DEEL II. FISCALE PROCEDURE • 1. Inkomstenbelastingen • 1.1. WIB K.B. 10 april 1992 - WIB (Art. 368)
HANS SYMOENS - KATLEEN VAN BAELEN Niettegenstaande de oorspronkelijke aanslag bij gebrek aan een tijdig ingediend bezwaarschrift definitief en onherroepelijk is geworden, kan de belastingplichtige op wiens naam een supplementaire aanslag wordt gevestigd de gegevens uit de oorspronkelijke aanslag betwisten om het exacte bedrag of de ongegrondheid van de supplementaire aanslag aan te tonen (Cass. 11 mei 1965, Pas. 1965, I, 972). Teneinde de aanwezigheid van een aanslag gevestigd op dezelfde bestanddelen vast te stellen, is vereist dat is aangetoond dat zowel de aanslag waartegen bezwaar werd ingediend, als een voorgaande aanslag, dezelfde materiële elementen bevatten die de belastbare basis helpen vormen (Antwerpen 24 april 2007, FJF 2007, afl. 9, 832; zie ook Gent 22 maart 2011, TFR 2011, afl. 411, 933). Dit is het geval indien bij de berekening van een aanslag een materiële fout is begaan en het vestigen van een supplementaire aanslag wordt aangewend om de ontoereikendheid van de eerder gevestigde aanslag te verhalen. In dat geval kan de directeur bovendien meer ontheffen dan het bedrag van de aanvullende inkohiering (Cass. 19 november 2004,FJF 2008, afl. 6, 651). Dit is eveneens het geval wanneer de belastbare grondslag voor aanslagjaar X ten onrechte van een over te dragen verlies werd omgezet naar een belastbaar bedrag, waardoor in de aanslag voor het aanslagjaar X+1 geen overdraagbare verliezen werden in aanmerking genomen. Beide aanslagen werden aldus gevestigd op dezelfde - betwiste - belastbare bestanddelen (Gent 11 mei 2010, TFR 2011, afl. 396, 154). Deze regel kan nooit impliceren dat een aanslag het voorwerp van twee bezwaarschriften kan uitmaken. Er mag dus niet reeds een afzonderlijk bezwaarschrift zijn ingediend (Brussel 24 mei 2000, FJF 2000, 706).
Art. 368. }1[}2[Bij gebrek aan een kennisgeving van de inning van de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing op een andere wijze dan per kohier, verjaart de aanvraag tot terugbetaling van deze voorheffingen die ten onrechte in de Schatkist werden gestort, na vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin deze voorheffingen gestort zijn geweest.]2]1
}1. – Opgeheven bij art. 26 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }2. – Opnieuw ingevoegd bij art. 20 wet 28 december 2011, B.S., 30 december 2011, van toepassing op de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing die zijn gestort vanaf 1 januari 2011 (art. 24)
HANS SYMOENS - KATLEEN VAN BAELEN Artikel 368 werd opgeheven bij artikel 26 van de wet van 15 maart 1999 (BS 27 maart 1999), met ingang van het aanslagjaar 1999 (art. 97) en opnieuw opgenomen bij artikel 20 van de wet van 28 december 2011 (BS 30 december 2011 (ed. 4)) dat van toepassing is op de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing gestort vanaf 1 januari 2011 (art. 24). Een verzoek tot terugbetaling van roerende of bedrijfsvoorheffing betaald in de loop van 2011, kan dus ingediend worden tot en met 31 december 2015 (N. BAMMENS, "Verjaringstermijn terugvordering voorheffingen: nieuwe regeling", Fiscoloog 2012, afl. 1286, 10-12).
Art. 369. De bepalingen van de artikelen 366, 367, 371 en 372 zijn mede van toepassing op aanvragen om kwijtschelding of vermindering van de onroerende voorheffing in gevallen als bedoeld in artikel 257.
}2. – Gewijzigd bij art. 7 Programmawet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 8) }3. – Gewijzigd bij art. 9 wet 19 mei 2010, B.S., 28 mei 2010, rect., B.S., 1 juli 2010
Art. 370. }1[...]1
Art. 371. }5[De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend }6[binnen een termijn van zes maanden]6 }7[te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, en die voorkomt op voormeld aanslagbiljet, dan wel de datum van de kennisgeving van de aanslag of van de inning van de belastingen op een andere wijze dat per kohier]7.]5 }8 [Vanaf het aanslagjaar 2008 kan de in het eerste lid bepaalde termijn niet verstrijken voor 31 maart van het jaar volgend op het aanslagjaar wanneer met het bezwaarschrift de vermindering op grond van artikel 257, § 2, 3°, wordt ingeroepen.]8
}1. – Na wijziging, opgeheven bij art. 377 Programmawet 27 december 2004, B.S., 31 december 2004, err., B.S., 18 januari 2005
Onderafdeling 2 Vormen en termijnen van bezwaar
Art. 371. }1[De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend }2 [binnen een termijn van zes maanden]2 }3[te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, en die voorkomt op voormeld aanslagbiljet, dan wel de datum van de kennisgeving van de aanslag of van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier]3.]1 {4 }1. – Vervangen bij art. 28 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje)
130
C 4. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
}5. – Vervangen bij art. 28 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }6. – Gewijzigd bij art. 7 Programmawet 20 juli 2006, B.S., 28 juli 2006, inwerkingtreding: 1 augustus 2006 (art. 8) }7. – Lid 1 gewijzigd bij art. 6 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 20 juli 2011 }8. – Lid 2 toegevoegd bij art. 16 Decr. Vl. Parl. 21 december 2007, B.S., 31 december 2007, err., B.S., 9 oktober 2008, inwerkingtreding: 1 januari 2008 (art. 63, inleidende zin)
Larcier – Wet en Duiding Fiscale Procedure en Fiscaal Strafrecht (1 april 2013) – © Larcier
DEEL II. FISCALE PROCEDURE • 1. Inkomstenbelastingen • 1.1. WIB K.B. 10 april 1992 - WIB (Art. 372)
HANS SYMOENS - KATLEEN VAN BAELEN "De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd" Een bezwaarschrift waarin niet wordt opgegeven om welke redenen de aanslag wordt betwist, is niet gemotiveerd en moet door de directeur onontvankelijk worden verklaard (Antwerpen 27 januari 1981, JDF 1983, 60). Een onontvankelijk bezwaarschrift kan nadien niet worden aangevuld met nieuwe grieven (Antwerpen 23 maart 1999, FJF 99/205; Antwerpen 24 februari 2009, FJF 2011, afl. 6, 663). De omstandigheid dat de belastingplichtige door de Administratie niet werd gehoord of geen inzage kreeg in het dossier, belet niet dat het voorheen door hem ingediende niet-gemotiveerd bezwaarschrift niet ontvankelijk is (Cass. 15 oktober 2010, AR F.09.0092.N). Het bezwaarschrift moet voldoende nauwkeurig zijn en aanduiden waarom een aanslag betwist wordt, zodat de directeur daarop kan antwoorden (Antwerpen 27 juni 1983, FJF 1984, 109). Het louter stellen dat de berekening van de belasting fout is, voldoet niet aan deze voorwaarde en is aldus onontvankelijk (Antwerpen 5 maart 2002, Fiscoloog, afl. 843, 11). Dit is ook het geval indien louter wordt verwezen naar de grieven die reeds in een vorig stadium van het geschil waren aangehaald (Antwerpen 26 januari 1999, Fisc.Act. 1999, afl. 27, 12). Een bezwaar tegen de manier van aanwenden van de belastinggelden, bijvoorbeeld omdat een deel ervan naar defensie gaat, is ongeldig (Gent 25 januari 2001, AFT 2001, 195).
"en op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van zes maanden" De termijn van zes maanden is een vervaltermijn, zodat hij behoudens overmacht niet kan worden verlengd (Cass. 29 mei 1992, Arr.Cass. 1991-92, 919; Cass. 4 juni 1998, Pas. 1998, I, 287). Binnen deze termijn moet het bezwaarschrift bij de directeur zijn toegekomen (Cass. 31 januari 1950, Pas. 1950, I, 375). De betekening van een dwangbevel, dat geldt als kennisgeving van de aanslag, doet de bezwaartermijn slechts ingaan wanneer het alle vermeldingen bevat die noodzakelijk zijn om het bestaan van een uitvoerbare titel te bewijzen en om de belastingschuldige in staat te stellen bezwaar in te dienen. Dit is niet het geval wanneer nergens de gegevens worden vermeld, zoals het begin van de bezwaartermijn, het bedrag en de aard van de belastbare inkomens, of die instantie die bevoegd is om het bezwaarschrift in ontvangst te nemen (Cass. 14 juni 2002, FJF 2003/16). Na het verstrijken van de bezwaartermijn, is de belasting definitief verschuldigd, zelfs als de aanslag niet regelmatig was gevestigd (Cass. 29 april 1958, Pas. 1958, I, 958). Wanneer, in geval van overlijden van de belastingplichtige, slechts één van de erfgenamen bezwaar heeft ingediend, heeft dit voor gevolg dat de betwiste aanslag volledig aan de beoordeling van de directeur of van de door hem gedelegeerde ambtenaar wordt onderworpen en niet enkel het gedeelte dat ten laste van de bezwaarindiener kan worden ingevorderd. Het geschil ontstaan ten gevolge van het indienen van een tijdig en geldig bezwaarschrift is immers onsplitsbaar, zelfs als de andere erfgenamen een ongeldig bezwaar zouden hebben ingediend (Antwerpen 1 december 2009, FJF 2011, afl. 8, 878).
"te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet" Oorspronkelijk was de datum van verzending van het aanslagbiljet het aanvangspunt van de bezwaartermijn. Volgens het Grondwettelijk Hof beperkte dit startpunt evenwel het recht van verdediging van de geadresseerden op onevenredige wijze, doordat die termijnen beginnen te lopen op een ogenblik dat zij nog geen kennis kunnen hebben van de inhoud van het aanslagbiljet. Volgens het Grondwettelijk Hof zou deze rechtsonzekerheid kunnen worden vermeden indien de termijn zou ingaan op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis ervan heeft kunnen nemen, dit wil zeggen de derde werkdag volgend op die waarop het aanslagbiljet aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst (art. 53bis Ger.W.) (GwH 19 december 2007, TFR 2008, afl. 341, 474).
Art. 372. }1[Zolang geen beslissing is gevallen mag de belastingschuldige of zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, zijn oorspronkelijk bezwaarschrift aanvullen met nieuwe, schriftelijk gefor-
muleerde bezwaren, zelfs als deze buiten de in artikel 371 gestelde termijn worden ingediend.]1 }1. – Vervangen bij art. 29 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje)
HANS SYMOENS - KATLEEN VAN BAELEN De belastingplichtige heeft het recht om een aanvullend bezwaarschrift in te dienen zolang de administratie nog geen beslissing heeft genomen over het initieel bezwaarschrift. De directoriale beslissing dient rekening te houden met deze aanvullende grieven, anders is zij nietig (Antwerpen 20 februari 2007, TFR 2007, afl. 332). Een onontvankelijk bezwaarschrift kan nadien niet worden aangevuld met nieuwe grieven (Antwerpen 23 maart 1999, FJF 99/205; Bergen 21 november 2003, RGCF 2004, afl. 4, 42).
Larcier – Wet en Duiding Fiscale Procedure en Fiscaal Strafrecht (1 april 2013) – © Larcier
131
DEEL II. FISCALE PROCEDURE • 1. Inkomstenbelastingen • 1.1. WIB K.B. 10 april 1992 - WIB (Art. 373)
Art. 373. }1[Wanneer een aanvullende aanslag voor een bepaald aanslagjaar gevestigd wordt krachtens artikel 353 of 354 en de nieuwe aanslag ten name van dezelfde belastingschuldige voor één of meer aanslagjaren een correlatieve overbelasting doet ontstaan, kan de belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen een termijn van drie maanden }2 [te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat]2, een bezwaarschrift tegen bedoelde overbelasting indienen.]1 {3 }1. – Vervangen bij art. 30 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }2. – Gewijzigd bij art. 10 wet 19 mei 2010, B.S., 28 mei 2010, rect., B.S., 1 juli 2010
C 3. – Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 373. }4[Wanneer een aanvullende aanslag voor een bepaald aanslagjaar gevestigd wordt krachtens artikel 353 of 354 en de nieuwe aanslag ten name van dezelfde belastingschuldige voor één of meer aanslagjaren een correlatieve overbelasting doet ontstaan, kan de belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen een termijn van drie maanden }5[te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat]5, een bezwaarschrift tegen bedoelde overbelasting indienen.]4 }4. – Vervangen bij art. 30 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }5. – Gewijzigd bij art. 7 Decr. Vl. Parl. 8 juli 2011, B.S., 20 juli 2011
Onderafdeling 3 Behandeling van de bezwaarschriften
Art. 374. Ten einde de behandeling van het bezwaarschrift te verzekeren beschikt een ambtenaar van de administratie der directe belastingen, met een hogere graad dan die van controleur, over de bewijsmiddelen en de bevoegdheden die aan de administratie verleend zijn bij }1[de artikelen 315 tot 319, 322 tot 330, 333 tot 336, 339 tot 343 en 346]1. Bovendien kan hij, in het kader van dat bezwaarschrift, van de }2[kredietinstellingen onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen]2 alle inlichtingen vorderen waarvan zij kennis hebben en welke nuttig kunnen zijn. }3 [Wanneer de bezwaarindiener zulks in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd, zal hij worden gehoord. Te dien einde zal hij worden uitgenodigd zich binnen een termijn van dertig dagen aan te melden.]3 }1. – Lid 1 gewijzigd bij art. 31, 1°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }2. – Lid 2 gewijzigd bij art. 31, 2°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }3. – Lid 3 vervangen bij art. 31, 3°, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje)
HANS SYMOENS - KATLEEN VAN BAELEN Aan de ambtenaar worden op basis van artikel 374 WIB 92 onderzoeksrechten verleend, teneinde de behandeling van het bezwaarschrift te verzekeren. De verkregen inlichtingen worden aldus slechts aangewend voor het onderzoek van het bezwaarschrift en mogen in geen geval worden gebruikt met het oog op het vestigen van een aanvullende aanslag (Vr. nr. 263 (De Clippele) van 10 juli 1991, Vr. & Antw. Senaat 1990-1991, 927). Dit verbod betreft evenwel slechts een aanslag ten name van de bezwaarindiener zelf voor een bepaald aanslagjaar (Bergen 11 december 2008, FJF 2010/79). Het onderzoek van het bezwaar kan dus wél leiden tot een aanvullende aanslag bij een andere belastingplichtige (Antwerpen 9 november 2010 Fisc.Act. 2011, afl. 2, 10). Het Hof van Cassatie stelde bovendien in haar arrest van 18 november 2010 dat de ambtenaar, belast met de behandeling van het bezwaarschrift betreffende een bepaald aanslagjaar de inlichtingen die hij op regelmatige wijze heeft ingewonnen, mag bezorgen aan de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de taxatie voor een ander aanslagjaar (Cass. 18 november 2010, FJF afl. 4, 423). Bij het uitoefenen van onderzoeksdaden verricht tijdens het onderzoek van het bezwaarschrift, is de inspecteur belast met het onderzoek niet gehouden door de termijn van artikel 333 WIB 92, die geldt voor de ambtenaren belast met de controle van de aangifte (Antwerpen 28 november 2000, FJF 2001/20). Het inzagerecht dat wordt toegekend aan de bezwaarindiener die er schriftelijk om gevraagd heeft, slaat niet op het administratief rapport van de met de behandeling van het bezwaarschrift belaste inspecteur (Cass. 15 mei 1987, Pas. 1987, I, 1118). Artikelen 4 en 5 van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur zijn hier immers niet op van toepassing (Luik 22 november 2000, JDF 2001, afl. 9-10, 273). Een onontvankelijk bezwaarschrift ontneemt aan de bezwaarindiener niet het recht gehoord te worden (Antwerpen 23 maart 1999, FJF 99/205). De miskenning door de administratie van het recht om gehoord te worden, heeft niet tot gevolg dat de aanslag moet worden vernietigd (Gent 14 maart 1989, FJF 1989, 141). Alleen de beslissing van de gewestelijke directeur is door nietigheid aangetast (Antwerpen 26 mei 1998, FJF 98/195). Dit is ook het geval wanneer enkel de man wordt uitgenodigd om gehoord te worden, terwijl het bezwaarschrift werd ingediend door beide echtgenoten (Antwerpen 24 oktober 2000, Fisc.Act. 2001, afl. 4, 5). Het hof van beroep dient dan te beslissen over de grond van het bezwaar (Antwerpen 21 maart 1994, FJF 1994, 514). Gent 1 oktober 1992, FJF 1993, 11; Luik 14 november 1990, Bull.Bel. 1992, 1397; Brussel 8 oktober 1985, FJF 1986, 366). De belastingplichtige moet worden gehoord door een ambtenaar met een graad hoger dan controleur (Antwerpen 14 oktober 2003, TFR. 2004, afl. 256).
132
Larcier – Wet en Duiding Fiscale Procedure en Fiscaal Strafrecht (1 april 2013) – © Larcier
DEEL II. FISCALE PROCEDURE • 1. Inkomstenbelastingen • 1.1. WIB K.B. 10 april 1992 - WIB (Art. 375)
Onderafdeling 4 Beslissing van de directeur C 1. Wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit opschrift als volgt: Onderafdeling 4 Beslissing van de }2[ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd]2 }2. Opschrift gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, van toepassing met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }1
Art. 375.
[§ 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar doet, als administratieve overheid, uitspraak bij met redenen omklede beslissing nopens de bezwaren aangevoerd door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd. De kennisgeving van de beslissing geschiedt bij ter post aangetekende brief. Deze beslissing is onherroepelijk wanneer geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek vermelde termijn. § 2. Het is hem niet toegelaten bij zijn beslissing een aanvullende aanslag te vestigen, noch de compensatie
te verwezenlijken tussen een rechtmatig bevonden ontheffing en een ontoereikendheid van aanslag die zou zijn vastgesteld.]1 {2 }1. – Vervangen bij art. 32 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje)
C 2. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt:
Art. 375. De }3[ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering
gemachtigd]3 }3[...]3 of de door hem gedelegeerde ambtenaar doet uitspraak bij met redenen omklede beslissing nopens de bezwaren aangevoerd door de belastingschuldige.
Het is hem niet toegelaten in zijn beslissing belastingsupplementen te vestigen, noch de compensatie te verwezenlijken tussen een rechtmatig bevonden ontheffing en een ontoereikendheid van aanslag die zou zijn vastgesteld. De kennisgeving van de beslissing aan de belastingschuldige geschiedt bij ter post aangetekende brief. }3. – Lid 1 gewijzigd bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°)
HANS SYMOENS - KATLEEN VAN BAELEN §1 Nu de bezwaarprocedure geen jurisdictioneel karakter meer heeft sinds de inwerkingtreding van de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen (BS 27 maart 1999), heeft de beslissing van de directeur geen gezag van gewijsde meer. Zolang de bezwaartermijn nog niet is verstreken, kan de belastingplichtige aldus op dezelfde gronden opnieuw bezwaar indienen (Gent 21 oktober 2008, Fiscoloog 2009, afl. 1154, 11). De beslissing van de directeur heeft wel gezag van gewijsde voor de administratie, die geen aanslag meer kan vestigen die ingaat tegen deze beslissing (Cass. 8 juni 2001, AFT 2001, 404). De directeur der belastingen moet bij het maken van zijn beslissing onpartijdigheid en onafhankelijkheid kunnen waarborgen (Gent 30 januari 2002, Fiscoloog 2002, afl. 825, 11; Gent 28 maart 2000, Fiscoloog 2000, afl. 751, 12). Een niet ondertekende beslissing leidt niet tot de nietigheid ervan (Antwerpen 2 november 1999, FJF 2000/ 84), maar op basis van de beslissing moet de belastingplichtige wel kunnen nagaan of de ambtenaar die de beslissing heeft genomen hiervoor bevoegd was (Bergen 3 december 1999, FJF 2000/53).
§2 Het verbod op compensatie houdt in dat de directeur een aanslag niet geheel of gedeeltelijk mag handhaven op grond van andere materiële elementen dan deze in aanmerking genomen door de taxatieambtenaar (Antwerpen 18 september 2001, TFR 2002, afl. 215, 142). Om die reden mogen bewijselementen naar boven gekomen tijdens het onderzoek van het bezwaar, niet worden gebruikt om een ontoereikende bewijsvoering tijdens de taxatieprocedure recht te zetten (Bergen 25 januari 2002, FJF 2002/111; Antwerpen 19 oktober 1999, TFR 2000, afl. 176, 185; Antwerpen 22 maart 1994, Fisc.Koer. 1994, 380) of om een aanvullende aanslag te vestigen (Gent 29 juni 2000, TFR 2000, afl. 191, 1051). Een beslissing van de directeur waarbij dezelfde materiële elementen als basis dienen als deze die in aanmerking werden genomen door de taxatieambtenaar is aldus geen verboden compensatie. Zie bijvoorbeeld Cass. 17 februari 2005, FJF 2005/138; Cass. 4 juni 1998, FJF 98/262; Cass. 5 april 1993, FJF 93/194; Cass. 3 mei 1991, FJF 91/156; Bergen 3 juni 2011, JDF 2011, afl. 3-4, 107; Brussel 12 april 2002, TFR 243, 564; Antwerpen 12 mei 1998, FJF 98/202. Er is sprake van verboden compensatie wanneer de directeur bij de beoordeling van de taxatie bij vergelijking met soortgelijke belastingplichtigen, nieuwe vergelijkingspunten selecteert en hierdoor de betwiste aanslag door een nieuwe aanslag vervangt (Antwerpen 14 september 1987, FJF 88/59). Zo ook wanneer de directeur stelt dat de beroepsinkomsten, die oorspronkelijk bij de man werden belast, dienen belast te worden in hoofde van zijn echtgenote (Luik 11 december 1998, FJF 99/24). Verboden compensatie vindt eveneens plaats wanneer de directeur in bezwaar nog de inkomsten verhoogt door een deel van de afschrijvingen te verwerpen. Vestigt de directeur in zijn beslissing in dergelijke situatie toch een aanvullende aanslag, dan leidt dit tot de ontheffing ten belope van deze aanvullende aanslag (Bergen 1 oktober 1999, FJF 2000/39).
Larcier – Wet en Duiding Fiscale Procedure en Fiscaal Strafrecht (1 april 2013) – © Larcier
133
DEEL II. FISCALE PROCEDURE • 1. Inkomstenbelastingen • 1.1. WIB K.B. 10 april 1992 - WIB (Art. 376)
Afdeling II }1[...]1 }1. Opschrift opgeheven bij art. 23, D), wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) }1
Art. 376.
[§ 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat: 1° die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen }2[vijf jaar]2 vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd; 2° de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. § 2. Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van jurisprudentie. § 3. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing: 1° }3[van het overschot van de belastingkredieten, de voorheffingen en de voorafbetalingen bedoeld in artikel 304, § 2, voor zover dit overschot door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarmee die belastingkredieten, die voorheffingen en die voorafbetalingen zijn te verrekenen;]3 2° van de verminderingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156 en 257 voor zover het tot die verminderingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen }4[vijf]4 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen moeten worden verleend. § 4. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop ambtshalve teruggave wordt verleend van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 genoemde voorafbetalingen die nog niet met de werkelijk verschuldigde belasting werden verrekend.]1 {5 }1. – Na wijziging, vervangen bij art. 33 wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999, van toepassing voor zover de procedureregels gewijzigd worden vanaf aj. 1999 (art. 97, lid 1, eerste streepje) – In de mate dat deze wet met de artikelen 24 en 33 een recht van bezwaar of van het ter kennis brengen van overbelastingen, bedoeld in artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, toekent aan de feitelijk gescheiden echtgenoot op wiens goederen de aanslag, gevestigd op naam van de andere echtgenoot, wordt ingevorderd, treden deze bepalingen in werking met ingang van de publicatie van de wet (art. 97, lid 2, wet 15 maart 1999, B.S., 27 maart 1999) }2. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 190 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193)
134
}3. – § 3, 1°, na wijziging, laatst vervangen bij art. 67 wet 22 december 2009, B.S., 31 december 2009, err., B.S., 2 april 2010, err., B.S., 14 maart 2011 }4. – § 3, 2°, gewijzigd bij art. 48 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009
C 5. – Voor wat het Vlaamse Gewest betreft, luidt dit art. als volgt vanaf aj. 2009:
Art. 376. § 1. De }6[ambtenaar daartoe door de Vlaamse Rege-
ring gemachtigd]6 }6[...]6 of de door hem gedelegeerde ambtenaar, verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door wettige redenen en op voorwaarde dat: 1° die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie werden bekendgemaakt binnen }7[vijf jaar]7 vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd; 2° de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. § 2. Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van de administratieve of rechterlijke jurisprudentie. § 3. De }8[ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd]8 }8[...]8 of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing: 1° van het overschot van de voorheffingen en voorafbetalingen als bedoeld in artikel 304, § 2, voor zover dit overschot door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie werd bekendgemaakt binnen }9[vijf]9 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarmede deze voorheffingen en voorafbetalingen zijn te verrekenen; 2° }10[van de verminderingen en vrijstellingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 146 tot 156, 253, 7° en 8°, }10[en }11[artikel 257, § 1, eerste lid, 1° tot en met 8°]11, en § 2, 1°, 2° en 4°]10, voorzover het tot die verminderingen of vrijstellingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen }12[vijf]12 jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen of vrijstellingen moeten worden verleend;]10 § 4. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop ambtshalve teruggave wordt verleend van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 genoemde voorafbetalingen die nog niet met de werkelijk verschuldigde belasting werden verrekend. }6. – § 1, inleidende zin, gewijzigd bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }7. – § 1, 1°, gewijzigd bij art. 190 Programmawet 22 december 2008, B.S., 29 december 2008, err., B.S., 14 januari 2009, inwerkingtreding: 29 december 2008 (art. 193) }8. – § 3, inleidende zin, gewijzigd bij art. 20 Decr. Vl. Parl. 9 juni 1998, B.S., 18 juli 1998, inwerkingtreding: 1 januari 1999 (art. 1 B. Vl. Reg. 4 mei 1999, B.S., 8 juni 1999); wijziging opgeheven bij art. 22 Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°); gewijzigd bij art. 20, 1°, Decr. Vl. Parl. 30 juni 2000, B.S., 17 augustus 2000, inwerkingtreding: met ingang vanaf aj. 1999 (art. 31, 2°) }9. – § 3, 1°, gewijzigd bij art. 48 wet 6 mei 2009, B.S., 19 mei 2009 }10. – § 3, 2°, na wijziging, vervangen bij art. 38 Decr. Vl. Parl. 19 december 2003, B.S., 31 december 2003, err., B.S., 13 januari 2005, inwerkingtreding: 1 januari 2004 (art. 103, inleidende zin); gewijzigd bij art. 30 Decr. Vl. Parl. 24 december 2004, B.S., 31 december 2004, inwerkingtreding: 1 januari 2005 (art. 95, inleidende zin)
Larcier – Wet en Duiding Fiscale Procedure en Fiscaal Strafrecht (1 april 2013) – © Larcier