaken (Stutzman & Kramer-Duffield, 10
2010). En het is die verhoogde aanwezigheid van ouders op Facebook, die kan leiden tot conflict tussen ouders en kinderen (Kanter, Afifi, & Robbins, 2012). Zo kunnen sommige ouders zich geïsoleerd voelen of schrikken van informatie die zij lezen op het profiel van hun kind (Kanter et al., 2012). Als ouders deze gevoelens aanhalen bij hun kind, kan dit door hen ervaren worden als een aantasting van hun privacy (Kanter et al., 2012). Anderzijds kan die aanwezigheid ook net geassocieerd worden met een verbetering van de ouder-kind relatie, doordat het een gevoel van verbondenheid aanscherpt (Kanter et al., 2012). Het is aannemelijk dat de leeftijd van kinderen hierbij een rol speelt, waarbij jongere kinderen die hun autonomie nog aan het ontwikkelen zijn, deze acties als meer invasief gaan beoordelen (Kerr & Stattin, 2000).
3. Ouderlijke mediatie
3.1 Algemeen 3.1.1 Definitie Het concept ouderlijke mediatie verwijst naar strategieën die ouders hanteren om toezicht te houden op het televisie- en internetgebruik van hun kinderen, of hen hierbij te helpen (Youn, 2008). In de meest ruime zin van het woord heeft mediatie betrekking op hoe ouders de omgang van hun kinderen met media reguleren (Livingstone & Helsper, 2008). In de literatuur spreekt men over parental mediation als zijnde:
The parental management of the relation between children and media; usefully, it extends the parental role beyond simple restrictions to encompass also conversational and interpretive strategies (e.g., Nathanson, 1999; Valkenburg, Krcmar, Peeters, & Marseille, 1999) as well as parental monitoring activities (Kerr & Stattin, 2000). However, it is noted that some use “mediation” more narrowly to refer to parental discussion without also including rule-making or co-viewing (e.g., Austin, 1990). (Livingstone & Helsper, 2008, pp. 581-582)
Dit proces wordt vaak in verband gebracht met socialisatie waarbij bepaalde waarden, normen, motivaties en vaardigheden omtrent mediagebruik vorm krijgen (Livingstone & Helsper, 2008). En hoewel ouders veronderstellen dat media van grotere invloed zijn op de kinderen van andere mensen dan op hun eigen kinderen (Nathanson, Eveland, Park, & Paul, 11
2002), trachten de meeste ouders wel invloed uit te oefenen op het televisie- en/of internetgebruik van hun zoon of dochter (d’Haenens & Vandoninck, 2012a; Nathanson, 2001). Zo hopen zij de voordelen van de media-rijke omgeving te kunnen maximaliseren en pogen ze de nadelen op attitudes, gedrag of veiligheid van hun kinderen te minimaliseren (Livingstone & Helsper, 2008).
3.1.2 Belang Ouderlijke mediatie wordt wereldwijd gepromoot als zinvol om jongeren veilig te houden online (Livingstone et al., 2012). Enerzijds is het belangrijk dat ouders deze rol opnemen, omdat zij aanzien worden als de belangrijkste bron van advies en van de grootste invloed op het vormgeven van attitudes van tieners ten aanzien van gepast gedrag online (Lenhart et al., 2011). Anderzijds, is het internet in hoge mate sociaal en mobiel geworden, alsook een onlosmakelijk onderdeel van de leefwereld van jongeren (Broothaerts, 2010). Deze toenemende complexiteit alsook alomtegenwoordigheid van internet in het algemeen en sociale netwerksites in het bijzonder, maakt het meer dan ooit van belang dat ouders aan mediaopvoeding doen en hun kinderen helpen om een bewuste en kritische houding ten aanzien van media te ontwikkelen (De Haan & Pijpers, 2012). Zodanig dat ze er op een veilige en verantwoorde manier mee leren omgaan (Broothaerts, 2010). Zeker ook omdat blijkt dat vier op de tien Europese kinderen in contact gekomen zijn met een of meer risico’s waar de samenleving zich zorgen om maakt (Livingstone et al., 2012). Dit suggereert gronden voor bezorgdheid en de nood aan actie om de ervaringen van kinderen te verbeteren (Livingstone et al., 2012). Zo kunnen ouderlijke inspanningen de mogelijkheden en vaardigheden van kinderen verhogen terwijl ze de online risico’s en schade verminderen (Duerager & Livingstone, 2012). Mediatie is aldus zeker aangewezen, ook omdat kinderen en jongeren in het bijzonder kwetsbaar zijn omdat zij zich vaak minder bewust zijn van welke informatie privaat is en wat de mogelijke consequenties kunnen zijn van het delen van informatie (Mathiesen, 2013). Bijkomend kunnen zij noch de ervaring hebben noch de cognitieve capaciteit om de kwaliteit van de informatie die zij ontvangen effectief te evalueren (Eastin, 2008). Daarnaast hebben minderjarigen ook minder impulscontrole waardoor ze meer geneigd zijn om te reageren op de informatie die zij ontvangen (Welsh, Pennington, & Groisser, 1991).
12
3.1.3 Aanbevolen ouderlijke mediatie........................................................................................... Door de reeds genoemde alomtegenwoordigheid en het sterke individuele gebruik van nieuwe media door jongeren, is een veel voorkomend advies om als ouder regelmatig op een open en constructieve wijze te praten over het gebruik van Facebook (Clicksafe, 2011). En ook al lijken tieners soms onbereikbaar, toch is het belangrijk om contact te houden (Mijn kind online, 2014c). Zo kan een gesprek gaan over wat jongeren online doen en mee maken, en hoe ze dat vinden (Clicksafe, 2011). Belangrijk is dat ouders oprechte interesse tonen in de communicatiemiddelen die jongeren gebruiken, zo geven ze het signaal open te staan voor hun ervaringen en kan wederzijds vertrouwen opgebouwd worden (Clicksafe, 2011). Daarnaast kunnen ouders ook praten over welke informatie online kan en welke niet (Veilig online, 2014). Zo kunnen ze vermelden dat jongeren beter geen persoonlijke (contact-) gegevens online plaatsen, en dit ook niet doen van anderen zonder hun toestemming (Digibewust, 2012). Ook kan het zinvol zijn kinderen te leren dat wat ze online zetten, online blijft bestaan (Digibewust, 2012). Ouders kunnen vermelden dat jongeren hun wachtwoord met niemand mogen delen en dat ze best uitloggen na gebruik, om te voorkomen dat anderen posten onder hun naam (Mijn kind online, 2014b). Het wordt ook aanbevolen kinderen aan te moedigen om enkel ‘vriend’ te worden met mensen die ze echt kennen, en te vermelden dat de mogelijkheid bestaat ‘vrienden’ te blokkeren of verwijderen (Mijn kind online, 2014b). Bijkomend is het belangrijk om kinderen aan te moedigen het internet kritisch te benaderen, zo kunnen ouders aangeven dat niet alle informatie die op het internet staat even betrouwbaar is (Clicksafe, 2011). Wel vermijden ouders best om enkel over risico’s of gevaren te praten of enkel in gesprek te gaan wanneer er iets mis gaat (Mijn kind online, 2014c). Indien er toch iets negatiefs voorvalt, wordt het belang benadrukt om als ouder niet te overreageren (Collier & Magid, 2012). Bijkomend is het belangrijk om als ouder goed op de hoogte te blijven van de nieuwste verschuivingen in het mediatijdperk (Vanobbergen, 2003). Zo is het gepast om geïnformeerd te zijn over de werking en mogelijkheden van Facebook (Collier & Magid, 2012). Dit kan enerzijds door als ouder zelf een Facebook-account te openen, op deze manier kan nagegaan worden hoe alles werkt en wat eventueel verandert (Mijn kind online, 2014b). Anderzijds kunnen ouders hun eigen kennis aanvullen met behulp van hun kind, door hen te vragen uit te leggen hoe Facebook werkt en bijvoorbeeld samen hun profiel en privacyinstellingen te bekijken (Mijn kind online, 2014a).
13
Als ouders ervoor kiezen om online ‘bevriend’ te zijn met hun kind, zijn zij in de mogelijkheid om toezicht te houden op wat online gebeurt (Mijn kind online, 2014b). Hierbij wordt aangeraden om kinderen hetzelfde respect te tonen als in andere publieke situaties, het is aldus geen plaats om spelling of grammatica te corrigeren (Facebook, 2013b). Ook publiekelijk commentaar geven wordt afgeraden omdat het kinderen in verlegenheid kan brengen en een ongewilde communicatiedrempel tussen ouders en kind kan creëren (Collier & Magid, 2012). Bijkomend wordt aangeraden om duidelijke en redelijke grenzen te stellen, zonder hierin te overdrijven (Balkam & Gifford, 2012). Afspraken en regels kunnen opgemaakt worden rond de plaats van gebruik, de tijd die kinderen aan de computer mogen spenderen, waarvoor en wanneer dat kan (Clicksafe, 2011). Daarnaast kan afgesproken worden, dat wanneer kinderen willen afspreken met iemand die ze online leren kennen, ze dit aan iemand vertellen, er niet alleen naar toe gaan en afspreken overdag op een openbare plaats (Veilig online, 2014). Het wordt aanbevolen om open te communiceren, discussiëren en samen beslissingen te maken over specifieke regels en limieten (Liau, Khoo, & Ang, 2008). Wanneer ouders beslissen om iets te verbieden, is het belangrijk dat ze ook uitleggen waarom (Veilig online, 2014). Indien er discussies ontstaan, kan de vergelijking gemaakt worden met de offline wereld, wat daar ongeschikt is, kan ook niet op het internet (Clicksafe, 2011).
Daarnaast is het mogelijk om gebruik te maken van monitorende software om te weten wat kinderen aan het doen zijn (Collier & Magid, 2012). Wanneer ouders hier gebruik van maken, zijn ze er best open over, want als ongepast internetgebruik ontdekt wordt, zullen kinderen niet verrast zijn dat ouders ervan op de hoogte zijn (Collier & Magid, 2012). Al kwam op deze strategie kritiek omdat het een potentiële inbreuk is op de privacy van het kind (Livingstone & Bober, 2006).
Tot slot wordt in adviesliteratuur het belang benadrukt om kinderen de mogelijkheid te bieden om de sociale netwerkomgeving te betreden, fouten te maken en ervan te leren (Boyd, 2007). Hierbij gaat het als ouder om het vinden van de juiste balans tussen begeleiden, vertrouwen en beschermen (Segers & Van den Cruyce, 2012).
14
3.2 Mediatie van internetgebruik 3.2.1 Soorten mediatie en hun effecten Livingstone en Helsper (2008) en meer recent Segers en Van den Cruyce (2012) gingen de regulatiestrategieën na die ouders gebruiken voor het internet. Zo blijkt dat ouders een hele reeks strategieën uitproberen, die deels leunen op deze die reeds lang geleden ontwikkeld zijn voor televisie (Livingstone & Helsper, 2008). Dit reflecteert de hypothese dat ouders bestaande strategieën gaan aanpassen om tegemoet te komen aan nieuwe uitdagingen die het internet stelt (d’Haenens & Vandoninck, 2012a). Daarnaast combineren ouders deze mediatiestrategieën met elkaar (Segers & Van den Cruyce, 2012). Daarbij blijkt dat hoe meer diversiteit ouders aan de dag leggen binnen één bepaald type mediatie, hoe groter de kans is dat verschillende mediatiestrategieën gebruikt worden en omgekeerd (Segers & Van den Cruyce, 2012). Deze strategieën worden hiernavolgend besproken.
3.2.1.1 Sociale mediatie De ouder is in de buurt aanwezig tijdens het mediagebruik van het kind, maar grijpt niet actief in en levert geen commentaar op het gebruik of de inhoud van het medium (Segers & Van den Cruyce, 2012).
3.2.1.2 Actieve- en instructieve mediatie Dit zijn de acties van ouders gericht op overleg, zoals praten over internetgebruik, inhoud en structuur en samen op het internet surfen (Segers & Van den Cruyce, 2012).
Ouders zouden doorgaans actieve- en instructieve mediatie-strategieën verkiezen boven restrictieve (Segers & Van den Cruyce, 2012). Dit is positief daar onderzoek suggereert dat actieve mediatie meer effectief is dan andere mediatie-strategieën in het reduceren van ongewenste media-effecten op kinderen (Buijzen, Rozendaal, Moorman, & Tanis, 2008; Lwin, Stanaland, & Miyazaki, 2008). Bijkomend gaan communicatie en kritische discussie ook meer kritische denkvaardigheden activeren bij kinderen dan andere mediatie-strategieën (Fujioka & Austin, 2003). Daarnaast blijkt dat kinderen die actieve en sociale mediatie ervaren de privacy-instellingen op hun sociaal netwerkprofiel verscherpen en minder in contact komen met vreemden (Segers & Van den Cruyce, 2012). Aanvullend geeft de zelfdeterminatietheorie aan dat ouderlijke praktijken die kinderen hun autonomie ondersteunen, de perceptie van kinderen gaat 15
faciliteren dat hun gedrag zelfdeterminerend is, eerder dan extern gestuurd (Grusec & Davidov, 2007). Ook gaat actieve mediatie kinderen hun blootstelling aan online risico’s reduceren zonder dat ze online mogelijkheden gaat reduceren (Duerager & Livingstone, 2012). Een belangrijke kanttekening is dat praten met kinderen over media niet per definitie een effectieve opvoedingsvorm is (De Haan & Pijpers, 2010). Het is afhankelijk van hoe ouders met hun kinderen over media communiceren (De Haan & Pijpers, 2010). Als het ouderlijk commentaar overwegend negatief is, en gebaseerd op onredelijke angsten of op een gebrek aan kennis - in de ogen van de kinderen zelf - kan ouderlijke inmenging contraproductief zijn (De Haan & Pijpers, 2010). De uitkomsten van de actieve media-opvoedingsstijl hangen dus sterk samen met de kwaliteit van de gesprekken (Mendoza, 2009)..............................................
3.2.1.3 Restrictieve- en controlerende mediatie............................................................................ Hieronder wordt zowel het gebruik van technische tools (zoals filters) gerekend om het kind te beschermen, als manieren om het internetgebruik te monitoren - het checken van het kind zijn activiteiten, openlijk of bedekt, na gebruik (Segers & Van den Cruyce, 2012). Restrictieve- en controlerende mediatie omvat ook het opstellen van regels en beperkingen inzake het gebruik van een medium, inclusief de plaats waar het medium zich bevindt, de gespendeerde tijd en de inhoud die bezocht mag worden (Segers & Van den Cruyce, 2012). Restrictieve mediatie wordt als minder effectief aanzien dan actieve mediatie (Buijzen & Valkenburg, 2005; Lwin et al., 2008). Kinderen komen minder in contact met online risico’s, maar dit gaat gepaard met een reductie van hun online mogelijkheden (Duerager & Livingstone, 2012). Zo doen deze kinderen vaak minder online activiteiten, waardoor ze ook minder digitale vaardigheden bezitten (Duerager & Livingstone, 2012). Maar dit soort mediatie is nog steeds meer effectief dan geen mediatie (Livingstone & Helsper, 2008). Wel wordt hierbij aangegeven dat het gebruik van ouderlijke controle of filterende software, niet de enige oplossing kan zijn (Livingstone et al., 2012). Zo kunnen technische oplossingen een vals gevoel van veiligheid creëren bij opvoeders, die ervan uitgaan dat door gebruik van software kinderen veilig zijn online zonder dat ze zelf meer moeten doen of deel moeten nemen aan hun internetgebruik (Livingstone et al., 2012). Ten slotte kunnen filters ook onderof overblokkeren (Bell, 2009).
16
3.2.2 Voorspellende factoren........................................................................................................ Gezinnen uit hogere en midden socio-economische groepen blijken meer mediatie-strategieën toe te passen dan ouders met een lagere socio-economische status (Segers & Van den Cruyce, 2012). De laatstgenoemde groep blijkt vaker controlerende strategieën te gebruiken, terwijl ouders in meer begoede gezinnen actiever optreden (Segers & Van den Cruyce, 2012). Daarnaast blijken ouders die meer vertrouwd zijn met het internet, het meer gebruiken of die door het gebruik meer vaardigheden ontwikkelen, vaker mediatie-strategieën toe te passen (Livingstone & Helsper, 2008). Zo zijn internetvaardige ouders geneigd om vaker met hun kinderen te praten over hoe ze zich veilig op het internet kunnen gedragen (Nikken, 2009). Ouders die het internet minder gebruiken en minder digitaal vertrouwen hebben, gaan meer restrictieve mediatie gebruiken (Duerager & Livingstone, 2012). Het ziet ernaar uit dat zij zich minder zeker voelen over het actief mediëren van het internetgebruik van hun kinderen (Duerager & Livingstone, 2012). Daarbovenop blijken moeders en vaders significant verschillend om te gaan met het internetgebruik; zo houden moeders vooral een oogje in het zeil, terwijl vaders een meer actieve rol op zich nemen (Segers & Van den Cruyce, 2012). Ook blijkt dat meisjes intensiever begeleid worden dan jongens (Segers & Van den Cruyce, 2012). Het idee dat meisjes meer kwetsbaar zijn voor online risico’s leeft nog steeds bij ouders waardoor ze geneigd zijn het internetgebruik van hun dochters van meer nabij op te volgen (d’Haenens & Vandoninck, 2012b). Naast deze sociale- en genderverschillen, blijkt de belangrijkste factor toch leeftijd te zijn (Bauwens, 2012). Zo daalt de ongerustheid van ouders naarmate hun kind ouder wordt, waarbij ook hun concrete bijstand evolueert; hoe ouder de kinderen, hoe vrijer ze worden gelaten (Bauwens, 2012). Daarnaast blijkt ook dat jonge kinderen meer benaderd worden met actieve- en restrictieve mediatie dan oudere kinderen (Bauwens, 2012). Dit is consistent met het idee dat ouders oudere tieners als meer matuur aanzien en in de mogelijkheid om om te gaan met online inhouden (Wang, Bianchi, & Raley, 2005). Bijkomend blijken ouders die bevriend zijn met hun kind op sociale netwerksites vaker ouderlijke controle te gebruiken (Lenhart et al., 2011). Zo gaan zij meer praten met tieners over wat ze wel of niet kunnen doen en over wat al dan niet gedeeld kan worden online (Lenhart et al., 2011). Tot slot heeft de grootte van het gezin of de samenstelling ervan (één- of twee oudergezin) geen invloed op de toegepaste ouderlijke regulatiestrategieën (Bauwens, 2012). Ook het 17
niveau van online vaardigheden van het kind heeft hierop geen impact
(Livingstone &
Helsper, 2008). 3.3 Mediatie als gedeelde verantwoordelijkheid Hoewel de nadruk in deze masterproef ligt op mediatie van het internet-en Facebookgebruik door ouders, zijn zij niet de enige verantwoordelijken. Zo is (media-)opvoeding al lang niet meer beperkt tot de privé-sfeer binnen het gezin (Smet, 2009). Ook onderwijs, sociale netwerksites, de overheid, peers,… hebben hierbij een belangrijke aanvullende en ondersteunende taak (Smet, 2009). Samenwerking tussen deze stakeholders is belangrijk om kinderen te voorzien van een sterke basis van vaardigheden die hen toelaat zich te ontwikkelen tot digitale burgers (Balkam & Gifford, 2012).
3.3.1 Onderwijs Zo is het onderwijs van groot belang bij het ontwikkelen van mediawijsheid-competenties en in het reduceren van digitale exclusie (Haddon & Livingstone, 2012). In Vlaanderen tracht men hieraan tegemoet te komen door mediawijsheid op te nemen in de vakoverschrijdende eindtermen die gelden voor het volledig secundair onderwijs (Vanderhoven & Schellens, 2012). Maar de openheid van het curriculum, met vakoverschrijdende in plaats van vakgebonden eindtermen, brengt vaak stuurloosheid en onzekerheid teweeg bij leerkrachten (Vermeersch et al., 2012). Bijkomend worden deze eindtermen makkelijk minimaal geïnterpreteerd en weinig creatief gebruikt, waarbij leerkrachten vaak uitgaan van een traditionele lineaire media-ervaring (Vermeersch et al., 2012). Onderzoek bevestigt dat media overwegend op passieve wijze ingezet worden in het onderwijs (Pynoo, Kerckaert, Goeman, Elen, & van Braak, 2013). Dit wijst onder meer op het belang van digitaal vaardige leerkrachten, die niet alleen weten hoe de nieuwe en snel veranderende technologie te gebruiken, maar die ook begrijpen hoe ze deze kunnen integreren in de klas (FOSI, 2011a).
Dit onderwerp lijkt dus weinig geïntegreerd in het curriculum (Vanderhoven & Schellens, 2012). Er is wel een aanbod beschikbaar - zoals het mediawijsheidsplatform “INgeBEELD”, dat zich richt op een efficiënter mediagebruik in het onderwijs - al voldoet dit niet aan alle noden (Lieten & Smet, 2012). Om hieraan tegemoet te komen werd het Strategisch Plan Geletterdheid 2011-2016 opgesteld (Lieten & Smet, 2012). Binnen dat plan is een van de doelstellingen het stimuleren en verhogen van de digitale geletterdheid van onder meer leerkrachten, via een vormingsaanbod (Lieten & Smet, 2012). De doelstellingen werden 18
vertaald in concrete acties zoals een innovatiefonds voor lerarenopleidingen, de verankering van mediageletterdheid in het onderwijscurriculum, een educatieve portaalsite, de ter beschikking stellen van lespakketten hieromtrent, enzovoort (Lieten & Smet, 2012).
Dit is belangrijk, want aandacht op school voor veilig gebruik van sociale netwerksites zorgt er onder meer voor dat jongeren meer geven om hun privacy op sociale netwerksites, waardoor ze zich minder onveilig gaan gedragen (Vanderhoven & Schellens, 2012). Ten slotte kunnen scholen zeker ook bijdragen aan het actief ondersteunen van ouders met betrekking tot de internetopvoeding van hun kinderen (Mertens, 2012). Het onderwijs kan dus zeker een rol spelen bij het opvoeden van jongeren, en hun ouders, omtrent het gebruik van sociale netwerksites (Vanderhoven & Schellens, 2012).
3.3.2 Overheid Daarnaast heeft ook de overheid hierbij een belangrijke taak. Enerzijds hebben zij een coördinerende rol waarbij ze samenwerking, overleg en afstemming tussen betrokken actoren en initiatieven stimuleren en deze ook faciliteren aan de hand van allerhande (financiële) stimuli (Lieten & Smet, 2012). Daarnaast moeten zij ook voorzien in duidelijk wetten die helpen een online omgeving te creëren die bescherming biedt voor kinderen (FOSI, 2011a). Verder heeft de overheid ook een sensibiliserende rol (Lieten & Smet, 2012). Zo kunnen zij voorzien in informatiebronnen voor ouders en leerkrachten om hen de nodige vaardigheden te verstrekken om mee te zijn met hun kinderen en hen te helpen hun kinderen veilig te houden online (Balkam & Gifford, 2012). Tot slot kan de overheid zorgen voor het in kaart brengen van noden en behoeften via gerichte onderzoeksactiviteiten (Lieten & Smet, 2012).
De overheid komt hier reeds aan tegemoet via heel wat nationale en internationale organisaties. Nationaal voorziet onder meer Child Focus in bewustwording-, informatie-, en adviescampagnes, vormingen en de ontwikkeling van tools (European schoolnet, z.j.). Zij beschikken ook over een hulplijn (116000) en een preventiesite (www.clicksafe.be) bij vragen en bezorgdheden rond het gebruik van internet (European schoolnet, z.j.). Ook het Vlaams Kenniscentrum voor Mediawijsheid voorziet in initiatieven hieromtrent door partners uit het werkveld samen te brengen en speelt een actieve rol in visie- en beleidsontwikkeling alsook in kennis- en praktijkontwikkeling (Mediawijs, z.j.). Daarnaast zetten ook Mediaraven vzw en tal van andere organisaties in op mediacompetenties- en wijsheid. Ook internationaal zijn zeer veel organisaties actief op dit vlak. Zoals Insafe, The European NGO Alliance for Child 19
Safety Online, Childnet international, Connect Safely, het Family Online Safety Institute en Wired Safety (Facebook, 2014). Centraal staat uitgebreid informeren en het ondernemen van acties onder meer rond procedures, hulpmiddelen en methoden omtrent veilig, verantwoord en positief gebruik van het internet (Facebook, 2014). Deze organisaties zetten vaak sterk in op onderlinge samenwerking en informatie uitwisseling (Facebook, 2014). Ook draagt heel wat nationaal (TIRO, SPION, Apestaartjaren, iMinds,...) en internationaal (Pew, EU Kids Online,...) onderzoek bij aan verdere informatieverwerving- en verspreiding omtrent dit onderwerp. Het mag duidelijk zijn dat mediawijsheid zowel internationaal, Europees als Vlaams een belangrijk beleidsthema is geworden (Vermeersch et al., 2012). Al is het voeren van een beleid daaromtrent geen evidentie omdat het thema vele beleidsdomeinen bestrijkt, denkende aan media, onderwijs en vorming, jeugd, cultuur,… (Vermeersch et al., 2012).
3.3.3 Sociale netwerksites............................................................................................................. Tot slot kunnen ook sociale netwerksites zelf een belangrijke sensibiliserende en competentieverhogende taak vervullen (Lieten & Smet, 2012). De concrete invulling daarvan werd voor het eerst overeengekomen in een Europees akkoord in 2009 gericht op het verbeteren van de veiligheid van minderjarigen die sociale netwerksites gebruiken (Fabiano et al., 2009). Zo werden de ‘Safer social networking principles for the EU’ ontwikkeld in samenspraak tussen de industrie en de Europese commissie, waarvan ook Facebook de principes onderschrijft (Fabiano et al., 2009). Een eerste principe is dat sociale netwerksites moeten voorzien in gerichte, begrijpelijke en duidelijke, maar ook gemakkelijk toegankelijke en up-to-date informatie en instrumenten om opvoedingsverantwoordelijken en gebruikers te ondersteunen, en hun bewustzijn te verhogen onder meer rond veiligheid en aanvaardbaar gebruik (Fabiano et al., 2009). Facebook speelt hierop in door te voorzien in veiligheidsinformatie en advies op maat van ouders, tieners, onderwijzers en rechtshandhavers via de veiligheidspagina (www.facebook.com/safety), met inbegrip van links naar externe organisaties (Donoso, 2011). Ook voorzien zij op elke pagina een link naar de gebruiksvoorwaarden, het privacy- en hulpcentrum,... waar ondersteunende informatie en richtlijnen over diverse settings voorzien zijn (Donoso, 2011). Hierop aansluitend moeten sociale netwerksites er voor zorgen dat gebruikers in de mogelijkheid zijn en aangemoedigd worden om veilig om te gaan met persoonlijke informatie 20
en privacy (Fabiano et al., 2009). Zo hebben gebruikers van Facebook op elk moment toegang tot hun privacy settings (Donoso, 2011). Informatie hieromtrent worden voorzien in de reeds genoemde privacy- en veiligheidscentra (Donoso, 2011). Daarnaast werkt Facebook ook samen met een aantal NGO’s om zo online veiligheid verder te promoten (Donoso, 2011). Recent werden de profielen van minderjarigen ook standaard op privé - enkel voor vrienden gezet (Facebook, 2013a). Positief is ook dat jongeren niet teruggevonden kunnen worden door externe zoekmachines zoals Google (Donoso, 2011). Aandachtspunt hierbij is dat privacysettings vaak wijzigen en hier niet altijd voldoende over gecommuniceerd wordt (Willaerts, 2013). Bijkomend moeten sociale netwerksites ervoor zorgen dat de diensten die ze aanbieden aangepast zijn aan de leeftijd van het publiek waarop ze zich richten (Fabiano et al., 2009). Zo is in de verklaring van rechten en verantwoordelijkheden duidelijk aangegeven dat de minimumleeftijd voor Facebook 13 jaar is (Donoso, 2011). Wanneer je een profiel wil aanmaken, moet je je geboortedatum in geven, waarbij cookies gebruikt worden om herregistratie moeilijker te maken (Donoso, 2011). Daarnaast zijn er speciale restricties voor het adverteren naar minderjarigen (Donoso, 2011). Beide mechanismen, voor het vermijden van herregistratie en advertenties, kunnen wel nog meer op punt gesteld worden (Donoso, 2011). Bijkomend kan de begrijpbaarheid van de gebruiksvoorwaarden voor kinderen zeker nog verbeterd worden (Donoso, 2011). Daarnaast is het belangrijk dat gebruikers zelf hun online ervaringen kunnen reguleren (Fabiano et al., 2009). Zo kunnen gebruikers op Facebook zelf controleren wie al dan niet toegang heeft tot welke informatie op hun profiel (Donoso, 2011). Ook is het permanent mogelijk om je profiel te deactiveren of te verwijderen (Donoso, 2011). Bijkomend is het de taak van sociale netwerksites om te voorzien in gemakkelijk te gebruiken mechanismen om gedrag of inhoud te rapporteren dat in gaat tegen de gebruiksvoorwaarden (Fabiano et al., 2009). Zo hebben gebruikers op Facebook de mogelijkheid om elke video, foto of commentaar die ongepaste inhoud bevat te rapporteren via knoppen die beschikbaar zijn op zowat elke pagina van de site (Donoso, 2011). Aandachtspunten zijn dat bepaalde onderdelen hiervan moeilijk te begrijpen zijn voor tieners, omwille van het gebruik van lange en ingewikkelde zinnen, wat een drempel kan vormen om iets te melden (Donoso, 2011). Ook dient extra aandacht te gaan naar het beantwoorden van de aangifte van ongepaste inhoud alsook naar informatie over hoe rapportages afgehandeld worden (Donoso, 2011).
21
3.4 Uitdagingen............................................................................................................................ In het reguleren van het gebruik van media door hun kinderen, komen ouders in contact met meerdere uitdagingen (Livingstone & Helsper, 2008). Zo zijn media vandaag in toenemende mate draagbaar en mobiel, wat impliceert dat ze ‘overal en altijd’ - los van plaats en tijd geconsulteerd kunnen worden (Vermeersch et al., 2012). Daardoor is het niet eenvoudig om van het internetgebruik een gedeelde activiteit te maken, onder meer omwille van de grootte van het scherm, de zitpositie, de locatie in een kleine of private ruimte,…(Livingstone & Helsper, 2008). Dit meer private gebruik van het internet impliceert dat het moeilijk wordt voor ouders om gedrag te traceren en het gebruik van dichtbij te reguleren (Duerager & Livingstone, 2012). Ook verandert Facebook heel snel (Gijzemijter, 2013). Hierdoor is het vaak moeilijk om in te spelen op (n)etiquette en de preventie van afwijkend gedrag (zoals pesten, sexting,…) (Vermeersch et al., 2012). Daarnaast is het zo dat jongeren vaak multi-tasken over verschillende open schermen, waardoor online activiteiten minder makkelijk te monitoren zijn met een blik op het scherm (Livingstone & Helsper, 2008). Ook claimen kinderen bepaalde trucs te beheersen die ouderlijke mediatie of controle ondermijnen, zoals de filtertoepassingen op de computer aanpassen of de geschiedenis van hun online activiteiten wissen (Segers & Van den Cruyce, 2012). Daarbij overtreffen kinderen hun ouders vaak op het vlak van internetkennis en vaardigheden (Bartoli, 2009), hierdoor kunnen ouders hun kinderen niet altijd even goed ondersteunen op gebied van nieuwe media (Mertens, 2012). Bijkomend zijn er redenen om te geloven dat pogingen om te interveniëren in de online communicatie van adolescenten een averechts effect ressorteren, waarbij adolescenten hun online activiteiten gaan verbergen, omdat het aanzien wordt als een intrusie in hun autonomie en privacy (Valkenburg & Peter, 2011). Daarnaast is het voor ouders niet altijd evident hoe ze kunnen praten met hun kinderen, zeker als het gaat om thema’s zoals seksualiteit online (K. Van den Abeele, persoonlijke communicatie, 28 april 2014). Ten slotte maakt de grote stroom aan ‘user created content’, waarbij ouders in de onmogelijkheid zijn om alle vormen van online onthullingen te reguleren (Miyazaki, Stanaland, & Lwin, 2009), het moeilijk om als ouder de gehele ervaring die je kind opdoet online te interpreteren en er een evaluatie rond door te geven (Eastin, Greenberg, & Hofschire, 2006).
22
Hoofdstuk 2: Methodologie 1. Een combinatie van methoden
Binnen deze masterproef ligt de focus op een combinatie van technieken om data te verzamelen, vanuit de optiek dat meer bronnen de data rijker maken (Glesne, 2011). Zo werd enerzijds geopteerd voor een kwantitatief onderzoeksopzet aan de hand van een online vragenlijst. Ter controle, alsook om deze bevindingen verder aan te vullen, werd gebruik gemaakt van kwalitatief onderzoek met behulp van twee focusgroepen. Door beide vormen van onderzoek, met hun sterktes en zwaktes, met elkaar te combineren, konden ze elkaar aanvullen en versterken (Plochg & Van Zwieten, 2007). Dit resulteerde in een meer coherent en compleet beeld van het onderzochte domein dan wanneer slechts één methode gebruikt zou worden (Kelle, 2006). Tot slot ging bij beide methoden de keuze uit naar ouderlijke rapportage, omdat dit goede indicatoren biedt voor ouderlijk gedrag (Chakroff & Nathanson, 2008). .........
1.1 Kwantitatief onderzoek........................................................................................................ 1.1.1 Methode.............................................................................................................................. Voor het kwantitatief onderzoek werd geopteerd voor een online vragenlijst. Enerzijds omdat online onderzoek, in vergelijking met klassieke interviews, minder sociaal wenselijke antwoorden oplevert (de Leeuw, 2010). Dit vormt een meerwaarde, want als het gaat om zaken gerelateerd aan het gezin, blijkt de nood om een wenselijke impressie te geven naar anderen toe sterk naar voor te komen (Hoffman & Lippitt, 1960). Daarnaast is het via een online vragenlijst mogelijk om veel informatie te verkrijgen uit een grote steekproef, wat aangewezen is gezien de onderzoeksvraag. Bijkomende voordelen zijn dat een online survey snel en goedkoop, alsook gebruiksvriendelijk is voor de respondenten (de Leeuw, 2010). Zo konden de respondenten de vragen beantwoorden op een moment dat voor hen paste, waarbij ze zoveel tijd als nodig konden nemen om de vragen te beantwoorden (Evans & Mathur, 2005). Ook wordt door het ontbreken van interactie met de respondenten, interviewer-bias geëlimineerd (Evans & Mathur, 2005). Zo krijgen alle respondenten de vragen op dezelfde manier voorgeschoteld, wat minder het geval is bij kwalitatief onderzoek (Bryman, 2008). Concreet werd een vragenlijst opgesteld via ‘thesistools’. Voor de keuze van de vragen werd deels geleund op reeds bestaand onderzoek zoals dat uit het boek van D’ Haenens en 23
Vandoninck uit 2012. De uiteindelijke vragenlijst bestond uit drie verschillende luiken. In het eerste luik werd gepeild naar persoonlijke informatie over de ouders zoals geslacht, woonplaats, leeftijd en opleidingsniveau. Er werd ook een korte opdeling gemaakt, met vragen die enkel dienden ingevuld te worden indien de respondenten zelf over een Facebookaccount beschikten. Daarbij werd onder meer gepeild naar de intensiteit van het Facebookgebruik door de ouder, of ze al dan niet bevriend waren met hun kind en de perceptie hadden daardoor een andere houding aan te nemen naar hun kind toe. Als ouders meerdere kinderen hadden, werd gevraagd om bij het invullen van de vragenlijst één ervan in gedachten te houden. Dit omdat het waarschijnlijk is dat ouders andere strategieën gebruiken naargelang bepaalde kindkenmerken. In het tweede luik werd dan gevraagd naar persoonlijke info over dit kind zoals onder meer geslacht, leeftijd en gepercipieerd Facebook-gebruik.
Ten slotte werden stellingen voorgelegd aan de ouders. De stellingen peilden naar de wijze waarop ouders om gaan met het gebruik van Facebook door hun kind. Dit door onder meer te vragen naar de mate van communicatie, maar ook de houding, kennis en competenties van de ouders ten aanzien van Facebook. Hierbij werd voornamelijk gebruik gemaakt van gesloten vragen, met een mix van dichotome en multiple choice vragen. De stellingen konden beantwoord worden aan de hand van een likert schaal. De vragenlijst werd afgesloten met drie open vragen. Citaten uit de open vragen werden opgenomen bij de resultaten. De volledige vragenlijst is terug te vinden in bijlage A. De survey was zo opgebouwd dat de respondenten de vragen moesten beantwoorden, alvorens ze over konden gaan naar de volgende vraag. Op deze manier werd getracht non-respons te elimineren. Tot slot gebeurde het invullen van de enquête anoniem, om zo de waarschijnlijkheid van sociaal wenselijke antwoorden verder te reduceren.
Alvorens de vragenlijst online te plaatsen, werd deze onderworpen aan een pretest. Hierbij werd nagegaan of aanpassingen dienden te gebeuren naar onder andere lengte, begrijpbaarheid, inhoud en opbouw. Zo werd de vragenlijst becommentarieerd door een medewerkster van Child Focus. Dit resulteerde in kleine aanpassingen om de vragen te optimaliseren, waarna de vragenlijst online geplaatst werd. Hierna testte iemand binnen de doelgroep van het onderzoek de vragenlijst uit, onder meer om na te gaan of alles technisch goed verliep. Na aanpassing aan deze feedback, werd de doelgroep aangestuurd om de online vragenlijst in te vullen.
24
1.1.2 Procedure Op verschillende manieren werd opgeroepen tot deelname aan de online survey. Zo werd de link naar de online vragenlijst zowel via e-mail als via Facebook verspreid naar vrienden, kennissen, familieleden en collega’s van familieleden. Aan hen werd tevens gevraagd de link verder te verspreiden onder kennissen die ook in aanmerking kwamen.
1.1.3 Steekproef In dit onderzoek was sprake van een doelgerichte selectie van deelnemers. Zo werd op zoek gegaan naar ouders met kind(eren) tussen 13 en 18 jaar, waarvan het kind gebruik maakt van de sociale netwerksite Facebook. De ondergrens van 13 jaar werd gekozen omdat dit de leeftijdsgrens is om een profiel aan te maken op Facebook. Er zijn ook jongere kinderen te vinden, maar die groep valt buiten het bestek van dit onderzoek. De bovengrens van 18 jaar werd gekozen om op deze manier regulatiestrategieën die ouders gebruiken bij een ruime groep jongeren na te kunnen gaan.
Bij het afsluiten van de enquête hadden 138 ouders deze ingevuld. 28 respondenten vulden de enquête niet in tot het einde en 4 respondenten vulden de enquête in voor kinderen die niet binnen de leeftijdsrange van het onderzoek vallen. Deze respondenten werden uit de database geweerd, gezien ze onbruikbaar waren voor het verdere onderzoek. Een mogelijke reden voor non-respons was de lengte van de vragenlijst. Doordat de vragen anoniem werden ingevuld, was het niet mogelijk om op zoek te gaan naar werkelijke reden.
In totaal werden 106 volledig ingevulde enquêtes meegenomen in het onderzoek. Daarvan 23%1 mannen en 77% vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 45 jaar. De grote meerderheid van de respondenten waren afkomstig uit West-Vlaanderen (92%), anderen waren afkomstig van Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Henegouwen. De ouders die de online vragenlijst invulden vertegenwoordigen alle opleidingsniveaus. Daarbij waren ouders die het hoger secundair (TSO, BSO) en hoger niet universitair (korte type) als hoogst behaalde opleidingsniveau aangaven het best vertegenwoordigt. Bijkomend bleek 63% de vragenlijst in te vullen voor hun dochter, 34% voor hun zoon. De gemiddelde leeftijd van de kinderen waarover het ging was 16 jaar, waarbij figuur 1 de verdeling over de verschillende leeftijden weer geeft.
1
Om de leesbaarheid te verhogen werden de cijfers afgerond.
25
30,00% 25,00% 20,00% 15,00% 10,00% 5,00% 0,00% 13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar
Figuur 1. Leeftijd kinderen. De meerderheid van de ondervraagde ouders (95%) waren tevreden tot heel tevreden over de algemene relatie met hun kind. 1.1.4 Data analyse........................................................................................................................ Omdat in dit onderzoek geen gebruik gemaakt werd van een gevalideerde vragenlijst, was het niet mogelijk om na te gaan of de voorgelegde vragen de onderliggende constructen voldoende correct weergaven. Daarom werd ervoor geopteerd om de resultaten uit te drukken in procenten.
1.2 Kwalitatief onderzoek 1.2.1 Methode .............................................................................................................................. Voor het kwalitatief onderzoeksopzet werd geopteerd voor twee focusgroepen. Via gestructureerde discussies in kleine groep, kregen participanten de mogelijkheid om hun ervaringen en opvattingen met betrekking tot dit onderwerp te belichten en af te zetten tegenover die van andere groepsleden, waardoor hun prioriteiten in relatie tot dit thema duidelijk werden (Howitt, 2010). De meerwaarde van de focusgroepen, is dat de mogelijkheid bestond om meer uitvoerig stil te staan bij gegeven antwoorden, alsook achterliggende gedachten en redeneringen (Elliott, Heesterbeek, Lukensmeyer, & Slocum, 2006). Zo boden focusgroepen de kans om naast een eerder oppervlakkige bevraging via de online vragenlijst, de resultaten meer diepgang te geven (Kelle, 2006), alsook om na te gaan of de resultaten in dezelfde lijn lagen met die uit de online vragenlijst.
26
Om het gesprek vorm te geven werden op voorhand een aantal hoofdvragen opgesteld die aansloten bij de thema’s die aan bod kwamen in de online vragenlijst. Zijnde; kennis, competenties, houding, mediatie-strategieën, alsook wat ouders wensten te bereiken en of ze het gevoel hadden dat hun aanpak effect had. De vragen en de volgorde waren voorbereid, maar tegelijk voldoende flexibel om in te kunnen spelen op het natuurlijke verloop van de gesprekken. Hierbij werd zoveel mogelijk geopteerd voor open eerder dan gesloten vragen. Ter afronding werd getracht een korte samenvatting te geven van de grote lijnen die naar voor werden gebracht en werd gepeild of dit strookte met de realiteit en of hier nog elementen aan toegevoegd dienden te worden. Citaten uit de focusgroepen werden opgenomen bij de resultaten. De gebruikte richtvragen zijn terug te vinden in bijlage B.
1.2.2 Procedure De vraag tot deelname aan de focusgroepen werd gesteld via e-mail aan de ouderraden van middelbare scholen. Op deze manier kon een grote groep ouders, binnen de doelgroep, bereikt worden. Het Don Boscocollege en Sint-Theresia te Kortrijk, beide katholieke secundaire scholen gingen op deze uitnodiging in. In de eerste school wordt algemeen secundair onderwijs aangeboden, in de tweede technisch- en beroepsonderwijs. Zo werden 2 focusgroepen georganiseerd, met telkens 9 personen. Beide gingen door op de desbetreffende school, voor of na aanvang van de ouderraad. De leden van de ouderraden konden zelf de keuze maken of ze al dan niet wensten deel te nemen aan het gesprek.
1.2.3 Steekproef Voor de participanten aan de focusgroepen werd eveneens op zoek gegaan naar ouders met kind(eren) tussen 13 en 18 jaar, waarvan het kind gebruik maakte van de sociale netwerksite Facebook of opvoedingsverantwoordelijken die hiermee in contact kwamen. In totaal namen 18 mensen deel, waarvan 8 mannen en 10 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 48 jaar. Alle deelnemers waren afkomstig uit West-Vlaanderen. Ook hier vertegenwoordigden de ouders die deelnamen alle opleidingsniveaus, met als meest voorkomend ouders met een hoger niet universitair en ouders met een universitair of hoger opleidingsniveau.
1.2.4 Data analyse De gesprekken uit de focusgroepen werden opgenomen op tape, uitgeschreven en later thematisch geanalyseerd. Dit bestaat uit het identificeren van de belangrijkste thema’s en subthema’s die de inhoud van de focusgroepen samenvattend en zo compleet mogelijk gaat 27
weergeven (Howitt, 2010). Voor deze analyse werd gebruik gemaakt van de richtlijnen van Braun en Clarke uit 2006. De eerste stap daarbij bestaat uit het vertrouwd raken met de data. Dit werd onder meer bereikt door actieve betrokkenheid bij het proces van data verzamelingen verwerking en door het meermaals door nemen van de gegevens. Daarna werden codes toegekend aan het materiaal, met als doel de essentie van een kort tekstsegment te vatten. In de volgende stap werden de centrale (sub)thema’s bepaald, als resultaat van het categoriseren van de codes in betekenisvolle groepen.
Als vierde stap werd het originele
onderzoeksmateriaal er bij gehaald om zo de opgemaakte thema’s nogmaals te herzien en te bespreken.
2. Kwaliteitswaarborgen
Doorheen deze masterproef werden verschillende elementen in acht genomen om de kwaliteit van het onderzoek te optimaliseren. Zo werd enerzijds gebruik gemaakt van meerdere methoden van dataverzameling, genaamd triangulatie (Plochg & Van Zwieten, 2007). Hierdoor kon worden nagegaan of de bevindingen ondersteund werden door meerdere, onafhankelijk van elkaar verkregen waarnemingen (Bergsma, 2003). Daarnaast werd gebruik gemaakt van respondent validatie, waarbij dezelfde thema’s als in de online vragenlijst besproken werden mensen met mensen uit de doelgroep, om zo na te gaan of zij al dan niet tot gelijkaardige bevindingen kwamen (Plochg & Van Zwieten, 2007). Bijkomend werd getracht om enerzijds de ruwe data en anderzijds de interpretatie die daaruit voort kwam voldoende te omschrijven (Ploch & Van Zwieten, 2007). Op deze manier werd gepoogd tot een thick description te komen (Plochg & Van Zwieten, 2007). Ook werd getracht overzichtelijk te maken op welke manier het onderzoek precies werd uitgevoerd, welke stappen ondernomen werden en wie daarbij betrokken was (Plochg & Van Zwieten, 2007). Tot slot werd deze masterproef voorzien van externe reflectie en input (Glesne, 2011). Op deze manier was sprake van peer review (Plochg & Van Zwieten, 2007).
28
Hoofdstuk 3: Ouders aan het woord - resultaten 1. Ouders op Facebook..... Uit het online onderzoek blijkt dat 75%2 van de ondervraagde ouders een profiel heeft op de sociale netwerksite Facebook. Van deze ouders, geeft 91% aan ‘bevriend’ te zijn met hun kind. In de focusgroepen hadden 9 mensen een profiel op Facebook, waarvan 8 ‘bevriend’ met hun kind. Daarbij is de meest voorkomende reden waarom ouders een profiel aan maken omwille van het contact alsook het uitwisselen van informatie en ervaringen met vrienden en familie. Van mij is het belangrijkste vrienden en familie, dat je kan zien wat ze allemaal doen en hun foto’s kan bekijken, en ziet waar ze mee bezig zijn.
De reden bij mij is sociaal ook, vrienden die er op zaten om reiservaringen te delen, met groepen dat je mee geweest bent. Ook het beroepsleven wordt enkele malen als reden aangehaald............................................. De meest voorkomende reden om ‘bevriend’ te zijn met hun kind is om op de hoogte te zijn van wat ze allemaal op Facebook plaatsen. Vooral vanuit mijn beroepsleven. Ik werk in het cultuurcentrum en we zijn veel bezig met communicatie enzo en ik gebruik Facebook daarvoor op zeer beperkte schaal. En het heeft zelfs bijkomend nut dat je op die manier ook bevriend bent met je kinderen. Ik ga niet zeggen controle, ik ga ze zeker niet gaan controleren. Maar je bent wel een beetje mee met wat er allemaal op staat. Hierbij geven zowat alle ouders uit de focusgroepen en de vragenlijst aan dat ze geen andere houding aannemen ten aanzien van hun kind sinds ze ermee ‘bevriend’ zijn. De meeste ouders melden dat hun kinderen geen problemen hebben met deze ‘vriendschap’ en dit als positief ervaren. Ik denk dat de band ook groter is, doordat je beide op Facebook zit. Wel wordt aangegeven dat kinderen er niet altijd bij stilstaan dat hun ouders alles kunnen zien, of weten dat ze er niet veel gebruik van maken. 2
Indien gebruik gemaakt wordt van percentages gaat het steeds om resultaten uit het online onderzoek.
29
Naast de ouders, kwam in beide focusgroepen en de vragenlijst naar voor dat ook andere mensen, zoals familieleden en vrienden van de ouders, een oogje in het zeil houden op het profiel van hun kinderen. Via mijn schoonzuster hoorden we dan: ‘je moet eens kijken naar zijn profielfoto’. Ik heb een broer die het zowat in het oog houdt en die soms iets doorstuurt van: ‘oei’ er staat dit of dat op.
Mijn kinderen zijn ook bevriend met andere vrienden van mijn man en ik, en met familie, dus ik reken er op dat als ze iets doen dat echt niet kan, iemand er mij zal op wijzen. We praten daar ook over met elkaar. Ten slotte wordt de tijd die ouders spenderen aan Facebook weergegeven in figuur 2. In de focusgroepen was een gelijkaardige tendens op te merken. 60 40 20 0 <1h
1 - 3h
3 - 6h
6 - 9h 9 - 12h > 12h
Figuur 2. Gespendeerde tijd op Facebook per week – ouders
2. Kennis over het Facebook-gebruik van hun kind.... In figuur 3 wordt weergegeven hoeveel tijd kinderen volgens hun ouders spenderen aan het gebruik van Facebook per week. 30 25 20 15 10 5 0 < 1h
1 - 3h 3 - 6h 6 - 9h 9 - 12h >12h Geen idee
Figuur 3. Gespendeerde tijd op Facebook per week – kinderen. 30
De meerderheid (72%) van de ondervraagde ouders weten hoeveel vrienden hun kind ongeveer heeft op Facebook. Iets minder, ongeveer de helft van de ouders, geven aan te weten met wie hun kind precies bevriend is. Hierbij gaat 61% van de ouders er van uit dat hun kind alleen maar bevriend is met mensen die ze kennen, 16% geeft aan dat dit niet zo is en 23% weet het niet. Wanneer het gaat om de privacy instellingen van hun kind, blijkt 71% van de ouders hiervan op de hoogte te zijn. Aansluitend geeft bijna drie op vijf ouders aan te weten welke persoonlijke informatie hun kind deelt op Facebook. Bijkomend weet iets meer dan vier op vijf ouders waar hun kind voornamelijk mee bezig is op deze sociale netwerksite. Daarnaast heeft 88% het profiel van hun kind al eens bekeken, de rest heeft dit nog nooit gedaan. Drie op vijf doet dit regelmatig. Ook heel wat ouders in de focusgroepen - met inbegrip van zij die niet bevriend zijn met hun kind - hebben het profiel van hun kind al bekeken. Hierbij gaan ouders onder meer na wat ze posten, soms ook op vraag van de kinderen zelf. Mijn vrouw controleert regelmatig haar profiel en contacten, in samenspraak met mijn dochter. Er wordt openlijk over gesproken in het gezin.
Af en toe kijk ik met de account van een collega of vriendin, zodat ik zijn volledig profiel kan bekijken met inbegrip van de dingen waar hij zijn moeder van uitsluit. Tot slot geeft één op vier ouders aan dat ze al zaken gezien hebben op het profiel van hun kind die ze liever niet wilden zien. ..............................................................................................
3. Eigen competenties ouders......... Bijna drie op vier ouders geven aan dat ze zelf goed kunnen omgaan met Facebook en voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden er van. Jongeren richten zich ook tot hun ouders voor informatie. Zo geeft 36% van de ouders in de online vragenlijst aan dat hun kind soms hun hulp vraagt in verband met Facebook. Ook in de focusgroepen is dit bij een aantal ouders het geval. Daarbij gaat het voornamelijk om hulp bij problemen en/of vriendschapsverzoeken, waarbij kinderen polsen of hun ouders bepaalde mensen kennen en of ze die al dan niet zouden toevoegen. 31
Bij mij komen ze soms van ‘den dieje’ ken ik niet of ‘den dieje’ die ken ik wel maar dat vind ik eigenlijk niet zo’n ‘leuken’, dan zeg ik ook dat ze die niet moeten accepteren als vriend hé.
Als hij een persoon tegen komt die een vriendschapsverzoek aanvraagt en hij kent die persoon niet, vraagt hij nog steeds of het iemand is die wij kennen. Soms vragen ze ook ‘wat zou jij doen als...’, zoiets.
Mijn dochter praat regelmatig over wat gebeurt op facebook. Ze komt soms vragen hoe ze dingen moet aanpakken, of geeft commentaar op zaken die zij vindt die niet kunnen. Al blijkt uit de focusgroepen dat het omgekeerde vaker voor komt. Zo vragen ouders hun kind vaak hoe ze met Facebook moeten werken. Hoe ze er bijvoorbeeld foto’s op kunnen plaatsen of hun profiel kunnen beveiligen. Ik heb bijvoorbeeld aan mijn zoon gevraagd om het volledig te beveiligen, dat er geen vreemden op mijn profiel kunnen. Ze kennen er meer van dan wij, want ik moet zelfs vragen aan mijn dochter van ‘hoe doe je dit, hoe doe je dat’. Ik kon geen foto’s opzetten en mijn dochter kon dat en muziek kan zij ook opzetten. Daarbij erkennen meer dan vier op vijf ouders dat hun kind meer weet over Facebook dan zichzelf. In de focusgroepen waren de ouders het hier unaniem mee eens. Wij zijn, ik ga niet zeggen we zijn er niet mee opgegroeid maar we hebben dat leren kennen, maar kennen de finesses niet. Zij zijn daar echt mee opgegroeid.
Voor ons is dat één communicatiemiddel uit de vele en uit de rechtstreekse contacten enzovoort, bij hen is dat bijna hét communicatiemiddel. Daarbij werd de kanttekening gemaakt dat kinderen zeker meer weten over het gebruik van de site, maar dat ouders wel iets kunnen betekenen als het gaat om uitleg over, onder meer, de gevaren er van. 32
Hierop aansluitend geeft iets meer dan de helft van de ouders aan dat ze het leuk zouden vinden om meer informatie te krijgen over de werking van Facebook; via de overheid, vanuit school of via hun kind zelf. In de focusgroepen tekent zich een gelijkaardig patroon af. De ouders uit de ene groep wensen graag meer informatie, waarbij ze de kanttekening maken dat waarschijnlijk reeds veel info voorhanden is, maar ze hier misschien meer actief naar op zoek moeten gaan. Anderen bemerken dat, zolang er geen problemen zijn, ze hun kinderen eerder laten doen en daardoor misschien te lang wachten om informatie te verzamelen. De ouders in de andere focusgroep vinden zowat unaniem dat ze beschikken over voldoende kennis wat betreft Facebook en drukken niet de wens uit hieromtrent meer informatie te ontvangen. Als je klikt op instellingen staat het allemaal wel mooi en duidelijk uitgelegd hé.
En als we die informatie niet hebben, dan gaan we er naar op zoek, vragen we het aan iemand, zoals aan de kinderen of naar vrienden toe die er duidelijk meer van weten. Maar eens het allemaal ingesteld is...
4. Houding tegenover Facebook.... In de online vragenlijst vindt de meerderheid van de ouders (70%) dat er voordelen verbonden zijn aan het gebruik van Facebook door hun kind. Ook de ouders in de focusgroepen erkennen de mogelijkheden. Zo geven ze aan dat Facebook vaak gebruikt wordt om af te spreken en te communiceren over schoolwerk. Ook zien ze het gebruik van gesloten groepen, om onder meer op een snelle manier afspraken te maken voor verschillende vrijetijdsactiviteiten, als positief. Bij ons gebruikt de scouts dat ook, in plaats van mailtjes te sturen is het Facebook nu gewoon.
Mijn zoon heeft een groep van de KSA waarmee ze afspreken, van het school hier en dan van de volleybal. Bijkomend geven ouders aan dat jongeren via Facebook contact kunnen houden met mensen die ze niet vaak zien, of die in het buitenland verblijven. Ook zien ouders in Facebook de mogelijkheid om hun kinderen op een andere manier te leren kennen. 33
Soms zie je dat een van de kinderen iets geliked heeft of er iets bijgezet heeft - ik zie dat dan via mijn vrouw haar profiel - en dan zie ik dat is nog een interessante of stomme opmerking dat hij daar geeft. Ik vind dat een manier om je kinderen ook te leren kennen op een andere manier. Als laatste wordt opgemerkt dat controle als ouder gemakkelijker is bij Facebook, dan bijvoorbeeld bij Snapchat. Omdat berichten op Facebook blijven bestaan terwijl ze op Snapchat verdwijnen eens het programma is afgesloten. Anderzijds blijkt uit de online vragenlijst dat iets meer dan de helft van de ouders zich zorgen maakt over hetgeen waarmee hun kind in aanraking komt op Facebook. Hierop aansluitend wordt als nadeel vooral gewezen op de tijd die eraan gespendeerd wordt alsook de privacy risico’s. Daarnaast wordt aangehaald dat het een nieuw medium is voor pesterijen op school. Ook zien velen het als een minpunt dat alles wat er op geplaatst is, blijft bestaan. Daarbij geven ouders aan dat kinderen veel minder de impact van een boodschap kunnen inschatten. Het heeft wel voordelen maar ik denk dat er ook veel nadelen aan zijn. Zoals gezegd de grens vervaagt met je privacy. Er zijn er veel die niet beseffen dat als ze dat erop zetten, dat dit voor een heel pak leesbaar is. Je hebt wel een aantal restricties maar eigenlijk, eens je het erop zet, ... Daarnaast geven heel wat ouders, wiens kinderen Facebook gebruiken, aan dat ze geen problemen hebben met Facebook indien het correct gebruikt wordt.
5. Gebruikte mediatie-strategieën................ 5.1 Sociale mediatie Wanneer het gaat om het gebruik van sociale mediatietechnieken, geven een aantal ouders in de focusgroepen aan af en toe over de schouder van hun kind mee te kijken, waarbij ze op het Facebook gebruik inspelen door het stellen van een vraag daaromtrent. Het gebeurd regelmatig dat ze in de zetel zitten en met de Ipad bezig zijn dat ik al lachend ga mee kijken en vragen ‘wat nieuws is er’, op die manier, zonder dat dat je bedoeling is, allé dat interesseert mij niet wat zij allemaal schrijven, maar dat ze wel voelen dat je daarmee bezig bent.
34
Ik ging ze niet gaan controleren, maar ook af en toe eens over de schouder meekijken zo van ‘ah, naar wie is het nu’ of ‘is het plezant’ dat wel. Daarnaast zijn heel wat ouders uit de focusgroepen in de buurt aanwezig wanneer hun kind Facebook gebruikt. Slechts één ouder geeft aan soms ook effectief naast haar kind te zitten, om een aantal zaken te overlopen en te bespreken op Facebook. En af en toe zet ik mij eens naast haar en overlopen we eens alles van ‘waarom zet je dat erop’, ‘je moet dat er met een reden opzetten’,... Een gelijkaardige tendens komt naar voor bij de resultaten uit de online vragenlijst, die terug te vinden zijn in tabel 2. Tabel 23 Sociale mediatie (in%)
Altijd - Vaak - Soms
Zelden - Nooit
Wanneer mijn kind op Facebook gaat… Kijk ik naar het scherm
48,12
51,88
Blijf ik in de buurt
42,45
57,55
Zit ik naast mijn kind
21,70
78,30
5.2 Actieve mediatie Wat betreft actieve mediatie geven zowat alle ouders in de focusgroepen het belang aan om over Facebook te praten met hun kind, onder meer over wat kan en niet kan. Dat is hetzelfde met andere zaken in de opvoeding, je moet over alles eens kunnen praten en dat is heel belangrijk hé. Daarbij wordt vaak advies meegegeven, zoals het belang om na te denken over wat ze posten, dat online inhouden blijven bestaan en de impact die dit kan hebben op hun latere leven. Als ze op het internet zitten zeggen we; denk aan dat groot scherm op de grote markt, al hetgeen je daarop zet kan iedereen lezen en eens het erop staat ben je het kwijt. 3
Om de leesbaarheid te verhogen werden enkele antwoordcategorieën samen gevoegd, de tabellen met de ‘ruwe’ data zijn terug te vinden in bijlage C.
35
Hierbij hoeven deze gesprekken niet steeds instructief te zijn. Zo gaan ouders ook vragen stellen, onder meer over waar hun kind mee bezig is. Wat ouders in de focusgroepen ook gaan doen is hun kind aanspreken wanneer ze iets zien op hun profiel waarbij ze zich vragen stellen. Ik heb daar wel al op ingesproken, op zaken die ze geliked heeft of er nog bijgezet heeft. Van ja, maar heb je wel heel de lijst gelezen, een lijst met dingen die verschenen was. Dan zeg ik ja, maar lees ze eens helemaal en beslis in het vervolg nadat je de lijst gelezen hebt wat je ermee doet. De resultaten uit de vragenlijst, zijn terug te vinden in tabel 3. Tabel 3 Actieve mediatie (in%)
Altijd - Vaak - Soms
Zelden - Nooit
Ik praat met mijn kind over... Contact met onbekenden
90,57
9,43
Als mijn kind op Facebook zit, vraag ik wat hij/zij precies aan het doen is
90,57
9,43
Risico’s met betrekking tot Facebook
86,79
13,21
Welke info op Facebook geplaatst kan worden
83,14
16,86
Hoe hij/zij zich online kan gedragen tegenover anderen
80,19
19,81
Wat te moet doen als hij/zij zich zorgen maakt over iets op Facebook
77,36
22,64
Hoe hij/zij Facebook op een veilige manier kan gebruiken
70,76
29,24
Wat te doen indien gepest op Facebook
65,09
34,91
De vrienden die hij/zij heeft op Facebook
63,20
36,80
Ik leg uit waarom ik vind dat iets wel of niet kan op Facebook
62,48
37,52
De tijd die hij/zij spendeert op Facebook
56,61
43,39
Mogelijkheden met betrekking tot Facebook
56,61
43,39
36
Uit de online survey blijkt dat zowat alle ouders (96%) aangeven dat voldoende ruimte is binnen hun gezin om te communiceren over Facebook. 22% geeft wel aan dit te weinig te doen, waarbij 11% aangeeft moeilijkheden te ervaren om Facebook te bespreken binnen het gezin. 5.3 Restrictieve mediatie............................................................................................................. Uit de resultaten van de focusgroepen blijkt dat heel wat ouders afspraken en regels opstellen rond het gebruik van internet en Facebook. De meest voorkomende afspraak is dat de computer, en bij enkelen ook de gsm, enkel beneden gebruikt mag worden. De tweede meest voorkomende afspraak is rond tijdsgebruik. In principe, op de kamer is er geen internet bij ons, ze zouden kunnen met wifi, maar de afspraak is dat alles beneden gebeurd in de bureau, of in de living ofzo. En we hebben ook wel een afspraak rond tijdsgebruik om het toch een beetje af te lijnen. Dit hangt wel af van de leeftijd van het kind, hoe ouder ze worden, hoe minder regels en afspraken hieromtrent. Voor mijn dochter is dat nu wat moeilijker, ze is achttien, je kan moeilijk zeggen een halfuurtje, dat komt niet goed. Maar ik moet wel zeggen, in het verleden was het wel zo, alleen beneden. In de online vragenlijst hadden veel minder ouders, nog geen één op vier, afspraken rond tijdsgebruik. Wel hadden hier meer ouders restricties op de functies die hun kind mag benutten op Facebook (31%), wat in de focusgroepen niet het geval was. Gelijkaardig in beide vormen van onderzoek, was dat weinig ouders de berichten van hun kind nalezen of echt op het profiel van hun kind gaan. De resultaten uit de vragenlijst hieromtrent, zijn terug te vinden in tabel 4. Tabel 4 Restrictieve mediatie (in%)
Altijd - Vaak - Soms
Zelden - Nooit
Ik lees de berichten die mijn kind verzend/ontvangt op Facebook
33,02
66,98
Ik controleer het gebruik van Facebook door mijn kind na gebruik
31,14
68,86
37
5.4 Beperkte mediatie................................................................................................................. Daarnaast zijn er ook ouders, voornamelijk in de online vragenlijst, die ervoor kiezen hun kind volledig vrij te laten om verschillende redenen. Omdat het me niet interesseert, Facebook op zich. Ik laat ze met rust en zij gaat met Facebook rustig om. We hebben er niets over te zeggen, ze luistert niet. Ik moei me er niet mee, ze is verstandiger dan ik wat Facebook betreft. Dat hoe minder we er achter zitten - hem wijzen op te veel gebruik van Facebook de interesse later ook wel minder zal worden. Te veel van uw oren maken gaat op de duur bij het kind misschien de drang om op Facebook te gaan nog meer aanwakkeren! Over de verschillende regulatiestrategieën heen heeft 70% van de ouders uit de online vragenlijst het gevoel dat ze hun kind voldoende begeleiden bij het gebruik van Facebook. Toch geeft 44% van de ouders aan dat ze het leuk zouden vinden om meer info te krijgen over hoe ze kunnen omgaan met het gebruik van Facebook door hun kind.
6. Wat ouders hopen te bereiken
Enerzijds geven ouders aan dat ze het belangrijk vinden om regelmatig en open over Facebook te communiceren binnen het gezin. Op deze manier willen ouders een positieve en stabiele relatie met hun kind bewerkstelligen, waarbij hun kind het gevoel heeft bij hen terecht te kunnen en ervaringen gaat delen. Naast openheid, worden ook eerlijkheid en (wederzijds) vertrouwen door ouders aangehaald als belangrijke waarden. Zo geven heel wat ouders aan dat ze hun kind vertrouwen in het gebruik van Facebook en benadrukken ze het belang hiervan. Ook in de focusgroepen werden dit als belangrijke waarden aanzien. Zonder vertrouwen zal het niet gaan en ik ben blij met deze opvoeding, anders zou ze meer dingen achter mijn rug doen.
38
In het begin waarschuw je je kind over mogelijk gevaar op sites, Facebook, chatten,.... Op een bepaald moment moet je hen vertrouwen en zo lang dit vertrouwen niet geschonden raakt, is er volgens ons geen probleem.
Ik heb vertrouwen in mijn kind, de relatie is open en gebaseerd op eerlijkheid. mijn kind benadert mij regelmatig met haar bevindingen over info die ze vindt op Facebook. Daarbij speelt leeftijd vaak een rol. Ik vertrouw mijn kind volledig. Ze is heel open tegenover mij en wel rijp genoeg om te weten wat kan en wat niet.
Mijn dochter is 17 jaar en is zich heel goed bewust van wat kan en niet kan op Facebook. Ook wordt het respecteren van de privacy, zowel in het online onderzoek als de focusgroepen, van het kind vaak aangehaald als reden om op een bepaalde manier met Facebook om te gaan. Ze hebben ook recht op een zekere mate van privacy, dit is hetzelfde als ze zonder de ouders met vrienden direct communiceren. Ik vind dat ik ze genoeg privacy moet geven zolang het niet uit de hand loopt. Maar ook wel duidelijk het signaal geven dat je hun privacy niet schendt hé. Als we vroeger de post niet open deden die op naam toekwam, dat we nu dan ook hun Facebook niet gaan openen, als ze er niet bij zijn of achter hun rug. Anderzijds geven een aantal ouders aan dat ze controle willen houden op de activiteiten van hun kind. Omdat ik graag alles controleer voor haar veiligheid. Controleren om zicht te hebben op zijn activiteiten op Facebook.
39
Daarbij komt vaak een spanningsveld naar voor tussen enerzijds vrijheid geven versus controleren. Ik vind dat een kind ook zelf moet kunnen beslissen hoe hij of zij met sociale netwerksites moet omgaan, mits een kleine controle natuurlijk. Ik grijp in als het echt te ver zou gaan.
Om haar een zeker vorm van vrijheid te geven, niettemin weet zij dat we dit soms controleren. Bijkomend vinden ouders, zowel in de focusgroepen als de vragenlijst, het belangrijk om te bereiken dat hun kinderen de tijd die ze aan Facebook spenderen beperken. Zodanig dat nog voldoende ruimte is om met andere zaken bezig te zijn zoals samen met het gezin rond tafel zitten. Dat ze op een veilige manier facebook gebruikt, maar er niet overdreven veel tijd aan spendeert. In de focusgroepen wordt hieraan toegevoegd dat ze ook willen bereiken dat hun kinderen weten waar de grenzen zijn, waar ze niet over mogen gaan en waarom. Daarnaast willen veel ouders dat hun kinderen zelfstandig en verantwoord leren om gaan met Facebook. Zelf heb ik geen Facebook maar ik vind het wel belangrijk dat onze kinderen er wel goed mee kunnen omgaan.
We praten veel over alles en zo hoop ik dat hij er op een goede manier mee omgaat. Ouders proberen hun kinderen te informeren over het gebruik van Facebook en de gevolgen alsook over de mogelijkheden en moeilijkheden ervan. Op deze manier hopen ze een bewuste, kritische, positieve en veilige omgang van hun kind met Facebook te stimuleren en pogen ze hun kinderen voldoende weerbaar en voorzichtig te maken. Waarbij ze hopen dat hun kinderen zo weinig mogelijk in contact komen met problemen.
40
Mijn kinderen worden regelmatig geïnformeerd over het gebruik van Facebook. Wij vinden dat heel belangrijk. Ik weet dat hij dingen deelt die ik niet kan zien, met een beperkte groep, maar ik hoop dat hij daar geen anderen mee schaadt. We praten veel over alles en zo hoop ik dat hij er op een goede manier mee omgaat. Omdat ik zelf erg actief ben op Facebook en omdat wij er regelmatig over praten, hoop ik dat hij geen "slechte" dingen doet, geen mensen misbruikt... Ik hoop dat hij niet pest, niet of facebook en ook niet op een andere manier. Ik hoop dat zij facebook op een correcte manier gebruikt, met respect voor derden. Ten slotte kiezen een aantal ouders er voor om op een bepaalde manier om te gaan met Facebook om zo zelf meer te weten te komen over het gebruik bij hun kinderen, om zicht te krijgen op waar ze mee bezig zijn en met wie. De ondervraagde ouders, wiens kinderen Facebook gebruiken, geven hierbij ook aan dat verbieden geen zin heeft: Het is een onvermijdelijk deel van hun leven geworden, ze communiceren anders dan wij. Liever Facebook aanvaarden en inspraak hebben dan verbieden met het risico dat ze het achter de rug doen. Ik wijs ze op de gevaren maar iets verbieden heeft geen zin, je leert ze er beter mee omgaan.
7. Effectiviteit aanpak
De grote meerderheid (82%) van de ouders hebben het gevoel dat hun aanpak loont. Hiervoor worden verschillende redenen aangegeven. Enerzijds geven ouders aan dat ze het gevoel hebben dat het onderwerp bespreekbaar is, onder meer omdat hun kinderen hierover met hen in gesprek gaan. Als hij een persoon tegen komt die een vriendschapsverzoek aanvraagt en hij kent die persoon niet, vraagt hij of het iemand is die wij kennen...................................................
41
Mijn dochter praat regelmatig over wat gebeurt op Facebook. Ze komt soms vragen hoe ze dingen moet aanpakken, of geeft commentaar op zaken die zij vindt die niet kunnen.
Wij vinden het belangrijk dat onze dochters altijd met hun problemen of vragen bij ons terecht kunnen, en voorlopig doen zij dat ook. Ook geven ouders aan dat hun aanpak loont omdat ze merken dat hun kinderen Facebook niet excessief gaan gebruiken. Ten slotte werd ook aangegeven dat de aanpak effect had omdat de ouder geen verontrustende dingen zag passeren op hun tijdlijn. In de focusgroepen kwam de aanvulling dat kinderen zich soms kritisch uitlaten over zaken die op Facebook verschijnen en rekening houden met tips die hun ouders gaven. 10% van de ondervraagde ouders geven aan dat hun aanpak soms loont. Hierbij worden door de ouders een aantal moeilijkheden aangehaald om controle te hebben over het Facebook gebruik, waarover hiernavolgend meer. 8% van de ouders gaven aan dat hun aanpak niet loont. Een reden hiervoor is dat communicatie hieromtrent niet of moeilijk mogelijk is. Een deel van de deelnemers aan de focusgroepen geven ook aan dat ze het gevoel hebben dat hun aanpak niet loont, maar om een andere reden. Zij gaan er van uit dat kinderen vooral effect ervaren als zij, of hun nabije vrienden, een onaangename ervaring meemaken. Als ze hiermee geconfronteerd worden, zijn ze zich meer bewust van het belang van bvb. het niet doorgeven van een wachtwoord. Je kan dingen proberen meegeven, maar, ik denk dat gelijk iedereen, je eerst moet tegen de lamp lopen vooraleer je zegt ‘oei’, dat doet zeer.
Ik denk dat het een beetje typisch is aan die leeftijd, het is een beetje vergelijkbaar met acties rond verkeersveiligheid, ze gaan ook wel geloven als je zegt dat je een hesje moet dragen, maar achter je rug denken ze dat hen toch niets gaat overkomen. Ik denk dat dat met internetgebruik ook zo is, dat is typisch aan jong zijn; ‘er kan ons niets gebeuren’.
We hebben dat eens gehad, onze oudsten zit op internaat en geeft zijn paswoord aan iedereen door, en plots was zijn profielfoto gewijzigd. Het was niet echt smakelijk wat er op stond. Hij vertrok net op vakantie en we hebben dat er dan via via moeten van 42
krijgen. Hij was dan wel geschrokken. Het is dan maar het moment dat hij ziet van ‘oei, er is hier misbruik gemaakt van mijn paswoord’.
8. Moeilijkheden 34% van de ondervraagde ouders geven aan dat zij moeilijkheden ervaren om hun kind te begeleiden bij het gebruik van Facebook, wat erkend wordt in de focusgroepen. De meest voorkomende uitdaging is het gebruik van Facebook via mobiele toepassingen - 81% van de jongeren in de online vragenlijst heeft die mogelijkheid - wat het handhaven van regels omtrent het gebruik bemoeilijkt. Er zijn ook afspraken bij ons, maar het probleem is dat alles op die telefoons ook kan de dag van vandaag, en dat je daar heel moeilijk vat op kan krijgen, wat doen ze met die telefoon allemaal? Ik moedig haar toch aan om niet te veel of te lang op Facebook bezig te zijn, maar dat ontlokt soms wel discussies, uiteindelijk stopt ze wel als ik het vraag, maar ze doet dan wel voort op haar gsm. Ten tweede geven ouders de snelheid van veranderingen aan; onder meer het vaak wijzigen van privacyinstellingen. Daarbij komt dat jongeren vaak heel vaardig omgaan met deze nieuwe media, wat regulatie niet altijd eenvoudig maakt. Daarnaast halen ouders ook aan dat je nooit alles kan weten wat jongeren doen op Facebook, onder meer door de mogelijkheid tot gesloten groepen en privé gesprekken, waardoor je er niet altijd op kan inspelen. Mijn kinderen delen heel weinig naar de volledige vriendenkring toe, alles gebeurt privé, zodat ik niet veel zie. Ik ben er mij wel van bewust dat Facebook ook veel negatieve gevoelens zoals jaloezie en wrevel kan veroorzaken door mensen die moedwillig zaken op Facebook zetten om anderen te kwetsen. En daar kan je je kind onmogelijk volledig tegen beschermen. Alleen maar sturen en raad geven als dit weer eens gebeurt. Ook wordt aangehaald dat er kinderen zijn die niet veel vertellen thuis. Tot slot hebben jongeren de computer nodig voor diverse redenen, zoals huiswerk en smartschool, waardoor verschillende tabbladen open staan wat controle eveneens bemoeilijkt. 43
Hoofdstuk 4: Discussie 1. Onderzoeksvraag 1 Welke kennis, houding en competenties hebben ouders ten aanzien van Facebook?
Opvallend in dit onderzoek is dat drie op vier ouders een profiel heeft op Facebook. Nog opvallender is het hoge percentage ouders die effectief ‘bevriend’ zijn met hun kind op deze sociale netwerksite (91%). Dit aantal ligt hoger dan in voorgaande onderzoeken (FOSI, 2011b; Lenhart et al., 2011; Segal et al., 2012). Deze resultaten bevestigen dat niet enkel jongeren, maar ook steeds meer ouderen deel zijn gaan uitmaken van Facebook (Willems, 2014). Het feit dat zoveel ouders ‘bevriend’ zijn met hun kind, kan de reden zijn waarom ouders in dit onderzoek vrij veel kennis hebben over het Facebook-gebruik van hun kinderen. Want uit onderzoek van Lenhart en collega’s (2011) blijkt dat ouders die verbonden zijn met hun kind via sociale netwerksites, eerder na gaan welk materiaal over hen beschikbaar is. En inderdaad, de meerderheid van de ouders in dit onderzoek weet met hoeveel mensen hun kind ongeveer ‘bevriend’ is op Facebook en ongeveer de helft weet met wie ze bevriend zijn. Dit is meer dan blijkt uit onderzoek van Segers en Van den Cruyce uit 2012. Daaromtrent geven ouders ook zelf aan dat ze, door verbonden te zijn met hun kind, graag op de hoogte willen blijven van wat hun kinderen er op plaatsen, wat consistent is met eerdere bevindingen (Collier & Magid, 2012). Bijkomend weet bijna drie op vijf ouders welke persoonlijke informatie hun kind deelt op Facebook, waarvan bijna drie op vier op de hoogte is van hun privacyinstellingen. Dit is positief, want zoals voorgaand onderzoek suggereert kan het interessant zijn dat ouders dit nagaan. Want hoewel jongeren zich ervan bewust zijn dat ze voorzichtig moeten omspringen met persoonlijke informatie (Vandoninck, 2013), delen ze die toch en dan voornamelijk op online profielen (Segers & Van den Cruyce, 2012). Daarnaast geven iets meer dan vier op vijf ouders aan te weten waar hun kind voornamelijk mee bezig is op Facebook. Dit komt overeen met de bevindingen van jongeren zelf uit eerder onderzoek (Bauwens, 2012; Duerager & Livingstone, 2012; Livingstone et al., 2011b), waarbij ze aangeven de indruk te hebben dat hun ouders goed op de hoogte zijn van wat ze doen online.
44
Deze informatie vergaren ouders onder meer door naar het profiel van hun kind te kijken, ook als ze er niet mee ‘bevriend’ zijn. Zeer veel ouders (88%) hebben dit reeds gedaan, waarvan drie op vijf dit regelmatig doet. Een belangrijke opmerking hierbij is dat kinderen hetgeen hun ouders zien wel kunnen beperken. Daardoor is het mogelijk dat hun ouders geen, of een eerder beperkt, zicht krijgen op de activiteiten van hun kinderen op Facebook. Ouders proberen hier op in te spelen, zo houden ook familieleden en vrienden van de ouders een oogje in het zeil wat betreft het Facebook-gebruik van hun kinderen.
En hoewel bijna een vierde van de ouders aangeven dat zij reeds zaken zagen op het profiel van hun kind die ze liever niet wilden zien, geeft bijna niemand aan dat ze een andere houding aannemen naar hun kinderen toe sinds ze ermee bevriend zijn. Hier werd dus geen notie gemaakt van verhoogde ouder-kind conflicten over sociale media, in tegenstelling tot wat gesuggereerd wordt in voorgaand onderzoek (Lenhart et al., 2011).
En hoewel ouders op de hoogte trachten te zijn van een aantal aspecten van Facebook - en het gebruik ervan door hun kinderen, bevestigen de resultaten dat kinderen hun ouders niet alleen vaak overtreffen op vlak van internetkennis en vaardigheden (Bartoli, 2009) maar ook op vlak van kennis over Facebook. Vier op vijf van de ondervraagde ouders geven aan dat hun kind meer weet over Facebook dan zichzelf. Dit is niet onbegrijpelijk, want uit vergelijking van figuur 2 en 3, blijkt duidelijk dat kinderen meer tijd spenderen aan het gebruik van dit medium.
Dat de meerderheid van de kinderen meer over Facebook weten dan hun ouders, kan een reden zijn waarom meer dan de helft van de ouders graag meer informatie wil ontvangen over hoe Facebook werkt en, iets minder ouders, over hoe ze kunnen omgaan met het gebruik van de site door hun kind. Dit percentage ligt heel wat hoger dan in voorgaand onderzoek (Mertens, 2012) omtrent de vraag naar meer informatie rond internetopvoeding vanuit de overheid. Dit wijst erop dat er nog heel wat ruimte is om informatie te verspreiden omtrent onder meer de werking van Facebook.
Bijkomend kan meer informatie helpend zijn, omdat 34% van de ondervraagde ouders moeilijkheden ervaren bij de begeleiding van hun kind inzake het gebruik van Facebook. Dit wordt erkend in de literatuur waar aangegeven wordt dat de grote stroom aan ‘user created content’ het onmogelijk maakt voor ouders om alle vormen van online onthullingen te 45
reguleren (Miyazaki, Stanaland, & Lwin, 2009) alsook om de gehele ervaring die je kind opdoet online te interpreteren en er een evaluatie rond door te geven (Eastin, Greenberg, & Hofschire, 2006). Er is aldus zeker nog ruimte om ouders verder te ondersteunen. Zeker ook omdat zo’n 30% van de ouders geen voordelen erkent in het gebruik van Facebook door hun kind, hoewel er toch heel wat te onderkennen zijn. Daardoor kan het, net zoals bleek uit de bevindingen van Haddon en Livingstone (2012) aangewezen zijn om inspanningen die ouders informeren rond online risico’s en mogelijkheden verder aan te moedigen. Al is wel positief dat 70% van de ondervraagde ouders vinden dat er voordelen verbonden zijn aan het gebruik van Facebook door hun kind.
Daarnaast blijkt uit onderzoek van Mertens uit 2012, dat ouders het internet relatief veilig inschatten, waarbij ze de realiteit van online risico’s die hun kinderen lopen onderschatten. Haddon en Livingstone (2012) hebben het dan vooral over een onderschatting van de blootstelling van kinderen aan seksuele berichten en ontmoetingen met online contacten. En hoewel in deze studie slechts 53% van de ouders zich zorgen maken over waar hun kind mee in aanraking komt, blijkt de meerderheid van de ouders alert voor bovenstaande elementen, want bijna allen spreken ze over de mogelijke risico’s, met inbegrip van contact met onbekenden. Ouders erkennen hierbij dat hun kinderen niet enkel bevriend zijn met mensen die hun kind kent. Terecht, want uit voorgaande onderzoeken (Segal et al., 2012; Segers & Van den Cruyce, 2012) blijkt dat jongeren wel degelijk risicogedrag vertonen zoals het toevoegen en ontmoeten van vreemden. Samengevat, sluiten voorgaande gegevens aan bij de bevindingen uit het “UK Kids Online” rapport, waaruit blijkt dat ouders ambivalent zijn tegenover het internet (Livingstone & Bober, 2004). Want ook hier blijken ouders zowel positieve als negatieve attitudes naar voor te brengen ten aanzien van Facebook.
Tot slot geeft ongeveer 70% van de ouders aan dat ze zelf goed kunnen omgaan met Facebook en hun kinderen voldoende begeleiden. Daarbij vermeldt 36% van de ouders uit de online vragenlijst dat hun kind soms hun hulp vraagt in verband met Facebook. Dit komt overeen met onderzoek van d’Haenens en Vandoninck (2012a) waaruit blijkt dat de mate waarin kinderen de stap zetten naar hulp van hun ouders beperkt is. Het omgekeerde blijkt in dit onderzoek vaker voor te komen. Ouders vragen vaker aan hun kind hoe ze met Facebook kunnen werken. In het onderzoeksrapport ‘Apestaartjaren’ wordt dit aanbevolen als belangrijke strategie om geïnformeerd te blijven over het gebruik van de site (Segal et al., 201
46
2. Onderzoeksvraag 2 Welke mediatie-strategieën (actief – sociaal – restrictief) gebruiken ouders voornamelijk in het reguleren van het gebruik van Facebook door hun kinderen?
Met betrekking tot het internet, zouden ouders doorgaans actieve- en instructieve mediatiestrategieën verkiezen boven restrictieve (Segers & Van den Cruyce, 2012; Lenhart et al., 2011). Ook bij het gebruik van Facebook blijkt dit het geval te zijn. Zo gaan ouders vaak in gesprek met hun kinderen en dit rond verschillende onderwerpen. Enerzijds valt op dat zowat alle ouders met hun kinderen spreken over contact met onbekenden, slechts 1% heeft dit nog nooit gedaan. Dit kan een bevestiging zijn van de stelling dat online contact met vreemden de belangrijkste bezorgdheid is van ouders (FOSI, 2011b; Livingstone et al., 2012; Segers & Van den Cruyce, 2012). Eenzelfde patroon toont zich voor ouders die vragen wat hun kind precies aan het doen is wanneer ze Facebook gebruiken. Slechts 1% doet dit nooit. Dit is een positieve vaststelling, daar het tonen van interesse in de activiteiten van kinderen een veel voorkomend advies is, omdat ouders op deze manier het signaal geven open te staan voor de ervaringen van hun kinderen waardoor wederzijds vertrouwen opgebouwd kan worden (Clicksafe, 2011). Deze twee actieve mediatie-strategieën blijken ouders het meest toe te passen met betrekking tot Facebook. Toch praten ze ook vaak over een aantal andere zaken. Ten derde spreken4 ouders over welke informatie op Facebook geplaatst kan worden, gevolgd door raad over hoe hun kinderen zich online kunnen gedragen tegenover anderen. Ook spreken vrij veel ouders (77%) met hun kind over wat ze moeten doen als ze zich zorgen maken over iets op Facebook. Iets minder ouders geven raad aan hun kind over hoe zij Facebook op een veilige manier kunnen gebruiken. En tot slot spreekt iets meer dan drie op vijf met hun kind over wat ze moeten doen indien ze gepest worden op Facebook. Deze resultaten liggen bijna volledig in lijn met onderzoek van Lenhart en collega’s (2011), die aangeven dat de meerderheid van de ouders gesprekken hebben met hun tieners over wat wel en niet gedeeld kan worden online, de manier waarop je internet veilig kan gebruiken, hoe je je moet gedragen en gesprekken over wat het kind doet online.
4
Hier gaat het om ouders die geantwoord hebben dat ze dit altijd, vaak of soms doen.
47
Een bijkomende opvallende vaststelling is dat veel meer ouders spreken over de risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van Facebook, dan over de mogelijkheden ervan. Deze bevindingen zijn in strijd met onderzoek door het FOSI (2011b), waaruit blijkt dat zowat alle ouders met hun kinderen praten over de risico’s en voordelen van online zijn. Een mogelijke verklaring is dat in Vlaanderen nog te weinig wordt ingezet op het kansenverhaal en te veel op risico’s wanneer het gaat over mediawijsheid, zoals naar voor kwam in onderzoek van Vermeersch et al. (2012), wat zich kan uiten in de attitude van ouders. Het is wel positief dat ouders over de risico’s spreken, maar zoals in adviesliteratuur naar voor komt, vermijden ouders best om enkel over risico’s of gevaren te praten en hebben ze best ook voldoende aandacht voor het communiceren over kansen en mogelijkheden, zeker met oog op het stimuleren van mediawijze competenties bij jongeren (Mijn kind online, 2014c; Vermeersch et al., 2012). Nochtans erkennen, zoals hierboven reeds aangehaald, 70% van de ouders dat er voordelen aan het gebruik van Facebook verbonden zijn, al blijken ze hier dus niet zo vaak over te communiceren. Daarnaast is het opmerkelijk dat 43% van de ouders zelden tot nooit spreekt over de tijd die hun kind online spendeert. Dit vooral omdat ouders in beide vormen van onderzoek aangaven dat ze graag willen bereiken dat hun kinderen de tijd die ze aan Facebook spenderen beperken. Iets minder ouders (37%) spreken zelden tot nooit over de vrienden die hun kind heeft op Facebook, of leggen uit waarom ze vinden iets er wel of niet kan. Het kan aangeraden zijn dat meer ouders deze techniek toepassen, omdat ze op deze manier hun waarden, normen en motivaties rond mediagebruik door kunnen geven aan hun kinderen (Livingstone & Helsper, 2008). Wel positief is dat bijna alle ouders (96%) aangeven dat er voldoende ruimte is binnen hun gezin om te communiceren over Facebook.
Wanneer het gaat om sociale mediatie, gaf Bauwens (2012) aan dat ouders voornamelijk in de buurt zijn wanneer hun kind online gaat. In dit onderzoek bleken ouders eerder de voorkeur te geven aan mee kijken naar het scherm wanneer hun kind Facebook gebruikt. Als tweede kwam hierbij naar voor in de buurt aanwezig zijn. Al kan hierbij opgemerkt worden dat mee kijken
naar
het
scherm
impliceert
dat
ouders
in
de
buurt
aanwezig
zijn.
Ouders kiezen er het minst vaak voor om effectief naast hun kind te zitten wanneer ze Facebook gebruiken. Mogelijke verklaringen waarom sociale mediatie minder vaak gebruikt wordt, is de verhoogde mobiele toegang tot Facebook. Want hoewel in dit onderzoek bij de helft van de ondervraagde gezinnen de computer in een gemeenschappelijke ruimte staat, kan 48
ook vier op vijf jongeren op Facebook via een mobiele toepassing. Hierdoor is het niet altijd mogelijk om in de buurt aanwezig te zijn tijdens het gebruik ervan. Een belangrijke vaststelling die hierbij naar voor komt in de focusgroepen, is dat ouders deze techniek combineren met actieve mediatie. Wanneer ouders in de buurt aanwezig zijn, of mee kijken naar het scherm, gaan zij vaak actief ingrijpen door vragen te stellen en in te spelen op wat ze zien. Dit reflecteert de hypothese dat ouders verschillende mediatie-strategieën gaan combineren met elkaar (Segers & Van den Cruyce, 2012). Wanneer het gaat om restrictieve mediatie, blijkt ongeveer 70% van de ouders zelden tot nooit het gebruik van Facebook door hun kind na gebruik te controleren, of de berichten te lezen die hun kinderen verzenden of ontvangen op Facebook. Dit wil zeggen dat zo’n 30% dat wel, in verschillend mate, doet. Dit percentage ligt niet erg hoog, maar ligt wel in lijn met voorgaand onderzoek rond internetgebruik (Segers & Van den Cruyce, 2012). Een mogelijke verklaring is dat monitoren minder populair is omdat het minder vertrouwen impliceert (Livingstone et al., 2011b), een waarde die door ouders in dit onderzoek als erg belangrijk aanzien werd. Daarnaast blijkt uit de online vragenlijst dat slechts een vijfde van de ouders afspraken heeft rond tijdsgebruik. Dit percentage ligt ook een stuk lager dan in voorgaand onderzoek (FOSI, 2011b; Wang et al., 2005), waaruit blijkt dat heel wat ouders regels en afspraken installeerden met betrekking tot de tijd gespendeerd online. Ook stroken deze gegevens niet met de bevindingen uit de focusgroepen. Daar hadden meer ouders afspraken en regels rond enerzijds de plaats van gebruik en anderzijds het tijdsgebruik van internet en Facebook. Wel hadden ouders in de online vragenlijst restricties op de functies die hun kind mag benutten op Facebook (31%), wat in de focusgroepen niet het geval was. Het is onduidelijk wat de precieze oorzaak voor deze discrepantie is. Daarnaast werd zowel in de focusgroepen als de online vragenlijst de invloed van de leeftijd van het kind aangehaald. Hoe ouder de kinderen worden hoe minder regels en afspraken ouders blijken te maken. Onderzoek van Livingstone en collega’s (2011b) bevestigen dat ouders de mate van mediatie, en dan voornamelijk restricties, gaan beperken naarmate kinderen ouder worden. Samengevat, blijkt ook restrictieve mediatie minder voor te komen dan actieve mediatie. Ook hier ligt een mogelijke verklaring bij het verhoogde mobiele gebruik, waardoor controle en afspraken omtrent tijd en inhoud misschien moeilijker te installeren zijn. 49
Tot slot zijn er in dit onderzoek, voornamelijk in de online vragenlijst, ook ouders die ervoor kiezen hun kind volledig vrij te laten. Ook in onderzoek van Duerager en Livingstone (2012) blijken een op de tien ouders weinig of niets te doen van de vormen van mediatie waarnaar gevraagd werd. De redenen die hiervoor aangehaald worden in dit onderzoek – geen interesse in Facebook, vertrouwen hun kind, geen zeggenschap over kind, kinderen hebben er meer kennis over, minder aandacht ervoor zal misschien leiden tot minder interesse – zijn opvallend. Het is net belangrijk, zoals reeds aangegeven bij ‘aanbevolen ouderlijke mediatie’ om steun en belangstelling te tonen met betrekking tot het gebruik van sociale media, net zoals ouders interesse tonen in andere bezigheden en activiteiten van hun kind (Slegers, 2012). Dit is zeker ook van belang omdat ouders als belangrijkste bron aanzien worden van advies, en van grootste invloed op het vormgeven van attitudes van tieners ten aanzien van gepast online gedrag (Lenhart et al., 2011). Net als Livingstone en collega’s (2011b) aanhaalden is het proberen te bereiken van deze ouders met bewustzijnsboodschappen en bronnen een prioriteit. Er kan geconcludeerd worden dat ouders, net als in het onderzoek van Segers en Van den Cruyce (2012) zowel actieve, restrictieve als sociale mediatie gaan gebruiken. En waar ouders over heel Europa, en ook binnen België, een voorkeur hebben voor een communicatiefsociale aanpak, met de nadruk op praten met hun kind (D’Haenens & Vandoninck, 2012a; Lenhart et al., 2011), blijkt dit hier ook met betrekking tot Facebook het geval te zijn. Deze actieve mediatie gaan ouders aanvullen met sociale mediatie en restrictieve mediatie.
3. Onderzoeksvraag 3 Welke effecten hopen ouders met die regulatie te bekomen?
Wat ouders trachten te bereiken via ouderlijke regulatie is onder meer een positieve en stabiele relatie met hun kind bewerkstelligen. Zo willen ouders dat hun kind het gevoel heeft bij hen terecht te kunnen en ervaringen gaat delen. Veel ouders geven hierbij de waarden openheid, eerlijkheid en (wederzijds) vertrouwen aan als heel belangrijk, alsook respect voor de privacy van hun kind. Dit zijn ook waarden die terug komen op de site www.clicksafe.be.
Daarnaast zijn er een aantal ouders die op deze manier controle willen houden op het leven (veiligheid, activiteiten,…) van hun kind. Waarbij een moeilijk spanningsveld tussen 50
controleren en vrijheid geven erkend wordt. Ook ander onderzoek (Segers & Van den Cruyce, 2012) erkent dit spanningsveld, waarbij aangegeven wordt dat het gaat om het vinden van een balans tussen begeleiden, vertrouwen en beschermen.
Bijkomend willen ouders aan de hand van die regulatie graag een aantal zaken bereiken op vlak van gebruik van Facebook. Zo willen veel ouders dat hun kinderen zelfstandig, verantwoord, bewust en kritisch leren om gaan met Facebook. Ook in adviesliteratuur wordt dit aanbevolen (Clicksafe, 2011). Daarnaast willen ouders dat hun kinderen voldoende op de hoogte zijn van de gevolgen van het gebruik alsook over de mogelijkheden en moeilijkheden die Facebook biedt. Dit is positief, maar ook verrassend, daar ouders voornamelijk blijken te communiceren over de moeilijkheden en risico’s, eerder dan over de mogelijkheden en voordelen van gebruik.
Bijkomend willen ouders bereiken dat hun kinderen voldoende weerbaar en voorzichtig zijn. Waarbij ze Facebook op een goede, veilige en positieve manier gaan gebruiken, zonder er overdreven veel tijd aan te spenderen. Ook hopen ze dat hun kinderen zo weinig mogelijk in contact komen met problemen. Net als in onderzoek van Livingstone en Helsper (2008) proberen ouders aldus de voordelen van de media rijke omgeving te maximaliseren en pogen ze de nadelen op attitudes, gedrag of veiligheid van hun kinderen te minimaliseren.
Daarnaast zijn er ook ouders die zo zelf meer te weten willen komen over het gebruik bij hun kinderen, om zo zicht te krijgen op waar ze mee bezig zijn en met wie. Ook Collier en Magid (2012) benadrukken het belang om geïnformeerd te zijn over het gebruik van Facebook.
4. Onderzoeksvraag 4 Hebben ouders het gevoel dat hun aanpak loont? Zo’n vier op vijf van de ondervraagde ouders hebben het gevoel dat hun aanpak loont. Deze resultaten sluiten aan bij voorgaand onderzoek (Haddon & Livingstone, 2012) die aangeven dat zowel ouders als kinderen ouderlijke mediatie als helpend aanzien, waarbij kinderen rapporteren dat ze steun vinden bij hun ouders indien er problemen optreden. Ook bij Segers en Van den Cruyce (2012) geven heel wat kinderen aan dat ze het ouderlijk advies niet
51
zomaar naast zich neerleggen en dat deze ouderlijke hulp hun online ervaringen positiever maakt. Ouders hebben in dit onderzoek het gevoel dat hun aanpak loont onder meer omdat hun kinderen hierover met hen in gesprek gaan. Dit in tegenstelling tot de onderzoeksbevindingen uit ‘Apestaartjaren’ waar gesteld wordt dat jongeren zelden tot nooit praten met hun ouders over hun doen en laten op sociale netwerksites (Segal et al., 2012). Daarnaast geeft één op tien van de ondervraagde ouders aan dat hun aanpak soms loont. Hierbij worden door de ouders een aantal moeilijkheden aangehaald om controle te hebben over het Facebook gebruik. De door ouders aangehaalde moeilijkheden komen allen overeen met wat ook in de literatuur als uitdagingen aanzien worden (zie 3.4 Uitdagingen). Tot slot geeft iets minder dan één op tien ouders aan dat hun aanpak niet loont. Ook in onderzoeken van zowel d’Haenens en Vandoninck (2012a) als Duerager en Livingstone (2012) komt dit naar voor. Daarin geven sommige kinderen aan dat ouders weinig kunnen doen dat hen zal hinderen in hun internetpraktijken, alsook dat zij soms negeren wat ouders hen zeggen over het gebruik van het internet.
52
Hoofdstuk 5: Conclusie
1. Algemeen besluit
Hoe gaan ouders in Vlaanderen om met het gebruik van Facebook door hun kinderen? Om om te gaan met het gebruik van Facebook door hun kinderen, gebruiken ouders voornamelijk actieve mediatie-strategieën. Ouders geven de voorkeur aan praten met hun kind en dan voornamelijk over contact met onbekenden en de vraag wat kinderen precies aan het doen zijn wanneer ze Facebook gebruiken. Opvallend is wel dat ouders veel vaker spreken over de risico’s die verbonden zijn aan het gebruik, dan over de mogelijkheden ervan. Sociale – en restrictieve mediatie worden minder vaak gebruikt. Bij sociale mediatie geven ouders de voorkeur aan mee kijken over de schouder van hun kind, en ten tweede in de buurt aanwezig zijn. Naast hun kind zitten doen ouders zelden tot nooit. Wat betreft restrictieve mediatie, controleert een klein aantal ouders Facebook na gebruik door hun kind en/of lezen ze de berichten die hun kinderen verzenden of ontvangen. Afspraken en regels gaan over de tijd- en plaats van gebruik en de functies die kinderen al dan niet mogen gebruiken. Bijkomend gaan ouders deze technieken met elkaar combineren. De leeftijd van kinderen speelt hierbij een rol, hoe ouder de kinderen hoe minder regels en afspraken. Daarnaast kiest een klein percentage er ook voor om hun kind volledig vrij te laten. En hoewel ouders een ambivalente houding aannemen ten aanzien van Facebook, maken ze er in grote getale zelf deel van uit, waarbij de meesten ervoor kiezen om ‘bevriend’ te zijn met hun kind om zo onder meer na te gaan wat ze allemaal posten. Ook houden vrienden en familie van de ouders vaak een oogje in het zeil op het profiel van het kind. Ouders proberen aldus op de hoogte te blijven, zowel van Facebook op zich als van het gebruik ervan door hun kinderen. Dit onder meer door na te gaan hoeveel vrienden hun kind heeft, zich bewust te zijn van hun privacyinstellingen en op de hoogte te zijn van de persoonlijke informatie die hun kind deelt. Deze informatie bekomen ze onder meer door het profiel van hun kind (regelmatig) te bekijken. Maar ook door info te vragen bij hun kind zelf, onder meer over hoe ze met Facebook kunnen werken, omdat hun kinderen vaak meer over Facebook weten dan zijzelf.
53
En hoewel er ouders zijn die moeilijkheden ervaren bij de begeleiding en graag meer informatie zouden krijgen hieromtrent, geeft de meerderheid toch aan dat ze het gevoel hebben hun kind voldoende te begeleiden bij het gebruik van Facebook. Op deze manier willen de meeste ouders een positieve en stabiele relatie met hun kind tot stand brengen, waarbij de waarden openheid, eerlijkheid, (wederzijds) vertrouwen en het respecteren van privacy door velen als heel belangrijk aanzien worden. Hierbij ervaren ouders soms een spanningsveld tussen controleren en vrijheid geven. Maar over het algemeen wensen ze te bereiken dat hun kinderen op deze manier Facebook op een zelfstandige, verantwoorde, bewuste en kritische manier leren gebruiken, waarbij ze voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden en moeilijkheden en zonder dat ze er excessief veel tijd aan spenderen. De meerderheid heeft daarbij het gevoel dat hun aanpak loont, onder meer omdat hun kinderen hierover met hen in gesprek gaan en geen verontrustende zaken op hun profiel terug te vinden zijn.
2. Beperkingen
De hier gebruikte steekproef is vrij beperkt waardoor het moeilijk is om eenduidige conclusies te trekken voor de gehele populatie. Ook is de steekproef niet op alle vlakken representatief. Zo bleek de grote meerderheid van de ondervraagden woonachtig te West-Vlaanderen. Er werd niet op zoek gegaan naar respondenten uit andere regio’s, daar voorgaand onderzoek geen indicaties geeft dat de omgang met media verschillend zou zijn naargelang de streek in Vlaanderen (Bauwens & Segers, 2012). Daarnaast werd de vragenlijst grotendeels door vrouwen ingevuld. Dit kan een impact hebben op de resultaten daar blijkt dat moeders en vaders significant verschillend om gaan met het internetgebruik van hun kind(eren) (Segers & Van den Cruyce, 2012). Toch dient deze invloed hier genuanceerd te worden, aangezien drie op vier ondervraagden aangeven dat hun partner op dezelfde manier om gaat met het Facebook gebruik van hun kind. Andere factoren die invloed kunnen hebben op de resultaten zijn dat de vragenlijst het meest voor dochters werd ingevuld en het feit dat zoveel ouders bevriend zijn met hun kind op Facebook. Bijkomend werd het online onderzoek anoniem uitgevoerd, waardoor het niet mogelijk was om op zoek te gaan naar de reden van non respons. Ook is de online omgeving sterk onderhevig aan voortdurende evoluties, waardoor onderzoek hieromtrent nooit af, noch volledig is. Bijkomend waren ouders met een hoger opleidingsniveau het sterkst 54
vertegenwoordigt, wat eventueel ook een invloed kan hebben. Tot slot peilden een groot deel van de stellingen naar de actieve mediatie-strategieën van ouders, wat mogelijks een vertekend beeld opleverde. Ook kon het meer aangewezen zijn om gebruik te maken van een gevalideerde vragenlijst.
3. Toekomstig onderzoek
Om tegemoet te komen aan bovenstaande beperkingen, kan het interessant zijn om toekomstig onderzoek te baseren op een grotere en meer representatieve steekproef. Daarbij kan het boeiend zijn om statistische verbanden na te gaan, eerder dan de hier gegeven procentuele weergave van de resultaten. En hoewel uit voorgaand onderzoek van Segers en Van den Cruyce (2012) bleek dat ouders en kinderen grotendeels overeen komen inzake rapportering van mediatie-strategieën, kan het toch interessant zijn om het perspectief en de beleving van kinderen te betrekken om een meer genuanceerd beeld van dit onderzoekgebied te bekomen. Ook raakt dit onderzoek verschillende thema’s kort aan, het kan boeiend zijn hier meer uitgebreid op in te gaan. Tot slot blijkt uit persoonlijke communicatie met Child Focus, dat heel wat kinderen onder de vereiste leeftijdsgrens van 13 jaar een profiel bezitten op Facebook. Het kan interessant zijn in komend onderzoek na te gaan wat ouders daar bijvoorbeeld toe aan zet en welke uitdagingen dit stelt voor de sociale netwerksite Facebook zelf.
4. Aanbevelingen
Op basis van de resultaten uit de online vragenlijsten en de gesprekken in de focusgroepen, denk ik dat ouders baat kunnen hebben bij een centraal platform waar advies en informatie terug te vinden zijn omtrent (sociale) media en hoe ermee om te gaan. Nu zijn veel initiatieven, onderzoeken en projecten voorhanden, over het volledige internet, waarbij gerichte zoektermen aangewezen zijn om deze terug te vinden. Dit vergt vaak enige voorkennis. Daarnaast zijn resultaten uit onderzoek vaak uitgebreid en niet laagdrempelig voor ouders die op zoek zijn naar informatie. Het weergeven van onderzoek met duidelijke en praktische conclusies en besluiten die zich richten op verschillende betrokkenen kan 55
aangewezen zijn. Waarbij voldoende aandacht voor de mogelijkheden die (sociale) media bieden zeker aanbevolen is. Ook geloof ik dat specifieke aandacht voor de nieuwste ontwikkelingen (zoals snapchat, whatsapp, instagram,...) een meerwaarde kan vormen voor ouders. Nieuwe ontwikkelingen stellen nieuwe uitdagingen, het kan interessant zijn hierop in te spelen via bewustzijns- en informatiecampagnes.
Verder kunnen sociale media zeker nog meer aan bod komen in het onderwijs, met initiatieven zowel gericht op leerlingen als op ouders. Ook Facebook zelf kan nog meer stappen ondernemen in het verduidelijken van procedures en het verder afstemmen van instellingen en de uitleg ervan op gebruikers van verschillende leeftijden. Ook kunnen zij meer inzetten op de bekendmaking van helpende tools voor ouders zoals het veiligheidscentrum. Al mag niet ontkend worden dat beiden - zowel het onderwijs als Facebook - hier zeker al stappen in ondernomen hebben.
56
Referentielijst Abma, R. (1990). Jeugd en tegencultuur: Een theoretische verkenning. Nijmegen, Nederland: Sun.
Balkam, S., & Gifford, N. (2012). Calming parental anxiety while empowering our digital youth. Geraadpleegd op 8 januari 2014 via http://www.fosi.org/images/stories/resources/calming-parental-anxiety-whileempowering-our-digital-youth.pdf
Barnett, C. (2009). Towards a methodology of postmodern assemblage: Adolescent identity in the age of social networking. Philosophical Studies in Education, 40, 200-210.
Bartoli, E. (2009). Children's data protection vs marketing companies. International Review of Law, Computers, & Technology, 23(1-2), 35-45.
Bauwens, J. (2012). Omgaan met online kansen en risico’s: volwassen bemiddeling versus zelfbemiddeling. In L. d’Haenens & S. Vandoninck (Red.), Kids online: Vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet (pp. 111132). Gent, België: Academia Press.
Bauwens, J., & Segers, K. (2012). Het internetgebruik van Nederlandstalige en Franstalige jongeren: cultuurverschillen tussen Vlaanderen en Wallonië. In L. d’Haenens & S. Vandoninck (Red.), Kids online: Vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet (pp. 29-48). Gent, België: Academia Press.
Belgian Federal Government. (2013). Het recht op afbeelding. Geraadpleegd op 4 april 2014 via http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/Intellectuele_Eigendom/auteursrecht/recht _op_afbeelding/#.U2iKuk2KDmQ
57
Bell, M. A. (2009). Do you want kids to be safe online? Loosen those filters! Geraadpleegd op 19 februari 2014 via http://www.internetatschools.com/Articles/Column/Belltones/BELLTONES-Do-YouWant-Kids-to-Be-Safe-Online-LOOSEN-Those-Filters!-59765.aspx
Bergsma, M. (2003). Betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief georiënteerde operational audits: Methoden en technieken die de betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief georiënteerde audits waarborgen. Geraadpleegd op 25 maart 2014 via http://www.iia.nl/sitefiles/pdf/betrouwbaarheiden%20validiteit.pdf
Boyd, D. (2006). Friends, friendsters, and MySpace top 8: Writing community into being on social network sites. Geraadpleegd op 14 februari 2014 via http://firstmonday.org/ojs/index.php/fm/article/view/1418/1336
Boyd, D. (2007). Why youth ♥ social network sites: The role of networked publics in teenage social life. In D. Buckingham (Ed.), Youth, Identity, and Digital Media 6 (pp. 119142). Cambridge, MA: MIT Press.
Boyd, D., & Ellison, N. (2008). Social network sites: Definition, history, and scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13, 210-230.
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analyses in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3(2), 77-101.
Broothaerts, N. (2010). Het lespakket ‘think before you post!’ Geraadpleegd op 17 februari 2014 via http://www.clicksafe.be/leerkrachten/nl/materiaal/lespakket-privacy/
Bryman, A. (2008). Social research methods. New York: Oxford University Press.
58
Buijzen, M., Rozendaal, E., Moorman, M., & Tanis, M. (2008). Parent versus child reports of parental advertising mediation: Exploring the meaning of agreement. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 52(4), 509-525.
Buijzen, M., & Valkenburg, P. M. (2005). Parental mediation of undesired advertising effects. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 49, 153-165.
Cauberghe, V., De Pelsmacker, P., Hudders, L., Panic, K., & Destoop, K. (2012). Reclamewijsheid bij kinderen en jongeren. Geraadpleegd op 4 januari 2014 via http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/reclamewijsheid-bij-kinderen-enjongeren
Chakroff, J.L., & Nathanson, A. I. (2008). Parent and school interventions: Mediation and media literacy. In S. L. Calvert & B. J. Wilson (Eds), The handbook of children, media and development (pp. 552-576). West Sussex, Engeland: Blackwell.
Clicksafe. (2011). Fun en veilig internet: Tips voor ouders. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://www.clicksafe.be/sid/uploads/tips%20voor%20ouders.pdf
Collier, A., & Magid, L. (2012). A parents’ guide to Facebook. Geraadpleegd 24 januari 2014 via http://www.connectsafely.org/facebook-for-parents/
De Haan, J., & Pijpers, R. (Red.). (2010). Contact! Kinderen en nieuwe media. Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.
Dehue, F., Bolman, C., & Vollink, T. (2008). Cyberbullying: Youngsters' experiences and parental perception. Cyberpsychology & Behavior, 11, 217–223.
59
De Leeuw, E. (2010), Passen en meten online: De kwaliteit van internet enquêtes. In A.E. Bronner (Red.), Ontwikkelingen in het marktonderzoek: Jaarboek marktonderzoekassociatie (pp. 9-23). Haarlem, Nederland: Spaar en Hout.
D’haenens, L., & Vandoninck, S. (2012). Digitale geletterdheid en omgaan met online risico’s: positie van Belgische kinderen en jongeren in vergelijking met leeftijdsgenoten in Europa. In L. d’Haenens & S. Vandoninck (Red.), Kids online: Vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet (pp. 7-28). Gent, België: Academia Press.
D’haenens, L., & Vandoninck, S. (2012). Spelletjes.nl of msn.be? Gelijkenissen en verschillen tussen jongens en meisjes in online activiteiten en digitale vaardigheden. In L. d’Haenens & S. Vandoninck (Red.), Kids online: Vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet (pp. 69-90). Gent, België: Academia Press.
Digibewust. (2012). Veilig internet voor kinderen: Sociale media. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://www.digibewust.nl/onderwerpen/veilig-internetvoorkinderen#Sociale+Media
Donoso, V. (2011). Results of the assessment of the implementation of the safer social networking principles for the EU: individual reports of testing of 14 social networking sites. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://ec.europa.eu/information_society/activities/social_networking/docs/final_report _11/part_two.pdf
Duerager, A., & Livingstone, S. (2012). How can parents support children’s internet safety? Geraadpleegd op 28 november 2013 via http://eprints.lse.ac.uk/42872/
60
Dumarey, A. (2014). Wat u nog niet wist over Facebook. Geraadpleegd op 7 maart 2014 http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/grafiek/infografiek/140204_10jaarfacebook_g rafiek
Eastin, M. S. (2008). Toward a cognitive development approach to youth perceptions of credibility. In M. J. Metzger & A.J. Flanagin (Eds.), The digital media, youth, and credibility (pp. 29–48). Cambridge, MA: The MIT Press.
Eastin, M. S., Greenberg, B. S., & Hofshire, L. (2006). Parenting the internet. Journal of Communication, 56, 486–504.
Eén. (2014, 4 februari). Het journaal: Facebook blaast tien kaarsjes uit [Tv-uitzending]. Geraadpleegd op 4 februari 2014 via http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/videozone/programmas/journaal/2.31821?vide o=1.1861428
Eén. (2013, 11 april). Koppen: De ideale Facebook-ouder [Tv-uitzending]. Geraadpleegd op 12 mei 2013 via http://www.een.be/programmas/koppen/de-ideale-facebook-ouder
Elliott, J., Heesterbeek, S., Lukensmeyer, C., & Slocum, N. (2006). Participatieve methoden. Een gids voor gebruikers. Geraadpleegd op 5 april 2014 via http://www.expertisepunt.be/sites/default/files/PUB_1599_Participatieve_Methoden.p df
Ellison, N. B., Lampe, C., & Steinfield, C. (2009). Social network sites and society: Current trends and future possibilities. Interactions, 16(1), 6-9.
European Schoolnet. (z.j.). Insafe: Belgium. Geraadpleegd op 30 april via http://www.saferinternet.org/belgium
61
Evans, J. R., & Mathur, A. (2005). The value of online surveys. Internet Research, 15(2), 195-219.
Fabiano, N., Coles, J., Fell, L., Davies, P., du Fretay, C., Thompson, H. M. W.,… Mullins, A. (2009). Safer social networking principles for the EU. Geraadpleegd op 18 januari 2014 via http://www.europeandigitalmedia.org/safer-social-networking
Facebook. (2013). Facebook fait évoluer les paramètres de confidentialité pour les 13-17 ans. Geraadpleegd op 28 april 2014 via https://www.facebook.com/notes/facebookfrance/facebook-fait-%C3%A9voluer-les-param%C3%A8tres-deconfidentialit%C3%A9-pour-les-13-17-ans/651878121511874
Facebook. (2013). Facebook for educators and community leaders: A practical guide to help teens navigate Facebook. Geraadpleegd op 18 november 2013 via http://fbhost.promotw.com/fbpages/img/safety_resources/ffeclg.pdf
Facebook. (2014). Veiligheidscentrum: Veiligheidsadviescommissie van Facebook. Geraadpleegd op 29 april 2014 via https://www.facebook.com/safety/tools/
Family Online Safety Institute. (2011). State of Online Safety Report. Geraadpleegd op 7 december 2013 via http://www.fosi.org/images/stories/resources/State-of-Online-Safety-Report-2011Edition.pdf
Family Online Safety Institute. (2011). Who needs parental controls? A survey of awareness, attitudes, and use of online parental controls findings from a national survey among parents. Geraadpleegd op 6 april 2014 via http://www.fosi.org/images/stories/research/fosi_hart_survey-report.pdf
62
Fujioka, Y., & Austin, E. W. (2003). The implications of vantage point in parental mediation of television and child’s attitudes toward drinking alcohol. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 47, 418-434.
Gijzemijter, M. (2013). Snelgids Facebook. ZG Susteren, Nederland: Elektor International Media BV.
Glesne, C. (2011). Becoming qualitative researchers: An introduction. Boston, MA: Pearson.
Grusec, J. E., & Davidov, M. (2007). Socialization in the family: The roles of parents. In J.E. Grusec & P. D. Hastings (Eds.), Handbook of socialization (pp. 284-308). New York, NY: The Cuilford Press.
Haddon, L., & Livingstone, S. (2012). EU kids online: national perspectives. Geraadpleegd op 8 februari 2014 via http://eprints.lse.ac.uk/46878/
Hoffman, L.W., & Lippitt, R. (1960). The measurement of family life variables. In P.H. Mussen (Ed.), Handbook of research methods in child development (pp. 945-1013). New York, NY: Wiley.
Howitt, D. (2010). Introduction to qualitative methods in psychology. Edinburgh, Schotland: Pearson education Limited.
Junco, R. (2011). Too much face and not enough books: The relationship between multiple indices of Facebook use and academic performance. Computers in Human Behavior, 28(1), 187-198.
Kanter, M., Afifi, T., & Robbins, S. (2012). The impact of parents “friending” their young adult child on Facebook on perceptions of parental privacy invasions and parent-child relationship quality. Journal of Communication, 62, 900-917. 63
Kelle, U. (2006). Combining qualitative and quantitative methods in research practice: Purposes and advantages. Qualitative Research in Psychology, 3, 293-311.
Kerr, M., & Stattin, H. (2000). What parents know, how they know it, and several forms of adolescent adjustment: Further support for a reinterpretation of monitoring. Developmental Psychology, 36, 366-380.
Klapper, J. T. (1960). The effects of mass communication. New York, NY: Free Press.
Koops, W., Levering, B., & de Winter, M. (2007). Het kind als spiegel van de beschaving: Een moderne antropologie van het kind. Amsterdam, Nederland: SWP.
Laswell, H. D. (1927). Propagande technique in the world war. New York, NY: Peter Smith.
Lenhart, A., Madden, M., Smith, A., Purcell, K., Zickuhr, K, & Rainie, L. (2011). Teens, kindness and cruelty on social network sites. How American teens navigate the new world of "digital citizenship". Geraadpleegd op 3 januari 2014 via http://pewinternet.org/Reports/2011/Teens-and-social-media.aspx
Liau, A. K., Khoo, A., & Ang, P. H. (2008). Parental awareness and monitoring of adolescent internet use. Current Psychology, 27, 217–233.
Lieten, I., & Smet, P. (2012). Conceptnota mediawijsheid. Geraadpleegd op 8 april 2014 via http://www.ond.vlaanderen.be/ict/beleid/conceptnota-mediawijsheid.pdf Livingstone, S. (2007). Strategies of parental regulation in the media-rich home. Computers in Human Behavior, 23, 920-941.
64
Livingstone, S. (2008). Taking risky opportunities in youthful content creation: Teenagers’ use of social networking sites for intimacy, privacy and self-expression. New Media & Society, 10(3), 393-411.
Livingstone, S., & Bober, M. (2004). UK children go online: surveying the experiences of young people and their parents. Geraadpleegd op 2 februari 2014 via http://eprints.lse.ac.uk/395/1/UKCGOsurveyreport.pdf
Livingstone, S., & Bober, M. (2006). Regulating the internet at home: Contrasting the perspectives of children and parents. In D. Buckingham & R. Willett (Eds.), Digital generations (pp. 93-113). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
Livingstone, S., & Brake, D. R. (2010). On the rapid rise of social networking sites: New findings and policy implications. Children & Society, 24, 75–83.
Livingstone, S., Haddon, L., Görzig, A., & Olafsson, K. (2011). EU kids online: final report. Geraadpleegd op 4 februari 2014 via http://eprints.lse.ac.uk/39351/1/EU_kids_online_final_report_%5BLSERO%5D.pdf
Livingstone, S., Haddon, L., Görzig, A., & Olafsson, K. (2011). Risk and safety on the internet. The perspective of European children. Geraadpleegd op 26 december 2013 via http://www.lse.ac.uk/media%40lse/research/EUKidsOnline/EU%20Kids%20II%20(20 09-11)/EUKidsOnlineIIReports/D4FullFindings.pdf
Livingstone, S., & Helsper, E. (2008). Parental mediation of children’s internet use. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 52(4), 581-599.
65
Livingstone, S., & Helsper, E. (2010). Balancing opportunities and risks in teenagers’ use of the internet: The role of online skills and internet self-efficacy. New Media & Society, 12(2), 309-329.
Livingstone, S., Olafsson, K., O’Neill, B., & Donoso, V. (2012). Towards a better internet for children: Findings and recommendations from EU kids online to inform the CEO coalition. Geraadpleegd op 4 december 2013 via http://eprints.lse.ac.uk/44213/1/Towards%20a%20better%20internet%20for%20childr en%28LSERO%29.pdf
Lwin, M. O., Stanaland, A. J. S., & Miyazaki, A. D. (2008). Protecting children's privacy online: How parental mediation strategies affect website safeguard effectiveness. Journal of Retailing, 84(2), 205-217.
Mathiesen, K. (2013). The Internet, children, and privacy: The case against parental monitoring. Ethics and Information Technology, 15, 263–274.
Mediawijs. (z.j.). Over ons. Geraadpleegd op 30 april 2014 via http://www.mediawijs.be/over-ons
Meeuwssen, G. (2012, 7 juni). Is Facebook voor jonge kinderen een goed idee? Knack. Geraadpleegd op 15 mei 2013 via http://www.knack.be/nieuws/technologie/isfacebook-voor-jonge-kinderen-een-goed-idee/article-4000113123376.htm
Mendoza, K. (2009). Surveying parental mediation: Connections, challenges and questions for media literacy. Journal of Media Literacy Education, 1, 28-41.
Mertens, S. (2012). E-inclusiebeleid ter ondersteuning van digitale educatie. In L. d’Haenens & S. Vandoninck (Red.), Kids online: Vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet (pp. 159-178). Gent, België: Academia Press. 66
Mesch, G. S. (2003). The family and the internet: The Israeli case. Social Science Quarterly, 84, 1038–1050.
Mijn kind online. (2014). Adviezen voor ouders. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://mijnkindonline.nl/advies/adviezen-voor-ouders
Mijn kind online. (2014). Afspraken maken over Facebook. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://mijnkindonline.nl/advies/afspraken-maken-over-facebook
Mijn kind online. (2014). 10 Tips voor praten over internet. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://mijnkindonline.nl/artikelen/10-tips-voor-praten-over-internet
Miyazaki, A. D., Stanaland, A. J. S., & Lwin, M. O. (2009). Self-regulatory safeguards and the online privacy of preteen children. Journal of Advertising, 38(4), 79-91.
Nathanson, A. I. (2001). Parent and child perspectives on the presence and meaning of parental television mediation. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 45, 201220.
Nathanson, A. I., Eveland, W. P., Park, H. S., & Paul, B. (2002). Perceived media influence and efficacy as predictors of caregivers’ protective behaviors. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 46, 385-410.
Nikken, P. (2009). Ouders over internet en hun kind. Geraadpleegd op 6 februari 2014 via http://mijnkindonline.nl/publicaties/onderzoeksrapporten/ouders-over-internet-en-hunkind
Olsthoorn, P. (2012). De macht van Facebook: Theo, ben je dood ofzo? Leeuwarden, Nederland: Elikser. 67
Plochg, T., & Van Zwieten, M.C.B. (2007). Kwalitatief onderzoek. In T. Plochg, R.E. Juttmann, N.S. Klazinga, & J.P. Mackenbach (Red.), Handboek gezondheidszorgonderzoek (pp. 77-93). Houten, Nederland: Bohn Stafleu Van Loghum.
Pynoo, B., Kerckaert, S., Goeman, K., Elen, J., & van Braak, J. (2013). Monitor voor ICTintegratie in het Vlaamse onderwijs: Beleidssamenvatting. Geraadpleegd op 26 januari 2014 via http://www.ond.vlaanderen.be/OBPWO/projecten/2011/11.02/default.htm
Segal, B., D’Hanens, K., Demeulenaere, A., & Bosschaert, P. (2012). Apestaartjaren 4: Onderzoeksrapport. Geraadpleegd op 24 december 2013 via www.apestaartjaren.be
Segers, K., & Van den Cruyce, N. (2012). Omgaan met online kansen en risico’s: de rol van ouders. In L. d’Haenens & S. Vandoninck (Red.), Kids online: Vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet (pp. 133-156). Gent, België: Academia Press.
Slegers, M. (2012). Soci@l kids: Je kind op social media. Schiedam, Nederland: Scriptum.
Smet, P. (2009). Beleidsnota jeugd 2009-2014: Samen toekomst maken door ruimte te geven aan kinderen en jongeren. Geraadpleegd op 2 februari 2014 via http://www.vlaanderen.be/beleidsnotas
Staksrud, E., Olafsson, K., & Livingstone, S. (2013). Does the use of social networking sites increase children’s risk of harm? Computers in Human Behavior, 29, 40-50.
Stutzman, F., & Kramer-Duffield, J. (2010). Friends only: Examining a privacy-enhancing behavior in Facebook. In E. Mynatt (Ed.), Proceedings of the ACM conference on human factors in computing systems (pp. 1553-1562). New York, NY: ACM. 68
Valkenburg, P. (2008). Beeldschermkinderen: Theorieën over kind en media. Amsterdam, Nederland: Boom.
Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2007). Online communication and adolescent well-being: Testing the stimulation versus the displacement hypothesis. Journal of Computer Mediated Communication, 12, 1169–1182.
Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2009). Social consequences of the internet for adolescents: A decade of research. Current Directions in Psychological Science, 18(1), 1-5.
Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2011). Online communication among adolescents: An integrated model of its attraction, opportunities and risks. Journal of Adolescent Health, 48, 121-127.
Valkenburg, P. M., Schouten, A., & Peter, J. (2005). Adolescents’ identity experiments on the internet. New Media and Society, 6(7), 383-402.
Vanderhoven, E., & Schellens, T. (2012). Sociale netwerksites: Een gevaar voor jongeren? Welwijs, 23(1), 3-6.
Vandoninck, S. (2013). Jongeren en het internet. Resultaten van het onderzoek. Geraadpleegd op 1 februari 2014 via http://mediawijs.be/sites/default/files/artikels/bestanden/jongeren_en_het_internet__onderzoeksresultaten_oktober_2013.pdf
Vandoninck, S. , d’Haenens, L., De Cock, R., & Donoso, V. (2011). Social networking sites and contact risks among Flemish youth. Childhood, 19(1), 69-85.
69
Vandoninck, S., & Donoso, V. (z.j.). EU Kids Online: Hoe mediawijs zijn onze kinderen? Geraadpleegd op 8 december 2013 via http://mediawijs.be/dossiers/dossier-wat-datmediawijs/eu-kids-online-hoe-mediawijs-zijn-onze-kinderen
Vanobbergen, B. (2003). Geen kinderspel: Een pedagogische analyse van de vertogen over de commercialisering van de leefwereld van kinderen (Proefschrift, Universiteit Gent, België). Geraadpleegd op 26 december 2013 via http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/784/226/RUG01000784226_2010_0001_AC.pd f
Veilig online. (2014). Sociale netwerksites: Opvoedingstips. Geraadpleegd op 29 april 2014 via http://www.veiligonline.be/opvoedingstips_sociale_netwerksites
Vermeersch, L., Van den Cruyce, N., Vandenbroucke, A., & Segers, K. (2012). Werken aan mediawijsheid in Vlaanderen. Veldbeschrijving, SWOT-analyse van de actoren inzake mediawijsheid en beleidsaanbevelingen. Geraadpleegd op 4 januari 2014 via https://hiva.kuleuven.be/resources/pdf/publicaties/R1493_Mediawijsheid.pdf
Wang, R., Bianchi, S. M., & Raley, S. B. (2005). Teenagers’ internet use and family rules: A research note. Journal of Marriage and Family, 67(5), 1249–1258.
Welsh, M. C., Pennington, B. F., & Groisser, D. B. (1991). A normative-developmental study of executive function: A window on prefrontal function in children. Developmental Neuropsychology, 7(2), 131–149.
Willaerts, C. (2013). Altijd naakt: Manage je identiteit online. Tielt, België: Lannoo.
Willems, F. (2014). Facebook is mainstream geworden in Vlaanderen. Geraadpleegd op 2 april 2014 via http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/cultuur%2Ben%2Bmedia/media/1.1861165
70
Won, K., Ok-Ran, J., & Sang-Won, L. (2010). On social web sites. Information Systems, 35, 215-236.
Youn, S. (2008). Parental influence and teens’ attitude toward online privacy protection. The Journal of Consumer Affairs, 42(3), 362-88.
71
Bijlagen
Bijlage A: Vragenlijst online onderzoek Hoe gaan ouders in Vlaanderen om met het gebruik van Facebook door hun kind(eren)? In het kader van mijn masterproef die gaat over: ‘Hoe gaan ouders in Vlaanderen om met het gebruik van Facebook door hun kind(eren)?’ ben ik op zoek naar ouders die eventjes tijd zouden willen nemen om een vragenlijst hieromtrent in te vullen. Alle ouders met één of meerdere kinderen van 13 tot en met 18 jaar, waarvan hun kind een profiel heeft op Facebook, komen in aanmerking. De gegevens worden anoniem verwerkt. Alvast bedankt voor uw tijd! Info ouders 1. Uw geslacht Man Vrouw 2. Uw leeftijd 3. Uw woonplaats West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg Vlaams-Brabant Andere 4. Hoogst behaalde opleiding vader Geen of lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair (TSO en BSO) Hoger secundair (ASO) Hoger niet universitair (korte type) Universitair of hoger (lange type) 5. Hoogst behaalde opleiding moeder Geen of lager onderwijs Lager secundair Hoger secundair (TSO en BSO) Hoger secundair (ASO) Hoger niet universitair (korte type) Universitair of hoger (lange type) 6. Hoe oud zijn uw kinderen? 7. Hoeveel van uw kinderen hebben een Facebook profiel? 8. Hebt u zelf een Facebook profiel? 72
Indien u zelf een Facebook profiel heeft, gelieve onderstaande vragen in te vullen. Indien u zelf geen Facebook profiel heeft, gelieve door te gaan naar de volgende pagina 9. Hoeveel tijd spendeert u gemiddeld op Facebook? Minder dan 1 uur per week 1 tot 3 uur per week 3 tot 6 uur per week 6 tot 9 uur per week 9 tot 12 uur per week Meer dan 12 uur per week 10. Bent u bevriend met uw kind op Facebook? Ja Nee 11. Hebt u een andere houding naar uw kind toe sinds u bevriend bent met uw kind op Facebook? Ja Nee Niet van toepassing
Info kind Concreet kies je één van je kinderen binnen de leeftijdsgroep 13-18 jaar, met een profiel op Facebook. Over dit kind geef je hier informatie. 12. Geslacht Jongen Meisje 13. Hoe oud is uw kind? 14. Bent u tevreden over de relatie (algemeen) met uw kind? Heel tevreden Tevreden Matig tevreden Niet tevreden Helemaal niet tevreden 15. Hoeveel tijd spendeert uw kind op Facebook denkt u? Minder dan 1 uur per week 1 tot 3 uur per week 3 tot 6 uur per week 6 tot 9 uur per week 9 tot 12 uur per week Meer dan 12 uur per week Ik heb er geen idee van 16. Hoeveel vrienden heeft uw kind op Facebook?
73
Hiernavolgend kan u een aantal stellingen vinden omtrent Facebook. Het gaat om stellingen die van toepassing zijn op het kind waarvan je daarnet de gegevens door gaf. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. Vragen 17 tot en met 19 hadden de antwoordmogelijkheden: altijd, vaak, soms, zelden, nooit. 17. Ik kijk naar het scherm wanneer mijn kind op Facebook gaat. 18. Ik zit naast mijn kind als hij/zij op Facebook gaat. 19. Ik blijf in de buurt wanneer mijn kind op Facebook gaat. 20. Ik heb afspraken over de tijd die gespendeerd wordt aan Facebook. Ja Nee 21. Mijn kind mag alle functies op Facebook benutten. Ja Nee 22. De computer staat in een gemeenschappelijke ruimte (niet op kamer kind bvb). Ja Nee Meestal 23. Mijn kind kan op Facebook op zijn/haar gsm. Ja Nee Weet ik niet Vragen 24 tot en met 37 hadden de antwoordmogelijkheden: altijd, vaak, soms, zelden, nooit. 24. Ik controleer het gebruik van Facebook door mijn kind na gebruik (het checken van zijn of haar activiteiten, openlijk of bedekt). Openlijk = met medeweten van mijn kind Bedekt = zonder medeweten van mijn kind 25. Ik lees de berichten die mijn kind verzend/ontvangt op Facebook. 26. Als mijn kind op Facebook zit, vraag ik wat hij/zij precies aan het doen is. 27. Ik praat met mijn kind over de tijd die hij/zij spendeert op Facebook. 28. Ik praat met mijn kind over welke info wel of niet op Facebook geplaatst kan worden. 29. Ik leg uit aan mijn kind waarom ik vind dat iets wel of niet kan op Facebook. 30. Ik praat met mijn kind over wat hij/zij moet doen als hij gepest wordt op Facebook. 31. Ik praat met mijn kind over contact met onbekenden. 32. Ik geef raad aan mijn kind over hoe hij/zij zich online kan gedragen tegenover anderen. 33. Ik praat met mijn kind over de vrienden die hij/zij heeft op Facebook. 34. Ik praat met mijn kind over mogelijke risico’s met betrekking tot Facebook. 35. Ik geef raad aan mijn kind over hoe hij/zij Facebook op een veilige manier kan gebruiken. 36. Ik praat over wat mijn kind moet doen als hij/zij zich zorgen maakt over iets op Facebook. 37. Ik praat met mijn kind over mogelijkheden met betrekking tot Facebook.
74
Vraag 38 tot en met 48 hadden de antwoordmogelijkheden: helemaal akkoord, akkoord, niet akkoord, helemaal niet akkoord. 38. Er is voldoende ruimte binnen het gezin om te communiceren over Facebook. 39. Ik vind dat ik te weinig communiceer met mijn kind over Facebook. 40. Ik ervaar moeilijkheden om Facebook bespreekbaar te maken in mijn gezin. 41. Mijn partner gaat op dezelfde manier als mezelf om met het Facebook gebruik van on(s)(ze) kind(eren). 42. Mijn kind vraagt soms mijn hulp in verband met Facebook. 43. Ik kan zelf goed omgaan met Facebook. 44. Ik heb het gevoel dat ik voldoende op de hoogte ben van de mogelijkheden van Facebook (spelletjes spelen, chatten,…). 45. Ik heb het gevoel dat mijn kind meer weet over Facebook dan mezelf. 46. Ik ben op de hoogte van de werking van Facebook op het vlak van reclame. 47. Ik ben op de hoogte over wat Facebook met de gegevens van gebruikers doet. 48. Ik ben op de hoogte van de privacy instellingen van mijn kind. 49. Ik weet met wie mijn kind bevriend is. Akkoord Niet akkoord Weet ik niet 50. Mijn kind is alleen maar bevriend met mensen die hij/zij kent. Akkoord Niet akkoord Weet ik niet 51. Ik weet welke persoonlijke informatie mijn kind deelt op Facebook. Helemaal akkoord Akkoord Niet akkoord Helemaal niet akkoord 52. Ik heb het profiel van mijn kind al bekeken. Ja Nee Vraag 53 tot en met 66 hadden de antwoordmogelijkheden: Helemaal akkoord, akkoord, niet akkoord, helemaal niet akkoord. Bij 53 en 54 was een bijkomende mogelijkheid: niet van toepassing. 53. Ik bekijk het profiel van mijn kind regelmatig. 54. Ik zie soms dingen op het profiel van mijn kind dat ik liever niet wil zien. 55. Ik weet waar mijn kind voornamelijk mee bezig is op Facebook. 56. Ik heb het gevoel dat Facebook een belangrijke rol speelt in het leven van mijn kind. 57. Ik zou het leuk vinden als ik meer info kreeg over hoe ik zou kunnen omgaan met het Facebook gebruik van mijn kind. 58. Ik zou het leuk vinden als ik meer info kreeg over hoe Facebook werkt, vanuit de overheid, op school,… 59. Ik zou het leuk vinden als ik meer info kreeg over hoe Facebook werkt via mijn kind. 75
60. Ik heb het gevoel dat ik mijn kind voldoende begeleid bij zijn/haar Facebook gebruik. 61. Ik heb het gevoel dat ik controle heb over het Facebook gebruik van mijn kind. 62. Ik vind het moeilijk om mijn kind te begeleiden met betrekking tot Facebook. 63. Ik heb het gevoel dat, de manier waarop ik mijn kind begeleid, een impact heeft op het gebruik van Facebook door mijn kind. 64. Ik vind dat er voordelen verbonden zijn aan het gebruik van Facebook door mijn kind. 65. Ik vind dat Facebook een positieve rol kan spelen in de emotionele ontwikkeling van mijn kind. 66. Ik maak mij zorgen over hetgeen waarmee mijn kind op Facebook mee in aanraking kan komen. Open vragen 67. Waarom kies je ervoor om op deze manier om te gaan met het Facebook gebruik van je kind? 68. Welk effect hoop je daarmee te bekomen? 69. Heb je het gevoel dat je aanpak loont? Deze enquête spitste zich toe op één van je kinderen. Indien je deze enquête nog zou willen invullen voor een ander kind, kan dit. Je klikt eerst op 'einde enquête' en vult daarna de enquête opnieuw in. Dit geheel vrijblijvend. Heel erg bedankt voor uw deelname aan mijn onderzoek!
Bijlage B: Richtvragen focusgroepen
Ouders op Facebook - Wie van jullie heeft allemaal een profiel op Facebook? - Om welke reden hebben jullie dit profiel aangemaakt? - Zijn jullie bevriend met jullie kind? - Wat zijn de redenen om wel of niet bevriend te zijn met je kind? - Heb je daardoor een andere houding naar je kind toe? Kennis en competenties - Kunnen jullie zelf goed omgaan met Facebook? - Hebben jullie voldoende kennis om jullie kinderen te begeleiden? - Zouden jullie het leuk vinden meer info te krijgen over hoe jullie met Facebook kunnen omgaan (vanuit de overheid, school, kind zelf,...), ook in relatie tot jullie kinderen? Houding - Wat vinden jullie van Facebook? Hoe staan jullie daar tegenover? - Wat ervaren jullie als voordelen in het gebruik van Facebook door jullie kinderen? - Wat zijn de risico’s? Maken jullie je zorgen over waar je kind mee in aanraking komt? Regulatiestrategieën - Wat doen jullie om het gebruik van Facebook door jullie kind te reguleren? 76
-
Effecten -
Welke acties hebben jullie al ondernomen? (vooraf – tijdens – erna) Erkennen jullie daarbij moeilijkheden (bij ouderlijke regulatie van Facebook-gebruik)? Als jullie advies zouden moeten geven aan andere ouders: hoe zou je hen aanbevelen dat ze moeten omgaan met het gebruik van Facebook door hun kind? Wat hopen jullie met de ouderlijke regulatie te bereiken? Hebben jullie het gevoel dat jullie aanpak loont? Dat de begeleiding een impact heeft op het gebruik van Facebook door jullie kinderen? Waarom? Op basis waarvan besluiten jullie dit? (welke effecten bekomen jullie met die regulatie?)
Bijlage C: Data mediatie-strategieën Sociale mediatie (in%)
Altijd
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
Wanneer mijn kind op Facebook gaat… Kijk ik naar het scherm
0
10,38
37,74
33,96
17,92
Zit ik naast mijn kind
0
0
21,70
38,68
39,62
Blijf ik in de buurt
1,89
6,60
33,96
27,36
31,13
Restrictieve mediatie (in%)
Altijd
Vaak
Ik controleer het gebruik van Facebook door mijn kind na gebruik
1,89
7,55
21,70
26,42
42,45
Ik lees de berichten die mijn kind verzend/ontvangt op Facebook
0,94
7,55
24,53
19,81
47,17
77
Soms
Zelden
Nooit
Actieve mediatie (in%)
Altijd
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
Ik praat met mijn kind over… De tijd die hij/zij spendeert op Facebook
1,89
19,81
34,91
19,81
23,58
Welke info op Facebook geplaatst kan worden
8,49
49,07
25,58
11,32
7,55
Wat te doen indien gepest op Facebook
9,43
19,81
35,85
23,58
11,32
Contact met onbekenden
21,70
35,85
33,02
8,49
0,94
De vrienden die hij/zij heeft op Facebook
3,77
17,92
41,51
27,36
9,43
Risico’s met betrekking tot Facebook
12,26
35,85
38,68
8,49
4,72
Mogelijkheden met betrekking tot Facebook
7,55
16,04
33,02
22,64
20,75
Wat te moet doen als hij/zij zich zorgen maakt over iets op Facebook
13,21
28,30
35,85
14,15
8,49
Als mijn kind op Facebook zit, vraag ik wat hij/zij precies aan het doen is
21,70
35,85
33,02
8,49
0,94
Ik leg uit waarom ik vind dat iets wel of niet kan op Facebook
3,77
17,92
41,51
27,36
9,43
Hoe hij/zij zich online kan gedragen tegenover anderen
10,38
31,13
38,68
15,09
4,72
Hoe hij/zij Facebook op een veilige manier kan gebruiken
10,38
26,42
33,96
16,04
13,21
Ik geef mijn kind raad over…
78