1
HEEMKUNDIGE FIETSZOEKTOCHT ‘Vervoer te land, te water en in de lucht in Beerse en Vlimmeren’1
Vertrek:
aan museumcafé ’t Koetshuis, Bisschopslaan 1, Beerse of aan Keeskafee, Hoogstraat 5, Vlimmeren.
Afstand:
33 km
Tijdens de fietszoektocht “Te land, te water en in de lucht” voeren wij u langs plaatsen in Beerse en Vlimmeren die op het vlak van vervoer een historische en heemkundige betekenis hebben. Terwijl u rijdt, hoeft u geen vragen op te lossen. Respecteer het verkeersreglement. Telkens wanneer de wegbeschrijving eindigt, houdt u even halt. Op die 16 plaatsen langs het traject geven wij u wat heemkundige en historische informatie en stellen wij een vraag. De antwoorden op de vragen zijn in de meeste gevallen niet ter plaatse te vinden. U mag gokken. Indien u in Vlimmeren vertrekt, gaat u nu naar p. 9 in deze brochure voor de beschrijving van het traject. Vertrek in Beerse: Aan museumcafé ’t Koetshuis neemt u het fietspad door het park Tempelhof naar de Pastoriestraat. Rij rechtdoor (schuin links) de Stijn Streuvelsstraat in. Op het einde van die straat neemt u links van het huis nr. 39 het fietspaadje naar de Steenovenstraat. Daar slaat u rechtsaf. U neemt de 2e straat links (Kattespoelstraat). De Kattespoelstraat maakt na 100 m een bocht naar links en vervolgens neemt u de 2e rechts (Jan Vaertenstraat). Einde weg links (Dr. Paul Janssenstraat) en rechts het fietspad over de Laak nemen. U bent nu in Vosselaar in de Jan de Wittestraat. Einde weg links (Hofeinde) en rechtdoor in de Goorstraat (‘Gorenstraat’) tot aan de kanaaloever. Linksaf tot aan de brug.
1
Deze fietszoektocht werd opgesteld door heemkundige kring De Vlierbes naar aanleiding van de heemkundedag 2010 met als thema ‘vervoer’. Meer informatie over De Vlierbes vindt u op www.devlierbes.be.
2
Het brugwachtershuis Op de zuidoever van het kanaal staat nog een bewoond brugwachtershuis bij deze brug. In het begin van de 19e eeuw had onze streek een grote behoefte aan mest en kalk om de schrale zandgrond in cultuur te brengen. In 1846 werd vanuit het kanaal Schelde-Maas een zijtak gegraven van Dessel naar Turnhout tot aan de Kastelein (de oude kaai). In 1864 werd de vaart gegraven van Turnhout (de nieuwe kaai) naar Schoten. In 1876 was het mogelijk tot Antwerpen te varen. De eerste bruggen over dit kanaal waren draaibruggen. Later werden ze vervangen door basculebruggen, bruggen met een tegengewicht. Met het blauw en wit dat ze onlangs kregen vormen ze een vrolijke noot in het landschap. De Staat bouwde brugwachtershuizen aan het kanaal. Het brugwachtershuis aan het Oosteneinde staat er nog steeds, de andere op het grondgebied van de gemeente Beerse werden afgebroken en vervangen door kleine brugwachtersbarakken.2 Vraag 1 Alle bruggen over het kanaal hebben een naam. Plaats voor het grondgebied van de gemeente Beerse van west naar oost de bruggen met hun naam in de juiste volgorde. Er is natuurlijk maar één juiste oplossing. a. Brug 1 – Brug 2 – Brug 3 b. Brug 2 – Brug 3 – Brug 4 c. Brug 4 – Brug 5 – Brug 6 d. Brug 6 – Brug 5 – Brug 4 e. Brug 5 – Brug 4 – Brug 6 Rij de brug over naar de noordoever van het kanaal en los vraag 2 op. De tram langs het kanaal Aan de noordoever van het kanaal lag vroeger een tramspoor. De ‘Kempische Stoomtram Maatschappij’ besliste rond 1900 een aantal tramlijnen aan te leggen omdat het reizigers- en goederenvervoer sterk toenam. Vanuit Turnhout vertrok een tram naar het Oosteneinde in Beerse om vervolgens naar Merksplas en Hoogstraten te rijden. Op het Oosteneinde was een vertakking om langs het kanaal verder te rijden naar de cementfabriek (Sint-Jozef-Rijkevorsel) en naar Sint-Lenaarts. Aan de cementfabriek was er ook een vertakking naar Merksplas-Kolonie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakten veel vluchtelingen van deze tram gebruik om naar het neutrale Nederland te vluchten. De Duitsers hebben dan ook tijdens de bezetting deze sporen opgebroken. De spoorbreedte was 1,067 m naar de Engelse normen. In 1919 werden de sporen terug aangelegd maar dan als meterspoor om te kunnen aansluiten op de andere lijnen. Deze lijnen kenden veel succes tot de tram vanaf 1930 stilaan verdrongen werd door de auto. In 1948 werd beslist om de tramlijnen langs het kanaal af te schaffen en op te breken. Hier en daar langs het kanaal ziet men kleine restanten die herinneren aan het vroegere tramvervoer.3 2 3
Jos HELSEN, Monumenten van vervoer(ing), brochure OMD Beerse, 1984, p. 9. Eric KEUTGENS, Een eeuw mobiel met tram en bus, Antwerpen, 1985.
3
Vraag 2: Waarvoor hebben de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog het opgebroken tramspoor van de noordoever gebruikt? a. Zij hebben de rails naar de Oekraïne overgebracht om daar sporen aan te leggen. b. Zij hebben de rails gebruikt om er noodbruggen over het kanaal mee te bouwen. c. Zij hebben de rails gebruikt om het beton van de bunkers te verstevigen waarvan u een voorbeeld ziet als u op de noordoever van het kanaal naar links kijkt. Rij rechtdoor (Oosteneinde). Net voorbij het voetbalveld van het Oosteneinde, aan de kruising met twee zandwegen, slaat u rechtsaf. U rijdt voorbij de eerste slagboom. Vóór en achter de tweede slagboom ziet u de ‘tunnel van de koster’. De tunnel van de koster Hier kruisten de sporen van twee kleitrammetjes van de kleiputten elkaar. Het ene spoor liep bovengronds, het andere ging door een tunnel. De tunnel kan je nog zien. Op het bovengrondse spoor reed het trammetje met aangepikte wagonnetjes van de kleiput naar de steenfabriek van De Breyne. Het trammetje dat door de tunnel reed, ging naar de steenfabriek ‘Baeten & Van Deun’. Jef Van Deun was mede-eigenaar van de fabriek maar ook koster in de Sint-Lambertuskerk van Beerse. Daarom zegden de steenbewerkers dat ze “bij de koster” werkten. De tunnel die er nu nog staat, bood op 23 september 1944 bij de bevrijdingsgevechten op het einde van de Tweede Wereldoorlog een schuilplaats voor de bewoners van het Oosteneinde tijdens de beschietingen aan de brug.4 Vraag 3: Om op de rails in de droogloodsen een kar met steen over een hoek van 90° te kunnen draaien, gebruikte men naast draaiplaten ook nog een ander systeem. Het was een spoor van 1,2 meter lang waaronder twee metalen wieltjes gemonteerd waren. Als men de kar daarop reed, kon men ze op haar achterste wielen doen kantelen en vervolgens het spoor met de kar over een hoek van 90° draaien. Hoe noemde men dat systeem? a. b. c. d.
een trik; een vors; een doorstoter; een klis.
Keer terug en steek het Oosteneinde over (zandweg). Laat de kleiput links liggen. De zandweg gaat over in de Kleiputstraat. Einde weg links (Merksplasseweg) en 1e straat rechts (Vossenbrugstraat). Opgepast: blijf rechtdoor rijden aan een afslag naar rechts met de aanduiding “Vossenbrugstraat 21-28”. Ook aan Koloniedijk nog steeds rechtdoor de Vossenbrugstraat volgen. Aan het kruispunt met Lemmerstraat en Vogelenzang rechtdoor. Einde asfaltweg links (Ossenweg, ook een asfaltweg). De ‘ossenroute’ De huidige Ossenweg was van 1882 tot 1953 een spoorweg die de Kolonie van Merksplas met het kanaal Dessel-Schoten verbond. Aan het kanaal stonden magazijnen van de Kolonie. 4
De tunnel van de koster, in Driemaandelijks contactblad De Vlierbes, nr. 54 (september 1993), p. 8.
4 De landlopers moesten straatmest voor de boerderij en steenkool voor de steenbakkerij van de Kolonie laden en steen van die steenbakkerij lossen. De spoorweg werd de ‘ossenroute’ genoemd omdat de wagons door ossen getrokken werden. Een locomotief zou het vee langs het traject doen opschrikken. In 1907 vroeg de Kolonie de toelating “om voor het vervoer over de route van den Hout naar de kolonie een stoomtuig te mogen gebruiken in plaats van ossen.” Het trammetje voerde ’s morgens landlopers of ‘keutels’ met hun bewakers (‘gardiens’ of ‘surveillanten’) aan. Een paar keer per dag reed het trammetje met goederen heen en weer. Soms mochten de kinderen meerijden tot aan ‘De Vier Uitersten’ op de hoek van de Ossenweg en de Vossenbrugstraat om er bosbessen te gaan plukken.5 Vraag 4: Soms sloeg er wel eens een landloper op de vlucht. Als hij na twee fluitsignalen van de bewaker niet terugkwam, a. liet men hem maar lopen. Na een tijd kwam hij toch terug, want de Kolonie was zijn thuis. b. werd er op hem geschoten. c. liepen twee andere bewakers hem achterna om hem bij de lurven te vatten. Neem op de Ossenweg de 1e straat rechts (Lage Heide), vervolgens 2e links (nog Lage Heide, zonder straatnaambord) en einde weg links (Meergoorstraat). Na enkele honderden meter rechts (Duivenhoek). Steek de Rijkevorselseweg over en volg de Heidestraat. Op het einde van die straat volgt u het fietspad van klinkers rechtdoor tot op de Abtsheide. Sla linksaf. Bij het café van duivenvereniging ‘Recht vooruit’ rijdt u de kanaaloever op om daar rechts af te slaan. Vervoer van steen Het kanaal werd eigenlijk gegraven om straatmest vanuit Antwerpen aan te voeren om de onvruchtbare grond in onze streek te bemesten. Toen men bij het graven in 1865 op interessante kleilagen stootte, ontstond er aan het kanaal in Beerse een bloeiende steennijverheid met 15 steenbakkerijen aan het kanaal. Zo werd het kanaal de belangrijkste transportweg voor het vervoer van steen naar afnemers in Antwerpen, Limburg en Luik. Daarnaast werden ook kolen, hout, olie, mosselen en andere voedingswaren aangevoerd. Tot 1934 werd de steen vervoerd met houten schepen zonder motor die in hun ruim 85 000 stenen konden laden. In de jaren 30 kwamen er metalen schepen voor 115 000 stenen. Ze werden voortgetrokken door twee scheepstrekkers. Aan het roer stond een stuurman. Ook paarden werden ingezet, maar dat was duurder. De schepen werden vanaf 1935 vervangen door gemotoriseerde steenponten. Op het platte dek van deze ponten konden 150 000 tot zelfs 240 000 stenen geladen worden.6
5
René BRAEKMANS, Leo DIGNEF, Elza DOEMEN, Stan GEYSEN, Hortense MOSTMANS en Stan OOMS, Den Hout – Noord, in De Vlierbes XXV (2003), p. 50-51 en 97-98, en Leo DIGNEF, Stoomlocomotief in plaats van ossen, in Driemaandelijks contactblad De Vlierbes, nr. 107 (december 2006), p. 14. 6 Jos BOECKX, Paul CUYNEN, Leo DIGNEF, Stan GEYSEN, Fer KEUSTERMANS, Bert POELS en Jan VAN NYEN, De scheepstrekkers, schippers en pontlossers van de steenfabrieken in Beerse, in De Vlierbes XXVII (2005), p. 13-73.
5
Vraag 5: Hoeveel dagen had men nodig om een volgeladen steenschip met twee scheepstrekkers en een stuurman naar Hasselt (70 km) te trekken? a. 3 dagen b. 5 dagen c. 7 dagen Volg het jaagpad met het kanaal aan uw linkerzijde tot aan de steenfabriek. Vervoer in de steenfabriek Tot in de jaren 80 van de 20e eeuw kwamen er vele transportvarianten aan te pas vooraleer een baksteen afgewerkt en verpakt op de kade terechtkwam. Een ‘trammeke’ bracht de klei in wagonnetjes van de kleiput naar de steenfabriek. Op een transportband werd de klei door een kneedmachine, de ‘kollergang’, naar de ‘ton’ gebracht. Daarin perste een draaischroef de klei door een ‘smoel’, zodat hij in de vorm van een balk op de snijtafel kwam. De ‘afpakker’ stapelde de gesneden steen op een karretje dat op een spoor naar een grotere kar, een ‘trik’ geduwd werd. Een ‘bengel’ duwde de ‘trik’ naar de ‘gammers’ in de droogloods of ‘leuzie’ (Fr.logis). Na een droogtijd van twee tot zes weken werd de steen met karren van 500 stenen naar de ‘inzetters’ in de oven gevoerd. Na het bakken voerden de ‘uitzetters’ de steen met kruiwagens of ‘steenkreugels’ van de oven naar de kade op de ‘vaartdijk’.7 Vraag 6: Een ‘uitzetter’ moest in de oven een ‘steenkreugel’ met 100 stenen laden, van de oven naar de kade voeren en daar weer afladen. Hoeveel stenen zette een ‘uitzetter’ per dag uit? a. 5 000 tot 7 000 b. 9 000 tot 11 000 c. 13 000 tot 15 000 Voorbij de steenfabriek het jaagpad blijven volgen. Neem de 1e straat rechts (Lange Kwikstraat) en de eerste asfaltweg links (net vóór het draaiplein voor autobussen). De ‘voituredreef’ VÓÓr 1850 was de streek waar zich nu de Kwikstraat bevindt een dorre heidevlakte. Nochtans had Maria-Theresia, keizerin van Oostenrijk, reeds in 1772 een decreet uitgevaardigd waarin zij de gemeenten de opdracht gaf om hun vage gronden aan particulieren te verkopen met de verplichting binnen het half jaar met de ontginning ervan te beginnen. Zo kocht een Brusselse rentenier Levieux 136 ha heidegrond die hij, nadat het kanaal gegraven was in 1865, met veel winst verkocht aan de heer Descamps, een Brugse oud-officier. Hij kreeg toelating om er te beginnen met een steenbakkerij. Hij mocht slechts vier woonhuizen oprichten in het gebied, één voor zichzelf, één voor de ‘bureauschrijver’, één voor de meestergast en één voor een wachter. Hij liet een park aanleggen en ook een dreef met bomen voor de heren van de fabriek om met de koets naar een grotere verbindingsweg te rijden. De arbeiders spraken van de ‘voituredreef’.
7
Jos BOECKX, Paul CUYNEN, Leo DIGNEF, Stan GEYSEN, Fer KEUSTERMANS, Bert POELS en Jan VAN NYEN, Van bengel tot stoker in de steenfabrieken van Beerse, in De Vlierbes XXVI (2004), p. 13-94.
6 Aan het einde van de dreef stopte ook ‘De Beurt’, een door paarden getrokken wagen die op regelmatige uren goederen en personen meenam naar Turnhout en in de andere richting naar Hoogstraten. Dat was dus ook de plaats waar alles moest afgehaald worden wat de mensen nodig hadden om in hun levensonderhoud te voorzien. De voituredreef liep van het kanaal door de Lange Kwikstraat, dan door de Korte Kwikstraat tot aan de Hoge Heideweg en draaide dan rechts tot aan de weg Rijkevorsel-Merksplas. De laatste vijftig jaar is de dreef in onbruik geraakt en nu is ze nog maar een zandweg. Van Sint-Jozef-Rijkevorsel was toen nog geen sprake. Het was een grote heidevlakte, een deel van de Abtsheide. Het is maar in 1889 dat kolonel North, een Engelsman, 200 ha grond kocht waaronder ook de gronden van Descamps. Hij richtte er de “North’s Portland Cement and Brick Works” op, later omgedoopt tot “Cimenteries et Briqueteries Réunies” (CBR). Hij nam ook de werkhuizen van Descamps over. Descamps zelf verhuisde naar Rijkevorsel waar hij een prachtige villa bouwde aan de Molenstraat. Dan mochten er voor het werkvolk wel huizen gebouwd worden, wat vroeger niet toegestaan was.8 Vraag 7: Waar aan het kanaal in Beerse werd de eerste steenbakkerij met ringoven opgericht? a. op het Oosteneinde b. op Den Hout c. in de buurt van de Kwikstraat. Volg de asfaltweg. Op het einde ziet u dat deze straat Poelberg heet. Einde Poelberg links (Eikendreef) en na 50 m schuin rechts (Scherpengeertstraat). Rij tot het kanaal en over de fietsbrug. Aan de overkant van het kanaal links. Volg de kanaaldijk en draai aan de draaikom rechtsaf (Klundert). Aan het einde van de bochtige Klundert linksaf (Kievitsheide). Einde Kievitsheide: linksaf (weg Vlimmeren-St.-Jozef-Rijkevorsel). Neem de 1e straat links (Rouwleegd) en rij tot het einde van deze straat. Links van u lag het vliegveld van La Metallo Chimique. Vliegveld Niet ver van de bedrijfssite van La Metallo Chimique aan de Nieuwe Dreef bezat het bedrijf nog een gebied van een 170 hectare, in het noorden begrensd door het kanaal Dessel-Schoten en in het westen door de gemeentegrens met Rijkevorsel. In het gebied lag een landingsbaan, waar ooit nog piloten van Air Kameroen hun opleiding genoten. Het ging om een startbaan in asfalt van 800 meter lang en 25 meter breed. De landingsbaan werd aangelegd in 1960 ten behoeve van de directie van La Metallo Chimique. Er stond een klein bedrijf, Sotramat, voor het onderhoud van vliegtuigen. De directie stelde het vliegveld ook ter beschikking van de parochie van Den Hout om geld in te zamelen voor de bouw van de nieuwe kerk. Er werd een vliegveldfeest ingericht waar de deelnemers een luchtdoop konden krijgen. De volgende jaren worden in het domein Hoge Bergen-Ekstergoor nog wat beheerswerken uitgevoerd. Zo werd de landingsbaan opgebroken om de oorspronkelijke vegetatie opnieuw kansen te geven. Grote grazers, zoals runderen en paarden, zijn er uitgezet.9
8 9
Elza DOEMEN, ‘k Hou van de Kwikstraat al honderd jaar, in De Vlierbes XIV (1992), p. 17-20. Het Nieuwsblad, 11.6.2004.
7
Vraag 8: Welke belangrijke rol heeft het Ekstergoor in de Tweede Wereldoorlog gespeeld? a. onderduikplaats voor verzetsstrijders. b. munitieopslagplaats van de Duitse legers. c. commandopost van de geallieerden. Einde Rouwleegd rechts (zandweg). Neem op het einde van de zandweg de klinkerweg naar links (Reeënstraat, maar zonder straatnaambord). Einde weg rechts (Beersedijk, een kiezelweg zonder straatnaambord) en na 130 m kiezelweg links. Die gaat over in een betonweg (Ketsenberg en Gooskens). Hier komen we bij de ‘peggers’. Vervoer van dieren Vlimmeren is gekend als peggersdorp. Vele Vlimmerse families verdienden tientallen decennialang de kost met de aan- en verkoop van vee. Zij specialiseerden zich vooral in de handel van vaarzen, jonge runderen die nog niet gekalfd hebben. Het vervoer hiervan gebeurde aanvankelijk te voet. Na de aanleg van de buurtspoorweg Antwerpen-Turnhout in 1886 maakte men gebruik van het transport per spoor. Wilde men in Vlimmeren dieren met de tram vervoeren, dan moest men dit gaan melden in café Buurtspoorweg-Wachtzaal. Hier beschikte men over een telefoon om bij de directie van de buurtspoorweg een gesloten wagon te bestellen. Per wagon kon men zes vaarzen vervoeren. Van aan het station van bestemming stouwde men de dieren te voet naar de stal van de koper. De familie Smans-Van Echelpoel kocht in 1930 als eerste in Vlimmeren een vrachtwagen voor veevervoer.10 In 1918 werd er op de wissel in Vlimmeren wel een heel speciale lading geladen. In Vlimmeren waren er rond 1918 heel wat ’bieboeren’ en die verkochten hun honing aan Heintje Bogaerts. Een andere opkoper betaalde plots meer en alle ‘bieboeren’ dachten aan hun profijt en brachten dat jaar al hun honingraten naar de wissel, waar een open wagon stond te wachten. Het volgend jaar paste Heintje zijn prijzen aan en vanaf dan bleven de honingraten in Vlimmeren.11 Vraag 9: Wat is een pegger? a. een vleeshandelaar b. een veehandelaar c. een transporteur van vee Einde weg links (Hei-einde) tot aan de verkeerslichten. De wissel en de Vlimmerse Aard Van in 1885 verzorgden de buurtspoorwegen met de stoomtram het vervoer van Antwerpen tot Oostmalle en Hoogstraten. In 1886 kon doorgereden worden tot Turnhout. De lijn werd tijdens WO II, in 1941, geëlektrificeerd. Op 1 september 1960 werd de tram vervangen door autobussen. 10 11
Jan OOSTVOGELS, Vlimmeren… meer dan 125 jaar peggersdorp, in De Vlierbes X (1988), p. 11-37. Jan OOSTVOGELS, Bijenteelt te Vlimmeren en omstreken rond 1900, in De Vlierbes IV (1982), p. 114.
8 Een reizigerstram was gewoonlijk samengesteld uit een rijtuig 1e klas, één of meerdere rijtuigen 2e klas en aan het einde van de trein een reisgoed- of pakwagen. Zowel de vaste halten als de halten op verzoek bevonden zich aan afspanningen, hotels of herbergen. De uithangborden maakten dit duidelijk: In de wachtzaal, Wachtzaal van den tram. In Vlimmeren lag het café ‘Buurtspoorweg-Wachtzaal’ van de kinderen Hofkens waar zich nu het Vlimmershof bevindt. Rechts en links van de weg was er nog café ‘Veehandel’ bij Smans en café ‘In den Tram’ bij Van Aelst.12 Het is opmerkelijk hoe de familie Hofkens in heel de Kempen de komst van de buurtspoorweg heeft benut om zich te vestigen. Zo vinden we in 1885 in Hoogstraten bij het tramstation het Hotel Hofkens, in Wortel café Tramstatie bij Jan Hofkens en in Meersel-Dreef café Tramstatie bij Gust Hofkens. Allen waren broers van mekaar, afkomstig van Vlimmeren.13 Het goederenverkeer langs de buurtspoorwegen speelde een aanzienlijke rol. De buurtspoorwegstations, overwegend in het centrum van het dorp gelegen, waren doorgaans uitgerust met één of meer uitwijksporen met ernaast een laad- of loskoer. Daar konden de trams ook wisselen, want de tramlijnen hadden maar één spoor. Dergelijke wissels waren er in elk dorp. Een open plaats in het dorp, of zoals hier in Vlimmeren naast de rijksweg N14, verraadt nog waar vroeger de wissel lag. Rond 1900 begon de trammaatschappij met het inleggen van echte goederentrams. De tram bestond uit lage wagons, gesloten wagons en speciale wagons voor het vervoer van dieren. Allerhande koopwaar, hout, meststoffen, bakstenen en straatmest uit Antwerpen werden met de goederenspoorweg vervoerd . Wie goederen wilde verzenden, bestelde bij de maatschappij enkele lege wagons. De trammaatschappij zorgde ervoor dat die wagens op de wissel gestationeerd werden. Binnen 24 uur moesten ze door de besteller bevracht worden. Eén km verder oostwaarts langs de rijksweg Antwerpen-Turnhout in de bocht van deze rijksweg was er ook een tramhalte aan de bekende boerderij ‘den Aard’. De hoeve werd afgebroken in 1965-66 voor de verbreding van de weg. De aard was vroeger een hoeveelheid braakliggende gronden, een soort gemeenschapsgrond, waar de dorpelingen hun schapen en het andere vee lieten grazen en waar men turf, leem en ‘schadden’ kon steken. Op oude landkaarten wordt overal de Aard vermeld.14 Vraag 10: De maatschappij die de tramspoorweg uitbaatte heette NMVB. Wat betekent deze afkorting? Steek bij de verkeerslichten de Antwerpseweg over, rechtsaf op het fietspad van de Antwerpseweg (een stukje tegen het fietsverkeer in) en neem de 1e straat links (Heidijk).
12
Jan OOSTVOGELS, Geschiedenis Café Buurtspoorweg – Wachtzaal te Vlimmeren in De Vlierbes III (1981), p. 118. 13 Jan OOSTVOGELS, Vlimmeren…meer dan 125 jaar peggersdorp, in De Vlierbes X (1988), p. 22-24. 14 Florent BOSCH, De Vlimmerse Aard, in De Vlierbes XII (1990), p. 103.
9 Pensionhuis Boogaerts, Heidijk 13 Je zou het niet direct verwachten dat stadsmensen Vlimmeren uitkozen om er hun vakantie door te brengen. Toch waren er in dit kleine dorp in de eerste helft van de 20e eeuw vijf pensionhuizen. Toen de ‘Katholieke Schoolkoloniën van Antwerpen’ zich in 1913 in ‘Villa Madonna’ aan de Hoogstraat vestigden, leerden de Antwerpenaars het nut van een verblijf op het platteland kennen. Een van die voormalige pensionhuizen vinden we nog aan Heidijk 13. Het werd in 1929 gebouwd door August en Maria-Theresia Boogaerts-Van Heurck. In 1932 richtten zij hier tien kamers in, waar dertig gasten konden verblijven. Op zondagmiddag kwamen er ook familieleden op bezoek. Bij mooi weer zaten er dan in de tuin wel 50 tot 80 mensen te eten. Voor kost en inwoon betaalden de volwassenen 27 frank per dag, de kinderen 12 frank. Zij bleven meestal 14 dagen in Vlimmeren om er uit te rusten, maar ook om er goed te komen eten. Elke kamer had een lampetstel. Water haalde men aan de pomp in de stal. Handdoeken en zeep brachten de klanten zelf mee en zij moesten ook zelf hun bed opmaken. Elke vrijdag werden de lakens vervangen. Onder elk bed stond een stenen waterpot. De familie Boogaerts ontving gasten tot 1939.15 Vraag 11: De heer en mevrouw Janssens-Peeters verbleven van 1 tot 15 augustus 1934 met hun drie kinderen in twee kamers van het pensionhuis Boogaerts, Heidijk 13 in Vlimmeren. Hoeveel betaalden zij voor kost en inwoon? Aan het kruispunt bij de oude pastorie (nu openbare bibliotheek) van Vlimmeren linksaf (Hoogstraat) tot nr. 5, ‘Keeskafee’.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------Aan ‘Keeskafee’, Hoogstraat 5, begint de fietszoektocht voor de deelnemers die in Vlimmeren vertrekken:
Rij in de richting van de Sint-Quirinuskerk, steek de Kerkstraat over en rij links van de kerk de Kerkhofstraat in. Kerkhofstraat De huidige Kerkhofstraat was eertijds een zogenaamde kerkweg. Dat was een voetweg die rechtstreeks naar de kerk liep. Zo konden de bewoners van boerderijen op achterliggende gronden de kerk langs de kortste weg bereiken. Een lijkkist werd ook langs een kerkweg naar de kerk gebracht voor de uitvaartplechtigheid.
15
Jan OOSTVOGELS, Kosthuizen te Vlimmeren, in De Vlierbes VII (1985), p. 61-65.
10 Vraag 12: Voor ‘lijkwagen’ gebruikt men wel eens het Franse woord ‘corbillard’. Waar komt dat woord vandaan? a. Het is afgeleid van ‘corbeillard’, een trekschuit die zorgde voor goederentransport vanuit Parijs naar het 28 km zuidelijker gelegen Corbeil. Tijdens de grote pestepidemie werd hij vooral voor lijkenvervoer gebruikt. b. Het is afgeleid van ‘corbillat’ (jonge raaf) en ‘corbeau’ (raaf). In de Germaanse mythologie was de raaf een boodschapper en iedereen was bevreesd voor een boodschap over de dood. c. Het is afgeleid van ‘corbeille’ (mand) en ‘corbillon’ (mandje). In een ‘corbillard’ werd een lijk met veel zorg, alsof het in een mand lag, naar de begraafplaats gevoerd. Op het einde van de Kerkhofstraat buigt u even linksaf. Sla daarna onmiddellijk rechtsaf Het Laar in. Einde weg links en aan de splitsing na 100 m rechtsaf richting “Begraafplaats” (Wetschot). Aan Heiakker linksaf. Aan het einde van de asfaltweg rechtdoor (kiezelweg). Volg nu de bordjes naar fietsknooppunt 80 (bordjes wit en groen). Op fietsknooppunt 80 kruisen twee fietspaden elkaar. Hier moet u naar links, richting knooppunt 79. Zo komt u op de Strandweg in Gierle en aan de brug over de Haarlebeek. De brug over de Haarlebeek Deze brug was eeuwenlang de enige plaats om over de Haarlebeek te geraken. Daarom komen hier ook zo veel wegen samen. Van welke richting je ook kwam, je had in ieder geval al kilometers lang te voet of met de boerenkar door bossen en heide getrokken, eer je dit punt bereikte. Luguber moet het geweest zijn om ’s nachts door dit gebied te trekken, zeker als je wist dat zich hier het verhaal van de brandende scheper van de Haarlebeek situeerde. Rond 1900 trok een koopman van Pulderbos naar boer Peeters op het Hemeldonk in Gierle. Aan de Haarlebeek twijfelde hij welke weg hij moest inslaan. Het begon al te duisteren en in de verte zag hij een lichtje flikkeren. Hij stapte ernaartoe en kwam bij de hoeve van een schaapsherder of scheper. Die gaf hem de raad om de ochtend af te wachten en bij hem te overnachten. De herder had gezien dat de koopman een goed gevulde geldbeugel aan zijn gordel had hangen en midden in de nacht probeerde hij die met zijn mes eraf te snijden. Maar de koopman schrok wakker en er ontstond een bloedig gevecht waarbij de herder hem een dodelijke steek gaf. Om het lijk van de vreemdeling te doen verdwijnen, wierp hij het in de waterput aan de overkant van de weg. Na enkele dagen ging de familie van de paardenkoopman op zoek naar de vermiste. Bij boer Peeters in Hemeldonk vernamen ze dat hij daar niet geweest was. Samen met de veldwachter trachtten zij de reisweg te reconstrueren en kwamen ze bij de brug over de Haarlebeek. De veldwachter wist dat de schaapsherder die in de buurt woonde een slechte reputatie als stroper had en wilde die wel eens aan de tand voelen. De schaapsherder zwoer dat hij eeuwig wilde branden als hij een moord zou bedreven hebben. Bij die woorden verscheen er een bol van vuur en vlam boven de put waarin het lijk van de koopman lag. De schaapsherder brandde en sindsdien komt die brandende scheper hier nog geregeld de buurt van de putkuip verlichten. In een andere versie van het verhaal wordt verteld dat een koopman met zijn kar van een stad kwam. Op de kar stond een koffertje waar hij zijn geld in gestopt had. Plots zag hij dat het koffertje verdwenen was. Hij vermoedde dat het door het schokken van de kar gevallen was. Hij ging op zoek, maar vond niets. Toen zag hij in de verte een schaapsherder met zijn kudde. Hij vroeg hem of hij het koffertje gevonden had, maar de herder ontkende. De koopman drong
11 aan, want de herder was de enige die langs dezelfde weg gekomen was. De schaapsherder zwoer dat hij eeuwig wilde branden als hij het koffertje zou gevonden hebben. Bij die woorden begon de scheper van kop tot teen te branden. De koopman wilde vluchten, maar de scheper riep hem achterna dat hij het koffertje een eind terug naast een braamstruik onder de grond verborgen had. De koopman vond zijn koffertje en spoedde zich naar huis. De scheper bleef branden. ’s Avonds ging hij rond en op deuren en poorten vond men wel eens de afdruk van een brandende hand.16 Vraag 13: Welke dorpen van vóór de fusies van gemeenten grensden aan mekaar in de buurt van de brug over de Haarlebeek? a. b. c. d.
Gierle – Lille – Vlimmeren – Wechelderzande Beerse – Vlimmeren – Wechelderzande – Gierle Vosselaar – Gierle – Vlimmeren – Beerse Vlimmeren – Lille – Gierle – Wechelderzande – Beerse
Kruis de Haarlebeek. Aan fietsknooppunt 79 volgt u de fietsweg naar knooppunt 59. Zo komt u op de Lilsedijk. Volg de Lilsedijk (richting knooppunt 60) tot aan de verkeerslichten aan de Antwerpseweg. De ‘bareel’ De weg van Antwerpen naar Turnhout werd tussen 1817 en 1821 aangelegd. Gekasseide wegen als deze waren aan een tolrecht of ‘bareelrecht’ onderworpen om de wegen te kunnen onderhouden. Tussen Antwerpen en Turnhout waren er acht ‘tollen’. In Beerse bevond het tolhek of de bareel zich aan de Lilsedijk. De Bareelstraat, een beetje noordelijker gelegen, herinnert er nog aan. In 1825 bedroeg het tolrecht 2,5 cent voor elk paar wielen aan een voertuig en 5 cent per paard. Rijtuigen gebruikt voor de landbouw, voor de molens in de buurt of voor het vervoer van groenten of “versch voeder” werden niet belast. Toen op 1 april 1825 ‘bareelrecht’ op karren mest geheven werd, schreef ons gemeentebestuur prompt een protestbrief met de volgende argumentatie: Beerse lag 7 uren van Antwerpen verwijderd en toch waren de boeren bereid om de mestoverschotten daar te gaan ophalen. Onze inwoners leverden niet alleen granen en boter in Antwerpen, maar ook hout voor de bakkers en om die handel te kunnen voortzetten, hadden ze al mast gezaaid. Door de mengeling van het paardenmest uit de stad met het mest uit de eigen stal kon men de bemesting verbeteren en verdubbelen. Het ‘bareelrecht’ werd in 1866 afgeschaft.17 Vraag 14: Aan wie schreef ons gemeentebestuur die protestbrief over het ‘bareelrecht’ op karren mest? a. Leopold I b. Willem I c. Napoleon Steek de Antwerpseweg over en volg de Sint-Corneliusstraat tot aan de Sint-Corneliuskapel (fietsknooppunt 60).
16 17
Jos GEERTS, Volksleven te Beerse, in De Vlierbes II (1980), p. 35-38. Leo DIGNEF, Beerse in de Hollandse tijd (1815-1830), in De Vlierbes XXIV (2002), p. 154-155.
12 Kruispunt Sint-Corneliuskapel Van oudsher kwamen er bedevaarders naar de Sint-Corneliuskapel om de H. Cornelius aan te roepen tegen stuipen, jicht, vallende ziekte en dierenkwalen. Vooral op de twee feestdagen van de H. Cornelius stroomden de bedevaarders toe: op 16 september en op derde paasdag. De begankenis op derde paasdag groeide uit tot wat we nu nog kennen als Kapellekensmarkt. De bedevaarders offerden varkenskoppen, hoenders, wol, schaapsvellen en ook graan. Hoeveel? Dat moest de waag uitwijzen, een stevige balans waarop de zieke tegen graan afgewogen werd. De pastoor hield een homilie (preek) van op een houten kansel (preekstoel) die buiten de kapel opgetimmerd werd. Op Kapellekensmarkt werd vooral zaaigoed verkocht, kwamen kruidendokters hun waar aanprijzen en traden liedjeszangers en lutteurs op. Dat de Sint-Corneliuskapel juist op dit kruispunt staat is geen toeval. Volgens de legende zou een soldaat op deze plaats een beeldje gevonden hebben van Sint-Cornelius. Hij stak het in zijn rugzak en vervolgde zijn weg. Onderweg stelde hij vast dat het beeldje verdwenen was. Bij een volgende passage van dit kruispunt vond hij het beeldje terug op dezelfde plaats. Dit gebeurde zelfs driemaal. Deze gebeurtenis leidde tot de oprichting van de kapel ter ere van Sint-Cornelius. Dit kruispunt was 700 jaar geleden een belangrijke handelsweg, enerzijds tussen Turnhout en Antwerpen, anderzijds tussen Breda en Herentals. Het gehucht rond de kapel wordt nog steeds ‘De Baan’ genoemd. Op de hoek schuin tegenover de kapel stond vanaf 1662 de afspanning ‘De Kroon’. Daar konden de paarden van de postkoets gevoederd of vervangen worden. De afspanning werd in het begin van de 20e eeuw afgebroken.18 Vraag 15: In welke eeuw werd de Sint-Corneliuskapel gebouwd? Sla rechtsaf en rij via de Kapelstraat en de Lindelaan naar het Kerkplein. Sla rechtsaf naar de Bisschopslaan en parkeer uw fiets op de parking van Tempelhof, Bisschopslaan 1. Het koetshuis van Tempelhof Tempelhof werd in 1880 gebouwd door Emiel Van Nyen-de Breyne, tabakshandelaar en oom van Karel Van Nyen. Van 1887 tot 1905 was het eigendom van zijn schoonbroer Albert de Breyne en vanaf 1905 van Maria Van Nyen-De Winter, moeder van Karel Van Nyen. Deze laatste vestigde zich definitief in Tempelhof vanaf 1925. In het begin van de 20e eeuw verplaatsten deze gezinnen zich nog met koetsen. Die werden ondergebracht in het koetshuis. In de jaren 20 werd het koetshuis een garage voor de auto van het gezin. De familie Van Nyen had een keukenmeid in dienst en een bovenmeid voor het onderhoud van de kamers. Daarnaast waren er vaste en tijdelijke hoveniers en een chauffeur-huisknecht. Deze laatste overnachtte in een kamertje boven het koetshuis. Beneden stond de auto en waren steenkool, aardappelen en tuinalaam opgeslagen. Hier werd ook de was gedaan. Na het overlijden van Karel Van Nyen in 1951 en zijn echtgenote Alberte Meeùs in 1952 werd Tempelhof aan de gemeente verkocht. Van 1955 tot 1977 was Tempelhof het gemeentehuis van Beerse. In 1987 werd er het heemkundig museum in ondergebracht. Het koetshuis werd in 1994 gerenoveerd. Rechts is het museumcafé en in het centrale gedeelte is er een tentoonstelling over de
18
Leo DIGNEF, Het nieuwe bedevaartvaantje van Sint-Cornelius, in Driemaandelijks contactblad De Vlierbes, nr. 50 (oktober 1992), p. 10-11.
13 steenbakkerijen van Beerse. Om de twee jaar wordt er de Beeldenbiënnale van Beerse ingericht.19 Vraag 16: In het park van Tempelhof is een monumentje opgericht dat herinnert aan het werk van de arbeiders in de steenfabrieken. Het stelt een kleiwagon voor op de rand van een kleiput. Aan wie is het monument opgedragen? a. aan de kleidabbers b. aan de steenbakkers c. aan de steenbewerkers Indien u in Vlimmeren vertrokken bent, vindt u de beschrijving van het tweede deel van het traject op bladzijde 1 in deze brochure.
Op het einde van de fietstocht wil u natuurlijk weten of u alle vragen juist beantwoord hebt. U vindt de juiste antwoorden op de volgende bladzijde.
19
Leo DIGNEF, Aan tafel met de familie Van Nyen, in De Vlierbes XIX (1997), p. 27-28 en 34, en Leo DIGNEF, Het bouwjaar van Tempelhof: 1880, in Driemaandelijks contactblad De Vlierbes, nr. 72 (februari 1998), p. 9.
14 Juiste antwoorden: Vraag 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Antwoord d c b a a c c a b Nationale Maatschappij van (voor) Buurtspoorwegen 1260 frank a d b 15e eeuw c