Universiteit Gent Academiejaar 2007 – 2008
Hebben de arbeiders een vaderland? Natie- en klasse-identiteit in de Belgische Werkliedenpartij (BWP) in Gent (1919-1939)
Masterproef, voorgelegd aan de Faculteit Letteren & Wijsbegeerte, vakgroep Nieuwste Geschiedenis, voor het behalen van graad van Master in de Geschiedenis Promotor: Dr. Maarten Van Ginderachter
Fréderic Lehembre
Dankwoord Een lijstje opstellen met mensen die ik zou willen bedanken voor hun steun en hun hulp tijdens de laatste maanden was een gevaarlijk klus. Het waren vooral veel mensen die onbewust een handje geholpen hebben. Ze zorgden voornamelijk voor de broodnodige ontspanning nadat ik uren in een kelder doorbracht of op een computerscherm zat te staren. Zij leerden me tevens mijn eigen werk een beetje te relativeren. Iets wat niet altijd gemakkelijk was voor mij. Ze stonden me soms met raad en daad bij, lazen mijn pennenvruchten na, uitten blijk van interesse, zeiden de juiste dingen op de juiste moment, … Kortom ik kon op hen rekenen. Daarom was namen niemen een bijna onbegonnen werk. Waarschijnlijk moet ik eveneens mijn dank (en mijn excuses) uitten aan mijn huisgenoten voor de soms “hersenloze” muziekdeuntjes die mijn pauzes vulden. Maar uiteraard zou van mijn “thesis” niet veel in huis zijn gekomen zonder mijn ouders en hun respectievelijke partners. Ik bedank ze voor het vertrouwen dat ze in me hadden (en hebben) om vier jaar borg te staan voor mijn studies. Mijn promotor bedank ik omdat ik de vrijheid en het vertrouwen kreeg om mijn ideeën en mijn visie te mogen ontwikkelen en verfijnen via deze masterproef. Mijn bedankingen gaan vervolgens uit naar Adriaan, Adrien, Bart, Brecht, Bregt, Frederik, Jan, Jelle, Jeroen M., Jeroen C., Julie, Lisa, Lindsey, Lotte, Maartje, Marit, Matthias, Sofie, Thomas, Wim en vele anderen.
III
Inhoudsopgave Dankwoord ……………………………………………………………………………p. III Inhoudsopgave…………………………………………………………………………p. IV 1. Woord vooraf………………………………………………………………………p. 1 2. Natie- en klasse-identiteit: theoretisch kader ………………………………………p. 5 2.1. Marxisme en het nationale vraagstuk ………………………………………….p. 5 2.1.1. Marx, Engels en het nationaal vraagstuk ……………………………….p. 6 2.1.2. Otto Bauer: de redder van het marxisme? ……………………………...p. 9 2.2. Natie- en klasse-identiteit binnen de socialistische arbeidersbeweging…………p. 13 3. Klasse- en natie-identiteit binnen de Belgische Werkliedenpartij (BWP) voor 1914...p. 19 3.1. De BWP en de Vlaamse natie-identiteit: een analyse van bovenaf……………..p. 20 3.2. De BWP en de Vlaamse natie- identiteit: een analyse van onderuit.…………....p. 23 3.3. Conclusie: natie- en klasse-identiteit in de BWP voor 1914……………………p. 29 4. Onderzoek naar natie- en klasse-identiteit tijdens het interbellum in de Gentse socialistische arbeidersbeweging………………………………………………………………….p. 32 4.1. Algemeen……………………………………………………………………...p. 32 4.2. Bronnen en methode………………………………………………………….p. 33 5. 1914-18: de BWP op een keerpunt…………………………………………………p. 37 5.1. 1914: de houding van de BWP ten aanzien van de oorlog……………………..p. 37 5.2. 1914-1918: de socialisten verdeeld……………………………………………..p. 38 5.3. Besluit…………………………………………………………………………p. 44 6. Natie- en klasse-identiteit in de Gentse socialistische arbeidersbeweging (1919 -1939).p. 46 6.1. 1919-1921……………………………………………………………………..p. 46 6.1.1. Algemeen………………………………………………………………p. 46 6.1.2. Natie- en klasse-identiteit: de BWP wordt een nationale partij………….p. 49 6.1.3. Besluit………………………………………………………………….p. 59 6.2. 1921-1927……………………………………………………………………..p. 61 6.2.1. Algemeen………………………………………………………………p. 61 6.2.2. Van Gents socialisme naar Vlaams socialisme?.............................................p. 66 6.2.3. Besluit………………………………………………………………….p. 75 6.3. 1927-1935……………………………………………………………………..p. 81 6.3.1. Algemeen………………………………………………………………p. 81
IV
6.3.2. “De demokratie is Vlaamsch”…………………………………………p. 90 6.3.3. Besluit…………………………………………………………………p. 108 6.4. 1935-1939…………………………………………………………………….p. 114 6.4.1. Algemeen……………………………………………………………...p. 114 6.4.2. Socialisme voor het Vlaamse volk……………………………………..p. 119 6.4.3. Besluit…………………………………………………………………p. 141 7. Algemeen besluit…………………………………………………………………..p. 144 Bibliografie…………………………………………………………………………….p. 154
V
I. Woord vooraf Het lijkt er op dat de huidige fase in de globalisering van de kapitalistische economie de traditionele natiestaat ondergraaft en bedreigt in zijn voortbestaan. Nationale verschillen en identiteiten vervagen en een tendens tot culturele homogenisering steekt de kop op. Die homogenisering is misschien wat kort door de bocht. Saskia Sassen wees er bijvoorbeeld op dat zich ook een omgekeerde tendens voordoet, dat deze globalisering a-priori geen tegenstelling laat ontstaan tussen nationaal en mondiaal. De staat heeft bovendien mee het proces van globalisering bepaald en in gang gezet. Eén van haar centrale concepten en gevolgen van de globalisering is het ontstaan van de “mondiale stad”, een internationale ruimte waarin een veelheid aan culturele ruimtes worden opgebouwd. Zo leiden de veranderingen die de wereld vandaag doormaakt niet alleen tot homogenisering, maar eveneens tot differentiatie. Er ontstaat dus naast een internationale hoogopgeleide klasse, eveneens een internationale multiculturele laagopgeleide en laagbetaalde klasse van dienstpersoneel tot handarbeiders. 1 Globalisering is geen hedendaags fenomeen. Doorheen de geschiedenis zijn er verschillende momenten aan te duiden waarbij de globale verspreiding van economische, culturele en sociale patronen een versnellingsmoment kennen. Vandaag is dat niet anders. Anderzijds merken we na de val van de Berlijnse Muur en de implosie van de totalitaire regimes die zich op het marxisme beriepen dat vele mensen zich heroriënteerden op alternatieve identiteiten. Dikwijls greep men daarbij terug naar de taal van natie en etniciteit.2 De laatste decennia van de 20ste eeuw worden gekenmerkt door een heropbloei van nationale bewegingen in allerlei vormen en stromingen.3 Meer zelfs, de heropleving van nationalistische gevoelens gaat tegelijkertijd gepaard met een revival van religieuze bewegingen allerhande. De laatste tweehonderd jaar is dat volgens Michael Löwy al meermaals gebeurd. De crisissen die de “rationele” kapitalistische wereldeconomie kenmerken zijn volgens hem gunstig voor “nietrationele” (of zelf irrationele) reacties zoals religie en nationalisme. Beide vormen kunnen zowel in een progressieve als in een reactionaire vorm voorkomen en in vele landen neigen ze er zelfs toe te versmelten. Toch hebben beiden hun eigen oorsprong en zijn ze niet
1
SASSEN, S., Globalisering: over mobiliteit van geld, mensen en informatie, Amsterdam, Van Gennep, 1999, pp. 120-144 2 BERGER, S. & SMITH, A. (eds.), Nationalism, Labour and Ethnicity, 1870-1939, Manchester and New York, Manchester University Press, 1999, p. 1 3 LAMBERT, V., “Bevrijdend nationalisme?”, in: DUMOLYN, J. & JONES, P.T.(red.), Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen, Gent, Academia Press, 2003, p. 379
1
noodzakelijk van elkaar afhankelijk om zich te ontwikkelen. 4 Het feit dat we religie en nationalisme verbonden met economische processen, betekent natuurlijk niet dat we ze louter zien als uitdrukkingen van sociale en economische structuren. Toch maakt ook Anthony D. Smith linken met materiële en geo-politieke trends wanneer hij periodes ziet opduiken waarin nationalistische ideeën opnieuw een stevigere aanwezigheid hebben in het politieke debat. De geo-politieke veranderingen na de val van de Berlijnse muur en het einde van de Koude Oorlog openden voor Smith opnieuw een ruimte voor nationale bewegingen. We waren namelijk getuige van het feit dat het rigide en bevroren interstatelijk systeem begon te ontdooien.5 Steevast komen we tot de vaststelling dat alle bevolkingslagen betoverd worden door nationalistische oproepen, ook binnen landen waar decennia lang regimes aan de macht waren waar klasse als primaire identiteit werd gepropageerd. Volgens Marcel van der Linden en Lex Heerma Van Voss kwam begin jaren ’80 de visie dat de arbeiders louter vanuit hun klassenbelangen ageerden sterk onder druk te staan. Men was er zich natuurlijk van bewust dat de arbeiders in de laatste decennia bij verschillende historische gebeurtenissen niet hadden gereageerd in solidariteit met hun eigen klasse, maar klasse-solidariteit werd wel als een evidentie gezien, als iets logisch. Dat leidde er toe dat men verder geen enkel verklaring zocht voor historische acties die wel in de lijn van die logica lagen, maar enkel onderzoek voerde naar fenomenen waarbij de arbeidersbeweging niet in overeenstemming met haar “objectieve” klassenbelangen reageerde. 6 Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de beweegredenen van grote delen van de arbeidersklasse logisch zijn en toegejuigd moeten worden wanneer men in 1914 ten strijde trok voor natie en vaderland. Een oorlog die in feite de meeste slachtoffers maakte onder de laagste sociale klassen van alle betrokken landen, maar het toonde aan dat arbeiders niet alleen loontrekkenden waren met specifieke beroeps- en klassenbelangen. Een klasseidentiteit kon “perfect” samengaan met een religieuze, etnische of gender gerelateerde identiteit.7 Meer dan twintig jaar geleden al werd het einde van de “Grote Verhalen” aangekondigd en meteen ook de dood van een klasse-politiek die zo eigen zou geweest zijn aan het sociaaldemocratisch project. We menen net als Stefan Berger en Angel Smith dat het noodzakelijk is “to pause and reflect on the past relationship between the narratives of these grand social identities: nation, class
4
LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth? Essays on the National Question, London, Pluto Press, 1998, pp. 63-64 5 SMITH, A. D., “LSE Centennial Lecture: The Resurgence of Nationalism? Myth and Memory in the Renewal of Nations”, in: The British Journal of Sociology, 47, 4, 1996, p. 593 6 VAN VOSS, Lex Heerma & VAN DER LINDEN, Marcel (eds), Class and other identities : gender, religion and ethnicity in the writing of European labour history, New York, Berghahn Books, 2002, p. 17 7 Ibid., p. 18
2
and ethnicity”. 8 We wijzen daarentegen politieke identiteiten niet van de hand, zoals een meerderheid van de aanhangers van het postmodernisme, want dat zou het einde betekenen van elke politieke actie. In een wereld waarin sociale ongelijkheid, discriminatie, uitsluiting, etc. nog steeds alomtegenwoordig zijn, zou dat alleen maar getuigen van een reactionaire visie.9 Over de combinatie van klasse- en natie-identiteit is al wat inkt gevloeid, maar in Vlaanderen is daarvan nog steeds bitter weinig te bespeuren. Dat komt vreemd over aangezien de communautaire problematiek toch al enkele decennia een belangrijke plaats binnen het Belgische politieke debat inneemt. Het blijft dan ook een raadsel waarom de linkerzijde en de historici van de arbeidersbeweging zich zo weinig toegelegd hebben op deze kwestie, want het is door onderzoek naar de combinatie van deze twee identiteitsvormen dat we beter kunnen begrijpen waarom vormen van nationalisme ook doorgedrongen zijn tot de laagste sociale klassen. Ook Stefan Berger en Angel Smith geven in hun inleiding tot Nationalism, Labour and ethnicity aan dat het net één van die wegen is die we moeten bewandelen om de huidige heropleving van nationalisme te begrijpen.10 Voor een masterscriptie is dit misschien wat een te grote uitdaging, maar het moet als een poging gezien worden om met deze identiteitsvormen om te gaan en meteen ook een pleidooi voor verder onderzoek. Eerlijkheidshalve geven we maar meteen toe dat we deze scriptie ook schreven uit sympathie met de socialistische arbeidersbeweging enerzijds en anderzijds omdat verschillende onderzoekers er in het verleden nogal snel vanuit gingen dat socialisme en vaderlandsliefde wederzijds uitsluitende politieke identiteiten waren. Dat leidt onvermijdelijk voor ons naar de debatten binnen het marxisme. Twee redenen zijn daarbij belangrijk. Tot diep in de 20ste eeuw was het credo van Marx en Engels, “de arbeiders hebben geen vaderland”, de leidraad voor marxisten en voor de sociaal-democratische natietheorie. Natieidentiteit werd bekeken als een obstakel voor de ontwikkeling van het klassenbewustzijn van het proletariaat. 11 Niet alleen de start van de Eerste Wereldoorlog heeft deze droom aan diggelen geslagen, maar het lijkt er op dat het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog voor de Britse, Franse en Duitse arbeiders een minder traumatische ervaring was dan voor hun leiders. Volgens Eric Hobsbawm was het verdedigen van het vaderland tegen vijanden niet onverenigbaar met het klassenbewustzijn en de vijandigheid tegenover de werkgever. 12 De verklaring ligt volgens hem in het feit dat niet alleen de socialisten, maar ook de nationalisten 8
BERGER, S. & SMITH, A. (eds.), op.cit., p. 3 Ibid. 10 Ibid., p. 2 11 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity: The Ethnic Rift in the Belgian Workers’ Party (1885-1914)”, in: IRSH, 2007, 52, p. 218 12 HOBSBAWM, E.J., Nations and nationalism since 1780 : programme, myth, reality, Cambridge, Cambridge University Press, 1997, p. 124 9
3
en andere confessionele partijen streefden naar de gunst van de massa en dus ontvankelijk waren voor verschillende eisen en uitspraken.13 Het vaderland duikt natuurlijk ook zelf op in het socialistisch discours en dat is op zich niet zo verwonderlijk. Wanneer sociale en nationale eisen gecombineerd worden, leiden ze in vele gevallen sneller naar massamobilisatie dan loutere nationalistische oproepen die enkel een deel van ontevreden lagere middenklassen kan mobiliseren.14 Het is opmerkelijk dat in de landen waar het marxisme een massabeweging werd en dat in revoluties uitmondde, dit meestal gepaard ging met een eigen “nationale” vorm van dat marxisme. Lenin was van oordeel dat elke nationale geschiedenis en elke cultuur democratische, progressieve en revolutionaire aspecten of tendensen bevat die men in de socialistische cultuur of de arbeidersbeweging moet trachten te incorporeren.15 Ook in de jaren ’70 en ’80 zullen de Sandinisten in Nicaragua “hun” marxisme verbinden met de traditie of erfenis van Sandino. Dat was een radicale traditie die leefde in het collectief geheugen van het Nicaraguaanse volk. Hetzelfde fenomeen speelde zich af in Cuba waar Fidel Castro zich sterk beriep – althans in het begin – op de erfenis van José Martí dat neerkwam op een traditie van verzet tegen het (Spaanse) imperialisme, de slavernij en voor culturele eigenheid.16 Een andere reden voor een duik in marxistische natie-theorievorming is wat de gekende Tsjechische historicus Miroslav Hroch poneerde, namelijk dat “where an old regime desintegrates, where old social relations have become unstable, amid the rise of general insecurity, belonging to a common language and culture may become the only certainty in society”.17 Wij menen dan ook dat het belangrijk is de ontwikkeling van klasse- en natie-identiteit te koppelen aan bredere historische ontwikkelingen die zich op het economische, politieke en culturele terrein afspelen. Bovendien hebben we nooit echt kunnen begrijpen dat een filosofische stroming die het, althans bij de eerste generatie, opnam voor de zwaksten, andere vormen van onderdrukking veel te laat onder de knie kreeg. Dat geldt niet alleen voor de onderdrukking van bepaalde naties zoals de Vlaamse, maar eveneens voor alle niet-klassengebonden terreinen zoals vrouwen, holebi’s, religieuze groepen etc. We zijn dan ook van oordeel dat we helemaal niet bang moeten zijn van identiteiten die voortspruiten uit onderdrukte groepen.
13
VANSCHOENBEEK, G., “Socialisten: gezellen zonder vaderland? De Belgische Werkliedenpartij en haar verhouding tot het 'vaderland België', 1885-1940”, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, p. 237 14 HOBSBAWM, E.J., op.cit., p. 125 15 LÖWY, M., “Fatherland or mother earth ? Nationalism and internationalism from a socialist perspective”, in: Socialist Register, 1989, 25, p. 220 16 Ibid., p. 221 17 Geciteerd in: LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., p. 67
4
II. Natie- en klasse-identiteit: theoretisch kader 2.1. Marxisme en het nationale vraagstuk Centraal in de literatuur rond nationale bewegingen blijft de vraag wat een natie is. “Nationwatching would be simple if it could be like bird-watching”, poneerde Hobsbawm in zijn belangrijk werk over nationalisme na 1750.18 Volgens hem komt het er op neer het volgende te onthouden: “Agnosticism is the best initial posture of a student in this field”.19 Er zijn sociale wetenschappers en anderen geweest die getracht hebben om objectieve criteria te zoeken om een definitie voor een “natie” vast te leggen of om uit te leggen waarom de ene groep een natie werd en de andere niet. Omdat op al die objectieve criteria wel meerdere uitzonderingen te bedenken zijn, is dat soort denken tot mislukken gedoemd. De meest extreme vorm binnen het marxisme van zo’n objectieve definitie kwam van de hand van Jozef Stalin die in 1913 een poging waagde om te komen tot één enkele objectieve definitie. Hij maakte een opsomming van allerlei criteria (eenzelfde taal, gebied, economisch leven, etc.) die voor hem de basis vormden van een natie.20 Zijn manier van denken verklaart misschien wel zijn latere politiek, maar het was decennia lang een obstakel binnen het marxisme om de strijd van heterogene nationale gemeenschappen zoals de Joodse of de “Amerikaanse zwarten” te verstaan. Het bood eveneens geen verklaring waarom Duitsland een natie werd of waarom de Franstalige Belgen of Zwitsers geen deel uitmaakten van Frankrijk, etc.21 Alleszins lijkt het zo dat marxisten nationale bewegingen of de zogenaamde “nationale kwestie” hebben onderschat net als andere niet-klassegebonden strijdtonelen, zoals het seksisme en het racisme. Voor de één heeft dat te maken met het economisme waarvoor de schuld gedeeltelijk bij Marx zelf wordt gelegd 22 , voor de ander lijkt deze nalatigheid onvermijdelijk. Die laatsten wijzen er op dat ook andere stromingen binnen het westerse denken weinig analysekader te bieden hadden voor deze problematiek.23 Volgens Tom Nairn blijft het marxisme gestaafd op een 19de eeuwse eurocentrische basis en kon het dus
18
HOBSBAWM, E.J., op.cit., p. 5 Ibid., p. 8 20 LÖWY, M, “Marxists and the National Question”, in: New Left Review, April 1976, 96, p. 95 21 LÖWY, M., “Fatherland or mother earth ? Nationalism and internationalism from a socialist perspective”, in: Socialist Register, 1989, 25, p. 213 22 LÖWY, M, “Marxists and the National Question” …, p. 82 23 NAIRN, T., “The Modern Janus”, in: New Left Review, November-December 1975, 95, p. 3 19
5
nationalisme onmogelijk verbinden met de ontwikkeling van het kapitalisme in de 20ste eeuw op mondiaal vlak.24 Toch mogen we niet alle marxisten zomaar over dezelfde kam scheren. Binnen de eerste generaties marxisten, zijn er denkers die trachtten los te komen van die objectieve criteria. Leon Trotsky zal in 1939 in een discussie met C.L.R. James rond de kwestie van de zwarten in Amerika stellen “on this matter an abstract criterion is not decisive, but the historical consciousness, the feelings and impulses of a group are more important” waarbij hij dus ver af stond van het objectivisme van zijn voorgangers.25 Tevens lijken de laatste decennia een aantal marxisten of marxistisch geïnspireerde denkers een zekere inhaalbeweging te maken met bijdragen van Eric Hobsbawm, Benedict Anderson, Michael Löwy, Tom Nairn, etc.
2.1.1. Marx, Engels en het nationaal vraagstuk Michael Löwy merkt op dat er eigenlijk twee manieren zijn om de oorspronkelijke Marx te lezen. Enerzijds bestaat er een dogmatische, eurocentrische en evolutionistische visie, bijvoorbeeld Stalin, en anderzijds een emancipatorische en dialectische manier, zoals Bauer onder andere beoogde.26 Vooral in de periode 1845-1848 wijdden Marx en Engels verschillende paragrafen aan natie en nationale verschillen. Het is deze periode waarop zoveel auteurs zich baseren in hun zoektocht naar de verlossende woorden van het duo. Niet zelden kwam men bedrogen uit. Marx en Engels brengen voornamelijk een kosmopolitisch en internationalistisch ideaal naar voren gelinkt aan het idee van een wereldstad, een universele Gemeinschaft, waarin niet alleen nationale tegenstellingen en conflicten, maar ook de politieke, sociale en economische (en niet de culturele) verschillen binnen de naties zullen verdwijnen.27 Ephraim Nimni verwijt Marx op die manier een evolutionistische en deterministische interpretatie van de geschiedenis. Evolutionistisch omdat men in de geschiedenis een evolutie ziet in universele en hiërarchisch geordende etappen en deterministisch omwille van het feit dat alle sociale veranderingen het resultaat zijn van de groei van productiekrachten.28 In “Het Communistisch Manifest” zitten er inderdaad tendensen van zo’n denken, maar dat betekent nog niet dat heel het denken van Marx gereduceerd moet worden tot dat ene (propagandistische) werk.
24
NAIRN, T., art.cit., p. 5, 27 TROTSKY, L., “The Negro question in America”, in: On Black Nationalism and Self-Determination, New York, Pathfinder, 1978, p. 28. Geciteerd in: LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., p. 68. 26 LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., p. 2 27 Ibid., p. 14 28 Ibid., p. 16 25
6
Marx en Engels formuleerden eigenlijk meer een idee dan een theorie rond de “nationale kwestie”. Dit beperkte natuurlijk hun denken, maar anderzijds vielen ze niet terug op gevaarlijke en rigide definities die sommige marxisten daarna wel gekend hebben. Op basis van hun geschriften deduceert Löwy dat zij het concept natie zagen als een historische formatie die gelinkt werd aan de opkomst van kapitalistische productie en dat zich kristalliseerde in een nieuwe politieke superstructuur, de natiestaat. John Foster daarentegen betwijfelt sterk aan het feit of Marx ooit in die termen sprak. Volgens hem hanteerde Marx nooit de termen “natiestaat” of “nationale staat”, maar had hij het hoogstens over de bourgeois-staat. Foster voegt er nog aan toe dat Marx in zijn Duitse Ideologie de structuur van de natie wel koppelde aan de ontwikkeling van productiekrachten en de natie over het algemeen behandelde als een onderdeel van een politiek-economische organisatie, maar geen specifieke link legde naar het kapitalisme.29 Het concept natie is dus duidelijk nooit op een systematische manier uitgewerkt. Toch meent Georges Haupt dat er een paar lijnen te trekken zijn in Marx en Engels hun geschriften rond het nationale vraagstuk. Enerzijds blijft binnen het denken van Marx en Engels de klasse primeren boven elke andere historische categorie, maar anderzijds was die “nationale kwestie” wel permanent aanwezig in hun geschriften. Men mag dan wel de kwestie van naties onderschat hebben, men heeft nooit de realiteit en de aanwezigheid van naties ontkend.30 Beide denkers leefden in een periode waarin verschillende staten nog in volle ontwikkeling waren (Italië, Duitsland, Hongarije, Polen) en dat beïnvloedde hun visie. Hun denken was dus zeker en vast doortrokken van het idee dat men leefde in een tijd van bourgeois kosmopolitisme en in de aanschijn van een socialisme dat in de nabije toekomst de nationale verschillen zou overstijgen.31 Haupt wijst op een dubbele context. Aan de ene kant had je een arbeidersbeweging die mondiaal in autonome – maar ongelijke – ontwikkeling was en aan de andere kant waren ze kinderen van hun tijd. Het was een periode waarin het universalistisch denken van de verlichtingsfilosofie in de war werd gebracht door de nationale kwestie omwille van haar nieuwheid.32 Op basis van de teksten tussen 1845 en 1848 zijn er volgens Löwy drie categorieën te onderscheiden. Met de minimalistische en maximalistische interpretaties is hij het niet eens. De enen relativeren te veel de radicale perspectieven van Marx tot de creatie een universele stad en de anderen vergeten dat Marx zich hevig verzette tegen het
29
FOSTER, John, “Marxists, Weberians and Nationality: A Response to Neil Davidson”, in: Historical Materialism, 2004, 12, 1, p. 160, 162 30 HAUPT, Georges, LÖWY, Michael & WEILL, Claudie, Les marxistes et la question nationale (1848-1914), Paris, Maspero, 1974, pp. 12-13 31 LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., pp. 19-20 32 HAUPT, Georges, LÖWY, Michael & WEILL, Claudie, op.cit., p. 13
7
idee van Max Stirner om tot één wereldtaal te komen 33 De derde interpretatie van Roman Rosdolsky lijkt ons de interessantste. Deze polemiek neemt soms de vorm aan van een religieuze discussie over het ware woord, want eigenlijk draait ze louter om twee passages in Het Communistisch Manifest: “Ofschoon niet naar zijn inhoud, is toch naar zijn vorm de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie voorlopig een nationale strijd. Het proletariaat van ieder land moet natuurlijk het eerst met zijn eigen bourgeoisie afrekenen.”34 [cursivering - FL] “De arbeiders hebben geen vaderland. Men kan hun niet afnemen wat zij niet hebben. Doordat het proletariaat moet beginnen met de politieke macht te veroveren, zich tot nationale klasse te verheffen, zichzelf als natie te constitueren, is het zelf nog nationaal, zij het dan geenszins in de zin van de bourgeoisie”.35 [cursivering - FL]
Een aantal stukjes in dit citaat zijn daarin belangrijk. Wanneer Marx en Engels spreken van “voorlopig een nationale strijd” gaan zij er volgens Rosdolsky van uit dat de klassenstrijd vooral in de eerste fase plaatsgrijpt binnen het raamwerk van de nationale staat. Met de frase “zich tot nationale klasse te verheffen” wijst men er daarenboven op dat de arbeidersklasse binnen de bestaande staatsgrenzen er moet in slagen die nationale bourgeoisie te verslaan en dat is waarom het in de eerste plaats “nog nationaal” is. Marx en Engels hoopten ook beiden dat in een toekomstige samenleving de nationale tegenstellingen en begrenzingen zouden wegvallen, maar dat betekent geenszins voor hen dat de bestaande etnische en taalkundige gemeenschappen zouden verdwijnen.36 Wanneer ze dus roepen dat de arbeiders geen vaderland hebben, doelen ze vooral op de bourgeoisstaat en niet op “natie” in de etnische zin van het woord.37 Anderzijds wordt er binnen de literatuur rond natie en marxisme wel eens gewezen op de uitspraken van Friedrich Engels waarbij hij een onderscheid maakte tussen “historische volkeren” en “geschichtlosen Völker”. Hij geloofde dat alleen grote homogene natiestaten een revolutionaire rol konden spelen en dat het nationalisme van kleine geschiedloze volkeren een contrarevolutionair effect zouden hebben. 38 Otto Bauer en Roman Rosdolsky hebben daar scherpe en historisch onderbouwde kritieken op geleverd. Rosdolsky wijst er bijvoorbeeld op dat tijdens Cromwell’s revolutie de Ieren een niet minder reactionaire rol speelden dan de 33
LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., pp. 12-13 MARX, K. & ENGELS, F., Het communistisch manifest, Moskou, Progress, 1977, p. 41 35 Ibid., p. 49 36 ROSDOLSKY, R., “Worker and Fatherland: a note on a passage in The Communist Manifesto”, in: Science and Society, , summer 1965, 29, 3, p. 335 37 Ibid., p. 336 38 VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland. De vergeten geschiedenis van de communautaire spanningen in het Belgische socialisme voor WO I, Gent, Amsab-Lannoo, 2005, p. 11 34
8
Slavische volkeren in Oostenrijk en toch bouwden die Ieren later een nationale antiimperialistische massabeweging uit die gesteund werd door Marx en Engels. Voor Rosdolsky is die hele theorie van de geschichtlosen Völker niet meer dan een idealistische opvatting van de geschiedenis die weinig te maken heeft met het marxisme en die Engels vooral ontleent aan Hegel die de wereldgeschiedenis opvatte als een dialectiek van de bijzondere ‘Volksgeister’. 39 Vanaf de jaren ’60 in de 19de eeuw merken we dan toch een zekere verschuiving bij de “founding fathers”. Op dat moment zal Marx zijn nieuwe dichotomie van onderdrukte vs. onderdrukkende volkeren naar voren brengen waarop de latere Lenin zal steunen.40 Vooral de Ierse kwestie zal hier een belangrijke rol spelen.
2.1.2. Otto Bauer: de redder van het marxisme? Zelfs na Marx en Engels zullen er maar weinigen zijn die echt in staat waren af te stappen van het klassieke schema “staat-taal-natie”. De eersten die een minder klassiek schema zouden hanteren zijn diegenen die vooral leefden in multinationale rijken. Eigenlijk kan men stellen dat het wachten is tot 1905 voordat er noemenswaardige veranderingen optraden in de marxistische theorievorming rond natie. De Russische revolutie die dat jaar plaatsvond zou een belangrijke katalysator zijn.41 Het werd namelijk duidelijk dat het mislukken van die revolutie aantoonde dat in de multinationale rijken van Rusland en Oostenrijk-Hongarije de arbeidersbeweging een politiek moest voeren rond de nationale problematiek. Het was natuurlijk zeker zo dat de interne veranderingen in de arbeidersklasse zich niet op dezelfde manier voordeden in beide rijken, zelfs al merkte men gelijkaardige tendensen op. Vooral het multi-nationale karakter van het Oostenrijkse rijk, maakt dat de socialistische beweging diende rekening te houden met de nationale kwestie. Het is niet voor niks dat men de Oostenrijkse sociaal-democratie de “little international” noemde.42 In Oostenrijk-Hongarije zou het proces van industrialisering en verstedelijking er voor zorgen dat zich industrie begon te ontwikkelen in gebieden die tot dan toe uitsluitend agrarisch waren. Een migratie kwam op die manier op gang van de agrarische zones naar de verstedelijkte. Dit leidde tot ingrijpende veranderingen op demografisch en sociaal vlak die de economische en sociale structuur aantastten. De ineenstorting van de feodale structuren op het 39
VAN ROOY, W., “Marxisme en de ‘geschiedloze volkeren’”, in: DETREZ, Raymond & BLOMMAERT, Jan (eds.), Nationalisme. Kritische opstellen, Epo, Berchem, 1994, p. 236 en LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., pp. 25-26 40 LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., p. 28 41 HAUPT, Georges, LÖWY, Michael & WEILL, Claudie, op.cit., p. 30 42 J. RUPNIK, “The Czech Socialists and the Nation”, in: E. CAHM and V.C. FISERA (eds), Socialism and nationalism in contemporary Europe, (1848-1945), vol. 2, Nottingham, Spokesman, 1978-1980, p. 120
9
platteland en de plattelandsvlucht naar de steden was essentieel voor de vorming van een stedelijke arbeidersklasse die de basis werd voor de socialistische beweging. Vooral de transfer van Tsjechisch sprekende landarbeiders naar Duits gedomineerde steden, maakte dat in deze centra het zwaartepunt bij de Tsjechisch sprekenden kwam te liggen. De hoofdstad Wenen telde toen ze nog in volle ontwikkeling was eind 19de eeuw al een kwart Tsjechen die de meerderheid van de arbeiders uitmaakten en die van Bohemen of Moravië kwamen. Ook Praag, dat in het verleden Duitstalig was, zag het Tsjechische element semi-dominant worden.43 Ondanks de industrialisatie van Bohemen en Moravië bleef daarbij de Tsjechische bourgeoisie zwak en werden de grote industriële concerns vooral gedomineerd door Duits kapitaal. “Dans les régions d’accuiel ils demeurent (ou deviennent) très souvent conscients de leur langue, de leur identité nationale qui coïncide avec leur condition de prolétaires”, aldus Haupt. 44 Voor de Tsjechische arbeider was nationale en sociale verdrukking één en dezelfde zaak waardoor elk sociaal conflict op die manier telkens een nationale dimensie kreeg. “Thus, paradoxically, it was the growing weight of labour in Czech society and the relative weakness of the Czech bourgeoisie in the second half of the 19th century which accounts for the impact of the national ideology in the Czech socialist movement”, concludeert Jacques Rupnik.45 Er was dus onder de Tsjechen geen echte nationale beweging die geleid werd door de Tsjechische bourgeoisie. Net andere sociale lagen, zoals de arbeidersklasse, maakten het nationale vraagstuk onderdeel van hun sociale strijd. Het zal dus in dit klimaat zijn dat één van de weinigen binnen de marxistische stroming wel een stap vooruit kwamen in de theorievorming van nationale identiteiten. In Oostenrijk ontwikkelde zich een nieuw centrum binnen het marxisme, de zogenaamde austro-marxistische school. Het hoofdidee van deze school rond natie-denken was culturele autonomie. Hun politieke doctrine werd gekenmerkt door een zekere mate van “centrisme”, iets tussen reformisme en revolutionaire beweging en tussen nationalisme en internationalisme. 46 Twee figuren zijn met betrekking tot naties belangrijk. Enerzijds Karl Renner, de latere kanselier van Oostenrijk (1918-1920), die verschillende zaken heeft gepubliceerd rond natie en anderzijds Otto Bauer, de benjamin van de austro-marxistische school, die al op jonge leeftijd een belangrijk werk publiceerde rond de problematiek van nationaliteiten. Beide auteurs worden gekenmerkt door het feit dat ze de rechten van nationale minderheden wel wilden erkennen, maar op hetzelfde moment ook de eenheid van het Oostenrijks-Hongaarse rijk wilden behouden. Renner reduceerde het nationaliteitenprobleem eigenlijk tot een administratieve en
43
HAUPT, Georges, LÖWY, Michael & WEILL, Claudie, op.cit., p. 35 Ibid., p. 36 45 J. RUPNIK, art.cit., p. 120, p. 116 46 LÖWY, M., “Marxists and the National Question”…, p. 92 44
10
constitutionele kwestie en transformeerde het dus tot een juridische probleem. Op die manier “depolitiseerde” hij eigenlijk de hele kwestie.47 Van een heel ander niveau is de theorievorming rond natie en nationale identiteit door Otto Bauer. Hij hanteerde een meer historische benadering en definieerde de natie als een product van een “common historical destiny”. 48 Ze is dus een constant proces waarvan we het eindresultaat niet kennen. Op die manier gaat hij ook in tegen racistische tendensen die de natie als een homogeen en vaststaand blok zien en komt hij tegemoet aan de beperkingen van Engels. Het is niet omdat een natie geen geschiedenis heeft, dat ze geen toekomst zou hebben. De ontwikkeling van het kapitalisme in Oost-Europa zorgde net voor het ontwaken van de nationale strijd.49 Wat is nu een natie voor Bauer ? In het tiende hoofdstuk van zijn werk La question des nationalités et la social-démocratie gaat hij daar dieper op in. Uiteindelijk definieert hij de natie als “l’ensemble des hommes liés par la communauté de destin et une communauté de caractère”.50 Löwy stelde zichzelf tot doel om die “communauté de destin”51 eens beter onder de loep te nemen. Volgens hem is de directe basis voor de theorie van Bauer, de boeken van de Duitse socioloog Tönnies. Voor Tönnies is een “communauté” of “community” gebaseerd op een “werkelijke wil” (Wesenswille) terwijl een samenleving is gebaseerd op een “arbitraire wil” (Kürwille). Terwijl een Gemeinschaft (clan, familie, …) zich stoelt op waarden, zeden en rituelen, op relaties van wederzijdse hulp en vertrouwen en bijeengehouden wordt door een gezamenlijke Kultur (religie, kunst en ethiek), zal een Gesellschaft (stad, bedrijf, land) geleid worden door berekening, groei, winst, contracten en concurrentie in de context van een onomkeerbare ontwikkeling van de Zivilisation (technische, wetenschappelijke en industriële vooruitgang). 52 Bauer geeft alleen een beetje een andere betekenis aan de begrippen van Tönnies: “Je vois le fondement de la société [Gesellschaft - FL] dans la coopération des hommes sous une réglementation externe: et le fondement de la communauté [Gemeinschaft - FL], dans ce que l’individu est, d’après son être physique et mental, le produit d’innombrables interactions entre lui-même et les autres individus unis en une communauté, et est donc dans son caractère individuel, une manifestation du caractère collectif […]”53 Bauer zijn “communauté de destin” deelt dus met Tönnies de idee van een historisch organisme en van een interne culturele eenheid die voortkomt uit gezamenlijke (historische) 47
LÖWY, M., “Marxists and the National Question”…, p. 92 Ibid., p. 94 49 LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., pp. 47-48 50 BAUER, O., La question des nationalités et la social-démocratie, 2 dln., Paris/Montréal, EDI/ Arcantère/ Guérin litérature, 1988, p. 160 51 In zijn boekje gebruikt hij wel de vertaalde term “common fate”. 52 LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., p. 48 53 BAUER, O., op.cit., p. 152 48
11
ervaringen. Georges Haupt en John Foster merken beiden op dat Bauer met zijn definitie eigenlijk een expliciet neo-Kantiaans concept van gemeenschap overneemt. De vorming van een natie is het product van vrijwillige interacties in de gemeenschap die zich voltrekken tussen individuen in de samenleving – buiten de controle van de staat – over lange historische periodes.54 De definitie van Bauer is een stap vooruit net omwille van het feit dat hij zich verzet tegen al te nauwe definities van een natie. Een natie bijvoorbeeld definiëren op basis van taal of territorialiteit, is op die manier eigenlijk een oppervlakkige analyse van de nationale realiteit. “L’opinion selon laquelle les diversités nationales ne sont pas autre chose que les diversités de langue repose sur la conception individualiste-atomiste de la société, à qui celle-ci apparaît uniquement comme la somme des individus extrinsèquement unis, et la nation de ce fait uniquement comme la somme d’hommes unis de façon extérieure, c’est-à-dire par la langue.”55 Op diezelfde manier gaat hij in tegen de gewoonte om het territorium als een criterium te hanteren. Zo lang er een gezamenlijke cultuur is, maakt de geografische afstand weinig uit. Individuen die op een bepaalde afstand van elkaar leven of zich zelfs in een andere natie-staat bevinden, kunnen wel tot dezelfde natie behoren. Löwy geeft daarbij zelf het voorbeeld van immigranten die zich vestigen in een nieuw land, maar hun eigen cultuur en natiegevoel blijven behouden.56 Otto Bauer is dus binnen de marxistische theorie een tegenstander van rigide definities en onveranderlijke criteria. Het concept van de “communauté de destin” laat ons toe om identiteiten van gemeenschappen die niet vast te pinnen zijn op basis van taalkundige of territoriale criteria als nationale identiteiten te verstaan, bijvoorbeeld de Joden of de AfroAmerikanen. Bauer negeerde dus zeker niet de objectieve criteria, maar hij gaf er een belangrijke subjectieve betekenis aan, nl. een bewuste nationale identiteit, het bestaan van een nationale beweging, de dynamiek van een nationale cultuur, etc. Die subjectieve factoren kunnen het resultaat zijn van historische omstandigheden en gebeurtenissen, bijvoorbeeld van onderdrukking, vervolging, etc. Het is natuurlijk belangrijk een onderscheid te maken tussen nationale identiteit, de gehechtheid aan de nationale cultuur, etc. én nationalisme. Mensen moeten nog steeds de keuze maken wat voor hen de primaire of de meeste bepalende sociale en politieke waarde is.57 Michael Löwy mist alleen een paar zaken in de theorie van Bauer. Ook Bauer, net als Renner, “depolitiseert” het hele probleem toch iets te veel. Hij legt veel nadruk op nationale cultuur en cultuur in het algemeen, maar beide fenomenen zijn ook onderhevig aan strijd
54
FOSTER, John, art.cit., p. 164 BAUER, O., op.cit., p. 153 56 LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., p. 49 57 LÖWY, M., “Fatherland or mother earth ? …”, in: Socialist Register, pp. 213-214 55
12
tussen groepen mensen of klassen. Zijn programma heeft tot doel de arbeidersklasse toegang te verlenen tot de nationale culturele gemeenschap omdat het kapitalisme hen hiervan uitsluit. Maar zijn culturele waarden wel neutraal?58 Men wijst er soms ook op dat heel het stelsel van culturele autonomie er op gericht was dat de leidende machtsposities van de Habsburgse monarchie in handen bleven van de Duitse minderheid. Zo kon niet worden ingegaan op nationale gymnasia en universiteiten omdat het proletariaat daar zogenaamd niet om vroeg.59 Ook Stefan Berger en Angel Smith wijzen op de aanwezigheid van een zekere vorm van Duits chauvinisme in het denken van Bauer en co. 60 Bovendien ontbreekt het in Bauers theorie misschien eveneens aan het concept imagination bij de vorming van een “communauté de destin”. Als naties, zoals Benedict Anderson naar voren bracht, in zekere mate imagined communities zijn, dan zijn de subjectieve dimensie van nationale identiteit en de ingebeelde reconstructie van het verleden, minstens even belangrijke onderdelen van een “communauté de destin” als de “objectieve” historische gebeurtenissen.61
2.2.
Natie-
en
klasse-identiteit
binnen
de
socialistische
arbeidersbeweging Ook Immanuel Wallerstein, die eerder zijn benadering laat vertrekken vanuit de ontwikkeling van het (kapitalistisch) wereldsysteem, vraagt zich af waarom iemand nood heeft aan “a past, an identity”. Voor hem wordt het verleden door mensen constant tegen elkaar gebruikt, maar is het tevens een centraal element in de socialisering van individuen en het behoud van de groepssolidariteit. Op die manier wordt sociale legimiteit bekomen. Natie, etnie en rassen zijn menselijke constructies, allemaal uitvindingen van het verleden, maar tevens eigentijdse politieke fenomenen. Volgens hem zijn deze drie categorieën (ras, natie en etnie) verbonden met de specificiteit van de kapitalistische structuur. Geen van de drie is verbonden met klasse, aldus Wallerstein.62 Vanaf begin jaren ’80 was het duidelijk dat de klasse-politiek van de socialistische traditie in crisis was. Dat leidde tot apocalyptische toonaarden alom. “It has become something of a commonplace to refer not only to the decline but also the “fall,” “dethronement,” and even “death” of class”,
58
LÖWY, M., “Marxists and the National Question”…, p. 93 VAN ROOY, W., art.cit., p. 239 60 BERGER, S. & SMITH, A. (eds.), op.cit., p. 15 61 LÖWY, M., Fatherland or Mother Earth?..., p. 49 62 BALIBAR, E. & WALLERSTEIN, I. (eds.), Race, Nation, Class. Ambiguous Identities, London, Verso, 1991, pp. 78-79 59
13
zoals Neville Kirk het uitdrukte.63 Dat heeft het debat onder humane wetenschappers opnieuw gestimuleerd over de relevantie van klasse en klasse-identiteit, hetgeen aantoont dat de tegenstelling tussen vernieuwend en traditioneel onderzoek complexer is. Aanvankelijk wilden we dat debat volledig weergeven omdat een onderzoek naar de vorming van een klasseidentiteit evenzeer een interessant onderzoek kan zijn. Om niet helemaal alles overboord te gooien, gingen we op zoek naar de meest relevante zaken die een onderzoek naar natie- en klasse-identiteit binnen de socialistische arbeidersbeweging vooruit kon helpen. Aanleiding voor een polemiek rond klasse was een belangrijk artikel van Geoff Eley en Keith Nield in het blad “International Labor and Working Class History” waarin bijvoorbeeld werd aangeven hoe het gender-aspect voor een veel bredere kijk zorgde op de vorming van klasseidentiteiten. 64 Het belang van gender in onderzoek naar de vorming van de arbeidersklasse wordt mooi uit te doeken gedaan in het werk van Kathleen Cannings die het klasse-aspect loskoppelde van “objectieve” economische en sociale belangen. Onderbouwd met een nauwgezette studie van de arbeidsmarkt, arbeidsorganisatie, jobcultuur, familie en gezinsdynamiek, etc. heeft ze het onderzoek naar de vorming van de arbeidersklasse verbreed en in een breder politiek en cultureel proces ingebed.65 Hoe belangrijk de arbeidsomgeving en andere ervaringen voor de klasse-identiteit ook waren (het dagelijkse leven binnen de arbeidersklasse), zij kregen alleen maar gestalte door krachten die enerzijds van buitenaf kwamen (de staat, kerk, partijen, liefdadigheidsorganisaties, etc.) en anderzijds binnen de arbeidersgemeenschappen zelf leefden. Een arbeidersklasse-identiteit begon zich wel te ontwikkelen met een eigen taal, maar het bleef toch één van de “several possible ways of describing, ordening, organizing, and making sense of the often diverse and contradictory realities of workers’ everday lives and experiences” binnen het kapitalisme.66 De vorming van de arbeidersklasse bleef onstabiel en onbegrensd. Ook David Grew gaf dat al aan: “In Germany, between 1890 and 1933, class languages had to compete with many other social and political languages - Catholicism, nationalism, liberalism, Nazism which ordered the same social facts in quite different ways and gave them other meanings and significance.”67 In de jaren ‘60 hebben verschillende sociale historici zich afgezet tegen al te nauwe definities van de politieke geschiedenis. Een belangrijk gevolg was de uitbreiding van wat werd verstaan onder politiek waardoor niet-politieke locaties werden gepolitiseerd. De werkplaats, de buurt waarin mensen woonden, subculturen, de familie, het huishouden, etc. waren plaatsen die 63
KIRK, N., “Decline and Fall, Resilience and Regeneration: A Review Essay on Social Class”, in: International labor and working class history, 2000, 57, p. 88 64 ELEY, G. & NIELD, K., “Farewell to the Working Class?”, in: International labor and working class history, 2000, 57, p. 4 65 Ibid., p. 8 66 Ibid., pp. 8-9 67 Geciteerd in: Ibid., p. 9
14
voorheen wel werden gezien als “objects of policy” door de staat, sociale administratie, etc., maar nooit als een terrein waar politieke identificatie of contestatie ontsproot en plaatsen waar machtsvormen werden ontwikkeld en vorm kregen. Dit nieuw perspectief zorgde ervoor dat de aandacht verschoof van de institutionele arena naar de gehele samenleving.68 Onder historici heeft het oude idee dat de daden van mensen het best worden verklaard vanuit hun sociale positie, hun sociologische identiteiten en hun klasse-positie, sterk aan invloed verloren, en plaats geruimd voor een visie die stelt dat het gedrag van mensen historisch geconstrueerd is net als natie.69 Volgens Eley en Nield komt het er dus op aan klasse “discursively” te verstaan, omdat “it was at this discursive level that a new operational collectivity (class in its actually existing forms) was defined - who got to be included, who formed the boundaries, who set the tone, and who won the recognized voice.”70 Beter dan de objectieve belangen van de arbeidersklasse als een structureel gegeven te zien, moeten we onderzoeken hoe de praktijk en instituties bepaalde arbeidersbelangen hebben verhinderd of geconstrueerd. Op die manier komt men tot “pluralities of language”, tot verschillende krachten die actief zijn doorheen het leven van werkende mensen die hen in staat stellen zichzelf te identificeren op heel uiteenlopende manieren. Een klasseidentiteit is niet onveranderlijk. We zien onszelf als burgers, arbeiders, consumenten, ouders, sexuele wezens, sportievelingen, muziekliefhebbers, religieuzen, etc. Deze identiteiten zijn gestructureerd door machtrelaties van verscheidende aard. De vraag is dan uiteindelijk onder welke omstandigheden, op bepaalde momenten en plaatsen, identiteiten tijdelijk wél vaststaand worden? Hoe worden bijvoorbeeld arbeiders gemodelleerd tot agerende subjecten die zichzelf zien als arbeiders met objectieve belangen? Politiek heeft als doel volgens Eley en Nield identiteiten te hegemoniseren en te temmen. “If identity is decentered, politics is the attempt to create a center”.71 De kracht van de socialistische arbeiderstraditie zat hierin dat men volkse identiteiten kon centreren naar een arbeidersklasse-identiteit. Eley en Nield menen dat dit het succesvolst was tussen het einde van de 19de eeuw en de opkomst van het fascisme in de jaren 1930 in Duitsland. Ondanks dit alles, is het toch duidelijk dat die socialistische arbeiderspartijen een veel rijker scala aan leden had. Hun oproepen aan de arbeiders waren zeer ongelijk en men integreerde veel bredere secties van de bevolking binnen hun partijen. Bovendien ontwikkelden socialistische partijen hun publieke verschijning ook op basis van een variëteit aan nietklassegebonden zaken. Aan de andere kant reduceerde dit ook het klasse-aspect en vergat men
68
ELEY, G. & NIELD, K., art.cit., p. 10 Ibid., pp. 17-18 70 Ibid., p. 18 71 Ibid., pp. 19-20 69
15
nog andere strata van de arbeidersklasse. Men bemerkt bijvoorbeeld dat men soms moeilijk contact kreeg met arbeiders die niet georganiseerd waren in organisaties of die zich in andere organisaties bevonden buiten de socialistische traditie. Ook vrouwen bleven jarenlang uit het zicht. Toch moeten we ons niet helemaal laten leiden richting een meer linguïstische benadering van het concept klasse, vindt Neville Kirk, maar eerder tot een herformulering die de complexiteit van het historisch proces vat. Deze herformulering “takes as its starting point the empirically grounded observation that expressions of class feeling in history have frequently been informed by more than experiences and perceptions of exploitation and inequality within the world of social production”.72 Hij geeft daarbij het voorbeeld van de Chartisten die “were also moved by, inter alia, questions of power (domination and subordination, inclusion and exclusion), authority, control, and equality of respect and treatment. Such questions were related to structured daily experiences not only within social production but in relation to material practices more broadly (including the highly gendered spheres of household and family life and consumption), politics, and culture. […] a more open-ended, flexible, and pluralistic notion of class is more sensitive to the complexities of the historical record than those rooted in narrow economic or “idealist” (whether political or linguistic) determinism”.73 Voor Kirk is het duidelijk. Men moet aandacht schenken aan de relationele en historische dimensies van klasse en aan het materialistische en niet-reductionistische karakter er van. Klasse moet dan ook onderzocht en gerelateerd worden aan andere vormen van bewustzijn en identiteitsvormen. Dezelfde bevindingen kunnen toegeschreven worden aan Hobsbawm die natie evenmin als klasse niet beschouwt als een primaire of als een onveranderlijke sociale identiteit. Dat mensen en dus ook arbeiders zich identificeerden met een bepaalde natie is evident, maar dat betekent natuurlijk nog niet dat die identificatie superieur is aan andere vormen van identiteit. Meer nog, een natie-identiteit is ook aan verandering onderhevig.74 Het lijkt er alleszins op dat vandaag algemeen het zogenaamde subjectivisme en constructivisme de dominante definities leveren. 75 Eén van de bekendste denkers van deze stroming is zonder twijfel Benedict Anderson met zijn studie “Imagined communities”. Voor hem verschilt natie in wezen niet van andere vormen van identiteit zoals klasse. De leden van de gemeenschap kennen elkaar niet, maar hebben toch het gevoel met elkaar verbonden te zijn en daarom is ze “verbeeld”. De natie is geen natuurlijk gegeven, maar wordt geconstrueerd of 72
KIRK, N., art.cit., p. 94 Ibid. 74 HOBSBAWM, E.J., op.cit., pp. 8-12 75 VAN GINDERACHTER, M., Le chant du coq : nation et nationalisme en Wallonie depuis 1880, Gent, Academia Press, 2005, Cahier Jan D’Hondt 3, p. 11 73
16
verbeeld, wat echter niet betekent dat ze vals is, want dat zou impliceren dat er ook “echte” gemeenschappen bestaan. 76 Natie is tevens begrensd en gaat uit van een gemeenschap van gelijken ondanks de verschillen die er heersen onder haar leden.77 Objectieve en subjectieve criteria kunnen niet gebruikt worden om een natie te definiëren, maar zijn tekenen dat de natie “fysiek” aanwezig is.78 Een aanvulling is het concept etnie van Anthony D. Smith. Een etnie is een groep van mensen die zichzelf zien als een gemeenschap met een collectieve naam, die geloven dat ze een aparte cultuur delen en gezamenlijke voorouders hebben, die een gevoel van solidariteit hebben onderling en zich associëren met een grondgebied. Al de mythen die verbonden zijn met dit gevoel “provide the focus of a community’s identity and its mythomoteur, or constitutive political myth”. 79 Geen enkele cultuur kan zonder collectieve herinneringen en tradities, noch kunnen culturele identiteiten en gemeenschappen bestaan zonder hun “distinctive symbolic codes”.80 Uiteindelijk zijn dat historische producten op basis van collectieve ervaringen, herinneringen en tradities van mensen die kunnen worden ondergebracht binnen verschillende categorieën. Smith zijn analyse is perfect hanteerbaar op andere categorieën dan natie, zoals klasse, religie, stad, … De natie kan dus op ten minste twee manieren geïnterpreteerd worden, als een juridische en politieke gemeenschap van gelijke burgers die dezelfde gelijke rechten hebben, maar zich niet noodzakelijk cultureel verbonden voelen, of als een etnie die niet per se hoeft samen te vallen met deze bestuursvorm. 81 Op die manier keert men volgens Maarten Van Ginderachter eigenlijk terug naar Otto Bauer zijn Gesellschaft vs. Gemeinschaft en we kunnen hem daarbij geen ongelijk geven. De definitie van een etnie door Smith is belangrijk voor een onderzoek naar identiteitsvorming binnen de arbeidersbeweging waar klasse de veronderstelde primaire identiteitsvormer is. Hij gaat op zoek naar de afkomst en de invloed van verschillende soorten van “ethno-symbolic resources” die hem in staat stellen betere verklaringen te vinden voor de constante aanwezigheid van nationale bewegingen en variëteit van deze politieke stroming. Voor hem staat etniciteit voor een “sense of of collective belonging to a named community of common myths of origin and shared memories, associated with an historic homeland”.82 Het zijn net die “common myths” en “shared memories” die interessant zijn voor een onderzoek, omdat ze heel breed gaan. Het gaat niet alleen om oorlogen en helden, maar ook 76
LAMBERT, V., op.cit., pp. 379-380 VAN GINDERACHTER, M., Le chant du coq…, p. 12 78 LAMBERT, V., op.cit., p. 380 79 SMITH, A.D., The Ethnic Origins of Nations, Oxford, Blackwell, 1994, p. 58 80 Id., art.cit., p. 582 81 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity...”, p. 217 82 SMITH, A.D., art.cit., p. 583 77
17
over religieuze bewegingen en hun leiders, ontdekkingen, migraties, stadslegenden, koningen, dynastieën, revoltes, vroegere staatsvormen, etc. Bovendien is er volgens Smith ook steeds een aanwezigheid van een “golden age” of meerdere van zulke periodes. 83 Het gaat hier niet om vormen van escapisme, want er zullen maar weinigen zijn die écht in de geschiedenis willen terugkeren. Dat “gouden tijdperk” definieert eigenlijk wat wel en wat niet bemind moet worden, waar wel en waar niet naar gestreefd moet worden en omschrijft wat het ideaal is.84 Eigenlijk is heel de mythe van de “golden age” sterk gelinkt aan het gevoel van een “collective destiny” en zo zijn we weer aanbeland bij Otto Bauer.85Als we onderzoek willen voeren naar natie-identiteit komt het er dus op neer uit deze bevindingen lessen te trekken.
83
SMITH, A. D., art.cit., p. 583 Ibid., p. 584 85 Ibid. 84
18
III. Klasse- en natie-identiteit binnen de Belgische Werkliedenpartij (BWP) voor 1914 De moderne Belgische natie kreeg voor het eerst gestalte op het einde van de 18de eeuw, tijdens de Brabantse revolutie in 1789 die een ‘Belgische’ staat creëerde. “De revolutie bevestigde het bestaan van een Belgische natie met eigen karakter en rechten”, aldus Louis Vos.86 Die staat was geen lang leven beschoren, maar de inlijving bij Frankrijk in 1795 die gedurende 20 jaar zal standhouden, had een aantal belangrijke gevolgen. Voor het eerst raakte het prinsbisdom Luik en de rest van de Zuidelijke Nederlanden geïntegreerd in een gecentraliseerde staatsstructuur. De verfransing van het openbare leven dateert van toen waardoor er in de Zuidelijke Nederlanden een verfranste burgerij ontstond.87 De stichting van België en het ontstaan van de Vlaamse Beweging zijn belangrijke historische gebeurtenissen, maar uiteindelijk is hier het belangrijkste dat de hele Vlaamse kwestie ontstond op basis van de discriminerende manier waarop de Vlaamse bevolking in België werd behandeld en die “de vrije ontplooiing en zelf-wording van de Nederlandssprekenden in de weg stond”.88 Aanvankelijk focuste de Vlaamse Beweging zich op deze taalproblematiek, maar evolueerde ze naar een nationale ontvoogdingsbeweging en ontdekte men de maatschappelijke realiteit van een volk, een Vlaamse natie.89 De vraag hoe de Belgische en de Vlaamse natie zich tot elkaar verhielden is daarentegen nooit echt duidelijk geweest binnen het historisch onderzoek. Sommigen, zoals Jean Stengers, beweren dat de Vlamingen helemaal niet tot een nationaal project kwamen voor 1914 en eigenlijk België bleven prefereren omdat de typisch Belgische ideologische verdeeldheid een autonome Vlaams-nationale partij in de weg stond. Men verwijst daarbij naar de vieringen van 600 jaar Guldensporenslag waarbij drie bijeenkomsten los van elkaar werden georganiseerd, namelijk een liberale, een katholieke en socialistische.90 Ook Harry Van Velthoven verwijst naar die ideologische verdeeldheid op basis van drie conflictzones, de sociaal-economische, de levensbeschouwelijke en de communautaire, die mogelijk aan de basis lagen voor het lang uitblijven van een overkoepelende Vlaams-nationale partij en het lang aanslepen van de
86
VOS, L., “De nationale identiteit in België: een historisch overzicht”, in: DETREZ, Raymond & BLOMMAERT, Jan (eds.), Nationalisme. Kritische opstellen, Epo, Berchem, 1994, p. 124 87 Ibid., p. 125 88 VAN VELTHOVEN, H., “Onenigheid in de Belgische Werkliedenpartij: de Vlaamse kwestie wordt een vrije kwestie (1894-1914), in: BTNG, 1974, V, 1-2, p. 124 89 Ibid., p. 125 90 STENGERS, J. & GUBIN, E., Le grand siècle de la nationalité Belge: de 1830 à 1918, Bruxelles, 2002, pp. 86-87
19
Vlaamse kwestie in zijn geheel.91 Voor Lode Wils was de liefde voor België en Vlaanderen complementair, de staat België werd op geen enkel ogenblik in vraag gesteld en pas een aantal jaar voor de Eerste Wereldoorlog kwamen ideeën van een federalisme de kop op steken. De anti-Belgische Vlaamse Beweging is uiteindelijk het resultaat van de Duitse Flamenpolitik in de Eerste Wereldoorlog en de schok van deze slachtpartij.92 De haat tegen België werd volgens Louis Vos nog eens versterkt door de vervolging van het activisme93 wat uiteindelijk leidde naar sterk anti-parlementarisme. Ze zal dan ook een onafhankelijk Vlaanderen in haar doelstellingen inschrijven.
3.1. De BWP en de Vlaamse natie-identiteit: een analyse van bovenaf Er zijn veel discussies gevoerd onder Belgische historici over de Belgische Werkliedenpartij en de Vlaamse Beweging. Duidelijk is dat de Vlaamse Beweging weinig inzicht had in de werkelijke oorzaken van de arbeidersellende en de sociale gevolgen van de industrialisatie.94 Ook zaten de meeste flaminganten nog onder de vleugels van de nationale partijen omwille van de angst van de (klein)burgerij dat haar verworven status zou verloren gaan. Stakingen, syndicale verenigingen, … waren dus bedreigingen voor het staatsbestel.95 Die stakingen en syndicale verenigingen werden meestal geleid door de socialisten. Volgens Hobsbawm was de Belgische sociaal-democratie het “most impressive” voorbeeld van arbeidersinternationalisme omdat ze steunde op Vlaamse en Franstalige arbeiders.96 De eenheid binnen de partij leed niet onder de taalkundige barrière en scheidslijn. Lange tijd was dat inderdaad het algemeen beeld dat historici schiepen van de sociaaldemocratische Belgische Werkliedenpartij (BWP), maar dat wordt sinds kort in vraag gesteld. . Concentreerde men zich niet te veel op de politieke houding van de BWP ten aanzien van de Belgische staatsinstellingen? En op haar integratie in die instellingen? Had men zich in de plaats daarvan niet beter meer moeten toeleggen op de identificatie ten aanzien van de natie(s)?
91
VAN VELTHOVEN, H., art.cit., pp. 123-124 WILS, L., Van Clovis tot Di Rupo: de lange weg van de naties in de lage landen, Antwerpen, Garant, 2005, p. 167 93 Het activisme doelt op het feit dat tijdens de Eerste Wereldoorlog een stroming binnen de Vlaamse Beweging die actief meewerkten aan de Duitse Flamenpolitik die tot doel had België te verzwakken en een aantal Vlaamse eisen inwilligde. Onder andere de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Ook zette men een Vlaamse marionettenregering op die eind 1917 de Vlaamse zelfstandigheid uitriep. 94 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 125 95 Ibid., p. 126 96 HOBSBAWM, E., “Working-Class Internationalism”, in: VAN HOLTHOON, F. & VAN DER LINDEN, M. (eds), Internationalism in the Labour Movement 1830-1940, Leiden, Brill, 1988, vol. 1, p. 9 92
20
Maarten Van Ginderachter toonde met een andere werkmethode aan dat de communautaire verdeeldheid binnen de BWP tussen 1885 en 1914 sterker was dan algemeen aangenomen.97 De Gentse historicus Guy Vanschoenbeek is eigenlijk de eerste die onderzocht hoe de BWP zich verhield tot het “vaderland België”. Volgens Vanschoenbeek was augustus 1914 niet zozeer een principiële breuk dan wel een einde van een illusie.98 Pacifistische retoriek had zich al een tijdje gemengd met een discours waarin het patriottisme niet afwezig was. Marcel Liebman geeft zo het voorbeeld van een redevoering van Emile Vandervelde in de Kamer, december 1911.99 Hij had er op gewezen dat de BWP “geen nationale, maar een internationale partij was”100, maar voegde er wel aan toen “… le jour où la Belgique serait attaquée, nous la défendrons. Nous nous battrons comme les autres et peut-être avec plus d’ardeur que les autres”.101 Volgens Vanschoenbeek is augustus 1914 geen breuk in de socialistische opvattingen over “vaderland” en “landsverdediging”. Hij wordt hier bevestigd door andere auteurs van de grote synthesewerken over de geschiedenis van de BWP zoals Marcel Liebman, Mieke Van Haegendoren102 en André Mommen. Augustus 1914 was dus eerder een versnellingsmoment… “Het grote verschil – voor en na augustus 1914 – was dus niet dat de BWP een “internationalistische” of een “sociaal-patriottische” partij was, maar was gelegen in het feit dat zij nu niet langer als oppositiepartij maar als beleidspartij haar opvattingen in de praktijk kon brengen. De BWP kende geen evolutie “du rouge au tricolore”: zij was van in den beginne én Belgisch en travaillistisch/socialistisch.” 103 Van Haegendoren wijst op het feit dat augustus 1914 duidelijk had gemaakt dat de arbeiders en zelfs de socialisten een vaderland hadden. Toch verraadden de verschillende stellingnames van Waalse en Vlaamse socialisten over de poging van Camille Huysmans om alle socialistische partijen internationaal rond de tafel te krijgen op een (vredes)conferentie dat er meer aan de hand was. Van Haegendoren concludeert daaruit dat de Vlaamse socialisten zich veel minder met hun Belgische staat hadden geïdentificeerd dan hun Waalse partijgenoten.104 Een aantal andere historici focussen dan weer op de invloed van de burgerij en burgerlijke tendensen die de verhouding socialisme en nationale beweging zouden verklaren. Herman Balthazar verwijst naar (klein)burgerlijke tendensen die de BWP binnensijpelden en
97
VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 216 VANSCHOENBEEK, G., art.cit., p. 237 99 Ibid., p. 238 100 « (…) Nous ne sommes pas un parti national, nous sommes un parti international (…) » 101 LIEBMAN, M., Les socialistes Belges, 1914-1918 : le POB face à la guerre, Bruxelles, Vie Ouvrière, 1986, p. 13 102 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen : geschiedenis van de Belgische Werkliedenpartij 1914 -1940, Leuven, Acco, 1989, p. 15 103 VANSCHOENBEEK, G., art.cit., p. 238 104 VAN HAEGENDOREN, M., “Socialistische Partij en de Vlaamse beweging”, in: Encyclopedie van de Vlaamse beweging, II, Tielt, 1975, p. 1444 98
21
invloed hadden op het gedachtegoed van de partij ten aanzien van het “vaderland”. Dat verklaart volgens hem de nationale integratie van de BWP. “De belangrijkste Vlaamse socialistische leiders […] vertoonden deze dualiteit: enerzijds het streven naar een image van deugdelijk Belgisch staatsmanschap, anderzijds het sterk blijven inspelen in attitudes en taalgebruik op het particularisme van de eigen stedelijke arbeidersmassa”, stelt hij vast.
105
Dat stedelijk particularisme maakte dat men
minder makkelijk tot samenwerking kwam met de Vlaamse beweging dan de Waalse kameraden met het Wallingantisme. Toch aldus Balthazar, want de toenadering in Wallonië met Wallingantisme had met iets anders te maken (cfr. infra). Op de vraag waarom men dat stedelijk particularisme bleef behouden daar, vindt Balthazar trouwens ook geen sluitend antwoord. Waarom heeft de consensus dat de BWP een door en door Belgische tot Belgicistische partij was de overhand gehaald? Historisch onderzoek heeft zich eigenlijk enkel bezig gehouden met de houding van de sociaal-democratische en christen-democratische partijen ten aanzien van de Vlaamse Beweging en de taalwetgeving. Onderzoek naar de nationale identiteit binnen de arbeidersbeweging zelf is daarbij enkel aanwezig in het onderzoek van Van Ginderachter. 106 Men heeft jarenlang de thesis van Lode Wils gevolgd dat de Vlaamse Beweging en de christen-democratie onlosmakelijk verweven waren en op die manier de antiflamingantistische BWP vijandig stond ten opzichte van de Vlaamse natie. De nationale identificatie van de socialistische arbeidersbeweging was dus louter gebaseerd op haar houding tegenover de Vlaamse Beweging.107 Ook andere auteurs zijn in hetzelfde bedje ziek. Miroslav Hroch concentreerde zich op specifieke sociale en economische elementen en tracht tot een typologie van kleine nationale bewegingen te komen. De Vlaamse behoort tot het “disintegrated type” of te wel type 4.108 Dit soort type komt pas zeer laat in haar “mass phase” of zelfs nooit. De Vlaamse beweging ontsproot toen België al een kapitalistische economische ontwikkeling kende. De grote tegenstellingen waren er geen meer tussen boeren en landeigenaars, maar ruwweg tussen arbeiders en bourgeoisie. Tevens kon de Vlaamse Beweging opereren onder een zekere vrijheid van (politieke) meningsuiting waardoor conflicten meestal een parlementair debat opleverde.109 In het algemeen stelt Hroch dan ook dat de Vlaamse beweging een typische beweging is die de arbeidersklasse niet aantrok omdat zij pas ontstaan is nadat de burgerlijke én de industriële 105
BALTHAZAR, H., “Bestaat er een Vlaams, Waals en Brussels socialisme?”, in: Ons Erfdeel, 1979, p. 548 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 220 107 Ibid., p. 221 108 M. HROCH, Social preconditions of national revival in Europe : a comparative analysis of the social composition of patriotic groups among the smaller European nations, Cambridge, Cambridge university press, 1985, p. 28 109 Ibid., p. 115 106
22
revolutie
al
voltrokken
was
waardoor
ze
geconfronteerd
met
een
beginnende
arbeidersbeweging geen tijd kreeg om emancipatorische eisen in haar programma te integreren.110
3.2. De BWP en de Vlaamse natie- identiteit: een analyse van onderuit. Casus de Gentse BWP Maarten Van Ginderachter zal niet ontkennen dat de integratie van de BWP in het Belgische socio-economische en politieke systeem inderdaad plaatsvond tussen 1885 en 1914. Een meer positieve houding tegenover de monarchie en het kolonialisme was het gevolg, maar zorgde niet zozeer voor een verenigde nationale Belgische identiteit. De communautaire verschillen tussen Vlamingen en Franstaligen bleven volgens hem in de BWP aanwezig.111 De BWP was een gedecentraliseerde partij. De algemene raad en de congressen verenigden de socialisten binnen de BWP, maar de federaties hadden een grote zelfstandigheid zodat men op een comparatieve manier te werk kon gaan.112 Het is wel zo dat er een belangrijk onderscheid diende gemaakt te worden tussen partijkwesties waarbij de partij in haar geheel tot standpunten kwam die dan ook door de hele partij dienden gevolgd te worden en zogenaamde vrije kwesties waarbij de federaties een zekere mate van vrijheid hadden.113 Historisch onderzoek over de periode voor 1914 heeft eigenlijk de stelling van Lode Wils onkritisch aanvaard. Te weinig onderzoek is daardoor geleverd naar Vlaamse etnische tendensen voor 1914. Men dacht dat iedereen nog volop binnen de Belgische context dacht. Hierdoor is men schatplichtig aan de houding die de Vlaamse Beweging aannam tegenover haar vijanden, door ze te bestempelen als “slechte Vlamingen”. De Gentse socialisten die regelmatig in conflict lagen met de flaminganten op ideologisch vlak, zullen als gevolg daarvan als enthousiaste Belgen aanzien worden. Natuurlijk is die causale link tussen (anti)flamingantisme en (niet-)identificatie met Vlaanderen zwak. Vijandig staan tegenover de BWP betekent toch ook niet dat je anti-socia(a)l(istisch) bent? Je identificeren met de Vlaamse imagined community betekent nog niet dat je ook je steun toekent aan de Vlaamse Beweging als er constant concurrerende belangen spelen.114 Van Ginderachter was niet de eerste die dit soort zaken naar voren bracht. Ook Van Velthoven benadrukt dat de socialisten niet antiVlaamsgezind waren en een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de Vlaamse kwestie 110
M. HROCH, op.cit., p. 116 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 223 112 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 138 113 Ibid. 114 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, pp. 223-224 111
23
en de Vlaamse Beweging. 115 “Men kan zich distantiëren van de manier waarop de Vlaamse kwestie benaderd wordt, zonder er a-priori negatief of onverschillig tegenover te moeten staan”, aldus Van Velthoven. 116 Toen de socialisten voor het eerst in het parlement kwamen moesten ze rechtstreekse beslissingen nemen over die Vlaamse kwestie. Dat maakte snel duidelijk dat er zich toen al communautaire tendensen ontwikkelden.117 Van Ginderachter zijn onderzoek focust zich op drie regio’s, waaronder de Gentse regio. Belangrijk is om op te merken dat de sociale achtergrond van de socialistische arbeidersbeweging toch nog een stuk lager lag dan andere regio’s in België, de ellende was groter. Betekenisvol is ook dat de Gentse Vlaamsgezinden overwegend van conservatieve aard waren en uitgesproken anti-socialistisch.118 Toch laat Van Ginderachter er in zijn onderzoek weinig twijfel over bestaan dat de Gentse socialisten België zagen als een Gesellschaft en niet als een etnie. Het was voor hen een samenleving van gelijken die in de toekomst moest worden verwezenlijkt, men propageerde de eenheid van de Belgische arbeidersklasse, maar een oproep naar een gezamenlijke Belgische etnische afkomst blijft afwezig. Er zijn tal van voorbeelden. Vooruit, het dagblad van de Gentse BWP, nam regelmatig artikels over van de Franstalige socialistische pers. Comparatief onderzoek heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat op systematische manier opvallende wijzigingen werden aangebracht bij de vertaling.119 Maar dat niet alleen. Ook op het vlak van het gebruik van mythen zijn er duidelijk verschillen. Het ging dan voornamelijk over belangrijke historische gebeurtenissen waarbij de arbeidersklasse een centrale rol zou gespeeld hebben. In België wordt de zogenaamde “gestolen revolutie” van 1830 gezien als een typevoorbeeld van de mythomoteur van de BWP. Althans er werd lang gedacht dat dit wijdverspreid was in alle federaties. De Franstalige socialisten participeerden inderdaad in de jaarlijkse verjaardagen van de Belgische onafhankelijkheid met hun eigen opvatting, nl. het was een rebellie van onze voorvaderen, van arbeiders tegen het Hollandse juk, voor de vorming van een nieuwe staat, maar waar uiteindelijk de arbeidersklasse werd uitgesloten door de bourgeoisie. Na onderzoek is duidelijk gebleken dat de Gentse socialisten deze opvatting niet deelden. Eduard Anseele, de voorman van de Gentse socialisten, pleitte in 1882 in een boekje over 1830 volmondig voor Groot-Nederlandse ideeën. Dat soort ideeën kwamen zeer regelmatig terug in de volgende jaren. Ook de bij viering van 75 jaar België in 1905 publiceerde de Vooruit in Gent een artikel waarin over de revolutie van 1830 gesproken
115
VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 126, 129 Ibid., p. 129 117 Ibid., p. 124 118 Ibid., pp. 145-147 119 Een aantal voorbeelden zijn daar van te vinden in het artikel: VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, pp. 224-225 116
24
werd in termen van een historische stommiteit die de Groot-Nederlandse natie hadden ondergraven en waarbij men niet goed wist waarom men aan zo’n viering moest participeren.120 Gaat het hier nu om een reactie die voorvloeit uit het sociale milieu waarin de arbeidersbeweging zich ontwikkelde in Gent of gaat het om een diepe overtuiging binnen de Gentse BWP? Waren er opportunistische redenen mee gemoeid? Dat laatste lijkt bijzonder vreemd, want de Flaminganten hielden er voor 1914 een uitgesproken Belgische patriottisme op na. Gedurende de hele belle époque werden de socialisten sterk aangepakt voor hun weinig respect voor de Belgische vlag in liberale én katholieke flamingantistische bladen, als ook binnen de bladen van de christelijke arbeidersbeweging. Als opportunisme echt het leitmotif was van de Gentse BWP, dan kunnen we ons toch de vraag stellen waarom ze haar antinationale en anti-Belgische retoriek bleef volhouden. Voor Maarten Van Ginderachter is dat een belangrijk bewijs dat het om een meer diepgewortelde overtuiging gaat. 121 Vooral de systematische volharding en de passie waren te hevig om opportunistisch te zijn. Van Ginderachter reageert tegen de verwijzing van Herman Balthazar naar (klein)burgerlijke tendensen die de BWP binnensijpelden en invloed hadden op het gedachtegoed van de partij ten aanzien van het “vaderland”. In de jaren ’90 van de 19de eeuw kwam men in Brussel tot een anti-klerikaal front met de liberalen, maar trachtte men het verschil te bewaren door zich af te zetten tegen de nationale hymne en vlag. 122 Ditzelfde patroon duikt ook op in Gent wanneer in de periode van allianties met liberalen, er in het discours duidelijke Vlaamse elementen bleven zitten. 123 Voor Van Velthoven mag die toenadering tot de liberalen minstens even sterk toegeschreven worden aan het conservatisme en het anti-socialisme van de Gentse Vlaamsgezinden als aan de anti-klerikale keuzes van de socialisten, hoewel hij daar toch één van de oorzaken van de breuk met de Vlaamse Beweging ziet.124 Het idee van de verburgerlijking gaat hij een beetje uit de weg, maar hij stelt wel het omgekeerde vast: binnen de Vlaamse socialistische beweging telde men weinig burgerlijke intellectuelen onder haar leiders; integendeel, het ging net eerder over voormannen die uit de arbeiders zelf voortkwamen waardoor het klassenkarakter van de taalstrijd niet werd beklemtoond.125 Uiteraard was men ook niet volledig resistent tegen enige beïnvloeding van het heroplevend patriottisme binnen de burgerlijke kringen eind 19de eeuw. Het ideaal van de
120
VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, pp. 227-228 Ibid., p. 229 122 Id., Het rode vaderland…, p. 182 123 Ibid., p. 183 124 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., pp. 146-147 125 Ibid., p. 128 121
25
zogenaamde “nation armée” 126 had men al laten varen op het einde van de 19de eeuw en vervangen door een campagne voor algemene dienstplicht en betere levensomstandigheden binnen het leger. Vanaf 1895 merk je binnen de Europese socialistische arbeidersbeweging het ontstaan van een oppositioneel patriottisme waarbij men in België een positiever houding aannam over de Belgische nationale driekleur en het eigen patriottisme in de verf begon te zetten in ruil voor rechten voor de arbeiders. Rond 1895 zal men een totale sociale en politieke gelijkheid eisen in ruil voor steun aan een defensieve oorlog en in 1914 zal het duidelijk worden dat voor de leiding van de BWP zelfs het algemeen meervoudig stemrecht al waardevol genoeg is om in een oorlog terecht te komen.127 Een aantal fenomenen liggen aan de basis daarvan. De economische groei die de omstandigheden van de arbeiders verbeterde, betekende dat het idee van een imploderend kapitalisme even moest worden uitgesteld. In 1893 maakten op basis van het algemeen meervoudig stemrecht 28 leden van de BWP hun intrede in het parlement en zorgde een vernieuwd Belgisch nationalisme en een campagne tegen de vaderlandloze socialisten ervoor dat de BWP zich defensiever moest opstellen. 128
Dat
algemeen meervoudig stemrecht zorgde er ook voor dat de etnische tegenstellingen duidelijker werden binnen het land. In oktober 1894 stemde Wallonië socialistisch, Brussel liberaal en Vlaanderen katholiek. Anseele, die verkozen was in Luik, werd tot Belgisch symbool getroond, alhoewel deze aanbieding niet geheel uit idealisme was. In juli 1894 kwamen de Luikenaars aankloppen bij de Gentse socialisten voor een lening zonder interest van 10000 frank in ruil voor zijn plaats.
129
Anseele zou er anderzijds door het gebrek aan evenredige
vertegenwoordiging130 nooit in geslaagd zijn in Vlaanderen of Gent verkozen te geraken. Ondanks dat oppositioneel patriottisme kwam het in de BWP zeker niet tot een nationaal Belgische etnische identiteit. Integendeel, het Vlaamse identificatieproces binnen de Gentse BWP zette zich voort en dat werd nog versneld door het invoeren van een proportionele meerderheid vanaf 1899 in verkiezingen en het vergroten van de Gentse kiesomschrijving. Men was genoodzaakt ook kiezers op het platteland aan te trekken. In het dagblad Vooruit werd dan ook het Gentse proletariaat constant opgeroepen om Vlaanderen te laten ontwaken uit haar slaap. In 1902 zal men in Gent, 600 jaar na de Guldensporenslag, géén patriottische verwijzingen maken naar de revolutie van 1830, maar op een systematische manier verwijzen naar “Arm Vlaanderen” en de Guldensporenslag. De Guldensporenslag werd
126
Het bewapenen van het volk in plaats van een leger VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 231 128 Id., Het rode vaderland…, p. 244 129 VANSCHOENBEEK, G., Novecento in Gent : de wortels van de sociaal-democratie in Vlaanderen, Antwerpen, Hadewijch, 1995, p. 31 130 Dat kwam er pas in 1899 127
26
voorgesteld als een strijd in de lijn van de internationale klassenstrijd, als de strijd tussen de Vlaamse vrije burgers en de aristocratie.131 Het idee van de strijd tussen Vlamingen en Fransen werd niet expliciet gehanteerd, maar het was toch ook niet helemaal verdwenen. Wanneer men in Gent in 1902, na het debacle van een mislukte algemene staking, stilaan meer afstand begint te nemen van de (liberale, anti-klerikale) burgerlijke partijen om zich meer te richten op de christelijke arbeiders, ziet Van Ginderachter dat parallel hiermaan Vlaanderen terug centraal begon te staan in het discours gecombineerd met de opbouw van de eigen organisatie.132 Men wilde opnieuw een echte werkliedenpartij worden en blijkbaar hoorde daar een betere erkenning bij van Vlaanderen. Het samen gaan van een Vlaams discours met de trots voor de eigen organisatie, wat men Organisationspatriotismus noemt, leidde op die manier eigenlijk tot wat Kulczycki “etnisch klassenbewustzijn” noemt.133 Men was fier op de verwezenlijkingen van de Gentse Vooruit in “Arm Vlaanderen” en dat werd in een Vlaamse sausje gedopt. Dat gevoel versterkt zich nog eens door de neerbuigende Waalse kritiek dat men er niet in slaagde de partij in Vlaanderen uit te bouwen.134 Uiteindelijk slaagde men er in 1906 de eerste Vlaamse socialist buiten Gent in het parlement te laten verkiezen. Dat werd August Debunne in Kortrijk.135 Bij de stemming van de gelijkheidswet waarbij het Nederlands in België als een gelijkwaardige nationale taal werd erkend stemde nog een ruime meerderheid van de Belgische socialisten voor.136 Maar tussen 1907 en 1914 werden de communautaire tegenstellingen alleen maar groter. Dat werd ook zichtbaar op het terrein. Er werden in deze periode verschillende taalwetten gestemd in het parlement en Anseele, die tijdens de debatten telkens de woordvoerder was van de Vlaamse socialisten, kwam tijdens die parlementaire debatten verschillende keren met zijn Waalse partijgenoten in conflict.137 Dat de taalgelijkheid uit het programma van de BWP gesmeten was niet alleen een symptoom, maar ook een katalysator. Op het congres van 1909 werd zelfs door een Waals afgevaardigde gevraagd om de nationale raad van de BWP te splitten omwille van het niet samengaan van de Waalse en Vlaamse mentaliteit. 138 E zijn pogingen ondernomen binnen de socialistische kamergroep om de geschillen binnenskamers op te lossen, maar zonder resultaat. Bij de stemming rond de 131
VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 234 Id., Het rode vaderland…, pp. 302-303 133 KULCZYCKI, J. J., The foreign worker and the German labor movement : xenophobia and solidarity in the coal fields of the Rurh, 1871-1914, Oxford, 1994, p. 8 geciteerd in: VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 234 134 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 234 135 VANSCHOENBEEK, G., op.cit., p. 198 136 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 131 137 Ibid., p. 146 138 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 235 132
27
werkrechtersraden139 in 1909 was het hek van de dam en kwam het tot bitsige woorden in de fractie zelf en uiteindelijk werd er beslist dat de mandatarissen naar eigen goeddunken mochten stemmen. De Vlaamse kwestie werd volgens Van Velthoven vanaf dan een vrije kwestie.140 De Gentse socialisten steunden de taalwetgevingen ondanks hun anti-flamingantisme, maar hun redenering bleef wel dat de sociale kwestie alles zou oplossen. Het algemeen stemrecht zou een Vlaamse meerderheid opleveren. Men heeft anderzijds noch Vlaanderen als een “imagined community” ontkend, noch de legimiteit van Vlaamse taalrechten genegeerd.141 Men participeerde niet in meetings en marsen van de Vlaamse Beweging, maar Anseele was altijd duidelijk in het parlement. Voor hem was de tweetaligheid van België onvermijdelijk. De belangrijkste discussie waar ook Anseele direct bij betrokken was, was die over de vernederlandsing van de Gentse universiteit vanaf 1910. Bij de verkiezingen van 1910 behielden de socialisten hun zetels, maar kreeg het Vlaamse gehalte een “boost” door de intrede van Camille Huysmans in het parlement, tegelijkertijd met de katholiek Frans Van Cauwelaert. Zo begon opnieuw een belangrijke discussie over de “Vlaamsche Hoogeschool”.142 Het was Anseele die zijn handtekening plaatste onder het wetsvoorstel van Van Cauwelaert en Franck voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit. De Gentse federatie in aanwezigheid van Huysmans had daartoe beslist, op voorwaarde dat de Vlaamse kwestie een vrije kwestie bleef en het partijcongres en de Algemene Raad geen nationaal standpunt formuleerde. Wat ook gebeurde.143 De nationale verkiezingen van 1910 en 1912 leidden eigenlijk niet tot het gehoopte succes in Vlaanderen en zo werd de spanning nog heviger. De Vlamingen werden een blok aan het been van de Waalse arbeidersbeweging. Dat leidde uiteindelijk ook tot verwarring in het Waalse kamp. Geconfronteerd met een toename aan eisen van de Vlaamse Beweging voor meer taalrechten, evolueerden verschillende Waalse socialisten meer en meer in de richting van de Waalse/Wallingantistische beweging.144 Zij vochten voornamelijk tegen taalgelijkheid, maar net als de Flaminganten waren zij niet anti-België. Zij zagen zichzelf als “teleurgestelde” Belgen
139
Werkrechtersraden hadden een juridische bevoegdheid om geschillen tussen patroon en arbeider over de uitvoering van arbeidscontracten op te lossen. In 1909 werd het voorstel gelanceerd op de een Kamer van hoger beroep in te stellen. De regering zou voorzitter, ondervoorzitter en griffier aanduiden en in de Vlaamse gewesten zouden die Nederlands moeten kennen. Er was een vraag of dit ook voor de Waalse gewesten moest gelden gezien het aantal Vlaamse arbeiders daar waarbij aangevoerd werd dat een Waal, zelfs een gestudeerde, niet bij machte zou zijn om Nederlands te leren waardoor Walen van deze posities zouden worden uitgesloten. (bron: VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 133) 140 Ibid., pp. 133-134 141 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 236 142 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 150 143 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., pp. 150-154 en VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, pp. 324-325 144 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 236
28
en Wallonië was het laatste schuiloord tegen de separatisten van de Vlaamse Beweging. Het socialistische dagblad L’Avenir du Borinage zag in 1911 de Belgische revolutie bijvoorbeeld als een rebellie van de Franstalige Belgen tegen het Flamingantisme.145 Alleen de Brusselse BWP trachtte boven de meningsverschillen te staan en de inval van de Duitsers zorgde voor een herstel van de eenheid, maar niet alle fricties verdwenen. De Wallingantistische socialisten werden de hevigste aanhangers van de meest radicale vleugel van het Belgische nationalisme. 146 Zoals Mieke Van Haegendoren aangaf hadden de Vlaamse federaties van de BWP daar veel minder last van. Vredesinitiatieven konden in Vlaanderen op een bredere steun rekenen. 147 Volgens Van Ginderachter kan dat gedeeltelijk toegeschreven worden aan de discrepantie tussen etnische en gesellschaft identiteiten.148
3.3. Conclusie: natie- en klasse-identiteit in de BWP voor 1914 Het is waar dat de BWP nationaal geïntegreerd raakte in de Belgische natie-staat. Vergeleken met de Franse, Britse en Duitse socialistische arbeidersbeweging was ze daarentegen veel minder geïntegreerd in het bestel. Men maakte zich bijvoorbeeld geen zorgen om de geboortecijfers en de immigratie van buitenlanders in de Belgische staat (iets wat de Britten wel deden) en men had steeds een constante anti-militaristische propaganda (iets waar de Duitsers mee ophielden toen men het verwijt kreeg vaderlandsloos te zijn). 149 De traditionele zaken die de Belgische natie-identiteit moesten versterken waren zwak. Leerplicht en algemene dienstplicht werden pas juist voor 1914 ingevoerd, het beeld van het leger was er één van armoede, de schoolinfrastructuur was armzalig en de alfabetisering lag laag. Bovendien was België nooit echt verzeild geraakt in een oorlog tussen 1839 en 1914, onder andere door haar neutraliteitsplicht, terwijl oorlog één van de belangrijkste “nation builders” is. 150 De schending van die neutraliteit in 1914 zal na de Eerste Wereldoorlog bij discussies over de Belgische buitenlandse politiek tendensen losmaken binnen de BWP die eveneens in communautaire termen gevat kunnen worden. Daarbij kan de discussie over Belgische gebiedsuitbreiding als een typevoorbeeld worden gezien (zie infra).151
145
L’avenir du Borinage, 13 janvier 1911, p. 1; geciteerd in: VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 237 146 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 237 147 VAN HAEGENDOREN, M., “Socialistische Partij en de Vlaamse beweging”…, p. 1444 148 VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 238 149 Ibid. 150 Ibid. 151 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 54
29
Het oppositioneel patriottisme dat ten toon gespreid werd in de BWP zorgde voor het aanvaarden van de monarchie, het kolonialisme en de nationale defensie en temperde het radicale internationalisme, maar leidde niet tot de opbouw van een Belgische unitaire etnische identiteit.152 De Gentse BWP is een voorbeeld van hoe de vijandigheid ten opzichte van een “kleine” (“small”) nationale beweging (het flamingantisme) niet noodzakelijk betekent dat men zich ook keert tegen de “kleine” (“small”) natie (Vlaanderen). Een studie naar de houding van de arbeidersbeweging tegenover een nationale beweging moet dus gepaard gaan met een onderzoek van onderuit. Dat betekent meteen dat de stelling van Hroch ter discussie komt te staan. Hij beweerde dat Vlaanderen een “desintegrated nation” was voor 1914, maar de Gentse socialisten waren duidelijk wél geïntegreerd in het kleine vaderland (Vlaanderen) en veel minder in het grote (België) dus zou het perfect kunnen dat “de massaficatiefase van de Vlaamse natie al was ingezet vóór 1914”, aldus Van Ginderachter.153 De vraag blijft natuurlijk hoe relevant die Vlaamse identiteit was voor de Gentse socialisten? In tegenstelling tot hun Tsjechische kameraden zaten ze niet in de voorhoede van de taalstrijd. Maar waarom? Op het eerste gezicht lijkt de Vlaamse taalstrijd sterk op de Tsjechische casus. De Tsjechisch sprekende arbeiders werden geconfronteerd met een Duitstalige werkgever. De Tsjechische bourgeoisie was zwak en de industriële concerns werden vooral gedomineerd door Duits kapitaal zodat nationale en sociale verdrukking samenvielen en elk sociaal conflict op die manier telkens een nationale dimensie kreeg. Toch gaat de vergelijking niet helemaal op voor Vlaanderen aangezien in Tsjechië ook nog Duitssprekende arbeiders leefden die vaak behoorden tot de arbeidsaristocratie. In Bohemen leefden die Tsjechische
en
Duitssprekende
arbeiders
zij
aan
zij
en
zorgde
dat
voor
samenlevingsproblemen. De Tsjechen voelden zich gediscrimineerd omdat de lokale sociaaldemocratie zich vooral richtte op die Duitssprekende arbeiders.
154
In Gent was de
arbeidersbeweging daarentegen eentalig Nederlands waarbij weinig conflicten ontstonden. Alleen Brussel is een uitzondering in het geval, en daar zal Camille Huysmans zijn beweging op enten.155 Op die manier kwam het dus eigenlijk nooit tot een socialistische taalbeweging. Desondanks bleef de eenheid in de partij behouden. De redenen daarvoor zijn volgens Van Ginderachter dezelfde als degene die een breuk tussen links en rechts binnen de partij vermeden, nl. de aanwezigheid van een invloedrijke en talrijke centrumgroep rond Emile Vandervelde, het kameraadschap dat versterkt werd door de algemene vijandigheid tegen de
152
VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 238 Id., Het rode vaderland…, p. 375 154 Id., “Social Democracy and National Identity…”, p. 239 155 Id., Het rode vaderland…, p. 374 153
30
BWP, het feit dat klasse als identiteit waarschijnlijk nog iets boven de “imagined communities” stond binnen de partij, etc.156 Maar de communautaire verschillen kwamen wel duidelijk op de voorgrond waardoor al snel de taalkwestie in de BWP een vrije kwestie werd. Hierdoor bleef de eenheid bewaard ondanks het feit dat de Vlaamse socialisten in het parlement met weinig aarzeling hun verantwoordelijkheid hebben opgenomen en de Waalse socialisten eigenlijk nooit de Vlaamse strijd als een bevrijdingsstrijd hebben gezien, op één uitzondering na: bij de stemming van de gelijkheidswet in 1898.157 Door te zeer te focussen op de Gentse federatie, zouden we bijna vergeten dat Gent, naarmate de 20ste eeuw naderde, geen eiland meer was en dat ook figuren uit andere federaties hun invloed deden gelden in de Gentse regio. Daarbij mogen we zeker ook de rol van Camille Huysmans niet minimaliseren die er in slaagde de Vlaamse federaties achter zijn Vlaamsgezinde standpunten te scharen. Die kentering viel volgens Van Velthoven samen met de verdieping van de Vlaamse gedachte binnen de Vlaamse Beweging zelf, waar een begin werd gemaakt van aandacht voor de sociaal-economische realiteit en met de rol van taal in het economisch proces.158
156
VAN GINDERACHTER, M., “Social Democracy and National Identity…”, p. 240 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., pp. 162-163 158 Ibid., p. 163 157
31
IV. Onderzoek naar natie- en klasse-identiteit tijdens het interbellum in de Gentse socialistische arbeidersbeweging Maarten Van Ginderachter poneerde dat het Vlaamse discours binnen de Gentse BWP hand in hand ging met de trots voor verwezenlijkingen van de eigen arbeidersorganisatie. Dat resulteerde in een soort etnische klasse-identiteit (cfr. infra). Wordt na de wereldbrand tussen 1914 en 1918, het versterken van anti-Duitse gevoelens onder de bevolking, het activisme van een deel van de Vlaamse Beweging, de eerste deelname aan regeringen van nationale unie en later van tweeledige regeringen, tijdens de verhitte debatten rond de taalstrijd, etc. nog steeds zo’n discours gehanteerd?
4.1. Algemeen Men kan gerust stellen dat vroeger onderzoek zich te veel concentreerde op de houding van socialisten ten aanzien van de Vlaamse Beweging en de taalwetten. Maarten Van Ginderachter heeft zich daar gedeeltelijk van afgezet, maar het gevaar bestaat natuurlijk dat je opnieuw op basis van zijn bevindingen een weg inslaat waardoor niet alle pistes worden opengelaten. Zeker omdat de context (cfr. infra) na zulke dramatische gebeurtenissen veranderd was. Het is ook niet gemakkelijk om een onderzoek naar natie-identiteit binnen de BWP te voeren die de houding niet onderzoekt van de BWP ten aanzien van de taalwetten en de Vlaamse Beweging, maar het moet meer zijn dan dat. Ons onderzoek focust zich op klasse- en natie-identiteit binnen de Gentse socialistische arbeidersbeweging. In eerste instantie was het de bedoeling om ons onderzoek breder op te vatten dan louter een zoektocht naar natie-identiteit binnen de socialistische arbeidersbeweging in Gent tijdens de jaren ’20 en ’30. We wilden de vorming van die klasse-identiteit mee onder de loep nemen en waren de “from below”-methode wel genegen, maar beide zaken vergen veel tijd en nood aan specifiek bronnenmateriaal. Voor het onderzoek naar klasse, stelde zich niet het probleem van schaarste, eerder van overvloed. De klasse-identiteit is oververtegenwoordigd binnen de socialistische arbeidersbeweging, in haar media en pers en wordt de primordialiteit van klasse als een evidentie gezien. De redacteurs en lezers zijn overtuigde socialisten. Het zou wel interessant kunnen zijn om eens te onderzoeken hoe men in propaganda de identificatie met de arbeidersklasse tracht te versterken, maar dat zou ons te ver leiden.
32
Dat propagandamateriaal naast kranten – die in zekere zin ook propaganda zijn – interessant onderzoeksmateriaal is, is ook de reden waarom de restanten van de verschillende Gentse regionale bladen, die vooral als propagandamateriaal dienden, mee van onder het stof werden gehaald. We wilden zien of er geen verschillen opdoken als men werkte naar een ander soort publiek, want deze bladen waren bedoeld voor een publiek dat breder ging dan de socialistische lezer van Vooruit. Het staat buiten kijf dat de dominantie van de identificatie met de arbeidersklasse aanwezig is, we aanvaarden die zoals ze was en gaan op zoek naar hoe die klasse-identiteit gepaard ging met de verschillende concurrerende vormen van natie-identiteit in België. We gaan dus klasse onderzoeken in relatie tot een andere vorm van identiteit, nl. natie, om gelijktijdig met de ontwikkeling van natie-identiteit ook beter inzicht te krijgen in klasseidentiteit, zoals Kirk aangaf. De belangrijkste vertegenwoordiger van de socialistische arbeidersbeweging in Gent blijft de BWP. We zouden natuurlijk de socialistische arbeidersbeweging breder kunnen opvatten en ook de Kommunistische Partij (KP) mee rekenen; maar die bekleedt pas na de belangrijke stakingen in de jaren dertig een sterkere positie. Toch haalt de KP algemeen in Vlaanderen nooit het niveau van hun Waalse kameraden. De KP zal nationaal in tegenstelling tot andere Europese landen nooit de dominantie van de BWP ter linkerzijde in gevaar brengen. De keuze voor Gent vloeit voort uit de gedachte ons te kunnen baseren op eerder onderzoek in de stad en het feit dat de socialistische beweging in Vlaanderen de langste traditie kent in de Gentse regio.
4.2. Bronnen en methode Bij gebrek aan andere bronnen die een aanpak van onderuit zouden kunnen versterken, waren we genoodzaakt ons te baseren voor onderzoek op de dagbladen van de Gentse socialistische pers. Door bronnenschaarste was dat de enige mogelijkheid. In de Belle Epoque kan je de rubriek “de strijdpenning” gebruiken en op een comparatieve manier aan personderzoek doen door de verschillende kranten van de verschillende BWP-federaties naast elkaar te leggen. Die strijdpenning verdween niet in het interbellum, maar had niet echt meer dezelfde functie en plaats. Enkel namen en geld werd nog genoemd wanneer arbeiders een donatie deden aan de strijdkassen van de BWP. De zinnetjes die men er vroeger aan toe mocht voegen verdwenen en ook de rubriek vinden we hoogstens nog een paar keer terug. Op die manier zijn we genoodzaakt ons louter te baseren op berichtgeving binnen de Vooruit, maar
33
ook op basis van een aantal Gentse regionale BWP-bladen die verschenen tijdens het interbellum. Het zou kunnen dat binnen deze regionale bladen geluiden te horen waren die misschien minder de partijlijn volgden. We hebben gekozen voor een steekproef voor het dagblad Vooruit omdat het gaat over een lange periode (20 jaar) en de tijd voor onderzoek vrij kort was. We kozen voor de maand maart omdat dat het voordeel had bij gebrek aan te weinig materiaal om nog steekproeven te doen die niet de dicht bij elkaar lagen. We zouden dan eventueel voor september hebben gekozen. Twee maanden die in het politiek jaar vielen, maar uiteindelijk was maart voldoende Voor de regionale bladen, lazen we wel alles wat nog terug te vinden was omdat het bij deze soort bladen meestal gaat over maand- tot weekbladen die maar enkele pagina’s telden. Je kon zo snel zoeken op relevante artikels en zoveel is er ook niet bewaard gebleven. In het archief van de BWP van Gent en het persoonlijk archief van Eduard Anseele vonden we nog zaken terug die dateren van voor 1935. Het is echter pas vanaf midden jaren ‘30 dat men systematisch regionale wekelijkse edities uitbracht die ook nog allemaal bewaard zijn gebleven op microfilm. Het gaat dan vooral over de regionale editie “Voor Allen: uit de Arteveldestad” waar we enkele interessante passage ontdekten, maar ze is enkel voor de periode tussen 1936 en 1939 volledig bewaard gebleven. Voor ons zijn klasse en natie twee vormen van groepsgevoel die vooral gesteund zijn op het geloof in gemeenschappelijke kenmerken tussen mensen die elkaar helemaal niet kennen. Naar de vorming van dat subjectieve gevoel gaan wij op zoek. De BWP was de start van een massapolitiek die trachtte een zo breed mogelijk vangnet te zijn voor werklieden die aangetrokken werden door allerlei identiteitsvormen. Dat kon gaan van klasse, antiklerikalisme,
beroepsgroep,
internationalisme,
taalgemeenschap,
vaderland
tot
Organisationspatriotismus. Uiteraard is dat in het interbellum al beter gekaderd en is er al een paar decennia socialistische partijopbouw gebeurd, maar men moet in Vlaanderen tijdens de jaren ’20 en ’30 toch constant op zoek naar nieuwe lagen, groepen kiezers, etc. De groeimarge voor de Belgische socialistische beweging lag dan ook vooral in Vlaanderen omdat het er op leek dat men in Wallonië de sociologische drempel had bereikt. Sociale identificatie komt tot stand in confrontatie met een “Ander” (arbeiders vs. bourgeoisie, Vlamingen vs. Franstaligen, etc.). We moeten daarom op zoek gaan naar de symbolen, waarden en rituelen die verbonden zijn met klasse- en natie-identiteiten. Uit de theoretische discussie rond klasse en natie kunnen we concluderen dat het gedrag van mensen in zekere mate historisch geconstrueerd is. We hebben daarbij veel geleerd van Anthony D. Smith en Otto Bauer inzake natie die eveneens perfect hanteerbaar is op klasse-identiteiten.
34
Voor Smith was een etnie een groep van mensen die zichzelf zien als een gemeenschap met een collectieve naam, die geloven dat ze een aparte cultuur delen en gezamenlijke voorouders hebben, die een gevoel van solidariteit hebben onderling en zich associëren met een grondgebied. Al de mythen die verbonden zijn met dit gevoel “provide the focus of a community’s identity and its mythomoteur, or constitutive political myth”. 159 Uiteindelijk zijn dat historische producten. Voor Smith staat etniciteit voor een “sense of of collective belonging to a named community of common myths of origin and shared memories, associated with an historic homeland”. 160 We gaven al eerder aan dat net die “common myths” en “shared memories” interessant zijn voor een onderzoek. Het gaat hier niet alleen om objectieve historische gebeurtenissen, maar evenzeer om een ingebeelde reconstructie van het verleden die een belangrijke subjectieve dimensie geven aan nationale identiteit. Daarbij mag de rol van een aantal structurele factoren niet onderschat worden. Ook Smith gaf al aan dat intelligentsia, de sociaal-economische ontwikkeling, de culturele infrastructuur (scholen, boeken, dagbladen, universiteiten, een moderne taal), organisaties, etc. niet te onderschatten zijn. Dat geldt eigenlijk voor alle vormen van identiteit. In heel de discussie rond klasse, geven ook Eley en Nield aan dat we moeten onderzoeken hoe de praktijk en de instituties bepaalde arbeidersbelangen hebben verhinderd en/of geconstrueerd. De centrale vraag luidt: hoe worden arbeiders gemodelleerd tot agerende subjecten in naam van hun klasse? Dat betekent niet dat wij direct geloven dat structuur domineert over de agent. We geven toe aan de kritiek van Neville Kirk omdat we de dichotomie structuur versus actie te boven moeten komen en aandacht moeten hebben voor het relationele tussen de twee. We gaan er dus gewoon van uit dat natie- en klasse-identiteit in feite historisch geconstrueerd zijn, maar wel een realiteit zijn die mee de maatschappij vorm geven. Uiteindelijk is het noodzakelijk een methode te hanteren die sterk in lijn ligt van het pleidooi van Eley en Nield, namelijk voor een “discursive move” omdat het vermijdt tot een teleologische visie te komen. Binnen de socialistische pers gaan we op zoek hoe haar discours bepaalde vormen van identiteit versterkte of verzwakte, met een focus op klasse en natie als twee vormen van identiteit. We zijn ons natuurlijk bewust van het feit dat voor de socialistische redacties de klasse primeert, maar we weten ook uit voorgaand onderzoek dat die klasseidentiteit samenging met een Vlaams “etnisch” tintje. Voor natie hebben we ons daarom laten leiden door trefwoorden als ‘natie’, ‘vaderland’, ‘België’, ‘Wallonië’, ‘1830’, ‘Guldensporenslag’, ‘volk’, ‘bodem’, ‘thuisland’, ‘moederland’, “Walen’, ‘Waals’, ‘Vlamingen’ en ‘Vlaams’. Nog een aantal trefwoorden die sterk refereren naar de Vlaamse Beweging werden er bijgevoegd zoals ‘taal’, ‘Universiteit Gent’, ‘taalwetten’, etc. In 159 160
SMITH, A.D., op.cit., p. 58 Id., art.cit., p. 583
35
de jaren ’20 en ’30 heb je eveneens belangrijke wetten en verwezenlijkingen van de Vlaamse Beweging. Dat betekent dat we ook ons onderzoek gaan toespitsen op artikels die verslag uitbrengen van deze debatten. Duiken er tevens verschillen op binnen de socialistische arbeidersbeweging algemeen en in Gent in het bijzonder? Onze bijzondere aandacht ging tevens uit naar artikels over lang of minder lang vervlogen tijden. Verhalen over de Oude Belgen ten tijde van Caesar, de middeleeuwse gemeententijd, de mythe van de vreemde overheersing, de Belgische (gestolen) revolutie van 1830, de Guldensporenslag, nationale figuren als Alexandre Gendebien, Jacob van Artevelde, etc. We namen ons voor om een aantal centrale vragen vast te leggen om ons onderzoek wat beter af te bakenen: •
Bleven de Vlaamse, en meer specifiek de Gentse, socialisten consequent de Vlaamse (taal)rechten verdedigen?
•
Welke discours hanteerde men in de discussies rond de Vlaamse kwestie? Was dat discours doorspit van Vlaamse elementen? Identificeerde men zich nog steeds iets meer met de Vlaamse natie dan met de Belgische? (cf. infra) Bleef men de eenheid van de arbeidersklasse verdedigen?
•
De Waalse socialisten hielden hun anti-Vlaamse houding aan, dat weten we. (cf. infra) Zijn er zaken terug te vinden die er op wijzen dat men openlijk de Waalse kameraden op de korrel nam?
•
Welke houding nam men aan tegenover de Franse taal? Niet alleen de Franse taal in Vlaanderen, maar vooral in het algemeen.
•
Veranderde de houding tegenover de Vlaamse Beweging? Welke houding nam men aan tegenover de radicalisering die deze beweging doormaakte? Welke houding nam men aan tegenover het activisme en later de amnestiekwestie?
•
Ontwikkelde zich in de lijn van de trots voor de verwezenlijkingen van de Gentse socialisten zich een stadsidentiteit?
•
Hoe gingen de Gentenaars om met de veranderende rol die ze speelden binnen het Vlaamse socialisme?
•
De communautaire discussies vonden niet alleen plaats rond de taalproblematiek in België, maar ook rond andere zaken zoals buitenlandse aangelegenheden, de schoolkwestie, religie, etc. Vinden we daar zaken van terug in Vooruit?
36
V. 1914-18: de BWP op een keerpunt 5.1. 1914: de houding van de BWP ten aanzien van de oorlog Het uitbreken van de oorlog was een schok voor de socialistische beweging in het algemeen en bracht een aantal zwakheden aan het licht. De roemrijke socialistische 2de Internationale werd met het uitbreken van de oorlog volledig in crisis gebracht en viel tragisch uiteen. Eigenlijk hadden de socialisten in Europa zich wel voorbereid tijdens de decennia voor de Eerste Wereldoorlog. In 1907 werd een akkoord bezegeld binnen de internationale socialistische beweging over de houding van socialisten bij een uitbraak van een groot oorlogsconflict. Het was evident dat men er alles aan zou doen om oorlog te vermijden. Eerlijkheidshalve hebben alle socialistische leiders – de één al wat meer dan de andere – die afspraak gevolgd, maar de toepassing van het tweede deel was een ander paar mouwen. Men zou namelijk van de politieke en economische crisis gebruik maken om in opstand te komen en een einde stellen aan het kapitalistische systeem.161 De Franse, Duitse, Britse en Belgische socialisten hebben er zelfs nooit aan gedacht om de clandestiniteit in te duiken. Dat zou nochtans het logische gevolg zijn van een boycot van de oorlog. Er zijn voorbeelden op te sommen van organisaties die andere keuzes maakten, waaronder de Russen en Serviërs. De BWP volgde de hoofdstroom van de grote socialistische partijen in Europa die pal achter hun regeringen gingen staan. De onafhankelijkheid en het voortbestaan van het land werd bedreigd en men aarzelde amper om achter de respectievelijke nationale regeringen te gaan staan. In België werd de beslissing van de regering om het Duitse ultimatum te verwerpen, instemmend door de Algemene Raad van de BWP aanvaardt. Consequent stemde men nadien zonder enige tegenstem de oorlogskredieten in het Belgische parlement.162 Zelfs de latere communistische leider Joseph Jacquemotte drukte op het groene knopje. In 1913 had Jacquemotte wel een anti-nationalistische motie ingediend op het congres dat stelde dat arbeiders geen vaderland hadden binnen de kapitalistische structuur. Hij kon op weinig gehoor rekenen in een partij die eigenlijk nooit een sterke georganiseerde linkerzijde kende. De meerderheidsmotie stelde klaar en duidelijk dat het idee van Marx over vaderlandsloze arbeiders achterhaald was.163 Een belangrijk verschil was dat de BWP er als één 161
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, pp. 13-14 Ibid., p. 15 163 Ibid. 162
37
van de weinigen in slaagde dit standpunt ook te handhaven tot 1918 en dat er quasi geen linkervleugel ontstond die zich verzette tegen dit patriottisme. 164 In tegenstelling tot andere Europese socialistische organisaties. Een keerpunt voor de socialistische beweging bleef de benoeming van BWP-voorzitter Emile Vandervelde tot minister van staat door premier Broqueville in 1914. Hij werd opgenomen in de Kroonraad en was onderdeel van de wederzijdse toenaderingsmanoeuvres. De wederzijdse tegemoetkomingen leidden naar de Godsvrede die stand hield tot 1921. Tezelfdertijd traden ook een aantal prominente socialisten, zoals Louis de Brouckère en Hendrik De Man, op vrijwillige basis in legerdienst, wat de nationale verzoening nog eens accentueerde.165 Het moet benadrukt worden dat die wil naar l’Union Sacrée zeker niet alleen aanwezig was bij de socialisten. Andere nieuwe spelers op het politieke terrein zoals de bankier Franqui waren dezelfde mening toegedaan. Tijdens de oorlog leidde Francqui het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (NHVC) en waakte er steeds over dat in zijn Uitvoerend Comité alle politieke strekkingen aanwezig waren, dus ook de socialisten.166 Die betrokkenheid van de BWP bij het NHVC schakelde haar in een hogere versnelling om een nationale partij te worden.167 De benoeming van Vandervelde zorgde er voor dat hij in de regeringspolitiek terecht kwam, maar ook dat de socialistische beweging verdeeld geraakte. Anseele zat in het zogenaamde etappegebied en dus afgesloten van elke communicatie, de enige officiële standpunten van de BWP kwamen uit Brussel waar Joseph Wauters de klepel zwaaide en vanaf kerstmis 1915 trok Camille Huysmans als secretaris van de 2de Internationale naar Den Haag waar hij het bureau van de internationale vestigde. De Belgische socialistische beweging was een lappendeken geworden.168
5.2. 1914-1918: de socialisten verdeeld Tijdens de Eerste Wereldoorlog zou je van de verdeelde standpunten eigenlijk vier posities kunnen destilleren. Enerzijds Jules Destrée en Emile Vandervelde aan de meer patriottistische zijde en anderzijds Camille Huysmans en Eduard Anseele aan de meer internationalistische zijde waarbij Vandervelde en Anseele telkens de gematigde zijde vertegenwoordigden. Iets voorzichtiger zou je kunnen stellen dat ze alleszins warm en koud bliezen of het “vuile werk” door anderen lieten opknappen. 164
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 15 Ibid., p. 16 166 Ibid., p. 21 167 Ibid. 168 Ibid., pp. 16-17 165
38
Emile Vandervelde in Le Havre De patron Vandervelde ontwikkelde zich tot een belangrijk figuur binnen de regeringskringen in Le Havre. In eerste instantie werd hij een troefkaart voor de regering. Vandervelde was voorzitter van de 2de Internationale en nummer één van de BWP. De regering genoot van zijn PR-daden zonder dat hij al een ministerpost had.169 Pas begin 1916, wanneer duidelijk werd dat de oorlog langer zo duren dan verwacht, en onder druk van het Belgisch staatshoofd Albert I, werd de regering uitgebreid met de liberale en socialistische oppositie. Vandervelde werd in eerste instantie minister zonder portefeuille. Hij drong niet aan op een invulling van zijn ambt. Dat kenmerkte zijn gematigdheid. Hij trad zelfs als verzoener op tussen de regeringspartners wanneer de liberalen minder gematigd een invulling van hun ambt begonnen te eisen.170 Uiteindelijk zal Vandervelde minister van Bevoorrading worden en de Waalse socialist Brunet kreeg een ministerpost zonder portefeuille. De kieskwestie werd als pasmunt gebruikt voor hun trouw. Een compromisvoorstel kwam op tafel, maar de katholieke ministers boorden het de grond in. We kunnen ons niet voorstellen dat die katholieken achteraf gevloekt moeten hebben, want het voorstel dat op tafel lag had betrekking op mannen vanaf 25 jaar met bijkomende stem voor de huisvader. In 1919 zou een radicaler voorstel het parlement passeren. Wat van belang is dat bij Vandervelde de anti-Duitse gevoelens zeer sterk laaiden en onverzettelijk bleven. Hij zorgde ervoor als voorzitter van de Internationale dat de Frans-Britse zaak werd gediend – en dus ook de Belgische – en trachtte bijvoorbeeld daarom de Russische socialisten zover te krijgen dat ze zich achter hun tsaar zouden scharen, ter verdediging van de Europese democratie.171 Hij zal ook verschillende malen het Belgische front bezoeken - op vraag van de koning - om “onze jongens” goede moed in te spreken. Het strafste voorbeeld is te vinden in de correspondentie van zijn secretaris August De Winne. Die hield met eerste minster Broqueville een briefwisseling omtrent de mogelijkheid tot het oprichten van een soort Lotharings Rijk. 172 Vandervelde heeft wel steeds verklaard dat hij tegen het Belgisch annexionisme was ten tijde van de onderhandelingen in Versailles, maar hij liet zijn secretaris wel in de waan van zijn droombeelden. Vandervelde stond zeker niet alleen in zijn partij met zijn pro-Belgisch en pro-Entente standpunt. 169
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 17 Ibid., p. 20 171 Ibid., p. 18 172 Ibid., p. 19 170
39
Jules Destrée Er waren kameraden – voornamelijk Waalse – die nog veel verder gingen in hun patriottisme. Zij overtroefden hun voorzitter in vele gevallen. Die tendens werd verpersoonlijkt door Jules Destrée. Het ging over een stroming die duidelijk in de pro-Franse en nationalistische richting evolueerde. Destrée was direct bij het uitbreken naar Groot-Brittannië gevlucht en van daaruit naar Italië getrokken. Hij wou daar in het gezelschap van zijn liberaal collega Lorand het neutraal gebleven Italië overtuigen om toch het oorlogskamp te vervoegen.173 Destrée werd dan wel meestal gezien als radicaal en links zoals Van Haegendoren aangeeft, maar een vaderlandsloze gezel was hij zeker niet. Hij was één van de mede-oprichters van de Assemblée Wallonne en werd gezien als één van de pleitbezorgers van het Waalse nationalisme. De meest opvallende keer dat hij de bal volledig missloeg was toen hij vol lof sprak over Benito Mussolini die ondanks zijn uitsluiting uit de Italiaanse socialistische partij op de steun van Destrée kon rekenen die in de geschriften van de Italiaan nog steeds socialistische principes zag.174 Het feit dat Mussolini na zijn revolutionaire en socialistische periode vooral poogde om het oorlogsgevoel bij de Italianen aan te wakkeren zal waarschijnlijk wel een grote rol hebben gespeeld voor Destrée. Er waren natuurlijk wel een pak andere geluiden te horen in de BWP. Daarmee willen we niet zeggen dat de minder patriottistische zijde ineens koos voor de kant van de collaboratie met de Duitsers. Integendeel zelfs het was maar een kleine minderheid, voornamelijk in Antwerpen, die in het activisme verzeild geraakten.175 Een grote meerderheid van de socialisten deelden een anti-Duits gevoel verbonden met het overheersend gevoel binnen de gehele Belgische bevolking. De bevolking was geschokt door de brutale invasie. In september 1914 had de Duitse socialist Noske contact trachten op te nemen met Vandersmissen, de beheerder van het Brusselse Volkshuis, waarbij hij zou gepleit hebben voor een collaboratie tussen de Duitse bezetter en de BWP. Op een weinig vriendelijke manier werd hij de deur gewezen.176
173
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 18 Ibid., p. 19 175 SERTYN, M., “Het socialistisch aktivisme tijdens de Eerste Wereldoorlog”, in: BTNG, VII, 1976, 1-2, p. 194 176 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 22 174
40
Eduard Anseele en de Gentse BWP Oost- en West-Vlaanderen werden als Etappegebied volledig onder militair bestuur geplaatst waardoor communicatie bijna onmogelijk was en het regime er strenger was dan in Antwerpen of Brussel. Dat verklaart waarom de Gentse federatie een eigen ontwikkeling kende. Eduard Anseele kon onmogelijk aan vergaderingen in Brussel deelnemen en hij focuste zich voornamelijk op zijn rol als schepen van financiën van de stad Gent. Hij zette zich energiek in om de bevolking van het ergste leed te besparen zonder daarbij de eigen socialistische organisaties uit het oog te verliezen. Anseele maakte van zijn positie gebruik om de socialistische organisaties intact door de oorlog te leiden. Terwijl de meeste dagbladen ophielden te bestaan, werd de Vooruit nog uitgegeven, weliswaar onder streng Duitse censuur. Veel vragen heeft Anseele zich eigenlijk nooit gesteld. De Gentse BWP-federatie bleef als enige op volle kracht draaien. “Hij [Anseele – FL] maakte zich niet druk over de schuldvraag en liet zich evenmin meeslepen in een geëxalteerd patriottisme”, aldus Mieke Van Haegendoren.177 Anseele had daarentegen wel af te rekenen in Gent met groepjes linkse socialistische jonge wachten die zich niet helemaal lekker voelden met het patriottisme in de partijleiding.178 In tegenstelling tot Antwerpen hadden de Gentse socialisten binnenskamers geen noemenswaardige groepen die zich bekeerden tot het activisme. In het licht van ons onderzoek verraadde hun houding ten aanzien van het activisme wel iets over hun standpunt over de Vlaamse kwestie. Willem Dedobbeleer onderzocht die houding. Ondanks het feit dat hij af te rekenen had met een heuristisch probleem179, legde hij mooi bloot hoe Anseele pragmatisch, maar niet hypocriet, reageerde op het probleem van het activisme. Dat ging gepaard met eenzelfde soort geestesgesteldheid ten aanzien van de pogingen en ideeën van Huysmans (cf. infra). In de eerste oorlogsmaanden was het referentiekader in Vooruit België en niet langer meer Vlaanderen.180 De Gentenaars volgden daarmee de algemene lijn voor het verdedigen van het land, maar dat betekende niet dat men de Vlaamse eisen onrechtmatig achtte. Maar dat was een probleem voor na de oorlog. In de eerste jaren werd niet gereageerd tegen het activisme, de reactie ontstond pas wanneer de Duitsers zich actief begonnen te mengen in binnenlandse politieke aangelegenheden. In 1916 ging men over tot de vernederlandsing van de Gentse 177
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 23 Zie daarover: PUISSANT, Y., Genese en schipbreuk van de Vredesgroep der Socialistische partij 19081919 : een centristisch hervormingsprojekt binnen de Gentse BWP tijdens de eerste wereldoorlog, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling nieuwste geschiedenis, 1993, 209 p. 179 DEDOBBELEER, W., “Edward Anseele en het activisme”, in: Brood & Rozen, 2008, 13, 2, p. 25 180 Ibid., p. 26 178
41
universiteit en dat was het moment waarop de Gentse BWP in Vooruit duidelijker van zich begon af te bijten. Wanneer een aantal socialistische activisten ook nog eens verdeeldheid trachtten te zaaien binnen de Gentse federatie is het hek van de dam. Het conflict werd openlijk en aanvallen volgden richting Anseele vanuit de activististische bladen zoals de Nieuwe Gazet van Gent. Die hielden niet alleen de Vlaamse flank van de Gentse BWP in het oog, maar evenzeer haar linkerzijde die zich vooral aftekende binnen de Socialistische Jonge Wacht. Ze daagden hem bijvoorbeeld uit zijn standpunt rond de Stockholm-conferentie eindelijk eens openbaar te maken.181 Die conferentie was een poging om de socialisten internationaal opnieuw rond de tafel te krijgen. Anseele deed er het zwijgen toe, nochtans wisten velen dat hij er geen andere mening op nahield dan Huysmans en hij zou dat expliciet tegen partijgenoten hebben gezegd. Vooruit zal in mei 1917 de eerste en de enige keer het standpunt bekend maken dat het voor Stockholm was.182 Men koos kant voor Huysmans, maar Anseele ging het conflict met Vandervelde uit de weg door niet te gaan.183 Wanneer de Nieuwe Gazet het Stockholm-initiatief naar zich toetrok, publiceerde hoofdredacteur Ferdinand Hardyns in Vooruit “Het ware standpunt” van de Gentse socialisten ten aanzien van de Vlaamse kwestie. Hoe dat artikel door de Duitse censuur was geraakt, is een raadsel. Misschien had Anseele zijn lange arm gebruikt, maar de Gentse BWP gaf te kennen voor de Vlaamse grieven te zijn. Men zag alleen het nut niet om tijdens de oorlog de activistische toer op te gaan. Er werd stevig uitgehaald naar de activisten en de Raad van Vlaanderen en de oplossing moest gezocht worden bij de socialisten zelf.184 De bom barstte uiteindelijk in 1918. Niet alleen kreeg Anseele zware aantijgingen te verduren en moest de hele Gentse socialistische organisatie in het verweer treden, twee andere kwestie waren veel belangrijker. Enerzijds het uitroepen van een zelfstandig Vlaanderen en anderzijds de deportatie van burgemeester Braun en het aanstellen van een activistisch schepencollege door de Duitse bezetter.185 Wanneer de oorlogskansen keerden begon Anseele in Vooruit aan een artikelenreeks waarin hij zijn blik liet schijnen over na-oorlogs België. Voor hem was de eenheid van het land het belangrijkste net als de gelijkwaardigheid van de talen. Tussen zijn ideeën zaten een hele boel tegemoetkomingen ten aanzien van de Vlaamse beweging. Weliswaar op een vrij pragmatische basis en weinig radicaal. Maar het feit dat hij in zijn visie over een naoorlogs België het taalvraagstuk niet verwaarloosde, zegt genoeg. Zeker als je
181
DEDOBBELEER, W., “Edward Anseele …”, p. 27 Ibid., p. 29 183 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 28 184 DEDOBBELEER, W., “Edward Anseele …”, p. 30 185 Ibid., pp. 33-34 182
42
rekening houdt met het anti-Vlaamse en pro-Belgische klimaat bij de overwinning van de geallieerde troepen.
De internationalist Camille Huysmans De internationale rol die de BWP speelde voor de Eerste Wereldoorlog verdween volledig na 1918. Internationalistische pogingen van BWP-tenoren werden enkel genomen door Camille Huysmans. Hij was meer begaan met de socialistische samenwerking dan de nationale of patriottistische partijbelangen. 186 Huysmans verhuisde het internationaal bureau van de socialistische internationale naar Den Haag op vraag van onder andere Anseele en trachtte van daaruit de socialistische partijen rond de tafel te krijgen. Zijn stoel bleef niet leeg op de socialistische conferentie die belegd werd door de Scandinavische en Nederlandse socialisten in Kopenhagen in 1915. De verhuis naar Den Haag en de draai die de Duitse sociaal-democratie aan het maken was, hield de hoop bij hem staande dat er een vergelijk mogelijk zou zijn. Vandervelde deed er alles aan om Huysmans zijn plannen te dwarsbomen door een (tegen)conferentie te organiseren met alleen de socialisten van het entente-kamp.187 Een einde van de vijandelijkheden kon er voor hem pas komen als de Duitsers overwonnen waren. In 1917 leek het er op dat de kans groter werd om een meerderheid van socialistische partijen rond de tafel te brengen in Stockholm. Dat mislukte. Eén van de belangrijkste redenen was dat de Britse premier Lloyd George lang geïnteresseerd was in zo’n conferentie, maar dat de oorlogskansen keerden in 1917 door de intrede van de VS in het Entente-kamp. Paspoorten werden dus gewoon geweigerd aan allen die wilden deelnemen aan de conferentie. De Belgische socialisten onder leiding van Vandervelde, Brouckère en De Man stuurden daarentegen een delegatie naar Rusland die Stockholm zou passeren. Het doel van hun reis was hun Russische kameraden die na de Februarirevolutie aan de macht waren gekomen er van te overtuigen in de oorlog te blijven. Bij de terugkeer maakte men even halt om met Huysmans een niet zo hartelijk gesprek te voeren. Dat Vandervelde daar stond in het bijzijn van de twee vertegenwoordigers van de linkerzijde toonde aan waar de macht lag. Er waren in verschillende federaties wel minderheden die Huysmans steunden, maar de verwarring over de bedoeling en de inhoud van die conferentie was groot. Tevens bleven een aantal tenoren hun mond dicht houden. Wie steunde dan wel Huysmans?
186 187
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 24 Ibid., p. 25
43
De Algemene Raad van de BWP had een positie ingenomen tegen de Stockholmconferentie, maar dat werd door kleine groepjes van activisten en Jonge Wachten naast zich neer gelegd. Jef Van Extergem, een jonge leider van de Antwerpse SJW en later lid van de KP, was de leider van de Vlaamse delegatie op de conferentie, maar zij stonden vooral in de marge van de partij.188 De enige serieuze medestanders van Huysmans waren de kameraden van de socialistische vluchtelingenorganisaties. Een groot aantal socialistische arbeiders waren uitgeweken naar het buitenland. Vooral Groot-Brittannië had nood aan geschoolde arbeiders en die waren te vinden in het Antwerpse. Met hen werd Willem Eeckelers, arrondissementssecretaris van de Antwerpse federatie en Longville, secretaris van de Antwerpse Metaalbewerkersbond, mee gestuurd.189 Het
doel
was
om
daar
de
arbeiders
te
organiseren
in
socialistische
vluchtelingenorganisaties. Het is dan ook opvallend dat die arbeidersorganisaties eerder partij kozen voor Huysmans dan Vandervelde. Dat was zo in de Britse gebieden, maar nog meer in Nederland. Een tweede opvallend feit was dat het in beide landen ging om vrij grote groepen socialisten uit de Scheldestad. Over het kanaal waren er ongeveer 4000 aangeslotenen en bij onze noorderburen steeg het aantal tot meer dan 7000 in 1918. De groep in Nederland gaf De Belgisch Socialist uit waarbij je er niet naast kon kijken dat de evolutie van Vandervelde niet geslikt werd. De regering werd tevens zwaar op de korrel genomen waardoor ze druk zette op haar Nederlandse collega’s om het blad te verbieden. Wat ook gebeurde.190
5.3. Besluit De pogingen van Huysmans zijn nutteloos geweest. Dat is toch de balans van de inspanningen die hij leverde. We willen daarmee geen waardeoordeel vellen. Hij had naar ons oordeel de omstandigheden en zijn vrienden niet mee (Oktoberrevolutie, halsstarrig houding van de Entente-socialisten t.o.v. de Duitsers, etc.) en hij was één van de weinige leiders van de BWP die zijn idealen trouw bleef. Dat laatste pleit voor hem. Toch lag de socialistische internationale uiteen en het werd nogmaals duidelijk dat er zich verschillende opvattingen voordeden binnen de BWP over de rol van de Belgische staat. Dit ging meer dan alleen om de keuze tussen nationale partijbelangen en internationalistische idealen. Vele politieke opvattingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog werden geformuleerd, vloeiden gedeeltelijk tot grotendeels voort uit de sterkte van identificatie met het vaderland. 188
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 28 Ibid., p. 29 190 Ibid., p. 30 189
44
Het spreekt boekdelen dat de internationalist Huysmans al voor de Eerste Wereldoorlog hét Vlaamse geweten was binnen de BWP en diegene die openlijk de Vlaamse rechten verdedigde. De patriot Destrée daarentegen was het toonbeeld van het Waalse nationalisme en bracht in 1912 in zijn Lettre au Roi denkbeelden naar voren die in lijn lagen van zijn keuzes tijdens de Eerste Wereldoorlog. We zijn dan ook benieuwd wat de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog gaan zijn voor de natie-identiteit binnen de socialistische beweging in het algemeen en Gent specifiek. Een ander gevolg van de oorlog en meteen een antwoord op die verdeeldheid, was dat de “revolutionairen” hun revolutie hadden en men in België besefte dat het tijd werd om snel onder de “reformisten” een compromis te zoeken. In februari 1918 kwamen ze daarvoor al in Londen bijeen om meteen ook te bewijzen dat de steun aan de oorlog noodzakelijk was om de rechtvaardige en democratische doelstellingen te verwezenlijken na het vredesakkoord.191 Ook Huysmans was er bij. Deze bijeenkomst was belangrijk omdat men net een akkoord bereikte tussen de verschillende opponenten en op die manier wilde betrokken raken bij de vredesgesprekken als socialisten. Het akkoord omvatte een goedkeuring van de regeringsdeelname, het afwijzen van activisme en het annexionisme, het veroordelen van de Duits-Russische vrede, het onderschrijven van het 15-puntenprogramma van de Amerikaanse president Wilson en herstel van België op alle vlakken.192 In tegenstelling tot de katholieken zullen de socialisten wel naar buiten toe eensgezind op de voorgrond treden na de Eerste Wereldoorlog. Verschillende opvattingen bleven bestaan, maar de krachtsverhoudingen binnen de BWP in Vlaanderen waren veranderd. De Antwerpse federatie werd stilaan de belangrijkste motor in het Vlaamse land onder leiding van Huysmans die verhuisde van Brussel naar de Scheldestad. Rekening houdend met het feit dat de Antwerpenaars bekend stonden als Vlaamsgezinder en deels zich zelf “verbrand” hadden aan het activisme zou dat wel eens een “Vervlaamsing” van het Belgisch socialisme kunnen tot stand brengen. Het pragmatisch akkoord moet niet helemaal afgezwakt worden. Men heeft er de vruchten van geplukt aangezien haar belangrijkste tegenstander, de katholieken, zeer verzwakt en besluitloos uit de oorlog kwamen.193
191
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 31 Ibid., p. 32 193 Ibid., p. 32 192
45
VI. Natie- en klasse-identiteit in de Gentse socialistische arbeidersbeweging tussen 1919 en 1939 6.1. 1919-1921 6.1.1. Algemeen Na de Eerste Wereldoorlog werden de politieke kaarten herschud. In Loppem waar de koning tijdelijk zijn hoofdkwartier had opgezet, werden kort na de snelle vrede met Duitsland een aantal cruciale afspraken gemaakt die symbool zullen staan voor een belangrijke kentering in de Belgische politiek.194 Albert I onderhandelde met een resem belangrijke politieke figuren over de toekomst van België en schuwde daarbij zijn eigen ideeën niet. Hij was er zich van bewust dat de oorlog de massa’s gepolitiseerd had en zag dat de ideeën van politieke en sociale gelijkheid geradicaliseerd waren in tal van landen. In een aantal buurlanden uitte zich dat in revoluties en opstanden. Niemand wist of België aan deze tendens zou ontsnappen. Wanneer in Brussel Duitse militairen begonnen te muiten, een raad van arbeiders en soldaten oprichtten en overal rode vlaggen opdoken, werden de liberaal Janson en de socialist Anseele tot bij de vorst gebracht. Men stelde hen een links programma voor dat de basis moest vormen voor een regering van nationale unie met invoering van algemeen enkelvoudig stemrecht. 195 Janson vertegenwoordigde de liberale (en in zekere mate katholieke) belangen, Anseele die van de socialisten. Anseele was de enige Vlaming, met een zwak voor de Vlaamse rechten, maar het stond niet als eerste punt in zijn agenda. De Vlaamse kwestie kreeg dus geen vertegenwoordiger in Loppem en dat zou zijn gevolgen hebben. Van uitzonderlijk symbolische waarde is dat wanneer op 13 november Albert I in Gent zijn intrede doet, hij werd ontvangen door waarnemend socialistisch burgemeester Anseele. De door de Duitsers gevangen genomen burgemeester Braun was al vrijgelaten, maar werd verzocht in de hoofdstad te blijven zodat de koning door een socialist ontvangen zou kunnen worden.196 De socialisten voelden dat hun tijd gekomen was. Nog voor de wapenstilstand werd een congres bijeengeroepen. Er werd te kennen gegeven dat de weg die het Belgisch socialisme
194
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., Nieuwe geschiedenis van België, deel 2: 1905-1950, Tielt, Lannoo, 2005-2006, p. 883 195 Ibid., p. 890 196 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 37
46
zou in slaan, er één was van pragmatisme en realisme.197 De eerste weken na de wapenstilstand werden de socialisten volledig in beslag genomen door hun discussies over de regeringsdeelname en de voorwaarden die men moest stellen. Op de tweede plaats kwam later nog de internationale politiek, maar de Vlaamse kwestie werd niet gezien als een vraagstuk van de hoogste politieke urgentie.198 De Belgische socialisten gedroegen zich bijzonder gematigd in vergelijking met hun kameraden in de rest van Europa. Toen de Duitsers in Brussel begonnen te muiten en een machtdualisme instelden, distantieerden ze zich openlijk van die “oproerkraaiers”.199 Op 21 november 1918 kon Delacroix zijn nationale eenheidsregering presenteren met daarin voor het eerst drie socialisten. Vandervelde, Anseele en Wauters werden door de Algemene Raad van de BWP naar voren gedragen. Vooral Wauters had tijdens de oorlog de feitelijke leiding van de partij in handen gehad en was een vertrouwenspersoon van de vakbonden.200 Deze godsvrederegeringen zullen duren van 21 november 1918 tot 24 oktober 1921 en waren een mijlpaal in de politieke geschiedenis van België. De socialisten werden voor het eerst opgenomen in een nationaal kabinet. Dat zorgde meteen voor historische grondwetswijzigingen zoals de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen, syndicale vrijheid, sociale weten en een begin van een overlegeconomie. De belangstelling die de regering vertoonde op het einde van de oorlog voor de Vlaamse kwestie, smolt als sneeuw voor de zon tijdens de eerste regeringen van het naoorlogse tijdperk. In Begin 1918 had premier Broqueville een breed naoorlogs programma uitgewerkt dat op taalgebied vrij radicaal was. Zijn opvolger Cooreman zal in oktober 1918 in twee rapporten op basis van discussies in de Kroonraad eveneens blijk geven van twee zaken te willen regelen, nl. het algemeen stemrecht en het taalvraagstuk. Hij overhandigde die rapporten kort voor de bijeenkomst aan de koning.201 Toch zal er geen oplossing uit de bus vallen voor de taalkwestie. Dat stond in fel contrast met het krachtiger worden van de Vlaamse Beweging. Ondanks de slag die het kreeg door het activisme tijdens de Eerste Wereldoorlog, zorgde het niet uitvoeren van de beloften gedaan in de troonrede net opnieuw voor het reactiveren van de Vlaamse Beweging. 202 In januari 1919 wordt ondanks alle beloften de Gentse universiteit heropend als een Franstalige instelling. Toch werd het activisme niet zwaar vervolgd ondanks
197
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 35 Id., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij en vooral van de Vlaamse socialisten tegenover de Vlaamse Beweging (1919-1929)”, II, in: Politica, 1964, nr. 2, p. 104 199 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 893 200 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 38 201 Id., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij …”, II, pp. 102-103 202 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 909 198
47
de soms spectaculaire berichtgeving in de pers en dat is mede te danken aan minister van justitie Vandervelde. De enige belangrijke stap in de Vlaamse kwestie kwam er op initiatief van Van Cauwelaert met zijn liberaal collega Julius Hoste. Beiden hadden respectievelijk De Standaard en Het Laatste Nieuws onder hun hoede en publiceerden
in december 1918 het Vlaams
minimumprogramma203. Het was een radicaal en gedurfd plan dat heus wat deining in het land veroorzaakt.204 Het minimumprogramma zal de scheiding in de Vlaamse Beweging bestendigen met de jonge generatie die zich stilaan afkeert van België, maar zal anderzijds voor heel wat mobilisatie zorgen. Op 16 november 1919 vonden de eerste verkiezingen plaats onder het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen. De BWP kwam zoals verwacht als de grote overwinnaar uit de bus. De socialistische fractie telde opeens 70 zitjes in plaats van 40 voor de oorlog. Het “Vlaamsch Front” dat kort na de oorlog werd opgericht stuurde vijf afgevaardigden richting Brussel. Dat was te verklaren door haar populariteit onder de Vlaamse oud-strijders en doordat andere partijen nog niet volledig gestructureerd raakten. In het Aalsterse waar de Daensistische traditie nog sterk leefde werden twee afgevaardigden verkozen. Alleszins hadden de verkiezingen de machtsverhoudingen tussen de partijen sterk veranderd en was dit het begin voor de BWP om haar “politiek van systematische en principiële oppositie te wijzigen”.205 De socialisten bleven in de regeringen van nationale unie. De regeringen van nationale unie die 1918-1921 kenmerkten, waren allesbehalve eenheidsregeringen. Binnen de regering werd al snel duidelijk welke discussiepunten de tussenoorlogse periode zullen bepalen. Niet langer de levensbeschouwelijke breuklijn was bepalend, wel die tussen behoudsgezindheid en democratisering.206 Toch zijn deze eerste jaren na de oorlog wel degelijk vernieuwend. De democratisering is een onmiskenbaar gegeven, maar onvolkomen. Vrouwenstemrecht zoals in onze omringende landen was een brug te ver. Albert I kon dan wel in zijn troonrede voor het Paleis der Natie allerlei zaken beloofd hebben die de verschillende godsvrederegeringen moesten uitvoeren, het enige akkoord dat direct gesloten werd in november 1918 was het algemeen enkelvoudig stemrecht en de stakingsvrijheid. Van de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen was er geen sprake, de taalrechten bleven als een zwaard van Damocles boven de regeringen (en de staat) hangen. Loppem als historisch feit was een metafoor geworden voor het neo-unionisme, maar de partijvrede was louter een
204
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 911 VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij …”, II, pp. 105106 206 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 916 205
48
noodzaak dan een oprechte keuze. Na de verkiezingen van 1919 werd de partijstrijd en zin voor realiteit meer duidelijk.207 De nationale unie is nooit meer geweest dan de som van de delen. De eenheidsregeringen moesten al na drie jaar plaats maken voor coalitieregeringen met veel duidelijkere politieke agenda’s. De eenheid werd alleen gesymboliseerd in België door de koning die samen met zijn vrouw Koningin Elisabeth een ongelooflijke populariteit kenden. Ook Gita Deneckere vond dat de Eerste Wereldoorlog de identificatie van de gewone man met vorst en vaderland op een ongekende wijze veranderde.208 De overgang naar de vrede liep niet over een leien dakje, maar beter dan in andere landen waar revoluties sluimerden. De Belgische politieke kentering zat hem in zijn onvolkomen democratisering en de sociale verbetering voor de minstbedeelden. Eén zaak bleef onopgelost liggen: de nationale kwestie. Dat zal een kiem van frustratie zaaien. Niet alleen vanaf 1921, maar ook daarvoor. Bijna alle Vlaamse eisen werden afgewezen door onbegrip van de Belgische politieke elite, inclusief het koningshuis. Alles wat rook naar Vlaams werd aanzien als een staatsgevaarlijk element.209 De vraag blijft natuurlijk hoe in deze nieuwe verhoudingen de natie-identiteit binnen de socialistische beweging in Gent gestalte kreeg. In de periode tussen 1919 en 1921 wanneer de socialisten hun eerste regeringsdeelname verzilverden, zijn er weinig debatten over de nationale kwestie in België. Toch kan je een paar grote debatten ontwaren waarbij verschillende posities te detecteren vallen en die soms veel vertellen over natie-identificatie. In de periode van de eerste regeringsdeelname kan je eigenlijk spreken over zes debatten waar je opnieuw communautaire tendensen ziet ontstaan in de rangen van de BWP. Het gaat opnieuw om de internationale socialistische beweging en de oorlog, het Frans-Belgisch militair akkoord, de vredesonderhandelingen in Versailles en de eisen die België daar moest stellen, de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de taalrechten in het algemeen en de Ruhrbezetting.
6.1.2. Natie- en klasse-identiteit: de BWP wordt een nationale partij Binnen de internationaal socialistische beweging hield de BWP zijn fervent anti-Duits standpunt aan. De Duitse socialisten werden namelijk medeverantwoordelijk gesteld voor het
207
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 938 DENECKERE, G., “Oudstrijders op de vuist in Brussel. Het amnestieconflict tijdens het interbellum”, in: BTNG, 1994-1995, 3-4, p. 273 209 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 940 208
49
oorlogsgebeuren en gezamenlijk rond één tafel zitten was dus onmogelijk. 210 Na de wapenstilstand veranderde er weinig aan die anti-Duitse houding binnen het kruin van de Belgische socialistische tenoren. Dat anti-Duits temperament sloot erg sterk aan bij de gevoelens van haar kiezerkorps. Toch betekende dit dat de internationale rol die de BWP speelde binnen de Internationale volledig verdween en men in de marge bleef hangen. Het bureau van de Internationale verhuisde naar Londen i.p.v. Brussel, en Vandervelde en Huysmans waren hun posities kwijt. Huysmans bleef zich verzetten tegen die weinig internationalistische houding. Hij wist maar al te goed dat het herstel van de 2de Internationale er zou voor kunnen zorgen dat niet alleen een dam opgeworpen werd tegen de communisten en hun 3de Internationale, maar dat men in Versailles een blok kon vormen tegen de imperialistische machten. Huysmans mocht zijn pleidooi doen op het eerste congres van de BWP en kreeg een staande ovatie, maar een conferentie met de Duitse “vrienden” bleef uit den boze. 211 Destrée en Bertrand waren de halsstarrigheid zelve en dwongen Vandervelde tot ontslag als voorzitter van de Internationale. Op het Paascongres van 1919 waren de gemoederen al wat bedaard en werd beslist een delegatie te zenden naar de internationale conferentie in Luzern. Destrée beet met zijn tegenmotie in het zand. De Walen waren over het algemeen de hevigste tegenstanders. De Vlaamse socialisten stelden zich veel rustiger op.212 Je vond daar eigenlijk bitter weinig van terug in Vooruit. Op 17 en 18 maart 1919 werd wel de rol uitgelegd van de socialistische internationale ten aanzien van de oorlog. Er volgden referenties naar de verschillende internationale congressen (Basel, Stuttgart, etc.). De Internationale was volgens de Gentenaars nog niet sterk genoeg om een oorlog te vermijden en schoot dus tekort, maar de oorlog toonde aan dat de noodzaak van de Internationale groter geworden was. De socialisten moesten de middelen voor defensie tot het minimum beperken, maar “zijn zij eenmaal beschikbaar, dan dwingt internationale verbintenis ons, ze ter handhaving der neutraliteit te gebruiken en lokken wij, door dien plicht te verzaken, de natie, die zich daardoor benadeeld gevoelt, als vijand naar onzer grond”.213 Het stemmen door de Belgische socialisten van de oorlogskredieten lag dus in de lijn van dit standpunt. Er volgen geen woorden over het verdampen van het internationalisme tijdens de oorlog, maar de internationale socialistische akkoorden schoten in één ding te kort: “een aanwijzing, wat het proletariaat tegen den oorlog moet doen, als hij eenmaal is uitgebroken”.214 Het systematisch spuien van 210
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 51 Ibid., p. 52 212 Ibid. 213 Vooruit, 17-18 maart 1919, p. 1 214 Ibid. 211
50
anti-Duitse gevoelens is er niet echt bij in de eerste jaren van de Vooruit na de oorlog, maar veel woorden werden niet vuil gemaakt aan de rol van de internationaal socialistische beweging tijdens de oorlog. Gedane zaken nemen natuurlijk geen keer. Vlak na de oorlog ontstond al snel het debat in België welke eisen moesten gesteld worden op de vredesconferenties omdat de oorlog het neutraliteitsstatuut van België onderuit had gehaald. In België waren er tendensen die er prat op gingen dat ons land nood en recht had op een uitbreiding van haar grondgebied.215 Op aandringen van liberaal minister Hymans was ook Vandervelde aanwezig op de vredesconferenties in Parijs. Vandervelde vervoegde weliswaar de commissie arbeidswetgeving en een echt noemenswaardige rol heeft hij niet gespeeld, maar zijn handtekening verscheen wel onder een verdrag dat een nefaste uitkomst zou hebben voor toekomstig Europa.216 De belangstelling bij de Belgische socialisten voor deze conferentie was minimaal, maar alleen de Antwerpenaars uitten dit op een openlijke manier. Zij steunde openlijk in haar Volksgazet de stakingen in verschillende landen tegen het Verdrag van Versailles.217 De Belgische delegatie vertrok met een waslijstje illusoire eisen naar Versailles om een versterkt België te verkrijgen. Toch was er binnen de regering zelf over de belangrijkste kwestie, de gebiedsuitbreiding, geen eensgezindheid. De liberaal Frank en de socialisten vertoonden weinig empathie voor de plannen.218 Toch waren er binnen het socialistisch kamp zeker andere geluiden te horen. Tot aan de aanvang van de oorlog was men gekant tegen elke uitbreiding van België en het zogenaamde annexionisme, maar al tijdens de oorlog veranderde dit. Vandervelde distantieerde zich officieel van gebiedsuitbreiding voor België – zeker in de richting van Nederland – maar noemde de inpalming van Luxemburg en de Oostkantons “desannexaties”.219 Binnen het Waalse socialistische kamp was er zelfs amper oppositie te vinden voor het annexionisme. De meeste Belgische patriotten organiseren zich binnen het Comité de Politique Nationale dat een groter België beoogde. Prominenten uit alle politieke families namen er aan deel waarbij de Waalse socialisten Jules Destrée en Louis Piérard niet op het appel konden ontbreken. In Vooruit vind je kamerdebatten terug waarbij Piérard en Huysmans openlijk met elkaar in conflict treden over Nederland.220 Zelfs nadat een uitbreiding richting Nederland al van de baan was.
215
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 902 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 53 217 Ibid., p. 54 218 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 904 219 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 54 220 Vooruit, 4 maart 1920, p. 2 216
51
Opnieuw kwam er alleen uit de Antwerpse federatie volgens Mieke Van Haegendoren tegenwind. De overige federaties werden weinig beroerd door de Parijse verdragen i.t.t. de Franse, Britse en Duitse socialisten die er openlijk tegen streden.
221
Dat heeft
hoogstwaarschijnlijk veel te maken met een tamelijk onverschillige massa in België die zich in tegenstelling tot de Italianen helemaal niet beledigd voelden.222 De Gentse Vooruit liet er weinig twijfel over bestaan welke kant ze in de discussie kozen. Het doorbladeren van de Vooruit heeft ons ondertussen wel geleerd dat men op de redactie de methode hanteerde om haar standpunten duidelijk naar voren te brengen door te polemiseren met artikels uit vijandelijke kranten. Dit kon alleen in een ideologisch verzuilde krantenwereld. Op 2 maart 1919 publiceerde Vooruit een lang artikel waarbij men eerst stukken citeerde uit het liberale La Flandre Liberale dat zich afzette tegen het annexionisme, maar verder geen voorstellen doet volgens de redactie van Vooruit om tot een oplossing te komen. 223 Daarom voegde men er een brief aan toe van de Nederlandse socialist Vliegen die hij schreef aan het adres van Le Peuple. Wat kunnen we daaruit leren? Vooruit publiceerde een brief die niet gericht was aan hen, maakte dus een politieke keuze om de tekst wel te publiceren en onderscheidde zich op die manier van het Brusselse socialistische Le Peuple. In zijn brief ging Vliegen fel tekeer tegen het annexionisme in Nederlandse richting en deed hij een aantal constructieve voorstellen. Zo weten we met volle zekerheid dat Le Peuple blijkbaar andere gedachtegangen neerpende. Vooruit liet daarbij de volgende commentaar optekenen: “Ziedaar een begin van onderhandelingen en van uiting van goeden wil, om het vraagstuk in der minne op te lossen. Zoo willen en wenschen wij het uit ganscher harte”. 224 Men verklaarde zich ook verder akkoord met Vliegens opvatting om geen gebied af te nemen van Nederland. Deze opvattingen kwamen steeds naar boven wanneer de redactie zelf commentaar voegde bij verslagen, maar niet altijd. Iets meer dan een week later vind je in Vooruit een artikel terug waarin verslag werd gedaan van een meeting in Brussel van het Comité de Politique Nationale waarbij socialisten Destrée en Pierard het woord voerden, openlijk pleitten voor de aanhechting van Luxemburg en de akkoorden met Nederland uit 1839 in vraag stelden.225 Deze keer zonder commentaar. Een paar dagen nadien werd er nog eens op die kwestie teruggekomen bij een verslag van de Algemene Raad van de BWP waarbij Anseele blijkbaar het toch noodzakelijk vond zich niet akkoord te verklaren met de beledigingen van Jacquemotte aan het adres van Destrée. Hij voegde er eveneens aan toe dat er “geen misverstand zou zijn over 221
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 54 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 907 223 Vooruit, 2 maart 1919, p. 1. Het artikel werd ondertekend door “Vooruit” 224 Ibid. 225 Vooruit, 10-11 maart 1919, p. 3 222
52
het inzicht der partij betreffende het annexionisme”.226 Men besliste meteen ook dat socialisten geen deel meer mochten uitmaken van “commissies van werkdadig optreden” 227 . Destrée kon dus zijn lidkaart van die annexionistische club onder druk van de partij inleveren. Moest er nog twijfel zijn over het standpunt in Gent, dan nam Vooruit het een dag later op voor liberaal minister Franck. Hij had in de Kamer een aanval te verduren gekregen al zou hij een anti-annexionist zijn. “De bespreking daaromtrent deed vaststellen dat twee derden der rechterzijde droomen van een “Grooter België”. ’t Zal niet noodig zijn dat zij er zelf zullen gaan voor vechten: het Belgisch gezond verstand zal hun wel temmen!”.228 Opnieuw klaar en duidelijke commentaar bij de gang van zaken. Die verwijzing naar het gezond verstand van de Belgen zegt natuurlijk wel iets over de natie-identiteit van de auteur aangezien het de “Belgen” probeert te typeren, maar het kan even goed een sneer zijn naar de rechterzijde. Al willen we dat toch niet helemaal relativeren. Wanneer de annexionisten van het Comité de Politique Nationale Gent op een bezoekje tracteren met een meeting, doen de Gentse socialisten de rede van spreker Nothomb af als “beschaamd annexionisme” en stellen ze hem voor dit “eens voor een arbeiderspubliek te komen herhalen hetgeen ze Donderdag aan de nijveraars vertelden: ze zullen van een kale reis thuis komen”.
229
Hoofdredacteur en belangrijk Gents BWP’er Ferdinand Hardyns ontnam alle twijfels. Op basis van “rekenkundige rechtsargumenten” zou hij nog kunnen begrijpen dat we voor een uitbreiding van België zijn, maar “voor ons is dat de zaak niet”. Hij vergelijkt het annexionistisch model met de wens om de loterij te winnen. Het lot was daarentegen geen hoop geld, maar een olifant. Dat kon wel een mooie prijs zijn, maar men zou die beter weigeren aangezien “men bezwaarlijk weet wat er mede aan te vangen, of dat er verdere onvermijdelijke moeilijkheden aan verbonden zijn”. 230 Hardyns voegde er nog aan toe dat de socialisten voor zelfbeschikkingsrecht der volkeren waren en zich volledig akkoord verklaarden met de fel gewaarde Amerikaanse president Wilson. Die had dat idee namelijk gelanceerd in zijn beroemde 14 puntenprogramma. Wilson zou trouwens regelmatige op uiterst positieve artikels in Vooruit getrakteerd worden. Indien men zou beslissen in naam van de inwoners van Nederlands Limburg, Zeeuws-Vlanderen, etc. tot welk land ze moesten behoren, was dat in strijd met hun rechten. Het zelfbeschikkingsrecht der volkeren hebben we in latere jaren als argument niet meer weten opduiken. In de troonrede die Albert I voor beide kamers na de Eerste Wereldoorlog uitsprak, zaten niet alleen aankondigingen voor het invoeren van het algemeen enkelvoudig stemrecht of syndicale vrijheid, maar drukte hij zijn wens ook uit om tot een oplossing te komen van het 226
Vooruit, 14 maart 1919, p. 1 Ibid. 228 Vooruit, 15 maart 1919, p. 1 229 Vooruit, 22 maart 1919, p. 2 230 Vooruit, 21 maart 1919, p. 1 227
53
Vlaams vraagstuk. Dat betekende voor hem een inwilliging van de belangrijkste eis van de Vlaamse beweging: de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Binnen de regeringskringen geraakte men “snel” tot een akkoord over een hele boel zaken die in de troonrede werden aangekondigd en door het parlement in wetten moesten gegoten worden. Over die vernederlandsing geraakte men het nooit eens. Grotendeels had dit veel te maken met het project zelf dat sterk gediscrediteerd was. De Duitse bezetter had namelijk die eis ingewilligd met de oprichting van de Von Bissing-universiteit waar een deel van de Vlaamse Beweging had aan meegewerkt.231 Voor de oorlog waren er voorstellen in het parlement ingediend die ook werden getekend door Anseele. Dat vooroorlogs wetsontwerp werd door Van Cauwelaert opnieuw ingediend eind 1919, maar zelf gaf de initiatiefnemer prioriteit aan de taalwetgeving in de administratie. 232 Het zal twee jaar duren vooraleer hij opnieuw zijn voorstel lanceerde en verdedigde. Waarom hij aarzelde is typisch voor het politiek klimaat waarin men verkeerde. Het patriottisme was sterk en Van Cauwelaert wou de jaren ’20 met een overwinning inzetten voor de Vlaamse Beweging.233 Daarom zijn keuze voor de taalwetgeving in de administratie. Dat voorstel zou behandeld worden in de zomer van 1920 en zou voor het eerst de wettelijke gelijkheid tussen Vlaanderen en Wallonië regelen. Het voorstel werd aangenomen in het parlement. De socialisten stemden communautair, Vlamingen en Brusselaars tegen Walen. Het zal opnieuw Destrée zijn die als één van de weinigen binnen de regering Delacroix zich verzette tegen de bestuurs-taalwet.234 We kunnen Van Cauwelaert niet ongelijk geven dat de Vlaamse Beweging gediscrediteerd uit de oorlog kwam. Verschillende werken geven ook aan dat dit resulteerde in een diepe afkeur voor het activisme. Ook in de Vooruit werd in de tweede helft van de oorlogsjaren al niet meer gezwegen over het activisme en af en toe krijg je een uitgebreid verslag van de processen tegen hen.235 Wanneer men de Gentse socialisten zelf beschuldigde van een zekere mate van collaboratie, zijn heftige reacties het antwoord: “De zoogezegde vaderlandlooze socialisten in België, hebben zich waardig tegenover de duitschers gedragen; ontelbaar zijn diegenen, welke daardoor bij die fakkeldragers der beschaving op ’t zwart boekje geraakten […]” waarna een beschuldiging volgt aan het adres van de katholieken dat ze maar al te graag de Duitsers zagen 231
BALTHAZAR, H., De weg naar de vernederlandsing van de RUG, Gent, RUG, 1985, p. 9 VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving : een argumentatieanalyse van de Kamerdebatten (1873-1963), Gent, UGent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling nieuwste geschiedenis, 1998, p. 253 233 Id., “Heibel om de Stille Veldvermakenlaan. Het Belgisch parlement en de machtsstrijd om de taalwetten op het bestuur (1878-1921-1932)”, in: BTNG, XXX, 2000, 3-4, p. 382 234 Ibid., pp. 384-386 235 Vooruit, 11 maart 1920, p. 3 232
54
komen omdat die tenminste te keer gingen tegen het “goddelooze” Frankrijk.236 Deze uitspraken lijken sprekend op de citaten die Willem Dedobbeleer gebruikte in zijn onderzoek tijdens de Eerste Wereldoorlog. In een hoofdartikel in januari 1915 werd al geschreven: “Ah, eindelijk erkent men dat ook wij ons vaderland lief hebben, juist alsof daar ooit twijfel omtrent mogelijk was geweest”.237 Men bleef dus gevoelig voor aantijging als zouden ze te weinig vaderlandse gevoelens koesteren. Men distantieerde zich kort na de oorlog scherp tegenover al diegenen die wel met de Duitsers hebben samengewerkt. Een week eerder berichtte Vooruit over de vondst van een brief in een kamer van een Duits officier met daarin een officieel document waarin een overzicht werd gegeven van activistische bladen. Niet om die te verbieden, maar net de toelating te geven de verspreiding aan te moedigen. Daarbij werd geen melding gemaakt van Vooruit, maar wel van twee andere bladen van socialisten die overhelden naar het activisme. De reactie van Vooruit is dan ook tekenend: “Gent telde dus acht activistische bladen waaronder er twee waren opgesteld door gewezen of zoogezegde socialisten, wier specialiteit het geworden was het onmogelijke uit te zoeken om het socialisme en de werkerorganisatie in het algemeen te benaadeligen”.238 Wanneer een dag later het socialistisch oppositioneel blad “Roode Jeugd” uit Gent zich trachtte te distantiëren van de lijst door te wijzen op het feit dat ze anti-flaminganten waren, tracht Vooruit direct duidelijk te maken dat ze niks met deze mensen te maken wil hebben. Het ging over een groep binnen de Gentse BWP die fel de pragmatische houding van Anseele en co bekritiseerden en zich tegen de oorlog verzette waarbij men volgens Vooruit met elke vrede tevreden zou zijn geweest, ook de Duitse. Voor Vooruit ging het dus om een Duitsgezind blad en was “missing maar heel kleintjes”.239 Al eerder kon je anti-activistische aanvallen optekenen in Vooruit. In het begin van de maand haalde men ook uit naar de “Vlaamsche boeren” waar “melk en boter zijn bij hen niet te krijgen aan de vastgestelde prijzen. Maar schiet diep in uwen zak, en de melkkannen en boterkuipen komen te voorschijn! […] De taalkwestie wordt door onze boeren rap opgelost: zij zetten ze om in eene geldkwestie! Dat hebben ze ten andere afgekeken van de
vlaamsche en waalsche aktivisten”. 240 De boeren werden
afgeschilderd als geldmagnaten en op één lijn geplaatst met het activisme. Die antipathie voor het activisme betekende nog niet dat men zich ook begon te distantiëren van de Vlaamse rechten en van de kwestie van de universiteit. In de Fransgezinde pers in Vlaanderen werd er
236
Vooruit, 28 maart 1919, p. 2 Vooruit, 12 januari 1915, s.p. geciteerd in: DEDOBBELEER, W., “Edward Anseele …”, p. 26 238 Vooruit, 19 maart 1919, p. 1 239 Vooruit, 20 maart 1919, p. 2 240 Vooruit, 3-4 maart 1919, p. 1 237
55
nogal fel gereageerd tegen eerste het na-oorlogse compromis over de vernederlandsing van de Gentse universiteit. In Vooruit werd de positie dan ook van in het begin duidelijk bepaald: “De ploetokraten zijn woedend. Zij moeten het weten. Wat wij steeds schreven herhalen wij: de aktivisten zijn tijdens den oorlog te overdreven geweest: de franskiljons sloegen na den oorlog tot een ander uiterste over […]. Er zijn mensen die den middenweg niet kunnen houden welke tot de rechtvaardigheid leiden moet”241 Men neemt afstand van beide tendensen, maar verdedigde het wetsvoorstel van de regering. Wanneer in het Gentse liberale kamp een polemiek ontstaat tussen haar Franstalige en haar meer arbeidsgezinde vleugel, publiceert Vooruit stukken uit een artikel van deze laatste onder de ironische titel “Eenheid in het liberale kamp”. Men kiest uiteraard de stukken die het sterkst aanleunen bij de socialistische standpunten. Bijvoorbeeld de kritiek dat de liberale associatie te weinig oog heeft voor de ellende onder de arbeiders, maar ook: “Naar het schijnt ligt Gent in een Waalsche of Fransche provincie, zoodat zijn burgemeester geen Vlaamsch noodig heeft en ook geen Vlaamsch hooger onderwijs moet gegeven worden! Naar het schijnt bedriegen zich alle Vlamingen en heeft hij het alleen bij het rechte eind!”242 De keuze voor dit fragment zegt veel over de positie van de Gentse socialisten. Wanneer de vernederlandsing van de universiteit op de agenda wordt geplaatst van de ministerraad in maart 1921, is de commentaar van Vooruit: “Er is geen spraak van vervlaamsching der bestaande Hoogeschool: deze blijft zelfstandig bestaan”.243 Dit omwille van de beslissing dat er gewoon Vlaamse leergangen zouden georganiseerd worden zonder aan “de Franse Universiteit van Gent te raken”.244 Vooruit besteedde twee dagen later een langer artikel over het gehele voorstel dat door Destrée als minister van wetenschappen en kunsten uitgewerkt was. Onder de veelzeggende titel “Kanonnen laden om musschen te schieten” bleef men vrij voorzichtig. De verklaring van de regering werd afgedrukt waarbij werd gesteld: “de tegenwoordige regeering kan in een kwestie van zulk een groot belang en tevens zoo ingewikkeld […] deze thans niet in haar geheel oplossen. Daar de natie binnen kort bij de algemeene verkiezingen opnieuw zal geraadpleegd worden, zal het de taak zijn van het Parlement […] in deze zaak eene bepaalde beslissing te nemen, in overeenstemming met het belang van het land.”245 De Vooruit becommentarieert: “En dat komt ons volkomen juist voor”.246 Voor het overige verdedigde men de regering in haar gedeeltelijk vernederlandsing en koos voor een polemiek met de liberalen in plaats van met anderen. De liberalen zien in het oprichten van Vlaamse leergangen naast Franstalige al een gevaar. Voor F.H. – waarschijnlijk Ferdinand Hardyns – schiet men
241
Vooruit, 21-22 maart 1921, p. 1 Vooruit, 17 maart 1920, p. 1 243 Vooruit, 23 maart 1921, p. 2 244 Ibid. 245 Vooruit, 25 maart 1921, p. 5 246 Ibid. 242
56
met kanonnen op mussen. Hardyns laat toch nog het achterste van zijn tong even zien. Wanneer het liberale La Flandre Liberale meent dat “de vlaamschgezinde ministers triomferen” 247 , voegt Hardyns er aan toe: “Bah, ’t is dat zij met weinig kontent zijn en nog al gauw triomfeeren, gelijk al wie niet veel gewend is […] en La Flandre zal wel eerlijk willen bekennen dat de vlamingen juist geen vertroetelde of bedorven kinderen zijn in België. Of eischt zij soms bewijzen?”. 248 Hardyns had al in een eerder artikel aangegeven waarom men gekozen had voor een soort compromisvoorstel. Het lijkt hem “het beste middel om het bewijs te leveren, of de vlaamsche kwestie al dan niet levensvatbaar is”.249 De Vlaamse rechten werden serieus genomen. Dat stelde men niet alleen vast in 1921 bij de hervatting van de discussie over de Gentse universiteit, maar ook al in 1919. De gewezen minister van onderwijs Poullet hield zijn bekering tot het minimumprogramma niet langer meer in de coulissen.250 Wanneer uit kwam dat hij in de Leuvense katholieke associatie zou gezegd hebben dat de Vlaamse kwestie bleef zoals ze voor de oorlog was voor hem, namelijk dat de Vlamingen recht hebben op gelijkheid, in rechten en in vrijheden, bemerkte Vooruit strijdvaardig: “Onthouden wij die verklaring!”. 251 Met dezelfde houding zit Vooruit wat te lachen met de christelijke flaminganten. Die gingen tekeer tegen de bemoeienissen van de paus en kardinaal Mercier. “’t is immers oud lood om oud ijzer” 252 , laat men optekenen. De Gentse partijkrant stelde duidelijk haar grenzen: “De geestelijkheid bemoeid (sic) zich teveel met wat hunne godsdienstige zending niet aangaat. In het bijzonder met de taalkwestie”.253 Toch gaat men de polemiek met die flaminganten van de christelijke en liberale strekkingen niet uit de weg en is het Jan Prolo met zijn dagelijks stuk dat op 13 maart 1921 meende dat de Vlaamse zaak nu ook niet overroepen mag worden: “Juist alsof dit de gansche ekonomische, maatschappelijke en politieke kwestie oplossen kan”.254 Voor de oorlog ging de identificatie met de Vlaamse etnie gepaard een sterke identificatie met “Moeder Vooruit”, Gent als centrum van het Vlaamse socialisme. Dat verdween niet echt. Wanneer de Gentse afdeling ineens 40.000 aangeslotenen blijkt te hebben, werd er natuurlijk een jubelartikeltje geschreven in de Vooruit door Jan Prolo, diegene die jaren aan een stuk op de voorpagina dit soort zaken onder zijn hoede nam. De figuur achter Jan Prolo was moeilijk te zoeken aangezien voor 1914 verschillende socialisten dit pseudoniem hanteerden. In dat bewuste artikel werd Luik als voorbeeld genomen waarbij de aangeslotenen 247
Vooruit, 25 maart 1921, p. 5 Ibid. 249 Vooruit, 17 maart 1921, p. 1 250 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 919 251 Vooruit, 2 maart 1919, p. 1 252 Vooruit, 21-22 maart 1921, p. 1 253 Ibid. 254 Vooruit, 13 maart 1921, p. 1 248
57
allemaal Le Peuple lazen.255 In Gent was dat niet het geval en dat steekt een beetje. Luik en Gent werden dikwijls op gelijke voet geplaatst, beiden als centrum van het socialisme in hun landsdeel. Letterlijk werd dat niet gezegd, maar in 1921 schreef Jan Prolo zwart op wit: “’Vooruit’, Gent dus, moet evenals Luik het centrum worden van alle koöperaties in Vlaanderen en van de nog op te richten afdelingen”.256 Die Gentse trots kwam het sterkst naar voren wanneer men in Brugge een grote syndicale dag organiseerde. Het waren nog steeds de Gentenaars die blijkbaar West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk voor hun rekening namen om die te bekeren tot het socialisme. Dat bekeren hier als werkwoord op zijn plaats was, getuigde het artikel van 17 en 18 maart 1919. “[…] het is om het even waar wij komen een geheel nieuw land vinden, want tusschen de puinen en van onder de miseries van België is een nieuw volk, met een nieuwen geest gegroeid, en van het front zijn onze soldaten teruggekomen als voorkampers van een nieuwen Tijd en van een nieuwe Menschheid”.257 Het kwam nogal bijbels over, vooral wanneer men zich een beetje verder begon te vergelijken met messiassen: “[…] naarmate zij het doortrekken, groeit hun geestdrift en hunne bezieling aan, omdat zij […] de bewijzen zien dat zij tot in de vroeger meest verstompte plaatsjes ontvangen worden als messiassen, als de apostels van het grootste princiep […]”. 258 Het is opvallend dat men in Vooruit niet vergat de glorierijke geschiedenis van beide steden nog eens uit de doeken te doen. “De twee kruimigste steden van middeleeuwsch Vlaanderen hebben een nieuw verbond gesloten, een heiliger verbond voor de verovering van een nieuw en heerlijker Vlaanderen.”259 De Gentse socialisten bedeelden zichzelf een rol toe van heidense apostels die katholiek Vlaanderen moesten veroveren vanuit Gent, het “Mekka van het socialisme”260. De woordenschat in artikels droop van typische elementen die voor vele Vlamingen herkenbaar waren. Iedereen kende de verhalen van martelaars, apostelen, messiassen, de middeleeuwse steden Gent en Brugge, “Bruges la morte”, etc. Men was niet bang deze zaken aan te wenden, de klasse-identiteit te versterken en Vlaanderen te bevrijden van het katholiek juk. Je ontdekt tevens een bepaalde fierheid op de verwezenlijkingen van de BWP in Gent die toch ook een beetje een Gentse identiteit creëert.
255
Vooruit, 9 maart 1920, p. 1 Vooruit, 12 maart 1921, p. 1 257 Vooruit, 17-18 maart 1919, p. 2 258 Ibid. 259 Ibid. 260 Ibid. 256
58
6.1.3. Besluit Men deed niet mee aan het patriottistisch sfeertje dat een tijdje België in zijn greep hield naar aanleiding van de vredesconferenties in de buurt van Parijs. Men zette zich duidelijk af tegen het annexionisme in tal van artikels. Niet alleen moest het Comité du Politique Nationale het stelselmatig ontgelden, men eiste impliciet het ontslag van Destrée.
Hardyns herinnerde
iedereen op 26 maart 1919 er nog eens aan niet anderen aan te doen wat men zelf niet zou willen aangedaan worden: “Maar diegenen die aldus dachten en nu nog denken, zouden de eersten zijn om zich te verzetten tegen eene kunstmatige terugkoppeling dier landen […] zonder mandaat van de wezenlijke belanghebbenden op dat gebied”.261 Voor de Gentenaars bleven de Vlaamse eisen legitiem, al blijven uitgesproken pleidooien uit in deze periode. Wat je wel vaak tegenkwam zijn artikels over de verwezenlijkingen van het socialisme. De socialisten zaten in de regering, scoorden en hielpen zo ook de Vlaamse Beweging een stuk vooruit in haar legitieme democratische strijd. Met het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen konden al die ‘arme’ Vlamingen hun stem luider doen klinken. Op het parlementaire terrein en in Vooruit bleef men wel consequent elke taalwet verdedigen en stemmen terwijl men zeer goed wist dat dit voor verdeeldheid en wrevel zorgde in het socialistische kamp. De Gentenaars verdedigden het compromis-voorstel over de vernederlandsing van de Gentse universiteit terwijl dit helemaal niet strookte met de koninklijke beloften na de oorlog. Toch was dat niet met volle overtuiging. In Vooruit vond je verschillende artikels terug die er op wijzen dat men in deze eerste compromisvoorstellen geen eindpunt zag en dat de kwestie helemaal nog niet opgelost was. Van Haegendoren beweerde dat Anseele net na de wapenstilstand had verklaard dat de socialisten het wel zonder de vernederlandsing van de Gentse universiteit konden doen. Hij zou pas onder druk van de oprukkende Vlaamse Beweging zijn opvattingen later herzien.262 Wij moeten eerder vaststellen dat de Gentse BWP waar Anseele nog steeds nummer één was, kritischer was. Binnen de Vlaamse BWP waren er op dat moment eveneens kritische geluiden te horen. De socialist Vermeylen zetelde in een bijzondere commissie aangesteld door de regering die belast werd met de inrichting van een overgangsregime dat toeliet aan studenten om cursussen in het Nederlands te volgen. De commissie besliste dat er al cursussen konden worden ingericht waarvoor professoren beschikbaar waren. De regering Delacroix trof echter geen enkele beslissing.263 261
Vooruit, 26 maart 1919, p. 1 VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij…”, I, p. 109 263 Ibid., p. 300 262
59
In Vooruit werd geen systematische heksenjacht georganiseerd tegen alle activisten, maar een roep naar amnestie vond je daarentegen niet terug. Het activisme krijgt zeker de voorpagina niet, de Vlaamse taalrechten wel. Tot slot bleef de identificatie met Vooruit, zijn organisaties en zijn stad sterk bestaan in deze periode binnen de Gentse BWP. Gent was in hun ogen nog steeds een beetje een eiland in katholiek Vlaanderen. Men maakte daarbij gebruik in hun artikels van een typische Vlaamse mythomoteur die we herkennen van voor de Eerste Wereldoorlog. De enige verandering die we optekenen ten aanzien van hun discours was dat het Vlaams discours ingebed zat in een verdediging van de Belgische staat. Nog niet echt openlijk vonden we dat terug, maar de gedeeltelijke vernederlandsing werd verdedigd in naam van het nationaal belang, het gezond verstand zou zegevieren tegenover het annexionisme, etc. Dat bevestigt volledig wat andere onderzoekers opmerken. De socialisten hadden een andere rol gekregen. Gedaan met de oppositie, regeringsverantwoordelijkheid was nu aan de orde. De socialisten waren een wezenlijk onderdeel geworden van de Belgische staat plus men had er verschillende sociale rechten van bekomen. Waarom zouden ze die dan aanvallen? De rollen waren ondertussen wel verdeeld binnen de Vlaamse BWP. Vooruit concentreerde zich op Oost- en West-Vlaanderen en dat was in de naoorlogse periode een gebied waar nog heel wat doorgroeimogelijkheden lagen voor de socialisten. In heel Vlaanderen was dat eigenlijk de realiteit, maar Gent was niet meer de hoofdstad van het Vlaamse socialisme. Die rol had ze moeten overdragen aan de Antwerpse federatie. Camille Huysmans komt in deze periode regelmatig aan bod in de katernen van de Gentse krant, maar zijn artikels worden nog niet systematisch overgenomen zoals dat na 1921 wel het geval zal zijn.
60
6.2. 1921-1927 6.2.1. Algemeen In 1921 bleef de Belgische regering gedomineerd door een groep die sterk aanleunde bij de traditionele elementen van het establishment. Die mensen hadden geen kaas gegeten van de Vlaamse kwestie, maar zij deelden tussen 1921 en 1925 wel de lakens uit in de Wetstraat. Zelfs een “democratische” regering die kortstondig het licht zag in 1925 bracht weinig zoden aan de dijk.264 De opgaande fase voor de socialisten zal geleidelijk keren. Na 1918 werden veel van hun eisen ingewilligd en kwamen ze als de winnaars uit de bus. Een aantal eisen die zo hard de vooroorlogse propaganda hadden gedomineerd, werden in wetteksten gegoten. Geïntegreerd in het bestel zetten ze hun regeringsdeelname verder, maar in 1921 kwam daar een einde aan. Een nieuwe regering zou vooral steunen op behoudsgezinde elementen in het parlement die hun buik vol hadden van de sociale wetgevingen en de opmars van de staatsontbindende krachten als de Vlaamse Beweging. De nieuwe regering kwam tot stand na een nieuwe stembusgang. Voor het eerst moesten de socialisten aankijken tegen een verlies. Een maand voor de parlementsverkiezingen hadden ze nochtans de gemeenteraadsverkiezingen naar hun hand weten te zetten. Ze brachten een (symbolische) aardverschuiving met zich mee in Antwerpen waarbij de liberaal-socialistisch coalitie de sleutel van het stadhuis mocht doorgeven aan een katholiek-socialistisch team onder leiding van Huysmans en Van Cauwelaert. Dit “mystiek huwelijk” zorgde niet alleen bij de katholieken voor de nodige onenigheid, maar vooral de liberalen deden er alles aan om de benoeming van Van Cauwelaert als burgemeester tegen te houden. Het bezegelde eveneens het Vlaamsgezind karakter van de socialistische federatie in de Scheldestad.265 De tegenkantingen van de liberalen in de regering lijken vandaag een beetje vreemd, maar de nieuwe coalitie was een flagrante aanfluiting van alle vooroorlogse politieke waarden. Er kwam nu een coalitie tot stand over de levensbeschouwelijke grenzen heen, tussen openlijke klerikalen en anti-klerikalen. De liberalen hadden veel aan zichzelf te danken. Een jaar eerder, naar aanleiding van een herdenking van de Guldensporenslag, vond de student Herman Van den Reeck de dood. Hij werd neergeschoten door een agent tijdens een verboden betoging en het Antwerps stadsbestuur was op dat moment nog in handen van de liberalen. Ze deden er alles aan om de Vlaamse Beweging stokken in de wielen te steken en klampten zich vast aan de macht met als 264 265
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 961 VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij…”, I, p. 110
61
resultaat dat weinig politieke organisaties na de verkiezingen nog in zee wilden met hen.266 De liberalen hebben zelfs getracht via de bankwereld een ultieme poging te wagen om de coalitie tegen te houden. Het Antwerpse bestuur had dringend tien miljoen frank nodig en de banken weigerden die lening. De Boerenbond redde hen door de hoognodige lening te verstrekken.267 Deze coalitie werd door Mieke Van Haegendoren als een voorbode beschouwd van de latere regering Poullet-Vandervelde.268 Deze nieuwe vorm van samenwerking sproot ook voort uit de politieke opvattingen van Huysmans en co in de Antwerpse federatie. Huysmans was na de oorlog genoodzaakt te verhuizen uit Brussel na weinig Belgicistische pogingen tijdens de oorlog. In Antwerpen was de plaats van federatie-voorzitter vacant door het wegvallen van Terwagne, een Waals dokter in Antwerpen. Terwagne was net als Huysmans richting de noorderburen getrokken, maar had de super-patriot uitgehangen.269 Dat was hem niet in dank afgenomen aangezien de Antwerpse BWP een vrij uitgesproken Vlaamsgezind imago kende en Huysmans zat daar dus beter op zijn plaats. De Antwerpenaars speelden steevast hun Vlaamse etiket uit en een coalitie met de Vlaamsgezinde katholiek Van Cauwelaert was dus een evidentere keuze dan in andere steden. Na de oorlog richtten oud-frontsoldaten het Vlaamsch Front op dat een zekere aantrekkingskracht had naar jongeren, intellectuelen, partijloze kiezers, etc. Haar democratisch karakter en haar jeugdige radicaliteit maakte haar begeerlijk waardoor ze zelfs radicale en jonge dichters als Paul Van Ostayen aantrok. De Antwerpse BWP heeft met haar Vlaams programma de Fronters de wind uit de zeilen gehaald door een groot aantal Vlaamsgezinden en oudactivisten op te nemen binnen de BWP. De latere burgemeester Lode Craeybeckx is daar één van, maar ook de democratische samenwerking tussen Vlaamsgezinde katholieken en socialisten besnoeiden de opmars van de Frontpartij. De Frontpartij haalde in Antwerpen nooit meer dan één zetel en de Antwerpse BWP werd stilaan het centrum van het Vlaams socialisme.270 Toch verloor de BWP in 1921 voor het eerst op nationaal vlak de parlementsverkiezingen. In Vlaanderen was er nauwelijks iets van te merken, integendeel, ze handhaafde haar posities en versterkte zich in verschillende Vlaamse steden. Vooral in de provincie Antwerpen. In Wallonië tekende men een verlies op van 3%, van 51 naar 47,9 %.271 Dit was meer dan een electorale nederlaag, het was evenzeer een politieke. Het tij was voor een 266
VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij …”, I, pp. 110111 267 Ibid., p. 112 268 Ibid., p. 113 269 Id., Van werken krijg je vuile handen…, p. 62 270 Ibid., p. 63 271 Ibid., p. 64
62
tijdje gekeerd in het voordeel van rechts.272 Dat was een mooie kans voor de rechterzijde om de sociale verwezenlijkingen van de voorgaande regeringen in vraag te stellen. Vooral de achturenwerkdag moest het daarbij ontgelden. Zonder succes eigenlijk aangezien de machtiger geworden vakbonden een stevige tegenmacht vormden. Tegen de daling van de koopkracht zal de nieuwe rechtse regering wel geen oplossingen vinden en in 1925 de rekening gepresenteerd krijgen.273 De regering kreeg uiteraard af te rekenen met een stevige parlementaire oppositie. Mieke Van Haegendoren twijfelt daar een beetje aan. De verdeeldheid binnen de BWP over verschillende kwesties zorgde voor een verzwakking van de nationale organisatie, wat resulteerde in een ongevaarlijke oppositiepartij voor de regering. Het waren de christen-democraten die zorgden voor de grootste dynamiek en druk op de regering met als resultaat een aantal kleine concessies voor de Vlaamse kwestie.274 De taalwet op het bestuur uit 1921 zorgde voor een ommekeer door de vernederlandsing van de gemeentelijke en provinciale besturen, de arrondissementscommissariaten en de plaatselijke en gewestelijke rijksdiensten in Vlaanderen.275 Dat was een zichtbaar resultaat van de strijd van de Vlaamse Beweging, maar velen gaven aan dat de ontgoocheling binnen het Vlaamse kamp toch groot was. Het compromis uitgewerkt rond de vernederlandsing van de Gentse universiteit liet bij christen-democraten en flaminganten zijn sporen na (cf. infra) en leidde tot het ontslag van Van Cauwelaert als voorzitter van de Katholieke Vlaamse Kamergroep.276 Het compromis was een geestelijke kentering die een radicalisering in beide landsdelen veroorzaakte. De “Nolfbarak” zorgde er voor dat de Frontbeweging op termijn evolueerde tot Vlaams-nationalisme gesteund op een radicaliserende nieuwe generatie. De generatie die in deze jaren het voortouw nam en onderhevig was aan universitaire repressie, was het die in de jaren dertig aan het roer stond van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV).277 Mieke Van Haegendoren beschrijft dat de BWP met de eerste nederlaag in 1921 een politiek gewetensonderzoek startte en op zoek ging naar een nieuw programma die de bakens van de toekomst moest uitzetten.278 Dat hield een keuze in voor een pragmatisch socialisme en een reformistische in plaats van de revolutionaire strategie. De Duitse SPD gold daarbij opnieuw als voorbeeld. Men wou de staatsmacht verwerven, de controle over de productiemiddelen bekomen, zich verzetten tegen geweld en van de uitbouw van de eigen zuil een prioriteit maken. Dat het nog jaren duurde voor er echt een ideologisch programmatorisch 272
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 64 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 963 274 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 72 275 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1015 276 Ibid., p. 963 277 Ibid., p. 1020 278 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, pp. 67-68 273
63
congres kwam, had veel te maken met het desakkoord binnen de BWP over de kortetermijntactiek dat samenviel met de verschillen tussen Vlamingen en Walen. Het ging daarbij opnieuw grosso-modo over drie kwesties, nl. de school-, taal- en Ruhr-kwestie.279 Het waren die kwesties die zorgden voor een makke oppositie. De verschillen werden alleen maar sterker naarmate het duidelijk werd dat het Vlaamse socialisme zich niet meer alleen beperkte tot Gent en het interne machtsevenwicht stilaan beter in balans werd gebracht. Na vier jaar oppositie werden op 5 april 1925 nieuwe verkiezingen georganiseerd in een sfeer van ontevredenheid, vooral wegens de aantasting van de koopkracht. De BWP voerde haar verkiezingsstrijd op een dynamische, maar beheerste manier. Een jaar daarvoor had Vandervelde al te kennen gegeven een regering op het oog te hebben van al de arbeiders, gelovig of niet-gelovig. In de verkiezingspropaganda werd zeer bewust alles vermeden wat de christen-democraten voor de borst zou kunnen stoten. 280 De winst van tien zetels op verkiezingsdag deed de rest. Het grootste slachtoffer werden de liberalen die bijna een derde van hun kamerzetels verloren aan de socialisten. De socialisten boekten hun grootste overwinning in hun geschiedenis en werden in stemmen de grootste van het land. In zetels strandden ze op gelijke hoogte met de katholieken, maar een uppercut was uitgedeeld. Dat zal zwaar doorwegen op de regeringsvorming.281 Uit haar electoraal succes trokken de socialisten de volledige consequentie en speelden het parlementaire spel mee door opnieuw de wens uit te drukken deel te willen nemen aan een regering. Vandervelde kreeg het initiatief in handen om een regering te vormen, maar al snel werd duidelijk dat niemand stond te wachten op een regering met een socialist aan het hoofd. Een hele boel pogingen volgden van andere formateurs, maar uiteindelijk werd de gewaardeerde katholiek Poullet met de formatie belast. Hij genoot het vertrouwen van katholieken en socialisten en de liberalen bedankten en schikten zich naar een oppositierol. Het werd geen stabiele regering. Voor de katholieken was het eerder een marriage de raison en ook de socialisten liepen niet over van hartstocht. Intern was er binnen de BWP een grote minderheidsfractie die voor een socialistische minderheidsregering pleitte. Vooral linkse en Waalse socialisten zagen een coalitie met de katholieken niet zitten. De regering wist zich dus vooral gesteund op de Vlaamse BWP-federaties langs socialistische zijde. 282 Binnen de katholieke fractie was men bang voor de toename van invloed van het socialisme en het flamingantisme op de politieke scène.283 Bij de stemming van de vertrouwenskwestie bleek dat 279
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 68 Id., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij …”, III, p. 18 281 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 964 282 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, pp. 74-75 283 Ibid., p. 75 280
64
de regering aanvankelijk enkel kon steunen op de christen-democraten.284 De regering PoulletVandervelde werd wel eens afgedaan als een christen-democratische-socialistische regering en kreeg een mythisch karakter toegeschreven omdat het zogezegd de eerste arbeidersregering zou zijn. Niks is hiervan echter waar. Een minderheid van de katholieke ministers waren lid van de christelijke arbeidersbeweging, de Belgische Bisschoppen gaven hun fiat en er voltrok zich geen scheuring binnen de katholieke partij.285 De regering hield het acht maanden vol en bleef intact, maar het waren buitenparlementaire groepen die sterker werden en de val veroorzaakten. De redenen zijn niet echt relevant, alleen is zeker dat de financiële crisis de bodem onder de regering wegsloeg.286 Op vlak van de taalkwestie bleef de regering nogal op de vlakte buiten het onderwijsbeleid dat werd gevoerd door Camille Huysmans als minister van kunsten en wetenschappen. Hij maakte van de strikte toepassing van de bestaande taalwetten in het lager en middelbaar onderwijs zijn hoofdprioriteit. Na de val van de regering Poulett-Vandervelde werd een veto gesteld door een aantal liberalen en katholieken tegen een herbenoeming van Huysmans op dezelfde post. Door een interventie van Van Cauwelaert kon hij aanblijven. Van Cauwelaert dreigde er mee zijn vertrouwen niet te geven aan een regering als de vroegere politiek niet zou worden voortgezet.287 De socialisten participeerden dus opnieuw in de regering onder leiding van de conservatieve katholiek Jaspar om de miserabele toestand van de Belgische frank te stabiliseren. Wanneer de frank zou vallen, zou dat evenzeer het faillissement betekenen van de economische organisaties van de BWP en daar was men als de dood voor.288 In de oppositie gaan was geen optie en men hield ook het voorbeeld van hun Duitse kameraden in het achterhoofd. Die moesten lijdzaam toezien hoe de Duitse arbeidersklasse in zware moeilijkheden kwam bij de ineenstorting van de Duitse mark.289 Deze regering was geen hoogtepunt uit de geschiedenis van de BWP. Het programma er van kristalliseerde zich rond drie punten: de financiële, de militaire en de Vlaamse kwestie. Dat laatste weliswaar in veel mindere mate.290 Deze regering had het beeld nogal Vlaams te zijn, maar net als de vorige regering zal ze er totaal niet in slagen een oplossing te breien aan het taalvraagstuk. Intenties waren er, maar daar bleef het ook bij. Wanneer de financiële toestand van België verbeterde leek het einde van deze regering in zicht. Er tekende zich echter geen nieuwe meerderheid af tussen christen-democraten, 284
VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij …”, III, pp. 19-20 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., pp. 969-971 286 Ibid., p. 972 287 VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij…”, III, pp. 23-24 288 Id., Van werken krijg je vuile handen…, p. 78 289 Id., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij …”, IV, p. 134 290 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 972 285
65
flaminganten en socialisten. Binnen de katholieke partij begon er een toenadering te groeien tussen de verschillende groepen waardoor de dynamiek eerder aan de rechterzijde lag.291 Achter de rug van de BWP werden dus geen nieuwe verkiezingen voorbereid, maar een nieuwe regering gevormd zonder socialisten. Dat verliep verbazend snel en doet het vermoeden hoog houden dat er van tevoren al veel besproken en geregeld was. Opnieuw vond men ondanks beloften intern in de katholieke fractie geen toegevingen terug naar de christen-democraten en flaminganten.292 De verzoening tussen confessionelen en niet-confessionelen die deze periode kenmerkte, eindigde hier. Dat had tot gevolg dat de verzoening tussen Vlaamse en Waalse socialisten verbeterde, maar de BWP kon voor lang de woestijn in.293
6.2.2. Van Gents socialisme naar Vlaams socialisme? Het socialisme verspreidde zich stelselmatig over Vlaanderen, al was er zeker sprake van een ongelijke ontwikkeling. De versterking van het socialisme in Vlaanderen, zorgde er voor dat de taalkwestie een andere dimensie kreeg in de BWP nationaal.294 De Walen stonden veel sterker in de partij en dat woog op het inzicht in de taalkwestie in België, maar de taalkwestie was binnen de BWP al eerder een open debat dan pas in 1921. Toch zeker wanneer de eerste verkozenen ook in Vlaanderen werden binnen gehaald. Uiteraard is het zo dat naarmate de Vlamingen sterker werden de discussie rond de Vlaamse kwestie zich verscherpte. Dat ligt in lijn met de evolutie in de Vlaamse Beweging zelf. De frustratie rond het uitblijven van een oplossing na ongeveer 100 jaar België zorgde er voor dat de anti-Belgische en stilaan anti-democratische stromingen zich begonnen te ontwikkelen. Opnieuw kwam het thema van de vernederlandsing van de Gentse universiteit op tafel te liggen. Van oktober tot december 1922 werd het debat stevig gevoerd tussen de verschillende fracties in het parlement. Het oorspronkelijk voorstel van Van Cauwelaert mede ondertekend door Anseele werd door Van Cauwelaert uiteindelijk opnieuw ingediend op 19 december 1921, maar de regering Theunis bleef zeer verdeeld over de kwestie waardoor er verschillende voorstellen begonnen te circuleren.295 Het zal een aangepast voorstel zijn dat na bespreking in een bijzonder commissie, vanaf oktober 1922 in het parlement behandeld werd.296 In december keurde de Kamer na twee maanden discussie het voorstel van een trapsgewijze vernederlandsing goed samen met het 291
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 985 Ibid., pp. 987-988 293 VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij…”, IV, pp. 135136; VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 84 294 Id., Van werken krijg je vuile handen…, p. 70 295 VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, p. 253 296 Ibid., p. 254 292
66
behoud van een aantal Franse cursussen en werd vanaf 6 maart 1923 in de Senaat de discussie gelanceerd. Uiteindelijk verwierp de Senaat het ontwerp en zat de kwestie muurvast. Na een regeringscrisis zal Nolf, minister van Kunsten en Wetenschappen, tot een haalbaar voorstel komen.297 Het Nederlands werd bestuurstaal en studenten zouden kunnen kiezen tussen een Franstalig regime of een Nederlandstalig waarbij telkens 1/3 in de andere taal werd les gegeven.298 Volgens Mieke Van Haegendoren koos Vandervelde voor de Vlamingen. De Vlaamse kwestie was voor hem een nevenkwestie, maar hij was principieel genoeg om te beseffen dat een aantal Vlaamse eisen terecht waren. Een baken kon zo gevormd worden tegen de radicalisering van de Vlaamse Beweging en de Frontpartij.299 In Le Peuple zou hij het als enige opgenomen voor het wetsvoorstel van Van Cauwelaert. 300 Toch hield Vandervelde volgens Maarten Van Ginderachter zich op de vlakte en riep hij op om te stemmen voor het amendement van de Nijvelse socialist Mathieu om een soort referendum te houden in Vlaanderen rond het voorstel van Nolf.301 Alle socialisten zouden trouwens voor dat voorstel stemmen. 302 Alle Vlaamse socialisten stemden tegen het Nolf-compromis samen met hun Brusselse en Waalse kameraden, maar wel om andere redenen. Voor Huysmans en Doms van Leuven moest de Franstalige universiteit gewoon verdwijnen. Ze lieten het niet na een aantal parlementairen die vroeger de volledige vernederlandsing verdedigden en nu hun mond hielden, te wijzen op hun hypocriete houding. Het was handig meegenomen dat ondertussen ook nog een beetje gestookt kon worden in de katholiek-liberale regering vanuit de oppositie. Voor de Waalse socialisten was het compromis sowieso te verregaand en de ene Waalse socialist was al wat radicaler in zijn uitspraken dan de andere.303 Bijna heel maart 1923 verschenen er in Vooruit artikels over het zogenaamde “Hoogeschool vraagstuk”. Bij elke zitting van de kamer of senaat volgden in de eerste helft van de maand verslagen in de krant, maar telkens letterlijke verslagen van de debatten waarbij de belangrijkste sprekers aan het woord gelaten werden. Van socialisten tot katholieken en van liberalen tot fronters. Het lijkt er op dat men een selectie maakte in woordvoerders aangezien een debat in beide kamers van het parlement toch meer dan een paar sprekers moet hebben
297
VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, pp. 254- 255 Ibid., p. 255 299 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 72 300 Id., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij …”, II, pp. 302-303 301 VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, p. 263 302 Ibid., p. 255 303 Ibid., pp. 263-266 298
67
geteld.304 De keuze van de sprekers laat toch vermoeden dat ze in Gent de kant kozen voor de vernederlandsing, maar de vraag blijft op welke manier. Pas in de tweede helft van de maand, kregen we daarbij toch meer informatie los. De verslagen die in de eerste helft van de maand maart 1923 werden gepubliceerd zijn op zich al betekenisvol. We gaan er van uit dat de redactie in Gent een keuze maakte wie men aan het woord liet. Vooruit was een meer dan politieke krant met een agitatorische taak waarbij het aan het woord laten van mensen een politieke keuze veronderstelde. Het was tekenend dat men op 10 maart in een verslag van de Kamerzitting van 8 maart alleen Nolf aan het woord liet. Nolf hield een pleidooi waarbij hij de regering er aan herinnerde na de oorlog beloftes gemaakt te hebben en dat er ondertussen al heel wat jaren voorbijgegaan waren.305 Hij voegde er nog aan toe: “Het is een vooroordeel te beweren dat alleen de Fransche taal een draagster van kultuur is. […] Er is een Vlaamsch volk en een Vlaamsch elite.”.306 Dat was nog voor zijn compromisvoorstel. Verder verschenen geen tegengeluiden. Op 15 maart 1923 wel. Vooral de tegenstanders werden dan aan het woord gelaten zonder enige commentaar van de redactie.307 Een dag later krijgen we de uiteenzetting van de socialist De Swarte in de Senaat waarbij hij een overzicht geeft van de Vlaamse taalstrijd sinds de geboorte van België en dat “De Fransche hoogeschool te Gent dient enkel een hoopje “fils a papa” (sic)”.308 Het argument van de verdedigers van de Franstalige universiteit dat het Frans een echte cultuurtaal is, een taal die noodzakelijk is om een intellectueel leven te onderhouden, trachtte De Swarte onderuit te halen door te wijzen op de wetenschappelijke verwezenlijkingen in Nederland. 309 Hier werd opnieuw maar één kort wederwoord geplaatst door liberaal senator Depage. Dat er meer aan de hand was, werd alleen maar bevestigd in het tweede deel van de maand. Op 16 maart 1923 publiceerde Vooruit op “aanvraag van verscheidene partijgenoten” de uitgebreide speech van August Vermeylen voor de Senaat.310 Deze speech beslaat bijna twee bladzijden op een krant van amper acht velletjes. De redactie laat trouwens mee optekenen: “De uiteenzetting van Vermeylen lijkt ons inderdaad bijzonder geëigend”.311 Laten we dan maar meteen ook eens een blik werpen op wat Vermeylen te vertellen had. Het verhaal dat hij bracht was de basis waarop het hele socialistisch discours over de universiteit in Gent zou gebaseerd zijn in deze periode. In zijn uitleg voel je een sterke 304
Vooruit, 9 maart 1923, p. 3; Vooruit, 10 maart 1923, p. 5; Vooruit, 15 maart 1923, p. 3; Vooruit, 16 maart 1923, p. 3 305 Vooruit, 10 maart 1923, p. 5 306 Ibid. 307 Vooruit, 15 maart 1923, p. 3 308 Vooruit, 16 maart 1923, p. 3 309 Ibid. 310 Ibid., p. 5 311 Ibid.
68
verbondenheid met de strijd voor Vlaamse taalrechten en een identificatie met de Vlaamse natie. Toch zit dit ingebed in een socialistische retoriek waarin klasse nog steeds een iets belangrijker rol speelt dan natie. Maar Vermeylen kende wel de inzet. Hij wou een Vlaamse universiteit bekomen in Vlaanderen waarbij hij die eis toch sterk verbond met het idee van de ontwikkeling van een Vlaamse natie: “Het volk heeft die hoogeschool noodig omdat er op een Vlaamsch lichaam, een Vlaamsch hoofd, een vlaamsche verstandelijke keurbende moet komen”.312 Dat elite-discours bleef hij hanteren en had waarschijnlijk veel te maken met het publiek waarvoor hij sprak, namelijk de senaat: “In ieder land ligt er een zekere afstand tusschen de massa en de elite, doch in ’t Vlaamsche land is er een afgrond tusschen de elite en de massa”.313 Twee zinnen verder nuanceerde en verscherpte hij tegelijkertijd zijn standpunt door te stellen dat we allemaal ook wel goed weten dat er meer nodig was dan een universiteit voor de ontvoogding van de Vlamingen. Een opgeleide elite zorgde daarentegen wel voor een rijkere cultuur waarbij de massa op een hoger cultureel echelon kon worden gebracht. Het Vlaams als voertaal op de universiteit was dus nodig om de maatschappij te verrijken. Dat betekende niet dat er geen andere talen meer moesten worden aangeleerd waaronder het Frans, maar dat volstond niet. Honderd procent zullen we nooit zeker zijn, maar als je je zou plaatsen in het brein van Vermeylen, weet je welke kritieken je te wachten stonden. Als hij de kritieken van Franstaligen voor wou zijn, kon hij maar beter het Frans als dé taal van de intellectuele wereld niet aanvallen. Vermeylen eindigde dit stukje met zijn beroemde uitspraak: “Vlaamsch te zijn om Europeër te worden”. 314 Hij gebruikte Nederland en zijn wetenschappelijke progressie net als De Swarte als tegenargument voor het idee dat het Frans de enige intellectuele taal was die bestond: “Dat bewijst dus dat zij het nationaal belang met het wereldbelang der wetenschap kunnen overeenbrengen”.315 Een volledige vernederlandsing bleef een brug te ver en hij schilderde de gedeeltelijke aanpassing van de Gentse universiteit af als een toonbeeld voor de Vlaamse toegeeflijkheid. Dit in tegenstelling tot de conservatieve tegenstanders. Dat zou tactisch kunnen geweest zijn, maar hij zegt wel letterlijk: “ik beken graag dat ik het volkomen eens ben met die toegevingen”, omdat dit te veel moeilijkheden zou geven en anders een school zou opgericht worden voor “burgerlijke genie” te Luik.316 Wanneer het debat begon reageerde Vermeylen duidelijk meer geprikkeld wanneer sommigen begonnen te insinueren dat Vlaanderen historisch altijd tweetalig was en dat de splitsing van het land op punt zou staan als de universiteit zou vernederlandst worden. Voor 312
Vooruit, 16 maart 1923, p. 5 Ibid. 314 Ibid. 315 Ibid. 316 Ibid. 313
69
het eerst merken we in Vooruit dat men pleitte om de logica om te draaien. In Vlaanderen zou een grote meerderheid gewonnen zijn voor de vernederlandsing en het niet toegeven aan deze gevoelens zou een averechts effect hebben. De gedeeltelijke vernederlandsing als compromis zou trouwens die radicalisering ook niet tegenhouden. We weten vandaag dat het Nolfcompromis van enkele maanden later, al snel de titel “Nolf-barak” meekreeg binnen Vlaamse middens en dat een hele (jonge) generatie zich keerde tegen de Belgische staat. Bij het voorstel van Nolf stemden de socialisten wel tegen. Vermeylen beschuldigen van geen inzicht te hebben in de Vlaamse onderdrukking of deze strijd niet als prioritair te beschouwen, zou vals zijn. Iets wat socialisten door de vooroorlogse Vlaamse Beweging in het verleden verweten werd. Wanneer hij verdere aanvallen moet afslaan, geeft hij verschillende recente voorbeelden van de onderdrukking van het “Vlaamsch” in Vlaanderen en de Vlaamse onderdrukking in het algemeen en laat dat de basis vormen voor zijn verder betoog. Eén van zijn voorbeelden is het feit dat de burgemeester van Gent vanaf 1912 niet meer mocht spreken bij de opening van het academiejaar omdat hij een jaar daarvoor zijn rede in het Nederlands hield. 317 Voor Vermeylen is de eis van een gedeeltelijke vernederlandsing meer dan legitiem. Het is een opmerkelijk feit dat Vooruit zijn volledig speech afdrukt over twee bladzijden dat doorspekt is met elementen uit de historische Vlaamse onderdrukking, het woord Belgen niet over zijn lippen krijgt, de Vlaamse taal verdedigt als gelijkwaardig in alle opzichten aan het Frans (van volkstaal tot intellectuele taal) en zijn rede afsluit met deze woorden: “Vlaanderen wacht en hoopt met kloppend hart. Waalsche broeders, reikt ons de hand der gerechtigheid en gij zult de Vlamingen alle krachten zien aanwenden om het land schooner te maken.”318 Als we de redactie op hun woord mogen geloven en dat op vraag van de partij dit soort zaken moest gepubliceerd worden, dan is de conclusie snel getrokken dat een aantal mensen hier toch zeker mee konden instemmen in het Gentse. Het ging bij Vermeylen over een gedeeltelijke vernederlandsing en niet om de volledige. Alle Vlaamse socialisten stemden voor in de Kamer, maar in de Senaat onthield onder andere de Gentse socialist De Visch zich en die kreeg een tribune op de voorpagina van Vooruit. Het was de verklaring die hij uitsprak in de Senaat. Hij was oorspronkelijk van plan tegen te stemmen in plaats van zich te onthouden omdat hij meende dat “de Vlamingen recht hebben niet op het gedeelte eener universiteit, doch op eene volledige inrichting welke – ik leg er nadruk op – door niemand geweigerd wordt, zelfs niet door degenen die zich hardnekkig verzetten tegen de Vervlaamsching”. 319 De 317
Vooruit, 16 maart 1923, p. 6 Ibid. 319 Vooruit, 22 maart 1923, p. 1 318
70
gedeeltelijke vernederlandsing kon voor De Visch geen taalvrede brengen. Hij onthield zich dus en wachtte de amendementen af die wel “voldoening schenken aan de gewettigde Vlaamsche eischen, zonder daarom de Waalsche opvattingen te krenken, zoolang deze redelijk zijn”.320 Dat laatste is duidelijk een waarschuwing aan het adres van zijn Waalse collega’s. Pas op 30 maart 1923 verscheen een artikel van de hand van één van de redacteurs die zich boog over de resem aan voorstellen, amendementen, debatten, etc. in Kamer en Senaat. Daarin werden de katholieken met de vinger gewezen. Zij zouden de schuldigen zijn voor het neerhalen van het wetvoorstel dat eerst in de Kamer werd goedgekeurd, maar naderhand op een njet stuitte in de Senaat. Men geeft daarin wel aan dat de socialisten evenredig voor- en tegen stemden, “Maar de echte verantwoordelijken zijn de katholieken, wiers reaktionnaire elementen den Senaat hebben belet de Kamer te volgen”. 321 Wel een vreemde redenering als je weet dat elf Franstalige katholieken voor stemden in de Kamer terwijl maar één Waalse socialist op het idee kwam hetzelfde te doen. In de Senaat lag dat uiteraard wat anders, en was het conservatieve element sterker door de manier waarop het orgaan werd samengesteld. Men kan zich toch niet van de indruk ontdoen dat de hete appel werd doorgeschoven. Dit gezegd zijnde, maakt de auteur van het artikel toch duidelijk waar zijn sympathie naar toe gaat: “Maar zooals men tot hiertoe nog geen namaaksel heeft gevonden van het zuivere en gezonde water, zoo zal er nooit een namaaksel worden gevonden voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool”.322 Dit hoeft weinig commentaar. Een dag later werd nog een andere speech gepubliceerd van de socialist Hanninck die in naam van de Gentse BWP tot de Senaat spreekt. Hij ging op hetzelfde elan verder en beweerde dat de Vlaamse socialisten steeds de Vlaamse beweging hebben gesteund, maar “met een kalm oog aanschouwd”. 323 De Vlaamse zaak is rechtvaardig en democratisch waardoor de socialisten ze steeds genegen zijn geweest. Toch “hebben wij, Gentsche socialisten, dringender werk te verrichten”. De organisaties van de Gentse BWP trachtten de mensen vooral te bevrijden van hun hondenleven. 324 Het verdedigen van de Vlaamse zaak werd er niet gemakkelijker op gemaakt doordat de voortrekkers in Gent het belang er niet van inzagen. Net als Vermeylen zet hij geen aanval in tegen het Frans als taal en zeker niet tegen Frankrijk. Frankrijk was het land van de revolutionaire gedachten, de Franse revolutie, etc. en een plaats waar Vlaamse arbeiders terecht konden wanneer in Vlaanderen geen cent meer te verdienen viel. Hannick begreep anderzijds wel de Vlaamse grieven. Hij ging stevig tekeer tegen senator De Bast al zou de Vlaamse bevolking helemaal niet wakker liggen van een Vlaamse universiteit. Hannick vraagt 320
Vooruit, 22 maart 1923, p. 1 Vooruit, 30 maart 1923, p. 1 322 Ibid. 323 Vooruit, 31 maart 1923, p. 5 324 Ibid. 321
71
zich luidop af “welke soort Vlamingen hij bedoelt”.325 Hannick verbond de vernederlandsing van de Gentse universiteit aan de klassenstrijd. De tegenstanders zijn “elementen der burgersklasse”, “Vlamingen, die de Vlaamsche taal niet kennen”, “dezen die niet kunnen zeggen een moedertaal te bezitten”, “die hun werklieden niet kunnen verstaan”, etc.
326
Hij koppelt daarna de strijd voor de
vernederlandsing aan die van het algemeen enkelvoudig stemrecht. Ook voor de oorlog zouden de leiders in parlement en regering niks begrepen hebben over de gevoelens van het volk, “dat het volk geen stemrecht van noode had”. 327 Nu was dat niet anders. De hele Vlaamse kwestie is gewoon verbonden met de sociale kwestie: “[…] het is een sociale waarheid dat het het verschil van bezit is, dat het volk in verschillende rangen en standen indeelt. Maar in Vlaanderen is die verdeeling van dubbelen aard. Zij is het maatschappelijk en op gebied van taal terzelfdertijd”.328 Het is de eerste keer dat we opmerken dat de twee kwesties zo openlijk aan elkaar werden verbonden. Zo werd op een open manier het stemgedrag van de Waalse socialisten op de korrel genomen die het uitschreeuwden dat men zich ging “verduitschen” door Von Bissing zijn besluiten van 1916 uit voeren. Voor Hannick is de vernederlandsing een volgende etappe in de opgang van de democratie “na bijna honderd jaar taaldwang, zijn recht komt eischen met zulke kracht en zulke stoutheid […]. De Vervlaamsching der Gentsche hoogeschool is de taalgelijkheid sedert zooveel jaren vruchteloos gevraagd door het Vlaamsche volk. Zoolang de gelijkheid niet is ingevoerd kan het Vlaamsche ook geen vrede noch rust kennen”.329 In Gent kon de eis voor een vernederlandsing dus op steun rekenen. Er is geen enkel zwaar tegengeluid te horen in Vooruit. Integendeel, het ging ofwel steeds om nationale Vlaamse figuren zoals Vermeylen die de gedeeltelijke vernederlandsing verdedigden of om Gentse socialisten die de volledige als speerpunt hielden. De referenties naar “Vlaamsch volk”, “taaldwang”, de historische onderdrukking van Vlaanderen en het Vlaams, het verbinden van de nationale aan de sociale kwestie, de taalstrijd als een democratische strijd in lijn van andere strijdtonelen als het stemrecht, uitvallen naar de “franskiljons”, etc. bewijzen dat de Gentse socialisten er een Vlaamsgezind discours op nahielden in deze heikele kwestie. Maar de sociale kwestie kwam wel nooit op een lagere echelon te staan. Verwezenlijkingen van de Vlaamse Beweging buiten het Nolfcompromis en de taalwetten op bestuursvlak, waren er weinig te vinden. De periode 1921-1927 is niet alleen de periode van het heropenen van de partijstrijd, het einde van de godsvrede, het tij dat weer naar rechts keert, etc., maar het was een belangrijke periode voor de Vlaamse Beweging. Het sluit 325
Vooruit, 31 maart 1923, p. 5 Ibid. 327 Ibid. 328 Ibid. 329 Ibid. 326
72
eigenlijk een periode af binnen de Vlaamse Beweging. De jaren ’20 zijn de jaren van de radicalisering en het ontstaan van een echte beweging in al zijn facetten. Men dringt door in de sociale, economische, culturele en wetenschappelijke wereld met tal van organisaties. Dat gaat van het Davidsfonds, de Vlaamse Touristenbond (VTB), de Vlaams Oud-strijders (VOS) tot het Vlaams Economisch Verbond (VEV) dat in 1926 boven de doopvont werd gehouden. Ondertussen evolueerde de jaarlijkse Ijzerbedevaart van een intieme herdenkingsplechtigheid naar een politieke massabijeenkomst.330 De Vlaamse Beweging verscheen dus serieus op het politieke terrein en dat betekende dat de BWP zich moet positioneren en/of afzetten tegen deze politieke bewegingen. Dikke vrienden met de flaminganten werden ze ondanks hun toenadering tot de Vlaamse natie niet. Er zijn nog verschillende uitvallen op te tekenen in Vooruit en dit systematisch jaar na jaar. Wanneer een paar Vlaamsgezinde kranten melding maken van het feit dat op een congres van de Socialistische Jonge Wachten van Oost- en West-Vlaanderen kritiek zou te horen geweest zijn in de richting van de leiding van de BWP, werd er stevig in de tegenaanval gegaan. De Vlaamsgezinde kranten schreven dat een aantal vooraanstaande Gentse socialisten op dat congres kritiek zouden gekregen hebben omwille van hun anti-Vlaamse houding. Dat zou de socialistische jeugd, die Vlaamsgezind zou zijn, fel ontstemmen, schreef het Vlaams liberale Het Laatste Nieuws. Vooruit schuwde zijn woorden niet voor de schrijvers van het stuk: “Ongelukkiglijk voor hem zien onze Vlaamsche arbeidersjongeren klaar genoeg om zich niet te laten vangen aan de arbeidersverdeelers-manoeuvers van zoogenaamde Vlaamschgezinde […] burgerspartijen. Een Fransch woord verscheurt hun trommelvlies of jaagt hun ’t bloed in de oogen. Maar de stoffelijke ellende van ’t Vlaamsche volk gaat hun niet aan”. 331 Men zette dan wel stappen in de richting van een bewustere politiek richting de Vlaamse kwestie, een vriendschappelijke relatie zat er in Gent zeker nog niet in met het gros van de Vlaamse Beweging. Het belangrijkste verschil met de periode voor de Eerste Wereldoorlog was dat men zich nu wel openlijk Vlaamsgezind noemde. Nog beter, de Vlaamsgezindheid van de liberalen werd sterk in vraag gesteld: “Neen, mijnheer de flamingantistische sterrekijker uit “Het Laatste Nieuws”, men heeft u slecht ingelicht: Onze Vlaamsche socialistische jongens zijn Vlaamschgezind. Zij zijn het rechtzinniger dan gij”.332 Uiteraard werd de sociale kwestie weer aan de Vlaamse of nationale kwestie verbonden waarbij een socialist een socialist niet zou zijn, moest die sociale kwestie (en dus de klasse-identiteit) nog steeds iets hoger komen te staan.
330
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., pp. 1016-1017 Vooruit, 24 maart 1922, p. 1 332 Ibid. 331
73
De hypocriete houding van de Vlaamsgezinde liberalen in Gent werd tijdens de verkiezingscampagne in 1925 nog eens extra in de verf gezet door er een ironisch artikeltje aan te wijden: “In 1921 scheurden de “Help-u-Zelvers” zich af van de liberale associatie om alleen te strijden. Sindsdien bleef de tweespalt duren. “Help-u-Zelf” verwijt aan de associatiemannen, dat zijn franskiljons en doctrinairen zijn. Nu hebben de Vlaamschgezinde liberalen besloten met de associatie mee te marcheeren. Zij zullen aan hun leden vragen te stemmen voor de besliste tegenstanders van al de Vlaamsche rechten”. 333 Opvallend was dat de Vlaamsgezinde liberalen in de Vooruit altijd kop van jut zijn. Over hun katholieke collega’s werd amper een woord gerept. Wanneer de liberalen in Oost-Vlaanderen Maurice Lippens naar voren schuiven als eerste kandidaat voor de Senaat, was het weer prijs voor de liberalen. In sommige bladen werd Lippens naar voor geschoven als een “Vlaamsch demokraat” waarna Vooruit even zijn verleden begon uit te spitten. Lippens was de belangrijkste aandeelhouder van de suikerfabriek in Moerbeke(-Waas) en Vooruit herinnerde de Vlaamsgezinden er even aan: “[…] ’t zijn juist de arbeiders uit zijn fabriek, welke tegen hun geweten in, gedwongen werden aan de Franskiljonsche betoogingen te Gent en Brussel deel te nemen? Schreven toen alle bladen niet over die arme Moerbeeksche dompelaars, welke onder de liberale zweep naar ginder waren gedreven?” 334 De conclusie van Vooruit is dan ook: “Als dat nu alles is wat de liberale partij als Vlaamsch-democratisch element kan ophemelen, ewel merci, […]. Liberale kiezers, gij die nog geen beetje democratisch wilt zijn, stemt voor de socialisten, anders staat U niets meer te doen”.335 Nog een week later was het niet gedaan. Wanneer in Gent bleek dat Arthur Buysse, “gewezen volksbonder-flamingantdemocraat” volgens Vooruit, samen met de rechterzijde van de liberalen een aanval inzette tegen de socialisten, haalt hij de voorpagina van Vooruit in de vaste rubriek van Jan Prolo. Die wond er geen doekjes om: “In den grond echter heeft Buysse zich vertoond gelijk franskiljons, flaminganten aller strekkingen en kleur zich vertoonen: alles aanwenden tegen de verheffing, tegen de rechtserkenning, tegen de intellectuele en moreele ontwikkeling der arbeiders, tegen de triomf der democratie”.336 De liberalen waren in het algemeen natuurlijk het toonbeeld van de Franstaligheid in Vlaanderen. Het is giswerk waarom men in Vooruit toch op één maand tijd verschillende artikels wijdde aan de houding van Vlaamsgezinde liberalen. Een aantal artikels dateren uit de verkiezingsstrijd van 1925. Als het al onderdeel was van de tactiek, dan heeft ze toch gewerkt. De winst van de socialisten ging vooral ten koste van die liberalen. Als we dan al eens een duidelijk anti-klerikaal artikel terugvonden, dan ging het louter om het ridiculiseren van de
333
Vooruit, 7 maart 1925, p. 2 Vooruit, 18 maart 1925, p. 4 335 Ibid. 336 Vooruit, 25 maart 1925, p. 1 334
74
monarchie 337 en vooral tegen de christelijke syndicaten die een werkelijke concurrentie betekende in Vlaanderen voor de socialisten.338
6.2.3. Besluit Dat Gent zou verdwijnen uit de kolommen van Vooruit, lijkt ons een illusie, maar toch… Vooruit was met Gent verbonden en het Vlaamse socialisme kende er haar geboorte. In verschillende artikels vonden we opnieuw die trots terug van de verwezenlijkingen van Gent in Vlaanderen. Tevens bleef ze haar rol spelen om in West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk regelmatig haar boodschap uit te dragen. Gent had nog steeds een rol te spelen voor het Vlaamse socialisme en die identiteit verdween zeker niet uit het discours van tal van artikels, maar is wel tanend. Soms werd er nog wel eens beroep op gedaan, maar toch niet veelvuldig. Wanneer een groot partijfeest werd georganiseerd voor de socialisten van “beide Vlaanderen” 339 verschijnt er een verslag in Vooruit dat eindigde met de zinnen: “De jonge kameraden uit Vlaanderen zullen wel den besten indruk hebben van dit feest bewaren, en vooral over de gastvrijheid en het solidariteitsgevoel der Gentsche kameraden”. 340 In 1924 heeft men het over de gemeente Menen in Zuid-West-Vlaanderen die gekend stond als een bolwerk van het socialisme in een vrij katholiek West-Vlaanderen. In 1921 werd August Debunne er burgemeester nadat hij in 1906 de eerste Vlaamse BWP-volksvertegenwoordiger was geworden buiten Gent. 341 Men liet noteren: “Meenen is een voorbeeld, is een hoopgevend voorbeeld geweest in de arbeidersbeweging in Vlaanderen. Men zag naar Meenen uit, zooals men naar Gent en de Borinage of Luik blikte”. Gent was in Vlaanderen een hoopgevend voorbeeld en verder werd geen woord gerept over Antwerpen of andere steden. Anseele mag in 1927 nog eens alle registers opensmijten rond het “Socialistisch Heldentijdvak”. Het creëren van helden, martelaars, etc. is een gekende methode om identiteiten te versterken en Anseele zal het niet nalaten de Gentse rol nog eens in de verf te zetten. Met de woorden: “Van Gent uit drongen we in Vlaanderen, van Vlaanderen België door, de wereld door”, verdween de Gentse fierheid niet, maar het name een minder centrale plaats in. Gent had de klepel moeten doorgeven aan Antwerpen. Nergens laat dat echt zijn sporen na, maar je vond wel die typische stadsidentiteit niet echt meer terug. We moeten wel de conclusie trekken dat men alleen maar sprak over haar rol in Vlaanderen en niet in België. De Gentse
337
Vooruit, 27-28 maart 1922, p. 2 Vooruit, 30-31 maart 1925, p. 1; Vooruit, 6 maart 1927, p. 2 339 Oost- en West-Vlaanderen 340 Vooruit, 20-21 maart 1922, p. 8 341 DEFOORT, H., Mijnheer Slunse : het socialisme van August Debunne, Antwerpen, Houtekiet, 1998, p. 149 338
75
socialisten waren fier op hun verwezenlijkingen en dat ging nog steeds gepaard met een vrij Vlaams karakter. Wanneer men in de periode 1919-1921 nog vrij voorzichtig was, is de integratie in Vlaanderen sterker geworden. Tijdens de kiesstrijd in 1925 viel ons één zaak op. Op 18 maart 1925 publiceerde Vooruit de speeches van Vandervelde en Anseele op een meeting in Gent. Buiten het feit dat Vandervelde allusies maakt op de rol die Gent speelde in Vlaanderen en het Gentse “chauvinisme” nog wat aanwakkerde, hielden beide redenaars er een ander discours op na. Het verschil is minimaal zichtbaar en het kan altijd zijn dat we er soms ver naar zoeken, maar de keuze van woorden kan veel verraden. Vandervelde sprak altijd over de “NV ‘België’”, “ons klein België”, etc. en denkt binnen het Belgisch kader.342 Hij sprak enkel over Vlaanderen wanneer hij het over Gent had en haar rol voor het Vlaamse socialisme, maar Anseele sprak het woord België nooit uit. Hij had het over Vlaanderen en het Walenland.343 We willen daarmee niet concluderen dat Anseele voor de splitsing van België was, maar op een andere manier zijn discours opbouwde voor een Gents publiek. Hij stond daarmee misschien veel dichter bij het denken van zijn toehoorders. Tevens erkende hij meteen dat er zich binnen de Belgische staatsstructuur twee naties aftekenden. In heel West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk speelden de Gentse socialisten nog steeds een rol en uitgebreide verslagen van uitstappen verschenen in de krant. Lens, een stad aan de Frans-Belgische grens, kreeg bezoek. Voor de Gentenaars was het niet zomaar een Franse stad, de stad stond “dicht bij onze Vlaandersche grenzen” met het “schoone Vlaamsche renaissance stadhuis en dito kerk”. 344 Men zou in België ook Lens nog moeten kennen van iets anders: “[…] zoovele Vlaamsche en Waalsche arbeiders-opgeeischten zullen nooit dat oord van lijden, ontbering en marteling vergeten”.345 Duizenden arbeiders trokken naar daar om werk te zoeken en een bezoekje van een groepjes Vlaamse socialistische tenoren was dus wel gerechtvaardigd. Toch sprak men in Vooruit niet van Belgische arbeiders, maar Vlaamse en Waalse binnen een verenigde Belgische arbeidersbeweging en –klasse: “Onze Belgische, onze Vlaamsche arbeiders loopen dus midden die uitgebuite kudde in en smachten naar verlossing en smeeken om hulp. En het is aan ons vrienden van Vlaanderen en Wallonië, aan allen die tot de groote syndicale familie van België behooren […] broeders van Lens […] te helpen”. 346 Het waren geen kameraden die kwamen, maar “Vlaamsche vrienden” aangezien zij afkomstig zijn van “een stuk van de streek, van het land, van waar zij allen waren”.347 Die
342
Vooruit, 18 maart 1925, p. 4 Ibid. 344 Vooruit, 6 maart 1926, p. 4 345 Ibid. 346 Ibid. 347 Ibid. 343
76
vrienden, waren “een deel van de zon van Vlaanderen, in ons leven, een deel van het warm borrelend leven van België”.348 Wanneer August De Bunne aldaar het woord nam sprak hij volgens Vooruit “van Vlaanderen, van het verrezen Vlaanderen en België, grootscher en schooner dan ooit”.349 De Gentenaars prefereerden nog steeds België, maar ze hielden sterk van Vlaanderen en met meer en meer hartstocht. In 1922 begon men in Vooruit met een reeks over de geschiedenis van Gentse vakverenigingen en daarin wordt de klassieke beschrijving gegeven van Vlaanderen als “het klassieke land der uitbuiting”, of de “kleine gemeentens en dorpen van ons donkere Vlaanderen” die op deze manier “de schoonheid en schilderachtigheid der (sic) door onze dichter op alle wijzen bezongen Vlaamsche landouwen (sic)” doet verbleken. 350 Vijf jaar later schrijft men in dezelfde trant de geschiedenis van de coöperatieve beweging waarbij men soms op het randje bengelt van het racisme. Men stelt zich de vraag of het succes van de coöperatieve beweging raciaal bepaald is. Volgens de auteur heeft het “vele argumenten ten zijnen voordeele”, want als we een kaart van Europa zouden nemen dat zouden we merken dat binnen Europa de meeste coöperatieven aanwezig zijn waar één bepaald ras zich bevindt. “[…] de landen van AngloSaksische, Germaansche en Skandinavische rassen […]” hebben het dubbel aantal coöperatieven dan de “Latijnsche rassen”. 351 Maar wat voor land is België dan? “Het is ook een land van meerdere nationaliteiten: Vlaamsch- en Waalsch België. En daar zien wij dat de Vlaamsche provinciën de Waalsche niet overtreffen”. 352 Dat is voor hen dan gelukkig het ultieme bewijs dat het succes van de socialistische coöperatie niet raciaal bepaald was. Het zegt veel over de aanwezigheid van de rassendiscussie en het doordringen van zulke zaken tot de socialistische beweging, maar voor ons is het een bewijs dat men sterk van twee “nationaliteiten” uit ging binnen één staatkundig geheel. Dit op een systematische manier. Bij elk analyse van het discours konden we er niet naast kijken. Of het nu ging over de vernederlandsing van de Gentse universiteit, of de flaminganten, telkens verraadde men een zekere identificatie met de Vlaamse natie. Toch was men nog steeds vrij voorzichtig. In de strijd bleef de arbeidersklasse primeren. In de slagzinnen en hoofdthema’s van de verkiezingscampagne duiken nog geen eisen op die rechtstreeks verband houden met de nationale kwestie. Dat wil niet zeggen dat ze niet consequent elke Vlaamse eis bleven verdedigen. De vernederlandsing van de Gentse universiteit was daar één van. August Vermeylen woonde in Brussel en was dus niet zo representatief alhoewel dat ze hem zeer uitgebreid aan het woord lieten. In Vooruit werd Vermeylen ingeleid door te stellen dat zijn toespraak werd afgedrukt op vraag van partijgenoten 348
Vooruit, 6 maart 1926, p. 4 Ibid. 350 Vooruit, 27-28 maart 1922, p. 7; Vooruit, 29 maart 1922, p. 1 351 Vooruit, 28 februari - 1 maart 1927, p. 4 352 Ibid. 349
77
terwijl Vermeylen wél voor een compromis was en een volledige vernederlandsing niet zag zitten. Er werden Gentse tegengeluiden aan het woord gelaten om te beginnen twijfelen aan de appreciatie van Vermeylen binnen de Gentse federatie. Hannick en De Visch stemden op een andere wijze in het parlement en mochten hun verdediging publiceren in de katernen van hun Gents blad. De houding tegenover de Vlaamsgezinden uit andere politieke strekkingen verzachtte niet. Vooral de Vlaamsgezinde liberalen moesten het ontgelden. De liberale partij, een partij die jaren de lakens uitdeelde in België, was een kleine partij geworden die een anti-Vlaams imago had. Er waren wel Vlaamsgezinde liberalen binnen de cenakels van de liberale partij actief. In Gent werden de liberalen door Braun in het parlement vertegenwoordigd en die onthield zich bijvoorbeeld over het Nolfcompromis rond de Gentse universiteit. Niet omdat hij voorstander bleek te zijn van een volledige vernederlandsing, maar uit pure Fransgezindheid. Hij onthield zich gewoon omdat hij de regering genegen was. Anders had hij wel tegengestemd. De wet was voor hem nefast voor onderwijs en wetenschap en bedreigde de Belgische eenheid.353 Wanneer dan de liberale Vlaamsgezinden zich binnen de liberale partij bleven organiseren en zelfs herenigen, was het niet abnormaal dat dit in Vooruit op gejoel werd onthaald. Het feit dat de Vlaamsgezinde katholieken minder aandacht kregen, doet niks af van de blijvende aanwezigheid van anti-klerikalisme binnen de BWP in deze jaren. Het is minder opvallend aanwezig, maar het duikt vooral op wanneer de socialisten van vaderlandsloosheid worden beschuldigd én op vlak van de syndicale beweging. Eén van de artikels gaat over het feit dat Kardinaal Mercier oproept om te bidden voor de Kerk, de Paus, bisschop en in laatste instantie voor de koning waarbij er een laconiek stukje volgt van Vooruit om er op te wijzen dat de koning blijkbaar bij de katholieken onderaan in het rijtje staat. Er aan toevoegend: “Maar wij hebben het karakter te zeggen dat wij republikeinen zijn”.354 Verder wordt nog eens de Ruhr-bezetting vermeld waarbij socialisten door de katholieken verweten wordt, tegen hun eigen land op te treden, waarbij logischerwijs een tirade volgt met alle misdaden die in naam van God zijn gebeurd. 355 Als in 1925 Carton de Wiart verklaarde op een vergadering van de katholieke associatie dat het godsdienstig etiket niet meer zo belangrijk was, zich daarbij richtend tot de liberalen, waren de socialisten er als de kippen bij om de christelijke arbeiders er dan maar op te wijzen dat niks hen nog tegenhield lid te worden van de BWP.356 Men legde nog steeds nadruk
353
VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, pp. 260-261 Vooruit, 27-28 maart 1922, p. 2 355 Vooruit, 9 maart 1923, p. 1 356 Vooruit, 30-31 maart 1925, p. 1 354
78
op het anti-klerikale karakter van de BWP, maar echte stevige aanvallen tegen politieke keuzes van Vlaamsgezinde katholieken zijn er niet te vinden. Dat was typisch voor deze periode en bevestigt de bevindingen van Mieke Van Haegendoren op dit punt. Door A.W. Willemsen werden de jaren tot de eerste echte taalwetten wel eens “het decennium van de kreupele taalwetten” genoemd.357 Deze periode was voor de Vlaamsgezinden een vrij ontgoochelende periode. Op dat moment groeide er een vrij verzoenende houding tussen de Vlaamse socialisten en de Vlaamse christen-democraten. Beiden werden uit de regering Theunis geweerd en zagen met lede ogen aan dat de beleidsmakers weinig moeite deden om een oplossing te zoeken voor het taalvraagstuk. De verhouding tussen de Vlaamse socialisten en hun Waalse kameraden verliep op taalgebied daarentegen vrij negatief. We merken dat Vooruit deze algemene Vlaamse tendens volgde. De eensgezindheid kristalliseerde zich voornamelijk rond de taalwetten op vlak van openbaar bestuur en over het voorstel Van Cauwelaert met betrekking tot de vernederlandsing van de Gentse universiteit. De Vlaamse christen-democraten zaten evenwel meer in het defensief dan de Vlaamse socialisten. Het Nolf-compromis rond de Gentse universiteit werd verbonden aan een vertrouwensstemming waardoor de Vlaamse katholieken moesten instemmen. Nog meerdere malen zullen de Vlaamse socialisten radicaler uit de hoek kunnen komen bij voorstellen die niet verregaand genoeg gingen.358 Uiteindelijk zal “Vlaamse godsvrede” de weg voorbereiden voor de “democratische” regering Poullet-Vandervelde. Het einde van dit experiment zorgde er opnieuw voor dat de politieke strijd na 1927 zich op de oude politieke breuklijn zou voortzetten. Het anti-klerikalisme werd weer een wezenlijk onderdeel van de BWP en er groeide een toenadering tussen Walen en Vlamingen binnen het socialistische kamp. Een laatste kenmerk van deze periode is dat in het discours nooit het Frans als taal wordt aangevallen. Dat kan natuurlijk tactisch zijn, maar heeft toch ook diepere oorzaken. Frankrijk bleef nog steeds het land van de Franse revolutie die een hele boel gedachten deed ontstaan waarop de socialistische beweging zich verder steunde. Het sprak voor menig socialist ook tot de verbeelding. Getuige hiervan een artikel van Hannick onder de titel “La patrie est en danger! Aux armes citoyens!” waarbij op basis van tal van heldendaden uit de Franse revolutie de arbeiders worden opgeroepen om in verzet te komen tijdens de verkiezingscampagne van 1925: “Vrienden lezers en lezeressen, de Belgische werkersklas bevindt zich op dit oogenblik in een gelijkaardigen
357
Geciteerd in: VAN HAEGENDOREN, M., “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij…”, II, p. 309 358 Ibid., pp. 309-310
79
toestand als het Fransche volk van 1789”.359 Dat allerlei Franse historische taferelen gebruikt worden om het klasse-gevoel te versterken en de arbeiders attent te maken om voor de socialisten te stemmen, duidt er op dat die tolerantie voor het Frans vooral met Frankrijk heeft te maken en weinig met Wallonië. Iets wat ook al eerder werd gesteld. De Gentenaars integreerden zich dus meer en meer in het Vlaamse natie-denken en verdedigden consequent de Vlaamse rechten. Men benadrukte zelfs meer dan ooit hun Vlaamsgezindheid door andere Vlaamsgezinden op hun weinig consequente houding te wijzen. Dat er zich socialisten in het parlement bevonden die weinig begeerte vertoonden voor de Vlaamse taalrechten, werd in veel mindere mate afgestraft. Toch was men niet vijandig ten opzichte van België. Er was liefde voor België, maar wel van een België dat de Vlaamse rechten niet miskende. Dit sloeg niet om in een haat tegen de Franse taal, integendeel, voor Frankrijk bleef men een plaatsje in hun hart reserveren. Verder is er weinig te vinden over andere kwesties die de politieke harten beroerde. Amper een regel te vinden over de Ruhr- en schoolkwestie. Misschien toevallig niet aanwezig in onze steekproef, het zou kunnen, maar dit keer ging het toch om vijf maanden krantenonderzoek wat meer resultaat zou moeten opgeleverd hebben dan de voorgaande periode.
359
Vooruit, 22 maart 1925, p. 4
80
6.3. 1927-1935 6.3.1. Algemeen Aanvankelijk heerste opluchting binnen de socialistische gelederen, want de oppositiebanken gaven meer vrijheid en corrumpeerden je niet aan de macht. De koude douche volgde al snel nadat bleek dat vanaf 1927 een periode van economische voorspoed aanbrak. De werkloosheid slonk sterk, de begrotingen bleven in evenwicht, de buitenlandse handel herleefde, etc. De legerkwestie, waar de socialisten jarenlang campagne rond voerden, werd hen afgenomen als agitatorisch punt wanneer de regering zonder socialisten de legerdienst verminderde naar acht maanden. Door de keuze voor een pragmatisch socialisme bleven op die manier weinig speerpunten over voor de actie. Gedurende deze jaren zagen de socialistische organisaties hun ledenaantal stagneren of zelfs terugvallen ten voordele van de christelijke arbeidersorganisaties. De economische heropbloei zou geen lang leven beschoren zijn en Vlaanderen werd het hardst getroffen door de economische depressie vanaf de jaren dertig. De werkloosheid bracht een nieuwe golf te weeg van vakbondsaansluitingen waarbij de sociale en culturele tradities in Vlaanderen in het voordeel speelden van het ACV. Het waren minder strijdbare werknemers die hun weg vonden naar het ACV. Zij kozen eerder voor de materiële voordelen en vonden die bij een vakbond die van dienstverlening een prioriteit maakte. De landelijke afkomst en de aansluiting van nieuwe groepen, zoals bedienden, deden de rest. Op het platteland was de verbintenis sterker met de christelijke zuil en de bedienden werden sterker aangetrokken door het Vlaamse profiel dat het ACV kenmerkte.360 De BWP was lichtjes op de dool. Het enig lichtpuntje aan de socialistische hemel was de taalkwestie die een centrale plaats innam in de politieke arena. Camille Huysmans had er voor gezorgd dat men in sommige delen van Vlaanderen een Vlaamsgezind imago opgebouwd had. Kort na de oorlog had hij als eerste gepleit in het parlement om amnestie te verlenen aan de activisten. Vanaf 1923 had zich onder Vlaamsgezinden aller strekkingen een amnestiebeweging ontwikkeld voor de activisten. De socialisten stelden de kwestie zelfs ruimer door ook soldaten die veroordelingen hadden opgelopen te laten meegenieten. 361 De Antwerpse BWP-federatie had trouwens stevige affiniteiten met een aantal activisten. In 1924
360
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1046 WILS, L., “Bormsverkiezing en Compromis des Belges. Het aandeel van regerings- en oppositiepartijen in de taalwetgeving tussen beide wereldoorlogen”, in: BTNG, 1973, V, 3-4, p. 266 361
81
begon ex-activist Lode Craeybeckx op de redactie buitenland van De Volksgazet , het orgaan van de Antwerpse socialisten, te werken en hij was er niet de enige met zo’n verleden. Huysmans overtuigde ook Emmanuel De Bom, Albert Van Laar, Flor Mielants, etc. en de Vlaamsgezinde socialist Willem Eeckelers was hoofdredacteur. 362 Zij hadden weliswaar gebroken met hun verleden, maar niet met hun Vlaamsgezindheid. Het versterkte het Vlaams imago van de Antwerpenaars in het bijzonder.363 Na de Bormsverkiezing zou de Vlaamse kwestie in een stroomversnelling geraken. Bij een tussentijdse verkiezing in december 1928 na het overlijden van een Antwerps liberaal kamerlid, werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven. Traditioneel schoven de andere partijen geen kandidaten naar voren, in tegenstelling tot de kleintjes zoals de Frontpartij en de communisten. De fronters speelde met de joker Borms. Tien jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog was er nog steeds geen amnestie verleend aan zij die met de Duitse bezetter hadden meegewerkt en Borms was het symbool van deze heikele zaak geworden. Als enige activist zat hij nog zijn levenslange straf uit omdat hij weigerde zijn voorwaardelijke vrijlating te aanvaarden.364 Wanneer hij 83.000 stemmen binnenrijfde en daarmee de liberalen vernederde, werd dat aangevoeld als een aardschok van formaat. De liberalen konden amper 44.000 mensen overtuigen het bolletje voor hen te kleuren en 53.000 mensen stemden blanco. Deze stemming als een uiting van nationalisme beschouwen zou wat gemakkelijk zijn, maar een vorm van protest tegen het uitblijven de amnestie en de taalhervormingen was het zeker. Na een eeuw België bleven de Vlamingen op hun honger zitten. Ze rekenden af met het Belgisch establishment in het stemhokje, maar deden dat nagenoeg amper op straat. Gita Deneckere kwam tot de vaststelling dat vaak werd geschermd met emotioneel uitroepen in naam van het “Vlaamse volk”, maar dat de numerieke mobilisatiekracht van amnestiebetogingen minimaal was tijdens het interbellum. Dit zowel van Vlaamse, Waalse als van Belgiscistische zijde. Dat wou natuurlijk niet zeggen dat ze op niet op steun konden rekenen, dat bewees de Bormsverkiezing, maar wel “dat deelname aan een betoging een groter engagement of een grotere identificatie vereiste met een omstreden zaak”.365 Lode Wils heeft die Bormsverkiezing als mijlpaal in de Vlaamse ontvoogdingsstrijd lichtjes trachten te relativeren. Volgens hem was het niet de verkiezing van Borms en de overwinning van de Vlaams nationalisten tijdens de parlementsverkiezingen van 1929 die gezorgd hebben voor de grote doorbraak. Nogal wat commotie ontstond al naar aanleiding van 362
BOEHME, O., “Lode Craeybeckx – Vlaams socialisme en identiteit 1914-1940”, in: BTNG, XXXVI, 2006, 3-4, p. 386 363 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 86 364 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1022 365 DENECKERE, G., art.cit., p. 277
82
een discussie rond het taalgebruik in het leger. Dat riep langs Vlaamse zijde beelden op van Franstalige officiers die aan het Ijzerfront Vlaamse soldaten in het Frans bevalen tien jaar voordien, maar voor de patriotten bleef het leger samen met de koning symbool van de nationale eenheid. Uiteindelijk werd van de officieren de tweetaligheid geëist.366 Nog meer rumoer ontstond wanneer de kwestie van de amnestie op tafel kwam te liggen. De regering zwakte het oorspronkelijk wetvoorstel af en verleende geen amnestie aan mensen met een straf van minder dan tien jaar hechtenis, maar liet de straffen vervallen verklaren door de zogenaamde uitdovingswet. 367 De socialisten hadden in de Kamer de verdeeldheid binnen de regeringsmeerderheid behendig uitgespeeld en de amnestiekwestie maandenlang laten aanslepen. Pas drie dagen voor de Bormsverkiezing werd de uitdovingswet gestemd. Het debat werd natuurlijk maandenlang in de pers breed uitgesmeerd waardoor het een klimaat creëerde dat zeer gunstig zou zijn voor een triomfantelijke overwinning van Borms. 368 Op basis van deze twee gebeurtenissen concludeerde Wils dat er al vóór de Bormsverkiezingen een kentering merkbaar was. Jaspar had bovendien begin 1928 al gealludeerd op een volledige oplossing van het taalvraagstuk omdat men er beducht voor was het Belgische eeuwfeest niet te laten verstoren door de Vlaamse Beweging.369 Hij herinnerde zich hoogstwaarschijnlijk de feesten voor een halve eeuw België in 1880 die als een start werden gebruikt voor de grote beweging van de vernederlandsing van de Gentse universiteit.370 De Bormsverkiezing zou ook binnen de BWP nopen tot een oplossing voor de nationale kwestie. Huysmans smeedde het ijzer wanneer het warm was en werkte nog voor de verkiezingen van 1929, in januari, een compromis uit met zijn Waalse evenknie, Jules Destrée. Dit akkoord zal de geschiedenis ingaan als het Compromis des Belges. De BWP was de enige politieke partij die er in slaagde in deze periode tot een taalcompromis te komen.371 Er bestaat binnen de wetenschappelijke literatuur toch wat onenigheid over het belang van het Compromis. Van Haegendoren beschouwde het als een mijlpaal die de socialisten meteen wegbereiders maakten van de taalstrijd in lijn van wat de socialisten zelf beweerden. Lode Wils trok dat in twijfel, maar was te streng volgens Maarten Van Ginderachter. Volgens Wils was het Compromis een verkiezingsstunt van een aantal Waalse en Vlaamse socialisten die de ideeën van Destrée onderschreven. De gemeentelijke autonomie die zou leiden tot anderstalige scholen, zou typisch van Destrée komen. Tekenend was dat
366
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1021 Ibid., p. 1022 368 WILS, L., art.cit., p. 279 369 VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, p. 272 370 BALTHAZAR, H., De weg naar …, p. 11 371 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 86 367
83
socialisten als Eeckelers en Gelders hun handtekening niet plaatsten, aldus Wils. 372 Van Ginderachter verbeterde hem door er enerzijds op te wijzen dat Eeckelers wel zijn handtekening plaatste en er in het Compromis geen woord werd gerept over een onderwijsregeling voor anderstaligen. 373 Het was noch een totale overwinning voor de Wallinganten (Wils) en noch een akkoord over de eentaligheid van Vlaanderen (Van Haegendoren). Voor de taalhomogeniteit van beide landsdelen waren er te veel achterpoortjes om dat serieus te nemen. In essentie ging het om een herstel van de partijeenheid en het congres verwees dit compromis naar een taalcommissie met Troclet als verslaggever. Het rapport-Troclet zou op basis van het principe van culturele autonomie de weg bepalen voor de BWP-koers rond het taalvraagstuk.374 Het was daarbij belangrijk te vermelden dat ook binnen het ACW een maand na het Compromis een akkoord werd uitgewerkt dat de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië naar voren schoof.375 De christen-democraten zullen de motor worden binnen de katholieke partij op vlak van de Vlaamse kwestie. Die beginselverklaring van het ACW was Vlaamsgezinder dan dat van de socialisten, maar bevatte evenzeer frases die wezen op geschipper. Van Ginderachter wees er op dat met de bepaling dat Vlaanderen en Wallonië “in hun geheel genomen” eentalig zijn, je vele kanten op kon.376 Het Compromis beoogde het herstel van de eenheid rond de Vlaamse kwestie, maar de stemmingen in het parlement wijzen amper op vooruitgang. De Waalse socialisten bleven zeer wantrouwig ten aanzien van de Vlaamse Beweging. Vooral haar vrij katholiek karakter speelde hen parten, maar de Waalse kameraden beseften dat een tegemoetkoming aan de Vlamingen noodzakelijk was als men de Frontbeweging wind uit de zeilen wilde halen. Bij de verkiezingen van 1929 haalde het compromis zeker niet het verhoopte resultaat. De Frontpartij ging stevig vooruit en haalde in Vlaanderen 12% binnen terwijl de socialisten hun zwaarste verlies incasseerden ooit. 3% moest ingeleverd worden en men verloor voor het eerst in absolute cijfers. We mogen wel niet vergeten dat de socialisten in 1925 een serieuze overwinning boekten, een misschien wat overdreven sprong. De Frontpartij haalde voornamelijk haar slag thuis in gebieden die minder bezet werden door de christelijke en socialistische organisaties, namelijk in Aalst en Limburg.377 Een volledig negatieve evaluatie mag toch niet getrokken worden. De Vlaamsgezinde houding had in Antwerpen vruchten afgeworpen, maar algemeen snoepte men in Vlaanderen
372
WILS, L., art.cit., p. 322 VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, p. 275 374 Ibid., p. 278 375 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1022 376 VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, p. 281 377 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 87 373
84
de fronters maar weinig stemmen af. Het compromis wierp niet direct vruchten af, maar het was wel een stap(je) in de juiste richting. Het was typisch voor de BWP dat wanneer iets niet direct tot het gewenste resultaat leidde, men voorbarige conclusies begon te trekken. Men vergat dat de industrialisatie van Vlaanderen maar juist ingezet was en dit wel mogelijkheden schiep voor een electorale doorbraak, maar het Compromis bleef het enige initiatief om nieuwe groepen aan te trekken. Integendeel, de nederlaag zorgde voor een radicalisering van een aantal standpunten die net een vooruitgang in Vlaanderen hypothekeerden. Het was net in Vlaanderen dat er nog een electoraal veld voor hen lag en niet in Wallonië. De invloed van de Kerk bleef een groot probleem voor de BWP, maar men meende die invloed te kunnen terugdringen door hun anti-klerikale karakter te versterken. In hun redenering moest de Vlaamse arbeiders ontkerkelijkt worden en dan zouden ze wel vanzelf socialist worden. Dat resulteerde in een aanval tegen het katholiek onderwijs. Op het novembercongres in 1929 werd dan ook het standpunt rond het onderwijs verscherpt. In plaats van het vrij onderwijs onder streng toezicht te subsidiëren, werd een motie aangenomen die klaar en duidelijk de afschaffing van het vrij onderwijs naar voren schoof.378 De Brusselse en Waalse socialisten ijverden voor dit standpunt, maar zouden op die manier de socialisten in Vlaanderen isoleren. De tactiek van Huysmans bestond in Vlaanderen er net uit om dat anti-klerikalisme te temperen en de christelijke arbeiders niet voor de borst te stoten. En met succes. Hij sloot net na de Eerste Wereldoorlog een schoolpact in Antwerpen met Van Cauwelaert ondanks zijn vrijzinnige sympathieën en lidmaatschap van de vrijdenkersbond. De Antwerpenaars zouden de oude lijn trouw blijven, maar de relatie met de christen-democraten verslechtte. In Antwerpen keek men eerder vol bewondering naar de Nederlanders die er een veel toleranter houding op nalieten ten aanzien van de godsdienstige kwestie.379 Hoe kan het ook anders in een land waar de godsdienst een minstens even belangrijk rol speelde in het publieke leven. Vanaf de tweede helft van 1929 werden de tekenen op economisch vlak ongunstiger. De werkloosheid begon onrustbarende cijfers aan te nemen, maar de regering bleef trouw aan het recept van deflatie en dacht er niet aan om over te schakelen op devaluatie van de munt. Men zal dit economisch beleid blijven volgen tot het uitzichtloos werd in 1935. De socialisten zouden anderzijds ook geen zoden aan de dijk hebben gebracht. Zij waren minstens even hevige tegenstanders van een devaluatie. Dat was van oudsher hun standpunt. Ze waren als de dood voor een devaluatie. Niet alleen de frank van de kleine man/vrouw zou zo aan het
378 379
VAN HAEGENDOREN, M., 25 jaar Belgisch socialisme, Antwerpen, Standaard, 1967, p. 283 Ibid.
85
wankelen gebracht worden, maar ook de eigen socialistische organisaties.380 Het zag er anders wel niet goed uit voor België. Als exportland kreeg het het hard te verduren door de loskoppeling van het Britse pond aan het goud. De pond sterling was nog steeds één van de belangrijkste valuta van de wereldhandel en hypothekeerde het herstel er van.381 De politieke gevolgen bleven niet uit. Enerzijds harde besparingsmaatregelen en anderzijds hogere belastingen, zorgden niet meteen voor een stijging van de koopkracht.382 Het vertrouwen in de liberale economie zakte geleidelijk naar een dieptepunt met als gevolg dat niet alleen andere economische ideeën werden uitgewerkt, maar dat ook het pad geëffend werd voor de radicalen aan beide zijden van het politieke spectrum. Het idee van economische planning en staatsinterventie won veld onder invloed van de New Deal en de vijfjarenplannen van de Sovjet-Unie wat de noodzaak opende voor meer aangepaste overheidsinstanties.383 Dat is ook de weg die ingeslagen zal worden in België iets voor het midden van de jaren dertig. Intern ontstond binnen de BWP geen debat over de economische politiek. Ze verkeerde in een malaise die veroorzaakt werd door haar ambigue relatie met de staat. Ze nam deel aan coalitieregeringen, boekte resultaten op vlak van sociale wetgeving, maar de aantrekkingskracht van de socialistische revolutionaire retoriek verdween. Revolutionair vooral in de zin van nieuw en anti-establishment. Het was uiteraard ook een probleem dat wanneer het kapitalisme in crisis verkeerde dat de tegenstanders van het kapitalisme geen perspectief konden bieden aan een stilaan zwaar getroffen bevolking. Dat verklaart waarom een aantal mensen en vernieuwers hun armen openden voor planmatige modellen of een meer keynesiaanse visie.384 De buitenlandse politiek zorgde evenwel opnieuw voor enig communautair verschil. België volgde gedwee de Franse buitenlandse politiek en begon met de opbouw van een fortengordel in Oost-België dat een Duitse inval moest beletten. De Waalse socialisten steunden volop deze maatregelen, maar in Vlaanderen nam het anti-militarisme een zeer radicale vorm aan. Op het novembercongres in 1930 zou Lode Craeybeckx zelfs een pleidooi houden voor het opgeven van de nationale defensie naar het voorbeeld van de Nederlandse en Deense socialisten.385 Buiten deze kleine discussies in de BWP zelf, moet toch geconcludeerd worden dat noch de christen-democraten noch de socialisten enig weerwerk konden bieden tegen de regering.
380
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 90 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1032 382 Ibid. 383 Ibid., p. 1034 384 Ibid., p. 1037 385 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 91 381
86
Ondanks de crisis die vanaf 1929 duidelijker naar voren trad, was het een heel andere kwestie die het politieke debat domineerde, namelijk de taalkwestie. Als gevolg van het succes van de Vlaams nationalisten werd er voor het eerst in de Belgische geschiedenis door de regering zelf het initiatief genomen om tot een oplossing te komen. Na 100 jaar België was er binnen de Belgische politieke elite een lichtpuntje te bemerken in het bewustzijn over het taalvraagstuk. De taalvrede was belangrijk voor de stabiliteit van het land.386 Premier Jaspar beloofde zelfs het probleem voor eens en altijd op te lossen en realiseerde daarmee uiteindelijk het hele Vlaamse minimumprogramma. 387 In 1930 werd uiteindelijk de Gentse universiteit volledig vernederlandst en stemde men de volgende jaren nog andere taalwetten. Het taalgebruik in de administratie, in het lager en middelbaar onderwijs, etc. konden allemaal geregeld worden zonder de socialisten in de regering.388 De socialisten deden daarentegen veel minder moeilijk dan hun liberale collega’s. Vooral voor de positie van de taalminderheden in Vlaanderen wilden de liberalen garanties. Bij de vernederlandsing van de universiteit van Gent veroorzaakte men een kleine regeringscrisis waarna Jaspar toegevingen deed omtrent de taalminderheden in het lager en middelbaar onderwijs. 389 De regering Renkin die daar op volgde zal die bereidheid voortzetten. Het was symbolisch belangrijk dat Renkin voor het parlement zijn regeringsverklaring in twee talen hield. In mei 1932 werd er een compromis bereikt met de liberalen rond het lager en middelbaar onderwijs. Streektaal werd onderwijstaal, maar met overgangsmaatregelen voor de Franstalige minderheden in Vlaanderen. Een maand later passeert een nieuwe bestuurstaalwet de twee kamers van het parlement. Er werd ook hier vertrokken van de eentaligheid van de regio’s , maar die blijft dan wel afhankelijk van de talentellingen die elk decennium werden georganiseerd. De Waalse beweging die steeds met bang hart vreesde dat Wallonië op termijn wettelijk tweetalig zou worden in een tweetalig België, haalde zijn slag thuis, maar betaalde de prijs door de Franstalige minderheden in Vlaanderen op te geven.390 In 1932 was de eentaligheid van Vlaanderen op wettelijk vlak een feit uitgezonderd bepaalde takken van het gerecht en het leger. Vanaf nu kon zich het talendispuut concentreren op de toepassing van die taalwetten. Vooral dan binnen het hoofdstedelijk gebied Brussel. Daar was de situatie voor de Vlamingen nog steeds niet echt rooskleurig. Wettelijk was men in de agglomeratie vrij de interne bestuurstaal te kiezen. 391 Renkin zijn formatie zal snel na het
386
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 92 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1024 388 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 93 389 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1024 390 Ibid., p. 1025 391 Ibid. 387
87
stemmen van al die taalwetten het halfrond moeten verlaten. De gemeenteraadsverkiezingen van 1932 gaven een winst voor de socialisten en liberalen waardoor Renkin de repercussies voelde op nationaal vlak. De liberalen in zijn coalitie roken winst op parlementair vlak en op 27 november werden nieuwe verkiezingen gehouden. De katholieken maakten bewust of onbewust van de schoolkwestie hun verkiezingsthema en trachtte het latente anti-klerikalisme van de liberalen en socialisten van antwoord te dienen. Het haalde echter niet veel uit. De katholieken boekten een bescheiden winst net als de BWP en de communisten. De liberalen incasseerden een groot verlies samen met de Vlaams nationalisten die fel geplaagd werden door scheuringen.392 De winst van de BWP was te gering dus betekende dat nogmaals een paar jaren oppositie.393 Noch de regering noch de oppositie leken naar buiten toe enige dynamiek op gang te brengen. De nieuw regering De Broqueville regeerde zoals in 1926 regelmatig met bijzondere machten waardoor ze met koninklijke besluiten fiscale en budgettaire maatregelen kon nemen buiten het parlement om. Het bracht weinig zoden aan de dijk zo lang men in de deflatoire spiraal verstrikt bleef. Broqueville zal in november 1934 bij de opening van het parlementair jaar aankondigen dat zijn regering er de brui aan gaf. De grenzen van de deflatiepolitiek waren bereikt en een nieuwe periode brak aan. In juli 1934 was de partijloze financiële expert Paul Van Zeeland al toegevoegd aan de regering Broqueville als minister zonder portefeuille. Hij dacht aanvankelijk de economie nog te kunnen redden zonder devaluatie, maar een paar maanden later kwam de ontnuchtering bij de val van de regering. 394 Ook de socialisten hadden ondertussen een alternatief voor het economische beleid met hun Plan van de Arbeid geschreven door Hendrik De Man. De Man was geen onbekende voor de BWP. Le Peuple stuurde hem in 1905 als verslaggever naar het belangrijke congres van de Duitse SPD in Jena en hij keerde pas jaren nadien terug naar België.395 Jaren later werd hij directeur van de Centrale voor Arbeidersopvoeding en vroeg men hem na de Eerste Wereldoorlog de “Arbeidershogeschool” op te richten. Een hele resem aan latere BWP-leiders zou via dit instituut hun opleiding krijgen en De Man kon op basis van deze ervaring op een ruim netwerk rekenen. Een nieuwe periode in Duitsland zou een bezinningsmoment betekenen en een boek als Zur Psychologie des Sozialismus voortbrengen. Daarin rekende hij af met bepaalde aspecten van het marxisme.396 Hij trachtte nieuwe wegen in te slaan en uit de stuurloosheid van het reformistisch socialisme te geraken. Terwijl hij vroeger een man van de linkerzijde was, maakte hij daar nu een einde aan. 392
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., pp. 1049-1050 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 97 394 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1054 395 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 101 396 Ibid., p. 102 393
88
Vandervelde zal zijn poulain begin jaren dertig vragen de BWP een dienst te bewijzen. De BWP richtte voor hem een echt partij-studiebureau op, het Bureau voor Sociaal Onderzoek, waar De Man de directeurstoel innam en werd bijgestaan door vier hoog wetenschappelijke full-time medewerkers.397 In dat studiebureau werd het Plan van de Arbeid voorbereid. Het moest een antwoord bieden op een grondprobleem van de BWP, namelijk zolang de productie steeg kon het reformistisch socialisme telkenmale een groter stuk van de koek eisen, maar wanneer de koek zelf kleiner werd ontstond er een probleem voor deze pragmatische strategie.
398
Zijn plan pleitte voor een invoering van een gemengde economie met
nationalisering van de kredietsector en de belangrijkste industriële takken. Hij zette een heel scenario op dat de deflatoire politiek van de regering moest doorbreken, in De Mans woorden “de vermageringskuur voor vermagerden”.399 De BWP eiste de volledige toepassing van het plan door de regering en bleef dus in de oppositie. Binnen de BWP was daarentegen niet iedereen zo enthousiast over de aanpak, de inhoud en de figuur De Man. Hij slaagde er in het linkse tendensblad l’Action Socialiste en de Socialistische Jonge Wacht in zijn zog te laten volgen. L’Action Socialiste was niet onbelangrijk omdat het onder leiding stond van de jonge Paul-Henri Spaak die als benadigd redenaar en niet gecorrumpeerd links figuur het Plan kon omzetten in slagzinnen en slogans.400 Maar De Man wou verder gaan dan louter een nieuw programma schrijven en had het idee van een reorganisatie van de BWP opgeworpen. Er moest een einde komen aan de cumulatie van functies en de uitwassen binnen de socialistische organisaties. Ongelijk had hij niet, want de publieke opinie was daar zeer gevoelig voor geworden.401 Terwijl de basis elke cent moest omdraaien, bezetten verschillende partijtenoren heel wat functies die uiteraard heel wat financiële tegemoetkomingen inhielden. Paal en perk stellen aan deze praktijken was vloeken in de socialistische kerk. Toen ook de socialistische Bank van de Arbeid, het pronkstuk van de coöperatieve beweging van Gent, over kop ging door wanbeheer en voor een serieuze crisis zorgde in de partij, was duidelijk dat De Man geen leugens vertelde. De jonge generatie en de linkerzijde pikte deze praktijken niet en reageerde verontwaardigd. Het faillissement kwam uiterst ongelegen. Net op een moment dat de hele planpropaganda moest starten. Men moest enerzijds geld zoeken en anderzijds een antwoord vinden op aantijgingen van tegenstanders dat de socialisten niet in staat zouden zijn de nationale economie te leiden als ze hun eigen organisaties nog niet van de ondergang
397
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…,, p. 103 Ibid., p. 104 399 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1054 400 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 106 401 Ibid., p. 107 398
89
konden redden. 402 Belangrijkste repercussie van het faillissement was het verdwijnen van Anseele van het politieke toneel. De bank was zijn levenswerk en hij was hoofdverantwoordelijke, maar een uitsluiting uit de partij was een brug te ver. Hij legde al zijn functies neer, was geen kandidaat meer en stierf enkele jaren nadien. De laatste nieuwigheid die door De Man werd geïntroduceerd en een aantal mensen voor de borst stootte was het gebruik van de nieuwste methodes van massapsychologie en dus een vrij sterke personencultus rond hemzelf tot gevolg had. Vooral Vandervelde had het daar moeilijk mee, maar zijn rol was stilaan uitgespeeld.403 Een nieuwe generatie stond klaar om hem op te volgen. Terwijl de BWP in 1934 zijn propagandamachine op gang trok voor het Plan werd een nieuwe regering Theunis gevormd met heel wat specialisten uit de financiële wereld. Het was de laatste regering die nog deflatie predikte en regeerde met bijzondere machten. De korte duur van zijn regering was te wijten aan de groei van de speculatiegolf en kapitaalsvlucht als gevolg van de hardnekkige geruchten dat men zou overgaan tot devaluatie. De val van de Belgische munt werd uiteindelijk een selffulfilling prophecy. De regering was ten dode opgeschreven en op de vijftigste verjaardag van de BWP werd de rode loper weer uitgerold voor een deelname aan een regering die een einde moest stellen aan de economische crisis.
6.3.2. “De demokratie is Vlaamsch” De vernederlandsing van de Gentse universiteit was een symbolische start voor een hele reeks taalwetten die de komende jaren het parlement zouden passeren. Het hele Vlaamse minimumprogramma opgesteld door Van Cauwelaert en co zou in wetten worden gegoten. Tien jaar na de Eerste Wereldoorlog werd eveneens opnieuw discussie gevoerd rond amnestie en werd de radicale anti-Belgische vleugel van de Vlaamse Beweging steeds prominenter. Hoe gaat men in Vooruit om met al deze veranderingen en discussies? Alvorens de vernederlandsing van de “Vlaamsche Hoogeschool” aan bod kwam, werd in maart 1929 natuurlijk allereerst ingegaan op het Compromis des Belges. Camille Huysmans en Gust Balthazar mogen in de kolommen van Vooruit hun toelichtingen geven. Een dag na de publicatie in Vooruit van het Compromis, mag Huysmans nog eens een extraatje toevoegen aan zijn akkoord. Hij verdedigde waarom hij dit persoonlijk initiatief nam buiten de instanties van de partij om. Huysmans wou een eindeloos debat vermijden dat zou leiden naar een Vlaamse en Waalse motie die op het einde van de rit tegenover elkaar zouden
402 403
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…,, p. 109 Ibid., p. 110
90
staan. Het vraagstuk der talen was niet te vergelijken met een sociaal of politiek vraagstuk. Hij verbond de kwestie wel aan de klassenstrijd “die in Vlaanderen bepaald wordt door de talen!”, maar het cultuurrecht berust niet zoals het sociaal en politiek recht op de meerderheid, maar op de minderheid, zich beroepend op Bauer. 404 Walen en Vlamingen konden wel in meerderheid beslissen voor de 8-urendag te zijn, maar de meerderheid mocht niet beslissen dat Vlamingen of Walen al dan niet recht hebben op onderwijs in eigen taal. Hierin gold het recht van de minderheden. Vreemde redenering om niet te hoeven zeggen dat de Vlaamse kwestie een politieke en sociale kwestie is en geen louter culturele. Dat is toch een stap terug. Als de klassenstrijd in Vlaanderen werd medebepaald door de taal dan is het een sociale kwestie. Al eerder hadden verschillende Gentenaars de Vlaamse kwestie aan de sociale kwestie verbonden en terecht. De Vlaamse taalstrijd werd net door anderen tot een culturele ontvoogdingsstrijd gereduceerd. De socialisten verbonden het aan de democratische strijd waardoor de Vlaamse strijd in lijn werd geplaatst met de strijd voor het algemeen stemrecht, het stakingsrecht, etc. Tactisch niet dom omdat je op die manier de Vlaamse Beweging wees op andere sociale en politieke rechten. Past hij dezelfde methode toe als Vermeylen deed door de Vlaamse strijd niet te stoelen op een nationaal discours, maar er een democratische toets aan te geven? Mildert hij zijn toon onder druk van de Franstaligen of was hij daar echt van overtuigd? Het blijft natuurlijk een compromis, maar het idee van culturele autonomie dat van Otto Bauer kwam, kreeg ook al de kritiek dat het de nationale kwestie depolitiseerde. Een andere verklaring kan gezocht worden in een artikel van een week eerder. Daarin werd verslag uitgebracht van een proces voor de krijgsraad tussen graaf D’Oultremont en Huysmans. De graaf was kapitein-commandant in het leger en zou in het kursaal van Oostende Huysmans en zijn dochter hebben beledigd omdat zij niet op de eerste tonen van de Brabançonne recht sprongen. 405 De legercommandant werd vrijgesproken van smaad, maar Huysmans moest zich verdedigen in die periode tegen zijn vaderlandsloosheid. Maar Balthazar was niet veel kritischer. Hij drukte de hoop uit dat dit akkoord een begin zou kunnen vormen voor de taalvrede in ons land “als langs beide zijden het accoord loyaal wordt nageleefd”. 406 Maar de Walen waren niet de vijanden van de Vlamingen alsdus Gust Balthazar, er zijn “alleen misverstanden” en wordt de sfeer verpest door “Brusselsche bladen en door de Franschschrijvende pers van Vlaanderen”.407 De “franskiljons van Vlaanderen” moesten zich er buiten houden, want de Vlamingen – de echte dus – en de Walen zouden wél tot een oplossing
404
Vooruit, 17 maart 1929, p. 1 Vooruit, 9 maart 1929, p. 1 406 Vooruit, 25 maart 1929, p. 1 407 Ibid. 405
91
komen. Vlamingen en Walen moesten volgens Balthazar gewoon hun culturele autonomie verwerven binnen de Belgische staat. Noch een scheiding noch een samensmelting met Nederland moest worden beoogd. De gedachte van 1830 dat de “jonge nationale eenheid moest gecimenteerd worden door de taaleenheid” had gewoon schipbreuk geleden. De jonge democratie zou alles wel regelen wat de doctrinairen en conservatieven niet konden. Hij laat misschien iets meer in zijn kaarten kijken door op de verantwoordelijkheid te wijzen van iedereen om loyaal mee te werken aan die culturele autonomie. Huysmans kwam in deze periode meer aan bod in Vooruit. In 1928 mag Huysmans twee keer van leer trekken tegen de huidige toestand van de Gentse universiteit. Hij stelde dat de Gentse universiteit niet het intellectueel centrum van Vlaanderen was geworden. Dat was noodzakelijk om een verbinding te maken tussen de wetenschap en “het groote leger der verdrukten”.408 Wanneer de Franstalige pers in Vlaanderen daarop nogal negatief reageerde, verscherpte hij zijn pleidooi. Hij beschreef de hele geschiedenis van de Gentse universiteit en de ontwikkeling van het Frans als voertaal binnen de academische muren van Gent, maar vond dit alles weinig logisch. Hij gebruikte het voorbeeld van Frankrijk. “Daar heeft men alle niet-Fransche scholen eenvoudig afgeschraft (sic)[…] De Vlaamsche universiteit van af 1835-36 kon ons intellectuelen hebben bezorgd, […] ons de noodige beambten hebben bezorgd om de taalregeling eerlijk toe te passen” en dat zou “heel andere beschavingstoestanden hebben geschapen”.409 Meer moest daarover niet gezegd worden vond Huysmans. In de regionale bladen die we terugvonden van de Gentse BWP werden in februari 1929 onder de titel “Aan wie de schuld a.u.b.” de eerste tekenen zichtbaar dat hun Vlaamse discours gepaard zou gaan met een meer negatieve houding tegenover de katholieken. De Standaard zou zich afgevraagd hebben waarom het parlement maar niet tot “eenige inschikkelijkheid, eenige genegenheid” kwam om de Vlaamse rechten te erkennen. De Gentse socialisten wisten daar wel raad mee: “Dat is inderdaad maar al te waar. Maar de katholieken waren van 1884 tot 1914, of gedurende 30 jaren, de volstrekte meerderheid in het Belgische parlement. […] De miskenning der Vlamingen ligt dus in hoofdzaak aan de katholieken”.410 Toch bracht haar Vlaamse anti-klerikaal discours weinig soelaas bij de verkiezingen van 1929. In Vooruit konden we daarvan niks terugvinden aangezien onze steekproef nogal ongelukkig was gekozen en net voor de stembusgang viel. Dat werd opgelost door een opmerkelijk stuk in één van de regionale bladen van de Gentse BWP-federatie. Op de voorpagina van “Het Noorderlicht” kwam een anoniem auteur terug op de nederlaag voor de socialisten en de specificiteit van het “Vlaamsch socialisme”. Het artikel ving aan met een citaat 408
Vooruit, 11 maart 1928, p. 1 Vooruit, 25 maart 1928, p. 1 410 Jan klopt er op : propagandablad voor het arrondissement Gent-Eeklo, februari 1929, p. 3 409
92
van de ex-activist Leo Magits die stelde dat het Vlaamse socialisme in het begin nog niet wakker lag van de taalkwestie omdat “de koelies van Europa […] geen behoefte hadden zich om de taal te bekommeren”. De auteur gaf aan zich te kunnen scharen achter het standpunt van Magits, maar wou toch even de puntjes op de i zetten. De kapitalistische onderdrukking ging nog steeds door “en dat er diensvolgens geen reden bestaat om het geweer zoo vlug van schouder te veranderen, om, met andere woorden van de biefstukkenpolitiek over te gaan naar de cultureele politiek”.411 Maar de strijd tegen het “franskiljonisme” is een vorm van klassenstrijd “die wij erkennen als een werkelijkheid”. Uit de verkiezingsnederlaag moesten dus lessen worden getrokken, “het kwaad zal dan toch nog veel goeds aan het lijf hebben als daaruit wijze lessen van gezonde cultureele democratie door de Belgische Werkliedenpartij getrokken en daadwerkelijk in practijk omgezet worden”.412 Zo kon vermeden worden wat nu gebeurd was, namelijk dat de “frontisten ons enkele zeer duurbare zetels ontnomen” hebben “te Oostende, te Yper, te Ninove en te Mechelen”.413 Dat kon alleen maar door “de Vlaamsche kwestie integraal op te lossen”, “door een volledige gelijkheid in rechte en in feite op geestelijk gebied voor het Vlaamsche volk”. 414 Het Compromis des Belges van Destrée en Huysmans moest daarbij als voorbeeld gelden. De BWP moest dus verdere stappen ondernemen om haar Vlaams cultureel programma te ontwikkelen, sterker in de bres springen voor de Vlaamse rechten en zich een profiel aan te meten dat de Vlaamsgezinde kiezer voor de BWP deed kiezen. De Gentse socialisten deden dat eigenlijk zelf al. Dat het menens was voor de Gentse socialisten mag blijken uit het regionale propagandablad “Onze Provincie”. Kort na de parlementsverkiezingen op 26 mei 1929 volgden provincieraadsverkiezingen. Er verschenen specifieke stukken in de propaganda richting de “Vlaamsche democraten” waarbij men hun Vlaamsgezindheid in de ver trachtte te zetten: “Dank zij het Algemeen Stemrecht werd de socialistische vertegenwoordiging in den vroegere reactionnairen en franschkiljonschen Provincieraad gevoelig versterkt. De katholieken en liberalen hadden altijd in den Provincieraad de Vlaamsche kwestie aan hun zolen gelapt. Met de versterking der socialistische vertegenwoordiging was men verplicht rekening te houden met de eischen van het Vlaamsche volk en is thans aan dit franschkiljons midden een einde gesteld. Vlamingen stemt op 9 juni voor de lijst der socialistische en Vlaamsche volksjongens”.415 De gedeeltelijk vernederlandste universiteit werd sinds zijn bestaan sterk gecontesteerd. Het Algemeen Vlaams Hoogstudentenverbond en de Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond hadden beiden opgeroepen tot een boycot, maar dit was enkel succesvol in zijn beginjaren. De 411
Het Noorderlicht, zondag 9 juni 1929, p. 1 Ibid. 413 Ibid. 414 Ibid. 415 Onze Provincie: propagandablad der Werkliedenpartij voor het Arrondissement Gent-Eeklo, juni 1929, p. 4 412
93
Franstalige tegenhanger van de “Nolf-barak” bleef daarenboven een geducht concurrent.416 Wat het Gentse standpunt inhield, ontdekten we pas in 1930 wanneer het debat over de Gentse universiteit naar een culminatiepunt evolueerde. Nadat Jaspar beloften had gedaan aan de liberalen inzake lager en middelbaar onderwijs, kon in november 1929 tot een akkoord gekomen worden voor de volledige vernederlandsing van de Gentse universiteit. Toch verloor Hymans zijn greep op de liberale fractie en zag Jaspar zich genoodzaakt het ontslag van zijn kabinet in te dienen, maar een nieuwe regering zou zonder socialisten blijven. Uit vrees voor een christen-democratisch-socialistische regering kozen de liberalen al snel voor een heruitgave van de oude regering Jaspar waardoor de premier op 10 december 1929 een regeringsverklaring kon afleggen waarin hij de vernederlandsing aankondigde met behoud van enkele nietverplichte Franse cursussen.417 In maart 1930 was de vernederlandsing van de Gentse universiteit net door het parlement geraakt en konden we de commentaren die daarop volgden onderzoeken. Nadat het parlement zijn zegen had gegeven en Huysmans een amendement indiende om de technische scholen binnen de twee jaar naar Luik te laten verhuizen, leek het aanvankelijk dat de katholieke flaminganten zouden meestemmen. Zij hadden immers zelf een amendement ingediend om de termijn op drie jaar te brengen, maar ze trokken hun amendement in en stemden samen met de liberalen en de rest van de katholieke fractie tegen het voorstel van Huysmans. Volgens Vooruit was dit gebeurd onder druk van de liberaal Devèze en toonden de katholieke flaminganten weer eens dat ze “met handen en voeten gebonden zijn aan de reaktie!”.418 De katholieken hadden beweerd in onder andere Het Volk dat het Vlaamse “kultuurrecht” was veroverd en dat we dit op de rekening konden schrijven van de katholieke flaminganten. Dat was een beetje van het goede teveel voor de socialisten. Zeker omdat daags na de vernederlandsing er fiscale maatregelen werden getroffen en La Libre Belgique koudweg verklaarde dat dit in ruil was voor de regeling rond de Gentse universiteit. Daar maakte Vooruit handig gebruik van: “De Vlaamse Hoogeschool komt er door de zuivere houding, die de socialistische partij in de taalkwestie aannam”. 419 Er was dus helemaal geen recht veroverd door de katholieke flaminganten, men had het gewoon gekocht. De blijdschap over de vernederlandsing werd evenwel niet onder stoelen of banken gestoken. Huysmans kreeg als eerste de eer om de overwinning van commentaar te voorzien. Hij verbond allereerst de vernederlandsing aan die van het Compromis dat hij sloot met Destrée.
416
VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, p. 284 Ibid., pp. 284-285 418 Vooruit, 1 maart 1930, p. 1 419 Vooruit, 10 maart 1930, p. 1 417
94
De vernederlandsing is een stap die er zou voor zorgen dat “de twee volken in den Belgischen staat hun samenhoorig cultuurleven in vrede kunnen voortzetten”. 420 Terwijl hij zijn toon een beetje had gemilderd in Vooruit in een paar artikels, bleef Huysmans dus bij zijn oude standpunt dat uitgaat van twee volkeren die gedoemd zijn in één staatkundig geheel te leven. Een dag later mogen we de vreugde van de Gentse redactie verwelkomen. De auteur van het artikel, een zekere D.B., moest daags na de goedkeuring van de belangrijke wet spreken voor de socialistische studentenkring in Gent. Hij zag “vreugde in de oogen van de der hoogstudenten […]. De kultuur van hun volk scheen er door verzekerd”.421 Vlaanderen had nu het “hoogste middel om kultureel zelfstandig in de wereld te staan […]. Zoolang Gent Vlaamsch was, hadden we niets te veroveren”. 422 Volgens de auteur was veel te danken aan de “grooten steun der socialistische partij”, maar “de vijand is wel overwonnen, doch niet uitgeroeid”.423 Men waarschuwde voor de weinig Vlaamsgezinde Gentse professoren en de nood aan een fonds zodat de universiteit meer begaafde jongeren kon aantrekken, want “het werkend volk van Vlaanderen” moet de vruchten kunnen plukken van deze vernederlandsing. De euforie was algemeen in Vooruit en dat ging gepaard met een overgevoeligheid voor commentaar van andere politieke kleuren over hun positie ten aanzien van de vernederlandsing. Blijkbaar verschenen er in de dagbladpers signalen al zou Gust Balthazar zijn kat gestuurd hebben bij de finale stemming, maar dat werd sterk ontkracht in Vooruit. Gust Balthazar zou trouwens voor de Vlaamse socialisten samen met Huysmans en Eeckelers het woord nemen in het parlement ter verdediging van de vernederlandsing. Zelf trachtte men, zoals hierboven, keer op keer zichzelf op de borst te slaan. Dat was niet anders een paar dagen later wanneer een stuk van De Standaard becommentarieerd werd met: “Er mag aan dit laatste worden toegevoegd dat het vooral de socialisten Destrée en Huysmans zijn geweest, die deze verbintenissen vanwege de ministers hebben uitgelokt”.424 De BWP zat in de oppositie en trachtte mee te profiteren van de winst. De opvatting van de BWP lag in de lijn van de stelling van Van Haegendoren, nl. dat het Compromis tussen Huysmans en Destrée de basis zou hebben gelegd voor de taalwetten die uitgingen van twee eentalige regio’s in één staatkundig geheel. Van Ginderachter wees er al op dat dit gerelativeerd moest worden. Maar in Vooruit waren ook kritischere geluiden te horen. De houding van de Waalse socialisten werd niet onthaald op handgeklap. Op 18 maart 1930 verscheen een brief vanwege de socialistische studenten van het “Walenland” waarin men zich akkoord verklaarde met de 420
Vooruit, 2 maart 1930, p. 1 Ibid. 422 Ibid. 423 Vooruit, 3 maart 1930, p. 1 424 Vooruit, 8 maart 1930, p. 2 421
95
motie die de Gentse socialistische studenten hadden gestemd. In die motie werd ten zeerste betreurd dat socialistische volksvertegenwoordigers tegen “de school hebben gestemd, alhoewel de vervlaamsching van de Gentse Hoogeschool volstrekt noodzakelijk was voor de uitroeiing van den burgerlijken en reaktionairen geest van de hoogeschool […]”. 425 In een brief scharen de Luikse studenten zich achter hun Gentse collega’s en drukken de wens uit dat de “mandatarissen zich zullen onthouden een vijandige houding aa nte (sic) nemen tegenover het Vlaamsche volk”. Ze stelden met “treurnis vast dat “La Wallonie”, officieel blad van de Werkliedenpartij, geweigerd heeft de dagorders op te nemen gestemd door de socialistische studenten van Luik en Gent”.426 Het lef bestond om de socialistische kameraden in het zuiden van het land te bekritiseren. Men speelde het wel slim door Luikenaars de Waalse tegenstanders van de Vlaamse taalrechten te laten bekritiseren. Alle tegenstanders van de vernederlandsing waren trouwens mandatarissen van de Luikse BWP-federatie. Zo werd het een dubbelslag. Men toonde aan de Vlaamse arbeiders dat er Waalse medestanders bestonden en solidariteit mogelijk was en ondertussen moest men zelf niks hatelijks op papier pennen. Ondanks het Compromis stemde een kwart van de Waalse socialisten tegen de vernederlandsing en als je de onthoudingen er bij rekende, dan werden de Waalse socialisten in twee gelijkwaardige blokken verdeeld.427 Bij de voorstanders onder de Waalse socialisten was er een zekere minoriseringsangst aanwezig die door Jaspar werd weggenomen na beloften in hun richting. Zo durfden ze wel op het groene knopje te duwen. Zoals steeds werden ook de debatten in Kamer en Senaat, of transcriptie van een deel ervan, afgedrukt in de socialistische pers. Was het discours veranderd? We vonden onder andere de toespraak van Vermeylen en De Brouckère terug. Vermeylen zag in het onderwerp eindelijk een definitieve oplossing, maar betreurde het dat de overplaatsing van de technische scholen pas tegen 1940 voltrokken zou zijn. Hij repte geen woord over vroegere standpunten. Zeven jaar eerder pleitte hij nochtans tegen een volledige vernederlandsing en schaarde zich achter kameraad Destrée voor een gedeeltelijke oplossing. Toen was voor hem een volledige vernederlandsing praktisch niet realiseerbaar. Waarom dan nu wel? Niks daarvan was terug te vinden. Wel alludeerde hij op de strijd voor het socialisme die verbonden werd met de Vlaamse strijd. Het socialisme zou niet groot geworden zijn volgens Vermeylen als het zich alleen op Marx zou gesteund hebben, maar het was gevoed door het rechtvaardigheidsprincipe en de Vlaamse strijd was dus een aanvulling op de socialistische strijd. Het ging bij hem om de Vlaamse strijd, niet om de Vlaamse Beweging in zijn geheel, alhoewel hij met geen negatieve woorden repte over de flaminganten: “De flaminganten kennen trouwens beter Fransch dan de 425
Vooruit, 18 maart 1930, p. 4 Ibid. 427 VAN GINDERACHTER, M., De politieke partijen en de taalwetgeving…, p. 289 426
96
franskiljons”. 428 Vermeylen en De Brouckère gingen trouwens in debat met elkaar. Dat het Compromis eenheid in de rangen bracht was een illusie. De Brouckère onthield zich omdat een cultuurinstituut in Vlaanderen zou verloren gaan. Hij was voor een Vlaamse universiteit in Gent, maar niet voor het verdwijnen van de Franstalige vleugel. Hij verwees naar Tsjechië waar een Duitse universiteit bleef bestaan. Zonder dat hij het waarschijnlijk besefte, duidde hij op en zwakheid in Huysmans idee van culturele autonomie (cf. epiloog). De Brouckère sprak zich wel uit voor de Vlaamse strijd die een rechtvaardige was, maar “de redding moet niet worden gezocht in de eentaligheid, maar in de tweetaligheid van goeden wil”. 429 Vooruit meldde nog: “toejuichingen op enkele socialistische en liberale banken”.430 Zijn pleidooi lag in de lijn met wat we al eerder vertelden over het deel van de Waalse socialisten dat zich keerde tegen de volledige vernederlandsing van de Gentse universiteit. Ze geraakten noch overtuigd van de beloften van Jaspar dat aan de taalhomogeniteit van Wallonië niet geraakt zou worden, noch van het recht voor de Vlamingen op een volledig vernederlandste universiteit zonder Franstalige tegenhangers. In hun denken was het Frans nog steeds dé taal van de wetenschap en cultuur, het Nederlands niet. Waarom zou anders in Vlaanderen een Franstalig hoger onderwijs moeten blijven bestaan terwijl omgekeerd de Vlaamse arbeiders in Wallonië op geen enkel taalrecht moesten rekenen? Ten tijde van de debatten en de totstandkoming van de Nederlandstalige Gentse universiteit lag eveneens één eeuw België in het verschiet. De staat bereidde de organisatie van de festiviteiten ruim op voorhand voor. In 1905 vierden de socialisten 75 jaar België officieel niet mee. Er was een sterk communautair verschil in opvolging en de eensgezindheid over dat standpunt. In de Gentse federatie deed men officieel niet mee om internationalistische redenen, en in Brussel en de Borinage was de afwijzing gestoeld op anti-klerikalisme en anti-royalisme. In de Franstalige federaties was de opvolging echter niet unaniem. Hun ambigue opstelling kwam tot uiting door in hun pers de lezers op de hoogte te houden van de voorbereidingen van de vieringen en het uiteindelijke programma. In Gent uitte Hardyns het wegblijven van de Gentenaars op de festiviteiten wel letterlijk in internationalistische bewoordingen. 431 Die internationalistische elementen zaten niet in het officiële partijstandpunt dat louter negatief reageerde op de viering van een land dat de economische en morele onderwerping van de arbeiders symboliseerde. De Gentenaars voegden die er dus zelf aan toe, maar in 1930 zou dat evenwel een beetje anders zijn.
428
Vooruit, 27 maart 1930, p. 3 Ibid. 430 Ibid. 431 VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, pp. 267-272 429
97
We oogsten niet veel materiaal over de onafhankelijkheidsfeesten in 1930 in onze steekproef buiten een veelzeggend artikel waarbij men zich afvroeg wie de feesten zou voorzitten. De socialisten werden uitgenodigd om alles mee in goede banen te leiden en hun verantwoordelijkheid op te nemen bij de organisatie, maar blijkbaar trachtte men de socialisten een niet té prominente rol te laten spelen. De Sint-Niklase burgemeester en christen-democraat Heyman was ook die mening toebedeeld. Balthazar gebruikte weliswaar de feesten en de polemiek om aan te duiden dat de christen-democraten enkel uit waren op de macht en niet wakker lagen van de arbeidersbelangen, anderzijds achtte hij het hoogstnormaal dat de socialisten deelnamen aan de feesten. 432 Dat was de partijlijn. Lode Craeybeckx schreef op vraag van de BWP een boek Honderd jaar burgerlijke democratie naar aanleiding van deze festiviteiten. Hij kreeg daarvoor veel lof in socialistische kringen. Volgens Craeybeckx was België aanvankelijk een burgerlijk-elitair land waar de proletariër verdrukt werd, het was geen huis voor de arbeiders. Het democratische België van na de Eerste Wereldoorlog betekende een kentering voor de arbeiders en daarom wilden de socialisten de eeuwfeesten meevieren.433 De socialisten hadden vanuit de oppositiebanken wel iets meer ruimte voor scherpere aanvallen op de staat en Craeybeckx ging de Vlaamse kwestie niet uit de weg. De partijlijn volgend, drukte hij zijn hoop uit dat op termijn de Vlaams-Waalse tegenstellingen opgelost konden worden, als men aan beide “volksnationaliteiten” het recht gaf hun eigen “landaard” te ontwikkelen.434 In volle euforie rond de vernederlandsing van de Gentse universiteit lazen we in “Brief aan een Engelschman” van Huysmans een antwoord op de vraag of de Belg echt bestond. Voor Huysmans was België en dus de Belgen een realiteit. Dat Destrée ooit anders beweerde in een open brief aan de koning liet hij niet onbedekt, maar veroordeelde hij niet. Hij was mild in zijn bewoordingen. Hij verdedigde in Vooruit het Fransgezinde van de Waalse vrienden en legde de basis daarvan bij de aard van ons land. We hadden nooit echt een onafhankelijke traditie gekend, aangezien “ons land nooit gevrijwaard geweest was tegen bezettingen”.435 De verfransing van de burgerij door de bezetting van Frankrijk zorgde bij de onafhankelijkheid van België dat de Vlamingen bestuurd werden door mensen die de taal van het volk niet spraken, maar de Vlamingen en Walen hebben meer overeenkomsten met elkaar dan Walen met de Fransen of Vlamingen met de Nederlanders. Het psychologisch gevoel van samenhorigheid was te danken aldus Huymans aan “de vroegere keizer van Duitschland”.436 Hij voegde er laconiek aan toe dat we 432
Vooruit, 27 maart 1929, p. 1 BOEHME, O., art.cit., pp. 389-390 434 VANSCHOENBEEK, G., art.cit., pp. 247-248 435 Vooruit, 9 maart 1930, p. 1 436 Ibid. 433
98
hem misschien zouden moeten uitnodigen op de eeuwfeesten in 1930. Voor hem was de Eerste Wereldoorlog dus een kantelmoment. Huysmans was dan wel een Antwerpenaar, het stond midden in het taaldebat en de organisatie van een eeuw België op de voorpagina van Vooruit. Werd men een beetje in het defensieve geduwd? Het lijkt er alleszins op. Een paar weken na de vernederlandsing van de Gentse universiteit mocht Albert Van Laar op de voorpagina van Vooruit een uiteenzetting doen over het taalvraagstuk voor de oorlog. De Gentse ex-activist die door de Antwerpse federatie was opgevist recenseert La Belgique et la guerre mondiale van de Gentse professor Henri Pirenne. Pirenne was niet direct een figuur die je zou verbinden aan de Vlaamse Beweging. Het was dus handig meegenomen dat Pirenne een nogal positief hoofdstuk wijdde in zijn boek over het ontstaan van de Vlaamse Beweging. Het aan het woord laten van Pirenne was geen uitzondering binnen de Gentse BWP. In 1902 slaagde de Samenwerkende Volksdrukkerij er al in tot een akkoord te komen met de uitgever van Pirenne om een Nederlandstalige versie van zijn Geschiedenis van België uit te brengen. 437 Voor Guy Vanschoenbeek was dat een teken dat Belgische mythen doorsijpelden in Gent, maar Maarten Van Ginderachter nuanceert dit door er op te wijzen dat Pirenne in Gent vooral werd gewaardeerd voor zijn democratische en antiklerikale geschiedsinterpretatie.438 Van Laar baseerde zich op Pirenne’s nieuwe werk om een pleidooi neer te pennen ter verdediging van de Vlaamse Beweging voor de Eerste Wereldoorlog met geen zinnetje kritiek. De Vlaamse kwestie was een sociale kwestie, meer dan in Polen of Bohemen: “het verschil van taal is geen kwestie van nationaliteit of oorsprong, maar van klasse”. 439 Dat was tegengesteld aan wat Huysmans schreef twee jaar eerder in Vooruit en Van Laar introduceerde iets nieuws. Hij had het niet over de legitieme strijd voor de Vlaamse rechten, maar beschouwde het flamingantisme als een legitieme beweging an sich. Het laatste decennium ontkende men nooit de noodzakelijkheid om voor het Vlaams vraagstuk in de bres te springen, maar men wees consequent de Vlaamse Beweging op zijn asociaal verleden. Terwijl Gust Balthazar het nog had over misverstanden tussen Walen en Vlamingen, heeft Van Laar het over onbegrip: “Ze begrepen echter het Vlaamsche vraagstuk niet”.440 Ook Destrée wordt aangepakt: “De misnoegdheid bij de Walen ging zoover, dat de Wallonisanten (sic) er het geduld schenen bij te verliezen. […] Iemand anders, dien we allen goed kennen schreef aan den koning: “Sire, er zijn geen Belgen”.”441
437
VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, p. 263 VANSCHOENBEEK, G., art.cit., p. 244; VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, p. 263 439 Vooruit, 21 maart 1930, p. 1 440 Ibid. 441 Ibid. 438
99
In het jaar 1930 had je dus enerzijds Huysmans die beweerde dat “de Belg” bestond, maar die dat koppelde aan de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog en anderzijds nam Van Laar de verdediging van de Vlaamse Beweging op zich. De Eerste Wereldoorlog bleef toch voor beiden een mijlpaal in de geschiedenis van de Vlaamse strijd. Huysmans en Van Laar zijn Antwerpenaren met een openlijk Vlaams imago, maar ze zijn opvallend mild voor de Belgische staat. In tegenstelling tot wat in 1905 werd geschreven. Huysmans zou in het parlement zijn mond niet houden. Wanneer hij deed uitschijnen dat de taalwetten niet goed werden toegepast in het Gentse onderwijs, merkte je dat de Gentenaars zich geïnterpelleerd voelen. Wanneer ook de Fronters zich moeiden, moest Vooruit zijn hagje redden door de socialistisch schepen van onderwijs D’Asseler op te zoeken. Die verdedigde zich door te beweren volgens de letter van de wet te werken. In Gent was het zo dat D’Asseler beslist had om extra Franse lesuren in te voegen onder druk van een aantal ouders die petities ophaalden voor de verfransing van het onderwijs. Voor de advocaat en Gentse schepen was het Frans noodzakelijk om verder studies te kunnen aanvatten. Die extra lesuren waren niet verplicht, maar ze werden georganiseerd door het stadsbestuur in bepaalde stedelijke scholen. De interviewer stelde vrij kritische open en moeilijke vragen aan de hand van de wetgeving en nam steevast een afstandelijke houding aan. Het leek net alsof hij de tegenstelling wilde bloot leggen tussen zichzelf en D’Asseler en in de huid wou kruipen van de lezer van Vooruit. In de introductie beschreef hij de werkvertrekken van D’Asseler, vermeldde dat de socialistische schepen het advocatenberoep uitoefende, zich in een studeervertrek bevond gevuld met boeken, zijn “calepin”442 te voorschijn haalde, etc. Wanneer D’Asseler hem een sigaar aanbiedt, steekt hij een sigaret op. Men zat verveeld met de zaak, maar trachtte de hete appel door te schuiven naar het nationaal beleid. De interviewer liet op het einde optekenen: “Mijn indruk was… dat… welnu, dat schepen D’Asseler niet schuldig was aan knoeierij, maar dat een Vlaamsch onderwijs, dus een onderwijs dat Vlaamsch is, toch nog dat van de stad Gent niet is…”. 443 De taalwetten zouden dus niet volstaan. Maar waarom interpelleerde Huysmans dan de Gentse schepen? Had Huysmans het dan fout? Huysmans kende als oud-minister van kunsten en wetenschappen zeer goed de taalwetgeving in het onderwijs en had in zijn regeringsjaren een duidelijk beleid gevoerd rond deze problematiek. Iets meer dan twee weken later hij op de voorpagina van Vooruit Huysmans nog eens een aanval van jewelste inzetten tegen D’Asseler. Het imago van de Gentse schepen werd er niet op verfraaid. Huysmans gaf aan dat een onderhandeling met D’Asseler onmogelijk was en dat hij daarom zich genoodzaakt voelde om hem onzachter te behandelen. In vier punten 442 443
Frans woord voor een klein nota-boekje Vooruit, 13 maart 1930, p. 5
100
bewees hij voor de Gentse lezer dat de schepen in het interview loog en een stevige verantwoordelijkheid droeg in het “taalregiem te Gent”. We gaan niet dieper in op de inhoud van de wetten, maar voor Huysmans is het Gentse onderwijsbeleid “een verkrachting van de wet”, maar “de schepen vindt dat in orde”. Meer nog, “wat de schepen vertelt is onwaar, en indien ik vandaag niet beleefd wilde zijn, zou ik nog een ander woord gebruiken.”444 Wat de Gentse schepen deed was niet alleen toegeven de wet te overtreden, hij verdedigde volgens Huysmans gewoon het systeem dat dateerde van 1871 en “dat is niet alleen een dwaling: dat is padagogisch dom”.445 Wat D’Asseler deed was het systeem van de taalgrens toepassen op Gent, “of beter nog: hij schept een tweede taalgrens […] tusschen de Gentsche ploetocratie of haar na-apers en de rest van de bevolking”.446 Je kan beweren op basis van het interview dat de Gentse BWP verveeld zat met de zaak en voorzichtig was, maar op de voorpagina van je krant een aanval plaatsen tegen je eigen schepen, was toch partij kiezen in het conflict of ten minste het besef hebben dat er iets niet pluis was. Het licht Belgisch toontje dat Huysmans aan de dag legde verdween niet alleen op de achtergrond in het bovenstaand artikel. Een jaar later merken we inderdaad dat het misschien maar een kleine oprisping was. Toch was een bocht van 180 graden niet het alternatief. De liberalen bleven het baken van de Fransgezindheid in Vlaanderen en plaatsten wel eens een aanval tegen de Vlaamsgezinden. In Voouit was men principieel genoeg om de verdediging op zich te nemen. De liberalen plaatsten in hun Antwerpse blad een spottend beeld van de Vlaamse literaire wereld en de Vlamingen zelf. De liberale auteur had Vlaanderen een “wonnig land” genoemd. Fritz Francken vroeg zich af in Vooruit wat in godsnaam wonnig moest betekenen en vertaalde het dan maar als zachtmoedig zoals doux in het Frans. Maar waarom zachtmoedig? “Hoe anders zou dat volk de meesten van de gazettiers dulden, die van het Fransche outreQuiévrain, of het Waalsche Trou-de-Bale afkomstig, hier, in Vlaanderen, hun broodje komen zoeken en zich daarbij de vrijheid veroorlooven, de menschen die hen aan den kost helpen, stelselmatig te hoonen en te kleineeren. Het moet een meer dan zachtmoedig volk zijn dat in Vlaanderen woont, om zich zoo voortdurend en ongestraft, door die Gallische en gallige kaste-dienaars te laten beleedigen en bespotten”. 447 Het waren de katholieken en de liberalen die verantwoordelijk zijn voor de wantoestanden in België voor 1914, de periode daarna werd niet vermeld. Dat betekende evenwel niet dat hij vond dat in 1931 de toestand radicaal was verbeterd: “Den dag waarop het Vlaamsche proletariaat zich ten volle bewust zal zijn van zijn macht, zullen er in het Vlaamsche land, waarschijnlijk geen krantjes meer verschijnen, waarin de Vlamingen worden gescholden om hun achterlijkheid, gescholden door de oogendienaars van degenen,
444
Vooruit, 30 maart 1930, p. 1 Ibid. 446 Ibid. 447 Vooruit, 8 maart 1931, p. 7 445
101
welke juist de oorzaak zijn van de heerschende achterlijkheid!”. 448 De woorden “het Vlaamsche land” werden wel cursief afgedrukt in Vooruit waarbij men aangaf de liberale auteur te citeren, maar de verdediging van de Vlaamse cultuur door Francken kan tellen. Toen premier Jaspar had opgeworpen de Vlaamse kwestie voor eens en altijd op te lossen in “het jubeljaar” 1930 en daar niet in slaagde, kopte Vooruit een week later: “Het geduld der Vlamingen wordt op een zware proef gesteld”.449 In Vooruit werd stevig met de vinger gewezen naar de Vlaamse katholieken die enerzijds zich perfect bewust waren van de toestand en anderzijds in hun kranten geen vinger durfden uitsteken naar de regeringsmeerderheid waarvan de katholieken deel uitmaakten. Voor Vooruit moest er dringend werk worden gemaakt van het taalgebruik in het lager onderwijs, in de bestuurlijke instellingen, de “burgerlijke rechtspleging”, de oprichting van Vlaamse Academies, een “Vlaamsch veeartsenijkundig hooger onderwijs”, een verbetering van het taalregime in het leger, etc.450 Een tiental dagen later werd Jaspar nog eens op de korrel genomen. Hij werd verweten enkel de vernederlandsing van de Gentse universiteit uitgevoerd te hebben. “Het is de regeering veel gemakkelijker geweest de kas leeg te pompen dan de Vlaamsche zaak op te lossen”, pende Vooruit neer.451 Begin jaren dertig werd er in Oost-Vlaanderen een bestendige deputatie samengesteld met Fronters en Katholieken. Echt naar de zin van de socialisten was dat niet. OostVlaanderen was blijkbaar verantwoordelijk voor openbare bibliotheken en de socialisten wilden geld vrijmaken voor een wedstrijd die mensen zou aanmoedigen meer te gaan lezen. De stimulans moest er komen via een verkiezing van een Vlaamse schrijver die het meest in de smaak viel en deze wedstrijd moest de Vlaamse letterkunde een dienst bewijzen. De katholieken en fronters stemden tegen. Dit was voor August De Block het bewijs dat het geroep “der fronters over de Vlaamsche rechten en eigen kultuur niet anders dan demagogie is, voor velen onder hen althans, dan slagwoorden”. 452 Het enige doel is om van Vlaanderen “een ultra-klerikaal nest te maken”.453 Men trachtte zich wel Vlaamsgezinder voor te doen dan de katholieke flaminganten, maar dat ging nog steeds gepaard met een serieus anti-klerikalisme. August De Block was geen uitzondering. Vanaf 1931 kiest de redactie van Vooruit ervoor om de pijlen wat meer te richten op de Frontpartij. De verkiezingen van 1929 waren niet uitgedraaid zoals de socialisten het hadden gewild. De Frontpartij haalde 12% binnen in Vlaanderen en profiteerde van het ongenoegen
448
Vooruit, 8 maart 1931, p. 7 Vooruit, 15 maart 1931, p. 1 450 Ibid. 451 Vooruit, 27 maart 1931, p. 1 452 Vooruit, 8 maart 1931, p. 7 453 Ibid. 449
102
dat al op de voorgrond trad tijdens de Bormsverkiezing. Het leek er op dat de socialisten het vooral moeilijk hadden met de nieuwe anti-Belgische trend. Dat was niet nieuw, maar die denkrichting werd stilaan populair bij een deel van de Vlaamse bevolking en dat noopte de BWP tot een houding. Toch hield men er rekening mee dat er zich nog verschillende democratische elementen binnen de Frontpartij bevonden, zoals de latere BWP’er Herman Vos. Voor hem was de Frontpartij “een samenraapsel” van “tegenstrijdige elementen” en zijn tactisch vernuft was goed genoeg om zich alleen maar te concentreren op de “reactionnaire” opvattingen.454 De BWP in Gent ging het debat ook niet uit de weg. In de Nederlandse schouwburg van Gent kwam het tot een open debat tussen de katholiek Vindevogel en Balthazar over de bestendige deputatie van Oost-Vlaanderen. Vindevogel had zijn Katholieke Vlaamse Volkspartij aan de Vlaams nationalisten verbonden en zo een plaats veroverd in de bestendige deputatie. Vindevogel zou trouwens in 1945 terechtgesteld worden na vermeende collaboratie als burgemeester van Ronse, al is dat een debat dat we hier niet gaan voeren. Vindevogel vormde dus een brug tussen de katholieken en de radicalere vleugel van de Vlaamse Beweging, wat in Vlaanderen een gevaar zou kunnen betekenen voor de BWP. Wat er letterlijk gezegd werd, zullen we nooit weten, maar de Gentse socialisten leken zich maar moeilijk een houding aan te nemen tegenover de ontwikkelingen in de Vlaamse Beweging. Met de Vlaams nationalisten werd niet samengewerkt, daar lag de grens, maar dat betekende niet dat men alle Vlaamsgezinden afwees. Die laatsten vormden onder andere een minderheid in de Frontpartij en in lijn van wat Huysmans een dag eerder zei, liet ook Vooruit optekenen: “Hopen wij dat de Vlamingen, die in de rangen van het Vl-Nat. zijn verloren geloopen maar niet van het klerikalisme houden, zal doen overwegen […] dat niet alleen hunne Vlaamsche belangen door de socialisten verdedigd worden, maar dat zij terzelfder tijd hunne maatschappelijke belangen door de sociaal-demokratie behartigd zien”. 455 De Gentse socialisten trachtten dan wel de kiezers aan te trekken die in de gangen van de Frontpartij verloren waren gelopen, de vraag blijft of het slim was telkens nadruk te leggen op hun anti-klerikalisme. Om de systematische aanwezigheid van dat anti-klerikaal Vlaams discours aan te tonen, konden we nog een voorbeeld vinden. Een paar dagen ervoor verscheen in de “Brusselsche Kroniek” een stuk onder de titel “In het land der onverdraagzaamheid”. Deze keer bleef het niet bij de taaltoestand in de hoofdstad, maar behandelde men op een vrij ironische manier de Belgische elite en haar beloften voor Vlaamse rechten. De auteur zag een “eigenaardige geestesgesteldheid” die typisch was voor bepaalde Belgen die er nogal prat op gingen dat zij in het vrijste land ter wereld leefden. “Velen eischen ze op voor zichzelf [de vrijheid - FL], maar weigeren ze aan 454 455
Vooruit, 15 maart 1931, p. 1 Ibid.
103
een ander” en zo was het niet anders bij de Kerkelijke macht.456 Blijkbaar had een generaal van het leger de wens uitgedrukt om bij zijn dood verast te worden en zette de kardinaal alles in het werk druk uit te oefenen op de klerikale politici om hem daarom een staatsbegrafenis te weigeren. Vooruit concludeerde: “[…] dan moet de meest overtuigde flamingant toch zeggen in zijn binnenste: Voor een Vlaanderen waarin de katholieken over een volstrekte meerderheid zouden beschikken, behoud ons Heer. De aartsbisschop heeft inderdaad getoond hoe het er in zulk Vlaanderen zou toegaan. Tegen de franskiljons kunnen wij ons goed weren, maar iemand die het moet opnemen tegen het klerikalisme strijdt altijd een ongelijken strijd.”457 Het anti-klerikale element was steeds onderdeel van hun pro-Vlaams discours. Wanneer in 1932 dan eindelijk de vernederlandsing van het lager en middelbaar onderwijs in wetten werd gegoten krijgen we in Vooruit niks anders dan volledige wetteksten met toelichtingen. Verder werden geen aparte artikels gewijd aan deze zaak. Wanneer de taalwetten zich één na één opvolgden, verplaatste de strijd zich naar een ander terrein zoals we al eerder meldden in de algemene beschouwing. De taalstrijd begon zich te focussen op de toepassing van de taalwetten. Brussel zou het symbool worden van die strijd. In Vooruit was al langer een rubriek opgenomen “Brusselsche Kroniek” en die werd dikwijls gebruikt om te bewijzen dat “Brussel en de taalgrens de laatste schuilhoeken zijn voor het franskiljonisme”.458 Te Brussel “kon nog gekonkeld en gekuipt worden om te beletten dat het Vlaamsch zijn rechtmatige plaats inneemt”. Bij wet moesten de openbare besturen in de gemeenten van Groot-Brussel tweetalig zijn, maar de taal die de gemeentebesturen gebruikten voor hun interne diensten mocht door de gemeenteraad zelf bepaald worden. De Franstaligen in Vlaanderen trachtten dus zoveel mogelijk dominant Nederlandstalige gemeenten op te nemen in de Brusselse agglomeratie. Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem waren zo twee gemeenten waar de liberalen de gemeenteraad zo ver kregen om moties te doen stemmen die de wens uitdrukten om tot Groot-Brussel te willen behoren. Vooruit ging daar fel tegen te keer door met cijfers te bewijzen dat het ging om gemeenten die voor meer dan twee derden uit Nederlandstaligen bestonden. Die aantallen vertoonden inderdaad wel een dalende trend dat volgens Vooruit te wijten was aan een tendens onder Vlaamse arbeiders om stilaan verder van de Brusselse rand te gaan wonen. Brussel en zijn randgemeenten werden onbetaalbaar voor hen Of al deze argumenten kloppen of niet, de beweegredenen zijn voor ons het belangrijkst. Vooruit nam het op voor de Vlamingen in Brussel en voor de eerlijke toepassing van de taalwetten, zodat “de Vlamingen zich
456
Vooruit, 11 maart 1931, p. 1 Ibid. 458 Vooruit, 6 maart 1932, p. 6 457
104
in de hoofdstad thuis zullen voelen en hoe minder de verfransching op hen vat zal hebben”.459 Alles was in grote mate afhankelijk “van het taalbewustzijn der Vlamingen”.460 Er was niet alleen Brussel dat de Gentse socialisten begon dwars te zitten of waarover ze publicaties drukten. Het Vlaams rechtsherstel kreeg een andere soort aandacht. Men was er zich goed van bewust dat zich binnen de jonge generatie, radicaliseringen voordeden die niet in het voordeel uitdraaiden voor de BWP. Albert Van Laar wist te vertellen dat onder de jongeren zich stromingen ontwikkelden die van oordeel waren dat men “eerst het Vlaamsch ideaal” moest verwezenlijkingen “en dan kan het socialisme op velen van ons rekenen”.461 Hij stelde hen openlijk de vraag wat er zou gebeurd zijn mochten de pioniers van de socialistische beweging op dezelfde manier gedacht hebben. De Vlaamse Beweging zou volgens Van Laar nergens gestaan hebben zonder het kiesrecht, zonder de verbeterde welstand, zonder de ervaringen van massaorganisatie, etc. Maar hij was zich bewust van het feit dat “volle recht” nog “niet geschied” was, maar de arbeidersbeweging was de enige groepering die dat kon oplossen. De boodschap was klaar, de jeugd moest ondanks al haar frustraties aansluiten bij de BWP die door haar “Vlaamschvoelende socialisme morgen meer dan heden de groote stuwkracht wezen zal”.462 De fronters waren in de jaren van economische depressie volgens de Gentse socialisten op het sociale terrein nergens te bekennen.463 De verdediging van de Belgische staatsstructuur en de eenheid van de arbeidersklasse bleven de centrale credo’s en ook dat is geen nieuwigheid, maar wanneer de fronters begonnen door te dringen in de arbeidersbeweging moest Vooruit reageren. Onder de titel “Vlaamsche arbeiders laat u niet beetnemen” werd gewezen op het mooie palmares van de BWP en mocht alles uit de kast gehaald worden om te bewijzen dat de fronters asociale “charlatans” waren.464 Hoe dicht de Vooruit bij de waarheid zat, doet er niet toe. Dat het nodig was “de arbeiders en in het bijzonder de Vlamingen” er op te wijzen “naar die charlatans niet te luisteren en alles te doen wat mogelijk is om de rangen der Socialistische Partij te versterken”, was symbolisch voor de concurrentie die de Fronters aangingen met de socialisten op de werkvloer.465 De socialisten voelden dat ze de band met een radicaliserende jeugd aan het verliezen waren en dat de ideeën van de Frontpartij binnen drongen in de arbeidersbeweging. Dat waren niet de enige problemen waarmee men worstelde. De regering bleef werk maken van het
459
Vooruit, 6 maart 1932, p. 6 Ibid. 461 Vooruit, 10 maart 1932, p. 1 462 Ibid. 463 Vooruit, 8 maart 1932, p. 1 464 Vooruit, 11 maart 1932, p. 5 465 Ibid. 460
105
taalvraagstuk en kon dat zonder de hulp van de socialisten op het hoogste niveau van de uitvoerende macht. Men gaf toe dat de regering vorderingen maakte in het taalvraagstuk en Van Laar gebruikte dat als bewijs dat binnen de Belgische staatsstructuur de mogelijkheid bestond om een oplossing te vinden, “zonder radikale, laat ons zeggen, staatskundige omwenteling”. 466 Nog eens werd benadrukt dat het niet de socialisten waren die op de rem zouden staan: “In den schoot van de B.W.P. is men volledig akkoord: “ieder meester in zijn eigen huishouden”, is de nieuwe leus”.467 Iedereen die zijn beste krachten voor en na de oorlog veil had voor de Vlaamse kwestie mocht zich op de borst kloppen. De vooruitgang bewees nogmaals dat een democratische weg te bewandelen viel, maar met Vlaamsgezindheid alleen kon je je maag niet sussen. Twee weken later van hetzelfde laken een broek. Opnieuw mocht Van Laar onder de titel “De demokratie is Vlaamsch” op de voorpagina van Vooruit een historisch overzicht geven van de verbetering van het mensenleven doorheen iets meer dan honderd jaar België. Van de sociale verbetering tot het bijna oplossen van het taalvraagstuk, “het valt samen met den dageraad van het huidig democraktisch regiem. […] De demokratie in het Vlaamsche land kan niet anders dan Vlaamsch zijn en zoo blijkt eens te meer dat het Vlaamsche vraagstuk van zuiver demokratischen aard is”. 468 Het was niet alleen een pleidooi tegen de opkomende anti-democratische krachten binnen de Vlaamse Beweging en België in het algemeen. De socialisten plaatsten zichzelf – terecht – op kop van de democratische strijd voor het algemeen stemrecht en trachtte zo hun plaats binnen de Vlaamse strijd te verdedigen. Vanaf 1934 werd binnen de campagne voor het Plan van de Arbeid nadruk gelegd in Vooruit op het samengaan van het Plan met het “Vlaamsch belang”. Een zekere H.V. vulde twee pagina’s om aanvankelijk de socialere liberalen en christen-democraten te overtuigen van de goede bedoelingen van het Plan van Hendrik De Man, maar de rest van zijn pennenvrucht werd besteed aan het adres van de “demokratische Vlaamsche-nationalisten”. Uiteraard was de auteur niet overtuigd geraakt van een opsplitsing van België: “dat het krankzinnig zou zijn eenige politieke omvorming in België te willen doorzetten, die de ekonomische eenheid, gevestigd of gegroeid sedert meer dan 100 jaar, niet het minst ook door de politiek van den Nederlandschen koning in het tijdperk van 1815 tot 1830, zou willen verbreken”. 469 Het Plan was revolutionair en beoogde een economische omvorming van België en dus was het goed voor de Vlamingen. Weg met de oude economische kaste die “één der sterkste steunpilaren van het franskiljonisme” was en die de “specifiek
466
Vooruit, 15 maart 1932, p. 1 Ibid. 468 Vooruit, 28-29 maart 1932, p. 1 469 Vooruit, 20 maart 1934, p. 1 467
106
Vlaamsche nijverheden” benadeelde doordat ze uitsluitend gericht was op de zware industrie.470 H.V. zijn discours bleef niet louter economisch. Verwijzend naar Otto Bauer zijn idee van culturele autonomie en het koppelen van de taalstrijd aan de sociale kwestie, was het noodzakelijk voor de Vlaamse Beweging een keuze te maken voor een “geleide” economie. Dit alternatief kon het monopolie van enkelen breken en de economie in handen leggen van de gemeenschap zodat “ook het stuur van de heele volkshuishouding aan de souvereiniteit van de meerderheid, die in Vlaanderen uit de Vlaamschgebleven klassen is samengesteld, gehoorzamen”. 471 Olivier Boehme wees er al eerder op dat verschillende overtuigde socialistische Vlaamsgezinden net als De Man vonden dat de BWP een wat Vlaamser karakter moest aannemen. De Man zou op het Vlaams Socialistisch Congres in 1937 (cf. infra) een rede houden in de lijn van bovenstaand artikel. Hij wou dat de socialisten zich meer moesten oriënteren op de KMO-structuur die in Vlaanderen zo dominant was.472 In Gent publiceerde men vanaf 1934 dus al een pleidooi in die richting. De vraag blijft hoe representatief dit is? De periode vanaf 1935 zal dit moeten uitwijzen. Begin maart 1935 werd aandacht besteed aan het verbod dat de Brusselse burgemeester Adolphe Max uitvaardigde tegen een Vlaamse betoging die op 31 maart 1935 onder andere de toepassing van de taalwetten in Brussel wou aankaarten. Max was al jaren eerder verschillende malen met het parlement in botsing gekomen rond de toelating van amnestiebetogingen. In 1934 hadden anti-Vlaamse betogers de neutrale zone geschonden en Max zou te weinig politie hebben ingezet om de betoging in goede banen te leiden.473 In 1935 had Max al een andere betoging van de socialisten afgewezen om “veiligheidsredenen”. De socialisten die deel uit maakten van de organisatie van beide betogingen zouden alles in het werk stellen de onrechtvaardigheid van deze beslissing aan te kaarten. Meteen kon nog eens de taalsituatie in Brussel op tafel worden geworpen en de houding van de Vlaamse katholieken. Op 5 maart verscheen er al een bijdrage van Gust Balthazar in Vooruit waarin hij zich afvroeg wat de Vlaamse katholieken nu zouden doen. Zij zitten in de regering met de liberalen die volmondig hun burgemeester steunden en Balthazar begreep niet goed waarom “de Vlaamsche katholieke ministers met de vrienden van den h. Max in de regering blijven doen”, zij verraadden zo de Vlaamse strijd en spuwen “de demokratie in het gelaat”.474 In datzelfde nummer was men wel zo eerlijk om toe te geven dat het katholieke La Libre Belgique verzet aantekende tegen het verbod van de betoging, maar waarschuwde “de klerikale demagogen” wel dat niet gewacht zou worden. In socialistische middens broeide het plan voor de oprichting van een organisme die zich speciaal 470
Vooruit, 20 maart 1934,, p. 2 Ibid. 472 BOEHME, O., art.cit., p. 401 473 DENECKERE, G., art.cit., p. 285 474 Vooruit, 5 maart 1935, p. 1 471
107
zou inzetten voor de behartiging “der Vlaamsche belangen”.475 Wat al duidelijk was, werd een dag later nog eens bevestigd. In Vooruit gaf men een overzicht van de krantencommentaren in België naar aanleiding van het verbod. Men eindigde met de woorden: “Onze lezers en de openbare meening kennen de houding van “Vooruit” in deze kwestie. Wij waren voor de betooging, omdat wij voor de rechten van het Vlaamsche volk zijn”.476 Op 8 maart kreeg Van Cauwelaert in het parlement alle Vlaamsgezinde mandatarissen over zich heen wanneer hij verklaart dat de Vlaamse katholieken het verbod betreurden, maar dat de regering praktisch niet kon ingrijpen. Vooruit kopte: “De Vlaamsche katholieken verraden eens te meer de Vlaamsche zaak”. 477 Was de uitval van Balthazar gemeend? We kunnen alleen maar vaststellen dat hij in 1937 samen met Van Cauwelaert, de liberaal Boeckx, radicale katholieke flamingant Gustaaf Sap en Staf De Clercq meestapte achter een spandoek “De Vlaamse parlementairen solidair met hun volk” in een betoging voor amnestie.478 Een volledig verslag van de speechen van de Brusselse socialisten in de gemeenteraad verscheen in Vooruit. Het verbod was een handige zaak om de taalkwestie in het Brusselse verder aan te kaarten. Veel vriendelijke woorden hadden de socialisten Vinck, Van Remoortel, Brunfaut en Derix niet over voor het Brusselse stadsbestuur. Ze hadden niks begrepen van de Vlaamse “kultuurstrijd” en de regering stak zich weg achter de “Vlaminghater” Max. 479 Het “Vlaamsche volk zal voor de zooveelste maal inzien dat het bedrogen is geworden” waarbij met de toekomst van de “Vlaamsche kinderen” werd gespeeld, want “het Vlaamsch onderwijs is het slachtoffer van saboteurs, die manoeuvreren voor de afschaffing der Vlaamsche klassen”.480 Een jaar eerder had men in Vooruit al een artikel specifiek gewijd over de “Vlaamsche klassen”. Toen werd een pleidooi gehouden om een “Vlaamsche afdeling te vormen in de normaalscholen” zodat de Vlamingen de kans kregen om leerkracht te worden zonder in een Franse normaalschool een opleiding gevolgd te hebben. 481 Het zou het niveau van de leerkrachten in de Nederlandstalige scholen meteen opkrikken.
6.3.3. Besluit Weinig Gentenaars namen zelf het woord in Vooruit als het ging over de Vlaamse kwestie. Gust Balthazar was zowat de enige die op regelmatige basis artikels produceerde. De
475
Vooruit, 5 maart 1935, p. 1 Vooruit, 6 maart 1935, p. 2 477 Vooruit, 8 maart 1935, p. 5 478 DENECKERE, G., art.cit., pp. 292-293 479 Vooruit, 12 maart 1935, p. 5 480 Ibid. 481 Vooruit, 21 maart 1934, p. 3 476
108
hoofdrol werd gespeeld door Huysmans en Van Laar die beiden in de Antwerpse federatie de plak zwaaiden, maar het was Vooruit die er wel voor koos hun artikels prominent een plaats te geven in haar katernen. Die keuze was een politieke keuze, maar het was ook een teken dat men stilaan evolueerde naar een gezamenlijke pers. Na 1935 zullen daar stemmen voor opduiken, onder andere op het Vlaams Socialistisch Congres in 1937. De eerste jaren van de oppositiekuur koos de BWP voor een deelname aan de jubileumfeesten van de Belgische staat en merkte je een Belgisch toontje bij Huysmans. Niet dat hij opeens zijn Vlaamsgezindheid temperde, maar de socialisten keren zich niet meer tegen de Belgische staat zoals ze dat in 1905 deden. Deze positie handhaafde men al sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog. De oorlog was voor de (Gentse) socialisten een keerpunt en dat zal nog versterken na 1930. België was nu een onvolkomen democratie, maar de socialisten hadden dus iets te verdedigen binnen de Belgische staat. België was niet perfect en de weg was nog lang, maar de integratie binnen de Belgische staat was meer dan voor de oorlog een feit. Bovendien werden er door bepaalde krachten binnen de Vlaamse Beweging vragen gesteld bij de Belgische staat en werd die stroming steeds sterker. In 1929 verloor men de parlementsverkiezingen in Vlaanderen van de Frontpartij en we merkten dat in de Gentse regionale bladen een eerlijke evaluatie werd gemaakt van die nederlaag. Er moest meer nadruk gelegd worden op haar Vlaams imago en het Compromis des Belges was een stap in de goede richting. Maar de toestand verbeterde er niet op. Tot 1935 werd de BWP naar de oppositiebanken verwezen en zat er een regering in het zadel die van het taalvraagstuk een regeringskwestie maakte en zelf het initiatief in handen nam. Vanuit de oppositie kon men alleen maar toekijken. Het enige waar de socialisten nog enigszins mee konden zwaaien was hun Compromis dat een aanzet moest geven om binnen de Belgische socialistische beweging over de nationale kwestie een akkoord te vinden, maar het Compromis vertoonde een aantal zwakheden waaronder de taalkwestie in het Brusselse. Laat het net die kwestie zijn die vanaf 1932 centraal kwam te staan in het debat. Bij de stemmingen van de taalwetten bleek duidelijk dat er zich nog heel wat fricties voordeden, maar dat de Gentenaars daar niet over zwegen en openlijk hun Waalse vrienden daarvoor op de vingers tikten. De toepassing van de taalwetten werd een heet hangijzer vanaf 1932, maar al in 1930 moesten de Gentenaars zich schrap zetten voor aanvallen op hun eigen schepen van onderwijs. Ze wekken de indruk wel achter de taalstrijd van Huysmans en co te staan en ondersteunen vrij gretig de Vlaamse Brusselaars in veldtocht voor de toepassing van de taalwetten in de hoofdstad, maar het interview met schepen D’Asseler toont aan dat bepaalde Gentse leiders niet het recht in handen namen om de taalregeling in het onderwijs te
109
vernederlandsen of zelfs onwettige zaken deden. Waarom zouden de socialisten er geen strijdpunt van maken en voor wat commotie zorgen door de uitzonderingen in de wetgeving te negeren? Toch stemde men al decennia consequent voor alle Vlaamse taalrechten en was dat niet anders in deze belangrijke periode van taalwetten. De oprechtheid trekken we niet in twijfel en er was weinig verandering op te tekenen tegenover de periodes dat men in de regering zat of niet. Bij de vernederlandsing van de Gentse universiteit volgen euforische stukken in Vooruit, maar was het alle hens aan dek om een graantje te kunnen meepikken van deze verwezenlijking. Men kon daarbij steunen op hun consequente verdediging sinds de 19de eeuw van de taalrechten en het Compromis werd van stal gehaald, maar het bleef roepen van aan de zijlijn. Een teken aan de wand was dat men vrij gevoelig was voor het discours van andere politieke zijden die de Vlaamsgezindheid van de socialisten ofwel in twijfel probeerden te trekken ofwel zichzelf naar voren schoven als de belangrijkste verdedigers van de Vlaamse zaak. Uiteindelijk zijn het de politieke gebeurtenissen, de mutaties in de Vlaamse Beweging, het regeringsbeleid en een nieuwe dynamiek binnen de BWP met het Plan van de Arbeid die de richting zullen bepalen die de Gentse socialisten inslaan vanaf 1930. Op zich veranderde er niet veel en zetten zich gewoon tendensen voort die al sluimerden de afgelopen jaren. Begin jaren dertig lijkt het er op dat Jaspar zijn beloften om een oplossing te vinden tegen eeuwfeesten van België niet zou halen en daar profiteerde de BWP van om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid en de nood om de Vlamingen hun lang verhoopte rechten toe te kennen. De Vlaamse katholieken zijn daarbij de kop van jut. De socialisten schoven in deze discussie een aantal prominente Vlaamse eisen naar voren en paste daarbij een tactiek toe die niet nieuw was. Ze trachtte de andere krachten binnen de democratische Vlaamse Beweging te discrediteren en zichzelf als de echte Vlaamsgezinde kracht naar voren te schuiven. De Gentse socialisten weken niet af van hun anti-klerikalisme dat telkenmale opdook wanneer de Vlaamse katholieken en fronters aandacht kregen in hun dagblad. Of dat veel zoden aan de dijk bracht om de verloren kiezers terug te halen was een andere zaak. Vanaf 1931 verschenen er meer polemieken met de Frontpartij dan de voorgaande jaren. Dat is niet verwonderlijk. De Vlaamse nationalistische beweging kende stilaan een succes ten koste van de BWP, ondanks een nederlaag bij de verkiezingen van 1932. Een nieuwe generatie die in de jaren twintig radicaliseerde hadden een aantrekkingskracht op lagen die niet aangetrokken werden door de BWP. Niet alleen betrapte men de Vlaams nationalisten op inconsequenties wanneer ze samen met de katholieken aan de macht waren in de provincie Oost-Vlaanderen, maar de Gentse socialisten beseften evenzeer dat binnen de jonge generatie
110
zich radicaliseringen voordeden die gevaarlijk waren voor hen. Het was volgens ons geen toeval dat Van Laar op de voorpagina van Vooruit naar de jonge generatie toe een verdediging van het Vlaamse socialisme neerpent. Van Laar en Huysmans zijn zich in het Gentse dagblad wel bewust over de samenstelling van de Frontpartij. In 1932 was de uiterst rechtse stroming al sterker dan de democratische, maar men was tactvol genoeg om zich op die democratische stroming te richten en specifiek naar hun gevoeligheden te werken. Uiteindelijk zou men er ook in slagen Herman Vos, één van de leiders van de Frontpartij, de overstap naar de BWP te doen maken. Enkel tussen 1930 tot en met 1935 vonden we stevige aanvallen terug naar katholieke flaminganten en Vlaams nationalisten. In de vorige periode was dat minder aanwezig en waren het vooral de liberalen die het onderspit mochten delven. Het viel samen met de nieuwe trend om in de BWP zich sterker te profileren rond het anti-klerikalisme. Blijkbaar volgden de Gentenaars gedwee, maar voorzichtig. De aanvallen naar de katholieken zijn raak, men drukt regelmatig de vrees uit van een groot klerikaal blok, roept het doemscenario van een ultraklerikaal Vlaanderen op, etc., maar artikels die puur en alleen gericht zijn om aanvallen te plaatsen ten aanzien van de godsdienst werden niet teruggevonden. Sommigen wezen er op dat net het anti-klerikaal discours gepaard ging met een toenadering tussen Vlaamse en Waalse socialisten. Daarvan kon geen uitsluitsel worden gegeven. Het viel ons wel op dat de Waalse kameraden minder op de korrel werden genomen of onrechtstreeks, maar naar aanleiding van de vernederlandsing van de Gentse universiteit werd er wel één artikel specifiek gewijd aan de tegenkanting van hun Waalse vrienden. Voor de rest bleef het inderdaad vrij rustig, maar waarom zou men ook? Vanuit de oppositie had men er alle belang bij de eenheid binnen de partij te bewaren. Een tweede zaak die steeds terug kwam in het discours tegenover de Vlaamse Beweging en haar volgelingen was de nadruk die gelegd werd door de Gentse partijkrant op de democratische omwenteling na de Eerste Wereldoorlog. Niet alleen was dat te danken aan de socialisten, maar ging dit gepaard met een verdediging van de Belgische staat. We vinden het natuurlijk normaal dat een dramatische gebeurtenis als de Eerste Wereldoorlog voor een hele generatie een referentiepunt was en dit in het collectieve geheugen gegrift stond, maar het gaat om meer dan dat. Vanaf dan kan er in België gesproken worden van een democratie en moet de strijd voor de Vlaamse rechten binnen die structuur gevoerd worden. Tevens stapelden de verworvenheden zich op en waren er steeds meer zaken om voor in de bres te springen. De taalwetten van de beginjaren dertig waren belangrijke verworvenheden en het Vlaams minimumprogramma werd grotendeels in wetteksten gegoten. We merkten inderdaad zoals de wetenschappelijke literatuur aangaf dat de strijd zich verplaatste naar de Brusselse
111
regio en de toepassing van de taalwetten. In Vooruit werden consequent de taalrechten verdedigd op basis van een Vlaams discours. Men treft verschillende malen doorheen de komende drie jaar verschillende artikels aan die berichten over de interventies van de Brusselse socialisten. Culminatiepunt was het verbod op de Vlaamse betoging van 5 maart 1935 door de Brusselse burgemeester Max. De Vlaamse katholieken zijn opnieuw de gebeten hond. Oproepen tot een regeringsbreuk verschijnen in Vooruit, maar een paar weken later zullen de socialisten zelf in een regering stappen met de katholieken en zonder veel beloften over de implementatie van hun Plan van de Arbeid. Het stelt ons voor een klein probleem dat er maar weinig Gentenaars echt schreven voor Vooruit en dat men regelmatig Huysmans en Van Laar inhuurde om de Vlaamse kwestie te becommentariëren. Maar de Gentse partijkrant bleef wel Gents en de keuze om Van Laar en Huysmans aan het woord te laten is minstens even tekenend. Om toch Gentse geluiden wat meer aan bod te laten komen bleven we zoals voorheen zoeken naar artikels over hun tochten doorheen Vlaanderen of Noord-Frankrijk. Na 1930 vonden we daarvan niks meer terug, maar in het eerste jaar van hun oppositie verschijnen regelmatig verslagen van hun reizen naar “het Fransch Noorden”. Men bezocht daar hun “Vlaamsche broeders” om hen aan te zetten Vooruit te lezen.482 Men werd er verwelkomd door een paar honderd “Vlaamsche vrienden” waarna Anseele hulde bracht aan de pioniers van “Fransch-Vlaanderen” voor het “apostelwerk” dat zij verzet hadden.483 De Gentenaars organiseerden deze meetings niet voor niks. Men trachtte al decennia arbeiders die zich naar Frankrijk hadden begeven te organiseren, Vooruit te doen lezen, etc. Het getuigt van een internationalistische visie, maar het ging natuurlijk alleen maar om het organiseren van de Vlamingen en het opzetten van Vlaamse takken van de BWP in NoordFrankrijk. Belangrijker dan de hele houding die men aannam tegenover de taalwetten, de veranderingen in de Vlaamse Beweging, de Noord-Franse reisjes, de Vlaamse katholieken en liberalen, etc., was de keuze van hun woorden en de manier waarop men dacht over het nationaal vraagstuk in België. Huysmans zal één keer de taalkwestie trachten los te koppelen van de sociale en politieke kwestie en de hele Vlaamse strijd reduceren tot een culturele, maar in de overige acht jaar was dat de enige keer dat we hem dat zagen doen. Zoals voorheen werden de socialisten aangesproken over hun vaderlandsliefde. Het voorbeeld van het proces tussen graaf D’Oultremont en Huysmans dat een week aan het bewuste artikel voorafgaat, zou wel een verklaring kunnen zijn. Noch Van Laar noch Balthazar zullen het nationaal vraagstuk loskoppelen van de klassenstrijd in hun artikels. Men keerde zich sterk tegen de Vlaams 482 483
Vooruit, 1 maart 1928, p. 1 Vooruit, 26-27 maart 1928, p. 1
112
nationalistische beweging, maar niet tegen Vlaanderen. In maart 1930 verscheen één stuk over de Vlaams nationalisten waarbij toen al gewaarschuwd werd dat zij enkel zouden uit zijn op de studerende jeugd, maar voor de Gentse socialisten was het minstens even belangrijk dat zij haat zaaiden tussen Vlaanderen en Wallonië. Van grote waarde voor ons onderzoek is dat de redacteur van Vooruit er aan toevoegde: “’t is te zeggen onzer beide Belgische rassen”. 484 Een alleenstaand geval is dat niet. De Gentse socialisten of de socialisten die hun ideeën neerpenden in de Gentse krant vertrokken van het idee van een “Vlaamsch volk” binnen de staat België. Er ontpopten zich twee “volksnationaliteiten” die recht hadden op hun eigen “landaard”. Men was dus aanhanger van het idee van culturele autonomie dat de auteurs beweerden te halen bij Otto Bauer. Net als Bauer en Renner moest het idee van culturele autonomie ervoor zorgen dat de volkeren die binnen de staat of het rijk leefden, dit in de toekomst konden voortzetten op een meer vredevolle manier. De staat België werd dus omstreeks 1935 nog steeds verdedigd omwille van redenen die we al eerder opsomden. Men trok op die manier de verkeerde conclusie uit een vrij juiste analyse van de Vlaamse kwestie.
484
Vooruit, 30 maart 1930, p. 6
113
6.4. 1935-1939 6.4.1. Algemeen Mieke Van Haegendoren beschrijft deze periode als een keerpunt voor de BWP waarbij ze opnieuw uit haar as verrees, maar uiteenspatte als een vallende ster net voor het uitbreken van een nieuwe oorlog. Na de val van de “bankiersregering” was de chaos groot en moest een weg gezocht worden uit de impasse waarin het land verkeerde. De jonge Paul Van Zeeland zal zijn regering al na tien dagen aan het parlement kunnen voorstellen. Het was in vele opzichten een revolutionaire regering. Van Zeeland was maanden daarvoor al in bekoring gekomen van Roosevelts New Deal en overtuigde via ettelijke gesprekken Hendrik De Man van een devaluatie als enige oplossing voor de redding van het land. Dat was ook de reden waarom hij ontslag nam uit de regering De Broqueville. De eerste regering van de jonge en partijloze leider Van Zeeland was een wissel van de macht. Een nieuwe generatie en een nieuwe manier van politiek bedrijven kondigde zich aan. Enerzijds was ze uitermate jong voor die tijd en anderzijds was Van Zeeland op geen enkele manier verbonden met een politieke partij. Ze kondigde tegelijkertijd een zwenking aan in het economisch beleid, een devaluatie, en hij mocht gedurende een jaar regeren met bijzondere machten. De regering besliste onmiddellijk de muntwaarde met 28% te doen dalen, waarvoor men geen warm onthaal kreeg in het parlement. Enkel de socialisten stemden in meerderheid voor de regering. In het katholieke en het liberale blok was meer rumoer te horen.485 Binnen de BWP was het enthousiasme in het begin toch minimaal. Van de belofte tot verwezenlijking van het Plan werd amper nog een spaander over gehouden. Van de nationalisatie van de kredietsector, het sluitstuk van het Plan werd geen woord gerept in de regeringsverklaring.486 Vandervelde kreeg wel een mooie fin de carrière als minister zonder portefeuille, maar verder was een zekere mate van desoriëntatie op te merken in de BWP. De ontevredenheid spitste zich vooral toe op De Man die zijn partijgenoten niet op de hoogte had gebracht van zijn contacten met Van Zeeland en zijn afspraken met Spaak over de samenstelling van de regering. Vandervelde zelf was niet opgetogen met de nieuwe regering. Hij was nogal sceptisch over de tandem De Man – Spaak en was nooit echt enthousiast geraakt over het Plan en het idee van een devaluatie. Van zodra hij merkte in de minderheid te zijn, 485 486
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1071 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 117
114
verdedigde hij de regeringsdeelname op het congres. Er werd veel verwacht van deze regering door de basis van de BWP, maar dat zal al snel omslaan in een teleurstelling. De grote leider De Man aanvaardde dat bijna niks van zijn Plan werd opgenomen in het beleid en dat de socialisten ondervertegenwoordigd bleven op vlak van ministerposten. Dat zorgde er voor dat men eigenlijk nooit heeft kunnen wegen op het gevoerde beleid en dat het Plan als electorale troef aan geloofwaardigheid moest inboeten.487 Het was een vreemde regering die Van Zeeland vormde en een vat vol tegenstrijdigheden. Meer dan de helft van zijn ministers waren oudgedienden die het geweer van schouder veranderden en noodgedwongen kozen voor een devaluatie. Toch zal de regering voor het eerst budgettaire ruimte hebben door de waardevermindering en het opnieuw aantrekken van de Belgische economie, maar de binnenlandse lonen stegen niet of nauwelijks. Er kon dus geen sprake zijn van een Keynesiaanse revolutie.488 De politieke stabiliteit bleef evenwel uit. De verkiezingen van 1936 betekende een aardverschuiving in de politieke constellatie. Het ging niet over het economisch succes van de regering, maar over een afrekening met de politieke klasse van het land. Het jeugdig charisma van Rex-leider Degrelle stak schril af bij het bezadigde beeld dat van de leidende politieke klasse werd opgehangen.489 De BWP verloor 5%, maar het werd vooral een debâcle voor de katholieken die 16 mandaten mochten inleveren. Het VNV dat in kartel naar de kiezer ging verdubbelde haar zetels naar 16 en Rex haalde uit het niets 21 zetels. Ook de communisten stegen van 3 naar 9. Iedereen profiteerde tevens mee van de zetelverhoging die de politieke klasse had beslist net voor de verkiezingen. Het was de BWP die opeens de grootste kamerfractie vormde en als eerste de kans kreeg om een formateur te leveren. De socialisten waren onmisbaar voor een coalitie, maar een socialist aan de leiding van het land was van het goede te veel en Van Zeeland werd opnieuw naar voren geschoven als premier. In ruil daarvoor kregen de socialisten een vrij prominente rol binnen Van Zeeland II en bezetten zij de belangrijke departementen van buitenlandse zaken en financiën.490 Terwijl Vandervelde buitenlandse zaken ambieerde, was het Spaak die met deze post ging lopen. De eerste opdracht van de regering was een antwoord te bieden op de sociale onrust die al twee weken het land verlamde, in juni 1936, met als hoogtepunt 22 en 23 juni met een half miljoen stakers. De arbeiders wilden een deel zien van het economisch herstel. De pas gevormde regering was bereid om toegevingen te doen en zou een reeks sociale wetten door
487
WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1074 Ibid., p. 1073 489 Ibid., p. 1078 490 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 119 488
115
het parlement jagen die ons land ingrijpend veranderden. Een Nationale Arbeidsconferentie werd opgericht waarbij de regering als onderhandelaar optrad tussen werkgevers en werknemers zodat afspraken gemaakt konden worden. De arbeidersbeweging haalde zes dagen betaalde vakantie als overwinning binnen en de 8-urige werkdag werd aangevuld met een kaderwet die bepaalde dat de mogelijkheid werd geopend voor een 40-urige werkweek voor arbeiders die werkzaam waren in gevaarlijke sectoren.491 De regeringen Van Zeeland zullen gekenmerkt worden door een nieuwe wending op internationaal vlak. De verdragen van Locarno die in 1926 werden gesloten, zorgden voor een ontspanning in Europa waarbij het Frans-Belgisch militair akkoord niet echt meer van belang was omdat het mechanisme van collectieve veiligheid in de plaats kwam. Natuurlijk veranderde de situatie met de machtsgreep van Hitler in Duitsland dat een einde betekende voor de rust in Europa. De relatie met Frankrijk, de erfvijand van Duitsland, zorgt voor de nodige onrust en die werd nog eens versterkt wanneer geruchten opdoken over een Franse preventieve actie. Het belangrijkste gevolg was dat men zich moest beramen over de militaire paraatheid van België. Een nieuwe weg werd ingeslagen vanaf 1936 door Spaak die op een voorzichtige manier het Frans-Belgisch militair akkoord vaarwel zei. Al eerder had zijn voorganger Hymans in die zin gepleit. De Belgisch buitenlandse politiek moest opnieuw puur Belgisch worden. De Vlaamse katholieken wilden ook alleen maar met een langere diensttijd instemmen als het akkoord met Frankrijk werd opgezegd. Van Zeeland zou daarover de onderhandelingen discreet starten. Het was een moeilijke evenwichtsoefening. Hij wilde de Waalse publieke opinie niet bruuskeren en de indruk wekken de goede relatie met Frankrijk op de helling te zetten en Frankrijk wilde niet dat de indruk werd gewekt niet meer op België te kunnen rekenen. 492 De demarches van Spaak en Van Zeeland werden niet altijd gesmaakt door bepaalde tenoren in de BWP. Onder leiding van de oude garde Wauters, Rolin en Vandervelde werd een eerste begin gemaakt van oppositie tegen Spaak zijn buitenlandse politiek. 493 Traditioneel stond de BWP argwanend tegenover Frankrijk, maar daar was verandering in gekomen na de overwinning van het Franse Volksfront, een bundeling van linkse en progressieve krachten. Hoogtepunt van het conflict was de hele Spaanse kwestie. In 1936 brak de Spaanse burgeroorlog uit. De democratisch verkozen Spaanse republikeinse regering werd de oorlog verklaard door muitende Spaanse garnizoenen. Geen enkele democratische regering in Europa stak zijn hand in het vuur voor de Spaanse republikeinen. De enigen die consequent hun steun 491
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 121 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1041 493 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 125 492
116
betuigden waren Nazi-Duitsland en Mussolini. Zij leverden openlijk wapens, manschappen, etc. voor de tegenstanders van het Spaanse Frente Popular. De republikeinse regering kreeg enkel beperkte steun van de USSR. Met Spaak op buitenlandse zaken hadden de Belgische socialisten nochtans een ideale positie om druk uit te oefenen en tot actie over te gaan, maar België koos voor non-interventie. Vandervelde zag in eerste instantie ook niet in wat er anders zou moeten gebeuren, maar wanneer er een conflict ontstond met de Spaanse republikeinse regering en de banden dreigden opgeblazen te worden tussen België en Spanje, verzette Vandervelde zich hevig. Spaak zijn zoektocht naar een compromis zal leiden tot het ontslag van Vandervelde. Tot een regeringscrisis kwam het niet, maar wel tot een hevig strijd tussen de tandem Spaak en De Man enerzijds en BWP-voorzitter Vandervelde anderzijds. De Spaanse kwestie zou een mooie gelegenheid bieden om intern de oppositie te herorganiseren. Rond de figuren van de partijvoorzitter, Huysmans, De Brouckère en Buset kristalliseerde zich een front dat zich beriep op het internationaal socialisme en de solidariteit.494 In Gent steunde Gust Balthazar hen. Na stormachtige discussies kwam men na enkele maanden wel tot een soort akkoord. Een scheuring kwam er niet aangezien beide strekkingen aan elkaar gewaagd waren qua sterkte en niemand eigenlijk een breuk wilde. 495 De externe krachten dreven de BWP’ers nog eens extra in elkaars armen. Het gevaar van het fascisme verpersoonlijkt door Degrelle in België vergrootte de angst op een Duits of Oostenrijks scenario. Van Zeeland zijn prestige steeg naarmate zijn regeringen vorderden. Zeker de smadelijke nederlaag die Van Zeeland aan Degrelle uitdeelde in een tussentijdse verkiezing in Brussel zouden zijn populariteit tot ongekende hoogten laten stijgen, maar hoe hoger men klimt, hoe dieper men kon vallen. Een eerste dreiging kwam er toen opnieuw de amnestie op de politieke agenda werd gezet onder druk van de Vlaams nationalisten in het parlement. De regering zal met een eigen voorstel op de proppen komen, maar vooraleer dat behandeld werd waren de gemoederen al serieus verhit. De climax volgde wanneer een betoging van tegenstanders ontaardde in onlusten en zelfs de neutrale zone rond het Park van Brussel werd bestormd. De koning ontmijnde de situatie door een delegatie van de betoging op zijn paleis te ontvangen. Van Zeeland zag met lede ogen dat zijn regering uiteenviel en diende noodgedwongen zijn ontslag in, maar de koning weigerde.496 Een maand later zou een ander dossier dan toch een definitief einde maken aan de regering Van Zeeland. De premier was herhaaldelijk het mikpunt van persoonlijke aanvallen nadat bleek dat hij nog steeds materiële 494
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 127 Ibid., p. 128 496 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1094 495
117
belangen had bij de Nationale Bank tijdens zijn premierschap. Dit in combinatie met liberalen en katholieken die zich moeilijk konden verzoenen met het feit dat de BWP de grootste formatie was geworden, leidde dit naar het einde van de regeringen Van Zeeland.497 Na hem volgde de chaos. Maar liefst 8 formateurs mochten proberen om een regering op de been te brengen. Het zal Paul-Emile Janson zijn die erin slaagt om met eenzelfde regeerprogramma en elf ministers uit het vorige kabinet een regering op de been te brengen. Een lang leven was ze niet beschoren. Na een half jaar viel ze over fiscale en budgettaire onenigheden. Het zal Spaak zijn die na Janson de eer naar zich toetrekt om de eerste socialistische premier te worden van ons land. De manier waarop hij te werk ging was vragen om wrevel in eigen partijrangen. Spaak reduceerde het aantal ministers en onderhandelde enkel met de kandidaat-ministers, niet met de partijen en vroeg evenmin het vertrouwen van zijn eigen partij. Ongezien binnen de BWP. Hij knutselde zijn regering zoals men dat in de 19de eeuw deed.498 Zijn regering kreeg een pak aartsmoeilijke dossiers te verwerken waaronder de heikele Spaanse kwestie en die zou Spaak de meeste kopzorgen bezorgen. De internationale situatie verslechterde en de katholieken stuurden al maanden aan om een handelsmissie te zenden naar Burgos wat een de facto erkenning inhield van het Franco-regime. De BWP die haar solidariteit met de Spaanse republiek niet wou opgeven verzette zich hevig en Spaak diende te kiezen tussen zijn partij en de regering. Spaak slaagde er in zijn partij naar zijn hand te zetten, maar zijn regering viel over een heel andere kwestie. 499 Naast de amnestiewetgeving was de oprichting van de Vlaamse Academies in 1938, maar echte vooruitgang naar de beloofde culturele autonomie werd er niet geboekt.. Uitgerekend de Vlaams-Waalse tegenstelling zal leiden naar het vroegtijdig eind van de regering Spaak. Adriaan Martens, een ter dood veroordeelde, maar geen geamnestiëerde activist, werd in oktober 1938 door de regering benoemd binnen de Vlaamse Academie voor Geneeskunde. Hij kon via de uitdovingswet van 1929 uit Nederland naar België terugkeren. Verschillende patriotten zullen het ideale mikpunt ontdekken voor hun (electorale) propaganda. De mogelijkheid van verkiezingen sluimerde al een tijdje. Bij de opening van de Vlaamse academie kwam het tot onlusten tussen ordekrachten en patriottische oudstrijders en de regering moest zich steunen op een bonte Vlaamse coalitie met inbegrip van het VNV.500 Wanneer de liberalen de regering in de steek lieten, gooide Spaak de handdoek in de ring.
497
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 129 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1096 499 VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 133 500 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1098 498
118
De BWP zou niet zonder kleerscheuren uit deze hele polemiek komen. Op het BWPcongres van november 1938 riep Spaak op om hem toestemming te geven een handelsgezant naar Burgos te sturen, maar het congres verzette zich hevig met Vandervelde op kop. Zij wilden een dagorde die het zelfs verbood over Spanje te spreken. Spaak onderwierp zich, maar liet zijn gehele buitenlandse beleid wel goedkeuren wat voor Vandervelde het einde was en hij zijn ontslag aanbood. Hij overleed een maand later. Twee weken na de dood van Vandervelde werden de onderhandelingen met Burgos tot een goed einde gebracht en ondertekende Spaak het verdrag met Franco-Spanje. Twee dagen later zou een socialistisch congres dit betreuren, maar de socialistische regeringsdeelname niet in vraag stellen. “Een enorme overwinning voor Spaak, een grote nederlaag voor de eendracht in de partij”, alsdus Van Haegendoren.501 Na de mislukking van Spaak zullen de socialisten niet meer in staat zijn een regering te vormen waardoor de koning Pierlot met de regeringsopdracht opzadelde. De socialisten bedankten al snel nadat opnieuw deflatie op de politieke agenda werd gezet. Er werden nog wat hopeloze pogingen ondernomen, maar een stembusgang was de enige oplossing. Die brachten geen overwinning voor de socialisten. De liberalen haalden hun patriottistische bonus binnen en de katholieken versterkten zich door de implosie van Rex. Van een socialistische regeringsdeelname was geen sprake meer. Men betaalde de rekening van een aanhoudende verdeeldheid. Het BWP-congres floot de socialistische onderhandelaars terug. 502 Bij het uitbreken van de oorlog had de BWP de tijd nog niet gehad zich te herstellen van de mokerslag die men intern te verduren had gekregen. De wankele eenheid zou er voor zorgen dat de aanstelling van De Man als voorzitter zo lang op zich liet wachten. Delattre kreeg de ondervoorzitterstoel, maar het congres besliste de ondervoorzitter gelijk te stellen aan de voorzitter. Dat bevestigde het wantrouwen ten aanzien van De Man.503 De BWP zou alsnog opgenomen worden in de regering Pierlot op 3 september 1939 wanneer een oorlog onvermijdelijk leek.
6.4.2. Socialisme voor het Vlaamse volk Tijdens de tweede helft van maart 1935 kregen de socialisten opnieuw een kans om deel uit te maken van een nationale regering. We behandelen dus nog een korte periode in 1935. Midden maart werd het startschot gegeven voor een nieuwe economische politiek, de devaluatie van de Belgische frank, onder impuls van Paul Van Zeeland en Hendrik De Man. 501
VAN HAEGENDOREN, M., Van werken krijg je vuile handen…, p. 133 Ibid., p. 134 503 Ibid., p. 135 502
119
Een paar dagen voor de vorming van de nieuwe regering, was al duidelijk dat devaluatie het nieuw economisch credo zou worden. In Vooruit vond men er niets beters op dit uit te leggen aan de hand van de devaluatie- en deflatiepolitiek van Filips De Schone ten tijde van de Guldensporenslag. Met gebruik van citaten uit De leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience werd devaluatie uitgelegd als het slaan van meer munten zoals door de middeleeuwse Franse koning deed en “hetgeen b.v. Roosevelt verleden jaar in Noord-Amerika deed”.504 De auteur beweerde dat de devaluatiepolitiek leidde tot ongenoegen in kerkelijke kringen die “een diepe snede in hunne inkomsten” moesten vaststellen waardoor hij zijn beleid moest bijstellen. Deflatie werd nu het credo, maar dat trof vooral huurders. Wanneer het morren niet op hield, zat er niks anders op dan “de koning aan zijn deflatiepolitiek verzaakte en opnieuw op devaluatie beroep deed”.505 De constante slingerbeweging tussen deflatie en devaluatie eindigde uiteindelijk in een keuze voor deflatie. “Zoo slingerde het Fransche geld in dien tijd heen en weer, voortdurend de eene of andere volksklasse ontstemend (sic) en, bij gebrek aan stabiliteit alles ontredderend. […] Er is niet veel nieuws onder de zon, lezer”.506 Enerzijds zag het er niet naar uit dat de Gentse socialisten overliepen van enthousiasme voor de nieuwe economische wegen die werden ingeslagen, maar betekenisvoller was de manier waarop men aan hun lezers duidelijk maakte wat devaluatie en deflatie betekenden. Men deed beroep op het collectief geheugen van de Vlaamse lezer. Men schreef weliswaar geen historisch relaas van de Guldensporenslag, maar refereerde naar een periode die wel gekend was bij hun lezers en waar men zich een (mythisch) beeld van kon vormen. Was het trouwens niet de Franse koning die de vijand was het “Vlaamse volk” tijdens de Guldensporenslag? Een dag later werd de vorming van de regering verder onder de loep genomen en pleitte men in Vooruit voor “een realistische Vlaamschgezinde politiekvoering”.507 In Nederland werd in socialistische blad Het Volk verslag uitgebracht van de regeringscrisis in België en de nationale problematiek. De Nederlanders lieten optekenen dat de “ras-echte Waal” nog steeds “zichzelf als een wezen van hoogere kultuur” beschouwde en dat in Vlaanderen de Fransgezinde bourgeoisie zich bleef vastklemmen aan “verjaarde voorrechten”. Dit verscherpte de strijd tussen de nationaliteiten en tussen de klassen.508 In Vooruit kon “VAN” dit alleen maar beamen. Het verraad van de Vlaamse katholieken had de toestand tot een kritisch hoogtepunt gebracht. Zij hadden zich volgens VAN buiten de strijd voor de “kulturele belangen van het Vlaamsche volk” geplaatst. 509 Het kwam er nu op neer dat de socialisten hun verantwoordelijkheid moesten
504
Vooruit, 22 maart 1935, p. 1 Ibid., p. 2 506 Ibid. 507 Vooruit, 23 maart 1935, p. 2 508 Ibid. 509 Ibid. 505
120
opnemen en een einde moesten maken aan de tijd van “romantische vrijheidsleuzen”. 510 “De noodzakelijkheid eener realistische politiekvoering doet zich ook hier op dringende wijze voelen”.511 Dit in het economisch en geestelijk belang van “het Vlaamsche volk”. Vier dagen later mocht dezelfde auteur nog eens een pleidooi voor het “Vlaamsch rechtsherstel” houden in de kolommen van de Gentse krant. Men zat toen wel al in de regering, maar de kwestie van de verboden Vlaamse betoging bleef sluimeren. Men rapporteerde dat de Gentse afdeling van het Verbond van Vlaamsche Verenigingen uit protest niet zou deelnemen aan de Brusselse wereldtentoonstelling. VAN vond dit van enige lef getuigen en laakte de andere Vlaamse verenigingen die hun deelname niet opschortten. Vooral de Vlaamse literatoren moesten het daarbij ontgelden. Intern waren er wel krachten aanwezig die zich schaarden achter de boycot en Vooruit steunde hen omdat het “steunt precies op een SOCIAAL BEGRIP der Vlaamsche kwestie”. 512 De Gentse socialisten trokken hieruit de conclusie dat de nieuwe regering moest beseffen dat naast alle andere netelige kwesties “het vraagstuk betreffende het Vlaamsch rechtsherstel er een, dat een der eersten zou moeten opgelost worden”. 513 Een dag later verscheen in Vooruit een aankondiging van een unitaire Vlaamse protestmeeting.514 De late middeleeuwen zouden niet alleen in 1935 gehanteerd worden om zaken aan het lezerspubliek van Vooruit uit te leggen. Een jaar later werd het fascistisch corporatisme verduidelijkt door een historische uitleg over de sociale conflicten in de middeleeuwen. De strijd van “het Gentsche volk en van de arbeiders van verschillende Vlaamsche gemeenten” gold daarbij als voorbeeld voor het anti-fascistisch verzet vandaag. 515 Nadat men dus de tijden van de Guldensporenslag liet herleven om de economische draai uit te leggen, was het nu de buurt aan de historische Vlaamse gemeentetijd. Het vermengen van de democratische en Vlaamse gezindheid dook ook op bij Lode Craeybeckx die beweerde dat de Belgische democratie zijn wortels had in Vlaanderen. Hij doelde daarbij op de middeleeuwse stedentijd waar de Vlaamse steden de bakermat zouden hebben gevormd voor de eerste vrijheidsvormen.516 Het verbinden van het anti-fascistisch/democratisch verzet met de middeleeuwen was dus geen alleenstaand geval binnen de BWP eind jaren dertig. Dezelfde dag dat men de middeleeuwen deed herleven, verscheen paginagroot een academische rede van Herman Vos over “Nederland, Vlaanderen en onze geschiedenis”. Vos, gekend om zijn Vlaamse sympathieën en ex-lid van de Frontpartij, verdedigde daarin zijn vriend en historicus Piet Geyl die niet weinig bekend stond als Groot510
Vooruit, 23 maart 1935, p. 2 Ibid. 512 Vooruit, 27 maart 1935, p. 2 513 Ibid. 514 Vooruit, 28 maart 1935, p. 6 515 Vooruit, 1 maart 1936, p. 3 516 BOEHME, O., art.cit., p. 396 511
121
Nederlander.517 Bovendien was hij een gecontesteerd figuur. Lode Wils getuigde dat door een passage boven te halen van de ministerraad van 15 april 1929 waarin de regering maatregelen trof tegen Geyl. De Nederlandse historicus wou namelijk een ronde doen door Vlaanderen om zijn ideeën te verspreiden. De Belgische overheid zag dat niet direct zitten en zette hem na twee conferenties het land uit.518 De vriendschap tussen Piet Geyl en Herman Vos was groot en ze onderhielden een belangrijke briefwisseling waarop de biografie van Bernard Van Causenbroeck grotendeels is gebaseerd.519 Toch was dit artikel van Vos geen alleenstaand geval. Een paar jaar later vonden we een bijdrage terug van een zekere V. die zich op eenzelfde positieve manier uitlaat over Piet Geyl. Onder de hoofding “De gebondenheid der Nederlanden. De ware geschiedkundige opvatting” vertelt hij dat een zekere professor Van der Essen een rede zou gehouden hebben die de opvattingen van Geyl bevestigde en een historische gebondenheid tussen de lage landen zag. De auteur zou Herman Vos zelf kunnen zijn, maar we twijfelen daarover omdat Vos zijn naam altijd voluit werd geschreven in Vooruit. Voor de Gentse partijkrant had dat wel een andere betekenis dan de opvatting die Joris Van Severen er op nahield over een politieke verbintenis tussen beide landen. Voor de socialisten was er een historische gebondenheid, maar trokken ze daar geen politieke conclusies uit. Voor hen betekende de politieke Groot-Nederlandse gedachten “voor drie honderd jaren, vluchten voor de werkelijkheid en de taak des tijds in het rijk der droomen.”520 Afgezien van het feit dat men op basis van haar geschiedopvatting geen opvallende politieke conclusies trok, bleven Groot-Nederlandse gedachten wel sluimeren in de Gentse BWP. Je kan ten minste toch al menen dat men geen roemrijke Belgicistische historiografische visie aanhing. De Vlaamse rechten verdwenen even uit de Gentse partijkrant, maar op een meeting in de Gentse Handelsbeurs namen Herman Vos, Camille Huysmans en August Vermeylen het woord over de houding van de socialisten ten aanzien van het “Vlaamsche vraagstuk”. De reden voor de organisatie van de meeting werd uit de doeken gedaan door debatvoorzitter Gust Balthazar: “Er is geen twijfel dat in de laatste maanden de strijd tusschen Vlamingen en Walen aan aktualiteit heeft gewonnen” en Vermeylen voegde er aan toe dat de socialisten de laatste tijd een beetje afwezig bleven in de Vlaamse zaak.521 De grote economische discussies slorpten veel tijd op, maar de Vlaamse strijd was nog niet gestreden, “vele hefbomen van ons sociaal leven in handen”
517
Vooruit, 1 maart 1936, p. 8 WILS, L., art.cit., p. 303 519 VAN CAUSENBROECK, B., Herman Vos: van vlaams-nationalisme naar socialisme, Antwerpen, Hadewijch, 1997, p. 15 520 Vooruit, 22 maart 1938, p. 1 521 Vooruit, 3 maart 1936, p. 5 518
122
zijn van “menschen die niets voelen voor de Vlaamsche beweging”.522 Hij dichtte de socialisten daarin een rol toe, want zij waren de enigen die zich niet enkel concentreerden op de taalstrijd. “Het Vlaamsch volk moet niet in het Vlaamsch uitgebuit worden”. 523 Herman Vos zwierde het over een andere boeg en schoof de verantwoordelijkheid voor de slechte implementatie van de taalwetten door naar diegenen die jarenlang te weinig hebben gedaan aan de intellectuele vooruitgang van het volk, de vorige regeringen dus. Vos had een andere achtergrond dan Vermeylen en drukte zijn liefde uit voor onze Vlaamse geschiedenis die nog voortleefde in “onze prachtige middeleeuwsche gebouwen”, maar wees ook op de sociale zijde.524 De Vlaamse Beweging was verbonden met de democratische strijd en het anti-fascisme was een uitloper van “de heele geschiedenis van het Vlaamsche volk”. Van Severen zijn Groot-Nederlandse gedachten moesten het ontgelden. Net als twee dagen eerder ontkende hij de gemeenschappelijke geschiedenis van Vlaanderen en Nederland niet, maar de verschillen waren te groot geworden. Hij geloofde niet in de these van “één staat één volk”, want “dan staat heel Europa in brand”.525 Neen, het was de Belgische staat die moet meewerken aan onze cultuur en de (taal)wetten moest toepassen in Brussel. Hij schoof uiteindelijk het credo van culturele autonomie naar voren die welvaart en vrijheid moet brengen voor Vlaanderen. Huysmans ten slotte ging fel tekeer tegen de Walen. België was voor hem meer dan honderd jaar een “Waalschen staat” en hekelde de toepassing van het taalregime in het onderwijs dat door hem in voegen was gesteld. Meer dan Vos mocht hij zijn idee van culturele autonomie uitleggen als een manier om bestuurlijke scheiding tegen te gaan en het samenleven in België te verbeteren voor beide volkeren. Niks nieuws onder de zon, maar het interessantste kwam op het einde van de meeting. Huysmans had lichte kritiek gegeven op Gent en dat werd niet afgedrukt in Vooruit. Enkel Balthazar verwees er naar in zijn slotwoord en diende de sprekers van antwoord: “We weten het zeer goed. Vooral te Gent, een stad van groot-industrie waren de macht en de invloed van de bezittende verfranschte klasse groot. Het zal er duidelijk zijn gebleken […] dat we niet den Vlaamschen strijd voeren als Vlaamsche strijd. Er zijn vraagstukken genoeg […]. Maar we willen op de principes van het gezond verstand het taalprobleem oplossen, mits de voorwaarden door Vos en Huysmans opgegeven. […] Als we Vlaamschgezind zijn is het vooral omdat we weten dat een arbeider in en door zijn eigen taal zelfstandig kan zijn.”526 Na de drie sprekers was het blijkbaar nog nodig om de puntjes op i te zetten. Hij was bovendien de enige Gentse spreker in het gezelschap.
522
Vooruit, 3 maart 1936, p. 5 Ibid. 524 Ibid. 525 Ibid. 526 Ibid. 523
123
Veel moet er niet getwijfeld worden aan het akkoord tussen de Gentse socialisten en hun overige Vlaamse kameraden. Binnen de “Brusselsche kroniek” die op regelmatige tijdstip verscheen in Vooruit bleef men hameren op het organiseren van “Vlaamsche klassen” in de Brusselse regio. Voor de schrijver van Vooruit kon de schuld niet gelegd worden bij de Vlaamse ouders die te weinig zouden hameren op hun rechten. Neen, “men moet hun gene feiten ten laste leggen waaraan ze niet schuldig zijn. De overheid alleen is hier schuldig”. 527 Goed wetend dat de socialisten op dat moment deel uitmaakten van de overheid, was dit een halve schuldbekentenis. Ook in de regionale bladen die vanaf 1936 goed bewaard zijn gebleven en konden consulteren, werd onze visie bevestigd. In tegenstelling tot de Vooruit, hanteerden we geen steekproef. In de propaganda voor de provinciale verkiezingen bleef die Vlaamsgezindheid centraal staan al ging die wel gepaard met stevige slogans tegen het VNV en Rex. Onder het motto “Volk van Vlaanderen! Te weer! Slaat het fascisme neer” werd het Vlaamse volk opgeroepen de socialisten te versterken in de strijd tegen het fascisme.528 In Voor Allen uit de Arteveldestad volgden vanaf 1936 herhaaldelijk artikels tegen het VNV en Rex. Toen het VNV en Rex in Vlaanderen een geheim akkoord sloten op 6 oktober 1936 liep de spanning op en nam het aantal artikels in het regionale blad een hoge vlucht. Men trachtte haar lezers te overtuigen niet voor het extreem-rechtse kartel te stemmen door consequent op de zwakke plek te wijzen van het akkoord. Het Belgisch-nationale Rex en het Vlaams-nationale VNV waren onnatuurlijke partners. De Gentse BWP zou zich daarop concentreren. “En wie zijn de heeren rexisten?”, vroeg men zich af in het stuk “Ons antwoord aan een droomer van het V.N.V.”. 529 “Voor het meerendeel afstammelingen van de Vlaamschonkundige bourgeoisie uit Vlaanderen aan wiens fortuin het bloed en het zweet kleeft van het werkelijk Vlaamsch volk”, was het antwoord.530 De bewering dat de BWP, en niet de Vlaams nationalisten, de echte vertegenwoordiger was van het echte Vlaamse volk, zouden we nog meermaals terugvinden in latere jaren. 1937-1939: het Vlaams socialisme op een culminatiepunt Het jaar 1937 was historisch omdat het eerste Vlaamse socialistische congres in dat jaar werd georganiseerd waarbij uitgebreide verslagen verschenen in Vooruit. Weken op voorhand werd het congres aangekondigd als een bijeenkomst voor “een kultureel sterk Vlaanderen in een
527
Vooruit, 29 maart 1936, p. 2 Voor Allen uit de Arteveldestad, 24 mei 1936, p. 6 529 Voor Allen uit de Arteveldestad, 15 november 1936, p. 7 530 Ibid. 528
124
sociaal-ekonomisch geordend België”. Geheel in opvatting van de culturele autonomie die het Vlaamse socialisme kenmerkte. De bedoeling was dat een twintigtal socialistische intellectuelen uiteenzettingen gaven zodat de houding van de “Vlaamsche socialisten ten overstaan van de verschillende uitzichten van den Vlaamschen kultuurstrijd” opnieuw “bepaald, toegelicht en besproken worden”.531 Het doelpubliek bestond niet alleen uit socialistische leden, maar men hoopte op deelname van nogal wat niet-partijgenoten. Een paar dagen voor de opening van het congres verscheen een oproep aan Vlaamse intellectuelen om deel te nemen aan de “mijlpaal van de Vl. beweging en van het Belgisch socialisme” en “de niet-socialistische, maar Vlaamschgezinde intellectuelen” waren uitgenodigd om dat proces te versterken.532 Het werd een paginalange oproep die de Vlaamsgezinde intellectuelen moest overtuigen hun koudwatervrees te overwinnen en een deelname aan het socialistisch congres te overwegen. De techniek van het opvrijen werd niet geschuwd. De flaminganten hadden “hun beste krachten gegeven om aan den toestand van volslagen verstomping welke Vlaanderen gekend heeft” een einde te stellen.533 Uiteraard was het noodzakelijk zelf een plaats op te eisen binnen de Vlaamse Beweging en dan werd Camille Huysmans en het Compromis des Belges nog eens van stal gehaald. Voor de organisatoren van het congres kwam het er nu op aan de culturele autonomie waar men al jaren mee schermde een invulling te geven. Huysmans, De Man en Vermeylen zouden het voorzitterschap waarnemen. De uitleg die werd gepubliceerd in Vooruit over het doel van het congres bij de opening op 20 maart 1937 liet iets meer zien. Het was “niet om te bewijzen dat er nog wat anders bestaat dan katholieke Vlamingen”. Men erkende dat er een katholiek flamingantisme bestond, maar evenzeer een liberaal en socialistisch en het was zeer moeilijk om uit te maken “welke kant de sterkste impuls” had gegeven aan het doorbreken van de Vlaamsgezindheid.534 Het was het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen die de “uiteindelijke zegepraal van de Vlaamsche beweging verzekerd” had. Een nieuwigheid is dat men zich stilaan bewust werd van de mogelijkheid dat Vlaanderen wel eens “het ekonomische zwaartepunt van het geheele land” zou kunnen worden.535 En net daarom was het belangrijk dat “de kultureele en politieke invloed van het socialisme in het Vlaamsche landsdeel zich met groeiende sterkte doet gelden […] moet deze partij als zoodanig haar posities óók in Vlaanderen versterken kunnen”.536 Huysmans zijn openingsrede die gepubliceerd werd in Vooruit bij het begin van het congres gaat in dezelfde richting. Binnen het Belgische kader moet voor de (culturele) zelfstandigheid van Vlaanderen gezorgd worden.
531
Vooruit, 2 maart 1937, p. 1 Vooruit, 17 maart 1937, p. 1 533 Ibid., p. 3 534 Vooruit, 20 maart 1937, p. 1 535 Ibid. 536 Ibid. 532
125
Het congres werd opgedeeld in verschillende werkgroepen. De inleidingen die gegeven werden en de verslagen achteraf, werden in de volgende dagen afgedrukt. De politiek-culturele werkgroep besprak de invulling van de culturele autonomie. De inleider, J. Kuypers, trachtte het verschil uiteen te zetten tussen de socialistische culturele autonomie en de meer verregaande politieke autonomie. Men was noch voorstander van federale modellen noch enthousiast te krijgen voor Groot-Nederlandse gedachten. 537 Henry Fayat pleitte in deze werkgroep voor het wettelijk vastleggen van de taalgrens die “een administratieve grens weze” en de problemen in Brussel moesten oplossen.538 Professor Blancquaert brak een dag later een lans voor de oprichting van Vlaamse academies die de weg verder moeten bereiden voor de culturele autonomie van Vlaanderen. Binnen de sociaal-economische werkgroep behandelde J.F. Willems het sociaal vraagstuk in Vlaanderen in zijn inleiding. De Belgische omwenteling van 1830 “was een ramp voor Vlaanderen op ekonomisch en sociaal gebied”.539 Het oude socialistische idee van de gestolen revolutie kwam hier niet meer aan bod. Wat Vlaanderen nodig heeft vandaag is een “georganiseerde en gekontroleerde ekonomie”, maar het bestaan van een “Vlaamsch kapitalisme” werd ontkend.540 Het was praktisch onmogelijk om alle debatten in de verschillende werkgroepen weer te geven. Vele zaken waren herhalingen van standpunten die al eerder geformuleerd werden binnen de katernen van Vooruit. Het congres had als doel inhoudelijk de standpunten over de Vlaamse kwestie te verbreden, de Vlaamse socialisten te doen nadenken over een Vlaamse politiek die breder ging dan het taalvraagstuk, maar het had eveneens een vrij belangrijke symbolische waarde. Toch ontstond de indruk dat het niet louter om “imagebuilding” ging. De aandacht die het kreeg was merkwaardig. De hele maand maart 1937 stond de Vooruit bol van verslagen, inleidingen, uitnodigingen, debatten, etc. rond een hele boel thema’s die besproken werden. Dat ging van de taaltoestand in Vlaanderen en Brussel, de algemeen “beschaafd” Nederlands, de openbare bibliotheken, etc. op cultureel vlak tot de Vlaamse landbouwers, nieuwe sociale klassen, het gezondheidsbeleid, etc. op sociaal-economisch gebied. Enkel het verslag van de plenumvergadering met de verslaggevers gaf een beter beeld van wat de inhoud was van het congres. Anseele bracht verslag uit namens de sociaaleconomische commissie en gaf aan dat het bewustzijn was gestegen dat de culturele ontvoogding van de arbeiders er alleen kon komen door economische veranderingen. Anseele kondigde meteen aan dat een Vlaams intellectueel tijdschrift vanaf september zou verschijnen
537
Vooruit, 21 maart 1937, p. 4 Ibid. 539 Ibid. 540 Vooruit, 22 maart 1937, p. 3 538
126
om het socialisme ook op dat terrein te doen versterken. Vermeylen liet na Anseele zijn licht schijnen over “de nationale band”.541 Hij definieerde het als een gevoel dat niet meer was dan het besef bij elkaar te horen en gezamenlijke historische wortels te delen. Hij kwam daarbij dicht in de buurt van Bauer. Binnen de Belgische staatsstructuur “leven twee volkeren naast elkaar, - GrootBrussel is als een overgangsgebied, waar de kulturen elkaar raken en minder of meer door elkaar vloeien. […] het Vlaamsche en het Waalsche volk door menigvuldige ekonomische belangen aan elkaar verbonden zijn, dat ze eeuwenlang samengeleefd hebben”.542 Vermeylen ontwaarde typische kenmerken die Vlamingen en Walen gemeenschappelijk hebben, nl. een “eenzelfde liefde tot de vrijheid, dank zij den bloei, sedert de Middeleeuwen, van de gemeenten”.543 Toch voelen we ons “Vlaamsch eer dat wij Belgisch voelen” en dat lag aan het feit dat de Vlamingen binnen de Belgische staat zich decennia onderdrukt hebben gevoeld door de “samenspanning van verfranschten en Walen”.544 De handhaving van de Belgische eenheid was eerder een “koele beredenering” dan een gevoel. Een federatief stelsel voor België zou voor Vermeylen daarentegen alleen maar leiden tot een splitsing van het land. De reden die hij aanhaalde was nog sprekender. “Er bestaan een Vlaamsche eenheid naar den geest; er bestaan geen Waalsche eenheid naar den geest. […] terwijl Vlaanderen zelfstandig zou kunnen zijn, Wallonië weldra in de sfeer van Frankrijk zou opgaan”. 545 De Vlamingen hadden een traditie, een letterkunde, eeuwenoude kunst en “dat is de glorie, waarin we elkaar steeds kunnen herkennen. Dat schept een gezamenlijken geest, die ons samenhoudt”. In Wallonië ontbrak het aan deze factoren. De zelfstandigheid van Vlaanderen zou oorlog veroorzaken, zou ons overleveren aan het klerikalisme en het gevaar doen ontstaan dat Brussel ons uit handen zou glippen. Misschien zou de industrialisatie van Vlaanderen kansen bieden aan het Vlaamse socialisme? Maar om te vermijden dat tegen dan alle leidinggevende posten in de samenleving bezet werden door klerikalen, was de strijd tegen de kerk én voor een machtige Vlaamse cultuur noodzakelijk. Herman Vos doet er na hem nog een schepje bovenop wanneer hij uitweidde over de democratische traditie van Vlaanderen. In Vlaanderen had nooit een “autokratie denkbaar of leefbaar geweest. Onze middeleeuwsche gemeenten kenden een pre-kapitalisme en een pre-proletariaat. Telkens de medezeggenschap van de arbeiders, van de wevers, de volders doorbrak, telkens dan ook brak het recht van de volkstaal door”.546 Dat behoorde volgens Vos tot onze traditie, maar het was pas wanneer de “4e stand medezeggenschap kreeg” dat de taalstrijd op het voorplan verscheen. De verdediging van de
541
Vooruit, 22 maart 1937, p. 5 Ibid. 543 Ibid. 544 Ibid. 545 Ibid. 546 Ibid. 542
127
Belgische staat, was voor hem een evidentie, maar een aanpassing een noodzakelijkheid. “De Vlaamsche toekomst zal zijn wat de Vlaamsche demokratie is” concludeerde Vos.547 Hendrik De Man nam als laatste het woord over het sociaal-economisch beleid. We vermeldden al eerder dat in een artikel over het Plan van de Arbeid en het Vlaams vraagstuk, men pleitte voor meer aandacht voor de specifiek industriële structuur van Vlaanderen. De Man zou in dezelfde lijn zijn speech houden. De overheersende vorm in Vlaanderen was die “der nijverheden die der klein een middelmatige industrieën” en was door nieuwe energiebronnen meer gedecentraliseerd dan de Waalse industrie. Hij wijdde verder niet veel uit over zijn economische ideeën. De Man was de centrale sterke man en zijn slottoespraak focuste vooral op het belang van het congres. Voor hem was het congres het bewijs dat het Vlaams socialisme bestond en dat het een “eigen aard en karakter” had. De Waalse kameraden zouden nooit zo’n congres kunnen organiseren meende De Man.548 Daags na het congres kon de bijeenkomst op bijval rekenen van Vooruit. De plenumzetting kreeg bijzonder aandacht van de Gentenaars omdat er dingen besloten werden die “de beteekenis hebben van een nieuwe socialistische boodschap aan het Vlaamsche volk”.549 Vermeylen werd nog eens bedankt voor zijn bijdrage. “Een Vlaamsch-politieke oppuntstelling als deze misten wij: en zij komt te goeder uur”.550 Pas een week later vinden we een commentaar terug van VAN die in de katernen van Vooruit al meermaals het Vlaams vraagstuk mocht behandelen. Dit keer behandelde hij “Onze Vlaamsche sentimentaliteit”. 551 Hij koesterde niet veel warme nationale gevoelens en beperkte zijn geloof tot de mens. Dus walgde hij van Vlaamse mystiek die sommige Vlaams nationalisten beleden, noch was hij aanhanger van mensen die zich beriepen op historische gebeurtenissen zoals de Guldensporenslag om op het politieke terrein actief te zijn, “om maar bij dit ééne potsierlijke voorbeeld te blijven”.552 Het was voor hem dus niet gemakkelijk zich achter de “sentimentele” ideeën van Vermeylen te scharen die hij uitte in zijn speech op het Vlaams socialistisch congres. “Men hoeft zich des te minder om zulke sentimentaliteit te schamen, om de goede reden, dat zij door gansch de wereld dezelfde is”, liet hij noteren. Hij verklaarde deze “sentimentaliteit” via het voorbeeld van mensen die op reis of in een vreemd land verblijven en elkaar daar tegenkomen. Die mensen beginnen zich in wijken te organiseren of voelen zich minstens met elkaar verbonden. Men hoefde zich voor zulke taferelen niet te schamen, maar men moest het ook niet vergelijken met “maatschappelijk samenhoorigheidsgevoel”. Volgens hem kon
547
Vooruit, 22 maart 1937, p. 5 Ibid. 549 Vooruit, 23 maart 1937, p. 2 550 Ibid. 551 Vooruit, 31 maart 1937, p. 2 552 Ibid. 548
128
het socialistisch klassenbewustzijn in “direkten strijd leven met deze sentimentaliteit. Zelfs al moest het waar zijn, dat deze voortvloeit uit een specifiek Vlaamschen geest, die alle Vlamingen in bepaalde omstandigheden kan samenbinden”. 553 Dat was wat de socialisten onderscheidde van de Vlaams nationalisten en de centrale kritiek die hij uitte. Het werd volgens VAN “juist veel erger, wanneer we hun gedragingen tegenover Vlaanderen aan onze hooggeroemde sentimentaliteit meten gaan”. 554 Hij zei het misschien niet met zoveel woorden, maar zijn hield onderhuids een pleidooi in om een onafhankelijke Vlaams socialistisch politiek te blijven voeren. De socialisten mochten zich niet te veel laten meeslepen door de hoogdravende sentimentaliteit die zo eigen was aan het Vlaams nationalisme. Maar we stelden wel vast de Vlaamse socialisten de Guldensporenslag vanaf 1936 zelf gebruikten voor hun strijd. Het Vlaams socialisme maakte dan misschien een sprong voorwaarts met het eerste congres te Antwerpen. In Gent werd duidelijk dat dit Vlaams socialisme voor een sterke band koos met de Belgische staat. De regionale Gentse BWP-krant werd vanaf mei 1937 gedomineerd door de berichten dat koning Leopold III een bezoek zou brengen aan Ledeberg. Deze Gentse buurgemeente was in handen van de socialisten en de koning werd dus ontvangen door socialistisch burgemeester Crommen. Men twijfelde er niet aan dat dit “hoog bezoek” leven zou brengen in Ledeberg, meer nog, de volgende dagen werd met veel positieve commentaar gereageerd op het “geestdriftig onthaal” dat het staatshoofd kreeg in Ledeberg. “Eindelijk zou dus voor Ledeberg het groote moment aanbreken. Voor de eerste maal sinds haar bestaan zou onze gemeente het officieel bezoek ontvangen van een staatshoofd”.555 Men kon er dan ook niet mee lachen dat Het Volk insinueerde dat de vorst enkel op bezoek zou gekomen zijn op aandringen van pastoor-deken Van Bossuyt. De Gentse BWP diende hen van antwoord: “dat de koning alleen in dit bezoek heeft op aandringen van burgemeester Crommen hierin gesteund door de heer goeverneur der provincie. Het sap is zeker de kool niet waard, maar ter wille van de eerlijkheid hebben wij gemeend bovenstaande te moeten terechtwijzen. De bijbedoelingen van de heeren katholieken lagen er weer, voor de zooveelste maal, vingerdik op!”.556 Voor de Gentse socialisten was het bezoek van de koning duidelijk van grote waarde en voor ons ook. Het was een eer om de koning in hun gemeente op bezoek te hebben. Het was ooit anders. In juli 1937 waren alle ogen gericht op de 11 juli viering die de socialisten organiseerden in Kortrijk. Wat de werkelijke bedoeling ook mocht geweest zijn, de BWP riep zichzelf in alle aankondigingen en verslagen uit als de ware vertegenwoordiger van de Vlaamse zaak en het
553
Vooruit, 31 maart 1937, p. 2 Ibid. 555 Voor Allen uit de Arteveldestad, 6 juni 1937, p. 7 556 Ibid. 554
129
Vlaamse volk. Ze ging de concurrentie aan met het Vlaams nationalisme om 11 juli voortaan als de feestdag van het Vlaams socialisme te beschouwen. “Vanaf heden af zal de B.W.P. aan de herdenking van dien strijd het waar karakter teruggeven”. Met de herdenking van de Guldensporenslag wou men een slag herdenken die symbool stond voor “de eerste groote overwinning van het mindere volk op de heerschende klasse”.557 Het moest een feest worden “van den strijd voor vrijheid en orde” en een einde stellen aan “schaamtelooze misleiding van het Vlaamsche arbeidende volk”.558 De Guldensporenslag werd geplaatst in de geschiedenis van de klassenstrijd, maar men wist maar al te goed dat men heel laat kwam aandraven met zulke initiatieven. Men moest dus vertrekken vanuit een vrij defensieve positie, want het terrein werd al bezet door andere krachten. Dat betekende dat die krachten gediscrediteerd moesten worden en er vragen mochten gesteld worden bij de oprechtheid van hun Vlaamsgezindheid. Bij de 11-juliviering in Sint-Amandsberg konden de socialisten er vooral niet mee lachen dat ze ten eerste buiten het gebeuren werden gehouden en ten tweede dat de viering een sterke katholieke stempel droeg. De auteurs die zichzelf de titels “een vrijzinng Vlaming” en “een jong socialist” meegaven, namen de katholieken daarvoor op de korrel. “Als Vlaams socialist” stuitte het hem voor de borst dat in het midden van het toneel een “beeld der heilige maagd” prijkte terwijl de Guldensporenslag “geen godsdienstig karakter” droeg559. Hij zag integendeel “in dien strijd het vastbesloten proletariaat der steden en gemeenten, die oprukten tegen hun onderdrukkers, om hun maatschappelijke positie te verbeteren. Dat is dan ook het teeken waarin wij, Vlaamsche en jonge socialisten, dezen strijd herdenken.”560 Er moest natuurlijk ook worden verdedigd waarom de socialisten zich nu pas beriepen op de Guldensporenslag. Onder de titel “Waarom tot nu toe de werkende klasse weinig voelde voor de 11-juli-herdenking” moest E.V.H. de keuze ondersteunen. Men bekende schuld dat de partij niet eerder “den pas” afsneed “aan dezen die de gebeurtenissen van 1302 hebben misbruikt en nog misbruiken om doeleinden te bereiken die lijnrecht tegenover dezen staan van de strijders van 1302”.561 Dat was al de derde keer dat men aangaf in de vieringen mee te stappen om de concurrentie aan te gaan met de Vlaams nationalisten en andere rechtse Vlaamsgezinde krachten, maar dat was natuurlijk niet genoeg. Volgens de socialisten was het zelfs in 1937 niet gemakkelijk om hun achterban te mobiliseren voor de feestelijkheden, maar dat was voor haar geen verrassing. Vijftig jaar geleden waren de arbeiders met heel andere vraagstukken bezig dan het Vlaamse en “vond ze heel dikwijls tegenover haar die heeren terug, die haar later zouden komen verwijten niet voor de Vlaamsche toestanden te voelen en er
557
Voor Allen uit de Arteveldestad, 11 juli 1937, p. 7 Ibid. 559 Voor Allen uit de Arteveldestad, 18 juli 1937, p. 7 560 Ibid. 561 Voor Allen uit de Arteveldestad, 25 juli 1937, p. 7 558
130
niets voor te hebben gedaan”.562 De enige manier om vandaag de arbeiders te kunnen motiveren was door de Guldensporenslag een ouvrièristisch tintje te geven. Toch was de arbeider meer dan arbeider alleen en voelde hij evenzeer het taalonrecht, maar zijn solidariteitsgevoel met de “Waalsche werkbroeder” was even groot. “Daarom beperkte zich zijn voelen en handelen niet tot Vlamingzijn alleen; neen, juist daarom is zijn voelen en denken nationaal en internationaal.”563 Het palmares aan verwezenlijkingen door de BWP moest dienen als bewijs dat de socialisten meer hadden gedaan voor de onrechtvaardigheden aan het adres van de Vlamingen dan “de grootste rumoermaker en brulaap onder de z.g.z. flaminganten”. Buiten een historische uitleg, kregen we geen sluitende verklaring van de BWP. Om het sociaal karakter van de Guldensporenslag nog te versterken zocht men steun in de wetenschappelijke wereld en wie was er beter geplaatst dan Henri Pirenne om dit te bewijzen? “De heer Pirenne, als groote geschiedkundige, wist die geweldige gebeurtenis een sociaal karakter te geven”.564 Maar het was een sociale opstand van Vlamingen én Walen. “De Walen streden mede met de Vlamingen op Groeninghekouter. […] Albert I, in zijn proklamatie, bij het begin van den oorlog van 1914, riep de Vlamingen op, om zich het Groeningheveld te herdenken. […] Die koninklijke proklamatie sanktionneerde dus 11 juli als een gebeurtenis, waardig van België. […] waarop alle Belgen fier kunnen wezen. Dat men zulks indachtig weze, en een groote stap kan het worden om Walen met Vlamingen te verbroederen. Een volk, dat zijn helden viert, heeft niemand in de oogen te zien.”565 Opnieuw merkten we in Voor Allen uit de Arteveldestad de aanwezigheid van een positieve attitude richting de koning en diende de Guldensporenslag gerecupereerd te worden als een sociale opstand met een democratisch karakter. Men bediende zich van een Vlaamse mythe om voor zichzelf een plaats op te eisen binnen de Vlaamse Beweging, maar tevens de strijd aan te binden met het fascisme, voor eenheid tussen Vlamingen en Walen en voor de eenheid van het land. In 1938 leek de strijd zich steeds meer naar het Vlaamse culturele terrein te verplaatsen voor de socialisten. Het Vlaamse vraagstuk was dan wel een sociale kwestie verbonden aan de democratische strijd, op het congres van 1937 was beslist dat de culturele autonomie het centrale credo moest worden van het Vlaamse socialisme. Geen federalisme, geen Vlaamse onafhankelijkheid, maar culturele zelfstandigheid voor Vlaanderen binnen het kader van de Belgische staat. De Belgische regering maakte alleszins werk van de oprichting van verschillende raden waaronder de Vlaamse cultuurraad. Wanneer de socialisten en liberalen maar elk één zetel
562
Voor Allen uit de Arteveldestad, 25 juli 1937, p. 7 Ibid. 564 Voor Allen uit de Arteveldestad, 18 juli 1937, p. 6 565 Ibid. 563
131
kregen in dit “zoo gewichtig en machtig organisme”, volgden stevige aanvallen richting de Vlaamse katholieken. Samen met de liberalen moest front gevormd worden tegen de katholieken om een “klerikale beslagneming” van een instituut te vermijden566 Het anti-klerikalisme was een reactie op discours van de katholieken die hun dominantie in het cultuurorgaan zouden hebben verklaard op basis van de these dat Vlaanderen nu eenmaal katholiek was. Op 4 maart verscheen de samenstelling in het Staatsblad en bleef alles behouden zoals voorgesteld. De socialisten kregen evenveel vertegenwoordigers als de liberalen, nl. één, en de katholieken drie. Een dag later waarschuwde VAN voor de klerikale inpalming van Vlaanderen. Hij leerde uit deze samenstelling drie zaken. Ze was arbitrair, had niks te maken met de politieke verhoudingen in Vlaanderen en ten derde moesten de Vlaamse socialisten – en niet de Belgische – voortdoen in hun verzet tegen deze raad. Hij gaf daarbij toe dat noch de socialistische ministers Merlot, Delattre, Bouchery en Wauters verzet aantekenden noch de vrijzinnige minister van onderwijs Hoste.567 Buiten Bouchery die van Mechelen was, stemden dus voornamelijk Waalse socialisten in de regering Janson voor de samenstelling. De samenstelling van de Waalse cultuurraad fungeerde als pasmunt voor de Vlaamse. De Waalse cultuurraad bestond uit een meerderheid vrijzinnige krachten waardoor de Waalse socialisten zich waarschijnlijk snel hadden geschikt naar het compromis. In Vooruit konden ze er alleszins niet mee lachen, want zo werd “de officieele scheidingslijn tusschen een “klerikaal” Vlaanderen en een “vrijzinnig” Wallonië versterkt”.568 VAN werd niet op de vingers getikt, maar hij werd wel licht verbeterd en aangevuld in de rubriek “De boekuil”. Een anonieme schrijver stelde dat nog andere kritieken konden worden uitgebracht dan louter schoten lossen op de politieke samenstelling van de raad. De wetenschappen bleven ondervertegenwoordigd in het cultuurorgaan en dat zou voor de toekomst van Vlaanderen een spijtige zaak zijn.569 Vermeylen zou zich op dat laatste punt concentreren in de strijd voor een andere Vlaamse cultuurraad. In de Senaat pleitte hij er voor dat de cultuurraden boven de politiek zouden staan en uitte hij zijn reserves voor het aannemen van leden die buiten het parlement aan actieve politiek deden.570 Zijn kritiek ging nog breder. De raad kon misschien voorstellen lanceren rond de taaltoestanden in het onderwijs, maar als binnen het ministerie de ambtenaren grotendeels Franstalig waren, zou er niet veel veranderen. “De eenige redelijke oplossing ligt in de splitsing van het Ministerie van Onderwijs in twee volledige diensten”.571 Enkel op vlak van onderwijs was
566
Vooruit, 3 maart 1938, p. 2 Vooruit, 5 maart 1938, p. 2 568 Ibid. 569 Vooruit, 6 maart 1938, p. 2 570 Vooruit, 11 maart 1938, p. 5 571 Vooruit, 12 maart 1938, p. 2 567
132
dat een vereiste, in andere diensten kon men de splitsing betwisten volgens Vermeylen. De Gentse redacteur VAN voegde er nog aan toe dat we met het betoog van Vermeylen een “nieuwe oppuntstelling van het Vlaamsch-socialistisch stridjprogramma” bereikten.572 Een dag later wist Vooruit wel te vertellen dat Vermeylens speech regelmatig vinnig werd onderbroken door Vlaams nationalisten en “het moet wel gezegd worden, ook door sommige Waalsche socialisten”.573 Dat culturele autonomie geen federalisme betekende, werd nog eens uit de doeken gedaan door Herman Vos eind maart wanneer enkele Waalse denkers kwamen aandrijven met het idee van een “Waalsch federaal ontwerp”. Vos meende goed te zien dat het zwaartepunt van dit ontwerp “niet op de politieke scheiding ten aanzien van de kulturele zaken” ligt, maar “veeleer op de struktuurwijziging van den Staat”. Voor dat laatste waren de socialisten niet gewonnen. In maart 1938 startte men met een opmerkelijke artikelenreeks over de “Vlamingen in het Walenland” door Marinus De Rijcke, socialistisch oud-schepen van de Gentse BWP en redacteur van Vooruit. Vier keer verscheen in Vooruit een lange uiteenzetting over de geschiedenis van die Vlamingen. Niet verwonderlijk aangezien ongeveer 60.000 Vlamingen in de provincie Luik woonden. De auteur gaf aan geen rechten te willen opeisen voor deze Vlamingen, maar een zoektocht te starten naar manieren om het socialisme in ons land te versterken. De Vlamingen werden niet door het Waalse socialisme aangetrokken, maar door de katholieke organisaties. Volgens de auteur had dat weinig te maken met de katholieke achtergrond van de Vlaamse arbeiders, maar alles met de houding van de socialisten zelf: “Onze Waalsche vrienden gaan van een verkeerd standpunt uit wanneer ze aannemen dat er 45.000 Vlamingen in het Luiksche wonen, die tweetalig zijn en daaruit besluiten dat de Vlamingen zich volledig hebben aangepast”.574 Men moest de werkelijkheid onder ogen komen. De Vlamingen gingeren er werken als paria’s, ze huisden samen, spraken Nederlands onder elkaar en bouwden “Vlaamsche haarden”. De Franstalige socialisten dachten door Walen en Vlamingen onder te brengen in één organisatie dat ze de oplossing binnen handbereik hadden, maar de katholieken waren slimmer. Zij hielden de Vlamingen afzijdig en richtten een apart blad op, “De Vlaamsche Volkstem”. “En wij, socialisten? Wat hebben wij?”, vroeg de auteur zich af.575 De tactiek van de christelijke organisaties om allerlei Vlaamse secretariaten in de Waalse regio op te zetten, loonde. Het was een manier om Vlamingen een thuis te geven waar ze hun taal konden spreken. De Rijcke had dan wel aangekondigd geen rechten te gaan opeisen voor de Vlamingen, maar was van oordeel dat de socialisten het katholieke voorbeeld moesten volgen en trok naar
572
Vooruit, 12 maart 1938, p. 2 Vooruit, 13 maart 1938, p. 2 574 Vooruit, 16 maart 1938, p. 7 575 Ibid. 573
133
“vriend Sainte, de partij-arrondissementssekretaris van Luik” waar hij bot ving. De auteur kon alleen maar vaststellen dat in Wallonië een “groot rekruteringsveld voor het socialisme” lag dat nu “grotendeels onbewerkt blijft en waarop de katholieke partij zich met volle geweld heeft geworpen”. 576 Hij staafde zijn beweringen door in het Luikse een bezoekje te wagen aan christelijke syndicale cafés en vast te stellen dat Nederlands gesproken werd door de patron. Hij deed hetzelfde in socialistische volkshuizen: “We hebben tal van Volkshuizen bezocht en wat hebben we vastgesteld? Weinig Vlamingen bezoeken over het algemeen onze lokalen” omdat men er Nederlandsonkundig is. Een paar dagen later gaf de auteur wel aan dat er uitzonderingen waren en dat de Limburgse federaties van de BWP Vlaamse propagandisten naar de Luikse provincie stuurden. Door een gebrek aan middelen was het een druppel op een hete plaat. De Rijcke was kort: “Vlaamsche propagandisten moeten aangesteld worden. De noodzakelijkheid dringt zich op. Waarop wordt gewacht?”.577 Een dag later zette hij zijn pleidooi verder door nu niet alleen op zoek te gaan bij de Limburgse federaties, maar eveneens bij socialistische syndicaten die wel Vlaamse secties oprichtten op visite te gaan. De Vlamingen werden meestal binnen de Waalse arbeidersbeweging beschouwd als stakingsbrekers en zware concurrenten op de arbeidsmarkt omdat ze bereid waren tegen lagere lonen te werken. Dat stimuleerde een vrij ant-Vlaamse tendens binnen de Waalse BWP. Een aantal vakbondscentrales trokken daaruit conclusies en organiseerden in hun middens Vlaamse secties. Zo kon men Vlamingen organiseren, klassenbewuster maken en hen onttrekken van de katholieke almacht. Het bleven uitzonderingen, want de grootste centrales, de metaalbewerkers- en mijncentrale, deden niet mee. De Centrale van Bouw en Hout ging niet mee in dat denken en organiseerde wel Vlaamse propagandisten. Dat was de weg die men volgens De Rijcke moest bewandelen. In de regionale bladen vonden we niet echt veel bruikbaars terug, maar de acties van de taalactivist Flor Grammens konden telkens op wat commentaar rekenen. In Voor Allen uit de Artveldestad was men opvallend mild voor de acties. Men verdedigde niet openlijk Grammens wanneer die voor de rechter moest verschijnen, maar een afkeurend woord kreeg men evenmin over de lippen. “Voor de sociale kwestie evenals de Vlaamsche, moet men echter niet verwachten dat eene rechtbank in ons land zich breeder toont dan de wet”.578 Daarmee gaf men aan dat de juridische wereld van rechtbanken en rechters nog steeds in handen was van mensen die vijandig stonden ten aanzien van de sociale als de Vlaamse kwestie. Zo werden de twee kwestie weer met elkaar verbonden, maar men relativeerde het belang van Grammens acties. Laconiek schreef men: “Het is Fransch en het is goed. Men laat hooren dat men tot hooger sferen behoort. Als men te Gent een hoed 576
Vooruit, 18 maart 1938, p. 7 Vooruit, 22 maart 1938, p. 3 578 Voor Allen uit de Arteveldestad, 2 januari 1938, p. 6 577
134
draagt, behoort er bij dat men Fransch spreke. En dat Grammenser den verfborstel overstrijkt, als hij met die geste en zijn flamingantisme geen meerder kwaad verricht, spreken we hem vrij!”. 579 De sympathie verdween naarmate hij zich meer en meer verbond aan het VNV. Een jaar later, in 1939, blokletterde Voor Allen uit de Arteveldestad “Grammens-Aktie en Vandalisme” waarbij men zich openlijk distantieerde van zijn acties. Grammens had zijn acties een tijdlang opgeschort nadat Spaak beloftes deed over de toepassing van de taalwetten, maar toen hij die niet nakwam hervatte hij zijn acties. In Voor Allen gaf men toe dat nog niet alles opgelost was, “maar het laat niet de minsten twijfel, dat voor de mannen van het V.N.V. die toestand nooit zal bestaan”.580 In1939 kunnen twee tendensen ontwaard worden. Enerzijds ontwikkelde het idee van culturele autonomie zich steeds verder en bereikte het een hoogtepunt en anderzijds stond de verdediging van de Belgische staat en de eenheid van België voorop. Na het eerste Vlaams socialistisch congres verscheen er in maart 1939 opnieuw een oproep in Vooruit om een tweede uitgave van het congres te organiseren. Henri Fayat riep op om socialistische herdenking van de Guldensporenslag aan te grijpen om op 9 juli 1939 het tweede congres in Kortrijk te organiseren. Daar bleef het niet bij. Hij vroeg zich af waarom deze dagen “niet de geestelijke hoogdagen” zouden worden van de BWP. “De wensch is… een wensch gebleven. Wij wachten nog steeds op het tweede kongres”. 581 Fayat zag het socialisme zienderogen versterken. Het was een BWP-minister die op buitenlandse zaken de zelfstandigheidspolitiek leidde en dat hun “aller goedkeuring wegdroeg”. De Vlaamse socialisten hadden ondertussen een Vlaams intellectueel blad “De Leiding”, binnen de cultuurraden nam men het voortouw in de strijd voor de splitsing van het ministerie van onderwijs, De Man zijn denkbeelden drongen meer en meer door, etc. Was nu de tijd niet aangebroken om Vooruit en De Volksgazet te doen samensmelten “in een groot Vlaamsch socialistisch dagblad”?582 Dat congres zou er niet komen, maar uit de oproep bleek dat men vrij tevreden was en een stap verder wilde zetten in de ontplooiing van het Vlaams socialisme. Vreemd was dat Fayat net in de zelfstandigheidspolitiek van Spaak als lichtend voorbeeld gebruikte terwijl dat die politiek net voor communautaire spanningen zorgde binnen de partij. 1939 was het jaar waarin de kwestie Martens centraal stond in het politieke debat. De benoeming van de ex-activist tot de Vlaamse academie van de geneeskunde zorgde voor een storm van protest. Gust Van Hecke zou een mooi staaltje geven van het stilaan uiteengroeien van socialisten in beide delen van het land. Tijdens de discussie over Martens hadden
579
Voor Allen uit de Arteveldestad, 2 januari 1938, p. 6 Voor Allen uit de Arteveldestad, 5 maart 1939, p. 6 581 Vooruit, 3 maart 1939, p. 1 582 Ibid., p. 3 580
135
verschillende kranten gedacht de wil van het Vlaamse volk te kennen. Allen spraken uit naam van het “Vlaamsche volk”, maar Van Hecke geloofde er niks van. Volgens hem was het “Vlaamsch socialistisch volk” het beu en sneerde stevig richting zijn partijgenoot Louis Piérard: “zij schenen het beter te weten dan wijzelf”.583 Voor Van Hecke was het zo klaar als een klontje wat het volk wou. De taalwetten moesten toegepast worden, culturele autonomie moest ingevoerd worden, etc. omdat “dit de beslissende voorwaarde is voor een verzekering van den politieken vrede in België”.584 Over het standpunt van de Belgische socialisten werd geen woord gerept, Van Hecke sprak enkel uit naam van de Vlaamse. Hun verdediging van België ging hand in hand met de ontwikkeling van autonomer Vlaams socialisme. Dat België in gevaar was, begreep ook VAN. “De Vlaamsch-Waalsche socialistische saamhoorigheid” behandelde hij in een apart artikel. Hij herhaalde het standpunt van Van Hecke dat de eenheid alleen maar tot stond kon komen als alle krachten werden ingezet om de taalwetten te doen toepassen en “de voltrekking op volledig gelijken voet van beide nationale kulturen”.585 Op het moment dat de staat in gevaar was, moesten de socialisten niet beginnen twijfelen aan hun eenheid. In tegenstelling tot Van Hecke was hij ervan overtuigd dat dit doorgedrongen was tot alle organismen van de partij. Hij sprak daarentegen niet van de eenheid van de Belgische socialisten, maar van de samenhorigheid van het Vlaams en Waals socialisme. Was het daarentegen niet betekenisvol dat er zo’n artikels moesten verschijnen in de socialistische pers? Toonde het dat de scheiding der geesten stilaan naar een hoogtepunt steeg? In naam van de Belgische eenheid raadde Vooruit Martens aan zijn ontslag aan te bieden, maar enkel aan een regering waar de liberalen geen deel van uitmaakten. Zonder de liberalen omdat “Vlaanderen met fierheid weigert te buigen voor hun bevelen”, alsdus Gust Balthazar.586 De keuze voor een ontslag was enkel ingegeven omdat “Vooruit de hoogere belangen van het land en zijn vrije instellingen verkiest boven de aanwezigheid van Dr. Martens[…]”. 587 De oorlogsdreiging was voelbaar en het was alle hens aan dek voor de verdediging van de soevereiniteit van België. Balthazar was in tegenstelling tot anderen in de krant minder bezig met de staat België en verdedigde het “broederschap tusschen de Waalsche en de Vlaamsche werkende klasse” samen met haar democratische instellingen.588 Dit stond ook centraal in de socialistische verkiezingsstrategie. Op 13 maart kon je een verslag lezen van de BWP-congres van het arrondissement GentEeklo. Balthazar legde daar aan zijn kameraden uit dat de toestand in Vlaanderen stilaan beter
583
Vooruit, 5 maart 1939, p. 1 Ibid., p. 3 585 Vooruit, 7 maart 1939, p. 2 586 Vooruit, 8 maart 1939, p. 1 587 Ibid. 588 Ibid. 584
136
was dan in Wallonië en Brussel waar “sommigen onzer Waalsche en Brusselsche vrienden” zich “op sleeptouw nemen door de taktiek, zooals de liberalen ze willen”.589 De deflatie moest de inzet zijn van de verkiezingsstrijd en niet het geval Martens. Na de uiteenzetting van Balthazar volgde een discussie onder kameraden van het arrondissement waar allen blijk gaven om de bevolking op “den buiten” in te lichten rond Dr. Martens omdat het VNV dit gebruikte om stemmen te ronselen voor de komende verkiezingen. De Gentse socialisten waren zich bewust van hun zwakheid op het platteland in tegenstelling tot de “groote centra” waar de “werkende klasse heel goed weet waarover het gaat”.590 Toch bleef de sociale kwestie de hoofdkwestie en moest de Vlaamse kwestie “niet overdreven” worden. Stilaan geraakte de verkiezingsmolen op gang en kwamen de centrale kwesties voor de BWP naar voren. Onder de titel “De scheiding van België beteekent oorlog en… het einde van Vlaanderen” werd een stevige aanval tegen het Vlaams nationalisme én het “franskiljonisme” ingezet.591 Men nam het op voor de Vlaamse rechten, de erkenning van haar eigenheid, etc. maar zoals steeds in het kader van de Belgische staat. In de volgende dagen zou het niet anders zijn. De oorlogsdreiging was reëel. Men kon weliswaar opmerken dat iedereen nog hoopte op een goede afloop, maar doorheen de artikels eind jaren dertig, hield men stilaan rekening met een oorlogsscenario. In 1939 was het niet meer de kwestie of er een oorlog kwam, maar eerder hoe lang men zo’n drama nog kon uitstellen. Letterlijk op papier werd dat niet neergepend, maar men rapporteerde al vroeg in de jaren dertig over gevluchte joden die vervolgd werden, de inval van het Duitse regime in verschillende naburige regio’s en figuren zoals onderstaande sierden de voorpagina’s van Vooruit:
589
Vooruit, 13 maart 1939, p. 2 Ibid. 591 Vooruit, 14 maart 1939, p. 1 590
137
Op 22 maart 1939 verscheen een lang artikel van Camille Huysmans onder de titel “Voor de eenheid van België. Voor een sterke regeering. Tegen elke vorm van deflatie”.592 Interessant was hoe hij terugkwam op het activisme van een deel van de Vlaamse Beweging en op de frontsoldaten die tijdens de oorlogsjaren het land verdedigden, maar zich later keerden tegen de Belgische staat. Hij meende dat beide keuzes dwalingen waren, maar te begrijpen fenomenen. “Iedereen weet dat de Vlamingen reeds vóór den oorlog als minderwaardigen werden behandeld, juist vooral de werkende klas. En het waren dezelfde standen die geen recht lieten wedervaren, noch aan de werkende klas, noch aan de Vlaamsche bevolking”. 593 Het verschil tussen de twee zat hem in de organisatie. In Huysmans zijn visie konden de werklieden rekenen op de BWP, een sterke organisatie, en waren de Vlaamsgezinden in tegendeel organisatorisch verdeeld en verspreid over de bestaande partijen. Het waren vooral jonge generaties die tijdens de oorlog de keuze maakten om met de bezetter naar een oplossing te zoeken voor de Vlaamse kwestie. Dat was fout, maar op dat moment droeg de Belgische regering evenveel schuld door weinig vooruitgang te boeken in het oplossen van het taalvraagstuk. Hij voegde er aan toe dat de vervolging van de activisten de vervreemding ten aanzien van de staat nog deed toenemen. Huysmans zelf beweerde - terecht dat hij snel na de oorlog voor amnestie opkwam en gaf toe dat dit in de rangen van BWP niet altijd in dank werd afgenomen. Hij tracht de Vlaamsgezindheid van de BWP in de verf te zetten om uiteindelijk in een pleidooi terecht te komen tegen de bestuurlijke scheiding van België en voor de eenheid van het land. Onderhuids was dat een verdediging van zijn oud
592 593
Vooruit, 22 maart 1939, p. 3 Ibid.
138
standpunt en keerde hij zich tegen de regering in Le Havre waarin Vandervelde een rol speelde. Diezelfde Vandervelde was trouwens na de Eerste Wereldoorlog minister van justitie. In de propaganda tegen het VNV werd dezelfde tactiek toegepast. 594 Rex en VNV kregen er van langs in Vooruit, meer dan eender welke andere partij. De centraliteit van de Belgische eenheid in hun campagne betekende niet dat men de taaltoestanden onaangeroerd liet in Vooruit. De “Brusselsche kroniek” mocht nog steeds regelmatig verslag uitbrengen van de toepassing van de taalwetten in Brussel. Deze keer is het de nieuwe burgemeester van Brussel Buls die het onderspit moest delven.595 De gevoeligheid van het taalprobleem werd nog eens geïllustreerd door de toejuichingen die het jonge Waalse socialistische parlementslid Georges Bohy kreeg in Vooruit wanneer hij in Deinze op een meeting in het Nederlands sprak. Hij deed niet alleen zijn best om een andere taal te leren, hij durfde zelf toegeven dat Vlaanderen “gedurende langen tijd erge onrechtvaardigheden” gekend had.596 Grappig is dat Bohy zijn sympathie voor de Vlaamse strijd op een overtuigende wijze trachtte te brengen door een historische uitleg over de Vlaamse geschiedenis van weleer. “Uw oude Vlaamsche keuren, die in de hooge belforten bewaard werden, symbool van de vrijheid door de noeste Vlaamsche ambachtslieden veroverd, dragen den stempel van die zware kampen en van die langzame veroveringen, welke erdoor bezegeld werden”. 597 Verder herinnerde hij iedereen nogmaals aan de zogezegde vrijheidsdrang die de Vlamingen altijd zouden gekend hebben, want “ge hebt nooit binnenlandsche tyrannie, noch vreemde tyrannie verdragen”. 598 Van de “Franschman, Spanjaard, Oostenrijker of Duitscher” hebben de Vlamingen, aldus Bohy, nooit iets moeten weten. Daarom was eenheid tussen Vlamingen en Walen nodig tegen de oorlogsdreiging en tegen een nieuwe vreemde bezetting.599 Waar haalde Bohy het idee om zijn speech op te vullen met typisch Vlaamse mythen? Had men hem zo ingelicht? Dacht hij dat zo’n discours zou helpen op het platteland? De afdeling Deinze maakte alleszins de keuze om een Waalse medestander uit te nodigen, iemand die zich bewust was van de Vlaamse kwestie of alleszins bewust was van de gevoeligheid van die kwestie in Vlaanderen. In Vooruit maakte men een tweede keuze om zijn speech af te drukken met een korte inleiding waarin men hun blijdschap uitdrukte over de houding van Bohy. Deze twee keuzes zijn veelbetekenend. De Belgische eenheid stond centraal, maar niet op een compromisloze hypocriete manier. De Vlaamse rechten moesten gerespecteerd worden.
594
Vooruit, 25 maart 1939, p. 3 Vooruit, 26 maart 1939, p. 2 596 Vooruit, 30 maart 1939, p. 6 597 Ibid. 598 Ibid. 599 Ibid. 595
139
De reden waarom we het wel grappig vonden dat hij de Vlamingen allerlei kenmerken trachtte toe te schrijven, was omdat een paar weken eerder het omgekeerde werd gedaan bij hem. Bohy had in het Waalse socialistische theorieblad La revue socialiste een uiteenzetting gehouden voor de culturele autonomie en zijn wens uitgedrukt om het Compromis des Belges aan te passen aan de actualiteit. Dat kon op instemming rekenen van Gust Van Hecke in Vooruit, maar wanneer Bohy het ministerie van onderwijs op een andere manier wilde organiseren dan de opinie van de Vlaamse socialisten, kon hij rekenen op minstens evenveel typeringen voor Walen. “Bohy schijnt er zich te willen op beroepen (wat ons van een volbloed Waal, hoe begrijpend en gekultiveerd ook tegenover de Vlaamsche problemen staat, niet verwondert!) – dat het Compromis destijds de tweetaligheid destijds als een weinig aanbevelingswaardig en bijzonder onduldbaar lapmiddel heeft veroordeeld. Er hebben zich echter in den loop van tien jaar heel wat waardeverplaatsingen voorgedaan.”600 In Vooruit wist men maar al te goed dat er zelfs onder de meest “Vlaamsgezinde” Walen angst leefde dat de eentaligheid van Wallonië zou moeten worden opgegeven. De keuze voor culturele autonomie was niet alleen een toegeving aan de Vlaamse socialisten, maar was voor hen evenzeer een berekende zet. Ondanks oorlogsdreiging en de verdediging van de Belgische staat verscheen in Voor Allen uit de Arteveldestad in juli 1939 nog steeds een oproep om massaal naar de socialistische herdenking te gaan van de Guldensporenslag. Met hetzelfde soort discours als twee jaar eerder, maar iets Vlaamser moest de eigen achterban gemobiliseerd worden. We menen inderdaad dat de toon Vlaamser overkomt en minder defensief. De Guldensporenslag “bracht den triomf van het Vlaamsche volk”, is “den strijd die het Vlaamsche volk in 1302 heeft gestreden” en de fascisten zijn diegenen “die het Vlaamsche gevoel en het Vlaamsche recht misbruiken”. 601 De Guldensporenslag moesten de arbeiders er aan doen denken dat in 1302 de democratie en de Vlaamse belangen bedreigd werden en dat het nu niet anders was in de aanschijn van een oorlog. In een eerder artikel werd de Guldensporenslag zelfs aanzien als één van de eerste opstanden van de arbeidersklasse. De eer die men verstrekte voor de “dappere arbeiders op den Groeninghe Kouter” moest dezelfde zijn “zooals het zijn martelaars der Commune eert, zoals het zijn helden van Weenen herdenkt”. 602 De Guldensporenslag werd dus op hetzelfde niveau geplaatst als de Parijs Commune en het verzet tegen het Oostenrijkse fascisme.
600
Vooruit, 12 maart 1939, p. 3 Voor Allen uit de Arteveldestad, 2 juli 1939, p. 6 602 Voor Allen uit de Arteveldestad, 11 juni 1939, p. 6 601
140
6.4.3. Besluit Deze periode werd dan wel gekenmerkt door een herintrede van de socialisten in de nationale regering, veel invloed had dit blijkbaar niet op de nationale identificatie. Regeringsdeelname of niet, in de tweede helft van de maart 1935 bleef men hameren op het verbod van de Vlaamse betoging in Brussel en werd een boycot door een aantal Vlaamse verenigingen van de Brusselse wereldtentoonstelling sterk aangemoedigd. De besluiten van de nieuwe regering Van Zeeland met de devaluatie als centraal credo, werd uitgelegd aan de hand van historische gebeurtenissen. Het verschil tussen devaluatie en deflatie werd vergeleken met de economische politiek van Filips De Schone begin 14de eeuw. Het beleid van de Franse vorst maakte net als het Belgische economisch beleid een constante slingerbeweging. Profetisch waren de woorden van de Gentse socialisten, want in 1939 stapte men af van de devaluatie om opnieuw te kiezen voor een deflatoir economisch beleid. Dat gezegd zijnde, riep men de tijd van de Guldensporenslag op om te tonen dat er weinig veranderd was sindsdien. Het gebruik van typische Vlaamse mythen om hedendaagse politieke fenomenen uit te leggen werd dan wel door VAN op de korrel genomen, het zou niet bij die ene keer blijven. Om het verzet tegen het fascisme en zijn corporatisme te verdedigen en Vlamingen te overtuigen mee de strijd van de socialisten te ondersteunen, bracht men de middeleeuwse gemeentetijd weer tot leven. Het was een periode waarin de Vlaamse steden bloeiden en zat in het collectieve geheugen van de Vlamingen verankerd. Dat ging gepaard met een Groot-Nederlandse geschiedenisopvatting, maar men trok geen politieke conclusies uit deze historische interpretatie. In 1937 moest het eerste autonoom Vlaams socialistisch congres de culturele autonomie een echte invulling geven, het Vlaams socialisme verder definiëren, hen beter positioneren in de Vlaamse Beweging en Vlaamsgezinde intellectuelen voor het socialisme winnen. Het werd een inhoudelijk congres met tal van bijdragen. Vooruit maakte een keuze uit de inleidingen en de verslagen tijdens de plenumvergadering. De uiteenzetting van August Vermeylen over “de nationale band” kon in latere edities van Vooruit op steun rekenen van Gentse redacteurs. Vermeylen vertrok van de idee van een aanwezigheid in België van twee volkeren: Vlamingen en Walen. Brussel was een overgangsgebied tussen twee culturen, maar Vlamingen en Walen waren gedoemd samen door het leven te gaan. Vlamingen en Walen hadden sinds de middeleeuwen gemeenschappelijke kenmerken ontwikkeld, maar toch voelden we ons volgens Vermeylen maar weinig Belg. Vooral de Vlamingen waren maar koele minnaars van de Belgische staat door een decennialange onderdrukking, maar we mochten ons niet laten
141
leiden door gevoelens. Rationeel gezien was het beter dat wij bij elkaar bleven. Keer op keer identificeerde Vooruit zich met Vlaanderen en was men zich bewust dat de historische Vlaamse onderdrukking het natie-gevoel had versterkt. Bovendien was er een aanwezigheid van een Vlaams nationale organisatie die zich op dat gevoel steunde om een anti-Belgische retoriek te hanteren. De verdediging van de Belgische staat bleef centraal staan in hun Vlaams(gezind) discours en dat verergerde naarmate de oorlogsdreiging toenam en 1940 naderde. Maar in de Gentse regionale gingen ze daar vrij ver in. Het bezoek van Leopold III, het symbool van de Belgische staat, aan Ledeberg kon op veel bijval rekenen. Impliciet zag men er een erkenning in voor het werk dat de socialisten leverden in verschillende besturen. Dat kwam het duidelijkst naar voren wanneer het christelijke dagblad Het Volk vragen stelde bij de redenen van het bezoek van de vorst. De Gentse socialisten reageerden geprikkeld op hun beweringen dat de vorst enkel op vraag van de lokale pastoor overwogen zou hebben de Sint-Lievensbruggen te komen inhuldigen in socialistisch Ledeberg. De verdediging van de Belgische staat hield hen alleszins niet tegen zichzelf vanaf 1937 te profileren rond de 11 juli vieringen. In 1936 was dat nog niet het geval. Men trachtte dit Vlaams feestje een ander tintje mee te geven en plaatste de Guldensporenslag in de geschiedenis van de klassenstrijd. Nergens werd de Guldensporenslag evenwel gekoppeld aan de taalstrijd. Men ontkende expliciet dat deze viering maar iets te maken had met de taal- en rassenstrijd. De viering moest een viering worden van de democratie, van Vlamingen die de solidariteit met de Walen niet opgaven. Hun historische interpretatie van de Guldensporenslag was gesteund op die van Henri Pirenne die er een sociaal karakter aangaf. Een Vlaamse mythe werd dus gebruikt om de eenheid van Vlamingen en Walen te prediken. Men deed echt hun best om zich steeds meer op het terrein van de Guldensporenslag te profileren. In Vooruit verscheen bijvoorbeeld in 1939 een nieuwe oproep om een Vlaams congres te organiseren tegelijkertijd met de viering van de Guldensporenslag. Na het eerste Vlaams socialistisch congres concentreerde men zich steeds meer op het culturele terrein. We kregen wel nog in de specifieke “Brusselsche Kroniek” pleidooien voor de toepassing van de taalwetten, maar na hun eerste Vlaamse congres had de culturele autonomie wat meer inhoud gekregen. Het viel op dat in polemieken de sloganeske taal in de steek werd gelaten en dat concrete voorstellen op tafel werden gelegd over het beleid dat de regering zou moeten voeren inzake de Vlaamse kwestie. Soms moest men daarbij tegen de regering ingaan. Men eiste de splitsing van het ministerie van onderwijs, men eiste een exacte wetenschappers in de Vlaamse cultuurraad, Vlaamse academies moest opgericht worden, etc. Wanneer de regering
142
met socialisten besliste de Vlaamse cultuurraad dominant katholiek te maken, kon dit rekenen op een storm van protest in Vooruit. Culturele autonomie betekende evenweel geen federalisme voor hen en dat werd regelmatig duidelijk gemaakt aan hun lezers. De ontwikkeling van het Vlaams socialisme kwam op zijn hoogtepunt en dichtte de kloof met hun Waalse kameraden niet. De redactie van Vooruit gaf toe dat een aantal Waalse socialisten de speech onderbraken van Vermeylen over de samenstelling van de Vlaamse cultuurraad en bij de hetze rond de benoeming van Dr. Martens in de Vlaamse academie voor geneeskunde polemiseerde Gust Van Hecke met Louis Piérard in de kolommen van Vooruit. Op dat vlak was de meest opmerkelijke kritiek te horen in de artikelenreeks van Marinus De Rijcke over de Vlamingen in Wallonië. Openlijk werd daar de houding gelaakt van de Waalse socialisten die er niet in slaagden in tegenstelling tot de katholieken de Vlaamse arbeiders te organiseren. De Gentenaars vonden dat hun Waalse kameraden groeimarges lieten liggen. Het feit dat VAN een artikel wijdde aan de kwestie van de Waals-Vlaamse samenhorigheid binnen de partij sterkte ons in het oordeel dat de eenheid binnen de partij niet hersteld werd. Balthazar zou dat ook toegeven in maart 1939 op een arrondissementeel BWP-congres.
143
VII. Algemeen besluit Een
onderzoek
naar
natie-
en
klasse-identiteit
binnen
de
socialistische
arbeidersbeweging in Gent tijdens het interbellum noopte ons door de beperkingen van een masterscriptie tot een personderzoek van de bladen van de Gentse BWP. Op die manier was het gevaarlijk algemene conclusies te trekken. Aanvankelijk was er nog een vrij autonome pers met eigen artikels, redacteurs en een eigen politieke invulling, maar de centraliserende krachten binnen de BWP kwamen stilaan op gang. De rol van Gent voor het Vlaamse socialisme was niet uitgespeeld, maar de Antwerpse BWP-federatie nam de kop van het socialistisch peloton. Dat had als direct gevolg dat Antwerpse socialisten zoals Camille Huysmans en Albert Van Laar een tribune kregen in Vooruit voor hun standpunten over de Vlaamse kwestie. Uiteraard lag de keuze voor Van Laar en Huysmans, aangevuld door August Vermeylen, bij de Gentse redactie. Het was in een ideologisch verzuild politiek landschap een politieke keuze om hen aan het woord te laten. Het toonde trouwens mooi de verschuiving van de macht binnen de BWP en de invloed van de Antwerpse federatie op de andere Vlaamse federaties. 603 Eenzelfde onderzoek binnen de Antwerpse federatie zou kunnen uitwijzen of de Gentenaars een algemene Vlaamse trend volgden of dat er nog verschillen opdoken. Spijtig genoeg was een meer comparatieve methode enkel mogelijk op lokaal vlak door de Gentse regionale bladen te raadplegen en de vergelijking te maken met de Vooruit. De socialistische pers was de makkelijkste en best bewaarde bron voor een onderzoek naar natie-identiteit. De keuze was ook gebaseerd op het voornemen ons een beeld te vormen van wat er leefde aan de basis en de socialistische pers was nu eenmaal de basis waarop hoofdzakelijk de communicatie met de achterban verliep. Het gebruik van een steekproef was gevaarlijk omdat het ons dwong enkel artikels te kiezen die handelden over de communautaire problematiek in België. De nationale identiteit in de werking van de Gentse BWP zou dus overschat kunnen worden.604 Mieke Van Haegendoren wees er al op dat de socialistische pers door het gebrek aan financiële middelen er nooit in slaagde zich degelijk te ontwikkelen. Met als
gevolg
dat
het
socialistische
kiezerkorps
alleen
maar
werd
bereikt
via
605
verkiezingspropaganda.
603
VAN HAEGENDOREN, M., “Socialistische Partij en de Vlaamse beweging”, in: Encyclopedie van de Vlaamse beweging, II, Tielt, 1975, p. 1444 604 VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, p. 21 605 VAN HAEGENDOREN, M., 25 jaar Belgisch socialisme…, p. 411
144
Een oordeel vellen over de socialistische achterban zou dus op het randje balanceren van de wetenschappelijkheid. Afgezien van dat probleem, waren er volgens ons nog wel meer mogelijkheden om een onderzoek beter te staven. Een waslijstje aan archiefmateriaal bleef onaangeroerd. De persoonlijke archieven van de Gentse tenoren werden bijvoorbeeld niet van onder het stof gehaald. Tot zover de relativering van het eigen onderzoek… We trachtten toch een algemene conclusie te trekken over een periode die voor de BWP minstens even belangrijk was als haar vooroorlogse geschiedenis. De BWP was reeds vanaf haar ontstaan een reformistische organisatie, maar ze wekte bij haar politieke vijanden de indruk een revolutionaire organisatie te zijn door gebruik te maken van extra-parlementaire middelen om haar doelstellingen te bereiken. De algemene staking werd zo een aantal keren ingezet voor het verkrijgen van het algemeen stemrecht en dat zorgde voor enige ongerustheid bij de Belgische elite. Die tactiek werd verlaten vanaf het moment dat de BWP volledig aan haar trekken kwam en ze kwantitatief beter vertegenwoordigd was in de hoogste politieke organen van het land. Dat consolideerde het reformisme van de BWP.606 Ze werd een echte nationale partij met regeringsverantwoordelijkheid, ministers, burgemeesters in grote steden, etc. De geleidelijke nationale integratie van de BWP kwam op een hoogtepunt toen Paul-Henri Spaak de eerste socialistische premier werd. Revolutionaire tactieken werden in de koelkast gestoken en nooit meer bovengehaald. Zelfs niet wanneer een economische crisis de arbeiders diep in de portemonnee deed tasten of wanneer de politieke democratie bedreigd werd in de tweede helft van de jaren dertig.607 In dit klimaat stond de zoektocht centraal naar de Vlaamsheid van het socialistisch discours in Gent en de manier waarop men hun achterban mobiliseerde. Gebruikte men daarvoor een Vlaamse dan wel een Belgische identiteit? In welke mate eigende men zich Vlaamse dan wel Belgische symbolen toe? De relatie tussen de Vlaamse en de Belgische identiteit moest nader onderzocht worden. De vraag bleef dezelfde zoals Maarten Van Ginderachter ze stelde in zijn eigen onderzoek. Moesten mensen zich daadwerkelijk uitspreken voor een natie om een nationale identificatie te ontwaren? Nationale identiteit wordt meestal op een onbewuste manier gereproduceerd en de historicus moet dus op zoek gaan naar uiterlijke vormen van identificatie; symbolen en de mythomoteur van een natie. 608 Vlaamse en Waalse nationale symbolen werden gezocht binnen artikels die handelden over de communautaire problematiek in België. Dat betekende niet dat we de bewuste letterlijke uitspraken over nationale identificatie negeerden, maar de contextualisering bij zulke uitspraken 606
VAN HAEGENDOREN, M., 25 jaar Belgisch socialisme…, p. 405 Ibid., p. 407 608 VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, p. 24 607
145
was belangrijk. Een politieke (electorale) motivatie zou zich kunnen schuilhouden achter al te directe identificatie met bepaalde vaderlanden. De focus lag dus ook niet alleen op de houding ten aanzien van de taalwetten, maar we veegden dat evenmin onder de mat. De manier waarop men de Vlaamse taalrechten verdedigde was minstens even belangrijk. Mieke Van Haegendoren beweerde dat het Belgische patriottisme een essentieel kenmerk was van de BWP na 1918. Alleen de Antwerpse federatie, gesteund door de andere Vlaamse federaties, maakte hierop een uitzondering.609 Ze waren evenwel allemaal verdedigers van de Belgische eenheidsstaat, maar de Waalse en Vlaamse socialisten steunden zich daarbij op andere motieven. Van Haegendoren merkte enkel bij de Luikse socialisten vanaf 1930 federatieve modellen voor de inrichting van die staat.610 We zijn het grotendeels eens met haar, maar het verdedigen van de Belgische eenheidsstaat, is niet hetzelfde als je vereenzelvigen met het Belgische vaderland. We zeiden al eerder dat je je “vaderland” op twee manier kon invullen. Ofwel beschouwde je het louter als een juridisch-politieke gemeenschap van gelijke burgers die dezelfde sociale en politieke rechten hadden, ofwel als een etnie.611 Bij een etnie ging het om een groepsgevoel waarbij men er van overtuigd was dezelfde historische en culturele wortels te hebben. De twee konden samenvallen, maar dat hoefde niet. 612 Maarten Van Ginderachter bewees dat dit voor de Eerste Wereldoorlog niet het geval was bij de Gentse socialisten. België vormde weliswaar de achtergrond waartegen de Gentse socialisten hun politieke en sociale rechten opeisten, maar hun discours en hun historische visie waren bijna exclusief Vlaams.613 In het interbellum was dat niet veel anders.
1919-1939: socialisme voor Vlaanderen en België In tegenstelling tot een aantal Waalse socialisten deden de Gentse socialisten van 1919 tot 1921 niet mee aan het patriottistisch feestje dat België een tijdje in zijn greep hield. Men keerde zich openlijk tegen het annexionisme en de solidariteit met Nederland was reëel. Het klimaat was net na de Eerste Wereldoorlog niet echt gunstig voor de Vlaamsgezinden. Een deel van de Vlaamse Beweging had zich politiek verbrand door het activisme en zelfs Van Cauwelaert durfde niet opnieuw zijn voorstel tot vernederlandsing van de Gentse universiteit indienen in de Kamer.
609
VAN HAEGENDOREN, M., 25 jaar Belgisch socialisme…, pp. 420-421 Ibid., p. 425 611 VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, p. 26 612 Ibid., p. 27 613 Ibid., p. 369 610
146
De Gentse socialisten bleven weliswaar openlijk in hun dagblad de Vlaamse rechten verdedigen. Het compromisvoorstel van Destrée over de Gentse universiteit werd aanvaard, maar niet met een overtuiging dat hiermee de discussie voor eeuwig gesloten werd. In tegenstelling tot de vooroorlogse periode werd de Belgische staat openlijk verdedigd, maar wel met een Vlaams discours. Door de Vlamingen en hun rechten te erkennen, kon het samenleven binnen de Belgische staat verbeterd worden. De Gentse socialisten zagen sinds de Eerste Wereldoorlog een vooruitgang op het vlak van democratische en sociale rechten en men voelde zich meer thuis binnen de Belgische structuren, maar het was eerder een bewijs dat democratische rechten verkregen konden worden op Belgisch staatkundig niveau. De Vlamingen moesten dus binnen deze structuur hun strijd voortzetten. Wat ons opviel in de eerste twee jaren van het interbellum, evolueerde tot de algemene richting voor het hele interbellum. Men was in het begin van de jaren twintig misschien nog vrij voorzichtig, maar de Gentenaars begonnen meer en meer hun discours te doorspekken met Vlaams(gezinde) elementen. België was voor de Gentse socialisten een politiek-juridische gemeenschap waartegen men zijn sociale en politieke rechten opeiste, maar een reële identificatie met België als gemeenschap zou nooit ontstaan. De Gentse socialisten waren Vlamingen binnen de Belgische staat en men wou dat ook zo houden. Solidariteit was dus belangrijk. De verdediging van de Belgische staat had vooralsnog weinig te maken met België, maar veel eerder met andere politieke krachten die de staat bedreigden en dus ook de sociale en politieke rechten van de arbeidersbeweging. Het was pas vanaf de jaren dertig dat België als eenheidsstaat meer en meer werd verdedigd. Dat was waarschijnlijk het belangrijkste verschil met de vooroorlogse periode. Een gelijkwaardig huwelijk tussen Vlamingen en Walen zou het in de tussenoorlogse periode nooit worden, maar de arbeidersbeweging had een aantal politieke en sociale rechten verworven. De Vlaamse rechten lieten echter heel lang op zich wachten en op dat ongenoegen ontwikkelde zich een Vlaamse anti-Belgische stroming die op electoraal vlak eind jaren twintig een doorbraak kende. Hoe sterker die stroming, hoe sterker we in Vooruit pleidooien terugvonden die de Belgische eenheid en de solidariteit tussen Vlamingen en Walen verdedigden. Men deed dat evenwel niet op een hypocriete en opportunistische manier. De Belgische eenheid kon alleen maar tot stand komen als de Vlaamse rechten in wetteksten werden gegoten en werden toegepast. Zelfs in moeilijke periodes, zoals eind jaren dertig, wanneer socialisten opnieuw participeerden in regeringen en de oorlogsdreiging iedereen noopte tot een meer defensieve koers, hielden de Vlaamse socialisten vol. Op die manier twijfelen we er aan of Lode Wils gelijk had wanneer hij vaststelde dat er bij de Vlaamse socialisten een geografisch onderscheid diende
147
gemaakt te worden op vlak van Vlaamsgezindheid. Volgens hem nam geen enkel Gents volksvertegenwoordiger het woord in het parlement voor amnestie of de taalwetten in tegenstelling tot de “Antwerpse groep”. 614 We stelden ons de vraag op welke basis Wils zich steunde? Er werd inderdaad melding gemaakt in katholieke bladen dat Balthazar zijn kat stuurde bij de finale stemming rond de Gentse universiteit in 1929, maar dat bleek een leugen te zijn. Wij kunnen alleen maar vaststellen dat we een ander beeld kregen van de Gentse socialisten en dat Balthazar samen met Antwerpenaars Eeckelers en Huysmans het woord namen in het parlement ter verdediging van de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Wat we wel opmerkten was dat de integratie in verschillende besturen, hen tot een andere houding dwong ten aanzien van het koningshuis. Koningsgezind zouden de socialisten nooit worden. Men noemde zich nog iets te regelmatig republikein, maar na 1935 nam men in een aantal artikels een weinig kritische houding aan tegenover Leopold III en Albert I. Misschien was die tendens al eerder zichtbaar en plakken we daar beter geen begindatum op, maar heldenproza ter ere van beide vorsten zou niet verschijnen. De integratie van de Gentse socialisten in verschillende overheden had zo zijn gevolgen. Maarten Van Ginderachter poneerde dat voor de Eerste Wereldoorlog de opname in de staatsstructuren enkel een invloed had op de nationale integratie stricto sensu. Een virulent internationalisme moest vermeden worden, maar Van Ginderachter wees erop dat Anseele, die in 1909 opgenomen werd in het gemeentebestuur, zijn vaderlandskritische discours van voorheen aanhield. 615 Dat verdween niet helemaal, maar een bezoek van Leopold III aan Ledeberg werd wel met gejuich onthaald. Dat had parallellen met de blijde intrede van koning Albert I in Gent in 1918 wanneer waarnemend burgemeester Anseele de vorst mocht ontvangen. Het was voor de Gentse socialisten in beide gevallen een erkenning van hun bestaan en getuigde van respect voor de rol die ze hadden gespeeld in het Belgische politieke bestel. Een algemene doorbraak van de Belgische mythomoteur dook weliswaar niet op en het zegt dus alleen maar iets over de nationale en lokal integratie die zich verder ontwikkelde. De Belgische staat werd enkel verdedigd om rationele redenen, niet om sentimentele. Zelfs bij regeringsdeelname bleven de socialisten in Gent hameren op de Vlaamse rechten en later ijveren voor de toepassing van de taalwetten. Dat betekende dat kritiek op hun Waalse kameraden niet uitgesloten werd en dat zelfs eigen Gentse socialistische mandatarissen op de korrel genomen werden. Het feit dat Huysmans in de Gentse krant een Gents socialistisch schepen mocht bekritiseren en beschuldigen van onwettige taalpraktijken in het (stads)onderwijs, betekende veel. In tegenstelling tot de periode 1885-1914 hield het anti614 615
WILS, L., art.cit., p. 312 VAN GINDERACHTER, M., Het rode vaderland…, p. 367
148
flamingantisme op. Dat betekende evenwel niet dat de concurrerende Vlaamsgezinde stromingen, liberalen en katholieken, geen aanvallen te verduren kregen. De socialisten eisten gewoon het etiket “Vlaamsgezind” op en vijandige artikels werden verbonden met de asociale positie van de liberale en katholieke (Vlaamsgezinde) vertegenwoordigers. Dat ontkracht opnieuw de vaststelling van Wils dat de BWP niet Vlaamsgezind was op enkelen na en dat ze er absoluut niks aan deden hun aanhangers een Vlaamse reflex bij te brengen. Wils meende zelfs dat ze de Vlaamse Beweging afdeed als een “romatische [sic] tijdverspilling, indien ze het al niet bestreed als een klerikaal werktuig”.616 Dat gevoel deelden we niet. Het was vreemd dat Wils in hetzelfde artikel een tiental pagina’s verder aangaf dat het net de Gentse socialisten waren die het Compromis des Belges interpreteerden als een erkenning van de eentaligheid van Vlaanderen en dat de Franstaligen in Vlaanderen geen recht als minderheid kon inroepen. Kort na de overeenkomst bleef Huysmans daar nog vrij vaag over. Twee maand later zou de Socialistisch Studiekring der B.W.P.-afdeling Gent een motie goedkeuren waarin opnieuw beklemtoond werd dat de Franstaligen in Vlaanderen geen minderheidsrechten konden doen gelden.617 Dat bevestigde eerder onze bevindingen dan die van Wils. Een ander onderzoeker die voorzichtig bleef in zijn uitspraken over de Gentse BWP was Harry Van Velthoven. Hij gaf aan dat figuren zoals de Gentse BWP’er Ferdinand Hardyns de Vlaamse kwestie bleven minimaliseren als een probleem waar arbeiders niet van wakker lagen. Hardyns was tevens bang voor verdeeldheid binnen de partij. Volgens Van Velthoven vormde hij een minderheid en weerstonden de overige Vlaamse en Gentse BWP’ers aan de interne druk.618 Hij twijfelde er evenwel aan of het flamingantistsch socialisme zich na de Eerste Wereldoorlog doorzette omdat de BWP een nationale organisatie was geworden.619 Het staat vast dat Vooruit niet ophield met de Waalse kameraden op de korrel te nemen en dat openlijk deed in de kolommen van Vooruit. Van Velthoven zijn twijfel was niet misplaatst, maar het werd geen realiteit. Centraal in de socialistische retoriek stond het idee van de culturele autonomie dat geïnspireerd was op de werken van Otto Bauer. In de jaren twintig leek dat meer een slogan dan een inhoudelijk eis omdat via de pers maar weinig werd vernomen wat die culturele autonomie dan wel moest inhouden. Vanaf midden jaren dertig werd daar serieus werk van gemaakt en het orgelpunt was de organisatie van het eerste Vlaams socialistische congres in 1937 waarin niet alleen de culturele autonomie centraal stond. Het congres moest het beginpunt zijn van een reëel Vlaams socialisme. Van Haegendoren beoordeelde het eerste
616
WILS, L., art.cit., p. 314 Ibid., pp. 324-325 618 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 163 619 Ibid., p. 164 617
149
Vlaams socialistisch congres als een socialistische parade om te bewijzen aan de bevolking dat de Vlaamse eisen konden ingewilligd worden binnen het kader van de bestaande parlementaire democratie. Zij reduceerde het congres dus tot een anti-fascistische en anti-corporatistische bijeenkomst.620 We zijn het met haar eens dat het congres de Vlamingen moest bewijzen dat de democratische weg de enige goede weg was, maar er was meer aan de hand. Het discours dat gehanteerd werd en de manier waarop men in Vooruit rapporteerde over dit congres, zei meer over de nationale identificatie dan over het anti-fascisme. Het paste bovendien perfect in het discours dat ze er al enkele decennia op nahielden. De manier waarop Vermeylen terugkwam op de “nationale band”, hoe Vos zich beriep op de middeleeuwse gemeententijd en De Man het Vlaams socialisme een eigen karakter toebedeelde, betekende veel. Op zich zou je dat allemaal kunnen catalogeren als opportunistische keuzes, maar bij alles wat we terugvonden hadden we een déjà vu gevoel. Het congres was geen eenzaam feit in de Vlaams socialistische geschiedenis. In 1937 werd gestart met grote 11 juli vieringen naar aanleiding van de herdenking van de Guldensporenslag, een typische gebeurtenis uit de Vlaamse mythomoteur. Men gaf uiteraard een andere betekenis aan deze 14de eeuwse slag dan de Vlaams nationalisten. De viering moest een Vlaams feest worden van de democratie en de solidariteit. Opnieuw zou je van slechte wil kunnen zijn en daar electorale bedoelingen achter zoeken, maar was het niet normaal dat socialisten andere accenten legden dan de (extreem)rechtse Vlaams nationalisten en katholieken? Het was toch niet omdat men zich op dat moment keerde tegen het gros van de Vlaamse Beweging dat men per definitie het etiket antiVlaams moest krijgen. Toch konden we Van Velthoven niet helemaal ongelijk geven dat potentiële kiezers in het interbellum zich hebben afgewend ondanks al de Vlaamsgezinde bedoelingen van de Vlaamse socialisten. 621 We zullen het waarschijnlijk nooit met honderd procent zekerheid weten, maar de verkiezingsuitslagen logen er niet om dat de Vlaamse socialisten kiezers verloren aan de Vlaams nationalisten. En dat niet alleen. De Vlaamse socialisten groeiden, maar haalden nooit het electorale niveau van hun Waalse vrienden. Terwijl vele potentiële kiezers de sociale onderbouw van de Vlaamse strijd erkenden, keerden ze de BWP toch de rug toe en kozen voor radicalere Vlaamse opties. Vlaamsgezinden zagen de Vlaamse manifestatie niet genoeg tot uiting komen binnen de unitair georganiseerde BWP. Dat lag aan verschillende factoren die we niet durven rangschikken op een waardeladder, maar we denken dat het alternatief van culturele autonomie een decennium te laat kwam en de Vlaamse kwestie reduceerde tot een culturele onderdrukking. 620 621
VAN HAEGENDOREN, M., 25 jaar Belgisch socialisme…, pp. 423-424 VAN VELTHOVEN, H., art.cit., p. 164
150
Vragen bij de culturele autonomie Het ordewoord “culturele autonomie” werd door Huysmans en co overgenomen van de austro-marxistsiche school. Dat idee drong door binnen de Gentse BWP en zo nam men samen met Huysmans alle negatieve zaken over die aan het credo van culturele autonomie verbonden waren. We meldden al in onze inleiding dat Otto Bauer als belangrijk figuur binnen de austro-marxistische stroming inderdaad op een vrij degelijke manier de ontwikkeling van natie-identiteit analyseerde, maar dat er zeker kritieken te formuleren zijn op zijn theorie. Bauer (en Renner) erkenden wel de nationale minderheden in hun land, maar wilden de Oostenrijks-Hongaarse eenheid zeker niet opgeven. Daar zijn parallellen te trekken met de Vlaamse socialisten. Men erkende weliswaar het bestaan van de Vlaamse etnie, van een aanwezigheid van twee nationaliteiten in België, maar de culturele autonomie moest dienen om het voortleven van die twee “volkeren” in de Belgische staat een toekomst te geven. Niet omdat men zoveel hield van België, maar omdat een Vlaamse onafhankelijkheid de arbeidersbeweging geen stap verder zou brengen. Een federaal België daarenboven was de stap richting een splitsing van het land. Men legde net als Bauer te veel nadruk op het culturele aspect, maar men verstond niet dat cultuur onderhevig was aan de strijd tussen groepen mensen of klassen. Het programma had als doel de arbeidersklasse toegang te verlenen tot de culturele wereld en de Vlaamse socialisten verdedigden dus consequent de Vlaamse taalrechten, maar maakten geen “klassenanalyse” van de nationale kwestie. We vonden wel artikels terug in de Gentse pers van socialisten die de Vlaamse kwestie verbonden aan de klassenstrijd, spraken over de sociale taalgrens of soms expliciet de Vlaamse ontvoogdingstrijd verbonden met sociale strijd. Deze analyse pinde de communautaire problematiek niet vast op het culturele terrein, maar hun alternatief van culturele autonomie wel. We wezen er op dat Bauer impliciet de leidende machtsposities van de Duitse minderheden bestendigde of er geen vragen bij stelde. Op die manier vond noch Bauer een oplossing voor de nationaliteitenkwestie in de Habsburgse monarchie, noch Huysmans voor de Belgische problematiek. In België kwam dat het sterkst naar voor na het Compromis des Belges. Men vertrok van het idee van eentalige regio’s en de culturele autonomie voor de twee gemeenschappen, maar rond de taalproblematiek van Brussel vond men geen oplossing. Dat was een handicap, want de taalwetten die begin jaren dertig werden gestemd in het parlement waren gebaseerd op eentalige regio’s en niet op de tweetaligheid van heel België. Op dat ogenblik ontstond er tussen Vlamingen en Walen juridisch gelijkheid, maar de toepassing van
151
de taalwetten in Brussel liet nog decennia op zich wachten. Tot op vandaag is daar discussie over. De Brusselse knoop toonde net aan dat de Vlaamse kwestie in België meer was dan een culturele onderdrukking. Het lag niet in onze bedoelingen een grote analyse te maken van het ontstaan van de Vlaamse Beweging, noch wilden we de Vlaamse onderdrukking in de Belgische historische ontwikkeling plaatsen, maar toch is dat noodzakelijk om de impasse te duiden waarin de Vlaamse BWP, en dus ook Gent, zat. Antoon Roosens maakte een degelijke analyse van de Vlaamse kwestie en beschreef het ontstaan van het probleem Brussel door een (marxistische) analyse van de ontwikkeling van de Vlaamse en Belgische bourgeoisie. We delen niet de volledige politieke mening van Roosens, maar wat hij naar voren bracht, kan als basis dienen voor debat. Hij merkte dat in de 19de eeuw de Vlaamse bourgeoisie een gestage ontwikkeling kende, maar door de ontwikkeling van het financieel kapitaal wijzigde de interne structuur van die groep. Niet alleen veranderde haar samenstelling en haar numerieke sterkte, maar ook haar geografische locatie. De heersende klasse concentreerde zich vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw in de hoofdstad en niet langer in de Vlaamse provincies.622 Roosens gebruikte Gramsci’s opvatting over hegemonie om het probleem verder te ontrafelen, ook al is die toepassing van Gramsci’s concepten niet onomstreden, maar wel interessant. Kortweg stelde Gramsci dat de dominantie van de de heersende klasse niet alleen steunde op haar controle over het staatsapparaat. Voor het veroveren en het behouden van de macht, was het veel belangrijker dat ze de leidende klasse van de gehele maatschappij zou zijn en blijven.623 “Het leiderschap moet ideologisch, intellectueel en moreel zijn. De ondergeschikte klassen moeten niet alleen de ideologie van de heersende klassen aanvaarden als hun eigen leidraad voor het politieke denken en handelen; zij moeten op alle terreinen de opvattingen, de levenswijze en de gedragingsnormen (sic) van de heersende klasse tot de hunne maken [...]”, aldus Roosens.624 De dominant Franstalige Belgische bourgeoisie is er enkel in geslaagd in Brussel zich als hegemoon op te werpen. De taalwetten waren een belangrijke overwinning voor de Vlaamse Beweging. Ze vertrokken van de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië en dat betekende dat alle openbare diensten respectievelijk het Nederlands en Frans moesten gebruiken. Alleen in Brussel mochten de openbare besturen de twee talen gebruiken, maar de tweetaligheid was enkel verplicht naar buiten uit. Voor berichten aan de bevolking en voor ambtenaren in contact met het publiek, gold de tweetaligheid. In de logica van de machtsverhoudingen opteerden alle 622
ROOSENS, A., De Vlaamse kwestie: pamflet over een onbegrepen probleem, Leuven, Kritak, 1981, p. 24 Ibid., p. 70 624 Ibid. 623
152
Brusselse gemeenten voor het exclusieve gebruik van het Frans voor haar binnendiensten en naar buiten toe zou de toepassing van de tweetaligheid maar heel schoorvoetend in praktijk worden omgezet. In het onderwijs was dat nog zichtbaarder. Er gold dan wel de wet “moedertaal = onderwijstaal”, het klassenkarakter van de taal deden nogal wat Vlaamse ouders Franse verklaringen afleggen.625 Daar kon culturele autonomie weinig aan veranderen. Radicalere structuurhervormingen en federale projecten hadden misschien meer zoden aan de dijk gebracht en een antwoord geboden op een radicaliserende laag die zich niet meer identificeerde met het Belgische vaderland. De basisreden voor de ontwikkeling van deze antiBelgische tendens was geen onderwerp van deze scriptie. We konden alleen maar vaststellen dat door de afwijzing in de jaren twintig van het Vlaams minimumprogramma voedsel werd gegeven aan het Vlaams nationalisme en dat de taalwetten tussen 1930 en 1935 niet tot een pacificatie leidde. 626 Emmanuel Gerard zag de oorzaak voor dat “onmiskenbaar gevoelen van Vlaamse eigenheid” liggen in de graduele vernederlandsing van Vlaanderen en de mobiliserend kracht van de Vlaamse organisaties.627 De katholieken richtten taalvleugels op binnen hun partij en de Vlaamse socialisten organiseerden een Vlaams socialistisch congres, maar ze kwamen te laat.
625
ROOSENS, A., De Vlaamse kwestie…, pp. 51-52 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre,; e.a., op.cit., p. 1107 627 Ibid., p. 1108 626
153
Bibliografie Archiefbronnen VOORUIT, maart 1919-1939 Jan klopt er op : propagandablad voor het arrondissement Gent-Eeklo, 1928 (1-2); 1929 (3) De Pachter : propagandablad voor het arrondissement Gent-Eeklo, 1928 (2) Onze Provincie : propagandablad der Werkliedenpartij voor het Arrondissement Gent-Eeklo, 1929 (1) De Kiezing : propagandablad van het arrondissement Gent-Eeklo, 1928 (maart) Voor Allen: uit de Arteveldestad, 1935 (mei-dec), 1936 (jan-dec), 1937 (jan-dec), 1938 (jan-dec), 1939 (jan-dec), 1940 (jan. – mei) Het Noorderlicht : weekblad der Federatie van Vakbonden te Zelzate en omliggende BWP, 1929 (juni) Nagels met koppen : propagandaschrift uitgegeven door de Gentsche Federatie der BWP, 1925 (1,2,4) De Roode Triomf : propagandablad uitgegeven door de Gentsche Federatie der Belgische Werkliedenpartij, 1925 (apr.)
Literatuur ANDERSON, Benedict, Imagined communities : reflections on the origin and spread of nationalism, Londen, Verso, 2006, XV + 240 p BALIBAR, Etienne & WALLERSTEIN, Immanuel, Race, Nation, Class. Ambiguous Identities, London, Verso, 1991, VII + 232 p. BALTHAZAR, Herman, “Bestaat er een Vlaams, Waals en Brussels socialisme?”, in: Ons Erfdeel, 1979, pp. 544-551 BALTHAZAR, Herman, De weg naar de vernederlandsing van de RUG, Gent, RUG, 1985, 16 p.
154
BAUER, Otto, La question des nationalités et la social-démocratie, 2 dln., Paris/Montréal, EDI/ Arcantère/ Guérin litérature, 1988 BERGER, Stefan & SMITH, Angel (eds.), Nationalism, Labour and Ethnicity, 1870-1939, Manchester and New York, Manchester University Press, 1999, 292 p. BOEHME, Olivier, “Lode Craeybeckx – Vlaams socialisme en identiteit 1914-1940”, in: BTNG, XXXVI, 2006, 3-4, pp. 373-407 COOPER, Frederick, “Farewell to the Category-Producing Class?”, in: International labor and working class history, 2000, 57, pp. 60-68 DEDOBBELEER, Willem, “Edward Anseele en het activisme”, in: Brood & Rozen, 2008, 13, 2, pp. 23-37 DEFOORT, Hendrik, Mijnheer Slunse : het socialisme van August Debunne, Antwerpen, Houtekiet, 1998, 222 p. DENECKERE, Gita, “Oudstrijders op de vuist in Brussel. Het amnestieconflict tijdens het interbellum”, in: BTNG, 1994-1995, 3-4, pp. 273-327 DETREZ, Raymond & BLOMMAERT, Jan (eds.), Nationalisme. Kritische opstellen, Epo, Berchem, 1994, 405 p. FORD, Caroline, “Review: Religion and Popular Culture in Modern Europe”, in: The Journal of Modern History, 1993, 65, 1, pp. 152-175 FOSTER, John, “Marxists, Weberians and Nationality: A Response to Neil Davidson”, in: Historical Materialism, 2004, 12, 1, pp. 155-179 ELEY, Geoff ; NIELD, Keith, “Farewell to the Working Class?”, in: International labor and working class history, 2000, 57, pp. 1-30 FOSTER, John Bellamy, “Marx and Internationalism”, in: Monthly Review, july-august 2000, vol. 52, nr. 3, s.p. GELLNER, Ernest, Naties en nationalisme, Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1994, 195 p. HAUPT, Georges, LÖWY, Michael & WEILL, Claudie, Les marxistes et la question nationale (1848-1914), Paris, Maspero, 1974, 391 p. HOBSBAWM, Eric, Nations and nationalism since 1780 : programme, myth, reality, Cambridge, Cambridge University Press, 1997, viii + 206 p. HOWELL, David, A lost left. Three studies in socialism and nationalism, Manchester, 1986, 351 p. HROCH, Miroslav, “Why did the win? Preconditions for successful national agitation”, in: BTNG, 2004, XXXIV, 4, pp. 645-655 HROCH, Miroslav, “From national movement to the fully-formed nation”, in: New Left Review, March-April 1993, I, 198, pp. 3-20
155
KALB, Don, “Class (in Place) Without Capitalism (in Space)?”, in: International labor and working class history, 2000, 57, pp. 31-39 KIRK, Neville, “Decline and Fall, Resilience and Regeneration: A Review Essay on Social Class”, in: International labor and working class history, 2000, 57, pp. 88-102 KULCZYCKI, John. J., The foreign worker and the German labor movement : xenophobia and solidarity in the coal fields of the Rurh, 1871-1914, Oxford, 1994, XIV + 297 p. LAMBERT, Veronique, “Bevrijdend nationalisme?”, in: DUMOLYN, J. & JONES, P.T.(red.), Esperanza! Praktische theorie voor sociale bewegingen, Gent, Academia Press, 2003, pp. 378-395 LIEBMAN, Marcel, Les socialistes Belges, 1914-1918 : le POB face à la guerre, Bruxelles, Vie Ouvrière, 1986, 72 p. LÖWY, Michael, “Marxists and the National Question”, in: New Left Review, April 1976, 96, pp. 81-100 LÖWY, Michael, Fatherland or Mother Earth? Essays on the National Question, London, Pluto Press, 1998, 108 p. LÖWY, Michael, “Fatherland or mother earth ? Nationalism and internationalism from a socialist perspective”, in: Socialist Register, 1989, 25, pp. 212-227 MANDEL, Ernest, “The Dialectic of Class and Region in Belgium”, in: New Left Review, Summer 1963, 20, pp. 5-31 MARTIN, Edmond, Stakingen te Gent en in de kanaalzone, 1918-1927, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling nieuwste geschiedenis, 1976, s.p. MARX, Karl & ENGELS, Friedrich, Het communistisch manifest, Moskou, Progress, 1977, 69 p. NAIRN, Tom, “The Modern Janus”, in: New Left Review, November-December 1975, 95, pp. 3-29 PUISSANT, Yves, Genese en schipbreuk van de Vredesgroep der Socialistische partij 1908-1919 : een centristisch hervormingsprojekt binnen de Gentse BWP tijdens de eerste wereldoorlog, Gent, RUG, onuitgegeven licentiaatsverhandeling nieuwste geschiedenis, 1993, 209 p. ROOSENS, Antoon, De Vlaamse kwestie: pamflet over een onbegrepen probleem, Leuven, Kritak, 1981, 141 p. ROSDOLSKY, Roman, “Worker and Fatherland: a note on a passage in The Communist Manifesto”, in: Science and Society, , summer 1965, 29, 3, … SASSEN, Saskia, Globalisering: over mobiliteit van geld, mensen en informatie, Amsterdam, Van Gennep, 1999, 195 p. SERTYN, Mieke, “Het socialistisch aktivisme tijdens de Eerste Wereldoorlog”, in: BTNG, VII, 1976, 1-2, pp. 169-196
156
SMITH, Anthony D., The Ethnic Origins of Nations, Oxford, Blackwell, 1994, X + 312 p. SMITH, Anthony D., Nationalism and modernism: a critical survey of recent theories of nations and nationalism, London, Routledge, 1998, XIV + 270 p. SMITH, Anthony D., “LSE Centennial Lecture: The Resurgence of Nationalism? Myth and Memory in the Renewal of Nations”, in: The British Journal of Sociology, 47, 4, 1996, pp. 575598 VAN CAUSENBROECK, Bernard, Herman Vos: van vlaams-nationalisme naar socialisme, Antwerpen, Hadewijch, 1997, 351 p. VAN DEN BERGHE, Alain, Stakingen te Gent en in de kanaalzone, 21 november 1927-1929, Gent, RUG, nieuwste geschiedenis, 1981 VAN GHEEM, Florent, Stakingen te Gent en in de kanaalzone, 1930-juni 1936, Gent, RUG, nieuwste geschiedenis, 1977 VAN GINDERACHTER, Maarten, Het rode vaderland. De vergeten geschiedenis van de communautaire spanningen in het Belgische socialisme voor WO I, Gent, Amsab-Lannoo, 2005, 493 p. VAN GINDERACHTER, Maarten, Le chant du coq : nation et nationalisme en Wallonie depuis 1880, Gent, Academia Press, 2005, Cahier Jan D’Hondt 3, 73 p. (Nederlandstalige online versie) VAN GINDERACHTER, Maarten, “Social Democracy and National Identity: The Ethnic Rift in the Belgian Workers’ Party (1885-1914)”, in: IRSH, 2007, 52, pp. 215-240 VAN GINDERACHTER, Maarten, De politieke partijen en de taalwetgeving : een argumentatieanalyse van de Kamerdebatten (1873-1963), Gent, UGent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling nieuwste geschiedenis, 1998, s.p. VAN GINDERACHTER, Maarten, “Heibel om de Stille Veldvermakenlaan. Het Belgisch parlement en de machtsstrijd om de taalwetten op het bestuur (1878-1921-1932)”, in: BTNG, XXX, 2000, 3-4, pp. 371-429 VAN HAEGENDOREN, Mieke, “Socialistische Partij en de Vlaamse beweging”, in: Encyclopedie van de Vlaamse beweging, II, Tielt, 1975, pp. 1441-1455 VAN HAEGENDOREN, Mieke, Van werken krijg je vuile handen : geschiedenis van de Belgische Werkliedenpartij 1914-1940, Leuven, Acco, 1989, 156 p. VAN HAEGENDOREN, Mieke, 25 jaar Belgisch socialisme, Antwerpen, Standaard, 1967, 509 p. VAN HAEGENDOREN, Mieke, “De politieke houding van de Belgische Werkliedenpartij en vooral van de Vlaamse socialisten tegenover de Vlaamse Beweging (1919-1929)”, IV dln, in: Politica, 1964, nr. 2, pp. 101-113 en 4, pp. 293-310; 1965, nr. 1 pp. 17-28, en 4, pp. 134-157 VAN HOLTHOON, F. en VAN DER LINDEN, M. (eds), Internationalism in the labour movement 1830-1940, Leiden, Brill, 1988, 2 vol., XIII + 675 p.
157
VANSCHOENBEEK, Guy, “Socialisten: gezellen zonder vaderland? De Belgische Werkliedenpartij en haar verhouding tot het 'vaderland België', 1885-1940”, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 1997, 3, pp. 237-255 VANSCHOENBEEK, Guy., Novecento in Gent : de wortels van de sociaal-democratie in Vlaanderen, Antwerpen, Hadewijch, 1995, 269 p. VAN VELTHOVEN, Harry, “Onenigheid in de Belgische Werkliedenpartij: de Vlaamse kwestie wordt een vrije kwestie (1894-1914)”, in: BTNG, 1974, V, 1-2, pp. 123-166 VAN VOSS, Lex Heerma & VAN DER LINDEN, Marcel (eds), Class and other identities : gender, religion and ethnicity in the writing of European labour history, New York, Berghahn Books, 2002, VI + 220 p. VERDURE, Jens, En men zou niet fier zijn Vaderlander te wezen? Sociaal-democratie en nationale identiteit voor WO I. Een casusstudie van Antwerpen en Luik, Gent, Ugent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling nieuwste geschiedenis, 2007, 186 p. VERMOTE, Michel, Stakingen te Gent en in de kanaalzone, juni 1936-mei 1940, Gent, RUG, nieuwste geschiedenis, 1979 WILS, Lode, Van Clovis tot Di Rupo: de lange weg van de naties in de lage landen, Antwerpen, Garant, 2005, 297 p. WILS, Lode, “Bormsverkiezing en Compromis des Belges. Het aandeel van regerings- en oppositiepartijen in de taalwetgeving tussen beide wereldoorlogen”, in: BTNG, 1973, V, 3-4, pp. 265-330 WITTE, Els; GERARD, Emmanuel; NANDRIN, Jean-Pierre; e.a., Nieuwe geschiedenis van België, deel 2: 1905-1950, Tielt, Lannoo, 2005-2006
158