HANDREIKING 17 TOEPASSING VAN HET LIJ (LANDELIJK INSTRUMENTARIUM JEUGDSTRAFRECHTSKETEN) DOOR DE JEUGDRECLASSERING In de wetenschappelijke route maakt de jeugdreclasseerder gebruik van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht (LIJ). Het LIJ brengt op een gestructureerde, wetenschappelijk onderbouwde manier risico’s en kansen in beeld, waarop de jeugdreclasseerder zijn handelen kan baseren. Het LIJ sluit daarvoor aan op de what-works beginselen die ook bij de jeugdreclassering centraal staan. De jeugdreclasseerder gebruikt het LIJ voor het opstellen van een Plan van Aanpak en voor evaluaties. Het LIJ is een keten-instrument: de jeugdreclassering bouwt voort op de invulling van het LIJ door de Raad. In de Handreiking1 gaan we in op de volgende onderwerpen: 1 2 3 4
6 7 8 9
Achtergrond van het LIJ Uitgangspunten van het LIJ Informatieverzameling met het LIJ Onderdelen van het LIJ 4.1 Instrument 1 4.2 Halt-signaleringsinstrument 4.3 Instrument 2A 4.4 Instrument 2B 4.5 Overgangsfase Actualisering en herafname van 2B door de jeugdreclassering 5.1 Definities 5.2 Werkwijze Afstemming met de LIRIK Afstemming met de diagnostiek door de JJI Advisering en indicatiestelling voor gedragsinterventies Rapportage
1
Achtergrond van het LIJ
5
1 2 3 3 4 5 5 6 6 7 8 8 10 11 13 13
Als een jongere een strafbaar feit heeft gepleegd, roept dit veel vragen op. Belangrijke vragen zijn bijvoorbeeld: - Wat heeft de jongere gedaan? Wat is de ernst van het delict? Heeft de jongere zoiets eerder gedaan? - Wat zijn mogelijke oorzaken voor het gedrag? Wat waren de motieven van de jongere? - Hoe groot is de kans op recidive? Hoe groot is de kans dat de jongere nog eens met politie en justitie in aanraking komt vanwege het plegen van een delict? - Welke factoren zijn van invloed op de kans op herhaling? - Hoe groot is de kans dat de jongere anderen of zichzelf schade toebrengt?
1
Voor deze Handreiking is gebruik gemaakt van de Handleiding LIJ (Spanjaard e.a. 2011). Uit deze handleiding zijn teksten zowel overgenomen als aangepast.
1
Zijn er zorgen omtrent de psychosociale ontwikkeling van de jongere die vragen om aanvullende hulp? - Wat is de beste aanpak om herhaling te voorkómen? Welke gedragsbeïnvloeding is nodig om recidive te voorkomen? Antwoorden op deze vragen zijn van grote invloed op de beslissingen en stappen die in de jeugdstrafrechtketen worden genomen. De besluiten van de politie, de officier van justitie (OvJ), de rechter-commissaris (RC) en de kinderrechter zijn leidend voor het vervolgtraject van de jongere binnen de jeugdstrafrechtketen en wat andere partijen van de jeugdstrafrechtketen doen. Voorbeelden van besluiten zijn wel of geen vervolging, wel of geen aanvullend onderzoek en wel of geen afdoening of straf. Enkele belangrijke beslissingen in de jeugdstrafrechtketen zijn het verhoor door de politie, verwijzing van de jongere naar het Justitieel Casus Overleg (JCO; overleg tussen politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming) en het al dan niet voorgeleiden of dagvaarden van de jongere. -
Voor het verzamelen, het analyseren en de stroomlijning van de benodigde informatie, is het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) ontwikkeld. In het ‘Landelijk Kader Instrumentarium Jeugdstrafrecht’ van het Ministerie van Justitie (Vogelvang, Krooi & Van den Braak, 2007) is vastgelegd: - wie op welk moment welke informatie verzamelt; - aan welke eisen deze informatie moet voldoen om goed onderbouwde beslissingen te kunnen nemen; - aan welke ketenpartner(s) binnen Justitie die informatie wordt doorgegeven. In deze handreiking worden de uitgangspunten en de structuur van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht besproken vanuit het perspectief van de jeugdreclassering. Anders gezegd: wanneer en met welk doel worden welke onderdelen van het LIJ door de jeugdreclassering ingezet? Ook wordt voor verschillende ketenpartners in de justitiële context aangegeven op welke momenten en in welke rol zij met het LIJ te maken kunnen krijgen. In een apart document ‘Ketenwerkproces JSR-LIJ’ (Raad voor de Kinderbescherming 2010) worden ketenproces en werkinstructies per ketenpartner nader geconcretiseerd en beschreven: wie doet wanneer wat? Het gaat hier om de politie, Halt, de Raad, het NIFP en de JJI. Deze handreiking is apart te lezen van de Handleiding LIJ (Spanjaard e.a., 2011). Om deze reden vertoont de handreiking deels overlap met de handleiding LIJ als het gaat om een toelichting op de uitgangspunten, wijze van informatieverzameling en definities. De handreiking is bedoeld om de jeugdreclasseerder nadere handvatten te geven voor de toepassing van het LIJ en is geen vervanging van de Handleiding LIJ. Voor een correcte toepassing van het LIJ moet de Handleiding LIJ daarom naast deze handreiking worden gehanteerd.
2
Uitgangspunten van het LIJ
Met het LIJ verzamelen professionals in de jeugdstrafrechtketen informatie over de jongere en zijn omgeving. De informatie ondersteunt het nemen van beslissingen over: - het adviseren en realiseren van een passende strafrechtelijke interventie, inclusief eventuele gedragsbeïnvloeding (bijvoorbeeld door een taakstraf of gedragsinterventie), - het adviseren en realiseren van maatregelen voor risicobeheersing, bedoeld om de jongere tegen anderen en zichzelf te beschermen, om anderen tegen de jongere te beschermen, en om er voor te zorgen dat jongere zich houdt aan voorwaarden, aanwijzingen en afspraken. - het (helpen) realiseren van zorg voor de jongere die aanvullend nodig kan zijn. Bij de ontwikkeling en het gebruik van het LIJ staan de volgende uitgangspunten centraal: - Het instrumentarium is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten: de What Worksbenadering (zie de betreffende handreiking) en de levensloop- en ontwikkelingsbenadering van jongere delinquenten. 2
-
-
-
-
3
Ketenpartners in de justitiële context moeten maximaal voort kunnen bouwen op informatie die al eerder in de keten verzameld is. Dit scheelt tijd en voorkomt dat jongeren en ouders steeds weer dezelfde vragen moeten beantwoorden. Ketenpartners in de justitiële context gebruiken gelijke termen voor dezelfde begrippen, en de informatie-uitwisseling verloopt eenduidig en soepel. Ketenpartners communiceren met elkaar over de jongere in één taal en met behulp van één instrumentarium. Informatieverzameling is zo summier als mogelijk en zo uitgebreid als nodig. Naarmate er bij de jongere meer risico wordt geconstateerd, is er meer informatie over de jongere en zijn omgeving gewenst. In het begin van de keten worden korte instrumenten ingezet. Als de jongere verder in de jeugdstrafrechtketen komt en er meer ingewikkelde en ingrijpende beslissingen genomen moeten worden, worden de instrumenten voor informatieverzameling complexer en diepgaander.
Informatieverzameling met het LIJ
Met het LIJ wordt informatie verzameld over: Het Algemeen Recidive Risico (ARR): het risico op herhaling van crimineel gedrag. Bij algemene recidive kan het om zowel om eenzelfde als een ander type delict gaan dan het laatst gepleegde delict. Bij herhaling van hetzelfde type delict spreken we van specifieke recidive. Het Risico op Geweld tegen Personen (RGP): het risico op herhaling van crimineel gedrag waarbij geweld tegen personen gebruikt wordt. Het Dynamisch RisicoProfiel (DRP): de mate waarin dynamische risicofactoren bijdragen aan een grotere kans op recidive. Het DRP geeft een overzicht van risico- en beschermende factoren: o Risicofactoren worden ook wel criminogene factoren genoemd. Risicofactoren zijn kenmerken van de jongere en zijn omgeving waarvan uit onderzoek bekend is dat ze de kans op herhaling van crimineel gedrag vergroten. Statische risicofactoren, zoals sekse, aantal reeds gepleegde delicten en leeftijd eerste politiecontact zijn niet veranderbaar. Dynamische risicofactoren van de jongere zijn wel te veranderen. Voorbeelden zijn: problemen in de dagbesteding, antisociale attitude, gezinsproblemen en omgang met delinquente leeftijdsgenoten. o Beschermende factoren zijn kenmerken van de jongere en zijn omgeving die de kans op herhaling van delictgedrag beperken en/of een pro-sociale ontwikkeling bevorderen. Voorbeelden zijn bepaalde talenten, sociale vaardigheden en de steun van prosociale ouders of vrienden. Ook hier kan onderscheid gemaakt worden tussen onveranderbare (statische) en veranderbare (dynamische) factoren. Zorgsignalen: psychosociale of psychische problemen die soms niet of nauwelijks met delictgedrag of de kans op recidive te maken hebben, maar waarvoor een jongere eventueel wel behandeling en/of bescherming nodig heeft. Responsiviteit: de motivatie / motiveerbaarheid, leerstijl en (on)mogelijkheden van de jongere en zijn omgeving om aan de begeleiding of een specifieke interventie deel te nemen en ervan te profiteren.
4
Onderdelen van het LIJ
Het LIJ bestaat uit een aantal samenhangende selectie-instrumenten: instrument 1 (‘Preselectie’), instrument 2A (‘Selectie’) en instrument 2B (‘Uitgebreide selectie’). Voor instrument 1 is de hoeveelheid gevraagde informatie nog gering en gebaseerd op feiten uit het verleden (statische factoren). Voor instrument 2A en instrument 2B neemt de gevraagde informatie steeds meer toe, waarbij ook huidige en ook veranderbare (dynamische) factoren bij de invulling een 3
rol gaan spelen. Stroomt een jongere door in de strafrechtsketen, dan voegen professionals van ketenpartners relevante informatie aan het instrument toe, of zij wijzigen de informatie op basis van nieuwe inzichten. In deze paragraaf worden de instrumenten 1, 2A en 2B kort beschreven. Naast de instrumenten 1, 2A en 2B is er het Halt-signaleringsinstrument. De Justitiële Jeugdinrichtingen gebruiken een aantal instrumenten waarmee op het LIJ wordt aangesloten, zoals de SDQ, MAISY-2, HID en SAVRY. Deze handreiking beperkt zich tot de instrumenten 1, 2A en 2B. In schema 17.1 is weergegeven welk onderdeel op welk moment door welke ketenpartner wordt ingevuld. In het schema straan ook, in cursief, naast de verbindingspijlen een aantal beslisregels ingevuld. Deze worden hieronder uitgelegd.
1: Preselectie ARR en RGP op basis van statische factoren en delict
Midden of 2A: Selectie hoog ARR en/of midden ARR & RGP of hoog RGP (combi 1 + 2A) en/of zwaar delict
Midden of
2B: Uitgebreide selectie
Afdoening OM
hoog DRP
(ARR & RGP)
Rechtelijke uitspraak
DRP - risicofactoren - beschermende factoren
Zorg
(ARR & RGP) DRP - risicofactoren - beschermende factoren
P)
Halt signaleringsinstrument
2B: Herafname (evaluatie van)
ag La P R D
dig RG ar en wa lt R Ha t AR ch ea ng (o
La Zorg ag AR mi R dd en elz laa wa gR ar of GP lic en ht de lic t
DRP - risicofactoren - beschermende factoren
Stop met LIJ
Zorg
Zorg Politie
Halt
Raad voor de Kinderbescherming
Jeugdreclassering / JJI
ARR = Algemeen Recidiverisico
RGP = Risico op Geweld tegen Personen
DRP = Dynamisch Risicoprofiel
LIJ: Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen
Schema 17.1: Het LIJ in de jeugdstrafrechtsketen. Instrument 1: Preselectie. De politie voert de Preselectie uit bij alle jongeren die worden verhoord naar aanleiding van een verdenking van het plegen van een misdrijf en van wie bovendien het voornemen bestaat om het proces-verbaal naar het OM te zenden. Indien een jongere voldoet aan de Halt-criteria en het betreft een Haltwaardig feit, wordt deze mogelijkheid aan de jongere geboden. Halt neemt vervolgens het Halt-signaleringsinstrument af. Wanneer een jongere verdacht wordt van het plegen van een licht of middelzwaar delict en op basis van de Preselectie een lage score heeft op Algemeen Recidive Risico (ARR), een lage score op het Risico op Geweld tegen Personen (RGP) heeft, en OM verzoekt geen onderzoek, dan stopt het LIJ: er wordt geen aanvullend instrument ingevuld. Instrument 2A en 2B: Selectie en Uitgebreide selectie. In andere gevallen, bij een niet Halt-waardig zwaar delict en/of midden of hoge score op ARR of RGP, wordt instrument 2A ingevuld. Is de uitkomst van instrument 2A een midden of hoog Dynamisch Risico Profiel (DRP), dan wordt nadere informatie ingewonnen met instrument 2B. Dit gebeurt ook als een jongere – ongeacht zijn risicoscores – begeleiding van de jeugdreclassering krijgt opgelegd. Als een jongere in een JJI wordt geplaatst, neemt de JJI de eerdere resultaten van 2A en/of 2B ter kennisgeving aan, past eigen diagnostiek toe (en gebruikt daarbij de informatie vanuit 2B), en geeft de resultaten daarvan door aan de Raad en jeugdreclassering. De jeugdreclassering gebruikt alleen instrument 2B en benut dit instrument voor het opstellen van een Plan van Aanpak, een tussenevaluatie of een eindevaluatie. De jeugdreclassering bouwt daarbij voort op de informatie die de politie (instrument 1) en Raad voor de Kinderbescherming (instrument 2A en 2B) al verzameld hebben. 4
4.1
Instrument 1
Instrument 1 wordt door de politie ingevuld voor alle jongeren die worden verhoord voor een (vermeend) strafbaar misdrijf en waarvan bovendien het voornemen bestaat om het proces-verbaal naar het OM of Halt te zenden. Instrument 1 leidt tot een score ‘laag’, ‘midden’ of ‘hoog’ op algemene recidive risico (ARR). Deze taxatie gebeurt op basis van statische (niet veranderbare) risicofactoren. Dit zijn bijvoorbeeld gegevens over eerdere justitiecontacten en enkele kenmerken als leeftijd en sekse. Instrument 1 maakt met behulp van dezelfde informatie ook een inschatting van het risico op geweld tegen personen (RGP) en, indien van toepassing, de bereidheid van de jongere voor het meewerken aan een Halt-afdoening. De politie beperkt zich tot waarneembare, niet multi-interpretabele feiten.
4.2
Halt-signaleringsinstrument
Het Halt-signaleringsinstrument wordt door Halt ingezet ter aanvulling op instrument 1 om vast te stellen of doorverwijzing naar hulpverlening nodig is. Het Halt-signaleringsinstrument functioneert als extra ‘vangnet’ voor jongeren die door de politie naar Halt worden gestuurd. Bij sommige jongeren is namelijk sprake van zorgsignalen. Daarnaast stelt het Halt-signaleringsinstrument vast of de jongere problemen heeft die aanleiding zijn om te kiezen voor een bijzonder traject binnen de Halt-afdoening in de vorm van een leerproject spijbelen of alcohol. De benodigde informatie kan in het startgesprek met jongere en ouders binnen 20 minuten ingewonnen worden. De vragen gaan over school, spijbelen, vrijetijdsbesteding, ouderlijk toezicht, type vrienden, alcohol/drugsgebruik en verantwoordelijkheid nemen voor gedrag. De vragen zijn afgeleid van vragen uit instrument 2A. Het signaleringsinstrument leidt tot een antwoord op de volgende vragen: - zijn er signalen die duiden op een zorgelijke psychosociale ontwikkeling van de jongere? - zo ja, is verwijzing naar een Centrum voor Jeugd en Gezin of een Bureau Jeugdzorg geboden? - is voor de jongere de uitvoering van een ‘bijzonder traject’ (spijbelen of alcohol) gewenst?
4.3
Instrument 2A
Instrument 2A wordt, in aanvulling op instrument 1, door de Raad voor de Kinderbescherming, ingevuld voor jongeren met een: - midden of hoog Algemeen Recidive Risico (ARR) in instrument 1 en/of - midden of hoog Risico op Geweld tegen Personen (RGP) instrument 1 en/of - zwaar delict of op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en/of - inverzekeringstelling (IVS). In instrument 2A wordt de informatie uit instrument 1 (statische gegevens over met name eerdere politie- en justitiecontacten) aangevuld met informatie over andere statische én nu ook dynamische factoren met betrekking tot de psychosociale achtergrond van de jongere zoals dagbesteding, gezinssituatie, vrienden, houding en gedrag. Instrument 2A leidt tot een hernieuwde berekening van de scores ‘laag’, ‘midden’ of ‘hoog’ voor ARR en RGP. In de berekening telt de informatie uit instrument 1 mee.
5
Intermezzo: klopt het risico op recidive? Voorspellen houdt in dat er altijd een zekere kans is dat een voorspelling niet juist is. Uit onderzoek blijkt echter dat een voorspelling op basis van een gestructureerde assessment aanzienlijk beter is dan een voorspelling op basis van een klinische blik. Het rekenmodel achter de recidivecijfers van instrument 1 en 2A is gebaseerd op wetenschappelijke analyses van kenmerken en achtergronden van een grote groep jongeren die al dan niet recidiveerden. Omdat de items m.b.t. het strafrechtelijk verleden (zoals aard van het uitgangsdelict en het strafrechtelijk verleden) sterk samenhangen met toekomstige recidive, wegen deze in het rekenmodel dat wordt gebruikt voor de berekening van risicocijfers zwaarder dan de sommige dynamische risicofactoren. Of het vastgestelde risico op basis van instrument 1 verandert na afname van instrument 2A, hangt ook af van waar de jongere zich bevindt in zijn risicocategorie. Zit de jongere aan de lage kant van midden risico, dan moet er vanuit instrument 2A relatief ‘meer risico’ bijkomen om door te schuiven naar hoog risico dan wanneer hij aan de hoge kant van midden zit. Met andere woorden: er moeten dan meer risicofactoren aanwezig zijn om het algemeen recidiverisico te veranderen van midden risico naar hoog risico. Tot slot blijkt uit onderzoek dat het recidiverisico bij sommige minder ernstige delicten hoger is dan bij sommige ernstige delicten. De kans op herhaling bij diefstal is gemiddeld genomen hoger dan bij een ernstige geweldpleging of een zedendelict
Met behulp van instrument 2A wordt ook het dynamisch risicoprofiel (DRP) in kaart gebracht. Het dynamisch risicoprofiel geeft een overzicht van de dynamische risico- en beschermende factoren die van invloed zijn op de kans dat de jongere opnieuw met politie en justitie in aanraking komt. Per domein wordt een score berekend die de ernst van de risicofactoren - en daarmee het verband met de kans op recidive – uitdrukt. in laag, midden of hoog worden beoordeeld. Ook geeft het DRP een samenvattend oordeel: de mate waarin alle dynamische risicofactoren gezamenlijk bijdragen aan een grotere kans op recidive. Tot slot heeft instrument 2A oog voor eventuele zorgsignalen waaronder signalen van psychische problemen. Voor dit laatste kan als onderdeel van instrument 2A de SDQ aangevuld met vragen uit de SPsy ingevuld worden. Bij instrument 2A gaat het om een combinatie van het vaststellen van objectieve feiten en het maken van inschattingen.
4.4
Instrument 2B
Instrument 2B is een uitbreiding van 2A: de informatie uit 2A wordt aangevuld door een meer diepgaande inventarisatie van de dynamische risico- en protectieve factoren. Met andere woorden: alle vragen en items uit 2A maken onderdeel uit van 2B. Instrument 2B geeft een meer omvattend beeld van de mate waarin verschillende factoren van invloed zijn op mogelijke recidive. Deze informatie is nodig voor - een eventuele advisering van of indicatiestelling voor gedragsinterventies, - het vaststellen van de volgorde van doelen en middelen door de jeugdreclassering of JJI, - een eventuele indicatie voor de benodigde vorm van opvoeding/verzorging bij plaatsing in een JJI, en - het overwegen van een aanvullend onderzoek door het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie). Ook instrument 2B wordt ingevuld in een computerprogramma (applicatie). -
-
De Raad gebruikt instrument 2B om een advies te formuleren voor het vervolgtraject. Als een interventie gericht op gedragsbeïnvloeding geadviseerd wordt, moet daarvan ook de mogelijke invulling aangegeven worden. De jeugdreclassering zet instrument 2B in voor het opstellen van een Plan van Aanpak en voor een tussen- of eindevaluatie. Instrument 2B fungeert op die manier als hulpmiddel om de begeleiding of behandeling vorm te geven. Bij een herafname van 2B worden eventuele 6
-
veranderingen ten opzichte van een eerdere ingevulde 2B in het dynamisch risicoprofiel en in de risico- en beschermende factoren zichtbaar. Het DRP (het dynamisch risicoprofiel) wordt met instrument 2A berekend en met 2B niet meer aangepast.
Instrument 2B omvat open en gesloten items. Deze items omvatten onder andere: - persoons- en casusgegevens; - delictbespreking; - criminogene factoren (10 domeinen) o school o werk o gezin o relaties o vrije tijd o geestelijke gezondheid o alcohol- en drugsbruik en gokken o attitude o agressie o vaardigheden - zorgen over de psychosociale ontwikkeling; - hulpverlening - responsiviteit; - advies (bij Raad en jeugdreclassering verschillend) - doelen (alleen bij de jeugdreclassering) De gesloten items leveren uitkomsten op die van belang zijn voor conclusie, advies en het stellen van doelen. De gesloten items zijn voor de Raad en jeugdreclassering grotendeels dezelfde. Wanneer de jeugdreclassering een 2B gaat invullen (actualiseren of herafnemen; zie verderop), dan leest de applicatie alle informatie in van de vorige invulling door de Raad of jeugdreclassering. Alle informatie is veranderbaar. Dat levert veel voordelen op: alles wat bij de vorige invulling al bekend was en ingevuld is, kan zonder moeite overgenomen worden, datgene dat niet (meer) blijkt te kloppen of ontbreekt, kan door de jeugdreclassering gewijzigd of aangevuld worden. De open items leiden tot meer beschrijvende antwoorden of geven een analyse of conclusie weer. Deze items zijn bij de Raad en de jeugdreclassering deels hetzelfde, deels verschillend. Aanvullingen voor de versie van de 2B voor de jeugdreclassering betreffen de items die betrekking hebben op aspecten van de maatregel (soort, duur, bijzondere voorwaarden), de formulering van doelen en de manier waarop daaraan gewerkt gaat worden (werkplan). Ook voor de open items geldt dat de jeugdreclassering bij opening van een 2B de informatie ingevoerd door de Raad automatisch ingevoerd krijgt, maar ook hier is alles veranderbaar. Wanneer de jeugdreclasseerder de 2B heeft afgerond, is het Plan van Aanpak of de tussen- of eindevaluatie klaar. Het rapport dat dan uitgedraaid wordt, is tevens advies van de Jeugdreclassering.
4.5
Overgangsfase
In de overgangsfase waarbinnen de jeugdreclasseerder moet gaan werken met het LIJ is van belang dat weliswaar alle domeinen in 2B nu al voor jeugdreclasseerders gewone onderwerpen van gesprek zijn, maar dat niet alle vragen die in 2B staan, nu standaard door de jeugdreclasseerder worden uitgevraagd. De jeugdreclasseerder moet deze vragen aanvullend in de reguliere contacten met de jongere en zijn netwerk gaan introduceren en uitvragen. Hierbij wordt de jeugdreclasseerder ondersteund door de gedragswetenschapper. Op termijn wordt daarmee het werken met het LIJ onderdeel van de reguliere werkzaamheden. 7
Bij het gebruik van instrument 2B door de jeugdreclassering wordt onderscheid gemaakt tussen actualisering en herafname. Actualisering geschiedt in ieder geval bij het opstellen van een Plan van Aanpak in de eerste zes weken van een jeugdreclasseringsmaatregel. Een herafname vindt plaats bij een tussenevaluatie of eindevaluatie door de jeugdreclasseerder. Bij een tussen- of eindevaluatie is het mogelijk om veranderingen in risico- en beschermende factoren ten opzichte van een eerdere afname zichtbaar te maken en de begeleiding en interventies hierop aan te passen. Bij actualisering of herafname maakt de jeugdreclasseerder gebruik van - een eerder door de Raad of de jeugdreclasseerder zelf ingevulde 2B of in enkele gevallen een eerder door de Raad ingevulde 2A. Deze informatie wordt in de computerapplicatie automatisch ingelezen en kan t.b.v. de huidige invulling waar nodig gewijzigd of aangevuld worden; - informatie die naar voren is gekomen in de reguliere contacten met de jongere, ouders en andere informanten. Op basis van reguliere gesprekken met de jongere en personen uit de omgeving van de jongere, beschikt de jeugdreclasseerder doorgaans over voldoende informatie om de items van 2B in te kunnen vullen.2 Bij sommige items kan het voorkomen dat een jeugdreclasseerder de betreffende informatie apart moet navragen bij de jongere en andere informanten. Deze informatie kan dan in reguliere begeleidingscontacten verzameld worden; - informatie die aangeleverd is door ketenpartners.
5.1
Actualisering
Actualisering betekent dat er een check plaatsvindt of de informatie (afkomstig van de Raad) zoals ingelezen in de 2B klopt met de informatie die de jeugdreclasseerder verkregen heeft in contacten met de jongere en diens netwerk. Bij het vertrek van een jongere uit een justitiële jeugdinrichting (jji) maakt de jeugdreclasseerder ook gebruik van de informatie van de jji, bijvoorbeeld uit de perspectiefplanbesprekingen. De actualisering van 2B geschiedt ten behoeve van het opstellen van een Plan van Aanpak binnen de eerste zes weken van de begeleiding (de diagnostiekfase en planvormingsfase). De jeugdreclasseerder kan in enkele gevallen ook tijdens de uitvoeringsfase de 2B actualiseren, namelijk wanneer er sprake is geweest van belangrijke levensgebeurtenissen die de scores op de domeinen mogelijk beïnvloeden en leiden tot heroverweging van de doelen. Als gevolg hiervan is het soms zinvol te zoeken naar een passende gedragsinterventie. Een tussentijdse actualisering geschiedt alleen na instemming van de gedragsdeskundige. 1. Fase van Diagnostiek Wanneer de jeugdreclasseerder met een begeleiding start, zal hij altijd de beschikbare LIJ-rapportage lezen. Dit geeft de jeugdreclasseerder een beeld van: - achtergrondsituatie van de jongere (woon- en gezinssituatie, dagbesteding, vrijetijd en vrienden); - hoe jongere en ouders tegen het delict/de delicten aankijken; - risico- en beschermende factoren (scores op de domeinen); - eventuele zorgen t.a.v. de ontwikkeling van de jongere; - aanwezige en wenselijke hulpverlening. 2
Er is samen met enkele jeugdreclasseerders en gedragsdeskundigen uit Rotterdam en Utrecht gekeken hoeveel items gemiddels na vijf weken respectievelijk een half jaar ingevuld kunnen worden op basis van informatie die doorgaans beschikbaar is vanuit reguliere contacten met de jongere en diens netwerk. Daaruit kwam naar voren dat na een half jaar op slechts enkele items na alles ingevuld kan worden, na vijf weken geldt dit voor zo’n 80 tot 90 % van de items. Welke items dit zijn, hangt af van de casus en van de medewerker. Het bleek dat sommige medewerkers bepaalde informatie standaard in de startfase, los van het LIJ, al wel navragen, anderen niet. Met het LIJ zullen de jeugdreclasseerders er toe overgaan de benodigde informatie in de eerste vijf weken te verzamelen, zodat ze de items van een 2B kunnen scoren zonder nadere informatie in te hoeven winnen. Overigens hoeven sommige items ook niet opnieuw gescoord te worden, aangezien de score van de raadsonderzoeker nog actueel is er er geen informatie naar voren is gekomen waardoor deze score niet (meer) klopt. Dit betreft vooral items die betrekken hebben op het verleden. Tot slot is het altijd nog mogelijk om bij items waarover geen informatie beschikbaar is, ‘onbekend’ in te vullen.
8
Met het oog op het opbouwen van een werkrelatie met de jongere en verdere informatieverzameling vanuit het perspectief van de jeugdreclassering, let de jeugdclasseerder bij het lezen van de beschikbare LIJ-rapportage extra op: - aspecten waarover nog onvoldoende informatie beschikbaar is (de items die door de raad met ‘onbekend’ gescoord zijn); - aandachtspunten die uit de rapportage van de Raad naar voren komen (midden of hoge scores op risico- of juist beschermende factoren (domeinsocres) en de zorgsignalen); - uitkomsten van het LIJ waarvan de raadsonderzoeker meldt dat deze niet overeenkomen met het beeld of de inschatting van de raadsonderzoeker. Bij het lezen van de rapportage van de Raad (2B-raport) inventariseert de Jeugdreclasseerder welke informatie gecheckt of aangevuld moet worden. In de diagnostiekfase heeft de jeugdreclasseerder minimaal een keer contact met de jongere en minimaal een keer met ouders en jongere samen. Ook is er doorgaans contact met de mentor van school, belangrijke personen uit het netwerk en – indien van toepassing – hulpverleners die in het gezin actief zijn. Tijdens deze contacten neemt de jeugdreclasseerder geen interview af, maar verzamelt aanvullende informatie over de jongere en zijn omgeving om het aanwezige beeld te verdiepen en eventuele hiaten op te vullen. In een regulier traject komen alle domeinen uit het LIJ (school/werk, vrije tijd, gezin, enzovoorts) wel langszij. Ook vindt een delictbespreking plaats. Om bepaalde onderwerpen uit te vragen, kan de jeugdreclasseerder gebruik maken van vragen zoals opgenomen bij de items in de LIJ-handleiding. In vergelijking met de werkwijze voordat het LIJ werd geïntroduceerd verandert er in de diagnostiekfase niet veel. Belangrijkste verschil is dat er bij aanvang niet een BARO-rapportage maar een LIJ-rapportage op tafel ligt én dat de jeugdreclasseerder weet dat hij het naar voren gekomen beeld in deze rapportage waar nodig zal aanvullen of bijstellen teneinde doelen te stellen voor zijn Plan van Aanpak. De uniformiteit tussen de rapportages van de Raad is met de komst van het LIJ aanzienlijk toegenomen, hetgeen het snel vinden van informatie vergemakkelijkt. 2. Fase van Planvorming Bij het opstellen van een Plan van Aanpak opent de jeugdreclasseerder in de applicatie een nieuwe 2B. De applicatie leest de beschikbare 2B (of 2A als er nog geen 2B is) zoals ingevuld door de Raad in. De jeugdreclasseerder loopt alle items door en - op plekken waar dit nodig is - verandert antwoorden op de items en wijzigt en/of vult aan. De jeugdreclasseerder vult de items in die specifiek voor de jeugdreclassering zijn opgenomen. Wijzigingen en aanvullingen geschieden op basis van de aangetroffen informatie over de jongere en diens achtergronden. Als items die beantwoord werden met ‘onbekend’ inmiddels wel beantwoord kunnen worden, vult de jeugdreclasseerder het betreffende antwoord in. In het geval van een 2B van de jeugdreclassering gebaseerd op een 2A of een gedeeltelijke 2B van de Raad, vult de jeugdreclasseerder de nog niet ingevulde items van 2B in en actualiseert tevens de items die reeds door de Raad ingevuld zijn. Tijdens het actualiseren begint de jeugdreclasseerder bij elk domein met de eindscores en de opsomming van risico- en beschermende factoren. Dit geeft het totaalbeeld.
9
Domein: … Beschermende factoren:
Risicofactoren:
(opsomming van aangekruiste beschermende (opsomming van aangekruiste risicoantwoorden) antwoorden) Totaal aantal punten beschermende factoren: .. Score: Laag/Midden/Hoog
Totaal aantal punten risicofactoren: .. Score: Laag/Midden/Hoog
(Indien van toepassing:) Let op: Bij dit domein is de antwoordmogelijkheid ‘onbekend’ # keer aangekruist. Relevantie voor de kans op recidive:
Als dit totaalbeeld klopt met hetgeen de jeugdreclasseerder is tegengekomen in zijn contacten met de jongere en zijn omgeving en de antwoordmogelijkheid ‘onbekend’ is niet aangekruist, hoeft de jeugdreclasseerder niets te veranderen. De volgende situaties vormen in ieder geval aanleiding de beantwoording van één of meerdere items nader te bekijken en zonodig aan te passen: - het beeld dat de jeugdreclasseerder heeft gekregen wijkt af van dit totaalbeeld; - er zijn één of meerdere items met ‘onbekend’ beantwoord; - er is sprake van veel beschermende of juist risicofactoren. Is het een domein dat belangrijk is – bijvoorbeeld omdat hier veel risicofactoren zijn of omdat er juist veel beschermende factoren aanwezig zijn – zal de jeugdreclasseerder wellicht ook de antwoorden op de items checken. Als de score bij risicofactoren midden of hoog is en/of bij ‘relevantie voor de kans op recidive’3 staat vermeld dat dit domein van groot belang is, overweegt de jeugdreclasseerder of er doelen gekoppeld moeten worden aan dit domein. Deze kan de jeugdreclasseerder voor zichzelf noteren. Ook kan hij, mits de specifieke jeugdreclasseringsvragen bij ‘Wat is mogelijk?’ en ‘Wat is er aan de hand?’ reeds ingevuld zijn, meteen doorklikken naar het Plan van Aanpak en zijn idee voor een doel noteren in het werkplan. Dit kan hij later verder afronden. De meeste items kunnen beantwoord kunnen worden op basis van informatie waarover de jeugdreclasseerder na vijf weken inmiddels beschikt. Als er na de check van de jeugdreclasseerder toch nog relevante informatie ontbreekt, kan een reden zijn om over bepaalde onderwerpen alsnog nadere informatie in te winnen bij de jongere, ouders en/of andere informanten of bij het betreffende item ‘onbekend’ in te vullen. In het geval van een 2B van de jeugdreclassering gebaseerd op een 2A of een gedeeltelijke 2B van de Raad, komt het vaker voor dat de jeugdreclasseerder nadere informatie moet inwinnen of ‘onbekend’ moet scoren dan bij een 2B van de jeugdreclassering op basis van een volledige 2B van de Raad. Het inwinnen van nadere informatie kan eventueel ook een doel worden in het Plan van Aanpak. Tot slot zijn er in de 2B voor de jeugdreclassering enkele items die speciaal voor de jeugdreclasseerder bedoeld zijn. Deze hebben betrekking op enkele aanvullende casusgegevens en het advies en het werkplan van de jeugdreclassering. Deze items vult de jeugdreclasseerder in. Het Plan van Aanpak omvat het advies en het werkplan en dient tevens als rapportage voor jongere, ouders en ketenpartners. Het voordeel van het maken van het Plan van Aanpak binnen de LIJ-applicatie is een rechtstreekse koppeling met de uitkomsten van 2B. Met andere woorden, na invulling van 2B hoeft er geen apart Plan
3
‘Relevantie voor de kans op recidive' moet op twee manieren worden opgevat, zowel wat de kans doet toenemen (risicofactoren) als wat de kans doet afnemen (beschermende factoren).
10
van Aanpak te worden opgesteld, het Plan van Aanpak wordt automatisch gegenereerd op basis van de uitkomsten en ingevulde tekstvelden van 2B.
5.2
Herafname
Een herafname vindt plaats tijdens het verdere verloop van het jeugdreclasseringstraject, bijvoorbeeld na een half jaar ten behoeve van de tussenevaluatie of aan het eind van een traject ten behoeve van de eindevaluatie. De bedoeling van de herafname is dat de situatie van de jongere opnieuw in beeld wordt gebracht, waardoor veranderingen t.o.v. de vorige invulling zichtbaar worden en – bij een tussenevaluatie – nieuwe doelen gesteld kunnen worden. Het is de bedoeling dat alle domeinen gecheckt worden, ook domeinen waar de begeleiding zich niet op gericht heeft. De reden is dat zich in deze domeinen veranderingen voorgedaan kunnen hebben als gevolg van het werken aan doelen binnen andere domeinen. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat als gevolg van het werken aan doelen binnen het domein vaardigheden, ook veranderingen optreden binnen het domein vrije tijd, school, gezin en/of relaties. Ook kunnen zich bij de jongere zelf of diens omgeving veranderingen hebben voorgedaan zonder dat dit gerelateerd is aan de doelen van het Plan van Aanpak en de begeleiding door de jeugdreclassering. Bijvoorbeeld de jongere heeft een baan gekregen bij een bedrijf van zijn oom, de jongere heeft verkering gekregen of de jongere is verhuisd. Bij een herafname opent de jeugdreclasseerder een nieuwe 2B. De applicatie leest de informatie van de vorige 2B (van de jeugdreclasseerder zelf) in. Net zoals bij actualisering, loopt de jeugdreclasseerder alle items en open tekstvelden door en verandert scores en wijzigt en/of vult tekst aan op plekken waar dit nodig is. Wijziging en/of aanvulling geschiedt op basis van de actuele informatie van en over de jongere en diens omgeving. Bij domeinen waar geen doelen gesteld zijn, geschiedt het doorlopen van de totaalscores op dezelfde wijze als bij actualisering. Bij domeinen waar wel doelen aan gekoppeld zijn, vindt een ‘blanco’ scoring plaats. De scores op de items van deze domeinen worden niet overgenomen. Hiermee geeft de jeugdreclasseerder een oordeel over de huidige situatie t.a.v. de betreffende items, niet gehinderd door het eerdere oordeel op het items van een half jaar geleden. De jeugdreclasseerder vult items in op basis van meerdere informatiebronnen (gesprekken met de jongere, ouders en andere personen uit het netwerk van de jongere, eigen observaties, enzovoorts). Soms blijven er een paar items over waarvoor nadere informatie ingewonnen zou moeten worden. Door de items van 2B zo’n twee weken voordat een tussen- of eindevaluatie gemaakt moet worden in te vullen, heeft de jeugdreclasseerder nog ruim de tijd om tijdens reguliere contacten de ontbrekende informatie te verzamelen.
5.3
Samenvatting 1. De jeugdreclassering ontvangt 2B (soms 2A) van de Raad. De jeugdreclasseerder leest het rapport en noteert welke informatie gecheckt/aangevuld moet worden: o ontbrekende informatie (Raad heeft ‘onbekend’ ingevuld) o domeinen met midden of hoge scores op risicofactoren of beschermende factoren 2. De jeugdreclasseerder heeft contact met jongere, ouders en overige betrokkenen. Tijdens deze reguliere begeleidingscontacten wordt ten behoeve van de diagnostiek en planvorming informatie verzameld. Een aandachtspunt hierbij is de genoteerde ontbrekende informatie. 3. Als het Plan van Aanpak gemaakt moet worden, maakt de jeugdreclasseerder een 2B aan o.b.v. de 2B van de Raad. De jeugdreclasseerder actualiseert de 2B: er vindt een check plaats op de eindscores en risico- en beschermende factoren. Als deze volgens de jeugdreclasseerder ongewijzigd blijven, vinden gaan aanpassingen van de scores van items van dit domein plaats. Als er wel aanleiding toe is, wijzigt de jeugdreclasseerder de antwoorden op de items. Ontbrekende informatie (items die de Raad met ‘onbekend’ heeft beantwoord) wordt aangevuld. 11
4. Op basis van de geactualiseerde 2B wordt het Werkplan (= onderdeel van Plan van Aanpak) ingevuld. 5. Het Plan van Aanpak wordt besproken met ouders en jongere. 6. Het Plan van Aanpak wordt definitief gemaakt. 7. De begeleiding wordt uitgevoerd aan de hand van het Plan van Aanpak. 8. Na een half jaar vindt de evaluatie plaats.
6
Afstemming met de LIRIK
De LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling) heeft als doel om een vermoeden van kindermishandeling of anderszins onveilige opvoedingssituatie te onderkennen en het risico op kindermishandeling in de nabije toekomst in te schatten. Deze checklist helpt de medewerker zijn professionele oordeel over het vermoeden van kindermishandeling en de mogelijke risico's te expliciteren en onderbouwen. De jeugdreclasseerder wordt geacht de LIRIK (als dat niet reeds gedaan is) alleen in te vullen bij een ‘niet-pluis gevoel’, als de jongere zwanger is of als de jongere samenwoont met een zwangere vriendin. In deze drie specifieke situaties wordt de LIRIK ingevuld om de beslissing om wel of niet een Raadsonderzoek aan te vragen te onderbouwen. Het doel van het LIJ is om de kans op recidive te berekenen. Hiertoe worden risico- en beschermende factoren op diverse domeinen in kaart gebracht, waarbij elke keer een verbinding wordt gemaakt met het risico op delictgedrag. De LIRIK vertoont overlap met LIJ-items 7.9 (slachtoffer van verwaarlozing), 7.10 (lichamelijke mishandeling), 7.11 (getuige van huiselijk geweld) en 7.13 (seksueel misbruik). Let op: Bij de LIRIK gaat het om de huidige veiligheidssituatie, met als doel te bepalen of een jongere direct of in de nabije toekomst in een onveilige situatie verkeert. Bij het LIJ gaat het er om of zich gedurende het hele leven van de jongere onveilige situaties hebben voor gedaan, omdat dit soort situaties, ongeacht het moment in het leven van het jongere, het risico op delictgedrag verhogen. Dit maakt dat de antwoorden op de vragen niet 1 op 1 over te nemen zijn van het ene instrument naar het andere. Als uit een of meer vragen uit Domein 7 van het LIJ (zie tabel 17.2) blijkt dat er sprake zou kunnen zijn van een onveilige situatie dan is afname van de LIRIK geïndiceerd.
Tabel 17.2. Items in het LIJ die indiceren voor het invullen van de LIRIK Item LIJ 7.9 Slachtoffer van verwaarlozing 7.10 Lichamelijke mishandeling
Antwoord dat indiceert voor de LIRIK Ja Lichamelijk mishandeld door iemand buiten het gezin Lichamelijk mishandeld door een gezinslid
7.11 Getuige van huiselijk geweld 7.13 Seksueel misbruik
Ja Seksueel misbruik door iemand buiten het gezin Seksueel misbruik door een gezinslid
7
Afstemming met de diagnostiek door de JJI
Bij detentie van een jongere wordt door de JJI een aantal vragenlijsten ingevuld in het kader van de uitvoering van het programma Youturn: -
MAYSI-2: Dit instrument wordt gebruikt om jongeren te identificeren die kampen met psychische problemen, zoals depressie, suïcidegedachten of denkstoornissen. SDQ: brengt de sterke kanten en moeilijkheden van een jongere in kaart 12
-
TVA: een vragenlijst waarmee vaardig functioneren van jongeren in hun dagelijkse leefomgeving in kaart gebracht kan worden. HID: wordt gebruikt om de denkwijze van jongeren vast te stellen SAVRY: een instrument voor risicotaxatie en -hantering en wordt gebruikt om het geweldsrisico bij jongeren in te schatten.
De procedure is daarbij als volgt: Na ontvangst jongere in de JJI Binnen 24 uur na opname in de JJI neemt een gedragsdeskundige MAYSI-2 af. Binnen 24 uur na opname in de JJI neemt de gedragsdeskundige SDQ af indien de SDQ nog niet door de Raad ingevuld is in het kader van het LIJ. Binnen 10 dagen na opname in de JJI vult de jongere de Hoe ik denk (HID) vragenlijst in. Binnen 3 weken wordt het eerste perspectiefplan opgesteld, met de volgende input: De resultaten van de ingevulde YOUTURN instrumenten (MAYSI-2, SDQ, HID). De resultaten van de intakes. Rapportage 2B. Informatie uit het netwerkberaad. Groepsobservaties. Volgende perspectiefplannen Binnen 12 weken wordt het tweede perspectiefplan opgesteld. Daarvoor is de meest recente 2B de input en wordt door een gedragsdeskundige ook de SAVRY ingevuld. Ook wordt de TVA ingevuld door de groepsleiding en wordt door de jongere nogmaals de HID ingevuld. Na het maken van het tweede perspectiefplan wordt dit minimaal eens in de vier maanden geactualiseerd. Voorafgaand aan iedere bespreking van het perspectiefplan worden de TVA, SAVRY, HID en eventuele effectmetingen van de gedragsinterventies ingevuld ten behoeve van de vaststelling van veranderingen. Indien de jongere na detentie (of tijdens een proefverlof of STP) begeleiding krijgt van de jeugdreclassering, wordt deze begeleiding voorbereid tijdens een trajectberaad. De jeugdreclasseerder moet voor deze begeleiding een actualisering van 2B uitvoeren, omdat hij een Plan van Aanpak moet maken. Daartoe kan hij gebruik maken van de diagnostische informatie die de JJI heeft verzameld. De informatie vanuit deze vragenlijsten kan met enig voorbehoud worden gebruikt bij deze actualisering. Het is immers zeker niet de bedoeling om de informatie vanuit deze vragenlijsten als enige bron te benutten voor het invullen van items in 2B. Integendeel, de informatie moet door de jeugdreclasseerder primair in gesprekken met de jongere, ouders en JJI-medewerkers worden verzameld. De informatie vanuit de JJI-vragenlijsten fungeert daarbij als ‘papieren’ referent (zie ook Handreiking 2, Analyseren van de beschikbare informatie in de diagnostiekfase). In de onderstaande tabel is een aantal items van de TVA, SAVRY en HID gekoppeld aan de items uit de domeinen van 2B. We benadrukken dat ook het algehele beeld dat uit de vragenlijsten naar voren komt van belang is.
13
Domein 2B
Items
1.
School
TVA 65 SAVRY 10, 24, P5
2.
Werk
3. 4. 5.
Gezin Vrije tijd Relaties
6.
Alcohol- en drugsgebruik en gokken
7. 8.
Geestelijke gezondheid Attitude
TVA 74, 77, 24 SAVRY P5 SAVRY 8, 9, 14, 15, P1, P2, P3 TVA 28 TVA 31, 71 SAVRY 11, 12, 15, P1, P2, P3 TVA 124 t/m 129 SAVRY 19 SAVRY 5, 6, 7, 22 TVA 42, 43, 44, 85 HID SAVRY 17, 21, P4
SAVRY 1, 20 TVA 46, 47, 62, 63 SAVRY 18, 20 SAVRY 13 SAVRY 23
9. Agressie 10. Vaardigheden
Hulpverlening en responsiviteit
Tabel 17.3 Relatie van JJI diagnostiek met items in 2B De SDQ levert enkele schaalscores. Voor de invulling van sommige items van instrument 2B kunnen bepaalde schaalscores van de SDQ worden meegewogen: Schaal SDQ: Emotionele problemen Gedragsproblemen Hyperactiviteit
Domein 2B: Hulpverlening en responsiviteit (item 9) en Weging van Zorg (F. Geestelijke gezondheid, item 7.14) Weging van Zorg (H. Agressie en impulsiviteit) Weging van Zorg (H. Agressie en impulsiviteit)
Daarnaast kunnen enkele van de schaalscores van de SDQ worden vergeleken met al berekende domeinscores van een instrument 2B dat de jeugdreclasseerder al heeft ingevuld. De SDQ scores fungeren dan als een check achteraf voor de jeugdreclasseerder, die kan nagaan of de scores van beide instrumenten niet met elkaar in tegenspraak zijn : Schaal SDQ: Emotionele problemen Gedragsproblemen Hyperactiviteit Problemen met leeftijdsgenoten Prosociaal gedrag
Domein 2B: 7. Geestelijke gezondheid (risicofactoren) 9. Agressie (risicofactoren) 7. Geestelijke gezondheid (risicofactoren) 8. Attitude (beschermende factoren)
De resultaten van de afname van MAYSI-2 kunnen op dezelfde manier ‘achteraf’ worden vergeleken met domein 7. Geestelijke gezondheid, van instrument 2B. Daarnaast kunnen zij bij de invulling van 2B worden benut voor Hulpverlening en responsiviteit (item 9, ‚Belemmeren geestelijke gezondheidsproblemen het werken met de jeugdige‛) en voor en Weging van Zorg (F. Geestelijke gezondheid).
14
8
Advisering en indicatiestelling voor gedragsinterventies
Als het recidiverisico en het dynamische risicoprofiel bekend zijn, is de vraag aan de orde of de jongere in aanmerking komt voor één of meerdere gedragsinterventies. Advisering van of indicatiestelling voor een of meer gedragsinterventies kan onderdeel zijn van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming respectievelijk het Plan van Aanpak van de jeugdreclassering of Perspectiefplan van de JJI. De inzet van één of meerdere gedragsinterventies kan deel uitmaken van een groter plan, waarin ook andere middelen worden opgenomen dan gedragsinterventies. Voor de manier waarop het indiceren van interventies plaatsvindt, verwijzen we naar de Handleiding LIJ. Samengevat komt de procedure hierop neer, dat het LIJ ‘automatisch’ tot een selectie van een of meer mogelijk passende interventies komt door het ARR, het dynamisch risicoprofiel en individuele items te matchen met de indicaties van erkende en voorlopig erkende gedragsinterventies. De jeugdreclasseerder voert op deze suggesties een check uit en neemt dan zelf een besluit. Op het moment dat er meerdere interventies mogelijk zijn, kiest de jeugdreclassering in principe voor al die interventies. Daarbij zijn er twee mogelijkheden: 1. Er worden door het LIJ interventies aangereikt die op verschillende domeinen betrekking hebben. In overleg met de gedragswetenschapper bepaalt de jeugdreclasseerder dan een geschikte volgorde. 2. Er worden door het LIJ interventies aangereikt die op het zelfde domein betrekking hebben. In overleg met de gedragswetenschapper bepaalt de jeugdreclasseerder dan de meest een geschikte interventie. Indien de jeugdreclassering door de Raad is verzocht advies uit te brengen over een gedragsbeïnvloedende maatregel, neemt de jeugdreclasseerder de meest geschikte begeleidingsvorm en gedragsinterventie(s) in zijn strafadvies op volgens bovenstaande procedure.
9
Rapportage
Op een inleidend voorblad staan de persoons- en casusgegevens van de jongere. Daarna volgen twee delen: - Deel A: Analyse, waarin de informatie vanuit het LIJ wordt samengevat (inclusief eventuele aanvullingen door de jeugdreclasseerder) en - Deel B: Werkplan, met daarin onder andere de doelen en middelen van de begeleiding.
15
16
Plan van aanpak Jeugdreclassering Persoonsgegevens Casusgegevens
Feitelijke informatie over het laatst gepleegde delict, zoals pleegdatum, wetsartikel, PV-nummer
Begeleiding jeugdreclassering
Maatregel Op basis van vonnis d.d. Bijzondere voorwaarden Aanvangsdatum begeleiding Formele einddatum begeleiding Periode waarvoor dit plan geldt Dit Plan van Aanpak wordt opnieuw bekeken en waar nodig aangepast vóór:
Eerder opgelegde maatregelen
Maatregel Op basis van vonnis d.d. Inzet van (gedrags)interventies
Eerdere inzet herstelbemiddeling en/of schadeherstel Persoonsgegevens ouder(s) Over dit plan
In dit plan staan de afspraken die we met jou (en je ouders) gemaakt hebben. Het plan geeft aan waar jij (en eventueel je ouders) je aan moet houden en waar de jeugdreclassering zich aan moet houden. Dit plan wordt gebruikt om de Raad voor de Kinderbescherming te informeren over de uitvoering van de maatregel. Dit plan kan ook gebruikt worden om informatie te geven aan de Rechtbank, het Openbaar Ministerie, zorgaanbieders en andere formele belanghebbenden. De Jeugdreclassering is verplicht om in belang van de afhandeling van strafzaken Evaluaties inclusief eventuele adviezen op te stellen voor de Kinderbescherming, de Rechtbank of het Openbaar Ministerie. Bij belangrijke veranderingen wordt het plan gewijzigd. Het plan wordt zo vaak als nodig is, maar tenminste één maal per jaar, geëvalueerd en zonodig aangepast. We zullen nagaan wat de resultaten dan zijn en wat er nog nodig is. Als je je niet houdt aan de bijzondere voorwaarden, aanwijzingen of afspraken is de Jeugdreclassering verplicht dit te melden aan de Officier van Justitie en de Raad voor de Kinderbescherming. Dit plan is gemaakt door: Functie Naam leidinggevende Naam gedragsdeskundige
17
Deel A: Analyse 1. Dit Plan van Aanpak is gebaseerd op:
de volgende documenten (Deel 2A, Deel 2B, P.O’s, andere verslagen of informatie) informatie verkregen door gesprekken met (jongere, ouders,derden) nader aanvullend onderzoek
2. Delictbespreking 3. Wat is er aan de hand?
3.1 Informatie over de jongere o Woon- en gezinssituatie o Dagbesteding o Vrijetijdsbesteding en vrienden o Belangrijke gebeurtenissen en ontwikkelingen in het verleden o Psychosociaal functioneren o Zorgen over de psychosociale situatie o Hulpverlening
3.2 Het risico op schade o Risico op het opnieuw plegen van een delict Het algemeen recidiverisico is laag / midden / hoog Het risico op geweld tegen personen is laag / midden / hoog o Risico op schade aan zichzelf: o Risico op schade aan het traject: 3.3 Dynamisch risicoprofiel: o Er is gekeken naar de aanwezigheid van beschermende en risicofactoren bij [naam jongere] en zijn omgeving. Het dynamisch risicoprofiel van [naam jongere] is als volg:
o
o
* Bij dit domein is de antwoordmogelijkheid ‘onbekend’ één of meer keren aangekruist.
18
o
o
4.
Toelichting Een score hoog bij beschermende factoren geeft aan dat er op dit domein veel sterke punten zijn die [naam jongere] kunnen helpen recidive te voorkomen. Een score laag betekent juist dat er weinig of geen sterke punten zijn. Een score laag bij risicofactoren geeft aan dat er op dit domein weinig of geen problemen zijn die de kans op recidive vergroten. Een score hoog betekent juist dat er veel problemen zijn. Sluiten bovenstaande uitkomsten van het instrument aan bij het beeld van de Jeugdreclassering over [naam jongere] en zijn omgeving?
Wat is mogelijk? 4.1 Waar willen [naam jongere] en ouders bij geholpen worden? o [Naam jongere] vindt dat nu hulp of aanvullende hulp wel / niet nodig is o Ouders vinden dat nu hulp of aanvullende hulp wel / niet nodig is o Wat [naam jongere] wil veranderen: o Wat de ouders willen veranderen: 4.2 Sterke punten o Sterke punten van [naam jongere] o Sterke punten van de ouder(s) o Sterke punten verdere omgeving 4.3 Punten die veranderingen in de weg staan o Beperking van [naam jongere] o Beperkingen van de omgeving 4.4 Keuze gedragsinterventies
5. Waar moet er gebeuren? Wat is van kritisch en doorslaggevend belang? Wat moet als eerste worden aangepakt? Zorgpunten die opgepakt moeten worden 6. Advies jeugdreclassering [Advies – indien vereist - van de jeugdreclassering één tekstvak] o Bijzondere voorwaarden op dit moment / voor de komende periode o Inzet van gedragsinterventie(s) Herstelbemiddeling en/of schadeherstel:
Deel B: Werkplan 1. Waar moet aan gewerkt worden?
Algemeen einddoel: [ naam jongere ] pleegt geen strafbare feiten meer. In de begeleiding van [ naam jongere ] door de jeugdreclassering wordt aan de volgende punten gewerkt: o Risicofactor 1, of een combinatie van risicofactoren en zorgfactoren 1 o Risicofactor 2, of een combinatie van risicofactoren en zorgfactoren 2, etcetera o Deze punten worden hieronder nader uitgewerkt
1) Risicofactor 1, of een combinatie van risicofactoren en zorgfactoren 1 Dit valt binnen de domeinen: Doel 1: Wie doet wat? Wanneer bereikt?
19
2) Risicofactor 2, of een combinatie van risicofactoren en zorgfactoren 2 Dit valt binnen de domeinen: Doel 2: Wie doet wat? Wanneer bereikt?
Etcetera voor volgende doelen 3 en verder
2. Herstelbemiddeling en/of schadeherstel
Is er sprake van een slachtoffer? Wordt er op herstelbemiddeling en/of schadeherstel ingezet?
3. Controle afspraken / contactfrequentie
Hoe vaak is er minimaal contact met de jeugdreclassering tijdens de begeleiding? o Met [naam jongere]: o Met de ouder(s): Hoeveel controle is nodig: Gemaakte afspraken t.a.v. de controle van [naam jongere] met: o Ouders: o School/ werk: o Politie: o Jeugdreclassering:
4. Opmerkingen van [naam jongere] en ouder(s)
[naam jongere]: ouder(s):
5. Ondertekening
Jongere
Handtekening o o
☑ Rapport gezien ☑ Akkoord met rapport
Ouder(s)
☑ Rapport gezien ☑ Akkoord met rapport Jeugdreclasseerder akkoord Leidinggevende JR akkoord o o
20