Handreiking modelreglement van orde met dualistische elementen
Inhoud
4
1. Inleiding
6
2. Modelreglement van orde met dualistische elementen voor de vergadering en andere werkzaamheden van provinciale staten
7
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
9
Hoofdstuk 2
De vergadering
14
Hoofdstuk 3
Vergaderorde
22
Hoofdstuk 4
Rechten van statenleden
28
Hoofdstuk 5
Besloten vergadering
29
Hoofdstuk 6
Toehoorders en pers
30
Hoofdstuk 7
Slotbepalingen
31
3. Praktijkvoorbeelden
34
4. Vernieuwing in de statencommissie
Handreiking Modelreglement
3
1. Inleiding
Half januari is het wetsvoorstel dualisering provinciebestuur voor advies naar de Raad van State gezonden. Het wetsvoorstel heeft tot doel het provinciaal bestuur te dualiseren. Dualisering houdt in dat gedeputeerde staten en provinciale staten onafhankelijker van elkaar gaan functioneren. De ontvlechting van enerzijds provinciale staten en anderzijds gedeputeerde staten gebeurt door een scheiding aan te brengen in hun samenstelling, functies en bevoegdheden. Gedeputeerden kunnen niet langer statenlid zijn. De bestuursbevoegdheden die in de Provinciewet zijn opgenomen, worden bij gedeputeerde staten geconcentreerd. De autonome bestuursbevoegdheid blijkt echter bij provinciale staten berusten. De verordenende, budgettaire en controlerende bevoegdheden van provinciale staten worden versterkt onder andere door de wettelijke verankering van het recht van amendement en initiatief en de instelling van een griffier en een rekenkamer. Voordat deze structuurwijziging een feit is, geeft de huidige Provinciewet de provinciale besturen al de kans vorm en inhoud te geven aan dualisme. Sommige provincies hebben van deze mogelijkheid al gebruik gemaakt door hun reglement van orde op onderdelen aan te passen. In deze handreiking wordt u een model-reglement van orde aangeboden, waarin de dualistische mogelijkheden in een monistisch stelsel zijn uitgewerkt. Het gaat onder meer over het recht van initiatief, amendement en interpellatie zonder drempelsteun. Meerdere provincies zijn actief bezig met het invoeren van dit soort maatregelen. In het derde hoofdstuk is een aantal voorbeelden opgenomen. Ook wordt in de handreiking aandacht besteed aan een aantal mogelijke vernieuwingen voor de statencommissies (hoofdstuk 4). Het betreft de benoeming van statenlid als voorzitter van een statencommissie, de structuur van statencommissies, het lidmaatschap van niet-statenleden en het spreekrecht van burgers in de statencommissie. Deze handreiking is een publicatie van de Vernieuwingsimpuls Dualisme en provinciale democratie. De Vernieuwingsimpuls Dualisme en provinciale democratie is een samenwerkingsverband van het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Doel van de Vernieuwingsimpuls is een verandering in de bestuurscultuur te stimuleren; vooruitlopend op en parallel aan de wijzigingen in de Provinciewet. In dat kader wordt met name aandacht besteed aan het zich eigen maken van nieuwe bestuursstijlen en rollen van de provinciale organen, met name van het statenlid. De voorstellen in de richting van dualisme beogen een sterkere oriëntatie van provinciale staten op zijn volksvertegenwoordigende en kaderstellende functie en zijn taak als controleur van gedeputeerde staten. Om een dergelijke cultuur-
4
Handreiking Modelreglement
verandering tot stand te brengen, kunnen provinciale staten onder meer dit dualistisch reglement van orde gebruiken. Meer initiatieven zijn te vinden op de website www.vernieuwingsimpulsprovincies.nl
Handreiking Modelreglement
5
2. Modelreglement van orde met dualistische elementen voor de vergadering en andere werkzaamheden van provinciale staten In dit hoofdstuk is een modelreglement van orde met dualistische elementen weergegeven. De vetgedrukte leden en artikelen zijn voorbeelden, die een dualistische werkwijze bevorderen. Deze worden in een toelichting uitgelegd.
6
Handreiking Modelreglement
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 De voorzitter De voorzitter is belast met: a. het schriftelijk oproepen van de statenleden tot de vergadering; b. het leiden van de vergadering; c. het handhaven van de orde in de vergadering; d. het doen naleven van dit reglement van orde; e. hetgeen de wet of dit reglement hem verder opdraagt.
Artikel 2 De griffier 1.
De griffier is in elke vergadering van provinciale staten aanwezig.
2.
Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door provinciale staten daartoe aangewezen ambtenaar.
3.
De griffier kan, indien hij daartoe door de voorzitter wordt uitgenodigd, in de vergadering aan de beraadslagingen, deelnemen.
Artikel 3 Het seniorenconvent 1.
Provinciale staten hebben een seniorenconvent.
2.
Het seniorenconvent bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters. De griffier
3.
De griffier draagt zorg voor de ondersteuning van het seniorenconvent.
is in elke vergadering van het seniorenconvent aanwezig. De griffier zendt verslagen van de vergadering van het seniorenconvent aan de statenleden. 4.
Elke fractievoorzitter wijst een statenlid aan, dat hem bij zijn afwezigheid in het
5.
Elke fractievoorzitter heeft één stem in het seniorenconvent.
seniorenconvent vervangt.
TOELICHTING: Het seniorenconvent bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters. Het seniorenconvent vervult een procedurele rol bij de voorbereiding van de statenvergadering. Het bespreekt zaken die het functioneren van provinciale staten betreffen. Dan gaat het om het vaststellen van de voorlopige agenda en de plaats en het tijdstip voor statenvergaderingen, die niet op het gebruikelijk tijdstip plaatsvinden. Voor het bepalen van deze zaken is het van belang dat elke partij een stem heeft die even zwaar weegt. Op deze wijze wordt de positie van minderheidsfracties versterkt. Elke fractie heeft dan ook één stem in het seniorenconvent. De fractievoorzitter wijst een statenlid aan, dat hem bij zijn afwezigheid vervangt.
Handreiking Modelreglement
7
In het tweede lid is aangegeven dat de griffier bij elke vergadering aanwezig kan zijn. De aanwezigheid van de griffier bij het seniorenconvent is van belang, omdat daar immers de agenda voor de statenvergadering wordt opgesteld. In plaats van een seniorenconvent kan ook een agendacommissie of presidium ingesteld worden. Een agendacommissie bestaat uit de voorzitters van de statencommissies en de Commissaris van de Koningin en/of de plaatsvervangend statenvoorzitter. Een presidium is een commissie uit provinciale staten waar enkele vertegenwoordigers uit provinciale staten (één uit de coalitie en één uit de oppositie) tezamen met de Commissaris van de Koningin en/of de plaatsvervangend statenvoorzitter procedurele afspraken maken.
Artikel 4 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging 1.
Bij de benoeming van nieuwe statenleden stellen provinciale staten een commissie in, die bestaat uit drie statenleden. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking hebbende stukken van nieuw benoemde statenleden en de processen-verbaal van de stembureaus.
2.
De commissie brengt na haar onderzoek schriftelijk verslag uit aan provinciale staten en doet daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een minderheidsstandpunt.
3.
Na een statenverkiezing roept de voorzitter de toegelaten statenleden op om in de eerste vergadering van provinciale staten in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Provinciewet, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
4.
In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd statenlid op voor de vergadering van provinciale staten, waarin over diens toelating wordt beslist om de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
Artikel 5 Fractie 1.
De statenleden, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één statenlid verkozen, dan wordt dit statenlid als een afzonderlijke fractie beschouwd.
2.
Van veranderingen die nadien in de samenstelling van een fractie optreden, doet de fractie mededeling aan de voorzitter.
3.
Elke fractie doet van de samenstelling van haar bestuur mededeling aan de voorzitter.
8
Handreiking Modelreglement
Hoofdstuk 2 De vergadering
Artikel 6 Vergaderfrequentie 1.
De vergaderingen van provinciale staten vinden in de regel plaats op … dag (van
2.
De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en/of aanvangsuur
de maand), vangen aan om … uur en worden gehouden in (het provinciehuis). bepalen of een andere vergaderplaats aanwijzen. Hij voert hierover, tenzij er sprake is van een spoedeisende situatie, overleg in het seniorenconvent. TOELICHTING: Het tweede lid brengt tot uitdrukking, dat de voorzitter in het bepalen van een andere dag danwel aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt in het seniorenconvent. Op deze wijze houdt het seniorenconvent ook bij vergaderingen, die niet op het gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum en het tijdstip van de vergadering. Het wijzigen van de datum en het aanvangsuur is van belang voor alle statenleden, omdat het merendeel van de statenleden het statenlidmaatschap combineert met een andere betrekking.
Artikel 7 Oproep 1.
De voorzitter zendt ten minste veertien dagen vóór een vergadering de statenleden een schriftelijke oproep onder vermelding van de dag, het tijdstip en de plaats van de vergadering. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter de schriftelijke oproep minder dan veertien dagen voor de vergadering verzenden.
2.
De voorlopige agenda en de daarbij behorende basisstukken worden tegelijkertijd met de schriftelijke oproep aan de statenleden verzonden.
3.
Indien een aanvullende agenda wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 9, tweede lid, worden deze agenda en de daarbij behorende basisstukken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 48 uur voor aanvang van de vergadering aan de leden toegezonden.
4.
Indien omtrent basisstukken op grond van artikel 25, eerste dan wel tweede lid, van de Provinciewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze achterliggende stukken onder berusting van de griffier en verleent de griffier de statenleden inzage.
Artikel 8 De agenda 1.
Voordat de schriftelijke oproep wordt verzonden, stelt het seniorenconvent de
2.
In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke
voorlopige agenda van de vergadering vast.
Handreiking Modelreglement
9
oproep tot uiterlijk 48 uur voor de aanvang van de vergadering een aanvullende agenda opstellen. 3.
Bij aanvang van de vergadering stellen provinciale staten de agenda vast. Op voorstel van een statenlid of de voorzitter kunnen provinciale staten bij de vaststelling van de agenda onderwerpen op de agenda plaatsen of van de agenda verwijderen.
4.
Op voorstel van een statenlid of van de voorzitter kunnen provinciale staten de volgorde van behandeling van de agendapunten wijzigen.
TOELICHTING: Het eerste lid maakt het mogelijk dat de fracties directe zeggenschap krijgen over het vaststellen van de voorlopige agenda van de statenvergadering. Elke fractie heeft bij het vaststellen van de voorlopige agenda één stem. Op deze wijze hebben minderheidsfracties meer mogelijkheden om eigen onderwerpen op de voorlopige agenda te zetten. De meerderheid van de stemmen binnen het seniorenconvent bepaalt of een onderwerp wel of niet op de voorlopige agenda geplaatst wordt. Het derde lid geeft provinciale staten een actieve rol bij de vaststelling van de statenagenda. Individuele statenleden kunnen via hun fractievoorzitter in het seniorenconvent onderwerpen voor de voorlopige agenda voordragen. Zij kunnen echter ook bij aanvang van de statenvergadering een voorstel doen om onderwerpen op de agenda te plaatsen of van de agenda te verwijderen. Daarmee kan een individueel statenlid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda. Provinciale staten stellen uiteindelijk de agenda formeel vast.
Artikel 9 Burgerinitiatiefvoorstel 1
Een burgerinitiatiefvoorstel is een voorstel van een kiesgerechtigde ingezetene, ondertekend door … kiesgerechtigde ingezetenen van de provincie, gericht op besluitvorming door provinciale staten.
2
Een burgerinitiatiefvoorstel houdt niet in: a. een vraag over provinciaal beleid; b. een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het provinciebestuur; c. een bezwaar in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het provinciebestuur, of d. een onderwerp waarover korter dan … voor indiening van het burgerinitiatief voorstel door provinciale staten een besluit is genomen.
3
Het verzoek tot plaatsing van een burgerinitiatiefvoorstel wordt schriftelijk bij de
4
Het verzoek bevat in ieder geval:
commissaris van de Koningin ingediend. a. een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatiefvoorstel; b. een toelichting op het burgerinitiatiefvoorstel; c. de achternaam, de voornamen, het adres, de geboortedatum en de handtekening van de verzoeker en zijn plaatsvervanger, en
10
Handreiking Modelreglement
d. een lijst met voornamen, achternamen, adressen, geboortedata en handtekeningen van de kiesgerechtigde ingezetenen, die het verzoek ondersteunen. 5
Provinciale staten beslissen in de eerstvolgende vergadering na de datum van indiening van het verzoek of dit verzoek op de agenda van hun vergadering van de staten wordt geplaatst, met dien verstande dat ten minste twee weken is gelegen tussen de dag van indiening van het verzoek en de dag van de vergadering, waarin provinciale staten over het verzoek beslissen.
6
Indien provinciale staten het verzoek toewijzen, agenderen zij het burgerinitiatiefvoorstel voor de eerstvolgende vergadering van de staten.
7
De commissaris van de Koningin nodigt de verzoeker schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd. De verzoeker of zijn plaatsvervanger heeft tijdens deze vergadering de gelegenheid om zijn burgerinitiatiefvoorstel mondeling nader toe te lichten.
8.
De commissaris van de Koningin houdt de verzoeker op de hoogte wat er met het burgerinitiatiefvoorstel gebeurt.
TOELICHTING: De term burgerinitiatiefvoorstel houdt in dat de burgers eigen voorstellen bij provinciale staten kunnen indienen, die op de agenda van provinciale staten worden geplaatst, mits aan de procedurele en inhoudelijke vereisten is voldaan. De aanvulling van het representatieve stelsel met de figuur van burgerinitiatief betekent, dat (groepen) burgers een mogelijkheid hebben om zelf en gericht op concrete onderwerpen deel te nemen aan het provinciebestuur. Het burgerinitiatief is een geschikt middel om de betrokkenheid van de burger bij de provinciale politiek te vergroten. Over het vereiste dat het verzoek door ten minste een bepaald aantal initiatiefgerechtigden wordt ondersteund, kan het volgende worden opgemerkt. Het burgerinitiatief biedt burgers de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de agenda van provinciale staten. Het is daarom een inbreuk op het uitgangspunt dat provinciale staten hun eigen agenda vaststellen. Dit is alleen gerechtvaardigd als het burgerinitiatiefvoorstel ook daadwerkelijk door een bepaald gedeelte van de bevolking wordt gedragen. De omvang van de drempels zou van dien aard moeten zijn dat zij – zonder prohibitief te zijn – toch een zekere garantie biedt dat het desbetreffende verzoek gedragen wordt door een gedeelte van de bevolking. Het staat elke kiesgerechtigde burger, die ingezetene van de provincie is, vrij een burgerinitiatiefvoorstel in te dienen. De definitie van het burgerinitiatiefvoorstel maakt het alleen mogelijk dat de burger uitgewerkte voorstellen kan indienen bij provinciale staten. Het is op grond van de formulering van dit artikel niet mogelijk dat de burger een onderwerp bij provinciale staten aandraagt, zonder dat hierbij een concreet voorstel is bijgevoegd. Uiteraard kan er ook voor gekozen worden dat burgers alleen onderwerpen aandragen bij provinciale staten. In het tweede tot en met het vierde lid zijn eisen geformuleerd, waaraan een burgerinitiatiefvoorstel moet voldoen, wil er sprake zijn van een geldig voorstel. Op grond van het tweede lid kan over een aantal zaken geen burgerinitiatief worden gehouden.
Handreiking Modelreglement
11
Een eerste eis is dat het burgerinitiatiefvoorstel niet een vraag over het provinciaal beleid betreft. Voor de burger staan voor dit soort vragen andere wegen open, zoals het spreekrecht in de commissie- of statenvergadering of een spreekuur van de gedeputeerde. Ook moet worden voorkomen, dat het burgerinitiatief andere procedures zoals de bezwaar- of de klachtprocedure doorkruist. Met het oog hierop kunnen provinciale staten bepalen dat het burgerinitiatiefvoorstel geen bezwaar tegen een genomen besluit of een klacht over een gedraging van het provinciebestuur kan inhouden. Ten slotte is het evenmin de bedoeling dat zaken, die recent nog in provinciale staten aan de orde zijn geweest, opnieuw onderwerp van bespreking worden als gevolg van een burgerinitiatief. Dit zou de besluitvorming in provinciale staten te zeer frustreren. Daarbij kunnen provinciale staten zelf bepalen welke termijn zij daarvoor geschikt achten. Denkbaar is dat wordt gekozen voor de lopende statenperiode: een onderwerp waarover tijdens de statenperiode, waarin indiening van het voorstel plaatsvindt, door provinciale staten een besluit is genomen. Omdat de commissaris van de Koningin de voorzitter van provinciale staten is, ligt het voor de hand om het burgerinitiatiefvoorstel bij hem te laten indienen. Aan het verzoek zal een aantal minimumvereisten gesteld moeten worden. Het is uit praktische overwegingen, zoals uniformiteit, overzichtelijkheid en duidelijkheid, raadzaam indiening van een burgerinitiatiefvoorstel plaats te laten vinden volgens een bepaald stramien. Het vierde lid geeft hier een handreiking voor. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat provinciale staten zijn voorstel spoedig toetst aan de vereisten en een besluit neemt over de behandeling. Hierin voorzien het vijfde en het zesde lid. Op grond van het zevende lid wordt de verzoeker uitgenodigd voor de vergadering, waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd. De verzoeker of zijn plaatsvervanger kan tijdens de vergadering zijn voorstel toelichten. De commissaris van de Koningin houdt de verzoeker op grond van het achtste lid op de hoogte wat er met het ingediende voorstel gebeurt. Dat kan bijvoorbeeld zijn een mededeling dat het verzoek wordt afgewezen of dat provinciale staten een inhoudelijk besluit hebben genomen.
Artikel 10 Ter inzage leggen van stukken 1.
Achterliggende stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het provinciehuis ter inzage gelegd. De voorzitter maakt van de terinzagelegging melding in de openbare kennisgeving bedoeld in artikel 11. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage worden gelegd, wordt hiervan mededeling gedaan aan de statenleden en zo mogelijk in een openbare kennisgeving.
2.
Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het provinciehuis gebracht.
3.
Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste dan wel tweede lid, van de Provinciewet geheimhouding is opgelegd, blijven deze achterliggende stukken in
12
Handreiking Modelreglement
afwijking van het eerste lid, onder berusting van de griffier en verleent de griffier de statenleden inzage.
Artikel 11 Openbare kennisgeving 1.
De vergadering wordt door aankondiging in één of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen, in het provinciaal informatieblad of op de voor afkondigingen in de provincie gebruikelijke wijze en zo mogelijk door plaatsing op de internetsite van de provincie ter openbare kennis gebracht.
2.
De openbare kennisgeving vermeldt: a. de datum, aanvangstijd en plaats van de vergadering; b. de wijze waarop en de plaats waar een ieder de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken kan inzien; c. de mogelijkheid tot het uitoefenen van het spreekrecht als bedoeld in artikel 15.
TOELICHTING: De aankondiging van de vergadering wordt in enkele dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen geplaatst, zodat zoveel mogelijk burgers op de hoogte worden gesteld van het vergadertijdstip en de agenda. Ook gebruiken veel burgers internet steeds meer als bron van informatievoorziening. Daarom is de plaatsing van de aankondigingen op internet een aanvullende mogelijkheid. Alleen plaatsing op internet is niet voldoende gelet op artikel 19, tweede lid, van de Provinciewet, omdat nog niet alle burgers toegang tot dit medium hebben.
Handreiking Modelreglement
13
Hoofdstuk 3 Vergaderorde
Artikel 12 Presentielijst Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder statenlid onmiddellijk de presentielijst. Aan het einde van elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.
Artikel 13 Zitplaatsen 1.
De voorzitter, de statenleden en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de voorzitter na overleg binnen het seniorenconvent bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode van provinciale staten aangewezen.
2.
Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien na overleg binnen het seniorenconvent.
Artikel 14 Opening vergadering; quorum 1.
De voorzitter opent de vergadering, indien op het vastgestelde tijdstip de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende statenleden is getekend.
2.
Indien een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal statenleden aanwezig is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen van de afwezige statenleden, dag en uur van de volgende vergadering, die tenminste 24 uur na het bezorgen van de schriftelijke oproep is gelegen.
Artikel 15 Spreekrecht burgers 1
Na de opening van de vergadering kunnen burgers gezamenlijk gedurende maximaal dertig minuten het woord voeren over geagendeerde voorstellen of onderwerpen.
2
Het woord kan niet gevoerd worden: a. over een bezwaar in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het provinciebestuur; b. over benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen; c. over een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het provinciebestuur.
3
Degene, die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk aan de voorzitter. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres, telefoonnummer en het onderwerp, waarover hij het woord wil voeren.
4
14
De voorzitter kan de ingediende bijdrage verwijzen naar een commissie of naar
Handreiking Modelreglement
gedeputeerde staten, indien naar zijn oordeel de behandeling van de ingediende bijdrage door een commissie of gedeputeerde staten gewenst is. De voorzitter stelt degene, die van het spreekrecht gebruik wil maken, en provinciale staten hiervan in kennis. 5.
De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van
6.
Elke spreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De voorzitter verdeelt de
de volgorde afwijken, indien dit in het belang is voor de orde van de vergadering. spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd. 7.
De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. De voorzitter of een statenlid doet een voorstel voor de behandeling van de inbreng van de burger.
TOELICHTING: Artikel 15 heeft tot doel burgers de mogelijkheid te geven in de statenvergadering over geagendeerde onderwerpen te spreken. Op deze wijze kunnen burgers een doelgerichte bijdrage leveren aan de beraadslaging van de statenvergadering. Het is van belang dat burgers daadwerkelijk een doelgerichte bijdrage kunnen leveren aan de besluitvorming. Vragen van burgers kunnen zich ook richten op onderdelen waarover de statenleden al in eerder stadium discussie hebben gevoerd. Voorkomen moet worden dat een afgesloten discussie weer geopend wordt. In een dergelijk geval lijkt het niet gewenst om de beantwoording van de vraag in de statenvergadering te laten plaatsvinden. Indien naar het oordeel van de voorzitter de behandeling van de bijdrage in een commissie of in gedeputeerde staten gewenst is, verwijst hij de bijdrage naar de commissie of gedeputeerde staten. De voorzitter stelt de burger hiervan op de hoogte. Ook zijn drie overige onderwerpen opgenomen, waar het spreekrecht niet voor geldt. Een burger kan niet spreken over een besluit waartegen bezwaar of beroep tegen de rechter openstaat of heeft opengestaan. Burgers hebben met bezwaar en beroep een mogelijkheid gekregen om hun mening over dergelijke besluiten te geven, die voorrang hebben boven het spreekrecht van de burgers. Verder zijn benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen van personen uitgesloten van het spreekrecht van burgers. Als laatste kunnen burgers zich ook niet uitlaten over onderwerpen, waarover zij op grond van artikel 9:2 van de Algemene wet bestuursrecht een klacht kunnen indienen. Deze procedure gaat vóór het spreekrecht van burgers. Het is belangrijk voor statenleden en de voorzitter om van tevoren te weten waar de inbreng van de burger over gaat. Daarbij moet de voorzitter ook de mogelijkheid hebben om nadere toelichting aan de spreker te vragen of de spreker af te laten bellen in geval van een overvloed aan vragen. De achtergrond van het beperken van tijd is dat na de vragenronde nog een hele vergadering plaatsvindt, die ook ettelijke uren in beslag kan nemen. De voorzitter verdeelt dan ook de spreektijd evenredig over de sprekers. Hij kan echter in bijzondere gevallen van de maximale lengte van de spreektijd afwijken. Een voorbeeld van zo’n bijzonder geval is dat de spreker een
Handreiking Modelreglement
15
grotere groep van burgers vertegenwoordigt. In een dergelijke situatie kunnen ook voor andere praktische oplossingen gekozen worden zoals het beleggen van een aparte hoorzitting. Het is de bedoeling dat de bijdrage van de burger niet op zichzelf staat. Daarom dient de voorzitter of het statenlid een voorstel te doen voor een verdere behandeling van de inbreng van de burger. Een mogelijkheid is dat de statenleden tijdens de vergadering het onderwerp van de burger afdoen. Een andere mogelijkheid is dat het onderwerp van de burger verder behandeld wordt door gedeputeerde staten, die te zijner tijd aan de statenleden terugkoppelen, wat er met de inbreng van de burger gebeurd is. Een derde mogelijkheid is dat de inbreng (onderwerp) van de burger naar een commissie verwezen wordt.
Artikel 16 Notulen 1.
De ontwerp-notulen van de voorgaande vergadering worden, zo mogelijk, aan de leden toegezonden gelijktijdig met de schriftelijke oproep. De ontwerp-notulen worden gelijktijdig aan de overige personen die tijdens deze vergadering het woord gevoerd hebben, toegezonden.
2.
Bij het begin van de vergadering worden de notulen van de vorige vergadering vastgesteld.
3.
Een statenlid of de voorzitter kan provinciale staten een voorstel tot verandering van de notulen doen, indien de notulen naar zijn oordeel onjuistheden bevatten of niet duidelijk weergeven hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering wordt voor het vaststellen van de notulen bij de griffier ingediend.
4.
De notulen moeten inhouden: a. de namen van de voorzitter, de griffier en de in de vergadering aanwezige statenleden, alsmede van de statenleden die afwezig waren en andere aanwezigen die het woord gevoerd hebben; b. een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest; c. een zakelijke samenvatting van het gesprokene met vermelding van de namen van aanwezigen die het woord voerden; d. een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke stemming van de namen van de statenleden die voor of tegen stemden, onder aantekening van de namen van de statenleden die zich overeenkomstig de Provinciewet van stemming hebben onthouden; e. de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde, moties, amendementen en subamendementen; f. bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan wie het op grond van artikel 25 toegestaan is deel te nemen aan de beraadslagingen.
16
5.
De notulen worden opgesteld onder de zorg van de griffier.
6.
De vastgestelde notulen worden door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Handreiking Modelreglement
Artikel 17 Stemvolgorde Voordat de beraadslagingen een aanvang nemen, deelt de voorzitter mee, bij welk statenlid, met uitzondering van de gedeputeerden, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde statenlid begint de hoofdelijke stemming.
Artikel 18 Ingekomen stukken 1.
Bij provinciale staten ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van gedeputeerde staten aan provinciale staten, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de statenleden toegezonden en ter inzage gelegd.
2.
Na de vaststelling van de notulen van de vorige vergadering stellen provinciale staten op voorstel van de voorzitter de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast.
TOELICHTING: Het tweede lid heeft tot doel te benadrukken dat provinciale staten de wijze van afdoening van ingekomen stukken bepalen. Provinciale staten kunnen belang hebben bij de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vanuit hun volksvertegenwoordigende rol.
Artikel 19 Spreekregels 1
Statenleden spreken van de spreekplaats en richten zich tot de voorzitter.
2
Bij interrupties en bijzondere gelegenheden kan de voorzitter bepalen dat statenleden vanaf een andere plaats spreken. TOELICHTING: Het eerste lid heeft tot doel dat een dualistische werkwijze tussen provinciale staten en gedeputeerde staten - waarmee onder andere wordt beoogd om het politieke debat meer in provinciale staten te laten plaatsvinden - ook door middel van spreekregels tot uitdrukking komt. Daarbij verdient het de voorkeur, dat de statenleden van een spreekplaats (katheder) spreken. Dit komt de levendigheid van het debat ten goede en onderstreept dat de statenleden van provinciale staten een meer gedualiseerde werkwijze hebben en het debat meer tussen partijen plaatsvindt.
Artikel 20 Volgorde sprekers 1.
Een statenlid voert het woord na het aan de voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben.
2.
De volgorde van sprekers kan worden gewijzigd, wanneer een statenlid het woord vraagt over een persoonlijk feit of over de orde van de vergadering.
3.
De voorzitter verleent het woord voor een persoonlijk feit niet dan na een voorlopige aanduiding van dat feit. De beslissing of iets een persoonlijk feit vormt, berust bij de voorzitter.
4.
Een voorstel over de orde van de vergadering kan door de voorzitter of door een
Handreiking Modelreglement
17
statenlid worden gedaan. Over een voorstel over de orde van de vergadering beslissen provinciale staten terstond.
Artikel 21 Aantal spreektermijnen 1.
De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee
2.
Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.
termijnen, tenzij provinciale staten anders beslissen. 3.
Een statenlid mag in een termijn niet meer dan één keer het woord voeren over hetzelfde onderwerp of voorstel.
4.
Het derde lid is niet van toepassing op: • de gedeputeerde, die in het bijzonder is belast met het in behandeling zijnde onderwerp; • de rapporteur van een commissie; • het statenlid dat een (sub)amendement, een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft dat amendement, die motie of dat voorstel.
5.
Bij de bepaling hoeveel malen een statenlid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een persoonlijk feit of over de orde van de vergadering.
Artikel 22 Spreektijd Provinciale staten kunnen op voorstel van een statenlid of van de voorzitter regels stellen over de spreektijd van de statenleden en de overige aanwezigen. TOELICHTING: Dit artikel benadrukt dat provinciale staten regels kunnen stellen over de spreektijd van de statenleden en overige aanwezigen. De voorzitter kan, in het kader van zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering, wel wijzigingen voorstellen in de omvang van de spreektijd.
Artikel 23 Handhaving orde; schorsing 1.
Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij: a. de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren; b. een statenlid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere interrupties zijn betoog zal afronden.
2.
Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de desbetreffende spreker hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.
18
Handreiking Modelreglement
Artikel 24 Beraadslaging 1.
Provinciale staten kunnen op voorstel van de voorzitter of van een statenlid beslissen over één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.
2.
Op voorstel van een statenlid of van de voorzitter kunnen provinciale staten beslissen de beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde gedeputeerde staten of de statenleden de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat de schorsingsperiode verstreken is.
TOELICHTING: Het eerste lid drukt uit dat statenleden het recht hebben om voor te stellen één of meer onderdelen van een onderwerp of voorstel gesplitst te behandelen en daarmee dat provinciale staten hun eigen werkwijze bepalen. Het recht wordt aan ieder individueel statenlid toegekend.
Artikel 25 Deelname aan de beraadslaging door anderen 1.
Provinciale staten kunnen beslissen dat anderen dan de in de vergadering
2.
Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of een statenlid genomen
aanwezige statenleden of de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging. voordat met de beraadslaging over het desbetreffende onderwerp of voorstel een aanvang wordt genomen.
Artikel 26 Beslissing 1.
Wanneer de voorzitter vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij de beraadslaging, tenzij provinciale staten anders beslissen.
2.
Nadat de beraadslaging is gesloten, vindt na een stemming over eventuele amendementen de stemming plaats over het voorstel, zoals het dan luidt, in zijn geheel, tenzij geen stemming wordt gevraagd.
3.
Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het voorstel over de te nemen eindbeslissing.
Artikel 27 Stemverklaring Na het sluiten van de beraadslaging en voordat provinciale staten tot stemming overgaan, heeft ieder statenlid het recht zijn uit te brengen stem kort te motiveren.
Artikel 28 Algemene bepalingen over stemming 1.
De voorzitter vraagt, of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke stemming is aangenomen.
2.
In de vergadering aanwezige statenleden kunnen aantekening in de notulen vragen, dat zij geacht willen worden te hebben tegengestemd of zich van stemming te hebben onthouden.
Handreiking Modelreglement
19
3.
Indien door een of meer statenleden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan mededeling.
4.
De voorzitter (of de griffier) roept de statenleden bij naam op hun stem uit te brengen.
5.
Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig statenlid, dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, verplicht zijn stem uit te brengen.
6.
De statenleden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, zonder enige toevoeging.
7.
Heeft een statenlid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog herstellen voordat het volgende statenlid gestemd heeft. Bemerkt het statenlid zijn vergissing pas later, dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel aantekening vragen dat hij zich heeft vergist.
8.
De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mee, met vermelding van het aantal voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het genomen besluit.
Artikel 29 Stemming over amendementen en moties 1.
Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat amendement gestemd.
2.
Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.
3.
Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming wordt gebracht.
4.
Indien over een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel gestemd en vervolgens over de motie.
Artikel 30 Stemming over personen 1.
Wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter Y (aantal) statenleden tot stembureau.
2.
Ieder ter vergadering aanwezig statenlid dat zich niet op grond van de Provinciewet van stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen identiek te zijn.
3.
Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te bevelen. De vergadering kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen worden samengevat op één briefje.
4.
Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal statenleden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren.
20
Handreiking Modelreglement
Wanneer de aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt een nieuwe stemming gehouden. 5.
Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid, bedoeld in artikel 30 van de Provinciewet, worden statenleden geacht geen stem te hebben uitgebracht die geen behoorlijk stembriefje hebben ingeleverd. Onder een niet behoorlijk ingevuld stembriefje wordt verstaan: • een blanco ingevuld stembriefje; • een ondertekend stembriefje; • een stembriefje waarop meer dan één naam is vermeld, tenzij de stemming verschillende vacatures betreft; • een stembriefje waarbij, indien het een benoeming of voordracht betreft, op een persoon wordt gestemd die niet is voorgedragen; • een stembriefje waarbij op een andere persoon wordt gestemd dan die waartoe de stemming is beperkt.
6.
In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslissen provinciale
7.
Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling
staten, op voorstel van de voorzitter. van de uitslag vernietigd.
Artikel 31 Herstemming over personen 1.
Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft
2.
Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid
verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan. is verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal plaatshebben. 3.
Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.
Artikel 32 Beslissing door het lot 1.
Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.
2.
Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.
3.
Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op dit briefje voorkomt, is gekozen.
Handreiking Modelreglement
21
Hoofdstuk 4 Rechten van statenleden
ALGEMENE TOELICHTING: Voor een verzoek tot het houden van een interpellatie, het indienen van een amendement, een motie of een initiatiefvoorstel geldt, dat deze rechten aan elk individueel statenlid zonder verplichte drempelsteun worden toegekend. Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende, kaderstellende en controlerende functie van provinciale staten. Hiervoor dienen ook individuele statenleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het wenselijk is dat ook het individuele statenlid zonder belemmeringen, zoals drempelsteun, toegang tot het gebruik daarvan heeft.
Artikel 33 Vragenuur 1
Een statenlid kan tijdens het vragenuur mondeling vragen stellen aan de commissaris van de Koningin of gedeputeerde staten.
2
Op (Y) dag (van de maand) om (Y) uur vindt het vragenuur plaats, tenzij er bij de voorzitter geen vragen ingediend zijn. In bijzondere gevallen kan het seniorenconvent bepalen dat het vragenuur op een ander tijdstip wordt gehouden. De voorzitter bepaalt op welk tijdstip het vragenuur eindigt.
3
Het statenlid dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van het onderwerp ten minste vierentwintig uur voor aanvang van de vergadering bij de voorzitter. De voorzitter kan na overleg in het seniorenconvent bepalen een onderwerp tijdens het vragenuur niet aan de orde te stellen indien hij het onderwerp niet voldoende nauwkeurig acht aangegeven of indien het onderwerp in de statenvergadering aan de orde komt.
4
De voorzitter bepaalt de volgorde, waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.
5
De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor de commissaris van de Koningin, voor de gedeputeerden en voor de overige statenleden.
6
Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan gedeputeerde staten of de commissaris van de Koningin te stellen en een toelichting daarop te geven.
7
Na de beantwoording door gedeputeerde staten of de commissaris van de Koningin krijgt de vragensteller desgewenst het woord om aanvullende vragen te stellen.
8
22
Vervolgens kan de voorzitter aan andere statenleden het woord verlenen om
Handreiking Modelreglement
hetzij aan de vragensteller, hetzij aan gedeputeerde staten, hetzij aan de commissaris van de Koningin vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. 9
Tijdens het vragenuur kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties toegelaten. TOELICHTING: Dit artikel is een nadere uitwerking van artikel 167, tweede lid, van de Provinciewet. Het vragenrecht versterkt de positie van statenleden. Er is gekozen voor een vrij algemene regeling. Het kan de controlerende taak van provinciale staten ten goede komen om hiervoor een aparte gelegenheid te creëren. Ook kan het instellen van het vragenuur de drempel voor het stellen van vragen verlagen en kan een impuls worden gegeven aan de media-aandacht voor de lokale politiek. Het vragenuur kan bijvoorbeeld voorafgaand aan de statenvergadering worden gehouden. Wel is het voor de herkenbaarheid voor de burgers raadzaam om het vragenuur op een vast tijdstip te houden. Het vragenuur verschilt van karakter met het recht van interpellatie. Het recht van interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter. Bij het vragenuur kunnen statenleden aan gedeputeerde staten inlichtingen vragen over het door hen gevoerde bestuur, voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt. Statenleden vragen daarmee gedeputeerde staten zich te verantwoorden over het door hen gevoerde bestuur. Het is, in tegenstelling tot het recht van interpellatie, niet mogelijk om moties in te dienen.
Artikel 34 Schriftelijke vragen 1.
Een statenlid kan aan de commissaris van de Koningin of aan gedeputeerde
2.
De vragen worden bij de voorzitter ingediend. Bij de vragen wordt aangegeven, of
staten schriftelijk vragen stellen. schriftelijke of mondelinge beantwoording wordt verlangd. De voorzitter draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige statenleden worden gebracht. 3.
Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig dagen nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de eerstvolgende statenvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan plaatsvinden, stelt de verantwoordelijke gedeputeerde of de commissaris van de Koningin de vragensteller hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.
4.
De antwoorden worden door de verantwoordelijke gedeputeerde of de commissaris van de Koningin aan de statenleden meegedeeld.
5.
De vragen en antwoorden worden gelijktijdig met de lijst met ingekomen stukken, bedoeld in artikel 18, aan de statenleden toegezonden.
6.
De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende statenvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde statenvergadering, na
Handreiking Modelreglement
23
de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen over het door de commissaris van de Koningin of gedeputeerde staten gegeven antwoord.
Artikel 35 Interpellatie 1.
Een statenlid kan provinciale staten verlof vragen om over een onderwerp dat niet vermeld staat op de agenda, bedoeld in artikel 9, eerste lid, inlichtingen aan gedeputeerde staten of de commissaris van de Koningin te vragen.
2.
Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste achtenveertig uur voor de aanvang van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.
3.
De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige statenleden. Bij de behandeling van de ingekomen stukken van de eerstvolgende vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. Provinciale staten beslissen op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.
4.
De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige statenleden niet meer dan eenmaal, tenzij provinciale staten hen hiertoe verlof geven.
TOELICHTING: Deze wijziging heeft tot doel om het recht om een verzoek tot het houden van een interpellatie toe te kennen aan elk individueel statenlid zonder een verplichte drempelsteun. Provinciale staten beslissen wel bij meerderheid of de interpellatie gehouden mag worden. Tevens beslissen provinciale staten op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden. Het interpellatierecht ligt in het verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om tijdens een vergadering over een niet-geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de volksvertegenwoordiging nodig.
Artikel 36 Amendement 1.
Een amendement is een voorstel tot wijziging van een ontwerp-verordening of ontwerp-beslissing, naar de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen.
2.
Een subamendement is een voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft.
3.
Ieder statenlid kan tot het sluiten van de beraadslagingen (sub)amendementen indienen. Een (sub)amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden.
24
Handreiking Modelreglement
4.
Alleen beraadslaagd kan worden over (sub)amendementen die ingediend zijn door statenleden, die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.
5.
Elk (sub)amendement en elk voorstel worden schriftelijk bij de voorzitter ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het eenvoudige karakter van het voorgestelde - oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan worden volstaan.
6.
Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming door provinciale staten heeft plaatsgevonden.
TOELICHTING: Dit amendement heeft tot doel om de voorwaarde van drempelsteun voor het indienen van moties op te heffen. Het opheffen van de voorwaarde van drempelsteun bij het indienen van moties staat ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door provinciale staten.
Artikel 37 Motie 1.
Een motie is een korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor
2.
Ieder statenlid kan ter vergadering een motie indienen.
3.
Een motie wordt schriftelijk bij de voorzitter ingediend.
4.
De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt
een oordeel, wens of verzoek wordt uitgesproken
tegelijk met de beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats. 5.
De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.
TOELICHTING: Uit het tweede lid volgt dat geen drempelsteun voor het indienen van moties nodig is. Het ontbreken van de voorwaarde van drempelsteun bij het indienen van moties staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en controle door provinciale staten.
Artikel 38 Initiatiefvoorstel 1.
Een initiatiefvoorstel is een voorstel voor een verordening of een ander voorstel.
2.
Ieder statenlid heeft het recht voorstellen aan provinciale staten te doen, die
3.
Een initiatiefvoorstel wordt schriftelijk bij de voorzitter ingediend.
4.
De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering,
buiten de agenda vallen.
tenzij de schriftelijke oproep hiervoor reeds verzonden is. In dit laatste geval wordt het voorstel op de agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst. 5.
De behandeling van het voorstel vindt plaats voordat alle op de agenda voorkomende onderwerpen of voorstellen worden behandeld, tenzij provinciale staten oordelen dat het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander geagendeerd onderwerp of voorstel wordt behandeld of eerst wordt
Handreiking Modelreglement
25
behandeld in een commissie of voor advies naar gedeputeerde staten wordt gezonden. In het laatste geval bepalen provinciale staten in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt. TOELICHTING: Het tweede lid kent het recht van initiatief zonder drempelsteun aan elk individueel statenlid toe. Het ontbreken van de voorwaarde van drempelsteun bevordert de uitoefening van de kaderstellende en controlerende functie van de provinciale staten. Het derde lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst, maar de voorzitter plaatst het voorstel echter niet meer op de agenda, nadat de schriftelijke oproep verzonden is. Dit laat de mogelijkheid onverlet om op grond van artikel 9, derde lid, het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen.
Artikel 39 Recht van onderzoek 1
Provinciale staten kunnen op voorstel van een statenlid een onderzoek instellen naar het door gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning gevoerde bestuur.
2
Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek alsmede een toelichting. Deze omschrijving kan hangende het onderzoek door provinciale staten worden gewijzigd.
3
a. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door provinciale staten in te stellen onderzoekscommissie. De commissie heeft ten minste drie leden en bestaat uitsluitend uit statenleden, niet zijnde gedeputeerden. b. Bij de samenstelling van een statencommissie zorgen provinciale staten voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen.
4
De bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie worden niet geschorst door het aftreden van provinciale staten. TOELICHTING: Voor een gedualiseerde werkwijze is het van belang dat provinciale staten over voldoende controle-instrumenten beschikken. De mogelijkheid van een recht van onderzoek, vooruitlopend op het wettelijk onderzoeksrecht, versterkt de controlerende functie van provinciale staten ten opzichte van het college. Het besluit tot instelling bevat een omschrijving van het onderzoek en een toelichting. Provinciale staten zijn vrij in het formuleren van het onderwerp van onderzoek, met dien verstande dat het onderwerp betrekking moet hebben op een onderdeel van het door gedeputeerde staten gevoerde bestuur. De uitvoering van het onderzoek geschiedt door een door provinciale staten in te stellen onderzoekscommissie. Het is praktisch niet goed voorstelbaar dat het onderzoek door provinciale staten als geheel wordt gedaan. Leden van gedeputeerde staten kunnen, mede gelet op het onderwerp van het onderzoek, geen lid van een onderzoekscommissie zijn. De samenstelling van de onderzoekscommissie gebeurt
26
Handreiking Modelreglement
verder zoveel mogelijk naar evenredige vertegenwoordiging. Als provinciale staten gedurende de uitvoering van het onderzoek aftreden, heeft dit geen invloed op de voortgang van het onderzoek.
Handreiking Modelreglement
27
Hoofdstuk 5 Besloten vergadering
Artikel 40 Algemeen Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing, voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.
Artikel 41 Notulen besloten vergadering 1
De notulen van een besloten vergadering worden niet rondgedeeld, maar liggen
2
Deze notulen worden zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter
uitsluitend voor de statenleden ter inzage. vaststelling aangeboden. Tijdens deze vergadering nemen provinciale staten een beslissing over het al dan niet openbaar maken van deze notulen. De vastgestelde notulen worden door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Artikel 42 Geheimhouding Voor de afloop van de besloten vergadering beslissen provinciale staten overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van de Provinciewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden. Provinciale staten kunnen de geheimhouding opheffen.
Artikel 43 Opheffen geheimhouding Indien provinciale staten op grond van artikel 25, derde en vierde lid, of artikel 55, tweede en derde lid, of artikel 91, tweede lid, van de Provinciewet, voornemens zijn de geheimhouding op te heffen wordt, indien het orgaan dat de geheimhouding heeft opgelegd dit verzoekt, in een besloten vergadering met het desbetreffende orgaan overleg gevoerd over de opheffing van de geheimhouding.
28
Handreiking Modelreglement
Hoofdstuk 6 Toehoorders en pers
Artikel44 Publieke tribune De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare vergaderingen van provinciale staten bijwonen.
Artikel 45 Geluid- en beeldregistraties Degenen die in de vergaderzaal tijdens de statenvergadering geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Artikel 46 Verbod gebruik mobiele telefoons In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik, alsmede het ‘standby houden’ van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.
Handreiking Modelreglement
29
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen
Artikel 47 Uitleg reglement In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel over de toepassing van het reglement, beslissen provinciale staten op voorstel van de voorzitter.
Artikel 48 Inwerkingtreding 1.
Dit reglement treedt in werking op … .
2.
Op dat tijdstip vervalt het reglement van orde voor de vergadering van provinciale staten van de provincie … vastgesteld bij statenbesluit van … .
30
Handreiking Modelreglement
3. Praktijkvoorbeelden
PRAKTIJKVOORBEELD: VERNIEUWING IN HET REGLEMENT VAN ORDE VAN DE PROVINCIE GRONINGEN De provincie Groningen heeft recentelijk een nieuw reglement van orde vastgesteld. Een belangrijke stimulans ging daarbij uit van het rapport van Van Kemenade ‘Herkenbaar bestuur’ en het rapport van de Staatscommissie ‘Dualisme en lokale democratie’ onder voorzitterschap van Elzinga. •
Statenleden kunnen zelf een amendement of een motie indienen zonder dat hiervoor meerdere ondertekenaars verplicht zijn. Voor deze rechten geldt dus geen drempelsteun.
•
Ieder statenlid heeft ook het recht van interpellatie. Indien een statenlid van oordeel is dat gedeputeerde staten of een lid van dit college aan provinciale staten verantwoording moeten afleggen voor het door hen gevoerde bestuur, vraagt het schriftelijk verlof aan provinciale staten tot het houden van een interpellatie. Het verzoek wordt ten minste twee maal vierentwintig uur voor de vergadering bij de voorzitter ingediend en bevat het onderwerp en de te stellen vragen. Andere statenleden worden ook zo snel mogelijk door de voorzitter op de hoogte gebracht van het verzoek. Provinciale staten verlenen in ieder geval het gevraagde verlof wanneer het verzoek wordt gesteund door een derde deel van het aantal statenleden.
•
Aan het eind van elke vergadering van provinciale staten bestaat de mogelijkheid aan gedeputeerde staten, een gedeputeerde, één statenlid of meer statenleden mondelinge vragen te stellen. Het statenlid dat vragen wil stellen, maakt dit voorafgaand aan de vergadering aan de voorzitter kenbaar. Het is dan wel noodzakelijk dat hij aangeeft op welk onderwerp zijn vragen betrekking hebben en aan wie hij de vraag wil stellen. De vragen kunnen geen betrekking hebben op onderwerpen die tijdens die vergadering aan de orde zijn gesteld. Het vragenrecht maakt het mogelijk om onderwerpen aan de kaak te stellen, die actueel zijn of anderszins niet aan de orde zijn geweest in de vergadering, maar wel van belang zijn voor het bestuur en de politiek binnen de provincie. Ook provinciale staten van Gelderland hebben een vragenuur. Onlangs hebben
zij nog de procedure van het vragenuur gewijzigd. Voor statenleden wordt de mogelijkheid geopend om tot aanvang van de vergadering onderwerpen aan te melden voor het vragen(half)uur. Ook de mogelijkheid van korte debatten wordt hierbij
Handreiking Modelreglement
31
overwogen. Doel van deze maatregelen is, dat de statenvergadering aan actualiteit wint door het wegnemen van procedurele barrières en dat statenleden worden gestimuleerd om van het vragenuur gebruik te maken.
PRAKTIJKVOORBEELD: VERNIEUWING IN HET REGLEMENT VAN ORDE VAN DE PROVINCIE DRENTHE In het bestuursprogramma ‘Besturen in balans’ (1999) heeft het provinciebestuur van Drenthe zich voor een dualistische werkwijze uitgesproken. De meeste fracties hebben dit bestuursprogramma onderschreven. Dit leidde in 2000 tot een discussienota waarin aangegeven is welke dualistische instrumenten op dit moment voor handen zijn. Het recht van onderzoek, het vragenrecht, het recht van interpellatie, het recht van amendement en het recht op ambtelijke bijstand zijn opgenomen in het reglement van orde. Van het vragenrecht wordt sinds 1999 regelmatig gebruikgemaakt. Ook het recht van amendement wordt intensief benut, vooral bij politiek gevoelige onderwerpen. De overige rechten worden slechts weinig gebruikt. Op initiatief van statenleden en onder regie van de Evaluatiegroep ‘Statenlid van Nu Nader Bekeken’ is in 2001 begonnen met het evalueren van de rol en het functioneren van provinciale staten en de communicatie naar de samenleving toe. Daarbij worden de aanbevelingen van de commissie-Bleker en de commissie-Elzinga actief en expliciet betrokken.
Toekomstige initiatieven De hierboven genoemde rechten hebben echter nog wel het vereiste van drempelsteun. De provincie is voornemens om vooruitlopend op de dualisering van het provinciebestuur (het wetsvoorstel dualisering provinciebestuur) de vereisten van drempelsteun los te laten. Dit geldt voor het recht van initiatief, amendement, schriftelijk vragenrecht, interpellatie en het periodiek mondeling vragen(half)uur. Statenleden maken echter nog niet regelmatig gebruik van deze rechten. Binnen de provincie Drenthe zal dan ook geëxperimenteerd worden met de toepassing van deze rechten. Er wordt gekeken wat de redenen zijn voor het niet of nauwelijks gebruik maken van deze rechten. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie Statenlid van Nu Nader Bekeken worden actiepunten vastgesteld. Doel is om mogelijkheden te zoeken om de rechten beter en vaker te gebruiken. Statenleden spelen hier een actieve rol in. Het naspelen van een dualistische vergadering kan bijvoorbeeld statenleden vertrouwd maken met het gebruik van de rechten en het gebruik van de rechten in de toekomst stimuleren. Meer initiatieven van provincies zijn te vinden op www.vernieuwingsimpulsprovincies.nl
32
Handreiking Modelreglement
PRAKTIJKVOORBEELD: HET RECHT VAN INTERPELLATIE IN DE TWEEDE KAMER Artikel 68 van de Grondwet formuleert de regel dat de minister (en de staatssecretarissen) aan de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door één of meer leden verlangde inlichtingen geven. Dit recht van de kamers om leden van het kabinet ter verantwoording te roepen en de plicht tot het verstrekken van inlichtingen met dat doel vormen een belangrijk onderdeel van de vormgeving van dualisme op centraal niveau. Dit maakt het mogelijk dat de kamers op eigen initiatief de ministers kunnen controleren en ter verantwoording kunnen roepen. Een interpellatie richt zich op onderwerpen die voor die dag niet geagendeerd zijn. Een lid kan van één of meer ministers inlichtingen verlangen onder aanduiding van de voornaamste punten, waarover hij vragen wil stellen. Aan de Tweede Kamer vraagt het lid bij gelegenheid van een regeling van werkzaamheden mondeling verlof tot het houden van een interpellatie. Daarnaast kan de voorzitter altijd besluiten op een ander tijdstip het aanvragen van een interpellatie toe te staan. Wanneer de Tweede Kamer het gevraagde verlof verleent, bepaalt zij direct of op een later tijdstip de dag waarop de interpellatie zal worden gehouden. Als de vragen zeer spoedeisend van aard zijn en de minister is op dat moment aanwezig in de Tweede Kamer, kan het lid de vragen direct stellen. De interpellatie is een aanvullend en sterk instrument om informatie te vergaren en de controlerende rol van het vertegenwoordigend orgaan te versterken. Uit de praktijk in de Tweede Kamer blijkt, dat het weigeren van een interpellatieverzoek slechts sporadisch voorkomt. De meerderheid in de Tweede Kamer weigert zelden een verzoek tot het houden van een interpellatie van een minderheid. De rechten van minderheden worden dus gerespecteerd. Als een verzoek tot interpellatie wel wordt geweigerd is dat meestal omdat: •
het onderwerp nog kort geleden aan de orde is geweest of op korte termijn bij een regulier agendapunt aan de orde gesteld kan of zal worden;
•
het een onderwerp betreft dat betrekking heeft op een rechtszaak;
•
de Tweede Kamer in tijdnood verkeert (bijvoorbeeld kort voor een reces) en daarom de prioriteit bij andere zaken legt. 1) Ook in provinciale staten kan het interpellatierecht fungeren als aanvulling op de
bestaande mogelijkheden tot het verkrijgen van informatie. Het versterkt de mogelijkheden van elk individueel statenlid om op effectieve wijze gedeputeerde staten te controleren.
1) J.A. van Schagen, 1994, De Tweede Kamer der Staten-Generaal. Een staatsrechtelijke studie over haar organisatie en werkwijze, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, p.245
Handreiking Modelreglement
33
4. Vernieuwing in de statencommissie In het kader van dualisering kunnen ook allerlei vernieuwingen plaatsvinden in de statencommissie. Dit hoort strikt gezien niet tot het reglement van orde van de statenvergadering. Vanwege de directe relevantie van een aantal van deze voorstellen voor de werkwijze in het provinciebestuur wordt in dit hoofdstuk kort aandacht besteed aan de statencommissies.
Statenlid-voorzitter In de meeste provincies zijn statenleden, die geen gedeputeerden zijn, voorzitter van de statencommissies. Een statenlid, die geen gedeputeerde is, als voorzitter van een statencommissie versterkt de onafhankelijke positie van provinciale staten. De commissie-Bleker beveelt in zijn rapport ‘Vernieuwingsimpuls provinciale democratie’ dat het voorzitterschap door statenleden wordt vervuld. De scheiding van de taken van een gedeputeerde en een statenlid wordt verduidelijkt. De aanwezigheid van een statenlid-voorzitter vergroot de controlefunctie en de invloed van provinciale staten. Tevens kan een statenlid-voorzitter meer onbevangen en onafhankelijker tegenover agendapunten staan dan een gedeputeerde (portefeuillehouder).
Structuur statencommissies Het loskoppelen van de indeling van statencommissies van de portefeuilleverdeling van gedeputeerde staten kan bijdragen aan de onafhankelijke opstelling van provinciale staten ten opzichte van gedeputeerde staten. Afhankelijk van de te bespreken onderwerpen kan de statencommissie verschillende portefeuillehouders uitnodigen en aan de beraadslaging in de statencommissie laten deelnemen. Het is voor het slagen van een dergelijke opzet wel noodzakelijk dat de voorzitter geen gedeputeerde is. De nieuwe indeling van statencommissies kan zich richten op het integraal behandelen van beleidsonderwerpen. De onderwerpen in een statencommissie zijn regelmatig complexe maatschappelijke problemen en het voorgestelde beleid zal dikwijls tot stand komen in samenwerking met verschillende afdelingen van de desbetreffende provincie (én verschillende gedeputeerden). Een bijkomend voordeel van een dergelijke indeling is dat deze kan bijdragen aan een effectieve invulling van de kaderstellende en controlerende functie van provinciale staten in een gedualiseerd stelsel. Daarbij kan het clusteren van onderwerpen ook een vermindering van het aantal statencommissies in de hand werken.
34
Handreiking Modelreglement
Agenda Voor het onafhankelijk van gedeputeerde staten functioneren van statencommissies is het van belang, dat statenleden, die geen gedeputeerde zijn, hun eigen agenda bepalen. Vaak wordt de agenda nog feitelijk door gedeputeerde staten bepaald. Het statenlid als voorzitter, die geen gedeputeerde is, zou de ontwerp-agenda in overleg met de overige leden kunnen opstellen. Daarbij is het van belang dat de agenda van de statencommissie en de agenda van provinciale staten aan elkaar gekoppeld worden. Deze verbinding kan bijvoorbeeld worden gelegd doordat de voorzitters van de statencommissies aanschuiven in het seniorenconvent, dat de voorlopige agenda van provinciale staten vaststelt.
Samenstelling leden statencommissie Burgers kunnen deel uitmaken van een statencommissie. Op deze wijze kunnen burgers nauwer bij de politiek betrokken raken. Ook kunnen burgers statenleden tijdens commissievergaderingen vervangen. Niet zelden komt het voor dat op één tijdstip meerdere commissievergaderingen en andere bijeenkomsten (bijvoorbeeld inspraakavonden) worden gehouden. De deelname van de burger aan een statencommissie kan op verschillende manieren worden vorm gegeven. Als eis kan bijvoorbeeld worden gesteld, dat een burger alleen in aanmerking komt als hij op de kandidatenlijst van de betreffende partij heeft gestaan bij de meest recente verkiezingen.
Spreekrecht burger in commissie vergadering In artikel 15 van het reglement van orde is het spreekrecht van burgers opgenomen. Voor veel onderwerpen die voor burgers leven zal ook gelden, dat de inbreng van de burger op het niveau van de statencommissie nuttig kan zijn. In het reglement van orde voor de commissievergadering kan een bepaling toegevoegd worden, die het spreekrecht van burgers in de commissievergadering regelt.
Artikel X Spreekrecht burgers 1.
Voordat met de behandeling van de onderwerpen op de agenda een aanvang wordt gemaakt, kunnen burgers gezamenlijk gedurende maximaal vijftien minuten het woord voeren over geagendeerde en andere onderwerpen.
2.
Het spreekrecht van burgers heeft betrekking op onderwerpen die liggen op het terrein van de commissie. De voorzitter bepaalt of de ingediende bijdrage op het terrein van de commissie ligt. Indien dit niet het geval is, stuurt de voorzitter de vraag naar de bevoegde commissie. De voorzitter stelt, degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, hiervan in kennis.
3.
Degene die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt de voorzitter dit tenminste vier werkdagen voor aanvang van de commissievergadering. Hij vermeldt daarbij de strekking en het onderwerp van de vraag, zijn naam en telefoonnummer.
4.
De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van
Handreiking Modelreglement
35
de volgorde afwijken, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding is. 5.
Elke spreker krijgt maximaal drie minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd evenredig over de sprekers als er meer dan vijf sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd.
6.
De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. Ieder commissielid geeft indien gewenst een reactie. De voorzitter vat het antwoord samen. De spreker krijgt de gelegenheid te reageren op het antwoord, waarna de commissieleden indien gewenst opnieuw het woord krijgen.
7.
De griffier verstuurt het vastgestelde verslag aan de spreker en houdt de spreker op de hoogte, indien zijn bijdrage een vervolg krijgt.
TOELICHTING: Dit artikel vertoont nauwe samenhang met artikel 15 van het modelreglement van orde voor de statenvergadering. Het spreekrecht van burgers in de commissievergadering heeft tot doel dat burgers de mogelijkheid krijgen vragen te stellen en opmerkingen te maken over onderwerpen die op de agenda van de commissievergadering staan en andere relevante onderwerpen. Burgers kunnen vragen stellen over onderwerpen die liggen op het terrein van de commissie. De termijn tot de vergadering voor het indienen van de vraag is langer dan bij de statenvergadering. Op deze wijze kan de voorzitter de commissieleden op de hoogte stellen van de vraag, zodat zij zich kunnen voorbereiden. Daarvoor moet de voorzitter ook de mogelijkheid hebben om contact met de spreker op te nemen. De voorzitter geeft burgers (niet-leden) het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de volgorde afwijken, indien dit gewenst is. Dit is mogelijk als verschillende vragen betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. De burger kan aan het begin van de vergadering zijn bijdrage leveren of bij het bespreken van een agendapunt. De spreektijd van burgers in de commissievergadering is korter dan bij de statenvergadering, omdat de beantwoording bij de commissievergadering meer tijd in beslag neemt. Alle commissieleden hebben namelijk de mogelijkheid om een reactie te geven. Dit komt overeen met het karakter van de commissievergadering. Het karakter van de commissievergadering is dat de verschillende statenleden onderling discussiëren over voorgenomen beleid en plannen. Zij proberen ook op bepaalde punten tot overeenstemming te komen. De voorzitter kan in bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd. Een voorbeeld van een dergelijk bijzonder geval is de spreker die een grotere groep burgers vertegenwoordigt. De griffier van de commissie stuurt het verslag ook aan de spreker. Daarbij houdt de griffier de spreker op de hoogte van de voortgang van zijn vraag of opmerking indien dat nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de leden van de statencommissie hebben beloofd om de situatie verder uit te zoeken of om een bepaalde conceptbeslissing te formuleren.
36
Handreiking Modelreglement
Colofon Deze publicatie is een gezamenlijke uitgave van het Interprovinciaal Overleg Postbus 16107 2500 BC Den Haag telefoon 070 8881212 www.ipo.nl en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrealties Directoraat Generaal Openbaar Bestuur Postbus 20011 2500 EA Den Haag telefoon 070 4266426 www.minbzk.nl De Vernieuwingsimpuls biedt ook informatie aan via de website. Internet: www.vernieuwingsimpulsprovincies.nl Samenstelling Projectsecretariaat Vernieuwingsimpuls dualisme en provinciale democratie Directie Voorliching en Communicatie Productiebegeleiding Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrealties
Ontwerp omslag Maarten Balyon, grafische vormgeving bv, Zoeterwoude [Martijn van der Nat] Druk RS Drukkerij BV, Rijswijk
IPO-publicatienummer 180
Den Haag, februari 2002