HBC HOOGBOUWNOTA ANTWERPEN CHECKLIST
COLOFON
Redactie I Veva Roesems Eindredactie I Alix Lorquet Projectteam Veva Roesems | projectleider Kristiaan Borret | stadsbouwmeester Antwerpen Katlijn Van der Veken | afdelingshoofd ruimte Peter Vanden Abeele | projectleider stedenbouw Wim Van Roosendael | adviseur architectuur stedenbouwkundige vergunningen Projectwerkgroepen Bram De Pooter | mobiliteitsdeskundige Britt Niemans | projectleider stadsprojecten Christoph Pyliser | projectleider stadsprojecten Esther Jacobs I consulent stedenbouw Filip Pittillion | programmaleider stadsprojecten Filip Smits | programmaleider Eilandje Geert De Grave | stedenbouwkundig ambtenaar Gert Van Oost | gis-consulent Griet Lambrechts | adviseur duurzame stedenbouw Hélène Roose | team ontwerpend onderzoek Isabelle Verhaert I ruimtelijk planner Ivan Demil | ruimtelijk planner Jan Bel | consulent energie en milieu Jan Verhaert I beleidscoördinator stadsontwikkeling Johan Pieraerts | coördinator ontwerp publiek domein Johan Veeckman I adjunct coördinator monumentenzorg Katrien Embrechts I adjunct coördinator team stadsbouwmeester Kitty Haine | programmaleider Groene Singel Klaas Meester | ruimtelijk planner Koen De Langhe | team ontwerpend onderzoek Kris Peeters | consulent mobiliteit en verkeer Kris Wilms | ruimtelijk planner Kristof Peeters I bestuurscoördinator publieke ruimte Lieve Custers I projectleider duurzame ontwikkeling
Peter Claeys † | team ontwerpend onderzoek Petra Panis | deskundige communicatie Pieter Beck | ruimtelijk planner Philippe Teughels | programmaleider Scheldekaaien Rebecca Beeckman | consulent milieu Sandra Vanveldhoven | ruimtelijk planner Stephanie D’hulst | consulent architectuur monumentenzorg Tine Tuyls I consulent architectuur Tom Phlix | consulent communicatie Virge Smets I consulent sociologie Wouter Willems | stedenbouwkundig ontwerper Wouter Cyx | consulent techniek energie en milieu Kernteam Jef Van den Broeck | voorzitter GECORO (gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening) Christine de Ruijter | welstandscommissielid Tim Bisschops | GECORO-lid Sven De Vocht | GECORO-lid David Verhoestraete | GECORO-lid Bart Mermans | GECORO-lid Roeland Smits | GECORO-lid Milieutechnische criteria Studie opgemaakt door: Daidalos Peutz bouwfysisch ingenieursbureau, Filip Descamps Beeldmateriaal Stan Dederen (blz 5, 13, 36) Verantwoordelijke uitgever Patricia De Somer I Bedrijfsdirecteur stadsontwikkeling Grote Markt 1 - 2000 Antwerpen Vormgeving en opmaak www.onraad.be, Patriek D
Disclaimer: deze brochure is een uitgave van de dienst stadsontwikkeling Antwerpen en werd redactioneel afgesloten op 30 augustus 2013. De stad Antwerpen is niet verantwoordelijk voor informatie die niet meer correct is als gevolg van wijzigingen na deze datum. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgaven worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt zonder voorafgaande, schriftelijke toestemming van de verantwoordelijke uitgever. Wie meent aanspraak te kunnen maken op beeldrechten kan zich wenden tot de verantwoordelijke uitgever.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 2
Voorwoord :
Als schepen van Ruimtelijke ordening, Stadsontwikkeling, Groen en Erfgoed ben ik opgetogen te kunnen aankondigen dat de hand-out van de Hoogbouwnota voor de Stad Antwerpen een feit is. Antwerpen, geliefd en gewaardeerd voor zijn potentie, dient zich onderbouwd aan te sluiten bij de heersende tendensen met de ons omringende en beeldbepalende watergebonden steden zoals Keulen, Rotterdam, Amsterdam, Parijs en Londen. Grootstedelijkheid wordt afgemeten aan de tendens van vooruitgang, dynamisme, progressiviteit en alle hiermee gepaard gaande ontwikkelingen. Het fenomeen van hoogbouw is hiervan het meest zichtbare icoon en geeft gestalte aan de ambities van de stad voor het heden en zijn toekomst. Samen met onze gespecialiseerde diensten is er hard en intens gewerkt aan een platform binnen dewelke deze Hoogbouw zich kan en moet ontwikkelen. Maatschappelijk draagvlak, economische opportuniteiten en stedenbouwkundige high-end oplossingen zijn de hoekstenen waarbinnen deze toekomstige ontwikkelingen zich dienen in te passen. Via een uitgebreid instrumentarium en toetsingskader zal de haalbaarheid van elk project worden gevaloriseerd en zo nodig ondersteund. Antwerpen kan deze ontwikkelingen niet aan zich laten voorbijgaan en zal met de grootste professionaliteit mee bouwen aan de toekomstige skyline van onze stad.
Rob van de Velde, schepen Ruimtelijke Ordening, Stadontwikkeling, Groen en Erfgoed.
INHOUD
0 INLEIDING.................................................................................................................... 4 1 OVERZICHT.................................................................................................................... 7 1.1
Verenigbaarheid met planningscontext en visie.........................................................................8
1.2
Onderbouwing en beoordeling van de locatiegeschiktheid .......................................................9
1.3
Onderbouwing en beoordeling van de architecturale geschiktheid..........................................11
2 EERSTE SET VAN CRITERIA - LOCATIECRITERIA.................................................................14 2.1
Stedelijk functioneren...............................................................................................................15 2.1.1 Ruimtelijke draagkracht en structuur............................................................................. 15 2.1.2 Meerwaarde voor stads- en buurtleven.......................................................................... 16
2.2
Stadsbeeld................................................................................................................................18 2.2.1 Impact op stads- en wijkniveau...................................................................................... 18 2.2.2 Impact op de privacy...................................................................................................... 21
2.3
Mobiliteit..................................................................................................................................22 2.3.1 Openbaar vervoer.......................................................................................................... 22 2.3.2 Mobiliteitstoets ............................................................................................................. 24
2.4
Milieueffecten...........................................................................................................................27 2.4.1 Windhinder en windgevaar............................................................................................ 27 2.4.2 Geluid en lucht............................................................................................................... 29 2.4.3 Licht- en zonnetoetreding............................................................................................... 32 2.4.4 Energie........................................................................................................................... 33
3 TWEEDE SET VAN CRITERIA – ARCHITECTURALE CRITERIA................................................35 3.1
Beeldkwaliteit........................................................................................................................... 37
3.2
Verblijfskwaliteit.......................................................................................................................38
3.3
Keuze-architectuur en modal split.............................................................................................42
3.4
Duurzaamheid...........................................................................................................................44 B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 3
0 INLEIDING DE KEUZE VOOR EEN CHECKLIST EN DE VOORBESPREKING
Voorafgaand aan de uitwerking van het hoogbouwbeleid voor Antwerpen, heeft de stad een proces gevoerd van analyses, benchmarking en de studie van good practices. De neerslag hiervan werd opgenomen in de HBA (HoogBouwNota Antwerpen – Analyse). In de HBN (HoogBouwNota) werden de antwoorden op de verschillende onderzoeksvragen geformuleerd. Hiermee reikt de HBN de bouwstenen aan van het Antwerps hoogbouwbeleid. Wat betekent hoogbouw in Antwerpen? Waarom kiest de stad voor een hoogbouwbeleid? Wordt dit beleid gekoppeld aan een locatiebeleid? Hoe zullen we dit beleid vertalen in een werkbaar instrument en implementeren in het ‘normaal’ stedenbouwkundige vergunningenbeleid van de stad? En wie wordt er betrokken bij de beoordeling van hoogbouwprojecten? In deze HBC (HoogBouwNota Antwerpen – Checklist) worden de antwoorden op de hoe-vraag verder uitgewerkt. De stad heeft gekozen voor een checklist, gekoppeld aan een hoogbouwrapport en een bijzonder traject van ‘voorbespreking’ voor de beoordeling van hoogbouwinitiatieven. In de benchmarkingfase bleek dat verscheidene steden in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland werken met een checklist van criteria1. In een hoogbouwrapport, opgesteld op basis van de checklist, moet de aanvrager in het gewenste detail de haalbaarheid en verenigbaarheid van het project met ruimte en milieu aantonen.
1
HBA p 74 B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 5
In Nederland bleek men veelal een hoogbouw-effectenrapportage te hanteren, waarin voornamelijk de lokale effecten op de onmiddellijke omgeving worden behandeld (windeffect, schaduwwerking …). De rapportage wordt ingediend samen met de vergunningsaanvraag. Zij doet geen uitspraken over de stedenbouwkundige effecten (nabijheid openbaar vervoer, publieksgerichte functies …) en over de esthetische inpassing (gezichtsveld inpassingen met 3D simulaties, fotomontages …). Een hoogbouw-effectenrapportage biedt daarom als instrument op zich minder garanties op ruimtelijke kwaliteit dan een checklist. De stad legt al enkele jaren de nadruk op de ruimtelijke kwaliteit van eigen en private projecten op haar grondgebied. Deze uitdrukkelijke keuze werd onder andere bestendigd in de aanstelling van een stadsbouwmeester, het werken met ontwerpwedstrijden, het aanleggen van pools van masterplanners en architecten, de herziening van de bouwcode en de nadruk op de voorbespreking in het stedenbouwkundige vergunningenbeleid. Gezien dit streven, lag de keuze voor een checklist eerder voor de hand in Antwerpen. Daarnaast werd aangesloten bij de methode van de voorbespreking, waarmee de stad samen met de initiatiefnemer tot een zo kwaliteitsvol mogelijk project wil komen in een dialoog voorafgaand aan de eigenlijke stedenbouwkundige vergunningsaanvraag en procedure. De stad koos voor een checklist met twee sets van criteria. Zij zijn uitgewerkt in deze HBC (HoogBouwNota Antwerpen – Checklist). De twee sets corresponderen met twee fasen in de beoordeling van hoogbouwprojecten.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 6
1 OVERZICHT WERKEN MET DE CHECKLIST
Vooraleer de initiatiefnemer aan de slag kan met de checklist, dient hij na te gaan of zijn voorgenomen project strookt met de algemene planningscontext en met de stadsbrede visie voor hoogbouw in Antwerpen. De eerste set van criteria is gericht op de verantwoording en beoordeling van de locatiekeuze op stedenbouwkundige schaal. De tweede set laat, hierop verder bouwend, toe om de architectuur van het gebouw in zijn onmiddellijke omgeving te motiveren en te evalueren. De initiatiefnemer van het hoogbouwproject stelt een hoogbouwrapport op, waarin hij aantoont hoe het project rekening houdt met of inspeelt op de verschillende criteria. Eventuele afwijkingen of alternatieve oplossingen worden in het hoogbouwrapport verantwoord. Samen met de criteria vormt het rapport het afwegingskader voor de beoordeling en de bespreking van het voorstel. De bespreking en de beoordeling van locatie en architectuur verloopt in twee fasen, voorafgaand aan de eigenlijke procedure voor het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning. Ruimtelijke kwaliteit vergt een gesprek.
1.1
Verenigbaarheid met planningscontext en visie
Vooraleer de initiatiefnemer tot de rapportering van de criteria kan overgaan, dient hij de verenigbaarheid na te gaan van zijn voorgenomen project met de bredere planningscontext, zoals omschreven in de HBA2. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met eventuele wijzigingen en evoluties. Specifieke gebiedsgerichte visies en plannen staan niet opgelijst in de HBA, maar de initiatiefnemer dient zijn project wel in te passen in de bestaande masterplannen, en ontwikkelingsvisies.
2
HBA p. 41-65 B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 8
Daarnaast situeert de initiatiefnemer het project binnen een van de drie zones uit het hoofdstuk Waar? Een locatiebeleid voor hoogbouw? van de HBN3. Uiteraard kan het project niet verder gemotiveerd worden als het in de zone valt ‘waar het principieel niet kan’. Dit is voor de beide andere zones – ‘waar hoogbouw gemakkelijker te motiveren is vanuit de visie op stadsontwikkeling’ en ‘waar het uitzonderlijk overwogen kan worden’ – wel mogelijk. Met de ligging in de ene of de andere zone dient echter wel rekening gehouden te worden bij de verdere onderbouwing van de locatiekeuze en de architecturale keuzes. Tot slot moet elk initiatief stroken met de stadsbrede visie over hoogbouw, zoals uiteengezet in de HBN.
1.2
nderbouwing en beoordeling van O de locatiegeschiktheid
De geschiktheid van de locatie voor de (stedenbouwkundige) inpassing van een hoogbouwproject dient door de initiatiefnemer te worden onderbouwd aan de hand van de criteria voor de locatiegeschiktheid. Deze set van criteria omvat: het stedelijk functioneren de impact op het stadsbeeld de effecten op mobiliteit de milieueffecten Goed stedelijk functioneren houdt in dat het voorgestelde concept en programma inpassen in de ruimtelijke structuur en rekening houden met de draagkracht van de omgeving. Daarbovenop moet de toren een meerwaarde betekenen voor het stads- en buurtleven. GIS-analyses vertellen de initiatiefnemer het nodige over de ontbrekende functies in de buurt of wijk. Onder de noemer ‘stadsbeeld’ werden criteria opgenomen voor de beeldimpact van het gebouw op de stad, de buurt en de straat. Het gaat enerzijds om het zicht op het gebouw vanuit de omgeving. In omgekeerde richting dient inkijk in omliggende private gebouwen en tuinen tot een minimum beperkt te worden.
3
HBN p. 20 e.v. B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 9
Een hoogbouwlocatie moet een optimale ontsluiting door hoogwaardig openbaar vervoer hebben of toelaten. Aan de hand van een mobiliteitstoets moet de initiatiefnemer de effecten op mobiliteit en verkeer op een geïntegreerde manier analyseren. De maatregelen die de initiatiefnemer voorstelt, moeten kaderen binnen een aanpak van mobiliteitsmanagement. De milieueffecten omvatten de impact van het gebouw op de onmiddellijke omgeving in termen van windhinder en windgevaar, lucht, geluid, licht- en zonnetoetreding en energie. De stad heeft hiervoor technische studies laten uitwerken, die concrete richtlijnen en berekenings- en meetmethodes voorschrijven: windhinder en windgevaar, akoestische aspecten en de licht- en zonnetoetreding. De initiatiefnemer onderbouwt de geschiktheid van de locatie aan de hand van de criteria zoals uitgewerkt in het hoofdstuk ‘Eerste set van criteria. Locatiegeschiktheid’ van deze HBC en bundelt de verschillende deelonderzoeken in het hoogbouwrapport. Een eventueel reeds geplande nieuwe toestand voor het omliggend gebied dient meegenomen te worden in de rapportage. Het hoogbouwrapport wordt op de locatiegeschiktheid beoordeeld door verschillende stedelijke diensten en in een gemeenschappelijke zitting van de Gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Ordening (GECORO) en de Welstandscommissie (WSC). Op basis van dit advies voert de initiatiefnemer eventueel aanpassingen door, en legt deze opnieuw voor. Na een positief advies met betrekking tot de locatiegeschiktheid, kan de tweede beoordelingsfase worden aangevat en wordt er indien nodig een RUP opgesteld. Bij een negatieve evaluatie van de locatie wordt het project in deze fase afgewezen.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 10
1.3
nderbouwing en beoordeling van O de architecturale geschiktheid
In een tweede fase wordt er ingezoomd op het gebouw in zijn onmiddellijke omgeving. Hierbij worden reeds gerapporteerde criteria verder uitgewerkt of eventueel herzien in functie van gewijzigde omstandigheden. De architecturale uitwerking en inpassing van het hoogbouwproject staat of valt met een kwaliteitsvol ontwerp. De organisatie van een vergelijkende selectieprocedure voor de architect of ontwerpwedstrijd biedt hiervoor de beste garanties. Zo wordt van meet af aan in het ontwerpproces afgewogen ten opzichte van alle factoren die meespelen in de projectontwikkeling van hoogbouw welke aanpak en welk voorstel leidt naar een succesvol eindresultaat. Er bestaan diverse vormen van ontwerpwedstrijden en dit kan verlopen in samenwerking met de stadsbouwmeester. De noodzaak van een ontwerpwedstrijd wordt na advies door de Welstandscommissie al dan niet goedgekeurd door het college. In het geval van een ontwerpwedstrijd neemt het college kennis van het gunningsverslag. Het ontwerp dient optimaal te streven naar beeldkwaliteit en verblijfskwaliteit en de beste oplossingen te integreren voor een multimodale bereikbaarheid (keuzearchitectuur) en optimale integratie van duurzame technieken en oplossingen. Deze set van criteria omvat: de beeldkwaliteit de verblijfskwaliteit de keuze-architectuur en modal split duurzaamheid Voor wat betreft de beeldkwaliteit, worden de vorm, de onderlinge verhoudingen tussen de gebouwdelen en de materialisatie van het gebouw onder de loep genomen. Er worden op deze vlakken geen concrete voorschriften opgelegd. De stad wil creatieve en innovatieve ontwerpen aanmoedigen, maar zal hierbij wel streng toezien op een consistente en integrale ontwerpaanpak.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 11
De verblijfskwaliteit in en om het gebouw dient verzekerd te worden door de basis van het gebouw volwaardig deel uit te doen maken van de stedelijke morfologie en de ruimtelijke structuur. Dit vereist onder andere een levendige plint met aantrekkelijke functies. Daarnaast wordt gewaakt over een logische adressering, logische toegangen. De openbare of open ruimte moet aantrekkelijk worden ingericht en – net zoals de gemeenschappelijke gebouwdelen – goed worden onderhouden en beheerd. Het is belangrijk dat de nodige beheer- en onderhoudsafspraken op voorhand worden vastgelegd. Tot slot houdt de toets van de verblijfskwaliteit bijzondere aandacht in voor de relatie tussen interieur en exterieur, zowel op het niveau van de panorama’s als op het niveau van de aansluiting op het openbaar domein of extra publieke ruimtes. Keuze-architectuur moet de bereikbaarheid van het gebouw bevorderen met alle, maar vooral ook met de duurzaamste modi. Het gebouw zelf moet ook de best beschikbare technologieën voor duurzame energieopwekking, verwarming, waterhuishouding … integreren. Vaak biedt de schaal van een toren hiervoor uitstekende opportuniteiten. De kwaliteit van het architectuurontwerp voor de toren en de inpassing in de onmiddellijke omgeving dient door de initiatiefnemer te worden onderbouwd aan de hand van de criteria zoals uitgewerkt in het hoofdstuk ‘Tweede set van criteria. Architecturale geschiktheid’ van deze HBC. Hiervoor worden een duidelijke weergave van het ontwerpvoorstel en de verschillende aanvullende deelonderzoeken gebundeld in het hoogbouwrapport. De architecturale aspecten worden geëvalueerd door de Welstandscommissie en de stadsdiensten. De initiatiefnemer voert eventueel aanpassingen uit en legt deze opnieuw voor. Na het bekomen van het definitieve advies dient de initiatiefnemer zijn stedenbouwkundige vergunningsaanvraag in. Het hoogbouwrapport en alle adviezen worden betrokken in de behandeling van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Positieve adviezen bieden echter geen garantie op een vergunning.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 12
FASE 1 : Criteria voor de locatiegeschiktheid Stedelijk functioneren Ruimtelijke draagkracht en structuur Meerwaarde voor stads- en buurtleven Stadsbeeld Impact op stads- en wijkniveau Impact op privacy Mobiliteit Openbaar vervoer Mobiliteitstoets Milieueffecten Windhinder en windgevaar Lucht en geluid Licht- en zonnetoetreding Energie
← FASE 2 : Criteria voor de architecturale geschiktheid → ← → ← → ← → ← →
Beeldkwaliteit Verblijfskwaliteit Basis Plint Adressering Terrassen Open ruimte Beheer van gebouw en omgeving Relatie tussen binnen en buiten Keuze –architectuur en modal split Duurzaamheid Flexibele structuren Comfort en kwaliteit van binnen- en buitenruimte Duurzaam grondstoffengebruik
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 13
2 EERSTE SET VAN CRITERIA LOCATIEGESCHIKTHEID
2.1
Stedelijk functioneren
De aard en omvang van de functie, de typologie en schaal van het project worden afgetoetst aan de ruimtelijke structuur en de draagkracht van de omgeving. Daarenboven moet de toren een meerwaarde betekenen voor het stads- en buurtleven.
2.1.1
Ruimtelijke draagkracht en structuur
BESCHRIJVING De ruimtelijke structuur wordt vormgegeven door een samenspel van gebouwen, open ruimte, functies, vormen, relaties en bewegingen. Elke ruimtelijke structuur heeft een zekere ‘draagkracht’: een bepaalde en begrensde capaciteit om gebouwen, functies, verkeer … op te vangen, zonder ‘uit evenwicht’ te raken. Elke toevoeging of weglating heeft impact op deze draagkracht en kan de ruimtelijke structuur verbeteren, dan wel verstoren of ontwrichten. De ruimtelijke draagkracht bepaalt dus de mate waarin een programma door een bepaald gebied verdragen wordt, zonder dat het samengaan van die functies (functionele draagkracht) en de natuurlijke ecologische werking van het gebied (ecologische draagkracht) in het gedrang komen. TOETS In een beschrijvende nota omschrijft de initiatiefnemer de aard en grootte van de functie en de typologie en schaal van het project in relatie tot de draagkracht en de ruimtelijke structuur van de omgeving. Als de typologie of de schaal van het project overlast genereren, kunnen in de voorbesprekingsfase een vermindering van het bouwvolume, een vermenging van functies of andere bijkomende maatregelen opgelegd worden.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 15
WIE De initiatiefnemer maakt een deelrapport ‘Ruimtelijke draagkracht en structuur’ op. Informatie over geldende gebiedsgerichte plannen en GIS-gegevens kunnen opgevraagd worden bij de stad. RICHTLIJNEN Het strategisch Ruimtelijk Structuurplan en eventueel geldende masterplannen of ontwikkelingsvisies voor het relevante gebied, bieden inzicht in de (gewenste) ruimtelijke structuur van de omgeving. GIS-gegevens van de stadsdiensten kunnen deze informatie aanvullen met gegevens over bestaande of ontbrekende functies, groene ruimtes, mobiliteit, de lokale bevolkingsdichtheid en –samenstelling …
2.1.2
Meerwaarde voor stads- en buurtleven
BESCHRIJVING De intensivering van een gebied met hoogbouw moet voor de publieke gemeenschap, voor het omringende weefsel en voor de omwonenden, een voordeel opleveren. De sociale en publieke meerwaarde voor de omgeving kan liggen in de gewonnen open ruimte rond de toren en de inrichting als publieke ruimte, maar ook in publieksgerichte functies. Een hoogbouw mag geen afgesloten of op zichzelf staande wereld worden, maar moet deel worden van de wijk. TOETS De initiatiefnemer stelt een beschrijvende nota op waarin de meerwaarde voor het stads- en buurtleven inzichtelijk gemaakt wordt op basis van een tekortenanalyse (of functionele analyse). Hij onderzoekt en geeft aan hoe er op de tekorten ingespeeld kan worden. De GIS-tekortenanalyse wordt door de stad aangeleverd en brengt tekorten in de omgeving in beeld, zowel voor de situatie zonder, als met het project. Omwille van de grote schaal biedt hoogbouw mogelijkheden voor collectieve initiatieven, waardoor een meerwaarde kan bekomen worden voor een hele wijk.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 16
De functies die in kaart gebracht worden met de tekortenanalyse zijn o.m.: open ruimte: plein, buurtpark, wijkpark, stadsdeelpark, speelterrein, buurtsportterrein, hondenloopzone, volkstuin … publieke voorzieningen: school, deeltijds kunstonderwijs, kinderdagverblijf, jeugdcentrum, fuifruimte, zwembad, sporthal, bibliotheek, cultureel centrum, dienstencentrum … commerciële functies: supermarkt, café, bank, bakker … WIE De stad Antwerpen levert de tekortenanalyse aan. De initiatiefnemer toont aan de hand van een beschrijvende nota aan hoe op de tekorten ingespeeld kan worden. RICHTLIJNEN Een GIS-tekortenanalyse brengt tekorten in beeld aan de hand van een dubbele methode. De eerste methode identificeert tekortzones op basis van loopafstand. Een voorziening functioneert op buurtniveau, op wijkniveau, of op het niveau van een stadsdeel en heeft een respectievelijk bereik/buffer van 400, 800 of 1600m, rekening houdende met belangrijke barrières (water, ring, snelweg, het spoor…) en oversteekplaatsen. Het bereik van pleinen en de groene open ruimte is gerelateerd aan hun oppervlakte. Inwoners die buiten de invloedsfeer van een voorziening wonen, wonen wat die voorziening betreft in een tekortzone. De tweede methode brengt ook de draagkracht in beeld: het aantal of de oppervlakte van de voorzieningen per inwoner. Zodoende wordt de bevolkingsdichtheid mee in rekening gebracht. De draagkracht van een voorziening wordt berekend op wijkniveau. De norm of het stedelijk gemiddelde wordt als referentiewaarde gebruikt om te bepalen hoeveel (aantal of oppervlakte) voorzieningen er tekort zijn in een bepaalde wijk of een stadsdeel. De twee benaderingen worden voorgesteld op één synthesekaart met de bestaande locaties van de voorziening (punten), de locaties van de tekortzones (gearceerde gebieden) en de omvang van de tekorten (ingekleurde wijken of stadsdelen).
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 17
2.2
Stadsbeeld
Hoge gebouwen hebben een impact op het beeld van de stad en de wijk. Het uitzicht op de toren vanuit het stadsweefsel en de zichten vanuit de toren moeten uitgewerkt worden als troeven. De impact op historische of monumentale zichtassen en op de privacy van de omwonenden dient vermeden of beperkt te worden.
2.2.1
Impact op stads- en wijkniveau
BESCHRIJVING De bedoeling is om na te gaan van uit welke standpunten en hoe het geplande gebouw in zijn omgeving en in de stad zichtbaar is. Verbergt het van op een standpunt waardevolle gebouwen, open ruimtes of andere zichten? Hoe verhoudt de hoogte zich ten opzichte van het stadssilhouet? Op stadsniveau vormt hoogbouw een herkenningspunt in de skyline. Het signaleert de ligging van buurten of stadsdelen, zoals de kathedraal het oude stadscentrum signaleert. Op wijkniveau wordt hoogbouw van op kortere afstand en gedetailleerder waargenomen. Hoogbouw is in zijn geheel echter meestal enkel goed aanschouwbaar op zichtassen en vanuit open perspectieven. Een hoog gebouw kan ook een oriënterende functie hebben binnen het bereik van de wijk, en ten opzichte van andere wijken. De beeld- en belevingskwaliteit op straatniveau vormen belangrijke criteria op de architecturale schaal. Deze aspecten worden besproken bij de criteria ‘Beeldkwaliteit’ en ‘Verblijfskwaliteit’.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 18
TOETS De initiatiefnemer dient de effecten van het gebouw op de waarnemingsniveaus van stad en buurt inzichtelijk te maken door middel van een gezichtsveldanalyse en te illustreren aan de hand van beeldsimulaties. Omdat hoogbouw vanop ruime afstand waarneembaar is en impact heeft op de omgeving en de erfgoedwaarde ervan, zal de stad bij elk hoogbouwproject advies vragen aan haar afdeling onroerend erfgoed. Als basis voor de simulaties levert de stad foto’s aan en een selectie van relevante standpunten. Deze selectie omvat verschillende visuele assen op grotere afstand en de belangrijkste invalswegen en bruggen, maar ook zichtpunten en perspectieven in de wijk en het straatbeeld. WIE De initiatiefnemer van een hoogbouwproject dient de gezichtsveldanalyse te maken. De stad maakt de selectie van relevante standpunten en levert foto’s aan. De initiatiefnemer maakt een 3D-simulatie in *.kmz formaat.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 19
RICHTLIJNEN Het geplande torengebouw dient met behulp van het 3D-stadsmodel (Google Earth) grafisch te worden gesimuleerd. Hiertoe maakt de initiatiefnemer een .kmz-bestand aan, waarmee de hoogte geverifieerd kan worden op de fotomontages. De beeldsimulatie gebeurt door middel van een fotobewerkingsprogramma met een zo waarheidsgetrouwe weergave als resultaat. Op basis van de ruwe weergave in .kmz kan de hoogte worden ingeschat in het beeld in een reële foto van de omgeving. Volgende principes gelden: Een ruwe weergave van het volume in kmz laat tot om de effecten van op de verschillende standpunten van de reële foto’s in te schatten. Het *.kmz -bestand wordt gevraagd dat kan worden ingeladen in Google Earth. Als basis voor de simulatie wordt een foto gebruikt (dus geen 3D-gesimuleerde omgeving of rendering). De standpunten van de foto’s worden door de stad bepaald. Het ontwerp wordt in de foto gemonteerd. De simulatie volgt de kadrering en beeldcompositie van de door de stedelijke diensten aangeleverde foto’s. De beelden worden ten opzichte van het maaiveld op ooghoogte gesimuleerd; vogelperspectieven zijn niet van toepassing. De graad van de simulatie (detaillering, kleur, ….) wordt bepaald door de standpunten en foto’s. Op niveau van de stad, zijn de effecten in de skyline (volume, hoogte, …) van belang. Hoe dichter bij hoe meer detaillering (gevelopbouw, materiaal, …) van belang zijn. De afbeeldingen hebben een minimale grootte van A4 en een minimale resolutie van 200 dpi.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 20
2.2.2
Impact op de privacy
BESCHRIJVING Vanuit hoogbouw kijkt men neer op de directe omgeving. Er ontstaat inkijk in de omliggende woningen en private buitenruimtes. De impact op de privacy dient beperkt te blijven. De hoogte van waaruit gekeken wordt, speelt een bepalende rol. Hoe hoger men zit, hoe verder men kan kijken. Maar tegelijkertijd vervaagt met de hoogte de relatie met wat er gezien wordt. Vanaf de vierde verdieping is de gelaatsuitdrukking van iemand op straatniveau niet meer herkenbaar, vanaf 6 à 7 verdiepingen verdwijnt een directe belevingsrelatie met het maaiveld. Nog een stuk hoger in de toren verdwijnt zelfs een duidelijke visuele relatie met de directe omgeving. Het zicht is er immers meer gericht op de horizon dan op het maaiveld rond de toren. Maar ook bij een nabije ordening van torengebouwen mag de onderlinge afstand geen problemen met privacy teweegbrengen. TOETS Directe inkijk van nabij in private vertrekken en buitenruimtes dient vermeden te worden. Omdat vanaf 6 à 7 verdiepingen de directe belevingsrelatie met het maaiveld verdwijnt, geldt voor hoogbouw een minimale afstand van 20 meter ten opzichte van overstaande woningen en private buitenruimtes. WIE De initiatiefnemer toont de impact van de inplanting van het torengebouw op de privacy in private vertrekken en buitenruimtes door middel van een plan en/of een uitzichtstudie. RICHTLIJNEN Om de inkijk in de omliggende bestaande en geplande gebouwen en buitenruimte te vermijden dient er minimaal een afstand van 20 meter rondom het hoogbouwvolume te worden behouden. Op een plan van de bestaande en geplande omgeving (gebouwen en buitenruimte) moet de privacybuffer van 20 m worden aangeduid.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 21
2.3
Mobiliteit
Hoogbouw genereert door zijn schaal een geconcentreerde verhoging van mobiliteit. De effecten van bestemmings- en herkomstverkeer op de capaciteit van het verkeersnet kunnen aanzienlijk zijn. Een hoogbouwproject moet positief scoren vanuit het oogpunt van zowel bereik als bereikbaarheid. Bereik wordt besproken op niveau van locatiegeschiktheid. Bereikbaarheid wordt op het niveau van de architectuur besproken bij het criterium ‘Keuze-architectuur en modal split’. Het project dient zo weinig mogelijk bijkomend autoverkeer te genereren. Hoogbouw kan en moet zelfs bijdragen tot het verminderen van het congestieprobleem en tot een beter gebruik van het openbaar vervoersnetwerk.
2.3.1
Openbaar vervoer
BESCHRIJVING De evaluatie van mobiliteit is verschillend al naargelang van het mobiliteitsprofiel van de functie die voorzien zal worden. Een toren met overwegend kantoren levert een andere impact dan een toren met overwegend wonen. Een ander mobiliteitsprofiel stelt ook andere vereisten inzake bereik en bereikbaarheid. Daarom wordt voor de aansluiting op het openbaar vervoernetwerk een onderscheid gemaakt tussen regionaal functioneren en stedelijk functioneren, al naargelang van het schaalniveau waarop de geplande functie werkt. TOETS Voorbeelden van functies die kunnen functioneren op regionale schaal zijn kantoren, hotels, ziekenhuizen, hogescholen … Voor een functie op regionale schaal zijn de verbinding met een hoogwaardig treinstation en een kwaliteitsvol voor- en natransport tussen station en bestemming essentieel. In Antwerpen zijn er drie hoogwaardige treinstations: Antwerpen-Centraal, Berchem en Antwerpen-Zuid. De kwaliteit van het voor- en het natransport wordt in eerste instantie bepaald door de tijd van de verplaatsing. De verplaatsingsafstand varieert naargelang de modus (te voet of met het openbaar vervoer).
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 22
Vanaf een van deze drie hoogwaardige stations mag de looptijd voor voetgangers en de reistijd met tram of bus maximum 15 minuten duren. Alleen de meest kwaliteitsvolle openbaar vervoersmiddelen komen in aanmerking. Zowel op basis van lijnvoering, van frequentie en van doorstroming als van robuustheid, zijn dit trams en hoogwaardige buslijnen. Voor een functie op stedelijke schaal (bv wonen) is vooral de verbinding met de onmiddellijke omgeving, de buurt, van belang. De bereikbaarheid te voet of per fiets dient optimaal te zijn en de verbinding met openbaar vervoer is essentieel. De loopafstand tot een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding mag maximaal 400 m (in vogelvlucht) of 500m reële afstand bedragen. De meeste hoogbouwprojecten met functies op regionale schaal zullen ook elementen bevatten die functioneren op stedelijke schaal. Ze zullen dus feitelijk op gemengde schaal functioneren. Dit is ook wenselijk, want monofunctionele gebieden moeten worden vermeden. Indien beide schaalniveaus samen voorkomen, dienen de criteria van beide schaalniveaus toegepast te worden, ook weer enkel rekening houdende met trams en hoogwaardige buslijnen. WIE Het hoogbouwproject wordt gepositioneerd op GIS-kaarten voor het bereik van openbaar vervoer en kwaliteitsvol voor- en natransport. De kaarten worden door de stadsdiensten in een recente update aangeleverd. RICHTLIJNEN De initiatiefnemer maakt gebruik van GIS-gegevens om de aansluiting van de projectlocatie op het openbaar vervoer te illustreren: Bij regionaal functioneren mag de som van de looptijd voor voetgangers en de reistijd met tram of bus vanaf een van de drie hoogwaardige stations maximum 15 minuten duren. Bij stedelijk functioneren mag de loopafstand tot een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding maximaal 400 m (500m reële afstand) bedragen. Bij gemengd functioneren moet rekening gehouden worden met beide richtlijnen.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 23
2.3.2
Mobiliteitstoets
BESCHRIJVING Voor een hoogbouwproject wordt er een mobiliteitstoets opgemaakt. De inhoud van de mobiliteitstoets is gelijkaardig aan een mobiliteitseffectenrapportage (MOBER). Zie www.mobielvlaanderen.be/vademecum/mober/richtlijnenboek.pdf TOETS De mobiliteitstoets omvat de volgende vier onderdelen: bereikbaarheidsprofiel van de plek, mobiliteitsprofiel van de activiteiten, confrontatie van de profielen, maatregelen. LOKAAL STEDELIJK Bereik trams en treinen: max. 400m/ 5min wandelen
Legende !
Onze-Lieve-VrouwKathedraal
!
bestaande hoogbouw
!
geplande hoogbouw
" Ã " Á
!
!
!!! !!!
internationale knoop interstedelijke IC/IR knoop treinstation (Centraal, Berchem, Zuid) buffer 400m tramhalte buffer 400m (5 min) begrote tramv. buffer 400m (5 min)
!
!
!
! ! ! ! ! !
!
! ! !
! ! ! !! ! !
! !
! !
!
!
! ! ! !
!
!
! !
! !
!
! !
!
!
! !
!! ! ! ! ! ! ! !!
!
!
! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !
! !
! !
! ! !
!!
! ! !
!
±
0
1.800
!
3.600 Meters
Bron: De Lijn , sept. 2012 Verwerking: SW/ cel Omgevingsinformatie
Dynamische kaart van het aanwezige openbaar vervoersaanbod en –bereik
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 24
In de selectie van maatregelen wordt mobiliteitsmanagement als uitgangspunt gehanteerd. Dit is een hiërarchische set van maatregelen in vier disciplines. Hoe hoger in de hiërarchie, hoe effectiever de maatregelen en hoe lager de kostprijs van de uitvoering: 1. Ruimtelijke ordening:
−− het koppelen van bepaalde functies aan bepaalde locaties −− h et aanpassen van het programma (bv. minder verkeersintensieve functies) 2. Vervoersmanagement:
−− sensibiliseringacties voor een duurzamer verplaatsingsgedrag −− opmaak van vervoersplannen voor de nieuwe bedrijvigheid −− het opleggen van parkeernormen (zowel minima als maxima) 3. Verkeersplanologie:
−− het aanpassen van netwerken (bv. betere tram- of fietsverbindingen) −− h et aanpassen van circulatiemaatregelen (bv. wijkcirculatieplan) 4. Verkeersmanagement:
−− v erkeerstechnische maatregelen (bv. verkeerslichtenregeling, drempels …) −− d ynamisch verkeersmanagement (bv. toeritdosering, variabele snelheden …)
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 25
WIE De initiatiefnemer moet de effecten op de verkeersintensiteit in de omgeving van het hoogbouwproject inzichtelijk maken aan de hand van een mobiliteitstoets of quickscan. Het resultaat is een set plannen, gelijkaardig aan een MOBER, die functies, een inplantingsschets, de ontsluiting voor de verschillende modi, de inbedding in de omgeving … weergegeven. De plannen van de locatie van het project en het aanwezige openbaar vervoeraanbod en -bereik worden door de stad geleverd. Voor de toetsing op stedenbouwkundige en architecturale schaal dient de initiatiefnemer ofwel een MOBER op te maken, ofwel een mobiliteitstoets. RICHTLIJNEN De methodiek van het vademecum mobiliteitseffectenrapportage is richtinggevend voor de opstelling van de mobiliteitstoets. Zie www.mobielvlaanderen.be/vademecum/mober/richtlijnenboek.pdf
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 26
2.4
Milieueffecten
Een torengebouw heeft belangrijke effecten op de verblijfskwaliteit in de onmiddellijke omgeving. Bij het optrekken van hoge gebouwen moet daarom aandacht besteed worden aan de windeffecten, de schaduwwerking, de lucht- en geluidsimpact en energie. De effecten kunnen omgezet worden in troeven, bv door energieopwekking, vorm van het gebouw, … De berekening van de impact van de wind, geluid en schaduw is essentieel voor een intelligent, knap en geïntegreerd ontwerp.
2.4.1
Windhinder en windgevaar
BESCHRIJVING Windhinder en windgevaar op maaiveldniveau vormen belangrijke bedreigingen voor het comfort en de leefbaarheid van het openbaar domein rond hoogbouwprojecten. De windhuishouding op de gevel van het gebouw is belangrijk in verband met de leefbaarheid van de terrassen. Naast de valwinden op het maaiveldniveau en de windhuishouding rond het gebouw en in het algemeen, zijn er ook opportuniteiten, bv op het vlak van energieopwekking of de vorm of inplanting van het gebouw. De meest voorkomende wind in Antwerpen is de zuidwestenwind. Een kwalitatief windklimaat kan worden bekomen door tijdig, dus in conceptfase rekening te houden met belangrijke luchtverplaatsingen. Windhinder houdt ongemakken in zoals wapperende kleding, verwaaide haren, moeilijkheden om bv een krant te lezen … Het ondervinden van windhinder verschilt bovendien naargelang de activiteit en de aard van de persoon die men onderneemt. Het buitengebied van hoogbouwprojecten wordt daarom ingedeeld in gebieden naargelang mensen er kunnen door lopen, slenteren of langdurig kunnen zitten. Voor elk van deze drie functies wordt voor het lokaal windklimaat een kwaliteitsklasse goed-matig-slecht vastgelegd. De essentie is om tijdig in het ontwerpproces rekening te houden met de windeffecten. Door een intelligente inplanting en vormgeving van het gebouw kunnen maatregelen zoals luifels, spoilers en schermen tijdig worden voorzien. Hoe verder in het ontwerpproces, hoe moeilijker deze elementen geïntegreerd kunnen worden. Windgevaar impliceert evenwichtsverlies en de onmogelijkheid om rechtop te blijven staan of verder te lopen. De buitensite wordt opgedeeld volgens de kwalificaties ‘beperkt risico’ en ‘gevaarlijk’.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 27
TOETS De beoordeling van het windklimaat op het maaiveld gebeurt in eerste instantie aan de hand van een eenvoudige analyse. Als er op basis van de eenvoudige analyse geen acceptabel windklimaat kan worden voorspeld, dient een gedetailleerde analyse te worden uitgevoerd. De beoordeling gebeurt op basis van NEN 8100:2006 ‘Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving’. Bij de beoordeling van de eenvoudige analyse wordt rekening gehouden met beschikbare windstatistieken, de ligging binnen de stad, de vorm, oriëntatie, sokkel en onderdoorgangen van het gebouw en met de bestemming van het gebied (met een focus op het al dan niet publiek toegankelijk zijn). Op basis van deze beoordeling wordt al dan niet een gedetailleerde analyse gevraagd van de initiatiefnemer. Indien mogelijk gebeurt dit aan de hand van computational fluid dynamics (CFD). Zo niet, is een windtunnelonderzoek noodzakelijk. Wanneer windgevaar mogelijk is, is de windtunnel de enige betrouwbare onderzoeksmethode. Wanneer verschillende windafschermende maatregelen getest moeten worden of wanneer de effectiviteit van een aantal aanpassingen interactief moet worden bepaald, is de windtunnel het aangewezen instrument. WIE De eenvoudige methode wordt verricht door de initiatiefnemer. De stad bepaalt of een gedetailleerde analyse vereist is. Deze dient eveneens door de initiatiefnemer uitgevoerd te worden. De stad levert hiervoor het 3D-model aan. Zij bepaalt ook volgens welke methode (CDF of windtunnel) de initiatiefnemer tewerk moet gaan. RICHTLIJN De volledige methodiek staat omschreven in de Milieutechnische rapportering HBN Antwerpen: Invloed van hoogbouw op windhinder op maaiveldniveau, te raadplegen op ruimtelijkstructuurplanantwerpen.be/downloads/Richtlijn_Wind.pdf
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 28
2.4.2
Geluid en lucht
BESCHRIJVING Hoogbouw kan gelegen zijn in een zone met een hoge geluidsbelasting of zone met verhoogde luchtverontreiniging. Het afschermen van geluidsbronnen (bv door geluidsschermen) is slechts mogelijk op de eerste niveaus. Hiermee dient rekening gehouden te worden zowel bij de locatiekeuze end e oriëntatie van het gebouw als in de uitwerking van het ontwerp. Maatregelen betreffende de mitigatie van omgevingslawaai en luchtverontreiniging dienen echter genomen te worden op gebouwniveau (uitgewerkt bij het architecturale criterium ‘duurzaamheid’). Hoogbouw moet anderzijds ook zelf streven naar een zo klein mogelijke toename van geluidsproductie en –overlast, en waar mogelijk zelfs positief bijdragen tot de geluidskwaliteit in de omgeving. Negatieve invloed op de geluids- en/of luchtkwaliteit kan het gevolg zijn van nieuwe weginfrastructuur om het gebouw te ontsluiten, extra of andere types verkeer, het ontstaan van geluidsintensieve punten zoals in- en uitritten, technische ruimtes of windgeluiden door het gebouw zelf. Daarnaast kan het gebouw een reflecterende en dus versterkende werking hebben op de geluidsvoortplanting in de omgeving. Omgekeerd kan het een afschermende werking hebben en dus het geluidsniveau in bepaalde zones verlagen. TOETS De locatie en de oriëntatie van het gebouw wordt aangeduid op de lucht- en geluidskaart van Antwerpen om zo de bestaande situatie van de omgeving van het gebouw in beeld te brengen. Indien uit de lucht- en geluidskaart blijkt dat het perceel gelegen is in een gevoelige zone dient men de locatiekeuze en oriëntatie van het gebouw te verantwoorden.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 29
De impact van het project op de luchtkwaliteit hangt samen met verkeersgenererende functies of structurele impact op de bestaande verkeersstromen. De effecten op het buitengeluid worden op vijf akoestische aspecten getoetst: 1)
wijziging van de verkeersstroom (snelheid en intensiteit)
2)
reflectie van geluid naar een open ruimte (park)
3)
meervoudige reflecties tussen het project en tegenoverliggende gebouwen
4)
afscherming door de hoogbouw
5) lokale geluidbronnen eigen aan de hoogbouw (inrit parking, installaties, functies in het gebouw, speelpleinen, terrassen ...). Deze aspecten worden afhankelijk van het veroorzaakte effect in dB(A) gescoord als ‘positief’ (in geval van afscherming), ‘neutraal’ (geen waarneembaar effect), ‘beperkt waarneembaar’ (compenserende maatregelen te overwegen), ‘goed waarneembaar’ (compenserende maatregelen verplicht) of ‘negatief’ (invraagstelling concept). Een eenvoudige analyse vertrekt vanuit eenvoudige geometrische gegevens: een grondplan en doorsnedes van de inplanting van de hoogbouw volgens de verschillende hoofdassen van het gebouw. Het geeft voor de vijf aspecten de effecten weer voor een studiegebied van 500 m x 500 m rond het hoogbouwproject. De gedetailleerde analyse is noodzakelijk wanneer de eenvoudige methode een toename toont van meer dan 3 dB(A) in 1 of meer punten. Ze omvat een berekening van het geluidsniveau op een grondplan en een aantal kenmerkende doorsneden over een gebied van 500 x 500 m tot 1000 x 1000 m, met een volledig model van het wegverkeersgeluid conform de bepalingen van Vlarem.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 30
WIE De initiatiefnemer dient het gebouw te positioneren op de lucht- en geluidskaart, met indien nodig, een korte toelichting omtrent de locatie en oriëntatie van het gebouw op de site. De kaarten worden in een recente update aangeleverd door de stad. De initiatiefnemer voert de eenvoudige en/of de gedetailleerde methode uit. Voor de berekening van de geluidstoenames in de eenvoudige analyse duidt de stad de meetpunten aan, maar de initiatiefnemer moet deze uitbreiden indien er andere, minder gunstige punten blijken te zijn. Voor de gedetailleerde analyse levert de stad een 3D-model aan in SHP-formaat. RICHTLIJNEN De Milieutechnische rapportering HBN Antwerpen: Invloed van hoogbouw op akoestische aspecten formuleert richtlijnen voor zowel de eenvoudige als de gedetailleerde analyse en bevat onder andere de tabellen voor het aflezen van de geluidstoename of afname. De aanduiding van het project (zone) op de lucht- en geluidskaart.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 31
2.4.3
Licht- en zonnetoetreding
BESCHRIJVING Voldoende bezonning en daglicht zijn belangrijk voor de verblijfskwaliteit in de omliggende gebouwen en buitenruimte. Bij hoogbouw is dit een aandachtspunt vanwege de specifieke effecten ervan op daglicht- en zonlichttoetreding op de onmiddellijke omgeving. Daarnaast beïnvloedt zonlicht de energiebehoefte en de werking van actieve zonnesystemen (fotovoltaïsche zonnepanelen en thermische zonnecollectoren). TOETS In de analyse gaat de initiatiefnemer na in welke mate de hemelkoepel en het directe zonlicht worden afgeschermd. Zo bekomt men een beeld van de beschikbaarheid van daglicht op de gevel en van de mogelijkheden voor passieve benutting van zonne-energie. Bijkomend kan de beschaduwingsduur van de gevel worden berekend. Bij de eenvoudige methode dient de initiatiefnemer aan de hand van foto’s en geometrische rasters de mate van afscherming op te tekenen en berekenen voor bepaalde punten. In geval van een negatieve beoordeling wordt een gedetailleerde analyse geëist. Een gedetailleerde analyse kan ook worden gevraagd wanneer de licht- en zonnetoetreding op het openbaar domein bijzondere aandacht verdient. De gedetailleerde analyse gebeurt op basis van een 3D-model en een klimaatbestand met de bezonningsgegevens. De simulatie van de bezonning gebeurt op uurbasis voor een volledige jaarperiode en brengt zowel de directe en diffuse, als de gereflecteerde component in rekening.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 32
WIE De initiatiefnemer voert de eenvoudige analyse uit aan de hand van door de stad aangeleverde beelden en voor twee tot tien door de stad aangegeven punten. Hierbij gebruikt hij de geometrische rasters uit de milieutechnische studie Invloed van hoogbouw op licht- en zonnetoetreding in de omgeving. Voor de gedetailleerde analyse levert de stad een 3D-model aan in SHP-formaat. De initiatiefnemer stelt een type klimaatbestand met bezonningsgegevens voor dat hij zal gebruiken voor de analyse. RICHTLIJNEN De Milieutechnische rapportering HBN Antwerpen: Invloed van hoogbouw op licht- en zonnetoetreding in de omgeving bevat alle richtlijnen volgens welke de eenvoudige en gedetailleerde analyses dienen te worden uitgevoerd.
2.4.4
Energie
BESCHRIJVING Collectieve energievoorzieningen spelen een belangrijke rol in de stedelijke scenario’s voor het bereiken van CO2 –neutraliteit. De omschakeling naar hernieuwbare energiebronnen en inschakeling van reststromen (warmte, biomassa) is veel efficiënter te organiseren voor grootschalige collectieve systemen dan voor kleinschalige en individuele. Het is om die reden van belang om in de planningsfase van elke nieuwe ontwikkeling de haalbaarheid en het bereik van collectieve energievoorziening te onderzoeken. De haalbaarheid en rentabiliteit van een collectief systeem voor productie en verdeling van warmte en koude hangt af van de absolute omvang, de ruimtelijke spreiding en het tijdsprofiel van de energievraag . Hoogbouw heeft ten opzichte van laagbouw op minimaal twee van deze parameters een voordeel. De ruimtelijke spreiding van de energievraag is per definitie klein en de omvang is groot ongeacht de energetische kwaliteit van het gebouw (laag energie – passief).
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 33
De invulling van de omgeving van de hoogbouw (energievraag, dichtheid en functiemix) kan verder bijdragen aan de rentabiliteit van het collectief systeem gebonden aan de nieuwe ontwikkeling. De aanwezigheid in de omgeving van onder meer functies met grote energievraag, restwarmte en geschikte bronnen van hernieuwbare energie bieden een belangrijk voordeel. Tot slot bieden warmteen koudenetten de mogelijkheid om op een grote schaal hernieuwbare energie uit bodem, zon, wind, oppervlaktewater of biomassa gewonnen in, op of rond het gebouw te verdelen. Er zijn dus meerder factoren die een invloed hebben op de rentabiliteit van een collectieve energievoorziening. Een haalbaarheidsstudie kan hierover uitsluitsel geven. TOETS De initiatiefnemer onderzoekt de mogelijkheden van technieken voor collectieve hernieuwbare energievoorziening . In het onderzoek is er aandacht voor de synergie met de omliggende wijk(en). WIE De initiatiefnemer onderzoekt de mogelijkheden op gebouwniveau aan de hand van de voor hem beschikbare gegevens. Gegevens over de energieverbruiken van de omliggende wijken zijn noodzakelijk in het onderzoek naar mogelijke synergiën. Deze gegevens zullen op verzoek door de stad worden aangeleverd. RICHTLIJNEN De initiatiefnemer presenteert een visienota waarin de resultaten van het kwalitatieve onderzoek op inzichtelijke wijze wordt gepresenteerd. De visie bevat in elk geval informatie over de mogelijkheden van hernieuwbare energie uit wind, (oppervlakte)water, zon en bodem binnen de grenzen van het project en behandelt de opties voor de levering van energiediensten aan de omliggende wijken via wijkverwarming en/of –koeling.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 34
3 TWEEDE SET VAN CRITERIA – ARCHITECTURALE CRITERIA ARCHITECTURALE GESCHIKTHEID
In deze fase wordt er ingezoomd op het gebouw in zijn onmiddellijke omgeving. Dit wil niet zeggen dat de eerste set criteria (locatiecriteria) hier niet meer relevant zijn: er zal integendeel een verdere uitwerking of zelfs een herziening (bv door ondertussen gewijzigde omstandigheden, ingewonnen adviezen, voortschrijdend inzicht … ) aan de orde zijn. Een kwaliteitsvol ontwerp is van primordiaal belang. De initiatiefnemer kan proactief tewerk gaan om de kansen op een hoogstaand ontwerp te verhogen. Dit begint bij een heldere projectdefinitie en een weloverwogen selectieproces om de architect aan te stellen. Een ontwerpwedstrijd biedt de beste garanties op de selectie van het juiste ontwerp. Er zijn diverse vormen van wedstrijden mogelijk en de stadsbouwmeester kan hierbij ondersteuning aanbieden.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 36
3.1
Beeldkwaliteit
BESCHRIJVING Diverse vormen voor het gebouw zijn mogelijk, zoals het voorkomen (schijf, een naald, een blok of een hybride vorm). Hiervoor worden er geen regels opgelegd. De vorm bepaalt mee de icoonfunctie van de toren. Hij geeft uitdrukking aan de intenties van de ontwerper, maar komt tegelijkertijd voort uit een houding ten opzichte van de ruimtelijke context. De vorm van de toren dient te reageren op de perceelstructuur, de omgevende bebouwing, bepalende zichten van op specifieke plekken in de omgeving … De sokkel, de bovenbouw en de top en de verhoudingen ertussen zijn belangrijk. Bijzondere aandacht gaat naar de plint, de verdieping waar de relatie met het maaiveld wordt gemaakt. Maar ook de verschillende zichten op het gebouw, de indruk die het gebouw maakt en de materialisatie vragen om extra aandacht (bv de mogelijke weerspiegeling van de gevel). De oriëntatie en inplanting zijn belangrijke aspecten, die tevens terug komen in het energetisch en milieutechnisch verhaal. Een ontwerp getuigt van ruimtelijke kwaliteit als het erin slaagt om alle uiteenlopende randvoorwaarden, eisen en potenties zoveel mogelijk te integreren. Consistentie in de verschillende aspecten van het ontwerp is hierbij van belang. TOETS De verschijningsvorm van het torengebouw en de inpassing in de omgeving dienen inzichtelijk gemaakt te worden aan de hand van een gezichtsveldanalyse op niveau van stad, buurt en straat en aan de hand van een 3D-model en/of maquette. Voor wat betreft de gezichtsveldanalyse op stadsniveau is de impact van de ruwe architecturale verschijningsvorm op de skyline cruciaal. Voor wat betreft de gezichtsveldanalyse op niveau van de buurt is de inplanting, de materialisatie de vorm of de impact op de directe omgeving van belang. Op niveau van de straat is de vorm van de sokkel, de plint, de gevel, de materialisatie, de ritmiek en de aansluiting met De gezichtsveldanalyse werd reeds opgemaakt in de eerste fase van de beoordeling, bij het nagaan van de locatiegeschiktheid. Hierbij werd bepaald of de positie en de hoogte aanvaardvaar waren. Op de architecturale schaal dient deze gezichtsveldanalyse de beeldkwaliteit bespreekbaar te maken. Indien de (geplande) omgeving ondertussen gewijzigd is, dient hier rekening mee gehouden te worden.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 37
WIE De stadsdiensten leveren foto’s op niveau van stad en wijk aan. De foto’s op niveau van de straat worden door de initiatiefnemer zelf genomen. De selectie van de relevante standpunten voor de gezichtsveldanalyse gebeurt door de stadsdiensten. De initiatiefnemer dient op de aangeduide standpunten de beeldinpassingen van het hoogbouwproject te illustreren. RICHTLIJNEN Op schaalniveau van het architecturaal object is het essentieel om de beeldbepalende elementen (kleuren, materialen, gevelopeningen, luifels, reclameconcept …) met voldoende detail in de montage te simuleren. Verder gelden de richtlijnen van de gezichtsveldanalyse voor het locatiecriterium stadsbeeld. De beeldsimulatie van de inpassing gebeurt door middel van een fotobewerkingsprogramma met een zo waarheidsgetrouwe weergave. In Google Earth worden door de initiatiefnemer ruwe simulaties ingetekend (hoogte).
3.2
Verblijfskwaliteit
BESCHRIJVING Door een aantal slechte voorbeelden uit het verleden (voornamelijk uit de jaren 1960-1970) heeft hoogbouw heeft soms een negatieve bijklank gekregen. Vaak is dit te wijten aan een weinig kwaliteitsvolle inpassing van het gebouw in de context. De inrichting van de open ruimte rond de toren, de aansluiting op de bestaande bebouwing in de omgeving, het programma in de sokkel en de publieksaantrekkelijke vormgeving van de gelijkvloerse functies dienen dus goed uitgewerkt te worden. De leesbaarheid van het gebouw in zijn omgeving, is een opgave die een degelijke architecturale uitwerking vraagt.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 38
TOETS
Vorm van de basis Van veraf beschouwd vormt een toren een landmark en een herkenningspunt. Van dichtbij is het een wezenlijk deel van de stedelijke morfologie. De basis van een toren – het deel waar hoogbouw het maaiveld raakt, is belangrijk voor de belevingskwaliteit van de omgevende publieke ruimte. Er zijn verschillende varianten mogelijk voor de aanlanding van een toren op het maaiveld: rechtstreeks op het openbaar domein, op pilotis opgeheven van het maaiveld, een verzonken verdieping of souterrain, een uitgesproken sokkel of podium, een combinatie van hoogbouw en laagbouw … Een analyse van het omgevende stadsweefsel en de aansluitende bebouwing is noodzakelijk om de basis op een correcte manier vorm te geven en in te passen.
Levendige plint De plint is zeer belangrijk voor de levendigheid van het straatbeeld. De architecturale uitwerking en de functionele invulling van de plint bepalen de relatie met het publiek domein. Vaak zijn in torengebouwen op de benedenverdieping geen andere functies aanwezig dan lifthallen, (dienst)toegangen, parkeerinritten, fietsenstallingen, afvalcontainers en dergelijke. Het maaiveldniveau vormt zo een onaangename verblijfsplaats. Om dit te vermijden wordt voor de plint een mix beoogd van publieksgerichte functies. De diversiteit aan functies zorgt voor een levendig straatbeeld en vergroot de interactie met de publieke ruimte. Voldoende vrije hoogte van de benedenverdieping laat een grote flexibiliteit toe voor de invulling met functies en geeft de plint een grotere transparantie en toegankelijkheid.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 39
Adressering De hoogbouw dient een duidelijke en logische adressering te krijgen. Dit bevordert niet alleen de vlotte levering van post, maar ook de inpassing van de toren in de straat en de buurt. Er mag geen misverstand ontstaan door de aanleg van het openbaar domein of door het ontwerp van de plint. De toegangen tot de verschillende functies moeten duidelijk leesbaar zijn vanaf het openbaar domein. De kwaliteit van de landing van het gebouw en de inrichting van het omliggend openbaar domein draagt hiertoe bij. Voor het aantal ingangen geldt in sommige gevallen: hoe meer hoe beter. Het creëren van meer ingangen kan het identiteitsgevoel en de sociale controle verhogen. Het is tot slot ook belangrijk om daglicht te voorzien in hallen en gangen.
Terrassen De vraag naar buitenruimte kan in hoogbouw opgelost worden met terrassen. Maar omdat de windhuishouding bij hoogbouw een bijzonder aandachtspunt is, vereisen terrassen een kwaliteitsvolle en intelligente oplossing.
Omliggend openbaar domein De inrichting van het openbaar domein speelt zeker bij hoogbouw mee in de inpassing in en de verblijfskwaliteit van de omgeving. Aspecten die vanaf de beginfase van het ontwerp mee opgenomen dienen te worden, zijn respect voor de schaal van de straat, oplossingen voor parkinginritten en –dekvloeren, de doorlaatbaarheid van oppervlakken, spel- en ontmoetingsaanleidingen, de routing van parking naar inkom en de impact ervan op het openbaar domein, de relatie tussen de gelijkvloerse functies en de bewegingen die erdoor ontstaan, de relaties tussen gelijkvloerse functies en de beeldkwaliteit van de inrichting van het openbaar domein. Bij dit alles is het belangrijk dat de tweedelingen ‘privaat – openbaar’ en ‘afgesloten – toegankelijk’ duidelijk uitgeklaard worden en duurzaam vormgegeven.
Beheer van de openbare ruimte en gemeenschappelijke delen Een vaak voorkomend punt van kritiek bij bewoners en gebruikers is het beheer van het gebouw en de omgeving (zie HBB4). Het beheer kan na verloop van tijd een knelpunt worden. Dit dient tijdig vastgelegd te worden in de nodige overeenkomsten.
4 HoogBouwNota Antwerpen – Bevraging, p. 26 e.v. B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 40
Relatie interieur-exterieur Bij de beoordeling van een hoogbouwproject wordt vaak in hoofdzaak geredeneerd vanuit de omgeving. Er worden dan voornamelijk uitdrukkelijke uitspraken gedaan over de vorm van de toren en de uitwerking van de gevel. Voor het functioneren van de toren zelf, is de relatie tussen binnen en buiten nochtans ook een kwaliteitsbepalende factor. Een hoog gebouw kan uitgewerkt worden door bewust een relatie aan te gaan met de omgeving en de horizon. Verschillende ontwerpaspecten geven richting aan deze relatie: De relatie met buiten wordt bepaald door de gevelopeningen. Het uitzonderlijke uitzicht dient maximaal benut te worden. De circulatieruimte van een hoog gebouw is doorgaans gesitueerd in de kern van het gebouw, maar dit vormt vaak een oorzaak van ‘constructieve stijfheid’. De relatie met andere binnenruimtes is dan soms beperkt en die met buiten zelden mogelijk. Ontwerpoplossingen die de relatie van de circulatieruimte met zowel de binnenomgeving als de buitenomgeving verbeteren, zijn wenselijk. De relatie met de omliggende straten en bebouwing wordt allicht hoofdzakelijk via de plint geregeld. Toch biedt ook de rest van de toren mogelijkheden om een relatie aan te gaan met de stad. Om het panoramisch gezichtspunt in de top van de toren niet exclusief voor te behouden voor een gelimiteerde groep gebruikers, is het aanbevolen om er een meer publieksgericht programma onder te brengen of om het dak van de toren publiek toegankelijk te maken. De relatie met de buurt is een belangrijk aandachtspunt. Torens zijn geconcentreerde typologieën die door hun hoogte de betrokkenheid met de omgeving en de bewoners kunnen verliezen. Het is belangrijk na te denken over hoe de toren mee invulling kan geven aan een buurtgevoel. WIE De initiatiefnemer dient de inrichting van de open ruimte rond het gebouw inzichtelijk te maken op basis van plannen en simulaties. RICHTLIJNEN De verschillende aspecten van de verblijfskwaliteit binnenin en rondom het hoogbouwproject dienen inzichtelijk gemaakt te worden aan de hand van een ontwerpvoorstel met voldoende detaillering. De relevante omgeving beslaat een straal van 500 m rondom het perceel. Zowel de bestaande als de geplande situatie moet worden weergegeven (gebouwen en elementen van de open ruimte).
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 41
3.3
Keuze-architectuur en modal split
BESCHRIJVING Ook op architecturale schaal dient een visie op mobiliteit uitgewerkt te worden. De resultaten van de mobiliteitstoets op een macro schaal dienen hier verder verfijnd te worden. In het ontwerp kunnen volgende aandachtspunten in het achterhoofd gehouden te worden: Ook op architecturale schaal dient een visie op mobiliteit uitgewerkt te worden. De resultaten van de mobiliteitstoets op een macroschaal dienen hier verder verfijnd te worden. In het ontwerp zijn o.m. volgende aandachtspunten belangrijk: sluit aan op bestaande of gewenste routes voor de verschillende modi; maak de routes voor de verschillende modi helder leesbaar; zorg voor een goede zichtbaarheid en leesbaarheid van de toegangen tot het gebouw; ondersteun aangename wandelroutes door een levendige plint en een kwalitatieve verblijfsruimte; beperk de omloopafstanden voor voetgangers en de omrijafstanden voor fietsers; plaats de fietsenstallingen nabij de toegang tot het gebouw, bij voorkeur op het gelijkvloers en in ieder geval dichterbij dan de toegang tot de parkeergarages; heb bijzondere aandacht voor de route(s) naar de haltevoorziening(en) van het openbaar vervoer en naar wijkondersteunende voorzieningen (bv. buurtwinkelstraat, sportterreinen,…) organiseer het stilstaan, parkeren en stallen op zo’n wijze dat het gewenste gedrag het meest logische is en de waarschijnlijkheid van ongewenst gedrag geminimaliseerd wordt maak routes sociaal veilig (goed verlicht, sociale controle door levendige plint,…) maar routes verkeersveilig (beperking conflicten, conflictpresentatie,…)
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 42
zorg voor beschutte routes (wind, regen,...) organiseer laden en lossen en verhuisbewegingen op zo’n wijze die de hinder minimaliseert en de veiligheid maximaliseert waak erover dat hulpdiensten steeds een vlotte toegang hebben tot de site bekijk of en hoe het project een meerwaarde kan betekenen voor de mobiliteit voor de onmiddellijke omgeving (bijvoorbeeld door te voorzien in een nieuwe, kortere fiets- en wandelroute) TOETS Het bereikbaarheidsprofiel van het hoogbouwproject dient inzichtelijk gemaakt te worden aan de hand van de plannen van het ontwerpvoorstel en via de mobiliteitstoets. WIE De initiatiefnemer maakt het deelrapport op. RICHTLIJNEN De initiatiefnemer maakte reeds een mobiliteitstoets op ter onderbouwing van het criterium ‘mobiliteit’ uit de set van criteria voor de locatiegeschiktheid. Het betreft hier een verfijning op het niveau van het gebouw in zijn omgeving.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 43
3.4
Duurzaamheid
BESCHRIJVING Een hoogbouwproject moet duurzame principes benutten in alle stadia van de bouw en het gebruik en kansen en mogelijkheden optimaliseren om een lage milieubelasting tot stand te brengen. Er moet bijzondere aandacht gaan naar de flexibiliteit en de kwaliteit om een zo lang mogelijke levensduur te garanderen. Daarnaast moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame en natuurlijke grondstoffen. TOETS
Flexibele structuren De inrichting en de technische installatie van een gebouw hebben normaal gezien slechts een beperkte levensduur (van 15 tot 20 jaar). De structuur van het gebouw zelf heeft echter een veel langere levensduur (50 tot 100 jaar). De verwachte levensduur van hoogbouw is langer dan die van laagbouw. Daarom is de capaciteit van hoogbouw om van functie te veranderen essentieel. Duurzame architectuur heeft nood aan een flexibele structuur, die overweg kan met niet-voorspelbare wijzigingen van het gebruik. Daarom wordt voor hoogbouw het gebruik van hogere, meer gebruiksneutrale verdiepingshoogtes opgelegd – zeker voor de gelijkvloerse verdieping. Er dient tevens aandacht besteed te worden aan de relatie tussen de draagstructuur en de invulstructuur, zodat een flexibele inrichting van de verdiepingen mogelijk is. De draagstructuur en de invulling moeten onafhankelijk zijn van elkaar.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 44
Comfort en kwaliteit van binnen- en buitenruimten Lucht en geluid Met maatregelen op maaiveldniveau, als schermen, bebouwing en groenaanleg, kunnen mitigerend effecten bereikt worden op locaties met verminderde luchtkwaliteit. Opwaartse luchtstromen kunnen namelijk zorgen voor concentratiedalingen in de onmiddellijke omgeving. Maatregelen op maaivelniveau zorgen er echter niet voor dat de concentraties op de belaste gevels voor de hogere verdiepingen van hoogbouw afdoende verdund worden. De windturbulenties ten gevolge van hoogbouw zouden bovendien ook een negatieve invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit langs de gevels. Indien de hoogbouw zich op een locatie met verminderde luchtkwaliteit bevindt wordt er aan de initiatiefnemer gevraagd hier zoveel mogelijk rekening mee te houden. Hoewel de blootstelling aan de luchtverontreiniging in hoogbouw zonder simulatie moeilijk te voorspellen is, kunnen er toch maatregelen op gebouwniveau genomen worden t.a.v. de afstand tot de bron, overwegende windrichting en de belangrijkste windstromen zoals oriëntatie, de functionele distributie, volumetrie, de architecturale uitwerking de schil , locatie van ventilatietechnieken en filters… In een omgeving met een hoge luchtverontreiniging zullen deze mitigerende maatregelen op zich een beperkt effect hebben, maar in combinatie met lokale en bovenlokale maatregelen kunnen ze wel doorslaggevend zijn. Blootstelling aan luchtverontreiniging in hoogbouw is moeilijk te voorspellen door de verschillende windturbulenties langsheen het gebouw. Op architectuurniveau kunnen bepaalde maatregelen genomen worden zoals de positionering van de woon- en slaapruimtes, van de ventilatie, enzoverder. In een omgeving met een hoge luchtverontreiniging zullen deze maatregelen echter een eerder beperkt effect hebben. …
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 45
De binnen- en buitenruimten van hoogbouw zijn extra gevoelig voor geluidshinder. De blootstelling aan geluidhinder in de omgeving kan worden verhinderd door vb geluidschermen, maar dit zal echter enkel effect hebben op de onderste verdiepingen. Om de akoestische kwaliteit in het hele gebouw te verbeteren, kunnen op architecturaal niveau maatregelen worden getroffen, zoals een geluidswerende gevel, een aangepaste oriëntatie of vorm van het gebouw, de indeling van de ruimtes ... Wanneer uit de locatiegeschiktheidsstudie blijkt dat het geplande hoogbouwproject zich bevindt in een geluidgevoelige locatie, wordt een gedetailleerde geluidstudie gevraagd waarbij de akoestische kwaliteit van de binnen- en buitenruimten van het hoogbouwproject worden onderzocht. Bovendien wordt gevraagd om op basis van de resultaten van de studie architecturale maatregelen voor te stellen om de akoestische kwaliteit van de binnen- en buitenruimten te verbeteren. Licht en wind Bij hoogbouw verdient het zomercomfort extra aandacht. Een goed zomercomfort leidt immers tot een hogere verblijfskwaliteit. Wanneer er tijdens de gebruiksfase van een hoogbouw discomfort wordt ervaren, is het vaak te laat of zeer moeilijk om milderende maatregelen (vb. externe zonnewering) toe te passen. Het binnenklimaat kan in beeld gebracht worden aan de hand van een dynamische simulatie. Deze simulatie gebeurt met behulp van een gevalideerd softwarepakket. De parameters waarop de simulatie is gebaseerd worden aan de resultaten toegevoegd. Het gaat daarbij om de U- en R-waarden van de schildelen, oppervlakten en geometrie, beschaduwende elementen in de omgeving die in rekening werden gebracht, gebruiksschema’s (bezetting + uren), gesimuleerde perioden, regeling van de klimaatinstallaties, interne warmtewinsten, … Ook een goed buitenklimaat is essentieel voor een aangename woning. Windgevaar en windhinder vormt een belangrijke bedreiging van het comfort van terrassen en balkons bij hoogbouw, zowel op hoge als lage hoogte. Net zoals bij zomercomfort is het in de gebruiksfase dikwijls te laat om iets aan de problematiek te doen. Daarom dient er van bij het begin van de conceptie van hoogbouw met woonfuncties rekening mee gehouden worden.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 46
Duurzaam grondstoffengebruik Het is aanbevolen om in de drie stappen van de trias ecologica een zo duurzaam mogelijk gebruik van natuurlijke grondstoffen toe te passen: – Stap 1: beperk de vraag naar grondstoffen via vraagremmende maatregelen – Stap 2: hergebruik de reststromen van grondstoffen – Stap 3: vul de resterende vraag aan via duurzame bronnen van grondstoffen Een duurzaam gebouw reduceert de impact die het bouwen en het gebruik ervan hebben op het milieu door in beide stadia zo weinig mogelijk energie, water en materialen te verwerken. Hoogbouw leent zich in het bijzonder tot een doorgedreven toepassing van geïntegreerde duurzaamheidsconcepten. Energie Omwille van de schaalgrootte, hoge densiteit en relatieve compactheid van hoogbouw is een zeer hoge energie-efficiëntie te behalen. Daarnaast kan men aandacht besteden aan systemen voor hernieuwbare energie die voor laagbouw niet interessant zijn: vergisting van afval tot biogas voor de voeding van een warmtekrachtkoppeling, het plaatsen van een windmolen op het dak, het gebruik van rivierwater voor koeling …. Er dient onderzocht te worden hoe collectieve systemen voor (hernieuwbare) energieproductie kunnen gerealiseerd worden voor hoogbouw en wijk, op technisch en economisch vlak. Het onderzoek respecteert de stappen van de trias energetica. Water Hergebruik van regenwater weegt bij hoogbouw niet door, gezien het kleine dakoppervlak in verhouding tot het grote verbruik. Daarom dienen het hergebruik van grijswater en het gebruik van zwartwater voor de productie van biogas onderzocht worden. Men moet streven naar een situatie waarbij er geen water wordt afgevoerd via de rioleringen er moeten waterbesparende maatregelen doorgevoerd worden. Infiltratie en buffervoorzieningen moeten zo gedimensioneerd worden dat ze de klimaatverandering anticiperen.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 47
Materialen Grijze energie van materialen is een belangrijk aandachtspunt. Dit is de energie die nodig is voor de productie, het transport en de verwerking van het materiaal. Het aandeel grijze energie moet zo klein mogelijk zijn. Momenteel is er nog geen concreet materialenbeleid in Vlaanderen. Men kan er bij het aanwenden van nieuwe materialen rekening mee houden dat deze in latere fase op eenvoudige wijze te recycleren zijn (bv. mechanisch bevestigen i.p.v. verlijmen). WIE De initiatiefnemer werkt in een nota een duurzaamheidsconcept uit, waarin de verschillende deelaspecten rond de flexibiliteit van de structuren, het comfort en de kwaliteit van binnen- en buitenruimten op vlak van lucht, geluid, wind en lichttoetreding en het gebruik van grondstoffen (energie, materialen, water), concreet beschreven worden. Bij de rapportering van het locatiecriterium milieueffecten werd het project reeds aangeduid op de lucht- en geluidskaart van de stad. Bij eventueel gewijzigde omstandigheden dient dit opnieuw te gebeuren.
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 48
RICHTLIJN In het duurzaamheidsconcept moeten minstens de volgende aspecten aan bod komen:
Flexibele structuren De aanpasbaarheid van het gebouw aan andere gebruiksmogelijkheden.
Comfort en kwaliteit van binnen- en buitenruimten Lucht en geluid −− Indien het hoogbouwproject zich op een locatie bevindt met verminderde luchtkwaliteit: een voorstel van architecturale maatregelen t.a.v. bij voorbeeld de oriëntatie, de functionele distributie, volumetrie, de architecturale uitwerking de schil , locatie van ventilatietechnieken en filters,…) −− Indien hoogbouwproject op een locatie met geluidsbelasting wordt gepland: geluidstudie die de geluidsniveaus aan de gevels berekent ten gevolge van de omliggende geluidsbronnen, wegen, spoorwegen, luchthavens en industrie en een voorstel van architecturale maatregelen die de akoestische kwaliteit van de binnen- en buitenruimten waarborgen en de kwalitatieve verantwoording hiervan aan de hand van berekende geluidsniveaus. Bij de bepaling van de kwaliteit van de binnenruimten wordt zoveel mogelijk gestreefd naar het behalen van een “verhoogd akoestisch comfort” volgens de NBNS01-400-1..
Licht en wind −− D e dynamische simulatie toont aan dat comfortklasse II conform norm NBN EN 15251 wordt behaald en in minder dan 5% van de gebruiksuren wordt overschreden. Waarbij comfortklasse I overeenstemt met een hoog comfortniveau, comfortklasse II met een normaal comfort en comfortklasse III met een aanvaardbaar comfortniveau. −− Indien er woningen in het hoogbouwproject zijn opgenomen wordt een windhinderonderzoek (CFD of windtunnel) conform de Nederlandse norm NEN8100:2006 gevraagd voor de kwaliteit van de buitenruimten van deze woningen te garanderen. De beoordeling hiervan gebeurt om een hoogte van 1,2m boven het niveau van de vloerafwerking van het desbetreffende balkon of terras. De comforteisen worden gevraagd in de periode van april tot en met september. Men adviseert de windstatistiek van deze periode aan te houden, waarbij deze 6 maanden van de tijd als 100% dienen worden te beschouwd. De drempelsnelheden voor windhinder en windgevaar zijn analoog aan NEN8100:2006, en respectievelijk 5m/s en 15m/s. Voor windhinder wordt er zoveel mogelijk gestreefd naar de
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 49
eisen van lokale windklimaat behorende bij klasse III, langdurig zitten uit NEN8100:2006. De eisen voor de beoordeling van het lokale windklimaat voor windgevaar betreffen p < 0,05. (De overschrijdingskans voor windhinder en –gevaar in procenten van het aantal uren per jaar blijft hierbij gelijk, mits de totale periode, 6 maanden, als 100 % worden beschouwd.)
Duurzaam grondstoffengebruik Energie −− In een inzichtelijke nota worden de technisch-economische resultaten van de energieconceptstudie gepresenteerd. Daarin worden de drie stappen van de trias ecologica (energetica) voor ruimteverwarming, koeling, sanitair en verlichting integraal benaderd door een studiebureau met ervaring in de materie. Mogelijke synergiën moeten daarbij worden nagegaan. De initiatiefnemer motiveert eventuele latere ontwerpkeuzes op basis van de haalbaarheidsstudie. −− Uitprint van het voorlopige EPB-resultatenformulier. −− W aarborgsysteem voor de werkelijke prestatie van de gebouwschil en de technieken bij de indienststelling en gebruiksfase (voorbeeld gecertificeerd energieconcept, energiemetingen met terugkoppeling naar de gebouwgebruikers). Water −− In een inzichtelijke nota wordt het integraal waterbeleid op gebouwniveau gevraagd waarbij waterbesparende maatregelen voor, tijdens en na de bouwwerf, de herbruik van laagwaardig water en de maatregelen t.a.v. buffering, infiltratie en verdamping van hemelwater op eigen perceel. −− D e ontwerper motiveert de ontwerpkeuze op vlak vanhergebruik van grijswater (voor toiletspoeling, planten bewateren, …).op basis van de technische en economische haalbaarheid. Materialen −− B eperking van het materiaalgebruik door slimme indeling en vormgeving, en hergebruiken van lokale materialen. −− Gebruik van gerecycleerde materialen en recycleerbare materialen. −− Impact van de materialen op het binnenmilieu (vochtregulatie, vrijkomen van schadelijke stoffen).
B_HoogBouwNota Antwerpen_Checklist_ p. 50
www.antwerpen.be
V.U.: Patricia De Somer