HANDLEIDING VOOR.
SCllOO L LEERAARS TEN
P LAT TEN
L A N D E.
UITGEGEVEN DOOR DE
M A A T S C HAP P IJ: TOT NUT PAN
or ALGEMEEN.
T WEE DES TUK J E.
T. LE'rDF.N, DEFBNTER,,, ORONINGEN.
D.
DU
MORTIER. Eli
J.
EN
ZOON,
OOMKENS
EN
J.
IJl!
H. D1: LANGE, ZOON.
VOO R B E R I G T.
B
ij tie lIi/gave van tlil tweede nukje 7"n d,
Handleiding voor Schoolleeraars enr. hetft 4,
MtI(.IIfohllppii, t,n
a(m~ien
van he' doel met, ,n
de lIaflleiiing lot dil 'werk, nieu " voegen !Jij Aetgme zij, Ie iien opzigte, in hel YOfJr!Jerigl "Ioor
lul ccrRe nukje datl/van, ,esec4 heeft. De Eer. 'Waart/ige lieer BEllNAllD OVRRBIllG, R. C. Priester en Pastoor ens. Ie Munner, IlItIl in haZe:l'~ v(lore
ti, heilstlamfle /esftn mede "
tI"'~.
op tCl.e wijae, tven vereere"d voor zijn /chran. Ilu oordeel en diepe menschlufule, tlls voor aijn V'O rm,
mefisc!Jlievt:llti htlrl; hoedtlllig"erJen, til.
,,"zit/s GefolliU, om den lJeJtlnirijlt.en poSI van Schuollt;eraar, .ven zoo bem;nnens. tlls achtinl.
waardiG Ie ma!t,n i" Je oog'"
VII" '"",
di, ,,'
tli'
VOO R
IV
n
E R I G T.
dil WJo"'rtffelijk we,.k geroepen zijn, of tlaart" luSI gevoelen. De goedkeuring, waarmede "et eert1:e Rukje (JnlMngen is, geeft tie MOlllfc"appij
Be/ijken
on:~'al1gsl
h~t
regt eenen
van di: m tie va/guule fluitjes
te verwachten, m het is met deze ver"'IIchting, en met lJerh.'lling van den wemd, bij de uitgave
'Van
I", eer11:e geuit, dat ~ij h,t~dve den Le~e,.
aanl;i,tlI.
Op last der Ma:ttfchappij:
JlMSTF.RDAM
tlen
sd~n
van Ilooimaand
18°9·
IN.
I
N
H
0
----.~.~
U
D.
•..
,~--
DER 0 E A F D E ELI N G. lraarin 'Wordt aangewezen, hoe men ~ bij ecm goede leerwijze, omtrent het verfland en het geheugen der kinderen mor.; handden.
EERSTE
LES.
Over opmerltzaamhtid en nadenlcw.
Bladt.
I.
Middelen d:lartoe: I. De kinderen, die te;: fchole komen, moet men verfcheiden bekende zaken of voorwerp'en opnoemen. • • • 3 ~. Hen de kenmerken daarvan aanwijzen. 4 3. Hen op het nut en gebruik vin bekende en zigthare voorwerpen oplet-
tend maken.
••
•
• S 4. Hen
VI
)
N
11
0
U
D.
4. Hen oefenen in het vergelijken vaa zulke voorwerpen.. • bladz. 6 En S. hen ook het Emderfcheid tusrchen het beeld en het afgebeelde, tIIsIèhell den fCliijn en de zaak zelve aantoouen. • 8 Redenen, waarom de voorwerpen zich dik. wijls anders vertoonen dan lij zijn: J. Omdat, of onze zintuigen in geen en gezonden aaat zijn, of omdat de dingen, uit hoofde van hunne kleinheid, hunnen aftland of van andere oorzaken, zich niet zoodanig aan ons vertoonen, als zij waarlijk zijn. • • 11 s. Omdat wij datgene, wat wij ons van een ding voorfieUen en verbeelden, niet naauwkeurig onderfcheiden v~n het gene wij wezenlijk door de zinnen gewaar worden. •• •3. Omdat wij in vele zaken onkundig zijn, of er althans geene juiste denk~ beelden van hebben. • • ,.. Omdat onze ~.iel dikw~i1s met het een of ander vooroordeel, of deze of gene nerke Leisin, is ingenomen. • • . -
I'
TWEE·
I
N
HOU
TWEEDE
Yervolg van het 'Voorgaande.
D.
Vll
LES. • Bladz.
1S
Om de meergevorderde jeugd tot opmerkzaamheid en nadenken te brengen, moet men haar leeren , om oorzaak en uitwerkfel, middel cn doel van elkander te onderfcheiden. •••••••• _ En haar doen opmerken: 1. Dat alles, wat ooit geworden of gebeurd is, en eenmaal worden of ge. beuren zal, eene verfchilIend wer. kende oorzaak moet hebben. • 17 SI. Dat alle dingen oorz:lken of uitwerk. fels van andere dingen zijn. ._ 3. Dat tot één uitwerkfd, dikwijls, meer dan één ding vercischt wordt. • •• S + Dat één en hetzelfde uitwcikfeJ, dikwijIs, uit zeer verfchillende oorzaken geboren wordt. • • • • • • . S. Dat één en hetzelfde ding, dikw~i1s, verfchilIende uitwerkfels kan voort. brengen. • • • • • • • • • 19 6. Dat twee of meer dingen, dikwijls, ook wel eens alt~id, te gelijk gebeuren, of op malkander volgen, zonder dat d:larom het eene de oorzaak "all Àet andere is. • • • • • • •
,.
D~t
1
YIU
N
HOU
D.
7. D:1t de· menfchen zich dikwijls grooteiijks
benad~elen,
wanneer zij de l,ennis der oorzaken en uitwt:rkfden ver-
waarloozen.
• •
bladz.!1o
En eindrlijl; gebrllik maken van de gemoedsgefieldhdd der l~erIingen , hun eigen doen en laten, de beweegredenen hunner da. den en derzelver gevolgen. ••• U Ell daaItoe hen vragen: J. lIoe zij thans te moede zi}n, en of zij wel hebben opgemerkt, van waar liet kome, dat zij nu vrolijk, droef. geestig of verdrietig zijn? • u !1. Hen oplettend maken op de redenen, waurom zij iet3 voor waarheid aanne.
men. • • • ~3 Bij heR aandringen, om met bewustheid te handelen. • .4. Hen leeren , vooraf te bedenken, of datgene, wat zij doen zullen, wel ged:tJIl zij. • • • A6 Middelen, om de kinderen, inzondt:rheid op het dagelijldche fchoolondcrwijs, oplettend te maken. Euflc middel. Ruimt alles uit den weg) wat de oplettendheid kan hinderen. • _ Twwle middel. Tracht in de fcholieren den lu~t tot leerelI op te wekken. • 2.7 Du'.
s.
J
N
HOU
D.
Ji
Dadc middel. Rigt uw onderwijs zoodanig in, dat het "oor de jeugd on· derhoudend en uitlokkend zij. bladz. Sç
LES.
DER D E
OUf' de ve"f'[chillendc foorten 'van dCfikbceldm. en dcrzeJyer 'Voorrarld bij kinderen. Bladz. 31' De onderfcheiden kenmerken van een denk. • • • • • • • • • • 3!l. beeld. A Jgemeene of hijzondere , ware of valCche, klare of duistere, duidelijke of verwarde, volkomene of onvolkomene denkbeelden. 33 Mi\ldelen, om de denkbeelden der kinde· ren op te helderen en volkomen te maken. 31 Wegen, om tot denkbeelden of kundighe. den te geraken: J. Onze uiternike zintuigen. •~. l1(;t inwendig zelfgevoel. • • • • 38 3. Getuigenis. • • • • • .4' De rede. • • • • • 39
V IER 0
E
LES.
Algemunc regels, om de jtUgd denkbeelden tQ aow -verkrijgen. • • • • • • Bbdz. 3' 1.
Vertoont de voorwerpen der uiterlijke zinnen aan de fCilOlieren, zoo duidelijk mogelijk is. • • • • • 4RWEL.
2. Rr.-
N
J
X
HOU
D.
Brengt de voorwerpen van bet inwendige gevoel, zoo kbar en duide.. lijk als gij kunt, \'oor hunnen geest, met in het oog hou Gen van drie onderfcheiden gevallen. bladz. Tot dat einde moet men hun aantoonen: J. Wat gdooven zij. •• • ~. \Va~ men door hopen verfia. • 3' VI/at men berotl'lY J!Gemt. • • • • 4. Wat een VOortltWen zij, en hoe meI) er toe gerake. • • •••• Hun aanwijzen: 1. Wat men 'Vergelijken nocme. • • g. Wat men door begeerte verfia. • • S. Wat afkeer zij. • • • • • • • 4. Wat men vrijen '!Vil noeme.. • Voorbeelden, om de kindereA te leeren: J. HOt! men gdoof wrwekke. • • s. Hoe de hoop ontlb. • • • • 3· Hoe de liefde geb0ren worde. • • 4· Hot: het berouw wordt gaande gemaakt.
•• REGEL.
v
1J F D E
4S 46 47
48
4? 50 51
se 54-
SS 56
S8
LES.
1!.crflc 'Vervolg der algemeene 1'tgels. 3'
42
Bladz. 611
Staaft de algemeene denkbeeldoen el! Hltlliugen door vl.lorbeclden, en lIEGFL.
lcid~
1
N
HOU
o.
XI
leidt de eerfie ook dikwijls uit de laatfie af. • • •• • bladz 6. Voor lJ'en een voorbeelJ bijbrengt, moet men acht geven: I. Of datgene, waarvan men zich wil bedienen, wel een voorbeeld zij. • 64 •• Of het verll:aanbaar genoeg zij. • • 65 3. Ofhet ook idS onwelvoegelijks bezitte. 4. Of het voor die kinderen gerchikt zij, waarvoor het moet dienen. • Aallwijzing, hoe men een algemeen denk. beeld door voorbtelden kan bevcstiien. 66 I. Denkbeeld van een verlbndig man •• 67 2. -~- van de leugen. • 70 4. REGEL. \i\'anneer men eene zaak niet klaar of bevatteI~'ik kan maken, moet men zich van gelijkenisfen of tegentlel. Hngen bedienen. • • • • • 71 Voorbeelden van gelijkenisfen. • 73 - - van tegenfiellingen. • 76 5' :tEGEL. Men moet bij het verklaren eene • • goede orde volgen. • En daartoe: I. \Vel overwegen, wat voor de fehalieren moet opgehelderd worden . t. Nooit iets verklaren, wanneer hun nog de voorafgaande kennis oatbreekt, om het te beirijpen. • • 7'
7'
Se Zo.
I
Xl1
N
HOU
1:).
3. Zoo lang bij eene zuk fli)(ban, tot dat zij het Iloodige er van begrijpen. • • • • bladz. 80 4. Van het bekende tot het onbekt!n-
de, van het gemakkelijke tot het moei. jdljke overgaan. • • • •
ZES D E
8~
LES.
T'Ymde ve:',:olg der algcm(cne re;tls. I3J::Jz. 84 6.
RRGl'L. Ortwikkelt de z:mellgefl:elde voorwerpen.. • • • • • 85 Opgave derzc1ven: I. Zamengefielde denkbeeld;:". • 86 ~. Stellingen. • • • • .3. \'o!zÏlmen. • • • • • • 87 4. Breedvoerige gefprekken, bewijzen, verhalen en onderrigtin gen. • 88 S. De zamenhang of het verband der fiellingen, in eellen volzin voorko• • • • • • • • 92 mende. 6. De inhoud en zamenhang van uitvoerige gefprekken enz. • • • • 94 1. ltEGEL. Legt u toe op eene duideli.;ke en voor de kinderen bevattelijke voordragt. 9~ J. Dour eene goede uitfprank. • l. Door eene goede k<:uze \':1n bekende, tD ceue gepaste verklaring van
OH
I
N
HOU
Do
DU.
onbekende woorden en fpreekmanieren. • • • • • • bladz. 96 s. Door zorgvuldig alle uitvoerigheid te vermijden. • • • • • • • 98 4. noor het verbalen van voorbeelden of gefchiedenisten. • • • • • 5. Door een gemeenzaam Sl:fprek. • 99 ZEVENDE
s/"
der alg(meene ,.f3tll•
LES.
• • • Bladz.
100
RBOF.L. Legt u toe op een behoorl~ik oDuerzoek cn onderwijs der jeugd, door middel van vragen. • • • • • • Vereischten om goed te vragen: J. Rene duideHike en Ilu:mwkeurige kenni:; vall de zaa!:. • • • • • 101 I. De gef::hik~heid. om fpoedlg te OJ~t dekken of de le~rlingen de vragen en hunne antwoorden begrijpen. • 3. Vaardigheid, om. zonder lan, he. denken, eene nieuwe, grpasre vnag te kuunen dOL'n. • • • • • -Hoe dl! vragen moeten zijn illgcrigt en geda:m worden: J. Z~j ml)ctcn dllidel~ik en mondeling wo:den VlJOrg::fleld. • •• en !Z. X:.;uw!:eurig bepaald 'iln. • .-3. MI.:
8.
J
SIY
N
HOU
D.
s.
Met de vatbaarheid en bet verrtand der kinderen overeenkomen. bladz. JOS 4. In goede orde gefchieden, en in verband ftaan met het gegeven antwonrd. • •
•
•
• • •
•
• JO,
5. Gemakkelijke vragen moeten aan de min-, en lDoeijeJ[ike aan de meergevorderden gerchieden. •• 6. Zli ma eten nu t:ens aan een afzonerltj k kind, dan eens aan allen van dezelfde klasfe gerigt worden. • \Yat bij de alltwoorden moet worden in he.t oog gehouden: 1. .Men moet zorg dragen, dat de leer. lingen met bedachtzaamheid en met cene duidelijke fiem antwoordeu. • J. Oplettend op hunDe antwQorden zijn. • • • •
•••••
lOS
106 IQ?
3. Niet uit eigenzinnigheid een ander antwoord vorderen, waD neer het • • • ..gegevene goed is.. 4. \Vanneer een kind verkeerd antwoordt, nict a:mftonds zijn onge. noegen re kennen gt!vcn, of een an der laten ar.twoorèen. • • • • 1t.8 s. Geen antwoord ontvangende, daèdi;k de oorzä.k daarvan op[p:.Ïrcn. 113
ACHT-
I I
N N
HOU D. HOU D. ACHTSTE LES.
XV
,,,volgACHTSTE der voor8aafltJe. •LES. • Bladz. I IS l'"v~lg de,. onderzoek voo,.taa"óe.der jeugd •• Hoe het doorBladz. middel115 Hoe onderzoek der jeugd door middel vanbet vragen moet worden aangevangen: van vragengelijkfoortige moet wordenvragen. aangevangen: J. Door • • • 117 J. Door gelijkfoortige vr3gen. • • te• tl7 s. Door Ïlet antwoord in "de -vraag s. veranderen. Door Ïlet antwoord in "de -vraag te 118 ••••••• • • • • • •. 118 s. veranderen. Door te vragen in•voorheelden. s.4. Door te vr3gen in voorheelden. . Door dikwijls 'voorbceld;:n bij te bren- 4. gen, Doorwanneer dikwijls m:~:1 'voorbceld;!11 bij te denk. bren. de ::lJemcene gen, wanneer m~l1 de ;:!;;cmcene denk· beelden der jeugd wii onderzoel,en. lIJ bceiden wii onderzoeken. 5. Door Daarderhetjeugd ll!gendeel, en naar ge- 11' 5. lijl.foortige Door naar het tegendeel, en na3r ge.• zaken te vrage:1. lijl;:foortige z3ken te vragen. 6 En aJ Wllt zamengel1:.. ld is tI! ent wik-• -_ 6 En al Wit zamengefi .. ld•is•te ûntwik- ISI ke!en. •• ke!en. • •on~crwijzen ••• • •o ISI 'Wanneer en hoe het gefchie 'Wanneer en hoe het onderwijzen gefchie..-den moet. den moet. •t·)t •hetzelve. • • • • • • • •• •• uS VnorbereÎlUng VnorberehUng t·)t hetzelve. • kleine• uS E.n \·o'Jrbc.:ld van onderwijs • voor E~n \·o'Jrbc.:ld van oRderwijs voor kleine kinderen. kinderen. I. Over de liefde en zorg der ouderen. ut' I. en zorg hulp der ouderen. !l. Over Over de de liefde noodzakelijke v:u~ an- 127 Il. Over de noodzakelijke hulp v:m dere menfchen.. • an·• 12' 3. dere Over menfchen.. de oJl{!.'enoegzaamhcid vila 's• 3. lDcnfchen Over de pogingen, ongenoegzaamheid Vllil het 's om ~ich v~n lIlcnfchen pogingen, om zich van het nCiodige te voorzien. • • • • • J:;o Jivadige voor te voorzien. • •kind.::rcn.• J 30 Voorbeeilicn meer vatbar~ Voorbeeilicn meerlief va:bar~ 1. Wie CaDvoor waarl~i!. h~eft,kind.::rcn. zat zlille J. g~oodcn Wil! COD gew;mg waarl~;!. lief h~eft, OpYI,)Jg~ll. zat •zlille• l:t [ G~oo;tcn gew;llig 0l)Yl.'lgt:u. • Il.• \\ï~ 1 ~u
0_
0
•
•
. . . .. ...
12'
,,_
\\'h
'tV1
I
N
HOU
D.
Wie GOD hartel~ik liefheeft, zal ook zijnen medemenseh lief hebben. bladz. 133 S. GOD hreft den mensch vele voorregten gelchonkel1, en tot eenen aanzienlijken rang verheven. Dit moet hij boogfchat. ten en daa.rna~r zijn gedrag rigten. • J 3S 4. Ieder mensen is in waarheid onze naaste. 138 St.
NEG END E
LES.
Over de overtuiging van het vuftant1, en á~ oefening van het geheugen. • Bladz. I4()
Overtuiging van het verftand gefchiedt door eigen ervaring en gewIlarwording. ~. Door getuigenis van anderen. • • • g. Door de r e d e . . . • Wat men ten aanzien van het gckwgen doen moet. • • • • • • • 1. Het wnord-gdleuJen moet nooit alleen geoefend worden. • • • • !1. Nooit gelijktijdig met het zaak· ge. heugen. • • • •••••• 3. Moet zoo wel het zaak - als wuord. geheugen op de vQordeeligf1:e wijze worden geoefend. • Aanwijzing, hoe men omtrent het zaak· I.
14!1.
143 146 151
153
I
Sof.
gehwgen mrlet hail<ÎcJen. • H oe bet 'Woord - g,;hatgcn het best kan geoefend worden).
••••••
J )'9
DER.
* DER D E
AF D E ELI N G,
'Waarin wordt aangewezen t hoe men, bij eene goed!! leerwiize, omtrent het "er· flafld en het geheugen der kinderen, moet handelen.
EERSTE
LES.
Over opmerlczaamlltitJ In nadenken. Wanneer wij den mensch met aandacht befchouwcn. en daartoe, voor eerst, gadeOaan , zijne regt opgaande, ten hemel ftrevende gellalte. waardoor hij zich van alle andere fchepfden de. zer aarde onderfcheidt; zijn fprekend gelaat, 'e welk de duidelijke trekken van .eerbied en lief. de, of van haat en verachting, ten toon fpreidc; zijn oog, het middelpunt van zijn gevoel, de zetel van zijn hart. en van bet gene in llem om· gaat - dan reeds ontwaren wij den verheven adel van dit wezell. Gaan wij echter verder,
JI. Deel.
A
en
2
Over opmerkzaamheid
tn
nadenlr.m.
en bepeinzen wij zijnen redelijken en veel omvattenden geest, U1tt aBe desze\fs uitmuntende vermogens, waardoor hij een wtinig minda ge· maakt werd dan de Engelen, die den troon des Eeuwigen omringen - o! dan moeten wij niet alleen in diepe verwondering wegzinken bij zoo vele blijken van goddeliïke almagt, wUsheid en goedheid, als deze befchouwing aan ons oplevert: maar dan moeten wij ook eenen heiligen aandrang gevoelen, om dit beeld der Godh':Ïl1 niet alleen in 01lS zelven ongefc:l0nden te beo waren, maar ook in anderen te ontwikkelen en te veredelen. De mensch nu bezit verlland , geheugen en een' vrijen wil ( .). Op elk dezer zielsvermogens moet ( .) Het woord "IerflllTld wordt nn eens in eenen ruimeren, dan eens in een en meer bepaalden zin genomen. Dikwijls verllaat men er door, het gehee\e vermogen der ziel, om de dingen te leeren kennen, en ook veeltijds dat bijzonder vermogen derzelve , OIR zich algemeene on duidelijke denkbeelden te vormen. - De Rede is die ei· genfchap van onzen ,eest, waardoor men deo zamenhang der dingen inziet. beoordeelt, en daaruit belluiten nekt. - Door Tut geTulI~eTl bewaart men vorige deuk· beelden. en herinnert men zich verleden zaken en gebeunenisfen. - Eindelijk bedoelt men door 's men· fchen .,rij'TI 'Wil dat inwendig, zelfwerkend beginfel • waardoor wij, na voorafgunde kennis. niet alleen tusfchen meerder dingen. bet cene kunnen kiezen en het andere verwerpen: maar ook met der daad Dekwaam zijn tOt eene eigenlijke gehoorzaamheid. Zonder dit beginfel :louden wij niet gezegd kunnen word.:n, dcn wil van ÇOD te doen. maar enkel daartoe be wrocht te worden. en dU5 ook niet verantwoordelijk zijn voor onu daJea. ~ch vatbaar voor bcloouÎII, of 'haf.
Over opmerbaamheid en nfltlen.;en.
3
moet bij het onllerw~is der Jeu:td naauwkeurig acht gegeven, en hl!t is in~l')lld~rhejd de taak harer onderwijz~rs cn opvoeders I aan d;::r. zelver ontwikkeling e:l uitbreiding met ernst te arbeidcn. Om dit echrer met vrucht te ver. rigten, moet men J. Het verll:and aan opmerkzaamheid en na. denken gewennen. 11. Van zaken, wier kennis noodig, of bijzon. der nuttig is, aan hetzelve juiste, klare, en, zoo veel mogelijk, duidelijke denkbeelden geven. En 3. Hetzelve van de w:larheid der zake over. tuigen. Opmerkzaamheid (om ons thaIIs tot het eerfte punt te bepalen) is de grondflag Vlll het ver· fiand: zonder h:tar, en zond(!r nadenken. zal de jeu~d \veinig of niets leeren , cn het weini. ge, dat zij nog mogt ~eleerd hebben, zal haar niets baten, omdat zU hetzelve, of in het ge. 'beelniet, of niet ten behoorlijken tijde, of niet op de regte wijze, zal aanwenden. Gij moet derhalve, waardige Onderwijzers! er uw bijzon. der werk van mal.en, om uwe fcholieren tot opmerkzaamheid en nadenken op te leiden; daartoe met 'de kleinen aanvangen, zoo dra zij bij u tea: fchole gebragt worden, en deze oefening zoodanig en zoo lang voortzetten, tot dat zij dezelve verlateR. Met één woord, uw geheele onderwijs moet, zoo veel mogelijk, zoo danig zijn ingerigt , dat het ter vermeerdering van opmerkzaamheid en nadenken dienen kan. Ziet hier eenige middelen, welke 4it oogmerk kunnen bevorderen: 1. Lalll tie bml,ren J die eersl lij u tlr [cllo/' word~n
As
b-
4
Over opmerkzaamheid en nadenken.
komw, -verfcheiden bekende zaken of 'Voorwerpen optiOemen. - Om hen daartoe te brengen, beo il:ceft gij u met hen in een vriendel~ik gefprek, fen einde te ontwaren. of zi,i ook reeds het een of anda kennen. Bij voorbeeld, gij vnagt hun: " kent gij wel een vil!fvoetig dier 'I " Welk dier dan'?" - Noemen zij er nu een op, dan mOd gij daarover uw genoegen laten blijken, den naam van hetzelve, dikwijls door bun gebrekkig uirgefproken, of verkeerd genoemd, in goed Nederduitsch aan hen opgev~n, en zorgen, dat zij zich ook nactcrhand van dien 11aam bedienen, opdat deze oefèning is opmerkzaam heid, te gelijk. aan het onderwijs in de taal fn uitfpraak bevorderhIk zij. Vraagt voorts, of zij ook nog andere viervoetige dièren kennen, en laat u nu door dit, dan we,ler door een ander kind, er een opnoemen; doch gij moet met deze vragen niet te lang aanhouden, opdat de kinderen er geenen weerzin in krijgen. Hebben zij u heden eellige viervoetige dieren opgenoemd, zegt hun dan, dat zij na den fchooltijd eens moeten opletten, of er te huis naar vragen, of er ook nog meer zaodanige dieren gevonden worden, om er morgen weder eenigen aan u te kunne);! opgeven. Op gel\ike wijze handelt gij ten aanzien van vogels, vi~fcheJl, boomen, planten, bloemen en vruchten; als mede omtrent buis raad , bouwgereedfcbap, kleederen , hand. werken, werktuigen enz. !1. Laat de ki11deren de Janm~rken (Ifr door hen 0Pl!,clioemde 'Voorwerpen aall1l'ijzUJ. - Vraagt hun, bIj voorbeeld: " Waaraan kent gU eer,en " eikenboom, een fchaap, cene koe of een " hert?" - Gij nlOet echter altijd llcchts naar é.i,u
O~'er
opmerkzaamheid en nadJlIien.
5
ién ding vragen. en niet vorderen, dat de kin .. deren u alle de kenteekellS daarvan zullen opnoemen; het is genoeg, daar het hier op geeDe nantwkeurige befchr~iving der voorw\!rpen, maa~ alleen op de opfcherpinl? hunner opmerkz:lamheid aankomt, dat de kmdercn all~ell die kenmerken opgeven, welke bet m.-:est in h(t oog vallen. Hebben zij nu de kenmerken \'311 v,'rli:hÎl knd~ voOrWelp;!1l op~enoemd, dan moet gij hun ze~gen. dat men dac~el1e, waaraan mcn eell voorwerp !\cnt en van anderen onderrcheiclt, met den l1::.a01 V.lll Ae11l/1crlc of lumtuken beClempelt 9 en (iat men dit moet opfporcn en wel opmerken, wanneer Dlen een voorwerp behoorlijk willeeren kennen. 3. }.!otlkt nm op het nul tf2 gebruik 'VIl1J be. imde zig:btlre 'Voorwerpen op/ettcuri. - Hiertoe vraagt g!i hUil al verder, bij voorbeeld: " (;ij " I,ent wel ce ne gans 'I Heeft deze vogel voor " OIIS onk eeni!; Llut? \Vaarin beltaat dit? \Vaartoe " gt:blUikt 1l1i!n de ved~rs van eene gar.s'l \Vor" den zU allen en alleen tot hC!t opvullen van bed. " den gebruikt? Waartoe ~ebruikt men de groo. " te vcéren '? f.r~igen wij dezelvt:n dan eerst van " de gnnZCIJ, wanneer wij die ilagtcn ~ \Vaartoe " gebruikt men de vleugels van dit dIer? Smaakt " het v)cesch er V:lIl ook nit:t goed 'i Kan mcn " het bloed Viln oe gan .. ook gebruiken 'I \',erpt " men de huid van z~ine pOOlen weg? Levert " deze vogel, voor dat wij dien aagten, ook " iets op, dat w~i etcn Iwnncn? ZÏo.:t !!ij nu ,. wel, hoe nuttig de ganzen zijn'?" Het is niet noodig, u bij ic:der ding zoo breedvoerig op te llouden , maar ~enoeg, dat flechts hit voorllaamne Ilut uarv:m warde opgegeven. OnA 3 der-
cs
Over opmerlczaamheid en nadenken.
dertusfchen levert dit onderwi!s u tevens eene fchoone gelegenheid op, om uwe fcholiercn over de inrigting te doen nadenken. welke dit of dat voorwerp hebben moet, zal het tot het ecn of :mder gebruik kunnen dienen. Bij voorbeeld; ,. W:larom maakt men de vorken. of grepen. " niet zonder tanden? \iVaarom zet men er een' " houten, en geen ijzeren, fieel in'? Waarom " zijn (!e t;mclen van fommige vurke.l of !!repen •• hoekig, en v~n anderen plat ~"enz. Dergelijke vragen zijn zeer nuttig. Heht gij nu de kinderen eenen geruircen t~id, op de aangewezene wijze, vHjtig onderrigt, dan 4. lvloct gif hen OCfe1U1l In het ycrgelijkm wm bckmdc zigtbare voon:·crpm. - '\lanneer men twee of meerder dingen tegen elkander houdt, en opmerkt, waarin zij overeenkomen, of verfchillen, d:m noemt men dit, vergelijlcen. Hier. door leert men de gelijkheid of het onderfchcid I de overeenkomst of bet verfchil der dingen kennen C·). Om nu uwe leerlingen twee dingen te leeren vergelijken, moet gij hen eerst op het eene, nm op het andere doen letten, en vervolgens vragen: " Wat ontdekt gij in dit voor" werp, 't geen ook in het :mrlere gevonden voorbeeld: waarin is de vork aan " wordt? " de fpade gelijk? Beiden hebben eene buis; in " de buis .zit een neel van hout, en beide werk. " tui..
nu
( .) In zoo ver twee of meet dingen ",,'/romen met ell,anderen overccnfl:emmcn, zijn ziJ ct/Me; d0ch in zoo ver zij tlecbts in unige opzigren overcenfiem:ncn. heeft er ~lleen o'll(rUll!cotJIst pbars. In her dlgelllkfchc leven worden r:clij.t!leid en o'llereenkomst dikWijls met clk::nder
nrwisfdd,
Over opmerbaamlzeitJ en nadenken.
'1
" tuigen z~in van ~izer." - \Vanneer de kinnu de algemeene kenmerken v:m ge1i;kheid, die hier geno6gzll~m zijn, hebben aangetoond. dan ze~t gij: " Nu, daarin komen deze " voorwerpen overeen, daarin z~jn zij aan elkaa" der geli;k. l\laar (vraagt gij verder) wat ont" dekt g~i aan de fpade, dat niet aan de vork " te vinden is? ,. De vork heeft twee, of drie, " " hoekige tanden; doch de fpade heeft er gee" " ne, en is breed en plat." Nu. in dit opzigt " verfc~iil1en zij van, en z~in ongelijk aan elkan" dei"." Kunnen uwe leerlingen niet aanfionds €ll1tdeHen, waarin de beide voorwerpen over.eenkomen of verfchiJlen, d~n moet gij hen op den weg helpen. en, wanneer zij reeds ienigermate vergelijken kunnen, hun dikwijls kortelijk vragen: ., "'aarin gelUken deze beide dingcn aalt " elk;;nder ~ nij voorbeeld de K en de L - bet " paard en de koe - de gans en de eend " uwe mu~s en die van PIETF R? \Vaarin zijn de" ze voorwerpen van malkander onderrcheidcn V.. Wilt gij hU:l naar de kenmerl\en of het 'nut \'Jn het eene cf andere ding vragen, of hen in het vergel\iken oefenen, ze!!t hun dit dan fomtijc!s voor~f, cn fpoort hen <1:,m, om te huis, of op den weg, de voorwerpen zeer opletttend te beo fchouwen, en' op te merken, W:laraan zij dezelven kunnen kennt'n, waartoe zij dienen, en 'waarin zii overeeJlkomen of verfchilIen. Met de oefening' in het vergelijken moet gij 1:tng en vlij .. tig aanhouden, u zclvel1 daartoe zorgvuldig voor· bereiden, en trachten, altijd eene menigte, daartoe gefchikte, voorbeelden bij de hand te bebben. De zoo fir:lks opgegeven manier van onderwiis A 4 in d~ren
8
Over ,pmerbllllm"eiil en nlltlen1cen.
in het aantoelDen der kenmerken en het ver~eJiiken van onde,rfcheiden voorwl!rpen, kan men ook al. tijd, bU meergevorderde fCholieren, in moe~ie)ij. ker zaken, voIgeIl. Dus kan men, bij voorbeeld, dezen de kenteekens doen nanw~i1.en yan cenen leu~enaa.r , lasteraar, eenen J!;eloofwaardigen Bt'tuige enz., en ben den menscb met een dier, een goed met een kwaad kind, en ware godsvrucht Dlet huichelarij doen vergelijken. Daarenboven kunt gij ook, ter bevordering van grooter opmerkzaamheid en nadenken b~i de meer ervarene jeugd, met zeer veel vrucht bezie gen: Htl (J1Itlerfcheitl ItI~rchen htt beeltl en hel af,ebeeltie, tus!;;"en dm Jèhijn en tle zaak zeI. 'VI ( . ) . Om dit den kinderen op eene zinne. lijke wijze te Jeereu ~.::nnen i k:m men zich, bij yoorbeeJJ, yan het afbeeldfc1 van eenen haan, dien men, bedekt, aan den muur hangt, bedielIen.' Zoo(lra nu over dit dier gefproken wordt, moet men het opgehangene beeld ontblooten, of zigtbaar maken, om daardoor eene grootere opmerkzaamheid te yerwekken. Hierop vraagt de Schoolleernar , of deze vogel, dien hij nan de verheeldinl! z~ii1er fcholicren lchctst. aJs of hij leefde, wel met der daa,! ecn haan zij? - lJclpt ben bet ondcrfcheid tuslchell llcn hanll zeI ven en dit ::zijn af beeldlèl opljlOren. cn laat zich hetzelve vervolgens door zijlle leerlingen wederom aan· wij. ( .) Flet is bijna nngeloofelijk. hoe gewigtig de leer sij. dat kenmerken ceDcr zaak nict de Z33k zel\'c zijn. "'orde zij wel bcgreren, dan verrpreidt zij cen beIder Jic:h~ over alle IIlcu(çbclijke kePDiI. ilOZoDderbcid over s1~n
Ilo.&ou&enn.
Over Dpmerkzaamheid en nadenKen.
9
wijzen. Wij kozen hier het beeld van dit dier, omdat het zeer gemeenzaam is, en dus ~efi::Idig ter herinnering van het onderwijs, bij deszelfs afbeeldfd ontvangen, diel:en kan: doch kunt ~ij l1et beeld van eenen haan niet bekomen. gebruikt dan dal van iets anders, het welk de kinderen kennen en dikwiils zien, zoo als, bij voorbt'eld, va!} cen paard of hond, kat, fioel enz., en han·ielt l1iermede, zoo als wij omtrent het beeld van den haan gezegd hebben. Bedient u vervolgens ouk van afbeeld fels van andere zal.en • ·welke de kinderen of elders gezien, of werkelijk voor oogen l1ebben. ~uo als dat van een brood of een kaas, van het gezigt van een mensch in den fpiegel, van de zon, de maan, de /lerren in het water enz., en laat daarbij de kinderen het onderfcheid epmerken, het welk er tusrchen deze beelden Cll de daardoor afgebeel,le voorwtrpen plaats heeft. Verhaalt hun tevens, hoe dikwijls zich de dieren, ja· zelfs de menfchcn, door dell fch~jn laten mi~ldden, en vertelt .hun, ten hewiJzc hiervan, de vuIgende of dergelfoke gevallen. "Een bok " kwam eens in eell vertrek, watrin een groote " fJ1i~gel hing. In dcnzelven ziende!, ollt\V"r.r" de hij zijn afbeelrlfd, dat h~i vl)or dar van " eenen anderen bok hield. Door dezen fchijn " misleid, fprong hij m~t zoo ved geweld n:1ar " den fplcgel, dat hij denzelvcll door z~illl! hr" rens j!;eheel verbrijzelde." ., JI\N hield " zijne fchadllw voor ec:n' zwarten man, die hem " cp den voet volgde, en liep ol wat hij Jnu" pen konde, opdat h~i h.::m I,iet zoude beet "De kleille l\IM~R Tr.N witrp " krUgen." " aarde en fleenell in eene kleine beek, om er " de 1chapen uit te jagen. Ondcrtus[chcll was
A 5 " cr
10
~'e,.
'!IIIlf'Jzllllmlltltl en ""tIen}en.
" er niet ~én in dezelve, maar vertoonde zich "flecht& het afbeeldfel dezer dieren, waar" van er eenigen op den oever liepen, In het " water." Wanneer gti uwen (cholieren het onderfcheid, tusCchen bet beeld en de zaak zelve, op deze wijze, door zigtbare, bekende voerwerpen hebt leeren I:enner., dan kunt gij met de meergevorderden cenen fi:lp verder gaan, en hun aantoonen, d::t ook !,oed en kwaad, voor- en nadeel eenen benriegelijken fchijn hebben, en dat niet alles goed cf voordeelig is, wat zich als z"'odanip; vertoont, en zoo ook omgekeerd. Bij voorbeeld: een kind kan bet als zeer goed -voo,.. komen, wanneer het niet behoefde ter fchole te gaan, en echter zoude dit niet goed "e~en, omdat het dan ook niets zoude leeren : zoo ook kan het een kind toeCchijnen, dat het eten van een en onrijpen appel niet fchadelijk voor bem is ~ en evenwel zoude het da:lrdoor Iigtelijk krank kunnen worden. - Teen PIETER nog ter fchole ging, was het maar in t geheel niet nur zijnen zin, d:lt hU zoo vroeg moest opaaan; doch toen hij ouder werd, dacht en zeide hij dikwijls: " Hoe goed is het, dat mijne ouders mij van " mi.ine jeu~d af aan het vroeg opftaan gewend " hebben, ware dit zoo Diet, dan zoude ik " thans r:ct uit het bed kunnen komen, om " m~in werk te verrigten." - GEORGE verdiende mellig,n gulden met het doen vaD huurvracb. ten: ~och verzuimde, intusCchen, zijnen akker te mesten en te heploegen, zoo dat deze ook weinig of j!eene vruchten voonbragt. Was nu bet g hl. d:tt hij (lP deze wiizc verdiende, voor hem ten wezenlijk voordeel Y - Uit deze en andere foort-
Over 'pmer1r.zllllm"eitl en natlenien.
n
roortgeliike voorbeelden volgt nu deze l~e!Ïn!1:: H7;f, r.;c!l tliet dil'I'~ils noor den fchijn 'Wil laten misleiden, die tradte t= leeren • "uzt 'Wezenl~;1t loeó of kwaad, ,..rIttig 0; fchadeli;k zij, of zic" als zood411ig 'Vertoont, en lute :;ich door ervarene lieden dienaangfltl'lrie onderrigtetl. Voorts moet gij uwen leerlinl!'en ook doen opmerken, waara:tn het is toe te fchri;ven, dat ons de dingen anders toerch\inen, dan zij met der daad zijn, en· hoe behoedzaam men moet wc~en, om zich door den fchijn niet te laten misleiden. De redenen, waarom zich de voo.werpen dikwijls anders vertoon en , dan z\i z\in. zijn de volgende: I. Omdat of onze zintuigen in geenen gezonden naat zUn; of omdat de dinjrcn, uit boofde van hunne kleinheid, hunnen amand, of vaD :tndere oorzaken ~ zich niet zoodanig aan ons oog vertoonen ~ als zii waar1\ik zijn. - Dus, bij voorbeeld, hebben bij iemand, die de geelzucht heeft, alle voor\verpen eene gele kleur; eenen zi::ke fmaken alle fpgzen dikwijls bitter, en cen gewonde meent veelt\ids, dat hij te hard bel'andeld wordt, hoe z:lcht men hem Mk v~rbjl1de. Op eenen amand komt ons alles kleiner voor, dan het is; doch door den nevel vert"'1ilen ziclt de voorwerpen grooter. Een regte fiok. in het water gehouden, fchijnt ons toe krom t.! ziin, enz. - Let, derhf!lve, ,vel op, 'Voordat gii f.rfli!t, dat een ding "'(lar/ijk zooda'l;g;s, als het :;;c.', aa:J uwe zifmen ""ertoont; of dezt; $ich oIJk in CCfun ongezondCIJ flaat btvinden, dRn of er ook itf,r plaats hebbe, 'INlardoor zich de 'Voorwerpen anders vcr. loonm. dan zij met der daad ziftl. 2. Omdllt wij dar~cne, wat wii on!! "nn een dill;J voorllellen en verbeeJden, niet Ilaauwkcu. rig
1!2.
(h'er
Dpmerbll"m~eltl In
filltlenken.
rig onderfcheioen van hetgeue wij wezenlijk door de zinn!'n gewaar worden of opmerken. - Een. voorbeeld zal dit het best ophelrleren. " Buur" man!" zeide KRISTOFFEL , " ik moet u iets " in vertrouwen openbaren!" BlIur;.r. tw. "W cl Ilu! wat dan?" KristofFel. "Voor uw huis loopt een fpMk. " Ik heb het met mUne ei~ell oogen gezien. en " her Z!lg tI' zoo v.:rfèbrikkelijk uit, dat mij de "Ilaren te bcrl;e rezen." B. •• Wt:!! p;ecf er mij dan eens eene be. " fdu~ivin!! van " K. ., Het had de gedaante van eenen grooten, " zwarten bond, en had twee gloeljende oogen " in den lwp, zoo groot als een kegelbal." B. ,. \\'aar zaagt gij het?" K. "Juist midden op den weg. " .B. "f<:n wanneer?" K. "In den vorigen nacht " B. (Lagcl;tllde.) "GO dwaalt. mijn vriend! " ik z::1 u zeggen, wat ~~i gezien hebt. Gij " hebt iet!'; zwarts zien flikkeren; maar. dat dit " de gedaante van eenen hond was, en zulke " groot.: oogen had, dit bebt gU u llechts ver"beeld. Nog vetl minder hebt gij zoo iets ge" zien, dat men een fpook noemt: maar uit de " gewaande groote oogen heeft uwe verbeel" ding het denkbeeld daarv31l op~ema:lkt. Hoor " eellS. wat er val1 het gev:1.1 zij. \V~i hebben " gisteren avond cenen oudelI , h()llen Ram van ,. een' hoom, wanraan veel p;limhout is, uit het ,. bntl medegevoerd , en midden op d:!11 weg " nc~r~elcgd, en dezen bebt gij gezien. Kom " en zie, hij ligt er nog; en zoo gij wilt, ga " er vau avond heen, dan zult gij het ~warte " en
Over opmerbtlamAeid en nadcn/cm.
I~
" " " " "
en het flikkeren anderma:ll zien, en b\i eene naauwkeurige b~fchol1willg, of dO"f er met eenen nok op te l1aan, ontdekkt:n, dat ftij niets anders dan een' hollen nam van een' boom gezien b.:.bt." KIUS'l"llFFEL zag nu weldra, dat hij gedwaald had, en nam hl:t Vime b~l1uit, om in het ver. volg beter toe tI! I\i~ken, en hetgeJle bij zien mogt, nn helgcne hij zich daubij verbeeldde, wel te ondc&heid:!n, ten cinde zich ni~t weder door loutere herfenfchimmen der verbeelding te laten misleidcn. - Vrllagt, derllalve, dikw~ils u zeI ven : Hebt f,i/ dil "'(zelllijk zoo gezien, of zoo gevoeld? of hebt g~i u daarbij ook hel eet~ of ander verbeeld of }'o')TgeJfeM' 3. Omdat wij in'vele zaken onklltidig ziJn, of althans Jteene juiste, duidel~ike denkbeelden er v:m hebben. - Hij, bi.i voorbeeld. die geen duideli.:k denkbceld van de leugen, of van dieverij bezit, zal ve:!l voor geen leugen of diemal houden, 't geen tech in waarheid een leugen of djcver~i is. - Bci;vc.rl u dus, orn van die zakuz, we/.~rr br.hoof'l/jke kennis vuor u noodig of bijzimdtT wUi;: is.. nict alleen juiste, maar ook duide/tjke tkl.'kbtt-Uen te .;crkrijgtn. 4. Omdat onze ziel dil\w~j1s met het eene of andere vooroordeel, of deze of gene llerke neiging ingenomen is, - Zij, hij voorbeeld, die het VOllroordeel bezitten, dat al wat l1ieu\v i. ni~t deugt, dien zr.l ('ok menil!c l'ieuwe inrigting l!ulteloos of rch:tdel~ik toelèh~illell. - Wie lIet leeren voor iets moeiJe!i5ks of ona:mgenaams houdt, dien zal ook, cm dcze reden, daarbij veel moeijdijks en ona:mgennams voorkomen, Waaryaa hij anders het tegendeel zOllde ondervvn-
I4
Over opmer1t.%fJfJmileitl en flfJtledefl.
von(~en
hebben. - Hij, die in den Man Haat, d:lt cen ar.der hem eell kwaad hart toedraagt, dien zal het gedrag van dezen dikwerf toetè:bijDen, als of hij hem daardoor leed of nadeel wilde toebrcngen, offchoull de andere daarmede niets kwaads bedoelde. Z'JO misleiden ons vaak onze vooroordeelen; en dit zelfde doen ook dikwerf de ljei~jngen van Hefde, haat, toom, verlall~en, vrc:es, vreugde en droefheid. De ]jcfde is veeltijds oorzaak, dat 011S het geliefde voorwerp in allen opzigte vetl beter voorkomt, da!l het in der daad is; doch de haat vertoont ons den man, dien wij verachten, in een veel Z\V:\rter daglicht, dan hij in waarheid verdient.'Wie nerk naar iets verlangt, of voor iets vreest, hr udt het dikwijls voor ontwijfelbaar zeker, dat zijn verlangen bevredigd, zijne vrees vervuld zal worde11, ja, zelfs befchouwt bij het oogenblik, waarin dit, naar zijn oordeel, gebeuren moet, fomtijds 'als zeer nabij, fchoOD hetzelve nog verre af is, en mogelijk nimmer komen zal. - In den toorn vindt den men~ch vaak iets bevredigends, 't geen hij echter dadelijk afkeurt, zoo dJ a deze drift bedaard is, enz. - ",.,metr gil, derhalve, u zelven n;el dikwijls ')I'Ut m;sleidm, Irtlc!:1 tJan, ~D' 'Veel mI. gt/ijk, all, 'VooroortJetltn alle ltggefl, en 09r. ieelt 'I;,t, zonder vooraf bedaard en ern/I;: Ie tJvenvegm, 'Wat gij IJ,mifll of verach, , 'Waarnaar ,ij 'Vtrlangt, of 'WIIII'1'Oor ,ij 'VreeSI.
TWEE.
O'ur ~pmerlcztltlm!Jeid en nadenken.
TWEEDE
IS
LES.
Yenolg Vtm !Jet 'Voorgaande. Zagen wij in de vorige Les, met hoe veel voordeel men zich van het onderfcheid tusrchell het beeld en het afgebeelde, tusfchen den fchijn en de zaak zelve, bedienen kan, om de meer· gevorllerde jeugd tot eene grootere opmerkzaam~ heid en meer nadenken te brenzen ; nj(!t mind~r belangrijk is het, ter bereiking Vdn hetzelfde doel,
dat men !Jaar leere t om oorzaak en uitwerkftl , middel &n doel, 'Van elkander te omlerfchûden. Datgene, wat op de eene of andere wijze iets voortbrengt, of daaraan verandert, noemt men 'Werkende oorzaak; en aln het voortgebragte en de gemaakte veranderill:{, geeft men den naam van uïtwerkJcI. \Vanneer een fcllOenmaker eell paar nieuwe fchoenen) de fmid eenen fleutel. de fchrijnwerker eene tafel maakt. dan zijn de fchoenmaker, fmid en fchrijnwerker hier werkende oorzaken, en het gene ieder van hen ge. maakt heeft, is uitwerkrd. Het vuur ver .. brandt het hout; dus is het vuur de werkende oorzaak van het verbranden, en het la:u!1:e is de uitwerking. De Àeet ge(1:oókte kagchel maakt de fchool warm: de gefl:ookte kagchel is dus hier de werkende o~rz:lak, en de wármte is
het uitwcrkfel. • • • •
Voorts
16
Over Qpmerbtramheitl en nadenken.
Voorts noemt men datgene, waardoor iemand wordt aanp;edreven, om dit of dat te doen, óe'Wugoorzaok or beweegreden. 13ij voorbeeld: wanlleer gij u door vrl.!es of fchaamte laat overreden, om iets te doen of te laten, dan is vrees of fcb:lamte de beweegoorzaak of de heweegreden. - Wanneer gij iemand op z~jn woord ge100ft, omdat hij een geloofwaardig mail is. dan is z;ine gel l Jfwaardigheid de beweegool"Laak, of bewet:~reGen. van uw geloof. - \Vanneer gij over uwe ongt'hoorzaamheid omtrent uwen vader, uit vrees vo,)r Ihaf, berouw hebt, dan is de vrees voor {haf de beweegoorzaak van uw berouw. Alles, wat een verflandig wezen wenscht te verkrijgen, noemt men oogmerk of dodo Datgene, door welks aanwendig of gebruik men iets verkrij~en kan, heet middeloorzaak , of, met één enk tl woord, middel. Bij voorbeeld: een zieke gebruikt geneesmiddelen, om weder gezond te worden; hier is zijne herflelling het doel, en het gebruik der mediciinen het middel. - Wanneer een ki I d in de fchoql gaarne goed wil leerl.!n, da., is het leeren z~jl1 oogmerk, en zijne op_ Iettendneid en vlijt zijn de noodige middelen, om dit oogmerk te bereiken. - Eindelijk, wie GOD wil bdl~gen, diens oogmerk is, Hem te behagen; en daartoe is eene getrouwe opvolging zij11er gehoden een noodzakelijk middel. flij deze verklaring van de woorden, oorzaak, uitwt.:rk lcl, middd en doel, moet gij uwe I'~er· lingen, inzonderheid, de volgende 11'aarheden doen opmerken, en diep trachten in te prenten. I. AIlt.:s, wat ooit geworden of gebeurd is ~ wat thans wordt of gebeurt, en eenmaal wor-
dea
Ove,. opmerkzaamheid en nadenTzen.
17
den of gebeuren zal, moet eene verfchilIend werkende oorzaak hebben, alzoo het blijkbaar is. dat geen ding zich zelve kan voortbrengen. Het is, derhalve. dwaas, wanneer iemand verwacht, dat iets worden of gebeuren zal, waartoe gcene oorzaak voorhanden is, of wanneer iemand een oogmerk wenscht te bereiken, zonder daartoe de behoornike middelen op de regte wijze aan te wenden. Dus zoude men, bij voor. beeld, zeer dwaas handelen, indien men zij~ nen honger (lillen, maar niet eten. zien, maar de oogen niet openen, of rijkelUk oogsten, maar den akker niet behoorJgk bearbeiden wilde. Even zoo verkeerd zoude het zijn, indIen een kind wenschte, dat men hem lief had, en het hem in zijnen ouderdom mogt welgaan. maar traag was in het leeren , en alle goede lesfen in den wind floeg; of indien een zieke gezond wilde worden, maar daartoe het gehruilt der noodige geneesmiddelen verwaarloosde. t. Alle dingen zijn of oorzaken, of uitwerkfels van andere dingen: want zij hebben of andere dingen voortgebragt , of zijn bun benaan aan anderen verièlluldigd. - Eéll en hetzelfde ding is dikwijls, naar dat men het bel'chouwc, uitwerk.. fd en oorzaak beilJe; het is citwerkfcl ~ omdat het door anderen is vo:lftgebragt ~ en oorzaak. omdat het wederom anderen voortbrengt. Het eten, het welk uwe ouders u geven, is oorzaak t dat gii uwen honger mlt. maar te gelijk het uit~ werklèl hunner liefde en zorge voor u. De warmte in de lente en in den zomer is een uitwerkfel van de zon; doch dit uitwerkfel is ook de mid~ deloorzaak • dat het koren op het veld groeit en riip wordt; in de~e uitwerkini der warmte,
ll. D,el.
~
na-
18
Ov,,, optnerltza.mbtitJ en rraienim.
namelijk het groeijen en rijpen, is oorzaak ö2t wij brood hebben, en dit brood is wederom de oorzaak, dat wij On5 kunnen voeden en verzadigen, enz.. •• Men kan, derhalve. als langs rene ladder, nn uitwerkfels tot oorzaken opllimmen, en van oorzaken tot lIitwerkfeJll af ja. len: doch. felwon men ook alle mogelijke oorzakeR opfpoorde. zoude men echter ten laatlte bij eene enkele moeten lban bJ~iven, welke de IIrfie O()'f'zeclt van alles is, nameliik OOD. 3. Tot een uirwerkfel wordt di'kw~i15 meer dan c!én ding vereiseht, die met malkander de oorzaak van dit uitwerk rel uitmaken. Bij voorbeeld: warineer er op eenen akker goede vruchten zullen groeijen , dan moet dezelve behoorlijk bearbeid, en er goed z:1ad op gezaaid worden; terwijl er nog bovendien Wlirmte, genoegzame regen, wind s enz. tot haren was· dom noodig zijn. - Wanneer het een kind wel zal gaan, dan moet het iers goeds geleerd heb· hen, en dit goede ook met ijver trachten te vol· brengen. Verwacht dus geen uitwerkfel van iets, 'Yoor dat gij weet, dat alle dingen, die vereischt worden om hetzelve voort te brengen, aanwezig zijn: en wilt gij een oogmerk bereiken, draagt dan vooral zorg, uat het u aan geene middeleu, tbartoe Doodig, ontbreke. •• Een en hetzelfde uitwerkfel kan dikw~i1s zeer verfchillenoe oorzaken geboren worclen. - Zoo kan men pUll in het hoofd hebben 'tan te veel infpanlling, van verkoudheid. van te veel eten of drinKf'n, enz. - Zoo kan ook bet koren op den akker Oecht fl:aan. uit hoofde van te veel droogte of regen, menigvuldig onItdierte, en Illeer amlere QOrzakcR • •• Wacht
JIn
u,
0"101' opmerbaamheitl en nadenken.
19
u, derhalve, om niet te voorbarig van een uitwerkfel tot de eene of andere oorzaak te belluiten: want gij zoudt, dus doende, ligtelijk kurtnen mistasten. 5 E~n en hetzelfde diur, kan dikwijls verfchilIende uirwerkrels voortbrengen. Gij voorbeeld: "PUtTER en JAKOB werden beide om hun" ne kwaadaudi~heid gellraft; de. eerne werd "door de firaf verbeterd, doch de laatf1:e " veel erger. - JAN liet zich aderlaten, en zij" ne ziekte werd minder; HENDRIK deed het" zelfde, doch werd erlter. - KLAAS. bragt " paardenmest in ziinen tuin. en de vrueJlten " groeiden fchoon: hetzelfde deed ook WILL" M , " en bedierf zi~nen geheelen tuin. ot \Vaarin wa~ nu de oorzaak van dit een en ander te zoe' ken! Alleen daarin, dat de gemoedsgelleldheid dezer j/)njl;elingen, hunne ziekten en tuinen van tenen verfchilIenden aard waren. - Voor dar gij, derhalve, belluit, dat iets, J t geen een zeker uitwerkfel beeft voortgebragt in het ce ne geval, een gelijk uitwerkfel zal te wege brengen in het andere, moet gij wel opletten, of de beide ge. vanen ook van cellen geJ~iken aard zUn. 6. Twee of meer din~en kunnen djkw~i1s, ook wel eens altijd, te gel~ik gebeureo, of op malkander volgen, zonder dat daarom het eene de I)orzaak nn her :lOd re is. - \Vanl1eer tie vogels hunne nesten beginnen te maken, dan kwa~ken de kikvorfchen. en men vangt Ian in den tuin te arbeicten: Wanneer men oogst, dan ziin ook gewoonl~ik de boonen r~ip en de kf,ekoek roept niet meer. Hier is bet eene voIfl:rekt geelle oor~ zaak van het andere. Even min beeft dit plaats in de yo!,encle gevallen, wn3rin bet eenc ook in i 2 gee.
10
DYer optnerhaamheid en nadenken.
,eenen deele als een vooneeken of voorbode valt het andere moet befdlOuwd worden. Waar de ekfiers nestelen, of de uilen fchreeuwen, waar de hoenders eeusOags beginnen te kakelen, of firoo dragen, of windeijers J~en, daar fierft dikwijls iemand. - Op een fierk nooflierlicht, dat door elkander flikkert, als of {aldaten met vorige fabels onder een floegen, volgt wel eens oorlog. Als iemand ziek is, zijn er dikwijls kranfen in het bed. Als men valt de kletderen van eenen dood kranke iets losfnijdt, dan fierft M fomtijds onmiddellijk. • •• Dat dus twee dingen gelijktijdig kunnen gebeuren, of op elkander volgen, is in het geheel geen bewijs, dat DIen het eene voor de oorzaak van hel andere moet houden. 7. Dat de mcnfchen zich dikwijls grootelijks benadeelen, ja zelfs hun leven kunnen in de waaglchaai fiellen, wanneer zij de kennis der oorzaken en uitwerkfden verwaarloozen, of zoo trotsch ell eigenzinnig zijn, dat zij het uitwerkfel begeeren. maar zich de oorzaak of het middel niet willen laten welgevalleu. - Wij zullen. dit wederom door cenige voorbeelden ophelderen. "PIETER meende, tint het dagelijks drin" ken van brandewijn zijne maag zoude verfier" ken, en ondertusrchen werd dezelve hoe Ian" ger hoe zwakker. - GIRARDA zeide tegen " baren man, die eene beete koorts had, dat " hij veel moest eten en oud bier drinlfcn, op" dat hij Biet aJle zijne krachten mogt verIiezeIl. " Hij volgde haren raad, doch werd van dag " tot dag zwakker cn zieker. - Toen m:IN " kr~nk was, wilde hij de geneesmiddelen niet " gebluiken , welke hem door een' kundig' " art$
(}ve,. ()pmer1:1:aamheitJ en natk"lcen.
al
,,~hs werden voorgefchreven.
Dan moet g~i flerveft, zeide de geneesbeer , en hij fiierf ook binnen weinige dagen; terwijl een zUul:r fpeelmakkt!rs, die dezelfde ziekte in eenel1 nog ergeren graad ~d, door een naauwkeurig gebruik van de voorgefchreven middelen, weder ~ezonli werd." WanneC4:' gij nu uwen fcboI1eren deze onderrigtilllg.en hebt meJegedeeld, moet gij hen vervolgens. daarover verfehiltende gevallen voorflel .. len. ten einde hen in opmerkzaamheid en nadenken nog verder te oefenen. - Bij voorbeeld: " PlETER leerde in de fchool meer goeds. dUIi " de overige kinderen: wat zoude hiervan de " reden zijn? - GeORGE wil gaarne de liefde " zijner brave ouderen bezitteN: welke rniddelell HERNAM " moet h~i daartoe aanwenden? " was ziek, en nam., mer goed gevolg. eell ., braakmiddel in; maar zoude dit middel voor " den kranken lCOENRAAD ellt'n heilzaam zijn ~ " Iemand weigert \l het eene of andere verzoek: " kunt giJ n li daarom aanflondi denken, dat die " perfoon u een kwa::d hart toedraagt?" Eindelijk kunt gij ook nog, ter bevordering van opmerkzaamheid en nadenken, een nuttig p;ebru:k maken van tie gembedsgefleldheid uwe, leerlinl!,en~ hun eigen doen en laten, de beweegredmen hunner daden, benevem derzelver gevol. gen. De a.chtelo~heid, welke, ten aanzien van dit .een en nnder, Z()O wel bij kinderen, nis bij volwasfenen plaats heeft, is zeer algemeen, en hoogH nadedig. Enkel leeren en verma.. nen is niet Renoeg, om dit kwaad te verdrij. 'Jen: de beoefc:ning van opmerkzaamheid op, en nadenken over de genoemde ,aken, moet " " " " " "
B
a
dk
1'1
Ov'" 'pmerbllllmlJeiti en fUltJenken.
dit bewel kllelligen. Ondenusfchen kunnetr wij u niet alles op~even, wat aangewend zoude kun· nen worden, om dit he lzaam oOjl;lnerk bij uwe fcholieren te bevorderen, en moeten wij ons ver· genoegen. m~[ u hier Oechts eenige daartoe ge· fchlkte middelen aan de hand te geven. t Vraagt uwen leerlingen, bij gelegenheid,. hoe zij thans te moede ziin, en of zU wel heb.. ben opgemerkt, van waar het kome, dat zij nu, bij voorbeeld, vrnlijk, droefgeestig, of verdrietig z~in. Zegt hun tevens, dat het biji7.ouder nuttig is. dat men op z~i\le gemoedsgdteldheld acht !!l'eft. ,en de oorzaak oprpOort, waarom men vf'Jliik, bedroefd of verdrietig is: omdat men daardoor beter leert, hoe vaak men vroliik worden, en zich voor droefheid en verdri'et kan hoeden: ook kan men dan aan een ander z~ine harts/l:eneltenis naar waarheid openleggen; bet welk noodzakrliik is. wanneer men in zaken, . die ons hart betreffen, van iemand troost of goc· den raad ontvangen wij. Daar het, echter,. bij deze vragen eigenlijk niet te doen is, van cic 1; inderen een antwoord te bekomen, maar al. leen, om hen op hunnen inwendigen toelland e>pmerhaam te maken, moet gij bij hen ook niet ficrk op een :mtwoord aandringen. Tot het doen van dergelijke vragen hebt gO :lIs dan gelegenbeid , wanneer gij in een kind de eene of andere gemoedsverandering opmer/u Is echter deze van riien !lard, dllt g~i vermoeden kUilt, dat het kind Jli\!t gaarne openlii~ zoude willen zeggen, hoe ziin hart gelleld zij, ondervraagt hem dan daarover onder vi~r ougen; doch berpeurt gij cene gemoedsver:mdering in allen, of 111 de mees' en uwer leerlinseu, of J.:UllC ay vooronderilelIer.. dat
Oyer opl1lerkzaamheid en n..dellken.
sS
d:lt er eene verlnderin~ is hunne zielsgefteldheicl is voorgevallen, dan kunt gij uwe vagen hierover aan allen rigten. Zoo kunt gij, bij VOOtbeeld, onmiddell~ik na het verhaal van JOZEFI g~fchièdenis, uwen fcholieren het volgende vra. gen: " Kinderen! hoe waart gij te moede, toeu " ik u vertd,ic, dat deze brave jongeling in eell ,. plit geworpen, uit denzelven wederom ge" trokken, en door zijne b~oeders. al& .(laaf ver. " koche en weggevoerd werd? Wat gevoelde " uw hart, toen gij hoorder. dat h~i in Egypll ,. de hui6beftuurder van POTlPHAR werd, toea " gi.i h~m mer uwe gedachten in ele gevange" nis vol/l:det, en eindelijk vernaamt, dat mell " hem weder op vrije 'Voeten Helde f .. 2. Maakt ~n oplettend op de redenen, walfOQl zij iets voor waarheid aannemen, en fielt huu daartoe, wanneer zij iets verhalen, toeftemmeu of ontkennen, deze of dergelijke vragen voor: " We!!t gij dat zeker? of meeRt gij het t1echts " zod( Hoe weet gU dat '? Hebt gij het zelf ge" zien of gehoord? Hebt gij wel goecl gezien, " goed gehoord? - Een ander heeft het u ver.' " 'haaId ; maar hebt gij hem wel goed verllaall " of begrepen? Konde hij weten, hetgene hij u " gezegd heeft 1 Z\it gij verzekerd, dat hij u de " waarheid heeft willen zeggen? - Gij hel!lt er " dit uit beGoten; maar volgt er dit beUuir wel " uit? en hoe ~ " 3. Dringt er hU hen, zoo veel mogelijk, op a~ll, dat zii met bewustheid handelen: dat wit zeggen, dat zij ()pl~tten. wat zij denken, wilJen. wenfcheo of verrigten; en hiertoe is het noodig, dat gij hen dikwijls rekenfc:hap doet geveil vaD betgene zij denken. willen, be,eeren of 4 doeD t
»
-4
Over oJmerkza"mheltJ en natIenlcen.
doen, aJs mede van de redenen, die zij daarhebben. Bij voorbeeld: "Wat doet g~ " thans, I!:AREL? Zeer goed, dat ~ij u in Ie· " zen, fchrijven en rekenen oefent; maar dachl " gij er wel aan, dat gij u tegenwoordig op " het fchr~iven toelegde ~ Waarom oefent gij u '" daarin?" - ,. Om ar vaardigheiti in te verkrU" " gen." - f t Zeer wel! maar om welke re" den J"- " Omdat het nuttig is, wanneer men het " " vaardig kan doen." - " Wanneer gij nu. on· " der het f~hrUven, dikwijls er nan denkt. dat gij " u daarin oefent, om er vlug in te worden, om " reden, dat vaardigheid in het fchrijven zoo " nuttig is, zoo zult gij nog grooter vorderin" gen maken ~ dan wanneer gij er niet aall " denkt. - Gij verlangt naar een nieuw voor" fehrift; maar waarom? I{ unt ~ij op het oude " de letters niet duidelijk genoeg me>!r zien '1 ~, Wa~rom wilt gU dan zoo gaarne een ander " hebben? Wela:m! ik zal u een nieuw voor· ~, fehrift geven; maar onderzoek nog eeus bij 11' n zelven, waarom g~i dit liever. dan het oude " hebt? - GiÎ wilt v~n daag gaatne kaatren, " niet waar? Maar om wdke reden'? Zoo! om· " dat het fchoon weder is. Kunt gU dan van " het fchoone weder, ook zonder kaatfen. geen " /l:cnot hebben? Wa~ro:n dan juist kaatlèn f !" Gii zegt. dat het zoo aangenaam is. met " fclJOon weder zich in de opene lucht te ver· " maken; maar iederëen kan immers zijnen bal " nemen, dien voor zich uitwerpen. en ook " zelve weder te rug halen? Neen! dit gaat ZOI) " goed niet. zegt gij, als dat men malkander " den bal toekaatst. Gij fpeelt sus liever met " ceu ~der, dan illlecn i maar waarom toch '1~oor
.
"
ZO~!
Over opmerkzaamheid en na.enl:en.
!1$
" Zoo! omdat gij dan grooter vermaak hebt. " Zeer wel! maar overweeg toch nog eens, " om welke reden g\; meer behagen fchept, "om met aneleren ~ dan alleen te fpelen." Soortgel~ike vragen zullen den Schoolleeraar fomt~id!l gelegenheid geven. om de neigingen en oogmerken zijner leerlingen beter te leer en kennen: doch hij moet zich wel in acht nemen, hen niet te berispen. wanneer zij de een~ of etnde;c neiging of bedoeling aan den dag leggen. die niet zoo prU7.enswaardig is, als hij wel wenschte. vermits zij dan, b~j eene volgende gelegenheid, dezelve zullen verbergen, en, zoo hij er naar vraagt, fiilzwiJgen. of zelfs liegen.Maar, wat moet dan de Schoolleeraar , vl'2agt gii welligt. in dit geval doen't Hij moet de nei. gingen en bedoelingen der kinderen. ongemerkt, eene betere rigting geven. Gij voorbeeld: een kind, in eene hoogere klasfe wcnlèhende geplaatst te worden, omdat het begr~ip~, dat dit voor hem een grooter eer is. kan de Schoolleeraar hem dus aanfpreken: " Voorzeker zullen zich uwe on" ders ver heugen, als zij hooren, dat gij door " uwe vlijt en naarllighcid tot eene hOQger~ " klasfe bevorderd zijt; en is het niet een uit" ftckend genoegen, wanneer een kind de vreug_ " de z~iner ouderen uitml!:.lIkt en vermeerdert '? ;, Ook den goeden GOU moet bet welgevallig " z~in, indien gij door zulk een gedrag tot " eelle hooge re klasfc! wordt verheven"; en kan " men wei iets beters verrigren, dan te trach" ten, om dir liefderijk wezen te b.:hagen, en " zich daardoor zijner weldaden waardig te ma" ken 'I " - Blijkt het 11 echter, dat de aan den dag ie1e~de neiging of bedoeling der kinderen ij S ioa
.6
OVlr ,pmerullllf""elti In IIlltlenl.:en.
zondig is, dan moet gij hen vriendelijk verma. uen, om dezelve te laten varen, ten einde hen voor de kwade gevolgen te hoeden, dit: anders daaruit zouden voonvloeijen. 4. Legt u toe, den kinderen te leeren , vóór dat zij eenige daad verrigten, te bedenken, of datgene, wat zij doen zullen, welgedaan zij, en welke gevolgen zulk eene daad kan hebben ~ Herinnert hun daartoe dikwijls het bekende, doch gewigeige, fpreekwoord: eerst gedaan, en ,üm bedacht, helft mmigëen in leed gebrogt, en tr:!cht clt'ze waarheid, waarvan de dageJijklche (lndervindingen de bijbelfche gefchiedenis, helaas I voorbeelden genoeg, ter (bving, opleveren, diep in hun hart te prenten. BevJiitigt u voorts, hen overeenkomf1:ig deze leer te doen handelen, en vraagt hun tot dat einde. zoo dikwijls zij iets verrigten willen, of en waarom zij de voorge· Jlomcne daad als goed be1è 11Ouwen? en welke gevolgen zij daarvall kunnen verwachten'? Bij voor. beeld: " Gij wilt aan KOENRAAD de pen leenen! " waar doet gij daar wel aan"? Waarom? Juist! " men moet gaarne aan anderen doen, heegene " men wil, dat aan ons gclèhiede. - Welke " zijn J.lU de gevolgen, wanneer men iets ten " gevalIe van een :lnder doet 1 " Laten wij hier nu nog bijvoegen eenige middelen, om de kinderen, iflzQncterheid op het dage· liikfche fchoolonderwiis, oplettend te maken, en hiermede al het' tot dus v.:rre gezegde, omtrent de bevordaring van opmerkzaamheid en nadenken bij de jeu~d, beOuitt.n. EER~TE MIDDEL. Ruimt o/ks uit den 'lI'eg, wat de oplettend/nU kan 'Ytrhindtrm. Daartoe ~Ot:t iij, eu dit is van v,-e} belang: I. Nooit
Over ,pmerbaam!dJ en natlcnien.
Af
1. Nooit met het onderwijlt aanvangen, voor dat de kinderen in orde en fiilte geztten z~in, en alles door u is weggenomen, wat de aandacht zoude kunnen fioren. ll.. Hun doen opmerken t dat gij fteeds een waakzaam oog op hen houdt, en hen altoos in het onzekere laten, wanneer zij door u tot het onderwijs zullen geroepen worden. s. Aan alles, wat de opmer~zaamheid kan verhineleren, oogenbhkkeliik een einde maken. Een crnfiig ronclzien, een bellr;lffende blik, gepaard met het bevel: " Houdt u tbl! Doet dat weg!" zijn dikwijls daartoe genoegzaam. 4. Niet gedoogen, dat cen uwer fcholieren, buiten nood zake , z~ine plaats verlaat, en allen, zoo veel mogenik , hUil ne lesièn, Ilaande, in de bInken, doen opzeggen, 5. U nooit te lang b~i eene en dezelfde za:l.k ophouden, noch van uwe leerlingen eene onafgebrokene oplettendheid vorderen, wanneer zij naar ziel of ligchaam ongellcJd zijn; want alles, wat een van beiden Ilerk treft, lloort de aandacht: zoo als zware koude of hitte, diepe vernedering, dreigen, tèhelden. Oaan, enz. TWEED&
den lust
lot
Tracht in keren op te wekken.
MIDDEL.
U11't
fcholieren
Hiertoe is het
noodig: I. Hun dikwijls het fchadeliike der onkun. de, en het nuttige eener welbelleede jeugd voor oogen te houden; hun te doen op;nerkcn, welk een genoegen die kinderen nog in hunnen hoogen ouderdom [maken, welke vlijtig geleerd heb hen , en hoe hunne h:lftel1 alsdöln nog van dallkbaarheid Jegens hunne ouders en onderwijzers lloeijen, vau welken zij da;lrtoe zoo vde aallmo~
18
Over opmerbflflmheid
In
nt,denltert.
moedigin~ ontvin~en. Wiiders, hun het grievende
naberouw van anderen te fchetfen, die we1nig goeds in hunne jeugd leerden, die zieh daarover in verder gevorrlcrde jaren te jammerlijk beklaag_ den, en nog fomtUds op hUR fierfbed het fm ar· telijklle gevoel eener fchaadelijk verwaarloosde jeugd, en geringfchatting van de le6fen en ver· maningen hunner ouders en onderwijEers ontwanden; en eindelijk, dit alles, tot meerderen aandrang. door eenige voorbeelden van oppasfende kinder-en te (laven, en hen oplettende te. maken op de heilrijke gevolgen, welke hUllne vlijt en naarfiigheid voortbragtell C*). A. Hen {]ikwerf op de goedl.euring te wijzen, welke zij door vlijt en naarlligbeid bij GOD, hunne ouders en de bedienaars van den godsdienst ver. werven zullen., en hun diep in het hart te prenten, dat z~j het goede moeten leeren alken uit p:ehoorzaamheiJ en dankbaarheid omtrent hunnen Hemelfchen Vader: want de vreeze des Heeren. of d. ,vare god.:-vrllcht, i6 het beginfel van :lIle wijsheid, en dns het beste middel, om de jeugd aaa te moedigen tot het wel leereo van datgene, waardoor zij wi;s kan worden. 3. Het onderwerp, W2arover gij met de kit.rleren handelen wilt, vooraf aangenoom en bebl1grUk voor hun te maken; tot dat oogmerk hen met het nieuwe en biJzonder behagelijke , 11et niet algemeen bekende, het in bet oog 100Jlend nuttige, in de voorgenomen les voorko. nlen· (.) Onder andere yoorbreldeD, kunt gij u hiertoe GIet vrucht bedirnea vaD No 5 eo JO, io deo Kintler· -r,ieud VlA den Heer l\.OCHOW voorkomende.
Over opmerlczaamheia en nat/enken.
&9
mende, bij voorraad, bekend te doen worden, en hen aan te moedigen tot oplettendheid, ten einde te beDroeven, of z~i ~ûk zeh'ell dit een ell ander daa1'in mogten opmerken. Voorts is het Doodig, eenigen tijd bU het nuttige te blijven fiil {ban, en hun dit aan te to"nl:O, of, Z09 er in de les niets mogt voorkomen, dat op zien zelve uitlokkend is, een der wenrehen uwer fllholieren, tot welker bevredi~ing de les aanleiding of wel een middel aan de hand geeft, te baat te nemen, dezelve eenjgzins op te wakkeren, en dan :lan te wijzen, dat hier middelen en wegen voorhanden zijn, om aan hUil vl!rlallgen te kunnen voldoen. Bij voorbeeld; uwe kleine leerlingen aanfprekende, zegt ~ij: " Hebt " gij wel geboord, boe vaardig de lmdere kin." deren zoo firaks lazen'? Zoudt gij u niet ver.. " heugen, als gij ook zoo ver gevorderd waart" " Wel nu! gij hebt er zeker ook· reden toe " want hoe veel aangenaams en nuttigs kunnen " zij nu uit boeken leeren ! Gij zoudt dus ook " gaarne willen lezen, niet waar? Nu! wie vlij" tig op de letters en het fpellen acht geefc~ " die leert het lezen fpoedig. - Kinderen! " gij zijt, otlgerwijfeld, niet gaarne 2ngstvallig " of bedroefd, tnaar liever wel!wnoed en vro. " lijk 'I Welaan r hier komt iets Y90r, hetgcne " u {lof tot blijdrch:lp zal ~evl!n, als gij het " wel begrijpt, en cr naar handdt. " 4. Uwe fcholiercn over datgene, wat gij ben geleerd hebt, van tijd tot ujd te ondervragen, ten einde hun gelegenheid te geven, om te kunnen tllionen 9 of zii opmel haam eu vlijtig ieweesr zijn, of niet. En einJe ijk, S. U toe te l~g~en op de verkrijging van
de
30
Over opmcrkzaamlzeitl en nadenken.
de hoop:fl:e liefde en achting uwer leerlingen; want, hoe gr()~ter denkbeeld zij van uwe braafheid, kunde en bekwaamheid koesteren, zoo veel te meerder zullen zij u achten en beminnen, zoo veel te gretiger en oplettender uw onderwijs hoo· ren, en zoo veel te bereidvaardiger uwe Jesfen opvolgen. DERDE lIrIDl>r;L. RJgt uw ontlcywijs zODtionig in, dat l1(t 'Voor de jeugd onderhoud,nd en u;lloHenn zij; en dit zal het worden ~ I. Wanneer !!ii d:lllrbij lleeds vriendelijk, op. geruimtl en lVTolUk zijt, eene goede orde in acht neemt. en haar:t Hes, wat zij leeren moet, klaar en duldelï!k voorllelt. !l. Wanneer g~i u. hij het onderwiJs, dikwiils .. an gepaste ~cHikenisfen, voorbeeld!:n, gefchiedenislèn en fpreekwoorden bedient, en tevens het oog uwer leerlingen met datgene tracht be. zig te houden, waarover gij handelt. Vertoont hun daartoe de zalcen zelve', zoo dit gefchieden kan, of geeft er hun lIfbeelJfc)s van, indien gij die bezit; of, eindenik , maakt er eene teeke. ning van op het zwarte bord, wallrop gij ook fomtUds datgene kunt fchrljven, \\tat gij ten oogmerkc hebt te verklaren. g. Wanneer gij uwe fcholieren, bij hetgene zij leeren moeten, tot eigen nadenken en opmerk2aamheid tracht te brengen. Hiertoe moet gi.i hun de zaak ~ welke gij verklaten wilt, eerst uit bet boek voor hun zelven laten lezen, en hua 1aD\vijzen, waarop zij hierbij, inzonderheid, JIloeten letten. Vervolgens laat gij hen httzelfde eens, of, zoo gij goedvindt, meermalen, overluid voorlezen; vraagt hierop naar den ~oorna· men inhoud, eg onderzoekt dan, Qf zij dit of Qat
O~er
opmerbaamheid en nadenken.
31
d:lt afzonderlijk fiuk begrepen, en of, en wat, zii daarbij opgemerkt hebben. - Vergenoegt u met bunne antwoorden, en geeft hun uw ge. noegen te kennen, wanneer gij befpeurt , dat zij over de zaak hebben nagedacht. Begeeft u daarna met hun in een gefprek. hetwelk, zoo, veel mr'gel~ik, zoodanig door u moet ingerigt wor. den, dat zi.i zelve de meening der zaak ontdek. ken, of dat het ten minete den fchlin hebbe, t,iat zij die zelve gevonden hebben. Omtrent za. ken, die niet in het boek etaan, kunt gij op ge. lijke w~ze handelen. Bij voorbeeld: gij fchrijfc op het bord of op de lei eene rekenkundige vraag; laat hen over derzeh'er behandeling nadenken; ·]eidt ben ongemerkt op den re~ten weg, en laat hen, wanneer z~i nabij de oplosfing zUn, alleen eenigf: fchreden verder gaan, om hun het genoegen te verlèhaffen, het antwoord zelve &cvonden te hebben.
DER D E
LES.
Over óe 'V,rfchtllenóe foorten van rlenlcbeelóm, '" derzeJyer yoorraad bij kindereN. Walmeer men aan iets denkt, bii voorbeeld, aan eene roos, dan vertoont zich haar afhedd. fel aan onze ziel; en wanneer deze zich eene zAak, al5 vaD anderen onderfcheiden, voorfielt , dali
90.
Ov,r tie verfohllknde joor#
dan noemt men dit een tlenkbee/r/. Wij 11ehbeh dus een denkbeeld van alle dingen, die wij zoo van nabij kennen, dat wij ons dezelven, als van anderen verfchillende, kunnen voorllellen. De ciienfchappen, waaraan wij de voorwerpen ken. nen, en v:m anderen onderfcheiden, noeillt men kenmerkm. Dus is, bij voorbeeld, datgene, waaraan gij uw.en hoed kent ~ en van anderen onderfchcidt, het kenmerk van uwen hoed. Verfchciden voorwerpen, zoo als fchapen, hesitten zekere kenmerken , die bij allen dezelfde zijn, en deze dragen den naam van algemeerze lemnerken • .- Aan dezen kan men wel de eene klasfe der dieren, bij voorbeeld, van de andere, mll.ar geenszins een cnlreld dier van alle de ove. rigen onderfcheiden. Dus kan het algemeene kenmerk, dat de fchapen wol dragen, u we! het onderfcheid tusfchen dit en andere dieren, maar niet tusfchen een enkeld fchaap en de overigen, aanwijzen. Datgene, wijdt:rs, waaraan men een enkeld ding kent, en van alle overigen kan onderfcheiden, noemt men een eigentlfl1"dig, het welk alt~id aan een ding gevonden wordt, een I1tjlendig of duurzaam, en dat men Oechts nu en dan daaraan ontdekt, een veranderlijk lunmerk. Dus zijn drie naast elkander {laande. regt opgaande {lrepen ~ die alleen van boven a3n el. kander gehecht zijn, een duurzaam kenmerk van de litter m; maar dat deze {lrepen zwart zijn, is een veranderlijk kenmerk: want zij lwucien ook wel eene roode, groene ~ of audere kleur hebben, en evenwel een m blijven. - Wie een
'Voorwerp te allen tijde wet/cr her kennen 1vil, moeJ deszelfs duurzame Icenm,rlcm keren.
Pik·
yan tlenA:beeltlen, enz.
33
Dikwijls brengen wij ons de algemeene kenmerken van onderfcheidene voorwerpen alleen voor den geest, en dan hebben Wij van dezelven een algemeen denkbeeld. Wann.:!er gU, derhalve, alleen denkt aan datgene, wat alle fchapen, hoeden, enz. met elkander gemeen hebben, dan hebt gij van een fch:1ap en eenen hoed em algemeen: doch Wanneer gij aan een enkeld ding, bij voorbeeld, aan eenelI hoed, in het bijzonder denkt, dan bebt gij daarvan e\!n afzonderlijk dCTlk. beeld. 'Wanneer wij ons eene zaak zoodanig voorl1:e1Jen, als zij met der daad is, of haar die kenmerken of eigenfchappen toefchrijven, welke zij bezit, dan hebbsn wij van dezelve een ju est : doch een verkeerd de"kbeeld, w.lI1neer wij haal' v:m den tegenovergeLleldell kant befchollwen, of kenmerken aan haar ontdekken. welke aan dezelve niet eigenaardig zijn. Wannel!r gij u dus de gehoorzaamheid en naarfligheid voorLlelt als' prijzenswaardig en nuttig. dan hebt gij daarvan in zoo verre een juist áUtkbeclá: maar, indien gij u verbeeld et , dat deze beide hoedanigheden verachtelijk of fchadel~ik waren, dan zoudt gij u. van dezelve een yalsch denl,bceld vormen. Verder: wanneer wij ons een voorwerp zoo volkomen kunnen voorLlellen , of hetzelve zoa van nabij kennen, dat wij het vaa andere, zelfs gelijkaardige .. dingen kunnen onderfcheiden, dan hebben wij daarvan een klaar: doch, het voorwerp niet zoo goed kennende, een duister denkbeeld. Het laat(le nn heeft plaats, wanneer men, b. v. de letter e niet van andere foertgelijlce letters, of den Perenboom niet van andere hoomen weet te onderfcheiden. Wil men het lIuistere denkbeeld lener zake ophllderm, Jtlfl is hll modil, da: U. D&el. C ",,"
J4
Over tie wrfchillenie
[DIJrf
men hare eigenaardige kenmerken leere kennen;
en dit geCchiedt door eene opmerkzame befchouwlng, door vergelijking, nadenken en onderrigting. Wijder~: wanneer W!Î met eene zaak zoo wel bekend ziin. dat wij haar niet tlechts van an. deren onderfcherden, maar zelfs hare b~izondere kenmerken kunnen aanwijzen, dan bezitten wij van haar ecn duidIliJk , doch. deze aanwijzing nit! kunnende doen, een onduidelijle of yer11'ara óenkbeeld. Zoo heeft een kind een duidelijk denkbeeld van de a. wanneer het deze letter niet ;ll1een van alle overigen weet te onderCcheiden, maar ook het plaats hebbend onderfcheid kan aantoonen. ({an het dit laatlle niet doen, d!n is zijn denkbeeld onduideliïk. WU bezitten van fommige zaken geene duidelijke denkbeelden, het gene of ~an ons, of aan de z3:lk zelve, is toe te fchrijven. Het laatfie is oorzaak, dat wij ons geen duideliJk denkbeeld van haar kunnen vormen, wanneer z~i zoodanig gefchapen is, dat wij hare kenmerken niet klaar geneeg onderfcheiden kun. Den. Dus hebben wij van de kleuren wel een duidelijk denkbeeld, maar daar \Vij hare kenmerken Jliet kunnen opgeven, zoo is ons.denkbeeld daarvtll daarom onduidelijk. - Somtijds ligt hiervan ook de fchuld aan ons zeI ven , wanneer wij op de zaak niet behoorlijk letten, hare kenmerken ons niet dikwijls Jl;enoeg herinneren, ons met te veel zaken te !!,eliik onledig houden, enz. Wie, der. halve, zifn DndfJideiijk denkbeeld eefler zaak, 'Waar· "Ian hij een "!Ilor en dutdelijk kan erlan~en. 'Wil ophelderen, die moet nI/u trachten 'Weg Ie nemen, 'WII& deze onduidelijkheid Yero()rzaakt.
Eindelijk buitteIl wij van eene zaak een ge· Iloe~·
.,tln tlenHeel.!en, enz.
35
1I0l'gzaam 'Volkomen denkbeeld, wanneer ons zoo vele kenmerken van haar bewust zijn. als gevordt:rd worden, Olll haar altijd van gelijkfooI'. ligc dil1rtclI tI! ollderfchci.ien: do~h OIIS denk. beeld is OIlYol.tomell , w:lIIncer wij zoo ,'ele kenmerken van dezcl\,e uiet kenllen. Uij voorbceld: wie van gcvoelen is. dat de liefde tot den naasten alleen daarin ben~at, dat wij anderen geen kwaad doen, die heeft \Tan deze uitmuntende deugd een oltvo!komw denkbeeld, alzoo tot dezen pligt ook behoort, dat wij onzen medemc:Jsch als onzen brot:der beCdlOU\Ven, en hem zoo veel goeds toebrengen. als wij kunnen. Onze denkbeelden bettaan derhalve io
./llgetnemt: of Bij::ontltre, JlI'ore - ~aljëIJe , Klnre - Duh'tere .. Duïde/Hit - YU"IUI'dc .. Yollt.UlJielle -
Onv"lkfl:nene.
Maken wij nu, geachte Schoolleeraars ! uit bet tot dus verre gezegde, een befluit op, dan volgt hieruit van zelve: I. dat gij uwe ]eer~ lingeo voor valCche denkbeelden moet behoeden. s. Dat zij van zaken, wier kennis zij noodig hebben, ten minne klare del1~beeldcn moeten bezitten, bijaldien zjj de eene zaak niet met de andere verwisfeIelI f en dus niet dikwijls. ten na. deele van hUil zelven en anderen. grovelijk dwalen zullen; zoo als het geval van Cleue zekere vrouW was, die, de tlolle kervel niet genoeg kel1nen~ de, daarvan eene Coupe kookte, en verfcheiden mer~fchen onfchuldig om het leven bragt. 3. Dat de duideJijklle denkbeelden de beste lijn f ell C • ",,,1l
s'
Over tIe "Ierfchi/lenie [Da"
JIlen duidelijke moet bezitten, om het onderfcheid der d:nhen te kunnen aanwiJzen. en dezelve aan anderen te verklaren en te leer
"/1",
lmUeeltlen, ,,,.,
37
Ytlor eersI, moet gij den voorraad en den IIrd van de denkbeelden uwer leerlinp:en trachten ti leer en kennen, door hen beboorlijk te ondervraJ!'en; op hunne gefprekken en hUil gedrag acht ti! geven, en te onderzoeken, w.elke wanbegrippen in uwe nahuurfchap ah;emeen in zwang gaan. wallt door dezen ziin uwe fchoUeren reeds beofm et , of worden hèt eerlang, wanneer gij dit niet tracht voor te komen. Ten andere, moet gij hun, zoo klaar als mogeliik is, aantoonen, dat deze of gene verkeerde dCllkbeelden, die zij Gf reeds aankweek en , of waartoe zij I·iglelijk zouden kunnen vervallen, vaJsch ziin: want, dit niet gefchiedende. zuIlelI J;ij dezclven of nimmer laten varen, of zeer zeker a:tlll1e·:-:cn. Tw derde, moet gij, om uwen leerlingelI de v.erlceerd11cid bunner denkbeelden aau te toonen, en hen juiste, klare en duidelijke te doen erlangen, h.:n altijd langs den regteR we~ voeren, langs we)ken de mel1llch een denkbeeld van de eene of andere z3ak verkrijgeR kan. En dit leidt 011S van zelve tot de a:l\twijzing van die wegen, welke men moet inOaan, om tet denkbeelden of kundigheden te geraken. Zij ziin de volgende, en verdienen uwe ernfiig.. fte overweging: I. Gilze uilerliifte zlnltl;~e", aametijk bet gezigt, bet gebopr, bet gevoel, de reuk en de finaak. Alles, wat door ecn dezer vijf zinnen, .van"ee,. lut trgcnY,'()()rr/ig ;s, kan worden waargenomen, Doemt men em voor"..erp der uiterlijke ainnen(t), eR ( .) Men nnemt ieder din, ecu voorwerp. iu zoo men zich daarmede op de eeu of aDdcrc wijze
~cnc
C3
...
38
Over de "Ierfchi/lenie [DfJn
cn zoo zijn de ark van NOACJI t het gerchlll eener buuin, de (leek eener naald, de geur eener roos, en de rmank eener vrucht, voorwerpen der ujterl~ike zianen t enz. SI. Hel iml'cndige of zelf:evDel. HoC' w\j onder i'e gew,1arwording vnn vreugde of fm art , van liefde of haat, met édn woord, hoe wii onder alles te moede Z~iD, W:lt in onz: ziel omgaat. dit kunnen wij door ollze uitwendige zintuigen niet waarnemen t maar gevoelen en ontwaren wij in ons zr1ven, wanneer w~i op onze inwendIge gefield heLt acht geven. Het vermogen, om de. Jen toelland en de voorvallende verallderingeR in onze ziel op te merken ~ wordt het illu'(mdig6 of ze/tgel'oel gebeeten, en alles, wat daardoor kali worden waargenomen, is een voorwerp van dit inwendige gevoel. - Elke kennis, rlie wij door de zinnen verkriïgen. DOemt men erVIlTÏlzg. 3. Getuigenis, H~tgclJe iemand van zich zelven • of vlln andere zaken. als \Vaarachtig verzekert of leer:lart, draagt den naam van geluigelzis. Datgene, Wat G/)D van zich zelven ~ of van andere dingen, door zijne: Gezanten, )lOZES en de Profeten, JEZCS en de Apostelen , a:1O ons geopenbaard beeft, ;i eene GoJrleI~;ke ge. 'Iui/!,enis, cn betgene een men~ch voor waarheid verhaalt, is cene n!w{c!Jeliike gcttti{;enis. Door de laatne leeren wij veel m::t zekerheid kenne" ; doch "ezig houdt. of h:r a!s zoodlaig i::s herchou1I't. waar. mede men zich olJled!3 hn h"uden Dos noemr men, \ij vocorbecld. dalgene • war men zien. hooren. of vllelen ksn. een vo"rwerp van her gt: f.ÏRr. gehoor or ge. "oel. \\'It men beJ:eerr. een voorwerp onzer be~,erre. co waarua mea deDtr I cell voorwerp oll.;cr gedachten,
"Ian tlenklJeeltJen, enz. dcch door de eerfl:e verkriigen w~i eene onfeil~ baar zekere kennis van de vOGrtreffelijkUl! zaken, en hierom verdknt zij ook veel meer geloof, dan alle getuigenis val! menfchen.. 4. De retie, of het vermogen onzer ziel, om over zaken, welke wij door OAze zinnen, of de ~e\ uigeni5 van anderen, leerden kennen, na -te denken, en het eene uit het andere te befluiten. Door de rede Jeeren wij, bij voorbeeld, bet hc\l:a:m en vele eigenfchappen van den Schepptr uit de fchepfelell, de vermogens en de getleldheid onzer ziel uit hare verrigtingen, en de gezindheid der menrchen uit hunne daden ken-
nen. Voor dat gi.i,
V. IER DEL E S• ..1!g~mcene
In cle
regels, om de feugtJ denkbeelden Ie doen yer/trijgt.n.
voorgunde les haaclelden wij over den verlchillcndell -aard van denkbeelden, en ~rzelC 4 ver
40
Algemeene ,e8e/s, .m tie jeugtl
ver voorraad bH kinderen. Thans zullen w.il u tenige algemeene regels aan de halld geven, welker opvolging noodzakel~ik is, om ben deuk. beehlell te doen verkrijgen. BEIlSTB
aEOEL.
rtrtoont tie 'VofJrwerpen tier uiter/ij!:e zinnen, (Jan mve foholierm, zoo tluirleli;'k mogeliik IS. Dit kan lallj1:s drie onderfcheiden we~elJ gelchieden: als I. Door gtll'aarwordilig 'Van hllllen, d:lt is door hen te doen zien en hooren ot hetgeue zij met der daad zien en hooren, of gewaar worden kunnen. Dit is het beste middel, en hierom moet gij 11 daarvan dikwijls bedienen. Dij voorbeeld: gij zet u op uwe plaats neder, en doet uwe fcholieren aan u zelven opmerken, hoe zij onder het fcbrijven zitten, de pen houden, en bet papier Jei!gen moeten, of gij leest hen iet' volgens rie regels voor, om hen te l\!eren, wat het zij, duidelijk, volgens de onderfchcidingstcc. ke.nen, en met madruk te lezen. Wilt gij met hen handelen over de goedheid des Scheppers. en zijne weldadige inrigtingen JIJ de naluur, brengt dan eenen korenhalm, eene roos, of cenen appel mede jn de fchooI, of geleidt ben naar her open veld, en vertoont hun eenen veel. belovenden korenakker, of eene grazige en bloem. rijke weide, ten einde hen door deze voorwer. pen zelve oplettend te maken op datgene, wat gij hen wildft leeren. 11. J)oQr of6eeldfeli. Vertoont hun, bij voor. beeld. eenc plaat, welke de ark van NO.ACII, eene l:l\Jdboeve, of iers anders vooraelt, of tee. kent op de tafel de eene of andere figuur, gelUk.
tlenUtelJ,n te aDen verkrijge".
41
Uikfoortig aan die, waarmede gij hen bekend wilt maken. 3. Door eene tluiJrlij.~e bl/cllrijving ~an aUe de deelen, de grootheid cn de cigenlchappen van het voorwerp, hetwclke "ij uwen fcholieren wilt Jeeren kenuen. O.n deze befchrijving zeer duidelijk te m:lken., moet gij het geheel en deszelfs deelen, dikwijls. met bekende., foortjtelijke dingen., met dagdiikfche voorvallen., in één woord, met iets., vergel~ikel1., dat reeds bij hen bekeJld is. Van deze kunstgreep., om ~et onbekende. door vergelljking met het reeds bekende, te leeren kennen, bedient men zich zelfs in den dagelijkfchen omgang., waarin men wel eens boort :vragen: " Gij kent immers wel dit? Gij hebt " toch wel gezien dat 1 Nn, zoo is het ook " hiermede gele~en; maar dit en dat is hier all.. ders." - \7 alt het echter den kinderen moei· jeliJk., om., door de hefchr~i;ri!lg van een zigtbaar voonverp., zich een duidcl~jk denkbeeld van ~e zaak te vormen., d:m kUilt gij u van afbeeld.. feIs bedienen., en daarva.l, zoo gij daartoe in Raat zijt, eene teekening op het zwarte bord maken. Ook is het e\!n zeer uitmuntend middel, om de kinderen duidelijke en bevattelijke denkbeelden van zi~bare voorwerpen te doen verkrijgen, wanneer men hen dezelven, op de eene of andere wijze, laat nabootfen; en hoe f1echt dit ook moge uitvallen, is dit middel echter zeer gefchikt, om hUil duideliiker denkbeelden van iets te geven. Dus zullen de kleine kinderen de letters veel fpoediger kennen, wanfleer gij hen aanmoedigt., om dezelve, op de eene of andere wijze, na te teekenen , of derzelver beloop op de zwarte tafel, of in het
C S
bock,
4'
Algemeene regels, om tie jeugtl
boek, met den vinger, eene pen, of een! ftokje, te volgen. T W
~
JI! D E R E GEI.
Brmgt de wJo"'N'erpm \'an het irnl'endige gevoel soa ktua,. en duidelijk voor den ~eeJt uwer [cno. lieren, nis I!,ij kunt, of, met andere woorden, draagt zorg, dat zij die aan zich zelven kunnen ontwaar worden. Dit is de eenige weg. om hen deze voorwerpen te leeren kennen; doch, om in dezen geen verkeerd pad te bewandelen, lnnet gij drie onderfcheiden gevallen in het oog
boudc;n. Eetjle geval. Wanneer de ziel uwer leerlingen, met der d:t:ld, datgene verrigt of gevoelt, wat gii hen wilt leeren kennen. - In dit geval behueft gij niet meer te doelt, dan Imi op de tegenwoordige daad of gewaarwording bunner ziel opmerkzaam te maken. Wij zullen dit door een voorbeeld ophelderen. Vooronderllelt eens, dat in de fcllOOI het berige ge. br:lgt werd, dat KAREL, een uwer geliefde fcholieren, een gat in het hoofd ha~ gevallen, en dat alle z~ine fpeelmakkers daarover bedroefd waren, dan badt gU eeoe fcboone gelegenheid. (lID I1en de deugd van medel~jden te leerell kennen. Jn dit gev:tl behol!ft gij hen flechls te doen. Op· merken, hoe hun hart, op het hooren van deze t~iding. gefield was. wat z~ in zich zei ven oot· W:lar werden. en waarom zij bedroefj waren: om hen ten lIone te kunnen zel!gen, dat droef· l1eid over het lijden V:ln een ander mede/iiden genoemd wordt, en hen deze deugd uit hun eigen inwendig gevoel te lecren kennen. - Zon
ook
denk1leelden Ie doen 'Ve,Tlrljgen.
4S
ook moet gij kinderen, die hunne ouders met der daad lief hebben, alleen aan zich zei ven doen opmerken, wat z~i jegens hunne beminde ouders gevoelen. wanneer g~i hen wilt leeren , Wilt lief. de is, of hoc men omtrent iemand gezind mnet zUn. di:!n men lief heefe. Ter bereiking van dit on!!:mcrlt leunt gij uwe leerlingen op deze wijze Q!lderhouden: ,. Hebt gij ltwen \"ader en uwe moeder o~k " lid? - Waarom "I Zekerlijk hehben zij veel ,. ~oeds aan u gèda:ln, doen dit nog, en Jte" tHlUstCIl zich dikwerf de moeijelijkfie opoff~ " ringen, om ti nog meerder goeds te kunnen ,. ènen. Houdt gij dit hun gedrag nu niet voor t i zeer braaI? Dan ochl gij hen hoog. Maar Wolt " ontW:l:lrt gij in uw binnenOe, wanneer gij over " dit Iiefd:rijk gedrag uwer ouderen ern1tig na. " denkt, en overweegt, dat het hen welgaat t " Zl:t gij dan hierover tevrederi, of ontevreden 'I " iitm gedrlll{ en hz:.~n_ ~·etvaQrt verfohaff'"en fJ " dus gUJoegen. Indien gij nu bewerken kon" dct, d:lt het hen altUd wel, en gelladig ben tU ginge, zoudt g\i dit immers ~aarnc wil" Ien doen1 GU bezit dus een verltJng8n, 01/1 " hllnne 1velv,.art te dfJen vOfJrtduren en te ver. "meert/erell. Is het u om her even, of uwe " ou.iers uw gedrai goed. of afkeuren. of zij u al oJ niet lief hebben? Dl/s geyoelt lij in " u ze/ven eent; begeerte, om hm te 6"hagen, eH " 'VI1Il hun 6emintl Ie 'WortIen Zeg mij nll " korteliik. hoe g~i omtrent uwe ouJers gezind " zlit? (~ij zegt. dat gij hen hoog acht; dat " hun gedrag u genoegen baart; dat gij een ver. " 1:In;ren bezit. om hunne wdvaart te doen u voortduren en te vermeerder/:Q, el} tevens eene " be.
.t
44
A/gemeene regels, fJm tie jeugd
" begeerte, om hen te behagen. Weet g\j wel, " hoe men deze gezindheid omtrent zijne ou" ders, met één woord, uitdrukt 1- 'Vel geant" woord: hen lief hebben. Kunt gij mij nll wel " zeggen, wat het heteekene , zijne ouders te " beminnen, of hoc men omtrent hen gezind ., is, wanneer men hen Hef 11~eft?" - Hierop kunt gij dit gefprek verder uitbreiden, en uwen Jeerlingen aantoonen ~ wat het zeggen wil, GOJ) en z~:nen naasten lief te h~bben, en hun langs dien weg bel beminnelijke van de deugd van al. gemeene mellrchenlicfdc:, en hare zalige gevolgen, fchetfen. T'weede geval. Wanneer de ziel uwer leerlingen, in der daad, datgene niet verrig~ of gevoelt, wat g~i hen wilt leeren , doch echter tot die daad of dat gevoel l{an geb ragt worden. In dit geval doet men best, om hen daartoe te brengen, en vervolgens door vral!en aan te moedigen, om op te letten, wat er in hun binnen. fie omga. Bij voorbeeld: wanneer gij hen wilt Jeeren kennen, wat hoop, liefde jegens GOD en den naasten, en herouw over de zonde is, clan kunt gij niets beters doen, dan heil de beweegredenen daarvan zoo nadrukkelijk voor te fiel_ len, dat hoop, 1idile en berouw met der daad in hunne ziel levend worden. - Wilt gij heo voorts eeu klauder denkbeeld van medelijden of van deelneming in de vreugd van anderen geven, d~n moet gij trachten, door het verhaal '\fan het Ileluk of ongeluk van een beminnenswaardig kind, of ook wel van eenen vo)wasfen jongeling, het medel~jden, of een deel nenemd genoegen in hen gn:mde te maken. - WiJt ,ij hen, eilldcl~k, beter keren kennen, wat het zij ,
tlenlr.beeltlen Ie doen 'Vlrltrljgell.
45
zii, oplettend te ziin, zich iets te herinneren, owr il!ls te oordeelen, te befluiten, en zich zeiven te overwinnen. dan mo.ct gij heli eerst zoo ver brengen, cl ..t zij naauwkeurig opletten, zich kts herinneren, over iet:. oordeelen, een beOuit vormen. en zich zeI ven be1\uren, en dalI hUllne aandacht bij elke verrigting of aandoening hunner ~iel, waartoe gij aanleidbig gegevl!ll hebt, door gepaste vragen bepalen. Der{le gewit. Wanneer de ziel uwer fcllotieren datgene niet werkelijk verrigt of ont\Vaar \Vordt 9 tot welks kennis g~i hen wilt opleiden, en gij er hen niet toe brengen kunt, dat zij dit met der d:uJd verrigten of gevoelen. - In dit geval moet gij onderzoeken, of uwe leerlingen niet wel eens hetzelfde, wat gij hen wilt leeren kennen, of geheel of ten deele, of wel iets derg.. lijks, gedaan of gevoeld hebben. Weet, of vermoedt gij dit, tracht hen dan op nieuw de gevalll'n en omAandigbeden te herinneren, waarbij dit gefchied is, en beijvert u, om hen, door gepaste vragen, op hunne toenmalige gemoedsgelMdheid, welke gij hun thans beter wilt leeren kennen, of waardoor gij ben met een. foortgelijke wilt bekend doen worden, oplettend te maken. Dus kunt gij hen, bij voorbeeld, op "tillende wijze, aantoonen: J.
IPIII
GELOOVEN
zij.
" Heeft uw "aller u wel eens iets verb:laJd, " dat gij nog niet wist? Weet gij nog, wat " bet was 7 Zoo! hij bad een paard gekocht, " dat
46 " " " "
~,
" " " " " "
A/geme'n, ,.egels,
0",
tie jeugd
dat u den anderen dag zou geb ragt worden. Wat dacht gij toen? Mcendet gij, dnt het niet zoo was? Wat dan'? (Jij hiddt d~l!i het verhaal uws vaders voor waarheid '1 Maar weet gij nu ook, hoe men het met één woord noemt f wanneer men iets voor yolkoDlen WI:lr. achtig houdt t alleen omdat het ons duor een ander Ilezegd is? - 'Vel gezegd: men /Ioemt dit gtl{JOlletl. Maar zeg m~i llU, W:lt doet uwo ziel, wanneer gij gelooft Y Wat noemt mdD dus I],e/ooven?"
t.
Wot men óoo,.
t,
nOPEN
-verf/a.
Heeft uw ,'ader, of uwe moeder, u wet ,. eens iets goeds beloofd, W:lnneer gij vl~itig "waart? Kunt gij II nog herinneren, wat het " was' Zoo! een nieuwe hoed, di!!n uw vader " u uit de (lad wilde medebrengen. Waart gij " hierover bedroefd of vrolijk'1 Waarover waart " ft~i dan hlijde'1 Wenschtet gij naar den hoed 1 " Waart J!\j daarom ook ijveriger bij uwen ar. " beid V GU -ver/sngóet dus. om den hoed te " hebben; want .bet is verlangen t wanueer men " naar iets wenscht, en moeite doet t om het " te verkr\igen. Twtih:ldet gij er aan, dat uw " vader u den hoed zou geven'1 Dus verwachter: " gij dien zeker? Gij bezat, derhalve, een vast " -vertrouwen, dat bij u den hoed .zou fchcnken. " Zeg mU IIU, wat ontwaardet 8\i in uwe ziel, " toen uw vader u den hoed beloofde'/ - Zeer ft wel geantwoord 2 gij verheugdet er u over, IJ verlaugdet Daar den hoed, cn hadt een vast I' yeI-
denUceltlcn Ie doen 'Verkrijgen. " " " " ,. "
47
vertrouw!!". dat gij ~ien beknmel) zoudt. \Veet jtij IIU. hoc m~n dl[ verlangelJ en zeker vertrouwen met één w'lord uit.lrukt '/ Zeer goed:: men no~mt het Ilop,n. Wat doet nu u we ziel. wanneer gij hlHpt'l Wat wil het dua zeggeil , tJp iets te hopen 1 ..
3 Wal men " Hebt
g~j
nllOUW
"oe'nl.
wel eens iers kwaads gedaan,
or
" los en onbedachtzaam gehandeld, en daar" " " " " " " " " " " " u " " " "
" " " "
"
door U zeI ven de cene ef andere onaangenaam. heid op den hal• .gehaald? Wilt gij m~i w~l zeggen, waarin dit beClond? Zoo gij niet"ver. kiest, beboeft gij het mij niet te openharen ; maar herÏlmert u Oechtl;, zoo goed gii kunt, hoe gij te moede waart, toen gii erken.iet. dat gij zoo flecilt of onbedachu:t3m gehandeJd badt. Waart git in die oogenbliltken vrolijk of hedroefd '/ Waart gij O'lk toen nog te-vreden over uw gehouden gedrag 1 Zoudt gij, indien dit mogelijk ware geweest, niet gaarne bewerkt hel,ben, dat het nimmer gebeurd warei? Gij gevoeldet dus eenen inwendigen af. keer van uw bedrevc:n kwaad, van uwe! losheid en onbedachtzaamheid. Zeg mij eens kortc1~jk, hoe waart gij dan te moede! Weet gij wel, boe men dit met één woord noemt, W3Dneer men Yl:rdrietig en over zich zelveJl ontevreden is, omdat men het eene of andere kwaad bedreven heert, en dit zijn gedrag naderhand afkeurt? - Regt zoo: dit beet berouw. Maar, boe zijt gij nu te moede, wanneer gij 'I be-
48
Algemeene f'rC ds , om de jeugtl
" berouw hebt! \V:lt bet~ekellt het derhalve, r.c~'(Wtm, of b~rou\" ovcr ieEs " Ie h,biCII? ,.
" beroulV te
4. 11'111 een
VOORNEIIIF.N
z~i,
t,r loc gerake.
ell "(Je me"
"G~i hebt ongetwijfeld wel eens vastelijk " voorgenomen, om het eCI1C of andere te docn 1 " Wat was dit '? Zoo! gij wildet eene vogelkooi "maken. ~laar, Heldet gij u de gedaante der " lwoi wel naar b:hooren voor1 Wist gij van " waar g~i de fiokjcs, de pl:l1lken) de boor ha" len zoudt? G~i haàt dit alles reeds, en hadt " dan te voren overl~gd, welke planken, fiok" jes en boor gij J,tebruiken zoudt. Maar, was " het u om het even, of de kooi gereed' werd, " of niet 7 - Zoo! gi,i waart dan ook begeerig, " om haar in gereedheid te zien, en dus badt " gij een 'Voortlemen. 'Vat b:!hoort nu tot een " voornemen'/ - Zeer wel geantwoord: I. Men " moet zich klaar en duidelijk voorfiellen, wat "men doen wil; !:te eene begeerte b~zitten, " om de zaak uit te voeren; en 3. aan de mid" delen denken, die men daartoe gebruiken wiJ. " 'Vat moet nu iemand doen, die iets wil vooru nemen'/ Hij moet zich datgene, wat hij doel) " wil, levi!ndig voorllcllen; begeerig ziin om " het te verri~ten, en de middelen opfporen en " kiezen, waarvan hij zich tot d.lt einde wü
" bedienen." Om den 'kinderen te leeren , zich' op eene gewlj,,~ het eene of andere te herinne.
makkelijker
ren
tlenkbceldcn te doen
~'erl:.rijgell.
49
rel'! aan het een of ander, dat hunne ziel gedaan
of gevoeld heeft, en hen alles beter te doen opmerken, w:lt In dezelve is omgegaan, kunt ~ij {'uk dikwiils flan ti ulvm of aan cm' ander die daad of gelleldheid der ziele befchrijven, welke gij hun wIlt leeren kennen, en daarop. vragen 9 of zij cok wel eens zoo gehandeld en gelijkfoortige a:l11dueningen omwaard hebben'f en of zU het geval en de emllandighedc;u no~ wel naauwkeuri~ kennen, waarin zij dit gedaan, of d:lt ge\roeld hebben (.)? Dus kunt gij, bij voorbeeld, uwen leerlingen a:lI1wijzen: J.
Ifat men
VERGELIJKEN
noeml.
" 'Wanneer ik twee 'voorwerpen, hU voor" beeld, twee katten, voor mij zie, of deze " dieren mij naderhand in mijne gedachten voor" nel, dan befchouw ik tC eh eerst de eene, " en dan de andere, en let vervolgens op, " waarin zij beiden met elkander overeenko" men, of waarin zij verfchilIen; wa::rin zij aa11 " elkanderen gelijk, of waarin zij vngelijk zijn. " Dit nu noemt men 'Vergelijken. Herinnert 11 " nu ook eens een #!eval, waarin uwe ziel ook " zoo gehandeld heeft. Neemt eens deze beide "boeken. Wat moet I1U uwe zid hier verrig" ten, om deze met elkander te vergelijken? "
2. ( .) Ook hier kunt gij u dikwijls van (te manier v.a onderwijs. in l:et tweede geval opgegeven, bedieccD.
11.
iJ,,,.
D
5'0
Algemeene ?'rgds, om de jeuf,tI !te
lI'al men door " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " " "
JlEGEERTE
'1crfta.
" 'Wanneer ik iets met der (bad ont\V:1~ word, iets zie, of mij iets voornd, dan befpeur ik dikwijls aan mi.i zei ven , dat Im mij genoegen zou geven, indien ik h~t langer? of n0lt beter Iwn ontwa::r worden, of mij van deszelfs bezit verzekeren. D::::renboven, ge. voel ik in mij zdven eene inwendige aandrili:, een firevel1, om het nog langer of beter B~· waar te worden, of te bezitten, met een woord, om het voo\'geHelde genoe~en dadelijk te genieten. Let eens op, of het me. L1 ook niet zoo gelegen zij. Ik he·b ;'log eenige zeer goede appels, die voor u zijn; maar il, weet nog nier, of il;: 11 die heden of morgen zal geven. - O! geef ze OI:S toch van daag t Maar zeg mlj eens, wat dllcht gij, toen gij van de appels hoordet fpreken'? Zoo! dat zij goed zonden fmal,cn. Dus fielde uwe ziel zich d:!n het {{enoegen voor, hetwelke gU, on· der het eten derzelven. gewieten zoudt. Maar. ... werdt gij niets bij 11 zelven gewaar, toen ik u zeide, dar ik u àe appels heden of morgen zou geven'? Waarom riept gij aUen: geef Z~ ons toch van daa.g? Merkt gij niet, dat uwe ziel eelle aandrift gevoelde,. om her voorge!telde genol'Jgen dadelijk te g.enietcn~ Vleer gij nu ook, hoc men dir firel'cn der ziel noemt~ RC!gt zoo! /;e~t:erte. Zeg mij nu eens ~ IWRNR.·.AD! wat noemt men begeerte 'I Herinnert gij u niet wel, dat gij ook wel eens begeerte !laar ietJ ieh~d hebt? Wat ontwaardet gij toen " in
im11Jeelàen te àom "".lrljC'" J~
SI
in u zelven Y Hoe ontnond deze begeerte
'J in uV"
11'.,
s· AFKIER
zij.
"Wanneer ik d:!dclijk iets ont\VDar word, "iets zie., of mii iets vonrllel, dan gebeurt " het wel. dat- ik de fmarten CD onaangenaam" beden vooruit zie, welke ik gevoelen zoude, ,. zoo ik het Janger of levendiger ontwaarde, " of zoo het mij eenmaal te beurt viel. 1k ge" voel d:m in mij iets., dat er mij van te rug " houdt., en eenen heimelijken aandrang, om te " vIthinderen , dat ik het niet langer ontwaar " worde. of dat ik het niet moge verkrijgen: "met een woord, ik zoek die fmart en dat " genoegen, welke ik mij voorllel, van mij te " verwijderen en af te weren. Heeft bij u ook " niet wel eens hetzelfde plaats V Kunt gij mU " nict een geval opgeven., waarin het u op geJij" ke wijze gegaan is' Indien gij u er geen kunt " te binDen brengen. zal ik u een noemen, " waarin gij waarfchijnlijk geweest zijt. Is het niet " wel eens gebeurd, dat uwe ouders u met zekere " ftraf bedreigden? wat dacht ~ij daarbij' Dat " die firaf u fmart zoude veroorzaken. Zoo-l" maar befpeurdet gij ook cene inwendige bel t geerte tot de fmart, welke de Ilraf veroor" zaakt V of ontHond ook in u de wenseh. dat " lIwe ouders de roede krijgen mogten Y Juist, " zegt gli, hld bet tegendeel plaats. Maar ont" waardet gij niets meer, dan den wenscb, dat ,. .WC oaderl de ibaf mogteR te rug bouden'
D•
" Decdt.
5" ." " " " " "
" " " " " "
A18emeene regels, om de jt ugtJ Deedt. of rpr:Jakt gij niets om dit te bewerken'l Znu:it ~ij ui.:t g:t:trne het hazenpad ge· kt .Z';I) hehbl!n, zoo gij dir bndt durven en kun· nen doen? Gii belat dus ook een verlangen om de jtedreigde ftraf te ontgaan. Zeg mij nu ., JAKOB! hoe men het noeme, wanneer men zoo heimeltjk van il!ts wordt te rug geftOten, en een'!n inwendigen aandrang gevoelt, om hel! een ofander re vtrhinderen of re ontw~iken7Wel geatltwoord! men geeft daaraan den naalD van nfkeer Wat noemt men nu afkeer? Eli boc ontllaat dezelve! n
W111 men oen
VIllJ!N WIL
noemç.
" Wanneer j.k in mij eene begeerte ontwarr, " bij voorbeelJ, tot het eten van eeRn appel, f' of eenen weerzin gevoel tegen het eeB of an· " der bitter geneesmiddel, dan kan ik. voor en " aleer tot het eten Y311 den appel, of tot het " niet gebruiken nn het bitter geneesmiddel te " beO.iten, daarmede ROg eene poos wachten, " en voor~f oYerwegen, of ik er wel aan doe, " wanneer ik den a-ppd niet eet, of het genees" middel gebruηk. Kunt gij dit ook doen 'I Kunt " gij u wel een geval herinneren, w:aarin gij " tot iets begeerte hadt, en u eerst beda&bt, of " gij er wel aan deedt, wanneer gij die opvolg" det 7 Of kunt gij u ook een ander geval te ~. binnen brengen, waarin g\i te~en de eene of ,,:mdere daad eenen heimelijken weerzin ge~, yueldet, eD vooral bij u zelvcn oycrlegdet, of
" he!
SS
tkn"fJceltlen te doen -veririjgm.
" llet evenwel niet goed wue, om, in weerwil " hierv:m., dezelve te ,'errigten? ,. Indien ik nn begeerig ben om eenen appel " te eten., of eerig van eenen bitteren drank. " en door rede of onderwijs mij overtui~e, dat " het goed is, den appel niet te eten. of deR " drank in te nemen, dan kan ik, niettegen" flaande mijne begt'erte, of mijnen afkeer, den " appel lateA liggen, of den ,frank gebrUiken. ,., Zijt gij daartoe aok in flaat? Wij zullen er " aanftonds de proef van nemen. Hier zijn eenige " fchoone appels, die zeer lekker fmaken: hebt " gij erzin in P(l~TEl\ '/ Gij bezit dus eene begeer. " te om ze te eten. Goed! daar zijn ze; maar " hoor eens: gij weet, uw fpeelmakker., de " brave JAN, ligt krank., gelijk ook zijne moe· "der. Nu heeft de geneesheer gezegd., dat " appels zeer beilzaam voor hen zijn; maar " z~l hebben er geene, en bezitten ook geen " geld 6m ze te kuunen koopen. Zou het mi " niet goed zijn, dat gij de appels aan JAN elI " zijne moeder zondt., of liever bragt., om er " Zich duor te verkwikken7 KUilt gil daartoe " bet1uiten " wilt gij ze hun breng~1I 'I Maar gij " hadt zoo ftraks begeerte om z.: zelf te eten. " en bezit die mogel~lk nog ~ als gij de ap· " pels befcbouwt, en bedenk t dat z\i goed fma" ken zullen; of kunt gij ze nu evcnwd a3ft " een ander geven, en er zelf niet van jt.:brui. " ken 7 Waarom? Gij kunt dus., te~en uwe be" geerte aan., dat Feue doen., \9at r!:de en on" derwijs u als goed hebben leereIl keDl.en Gij " bezit. derhalve. eellen vr~ien wil; maal' IIct "Ier. " mogen, om '!,·oor./ te overwegen., wat /{oetl of " KwtlfJd r,ij, In dlltlTlltl. tIIll ,mJ,rtJTuH,ing
ar..
D3
"
'i,tI
54
Algemeene re~els,
'lil
de jeultl
" v"n ~;jne IJegeerle of v"n ~ij"en aft"r, tllJI "gene te doen, 'Wal men voor Roed erkent, " draagt den nallfJ vlln vrije 'Wil." Op j!dijke wijze kunt gij , waardige Schoolleera. ren! handelen, wanneer gij uwe Scholieren wilt leeren, wat men bedenken en ernftig ter harte moet nemen, om geloof, hoop, liefde en berouw in onze zielen te doen geboren worden Laten wij dit ook dooreenige voorbeelden aantoonen, en wel J.
Hoe men
h~1 GELOOF
ver'Wllcke.
" Wanneer ik hoor, dat iemand iets verhaald " keeft, waarbij ik belang heb, bij voorbeeld, " dat mijn broeder, dien ik voor dood hield, " nog in leven is, dan onderzoek ik: I. of " het wel zeker zij, dllt die man dit verteld " heeft; J!. of hij het geval heeft kunnen weten; "cn 3. of hij het naar wllarbcid heeft willen " verhalel1. \Vorde ik nu van deze drie zaken " ten volle overtuigd, dan ontHaat in mij het " v:st geloof, dat mijn broeder nog'leeft. Als ik " nu in een en geruimen tijd niet aan de zaak dacht. " en in twijfel geraakte, of mijn broeder dood of " 'levend was, hoe zoude ik het dan mGeten aan" leggen, om mij op nieuw van het leven mijAes " broeders te verzekeren, en daaromtrent een " vast geloof in mij te verwekken 7 Kunt gij nu " hieruit ook afleiden, wat gij doen moet, wan" neer ~ij het gèloof aan iets, dat een ander zou " verhaald hebben. in u wilt doen geboren wor.' den 7 Wat is het eerUe dat daartoe in aanmer. n kin,
4enUeelaen te aDm verkrijc'''.
$'5
" ting komt'l wat het tweede? wat het der." de 1-Nu, 'PIETER.! gij hebt zekerlUk wel eens " gehoord, dat in den bijbel gezegd wordt. dat 1), onze ziel, n:l. hare fcheiding van het ligchaam. " door deu dood .. nog leeft en eeuwig zal blij" ven leven? Waaraan moet gij nu denkt!n, "indien gij hieromtrent een vast geloof in u " vCr\vekkcn wilt'1 Waaraan nog meer, dun dat I ' de Heilige Schrijvers dit als zeker geboekt " hebben"l Waaraan nog ten derde 1 Hoe moet " gij over elk dezer drie zaken denken 7 Wat ." moet gij nu ook houden van het berigt, dat " onze ziel eeuwig zal blijven leven 7 - Nu t, zult gij ten naastenbij wel weten, hoe men ,. handelen moet, om, ten aanzien van andere " geopenbaarde waarheden, een vast geloof ÏJ1 ".i' ons te doen gcboren worden." 11.
Roe
ac HOOP flntfill.
" Als gil iets hoopt, ·dan hebt gij er een ver. " l:mgell naar, en vertrouwt dat gij het verkrijgelI "'), zult. Zc.o'hooptet gij, KLAAS! eenDrd:i1 op eenen " nieuwen hoed. Maar, van waar ontO:ond toch :I, uw verlangen naar dit beloofde gefchenk' " Juist! uit de bewustheid, dat het ft nuttig ZOII " zijn, en gij hetzelve noodig hadt. Doch waaruit " ontl1:ond uw vertrouwen? Zoo! daaruit, dat gij " wist dat uw vader in naat, en, zoo gij ijverig $' waart in uw werk, ook bereidwillig was om " z~;nc belofte te volbrengen, naardien getrouwe " heid en liefde zijn karakter is. - Nu weet ,~ gij immers wel, dat GOD, onze flemelfche D 4" Va-
$6
Aliemtene "'gels, om tie jeugl
" Vader, u ook iets heeft toege~ep;d' M!lar,
Hoe moet gU inwendig der daad op dat gene te kunnen hopen., wat u GOD beloofd heeft'l Zeer goed! _gij moet in 11 verlangen en vertrouwen befpeuren. Doch., wat moet gij overwe~en. wanneer er verlanjP;cn in u ontllaan zal? Juist! welk een uitn-ekend goed, welk een onbefdhaar heil het is., dat GOD ons be. loofd beeft. - Maar verder: wat moet gij
" zej!; mij eens, "
" " 2'
~,
_" "
"
WJt ~ Dlet
jlcfhld zijn., om
" overwegen.,
001
vertrouwen op de Goddelijke
~, belofre in tl op te wekl;en~ Wel
geantwoord r
" dat GOD zUne toczegg4ug kan vervuUen, om ~. dat Hij ahagtig., en deze:lve zeker vervullen ~, zal., omdat Hij eindt'loos getrouwen goed ~, is., mÎl!; gij ernstig de voorwr.arden tr::cht te " volbrengen. op welke hij u het goede beloofd -" beeft. Streeft gii echter niet n:!ar de voldoe· ~, ning aan dl!zc voorw:lardcn, dan is niet al" ken uw vertrouwen ongegroRd., maae zult gij ~J nooit hGt beloofae goed verkrijgen•• ,
,.
lloe tie
LIEl"DE
celloren
wo,,"
,. \Vaarom bemint gij uwe ouders? Wat ge.
" yen zij u wel te kennen, wanneer ziJ u 1.00 " veel gotds doen? G~i bemint hen dus, om " dat zij 11 beminnen? M:l:lr, wanneer zij RU " niet zoo liefderiik omtrent anderen h:mdel. " den, en nkt '00 verft:lndig en vlijtig wartn. " als deze zUn, ~oudt gij hen dan nog even ., zeer liefhebben., als tegenwoordig' Om welke u reden bemint gij hen dan nog, behalve o-n
'J
do
genlbceltlen te doen 'JIerTtrijgcn. " " " " " " "
$7
de Uraks opgegevene? Juist! om dat z~i. bui. ten dien, no~ andere goede hoedanigheden b;:zitten. Maar, wanneer gij uwe ouders nu niet eenS hartelijk lief hadt, wat zoudt gij dan wel moeten doen, om zulk eene liefde in u te verwek~n? Goed! gij zoudt overwe· gen, dal zjj u zoo fteri heminden , en dOl zii
" nog bo'Vetldien goede tigenfchappen bezaten.. " Ondertusrchen moet gij bij deze algemeene "gedachten l1iet alieen blijve!l l\illlaan, maar
" " " " " " " " " "
op uwe liefde jegens ben naauwkeurig acht geven, en hunne overige goede hoedanigheden, elk in het bijzonder, overwegen, en daarbij trachten op te merken, hoe uitmuntend deze op zich zelve zijn, en hoe nuttig en voordeelig het voor u cn anderen is, dat u~ve ouders d~~;clve bezitten. - Ma,r, WILLE~d wat moet gij dan nu overdenken, wanneer gi.j mv hart van Jiefde jegens God, onzen 1.leSll!ll Vader, wilt doen gloeiien'1 Regt zoo! gij 1'»0'#
" zijne Ii,/tle j.gens u ,n alle menfëh~n, "en~. " yens z;;ne ,n.' ~c"entle, ei&efifè"ap,,~n, die allen _gsl ,'oortrcflëlljlt :lijn, b•• "peln.en,; doch ook bij èe.7.c algemeelle befchou-
0",.1,.,
" wing moet gij het niet laten berusten: maar ., gij moet tevens zijne gadelooze liefde jegens " u en de gt:beeJe wereld, zljne magt, wij$heid " en alles overtreffende volmaaktheid t na dat gij .' van een en ander volkomen onderrigt zijt, rij" pel ijk in eenzaamheid overdenken, en daarbij " overwegen, hoe goed, hoe gelukkig her voor alle menfchen is, dat GOD zulke yoortreffeJijka
,t
" eigenfebappeu bez:it." DS
40
58
Algemeene ,.egels, om ile jeugd
f· Iloe hel
BER.OUW
'Wor'e gaande gem/uzil ("').
" Een kind, dat eene koe langs den weg h' ed. de, weende bitter. Een man, toevalli.;
" ge.. ( .) Hicr wordt vooronderftcld t dat de kindcftll reeds weten Wit belOU'? is.
ienHleeldcn Ie
tlo~"
"lerkr/jgcn.
S~
" geving te erlangen 9 en hoe het zich in het ver. " volg voor alle ongehoorzaamheid moest wachten, " en deze het best konde vermijden. - Zeg mij nu " eens, ANDRIRS! hlle geviel dit kind aan dezen " man? Goed.! en hU noemde het bij zich zel" ven een braaf kind. ~'1:lar, het kind was " toch ongehoorz3am geweest; hoe kon hij het " dan braaf noemen? Juist! omdat het over " z.~ine ongehoorzaamheid zulk een ppregt be" rouw had. Mogelijl, hebt gij om dezelfde re" den een welgev:lllen :um hetzelve: is dit zoo ,t niet? ~Iaar, wanrleer meende de man, dat de " moeder het kind weder hartelijk zoude kunnen " lief hebhen ? Regt zoo! als d~n , wanneer de op" regtheid V:ln zijn bt:rouw en de zuivere bron van " hetzelve aan haar b,kend waren. Kunt gij ITlg " ook zeggen, PlETER! uit welke oorzaken dit " berouw voortvloeide'/ Zeer wel! de eerfie ,t was, befef van verdiende Hr:tf Maar dit was " de eeni!!:e niet. Welke was bij hem de twee"de? Wel geantwoord: ziine ond:mkbaarheid " voor het menigvuldige :roede, dat zijne moe. " der hem bewees. \V:;s er nog niet eene der. tt de? Juist! zijn liefdeloos gedrag omtrent zij" ne moeder, waardoor het zich haar misllOe. " ~en had waardig flem:takt. Gij ziet dus, dat " her berouw des kinds uit drie verfchillellde ., oorzaken voortrpruir. " Noem mij nu ook eens, GERltIT! de rede" nell (\p. waarom het kind over zijne onge. " hoorzaamheid tegen zijne moeder berouw had. "Zoude het dit wel gehad hebben tindien " het niet ernstig bedacht had, dat bet Ihaf " verdiende, of zich deze zoo ligt of onzeker " hlU voorgefield , dat gelle de minfie vrees " voor
~
.Algemtene regels, om tie jeuö4
'"flOr dezelve '11 hem oRtftaan ware 1 Het moet, " derhalve. aan de verdiende Rraf gedacht, en " zich dezelve zoo levendig hebben voorgefteld, " dat het voor dezelve bevreesd werd. - Ver" der: zoude bem z\ine ongehoorzaamheid wel " daarom berouwd hebben, omdat bet ondank" baar geweest was, indien het zich niet had " overtuigd gebouden • dat zijne moeder veel " dank van bem verliiende? Dus moet het hier" over hebben nagedacht: want zonder naden" ken, konde het zijne groore yerpligting aan ,. zijne moeder. en zijn ondankbaar gedrag te. ,;, gen haar, niet behoorlijk gevoelen. - Wij." ders: zoude het kind over zijne daad wel heb· " ben berouw gehad, uit hoofde van z~ill lief. " deloos gedrag tep:en z~jne moeder, en het " bij baar daaruit tegen hl:m ond1:ane misnoe" gen, indien het zijne moeder op dat oog!!n" blik niet bemind,. of zijne Iic:fdelooze behan" ling, en haar daardoor verOf'Jrzaakt ongenoe" gen, niet overdacht haJ? En zuude het zijne " moeder wel zoo harrelUk bemind hebben, indien " bet niet had overwogen, dat.tii eene zoo brav~ en " beminnelijke moeder was? - Zeg m~i dan ook nl1 " eens ,HERMAN! hoevele redenen tot berouw kUilt " gij hebben, :lIs ~ii ti on~ehoorz:Iam tegen U\Ve _, ollders gedraagt1 NoeRl mi.i d~ze drie redenell ~, eens op. Wat moet gli b~i L'der derzelven beo " denken, wanneer uw berouw daaruit z:l1 voort" vloeijen 'I Zijt ~ij oIJk niet wel eens ongehoor"zaam te!!:en uw.! ouders geweest? H:1dt gij " Daderhand daar ge:-n berouw over? Maar wat " was de reden, dat de tweede en derde oorzaak " op u geenen inv!oed had'? En hoe badt g~i " moeten handelen, 0111 een waar belouw in 11 "
" te verwekken?
" Jo-
tlenkbetldut te doen -verkrijgen.
61
" JOZF.F! kent gij wel iemand, die harder (haf. fen kan, u veel meer goeds doet, en onein.. dig beminnenswaardiger is, dan uwe ouders? Wie is die'1 Wanneer gij nu GOD, onzen besten Vader, ongehoorzaam waart, om hoe vele redenen zoude u deze uwe daad kunnen berouwen'/ Welke zijn dezelve? De zaken, die gij dus ernnig overdenken eB ter harte moet nemen, om over uwe ongehoorzaamheid tegen GOD, of over uwo! zonden en firuikelin· ~en, een levendig berouw in u op te wek· ken, zijn dus de drie volgende: J. God is "een regt vaardig regter , ,v;ens fira! ik door " mijne ongeh(}(Jrzalltnheid verdiend heli. 2. Hij is " mijn groolfle weldoener, tegen 'IJ:ien ik voor zij-
" " " " " " " " " " "
" ne menigvu!tlige ,veldaden ondankbaar ben
ge-
" 'Weest. 3. Bif is hel bem;rmelijlcfte 'Wczen , dal " ilc fliet harte/ijlc genocg bemind heb: 'Want ik " heb iets gedaan, dat hem mishaagt, en mij " daort/uor zilf1 mimoegen ojJ den hals gehaald." Dit alles echter moet ,ij niet Oechts eene " enkele ln:1:lI, maar dikwijls, in fiille eenzaam. " heid, bepeinzen, opdat uw berouw meer ell " meer vertlerkt worde, en vruchten voortbren. " ge. welke uw eigen geluk en genoegen be" vorderen kunnen (.).
VIJF(.) Jn deztll regel hebbon wij alleen willen aanwij. zen. welk gebruik de Schoolleeraars vin de voorwerpca van her inwendl~e r:evoel maken kunnen. om de jeugd roc her vormen van denkbeeldc:n op re leiden; zullende het eigenlijke ondcrwiJ$ in gcloof. hoop. lieNo on bere..""..
n.der valsca.
61
A/lemeen, relels , Dm de jlugiJ
VlJFOE
LES.
Eerfle 'Vervolg tier a/gemcene regelt.
B ebatve de beide regels, in de vorige Jes opgegeven, en waarvan wij het nuttif!;e gebruik ~antoonden,
zijn cr nog anderen, welke ter be. reiking van hetzelfde doel niet minder dienstig zijn. Ziet hier eenen »ERDEN
REGEL.
Staaft tie a~:;em(ene denkbeelden en flel/lng'" flelllng'" door 'Voorbeelden. en leidt de eer/ie eerlie ooit dikwijls lIit de lactfte nf. flit Algemeene denkbeelden en fiellingen z~in d.!zulke, waarin twee of meer afzond;:rlljl;e ligg!R opgefloten. 'Wanneer men nu van deze afzonderlijke dl!nkbeelden er ~en of meer b\ibrengt, om het algemeene te bevestigen, dan noemt men dit, het a)gemeenc denkbeeld door voorbeelden te naven. Dus is het zejtgen: al het k1vnolJ k1vnalJ beeft 'Uldee/ige gevolgen, eene a)gemeenc Relling, waarin twee algemecl1e deI11(beeld~J1 voorkomen, namelijk: at al net "~t I::wnntl en naáeelige noá~elige gevolgen. Brengt gij nu een of meer der Oechte daden of gezindheden bij, die in het algemeene denkbeeld: til hel lt,vQad, Ii~gen opgeOoten, zoo als, bij yoorbeeld: leugen en bedrog, onmatig eten en
drill-
denkbeelden te dDen "Ierkrijlen.
6S
dril1ken, hebben fchadelijke gevolgen, dan f1:aaft gij daardoor het algemeene denkbeeld, 111 het hI'ade name1lik, door voorbeelden. Voert gij van de fchadelUke gevolgen. ten betooge der opgegevene fteJling. eenige afzonderlijk aan, als: GODS mist1Qegen. armoede, ziekte, f1:raf der overheid. dnn bevestigt gij het algemeene denkbeeld: nadce. ligt; tmJlgen, op gelijl,;e wijze door voorbeelGen. I Hetzelfde gefclnedt ten n:lnzicn van de gebede I'pgegevene algemeene Uc1ling, wanneer gij uit deze v:>orbcelden van het kwaad, en des zelfs IChadcIijlie gevolgen, grondregels afleidt, en deZCIWH a:mvoert. Wanneer gij dus zegt: " die " Jiegt, verliest bet vertrou\ven van andere men. " fenen; of, die te veel eet of drinkt, benadeelt " zijne gezondheid," dan zUn dit voorbeelden ter f1:aving van d,~ algemeene Uelling: het kwaad heeft n:ldeelige gevolgen. Ondcrmsrcllen hebben deze voorbeelden nog veel nlgemeens, en zijn te onbepa:lld; want h~j, die te veel eet of drinkt, kan KOENRAAD , l'mTER of een ander ziin ; hii kan zoo en zoo gefield wezen; in N. of iJ. wónen; te v~el fpek of vleesch eten, en zich daardoor meer of minder in zijne gezondheid benadeelen. Wordt alles nu n::auwlteuiig bepaald,_ dan bedient men zich van een geheel bepaald vaor. beeld. zoo nIs het volgende: " Een behoeftige Smids -knecht te N. hield " met zijne makkers vastenavond. Zij kochten " haring. en fpraken onder malkander, wie wel " de mee~te zou kunnen eten. Ik, zeide de " Smids- knecht: ziet, ik eet ze met huid eg " haar op; en intusfchen ging de eene haring " na de andere met kop en (laart naar binnen. " De anderen waarféhuwden hem, eD zeiden, dat
" hij
~4
Algcmeel1e "(gels,
Dm
tie jet/gd
" h~i er ziek v:m I,onde worden; doch het hielp "niet. Hij at voort, en bewcèl de, dat een " fmid ijzer en fiaal verteren konde. Dan, om" fireeks een uur naderhand, werd l~ij zoo on" gelleld, dat hij naar bed moest. HU leed den !U gehee1en volgenden nacht de vree~fdijklle pijti nen, en fiierf des anderen daags :laIl de ge" volgen zijner verregaande onmRtigllcid." Het bijbrengen vIn voorbeelden en l:et naven yan algemeene denkbeelden door d;:;.:r1vl!, draagt zeer veel bij, om eene zaak in een hdderdel" daglicht te plaatfen. Zich alp,emeene àellkbeeld~n \foor te fiellen, valt der jeugd te 1nocijclijk; maar wanneer men haar dezelve in bijzondere genllt:n a:mwijst, worden zij voor haar dllidel~iker. Ook wordt hare oplettendheid daardoor gaande gemaakt: want l1immer zijn de kinderen opmerkzamer, dan onder het verhalen van voorbeelden. Hoe bepaalder dezelve zijn, zoo veel te beter, en is het een blijk van des onderwijzers bekwaamheid, wanneer bij zijne denkbeelden en ftellingen, door welgekozen voorbedden weet liD te dringen. Voor dit gij echter. een voorbeeld bijbrengt, moet gij wel acht geven: J. Of dat voorbedd, waarvan gij u bedienen wilt, wel eeR voorbeeld zij, of, m\!t andere woorden, of het ook wezenlijk in het :Jlgemce. De denkbeeld ligge opge(]oten ; want anders zoudt gij de zaak nog duIsterder maken, en a:lI1ldding tot verkeerde begrippen geven: zoo als het gr!val WIS van een zeker Schoolleeraar , die, zijDen leèrJingen, door een voorbeeld, willende ovenuigen, wat loof was, verhaalde, dat de
Schout
tle"Ueel.len te doen ",erkrijgen_
65
Schout met geweld iemands goed bad uit den huize e;ebaald 2. Of hetzelve voor de kinderen verHaanbaar en duideliik genoeg zij. Zonder deze noodzake. lijke vereischte is het ge'!n hulpmiddel, om het moeijelijke gemakkelijk, het duistere kla:tr en be. vattelijk te maken. 3. Of het voorbeehl ook iets onwelvoegelijks t of aanllootelijks bezitte. Voorbeelden kunnen en moeten dikwijls uit het dagel~ikrche li.'v~n worden Benomen; maar men moet in derzelver keuze zorg dragen, dat zij altijd met de regels van wdvoegelijkheid overeenkomen, dat zij geene on· betamc:lijke gedachten bij de jeuRd kunnen te weeg brengen, en niets behelzen, dat der algeme;:ne menli::henliefJe kan fchaden. 4. Of bet ook voor de jeugd over het alge. meen, en in~onderheid voor die kinderen ge. fchikt z'i. waarvoor het moet dienen. Bijaldien ik de Helling: ,. wanneer iel1und canen ander, " door eigen Cchuld. fchade toehrengt, moet " hii die vergoeden," door een vf}orbeeid wil opbdderen, en daartoe zeg: " Wanneer eell " vurst zijn volk, door et:llen onregtyaardigen " oorlog, benadeelt, dan moet hij alle de daar. " door veroorzaakte fchaden herflellell;" dan is dit voorbeeld niet gefchikt voor kinderen. Maar, als ik zeg: ., Wanneer iemand de fellapen , of " eenijt ander vee, in het korenland van zij. " flen buurman, of van wien ook, jaagt, of " indien hii. daartoe verpligt z.i.inLle, er niet " na::r omziet. of z~i al of niet fchade veroor· " zak!!", dan moet hi,i dt fCIJad~ w'tgoeden; " dar! zou dit vour kinderen ten platten lande, die het vee hoeden moeten, een zeer gepast, U. J)eel. doch
U
Aigemeene f'egels, om tie jeugd
doch voor ftedelingen. die tot zulk eene bezj~. beid noch gdchiktheid, noch gelegenheid heb. ben, een zeer ongepast voorbeeld zijn. Oe voorbeelden zijn ~ over het algemeen, alleen dan voor kinderen bijzondcr gerchikt, wanneer zij zulke bijzondere gevaHell ten [00.1 ftellen, wier duideliiker inzigt voor hun bij uitftek Doodig en Duttig is. Wanneer gU eelt algemeen denkbeeld door voorbeelden wilt bevestigen, kunt g~i. om zoo te fpreken, van hetzelve tot afzonderlijke denk· beelden afdalen, doch ook den tegengeftelden weg in(]a~\I1, en van afzonderl~ike wtalgemeene vovrbeelden opklimmen, en dus de algemeene denkbeelden en ftellingen van biizondere voorbeeillen afleiden. In dit geval gaat gij op deze wijze te werJi.: I. Gij neemt twee of meer afzonderlijke voorbeelden, dia in het algemeene dellkbeeld liggen opgeOoten, en geeft daaraan alle mogelijke duidelijkhdd. Vooronderfiellen wij eens, dat godstlie1l/ltgc piegtightirJ het :tlgemeene denkbeeld is, bet wclk~ g wilt opheld.;ren, dan zijn, b~i voorbeeld, Doop en i\ vOlldmaal voorbeelden ter fta· ving van het algemeene denkbeeld, welke duidelijk moeten ontwikkdd worden. s. Deze twee ontwikkelde of opgehelderde voorbeelden moet gij mt:t elkanderen vergelijken, ten einde op [(! fporen. waarin zij overeen komen; w:lnnt:er gij ontdekken zult, dat zij in de. ze drie zaken .overecidtemmen: 1. dat z~i beiden zigtbale tcetUiS en eigenaardige atbeeldjèli z~in ~all gces{cl~ikt! zaken, gefchikt om 's menfchen zillnd~ikhdd eenigermate te gemoet en te hulp Ie komen. s. Dat zij, wel ondergaan eu waar-
ge·
denkheeldm
Ie
d,en 'Verkrijg'''.
67
genomen wordende, uitnemend gefchikt zUn, om onze heiliging te bevorderen. r n 3. dat zij door OHZI:H Zaligmaker zelven z~jn ingeHeId. 3. Hit-rop l1eem~ g~i de opgefpoorde gemeen .. fchappelllke kenmerlten hU elkanderen , w:!al door glÏ dil algemeene denlrbeeld van godsdit'n!Hge plegtigheden zult verkri geJl, dat zij uiterliîke tee. kens en afbeeldfds zijn van geestelijke zaken, en gelChikte hulpmiddelen, om onze heiligmaking te bevorderen. . Somtijds kunt gij u ook van tegengeflelde 'Voorbeelden met vrucht bedienen. ten einde uwen leerlingen van eene zaak een duidelijk en volkomen, algemeen denkbeeld te geven. Om dit, en hoe men gewoonlijk algemeene denkDeelden en fiellingen kan afleiden. duidelUker te maken, daartoe kunnen de beide volgende geflJTeklcen gd}JTeklcen van eenen SchQoUeeraar met zijne leerlin~en dienen. 1. Dena~ek1 'V~n
een verftanrlig verftandig
mOfJ.
Schoo/leeraar. "Zeg mij eens, JAIl.OlJ I waarom " nroo~ien de landlied.eu zulk fchoon koren op " den akker?" Jakob. " Om wederom goed graan in te oogs" ten." S " Wat is dus hun oogmerk bij het zaaijen'" J. " Het oogsten." s. "En het middel, dIn zij daartoe gebruigebrui. " ken 'I" 7. "Het zaaijen. " s. "Maar, vooronderl1:el eens, dat iem!1nll " gaarne zijn oogmerk wilde he eiken, maar daar" toe niet de noodige middelen bezigde - bij E 2 " VQOi'-
68
Aigemune ,.egels, .m tie jlu8t1
" vonTbeeld : hij wilde g:lllrne oogsten t. maar niet «eelle ge· " z~:1iicn ~ ~:larne gewnd worden, en «eene " neesmiddell!n gebruiken - ZOIl.tt g\i dan de" zen man Vf).)r verltandig of dwaas houden 'I .. J. "Wel I voor dwaas." oS. "Wnarom 9" J. "Omdat hij zich van de middelen niet " wilde bedienen." oS. " Maar, waarvoor houdt gij dan den man, " die, goede., gave rogge of tarwe willende in" oogsten, ~ich bij het zaat.ien van Oecht grnall " bediende 'I flanrlelde deze verllandig of dwaas?" J. ." Dwanll." oS. " Om welke reden? Hij bediende zich toch " van een middel." J "Dit is zoo; maar blj bezigde niet het " regte middel. " oS. "Dan meent gii., dat een verAandig man " de rfl'e middelen moet aanwenden, om zijn " doel te treffen? Gij hebt hierin gelijk: want " zoo iemand dit niet dOl!t. dan verdient hd " niet eens den naam van fchrander; en vcr" fland beteekent nog iets meer, en is voorn treffelijker, dan fchranderheid. Maar, han" delde dan de knecht G. niet verLlandig., toen " b~i, om den nrmen rijkelijk te kU'1nen geven., ~, zijnen Heer zijn gdd eo goed ontvreemde?" " " "
J. (Zwijgt.) S. "Het fielen was toch een gerchikt miJ. del, om veel te kunnen geven." J. "Ja., maar bet was Oecht " oS. ,., Dus zUt gij vno gevoelen, .s. gevoelen., dat de ver· fiandige niet alleen gcfchikte. gcfchikte, maar ook gtfJorloofde middelen mOlt bezieeD 1"
J. "Ja."
s.
rlenlheeltlm te
(/~en
verlerifgen.
t4
s. "AnsALoN wilde gaarne met zUnen hroe" der alleen z~~n, om hem te kunnen van kant " helpen, en noodi~de hem daartoe ter maal"tijd. Bediende zich ABSALON hi
s.
~,be
uitnoodiging was immers geoor.
" loo[d?"
J. "Ja."
S "Maar, zoudt gii nu A8SALON hierom " nen naam vaR een verl1:mdig man toeken-
" ncn?"
:J.
S.
~,Neen."
h
\Vaarom niet?"
J. "Omdat hij met zijne uitnoodiging een " fnond oogmerk had." S "Zoo zi.it g~i dan v:tn gedachten, d3t de " verfiandige ook goede bedoelingen met zijne " d;:den moet hehben t "
J.
"Zekerl~ik."
S. "En welke midflelen moet h\i dan ter " bereiking z~iner Itoede oogmerken bezigen?" J. "Gefchikte en geooILofde." S. "Maar, wanneer iemand f]echts nu en ., clan daartoe ~epaste en geoorloofde middelen " gehruil;te ~ zoudt g\i hem daarom reeds een " verfianrlig man noemen î" J. "Neen" S. "Dan denkt gij, dat tot een verfbndig " man vereischt wordt, dat mm dm 'wil en de ,. #tlèhikthtid moet bezittm , om ALTIJD II/S zoo" danig te handelen. Maar, zeg mij dan nu ,. eens: welke menfchen zUn ver(l;andig?" J. "Die den wil en de gefchiktheid hebE , " ben,
7'8
Al8eme6f1e ,.egels, om tie jeugd
" bet1, om altijd uit goede oogmerken te werk " te gaan, en da:ut<'le getchikte. en gèoGrloofde " middelen aan te wenden." Wij WOeten hi~rb\i nog deze aanmerking voegen. dat deze manier, om het dellkbeel,j van een verlbll(lig of w~;s man voor kindèren te ont\vikkelen, ook nog daatolll nUttig is. omdat het den Schoolleeraar anders zeer moeiielijk zal vallen, zÎÏIJen leerlingen te doen begrijpen, wat het zeggen wil: GOD is 'Wijs. 51.
Denkbeeld
VQt3
tie leugen.
Schoolleertfar. "Weet gij wel, wanneer men " liegt '? " Frederik. "Ja, als men onwaarheid fpreekt. " 8. "Hebt gij de klok hooren flaan'?" F. "Ja" 8. "V\ anneer g~i nu in ernst meendet, dnt " zij elf hlld gdlagen, en het was evenwel R1l1ar " tie n, en g~i zeidet mU, dat het elf uur was, " zoudt gij mij dan ook eene leugen vérha. "Ien?" F. "Neen. 8. "Hoe zoo?" F. " Omdat ik niet bet~r wi!'t." S. " Tot eene leu~cn b~hoort derhalve, dat " men ,'oorbeiacht onwaarheid fpreekt. - Maar, " gisteren vertelde ik u ~ dM de oude vlieg aan ,. de jonge gezegd had, dat zij zich niet mid. " den in den mdkpot moest begeven: zoude " Ik toen niet gew ten hebben, dat dit vertelde " niet waar was ~ "
F.
"Ja."
s.
tlenlheelt1en Ie d,en "IerTt.rljle".
.,t
S. "Dus fprak ik opzettelijk onwl2rbeid." F, "Ja."
8. ~,Meent g~i da11 ook, dat ik toen in der ., daad gelogen heb?" F. "Neen (.)." 8. "G~i zeltt neen: mnat' waarom'" F "Gij wildet ons toch niet wijs maken, " dat het in der daad zoo ware'l" 8. "Olleen! Ik verhaalde u dit alleen, met " oogmerk, om u daarbij te doen zi:~n, hoe " het ge\vnolll~ik jonge lieden l1aat. die den goe" den raad hunner ou ieren niet npvr,l'!en. mnar " geenszins, om u aan dit verd c ltf~1 eeni~ het " minlle ge/rlof te dnen fh:m. Wat be100rt dus " nog meer tot de leu.:.:en. d~n dat men voor" bedacht de onwaarheid fpro.'!kL!?" F. "Dat men die doe mI.l oogmerk, 9m een " ander iets te áoel~ gclu(JYel~, 'Jl'iJl- Ollll':larach.
" lig is. " V IER D E R E GEL.
Wanneer gij eene zaak n;r.1 klaar of bevatle" lijk genoeg kunt maken. bedient u dan 'Van gelijke/ijs/en, of legenflr:!liIlJe11. Tusfchen voorb':!eldea en gel~ikenisfcn is dit onderfcheid: "IotJrbLe/.lul zijn enkele z!tkcfI of voorvallen, die br:gebragt Ylorden, met ongmerk om de algemeene V:l11 dezelfde ti)oft, waartoe zij behooren. dui.lclilker en bevattelijker te maken: zij zijn dus altijd v:m gelijken aard, (.) WalIneer de leerling bier ja mo:t ZC'Iea. moct mCD hem bIC tcgcDQccl aantoo'len. J~ 4
71.
AI"m.,.
"ee"s, IIm
tie jeugd
Bard, als de algemeene zaak zelve. Gtlii!u,,;sfen zijn gel\ikroortige dingen van eenen aTJ(Jerm ilard, welke gebezigd worden met oogmerk, om door de overeenkomst, welke deze ongelijkfoortige dingen met die zaken hebben, die men wil ophelderen, de lIuistere zaken klaarder en duidelijker voor te nellen. Wanneer gij uwen leerlingen wilt verklaren, dat ondeugende neigingen altijd llerkcr worden, indien men haar nict bctellgeJc. en hen :aantoont dat dit bij KAJN ook het geval was, dan ftebruikt g~j een voorheelJ; mau, wanneer gij zegt: het gaat met de Oechtc neigingen even als met l1Ct onkruid in den hof, dat aluj\i dieper wortelen rchiet en grooter wordt, hoe langer men bet laat v()ortgroeijen, dan bedient f,\i 11 van eene gdl:kenis. Indien de ~c l~ikenisfen wel gekozen worden, dan zijn zij bij elk onderwijs, inzonderheid echter in den Chris· telijken Godsdienst, een uitmuntend middel, om de waarheid in een heltierder licht voor te ficlJen, be\"attelijker te maken, in eene bevalliger gedaante te vertoonen, en dieper in het geheuf(en te prenren ; gelUk ollze Zaligmaker, om deze redenen, bU zijne onderwijzing van het volk, zich dikwijls van dezel(re bediende. Voor dat gij echter van eene gel~ikenis gebruik maakt _ moet g~j overwegen: I. of het 'Wel ei. ne gelij/cmis z;ij; of, met andere woorden, of zii ook eene genoegzame overeenkomst met de z:tak he-bbe, welke pij dor,r haar wilt ophelderen. I. Of zij ,"oor uwe leerlillg", verflaanbaar ~tMr~ ûj.. wllnt 2::11 ?ij dit wezen, dan moet iedereen de flaarin vourkc.menrle zaken gemakkeJiik begriïpen, en zich duidlllijk voorLlelJen kUllllen. 3' Of zij oo/c 8!pt1U zij; en dit is ceia~ g.:.
tlenllJeeltlen Ie d,en "IerTt.rljle".
n
,eJiil;enis 11iet, wanneer z~i, ter verklaring van c:"rbicdwa:\fIlige, onc:"rbicdwa:\fIligc, godsdienilige on· dt"rwl'rpcl1. uit onvoc~cliikc, onvoc~eliikc, ilechte e!l e!1 ft'hall' deli:kc 7.aken zaken J(eno!l" J(enO!l" en wordt, efl zoo oole in lIet omgekeerde gelijkenisfen 11et om Ackeerde ge\'al Zlllke gelijkenis fen kokoe lDen nooit te P'S; p '5; mll:!r men kan zkh van dezulken bedienen, waarin ollwaardlge voarwerpen worden vool'l!;efleld, vool'l!:efleld, wanneer uien de eene of allllere daad in een verachteliik licht mo~t plaat!"!!lJ. En 4· o/hel oo/c dielljUg zij, eenc{{c/;j ktllU te gebruiken; want zii moeten even zoo wdnig, als vool'betlrlen, nutteloos vcrfpild. en alle.:n daar gehezi~d wor,len, wor.len, \vaar zij nuuig en noodlg ZUil, om eClle 2aak lluideIijl,er, beval teli.iker en behagcliikcJ' behageliikcJ' voor te fielkn. Bij de znoge'noemde vcrhorgcl.heden vcrhorgcl,heden in den r,odsdicust kokOe men zij volftrekt niet te pas, ·ahm) ·ah:o) zij eerder dienen om ze tluisterder te maken, dan om de. dezelve op te helderen· g~i uwen fcholieren iets door voorWanneer g\i beelden of gelijkenisfen wilt wrklaren. dan moet gij dezeh'cn dezeh'en reeds van den aanvang aanvalIg van het onderwijs in gereedheid h('bben; want gedurende hetzelve mogten cr 11 of geene voor dea geest komen, of mogt het ti aan tijd en fiilte mangelen. om behoorlijk te kunllell overwegen, of zij de gevorderde dgenfchappen bezitten of niet. Wij raden 11 d.erh:Jlve, go~rle voorbeelden en gelijkeliisfen, welke u Van elJers bekt'nd bekt:'nd worden, zorgvuldig op-, en daarbij korteliik aan te ttekenen, waarto~ gU dezelve lJebruikell zult. Rij voorbeeld: de gelijkenis van eellen cellen man, die zUilen weldoener verdriet veroorzaakt, veroorz:Jakt, en verachtelijk beh:mdclt, kan dienen om aan r,e toonen, uoe fnood en olldankbaar wij Jegells G')O J~ 5 zi,in, bela',~rij\"e, bela'lI~ri.i\"e,
14
AI"m.,. reg"s, IIm tie jeugd
zlin, wllnneer wij Hem door opzettelijke zonden· \'cleedigen; die vnn een kind, dat aan de hand zijner" moeder, of aan den leidband loopt. kan ten betoge vert1:relckell, dat wii, om (lalldvas·jg te bl~iven in lIet goede, den bijzondereo bijlbnl van GOD behoeven, enz. Ook kunt gij, daartoe tijd en lust hebbende. de u voorkomende geJijkenisfen meer uitvoerig oprchriiven; bij vonrbeeld: de reden van de menigvuldi~e klagten over de rampen dezes levens. en derze]ver onbillijkheid, kan door de volgende geliikenis in een nieuw licht worden geplaatst. ,. Een klein " meisje ftond b\i eenen ro~enb"om en weende ., bitter. Waarr>m zijt gij zoo bedroefd, KLAAR" TJE '1 vroej!; de vader, die op haar ~eween "naderde. Zie, zie! antwoordde het kind, " met eel:en bloedenden vinger op de doornen " wijzende - zie dezen kwaden boom De va. " der nam bet bovenfte gedeelte van den boom " met ziine hand, en wees KJ.AAR TJE de fchoo" oe rozen, die naar de andere zijde overhin" Ilen, en die zij niet had opgemerkt en zei. " de: maar zie nu ook eens hier! KLAARTJIi: " fprong nu op van blijdfchap, Ooeg hare han. " den zamen, en riep als in verrukking: Va. " der! geef mij eene "'Ioem van den fchoonen "bourn. De v,uler gaf haar drie der fchoonfte " rozen en fprak: Zult g\i den boom nu olJk " nog kW:l;ld lIo'!men? Neen! antwoordde KLAAR." TIE, de boom is goed. Maar, hij heeft toch "zulke 11:ekendc doornen, hernam de vader. " (), dat is niets, zeide het kind, nu h~i zulke " fchoone bloemen heeft. - Gij noemt de d •• " gen van l"m:Ht en tcgenfpoecl kwaad", vervolg • •, de de man, omdat gij alleen de doornen ziet " en
tlenkheeMcn te d,en veririjgen.
" " " "
7S
en en en zij
gevoelt; maar let op de fchoone rozen heerliike vruchten, die zij voortbrengen: dit doend\!, zult gij zeelten: o! wat zijn goed; maal 's vaders hulp is noodig, om "m~l de vruchten van het lijden des tgds te " doen opmerk~n." Goven alles moet gil het oog vestigen op de uitmuntende gel\ikenislell van onzen Zaligmaker, waardoor hij ons lie beilzaamfte lesfcn zoo duidelijk heeft voorgel1:dd B~i voorbetld: hoe klaar en bevattelijk', ja hoe fchoon, fchetste Hij bet dwaze, het fchandelijke jtedrag en ongelukkig lot vau eenen zondaar, eH GODS vergevende liefde in de gelijkenis van den verloren zoon (.); de noodzakelijkheid van boete ell goede werken, in die van den onvruchtbaren boom ( t ) ; het gevaarlijke eener uitgel1:eldc bekeering, uf de noodzakelijkheid, om altoos waakzaam te zijn, door die der wijze en dwaze m:U1gden (§ ; onze verpligting t om onze ontvangene vermogens ten goede aan te wenden, door die der aanvertrouwde panden (+); - den pligt van vergeeflijkheid jegens elkanderen , door die van eenen vorst, die met zijne dienaren wilde afrekenen (*.); - en den pligt, om alle menfchen, zond~r onderfcheid, van Hand of godsdienst, voor onzen naastCll1 te houden, door die van den barmhartigen Samllrltaan {tt). - Voorts, hoe dui(.) Dezelv~ is te vlndeft bij Ldlll HoordR: XV., (t) - - - - - - - - XIH. (~) _ _ _ MaIlT",1I HooCJR:. XXV. 1 (.1.)--- -XXV. (ee) _ _ _ -XXVlIL
( tt) - - -
J,IIIeIl. Hoofdft. X!
76
Algemeene ,.egels, om ti, jeugd
duidelijk ontwikkelde Hij de reden, waarom GOD ol.k onverbeterlijke zondaren onder de regt vaardigen toelaat ~ cn hoe Hij otntrent beiden zal handelen aan het einde der wereld, door dt! tr·~f~ fende geli~kellis van den zaadzaatier (*); '-- de oorzaak, waarom goede lel·Jcn niet bij eenc:n iedt'r even veel vrUcht voortbrengen, door rlie van (jen' zaa~er, wiens zaad iu cenen ~I.'heel verfchiIJenden grond 'vid (t); _. het nut en de tigenfChappcn van een goe:l gebed, door de ge lij kt nis van eenen zoon, die z~inen val~er 001 brood bad ( S); - door die van den Pharifceuw en Tollenaar (~ ); - door den vriend, die des nachts b~i ziiutn vriend kwam ( •• ); - en einèel\ik door die der weduwe, wel1ce bij haar aanzoek bij den re~ter niet los liet (ft). • • • • \Vanneer ~ij .u echter van de opgl!gevene, ot' :andere fleJijkenisrtn. in de Evangelifcbe vnhalen voorkomende, bedient, moet gU uwen leer. lingen d:larh~j wel uitdn;kkelijk herinlll'ren, dat z~i ~eiiikcnjsfen ziin, waarvan onze Zaligmaker, gtdurende z~ille weldadige omwandeling op aarde, zich zelf bediend heeft. H,)c nuttig en aanbrvelend het gebruik van !!,e)~ikel1isfell ook zij, kan en moet men zich ook: dikwns, ovcrecakomfiig den opgegeven regel, Ttr opheldering ccner zaak, van tcgenftellingen bedieuen. Dit deed ook menigmaal onze .la. lig(.) l'e7elve is te "inden bij MfJltluul HoofdIl: XIII. XIII. (\) Lu.tfJS Hoofdn XI. (-!-)-----XVlll. ( • • ! ... ~ - - - - Xl
(t.--- -- -
lrt) - - - - - - -
:x VlIJ.
tlenlbeelJe" te rio,,, .,erlrl;ge".
77
Jigmaker, gelijk wij reeds te voren aanmerk. ten (.), en zoo kunt gi,i g~i onk uwen leerlingen, bij voorbeeld, de hellere gemoedsrust der vroom en en den :I:ud van vr!le deu,~delJ deu.~delJ be. ter leeren kennen, wanneer gij den folrerenden angst der godoeloozen, en de cigenfchappen ,fer tege:1!!cltcldl! ondeugden tevens affchetst, en beidel) aan hun, zoo klaar als mogelijk is, voor oo~cn brengt. Ziet ~ier een klein voor,ecld!l hoe deugd e'l ondeugd tegen elkander kunnen worden overgefield : " Een opregt en godvruchtig man, lieve killo! " deren! meent het met GOD en alle menfcheQ "wel llii v~rtoont zich niet Ilechts als zOr)da~ " IJ iJl. mll:-rr mll:!r hij is. in der. daad, di::!?cne, w~lke " Ui fch~j!lt. Wat zijn mond {preekt. (preekt. meeat " zijn b:lrt. Wannet:r hij GOD bidt, lIan doe~ " hg dit niet in fcbijn, of Oec:ns met den " mond, maar zijne geheele ziel nemt met ,~ine "woorden overeen; en wanneer hij iets be. " 100ft, dan kan men ook zeker op zijne beo naat maken. - Gebeel " lufte {hat Geheel anders is het " met een ecn val~ch en ondeugtnd ml!nsch. Deze " draagt GOIl en z~inel\ nnasten een kwaad hart "toe H~j vertoont zich geheel anders tlan hij d3t zijn hart niet meent, en doet " is, ("preekt, fpreekt, dat " dit alleen, om anderen te bebagen, behagen, of hen " te bedriegen. Hij belooft veel, maar houdt " Oechts z~er zelelen z\ine bdofte; en \vanneer " hil bidt. vast, of a li'noc~en uitdeelt. of dell " Ci!uen Ci!\1en of anderen pli~t van dienstva,rdi:!hdd, diensrva,rdi:!hdd, " goedwilligheid en weldadi~heid Uil zijnen even" mensch bewi,;H, bewi.;H, ge{chiedt dit alleen, o:n " deugd-
(.) r.
SltI:t. ib.!7.. 114.
16
A/gcmeene regels, om tie jeugd
" deugdza.am te fchijnen, en zijne fchelmlluk. " ken te vrijer te k.unnen uitvoeren."
v DF
DER E GEL.
Yolge bi; het verklaren eene goetle orde. Daartoe wordt vereischt: Vooreerst: Dat gij wel overweegt, wat voor uwe fcholieren moet opgehelderd worden: w~nt vele zaken behoeven geene verklaring, omdat zij dezelve genoeg kennen, om ze van geluk· foortige te kunnen onderfcheiden, en het niet noodig is, dat zij er eene duLleliike befchrUving van geven, bij voorbeeld: wat brood, vleeseh, water is, en dUizend andere dingen meer. Vo'rts kunnen verfcheiden zaken aan vele kinderen nog niet vaklaard worden, omdat zij nog te weinig vaardigheid in het denken, en geenen genoegzamen voorraad van denkbeelden bezitten, om de verklaarde zaak behoorlijk te begrijpen. Over het algemeen zijn alle afgetrokken verklarin~en, dat is zulke, waarin alleen de algemeene kenmerken eener zaak worden uitgedrukt, voor kin· deren, nog aan denken niet gewoon, zeer moeijelijk. De verklaringen derhalv!! , welke aan de· ze kinderen gegeven worden, moeten zoo wei· nig afgetrokken zijn als mogeliik is. en niet te diep in de zaak indringen, of te fijn gefponnen zijn: want anders zullen zij hun verlland verbijsteren, in plaats van ophelderen. Om nu de verklaringen minder afgetrokken te maken, daartoe is het een goed middel, dat men, in plaats van het zdlfltmdig naamwoord, een 'Werkwoord gebruike, bij voorbeeld: in plaats van: de Ie usen is eene onwaarheid, de diefllal is eene outvreem.
ienjlJee1tlen Ie doen 'V"llrljcen.
"
weemding ••• moet gij liever zeggen: bet is een leugen, wanneer men iets zegt, enz., eea dief(tal, wanneer men iets ontvreemdt, enz.; of nog beter: men liegt, of fieelt, wanneer men dit of dat zegt, of doet. - Zoo ook: men is matig, zachtmoedig en nederig, in plaats van: matigheid, zachtmoedigheid en nederigheid. Vraagt naderhand ook niet: wat is matigheid 'I maar. wie is matig, of wanneer is men matig'l Eindelijk behoeven alle zaken niet aanftonds even klaar en duid,:liik voor de kinderen te wezen: want van fommigen hebben zij vroeger klare en duidelijke denkbeelden noodlg, dan van ande. ren. Uus moeten Zij, bij voorbeeld, eerder weten, \\'at het zij, zijnen ouderen ongehoorzaam, en eigenzinnig te ziJn, dan wat het beteekene • valfcheJiJk te zweeren, GOD te verzoeken, of tot wanhoop over te Oaan. Voor dat g~i, derhalve, aanvanItt iets te verklaren, moet gij u zelven vragen: hee:ft dit ook verklaring noodig? kan ik dit m~inen fcholieren nll reeds verklaren? of is er misfc:hien ook iets anders, Woiaromtrent zij thans eene verklaring noodiger hebben, en waarom ik dit kan of achter. wege laten, of Oechts kortelijk aanroeren? Teil 'weede , moet gij Ilooit iets verklaren, wanDeer uwen leerlingen nog de noodige voorafgaande kunde ontbreekt, om het te begrijpen: wan~ in dit geval, zoude alle _uwe moeite, ter opheldering eener zaak, vergeefs ziin. Vraagt derhalve: voonlf u zelven: zoude ik -deze verklaring wel yerJlaan, wanneer ik dit of dat nog uiet wist 'I Bij voorbeeld ö zoude ik die van het geloof aan GOD tn JEZUS CJIltlSTUS wcl beboorlijk br:&tijpc:u, wanneer ik GOD in zijne aanbid.
de.
'10
A16emllnl "gels, om tie. jeug4
delijke eigeufchappen niet kende, wanneer ik niet wist, dat zich dit Wezen door Mt:ZIt~ ell de Profeten, en naderhand door z\inen beminden Zoon aao het menschdom r.eopeoba:trd heeft als den magtigen Schepper en goed~unltigelJ Onderb'luder en Helluurder van aUe dhJgen; als den liefderijken Verznrger en Vader van all~ menfchen; als een Belooner der deugd elI ceD Straf· fer der ondeugd? en eindelijk, wanlle~r ik niet "isr, wie JI!.ZUS was. en wat Hij geleerd, I[edaan en geleden heeft, om het di~p gevallen menschdoln weder tot GOD te brengen, en te zaligen? - Twijfelt g\i, of uwe fchol!eren wel de Jloodige voorafgaande kundigheden bezittc!R, Qm uwe voorgenomen verJ
r,i,
tknlcbeelt1en te doen 'Verkrijgen.
h
dig heeft te weten; want veel is er, waarvan de kennis voor eerstbeginnenden noodeloos, doelt voor meergevorderden van het hoo"fie belang is. Om nu zeker te zijn, dat beide klasfen het noo. dige genoeg verfiaan, moet gij heil daarover ondervragen, en niet langer bij eene zaak blijven fiilfiaan, dan vercischt wordt, om hUil een duidelijk denkbeeld er van te geven: want anders zult gij hen dool' uwe langwijligheid vl!rvelen, den tijd nutteloos vcrfpillen, en bet te voren opgehelderde weder duister maken. De reden, waaroUl gij u van herhalingen moet bedienen, is deze: omdat dl! kinderen ligtelijk weder vergeten, bet geile zij geleerd hebben; waardoor niet alleen dit naded wordt te wege gebragt , dat zij onkundig bUjven omtrent het gene aan hun geheugen omfnapt is, maar zij ook onvatbaar worden., om het volgende. tot welks goed verfi.lnd het eerfie dikwerf nood. zakelijk is, behoorlijk te begrijpen. Oe tijd', waarop gij het door u opgehelderde kunt herhalen, is vt!cfchillend. Dit kan gefchieden bij den aanvang van het volgende onderwijs, of bij het einde eeller les. wanneer deze ltOitèlijk herhaald, en haar zamenhang wordt aangewezen; op eenen bepaalden dag in de week. aan het einde der maand, of van den zomer - of ~vi n ter· fchooltijd, waarop alles, wat van deze of gene zaak in dien tijd gezegd is., kortelijk op nieuw overwogen wordt; of, eindelijk, bIJ de eene of andere gelegenheid, bij voorbeeld, :>~j eene Bijbelfche gefchiedenis, welke in de verd.tarde les vervu is, of wanneer gij iets wilt ~phelderen, waartoe het reeds verklaarde, ter 111eerdere inlichting, kan dienen. lt. neel. f Do
BI
A/8'meeru ,.egels,
fH1I ~,je.
De wijze. eindelijk ~ wa3roj> gij "het vooraf opgehelderde kunt herhalen, is drieërlei. I. Kunt gij uwe leerlingen daarover op Ilieuw kortelijk ondervragen; s. hun hetzelve, zonder vragen, beknoptelijk yoorfiellen, en 3. u door de kinderen hetzelve laten vertelJen en ophelderen. Van de eene zoo wel als de andere manier kunt gij u, bU afwisfeling, bedienen: doch altijd mOit gij, in den beginne, dezelfde orde Vulgen , welke gij bij het onderwUs hebt in acht genomen. TCllvilrrJe. Moet gij van het bekende tot het on. bekende, en van het gemakkelijke tot het moeUelijkfie overgaan. Van vele zaken, welke gij uwe fcholieren \7erklaren moet ~ weten zij reeds iets, of weten iets anders, waaruit het onbekende kaft verklaard of af~eleid worden. Wanneer gij nu begint met bet gene hun reeds bekend is , en dan van ftap tot (lap met hun voortgaat tot dat gene, wat zij niet weten t dan gaat: gij van net bekende tot het onbekende over. Bij voorbeeld: uwe leerlingen weten, dat zij dageHiks eten moeten. en zich zelven geen voed fel kunnen verfchaffen. Met deze aan hun bekende zaak kunt gij aanvangen, wanneer gij ben wilt aantoonen ~ hoe ~elukkig het zij, dat hunde ouders nog leven, ep dat zij aan dezen veel verpligting hebben; of ~ hoe goed bet zij, d~t wij eenen algemeenen Vader in den Hemel bezitten .. aan wien wij den hoogfien dank verfchuldigd zijn ; of, dat mer. fpaarzaam moet zijn, om niet alleen ook den olgenden dag zjjn brood te kunnen eten, maar ook, om aan anderen iers te kunnen mededeelen; of, eindlllijk, dat meu trachten moet, verl1:andig en bekwaam te worden, om, op eene eerlijke wijze, zijn dage-
tknlr.heeltJen Ie aoen verkrijgen.
8.
gelijksch onderhoud te kunnen verdienen. Zijn uwe fcholieren met de gefchiedenis van KAÏ:.l en AllEL bekend, dan legt gij deze ten grond Gag • wanneer gij hen wilt aanwijzen, hoe ligt men van onvergenoegdheid met zijn lot tot nijd, van nijd tot haat, en van haat tot de fchande~ lijkl1:e ondeugden vervallen kan, hoe gemak. keliJk men van een' verfchoonlijken mis(l;ap tot de offchuwelijkl1:e zonde overGaat, wanneer mel1 zijne verkeerde neigingen niet tracht te beteu· gelen; en, eindelijk, hoe lloorlig bet zij, zorgvuldi~ op alles acht te geven, wat in ons hart omgaat, omdat men anders zijne Gechte gezindheden niet kaa leeren kennen, noch verbeteren. Voorts is alles, w:\t beter voor de zinnen kan gebragt worden, gemakkelijker te begrijpen, dan het tegendeel. Gij mo:!t dus hiermede altoos aanvangen, en vervolgens tot iets foortgelijks, dat minder een voorwerp onzer uiterlijke zinnen is, overgaan, ten einde hen daardoor het minder zinnelijke uit hetgene meer zinnelijk is te leeren begrijpen. llij voorbeeld: de liefde van GOD jegeJ)s de mellfchen moet gij uit de liefde van regtfcbapell ouders jegens hunne kinderen, de liefde jegens GOD uit die van brave kinderen omtrent hunne ouders, en OODS vader. lijke voorzorg voor zijne fchepfelen, uit de bizorgdheid der ouderen Qmtrent hun kroost af. leiden. Zoo ook moet gij het vertrouwen op, en den eerbied en het ontzag voor dit Wezen, uit het vertrouwen op, en het kinderlijk oBtzag voor de ouders, het berouw over de zGnde uit hun leedwezen over hunne ongehoorzaalllheid jrgens deze hunne weldoeners afteidA:n, en eisr- II de
8~
Algemeene regels, om tie jeugd
del\ik , op gelijke wijze, datgene, wat anderen vreugde of fmart veroorzaakt, betoogell uit hetgene bij hun zelven blijdfchap of verdriet doet ontllaan, en tevens, langs dien weg, de pligten , die zO anderen verfchuldigd zijn, uit die genen aanwijzen, welke zij verlangen, dat men omtrent ben zal in acht nemen, G'Iereenkomfiig den gulden regel: 'Wa# gij wilt, tJal u tie menfchcn doen, d,e~ gij hen ooit 0/:&00. - Onder hetgene Jemakkelijker te be~rijpen valt, behoort ook nog dat alles, wat minder is zameogefield: of, met andere woorden, alles, waarin de denkbeelden liggen opgeGoten, is het meest bevltte. liik. Wat gij nu, ten aanzien van zamengefielde voorwerpen, moet in acht nemen, zullen wij in de volsende lei- aantoonen.
ZES D E
LES.
Tweede vervolg tier allemeene regel!. Behalve de regels, in de beide voorgaande lesfeIl verhandeld, en u, geachte Schoolleeraars ! ter opvolging aangeprezen. zijn er nog anderen~ die geene mindere opmerking verdienen, t!TJ, even als de overigen, door u moeten in acht genomen worden, bijaldien gij der jeugd klare en duidelijke denkbeelden van iets geven wilt. Dit zij cian nog eea ZB S-
tknlr.heeltlen te doen ver/r.rijgen. ZES D E
3$
R. E CEL ..
Ontwikkelt de umengefltltle voorwerpen. Vooronderftellen wij eens, dat gij uwen febo. lieren een duidelijk denkbeeld van de inrigting van een gewoon horologie wildet geven, boe zoudt gij dit aanvangen'? Zoude het daartoe ge. Jloeg zijn, dat gij, op het horolop,ie wijzende, flechts te geB hen zeidet: "ziet, kinderen I dat " ding, het welk daar hangt, is een horologie'l" Zekerlijk niet: want het is uit verfcheiden dee. len te zameogefleld, waarvan ieder' deel iet tot lIet geheel bijdraagt. Wie dus cen duidel!ik dCRkbeeld van dit werktuig wil hebben, die moet daarvan zoowel de afzonderlijke deelen, als derzelver onderling verband, lIaauwkeurig leeren kennen. Wilt g~i, derhalve, u wen leer. lingen een duidelijk denkbeeld van een uurwerk geven, dan zoudt gij hetzelve voor hunne oogen moeten uit elkander flemen, het in alle z~ine deelen ontleden, en hun van ieder fluk moeten aantoonell, waartoe hetzelve diene, hoé het met de overigen in verband fta, en waarom het gevolgelijk zoo, en niet anders, moet zijn ingerigt. Zijt gij niet in flaat, om een horologie met der daad uit elkander te nemen, dan moet gij ten minne toch naanwkeurig aanwijzen. uit welke afzonderlijke deelen het is zamengelleld, hoe derzelver gedaante is, waartoe ieder moet dienen, en hoe het met de overigen in verband Ua. Zoo doende ontwikkelt of ontll!edt gij het horologie bij n zelven ; en dit moet nood. z lkelijk gefehieden, indien gU in ftaat zult zijn, om hetzelve aan uwe feholiercn in hunne 1" 3 ge-
86
Algemeehl regels, 0111 tie jeugd
gedachten, op de aangetoonde wijze, te ontleden. Op gelijke wijze moet gij altfjd handelen, wanneer u, in den loop van uw onderwijs, eene zaak voorkomt, welke uit m~er dan een deel is za· mengelleld. Dezelve moet door u, of itl der daad, of in uwe gedachten, ontwikkeld worden, zoo gij u zelven daarvan een duidelijk denkbeeld wiJt vormen, en dit aan uwe lc!erlingen wilt mededeelen. Eene behoorlijke ontwikkeling of ontleding van voorwerpen of zaken is bij het onderwijzen der jeugd niet alleen zeer noodig, maar tevens ook hoogst nuttig: en het is hierom, dat u eene vlijtige opvolging van den opgegeven regel niet genoeg kan worden aanbe· volen. De volgende aanmerkingen kunnen u daartoe behulpzaam zijn. Onder de voorwerpen, welke ontwikkeld of ontleed moeten worden. behooren: 1. Zllmen~fleI"e denkbeelden, dat is. zulke, die twee of meer van elkander onderfcheidene lenmerken bezitten. s. Stellingen. Elk gezegde, waardoor men toefiemt of ontkent, Doemt men eene flelling. Bij voorbeeld: wanneer ik zeg: " de haver is " duur," dan fiem ik hare duurte toe; maar, 21s ik zeg: " de haver is niet duur," dan Ont. ken ik dezelve. JJe eerfie is dus eene toeftemtnende, de andere eene ontkennende fielling. Jn iede. re ftelling komen ten minfte dus drie zaken voor, te weten: (Q) dat gene, waarvan iets toegefiemd of ontkend wordt: en dit noemt men nel voorwerp der' fielling; (b) het gene daarvan worde toegefiemd of oHtkend: en dit heet tie eigenkhap derzelve; en (ç) de toeflemming of ont-
ken.
17
. . . . . " . " '11f'Irlj"".
teDnin8 zelve, welke door een t\idwoord wordt uitgedrukt. Behalve deze drie zaken, welke ia iedere O:elling noodzakelijk moeten voorkomen. kunnen zij nog allerlei NptlNn,en , zoo wel vm deze za"en, als van aadere omftandigbeden, ·bevatten. Sij voorbeeld: wanneer ik zeg: " de " kleine PIETBR. heeft zekerl'ik dit Jur in de " fchool zeer vlijtig geleerd, t, din wordt dOOf klMn nader bepaald, wie PIltTEIl is; door.,.. koe groot zijne vlijt geweest zij; door ader/ijl, hoe dit kan worden toegeO:emd; door dil jul' , de tijd, en door I" d, fillool, de plaats. Verfcheiden Hellingen hebben meer dan eln voorw~rp, zoo als: " geloof, hoop en liefae zijn " goddelijke deugden;" meer clln ééne eigenfchap, als: " CHRISTUS is onze leerlar , midde" laar en voorbeeld;" of. eintielijk, ook wl!l meer dan een voorwerp en eigenfcha,p tevens .. zoo als: " het buis en de tuin zijn fcboon en t, groot." Zulke ftellingen noemt men Bepeld,; terwijl die gene, welke Oecbts één voorwerp, ééne eigenfchap bezitten, J1,lli'~ge" genaamd worden. 3. Yolainnm. Twee of meer ftellingen kunnen dikwijls zoo naauw un elkanderen verbon. den zijn:t dat de meening., welke zij moeten uitdrukken, door de laatfte O:elling eerst duidelijk wordt; eo deze noemt men een 'Volsin. nu voorbeeld: Geliefden I M'" GOD ./soo li,f lue/i Il,h"d, no moel'" 'Wij 001 ",,,.nd,,,,, lief, II,IJ· ben. Hier zijn de beide Hellingen: GOD heeft ons a1zoo lief gehad, eo, wij moeten malkaneD deren lief hebben, door de woorden so~ met malkanderen verbonden.
s""""o """,udlg'
.n,
d"",
4.
8'"d'lfllrig' ge/preilen, Mij."" .,,,,,,,l 4
I".
la
Ale_u",
,."els,
,til
d, jll/6d
/en e" o"d,rrigting,n.
Hierbij komen dikwerf verfcheiden Hoofdftukken voor, waarvan ieder dikwijls wederom verfcbillende deelen, en deze weder onderfcbeiden {lukken bevatten. Wilt IHi nu iets ontleden, dan moet g\i eerst acht geven, wat bet zij, en het vooraf bij u zelven ontle· den. Bij voorbeeld: ill het een volledig onder1'Ilj~ in den gebcelen Clllistel~iken God~dienst. dan moet gij eerst de hoofdfiukken Clptoekell; is het een 1J1jzonder bnofdlluk, dan moet gij de daarin vervatte deelen opmerken; en is het een bijzonder kleiner deel of Rllk, dan moet gij letten, welke afzonderHike w3uheden of lesfen daarin vOOlkomen. Zoo ook mon gij. wanneer het een enkele vofzin is, nagaan, wellte llellinsen daarin vervat zijn, en b\i iedere fielling Oj) derzelver voorwerp en eigenfchllp, of zij toe· flemmelJd of ontkeJ,nend zij, en of er, en wel. ke bepalingen daarin vO(lrkomcn, naauwkeurig acht geven. Om de vcrrdlillende voorwerpen of cigenfcbappen een er zamengellclde fielling, of wel beiden te ~el~ik, zoo veel te beter te doen in bet oog vallen, is bet fom tijds dienstig, dat men dezelve in eenvoudige ftellingen ontbinde, hetgene zoo dikw\i1s kan gefchieden, als er voorwerpen en eigenfchappen in voorko. men. Dus kan de {leJJing: " het geloof, de hoop en de liefde zijn Goddelijke deugden," jn deze drie tenvoudige ficllinllen gefplhst worden: "bet geloof is eene Goddelijke deugd, " di: hoop is eene Goddelijke deugd, en de " liefde i. eene Goddelijke d, ugd." - Wilt gij een eenvoudig denkbeeld oiltleden, dan moet lij zorgvuldig de kenmerken opfporen; terwijl Jij ovual bij. de ontwikkeling moet opLtten, hoe. da·
/ÜnUeelJen Ie doen 'Ve,i,I;6'''.
S,
.tanig bet met bet ander verbonden z\i, en of, en wat, ieder deel tot bet geheel bijdrage. Wanneer gij eene geheele fielling aan uwe leedingen wilt verklaren, en u vooraf hebt in fta:1t gefield, om de afzonderlijke, daarin vo~,r· komende nukken voor hun op te helderen , dan moet g\i bunne aandacht tot dezelve bepalen, en ~ zoo gij vermoedt, dat zij die niet van zelve zullen opmerken, hun dadelijk de noodige opbeldering geven, indien zij die beboeven. Hebt ~ij nu bet eene fiuk, bij voorbeeld, hl!t voorbeeld, het voorwerp eener ftelling, voor bun verfiaanbaar -gemaakt, dan gaat gij op geJijke wijze [ot hue eigenfehap, enz. (Iver; en z.jo alle afzonderlijke deelen voor hun klaar en duidelijk, dan legt gij hen de geheeIe IMling voor, ell doet bun den zamenbang, of bet verband der dec1en onderling opmerken. Wanneer gij de kinderen op de afzonderlijke deelen eener ficlling en hun verband wilt opleuenJ maken, dan kUilt gij u al oflliet van vragen bedienen; nogtans zijn dezelve noodzakelijk om te onderzo~keu, of zij dit of dat fluk wel opgemerkt, en er een klaar en duidelijk denkbeeld van bebben. Evenwel moet gij niet alle mogeliike, mltar alleen de noodige vragen doen, en u altijd naar de vatbaar. lleid uwer reholleren regelen. Om u echter het vragen, bij de ontwikkeling eener ltelling, ge· makkelijker te m3ken, zullen wij u hier de za. ken opgeven I naar dewelke dikwijls moet gevraagd, benevens eenige vragen, die daarbij kunnen gedaan wordcn. De zaken, waar naar gij dik werf moet vragen, ~ijn : 11. Het voorwerp en Il~ ei~enfch1p cener (Jet l~ s ling t
'0
Algem"", f"6'ls,
'111
ti, j,ull
ling t en de vragen, die daarbij te pas komen t de volgende: wie is hij' wie doet of wie lijdt iets? Bij voorbeeld: bij de ftelling: ti, li"d, ,,, • • ekl vele sond,,,, kan men vragen naar het voor. werp: wat bedekt vele zondenY lIaar de eigen.. fchap: wat doet de liefde ten aanzien derzelve , b. De hoeveelheid der voorwerpen of eigen. fchappen in zamengel1:elde grondHellin~en HierbU klln men vragen: Wie, wat, of welke voorwerpen nog meerder 'I Zijn er ook nog anderen 'l 'Vat wordt er van deze eigenfchap al verder ge. 2egu V Bezit deze l1:elling ook nog meer eigenfchappen'l enz. c. De toeftemming of ontkenning der Helling. In dit geval zijn de vragen naar het tegendeel van veel nut. Bij voorbeeld, de ftelling is: zijl geen o9gendienaoTs, die menfchen soeken te beo JJagen, dan kan men vragen: wordt hier Ile· leerd, dat meu oogendienaars zijn magY Zoo ja, dan mogen wij immers ook anderen door zulk eeneu dienst trachten te behagen 'I d. De bepalingen en omftandigheden, welke in eene itelling voorkomen. Deze zijn zeer 'ver. fchifJer:de en menigvuldii, gelijk ook dus de vragen, welke bij het onderzoek hiervan moeten gedaan worden. Wij zullen flechts alleen de voornaamLle opgeven. I. De bepaling van den lI:lrd van het voorwerp, of de eiaenfchap. Bij VGorbeeld: ons tegenwoordig lijden, dtJl zeer haaJt 'Voorbijgaal , 1verkt "Ioor ons een zeer groot, uitnemtnd /!,t1l'igl 'YQIJ eellwile heerlijkheid. Hier kan men vragen: van welk lijden fpreekt hier PAULUS 'I Wat zegt bij van de heerlijkheid, welke cüt lijden zal te weeg brengen? - 11. De bepaling van het wat en wieD. Bij voorbeeld: wanneer Bleu ze~t:
tletITtlJultIen Ie l"n verlftj,,,,.
911"
zegt: bij geeft, dan ts de vraag, wat en aa.. wil:n geve hij' - 3. Die van de toetlemming of ontkenning. De bepaling hiervan kan of van eene of meerder ~oor\Vaardeu afhangen, of de zekerheid of waarfcbijnlijkheid aanwljzelJo van het geen men toefiemt of ontkent. In het eerlt" geval moet men vnlgen: Is er ook eene voorwaarde bij 9 en welke 7 Wanneer 'Wij maIlUI'nr}e. ren liefhebben, dan blijft GOD in 0111. Wan. neer, of onder welke voorwaaru!! • blijft nu GOJ) in ons 1 En in het laatfle geval: Hecf[ lilea dit votntek~ niet te venvachten ? Is het volkomen zeker 'I Kan men er ook Ilog aan twijt\:le111 enz. - 4. Het bepalen van den tijd wanneer' Hoe lang? Hoe dikwgls? Hoe fpoedig. - s. Vatl de plaats waar? Waar heen 'I Hoe ver? Bij voorbeeld: Waar waren de Discipelen val! JEZUS vergaderd, toen zij dtn HeiligëN Geest ontvingen 'I - 6. Van het getal hoeveel'1 Hoe velerlei fooIt? Hoe vele dagen was LAZAR.US rc:eds dood geweest, toen de Zaligmaker hem opwekte? - 7. Van de orde. In welke orde? of, Hoe volgt dit op malkander? - 8. Van de wer. kende oorzaak. Wie is er de oorzaak van 'I Wie heeft dat gedaan, of gemaakt? - 9. Van de beweegreden. Wat bewoog hem daartoe I Waarom deed hij dat 'I Waarom Ooeg KAÏN zijnen broeder dood' - 10. Van het oogmerk. Waartoe" Tot wat einde' Met Wat oogmerk: volgde de fchare JEZUS jn de woestijn 'i 11. Vall het middel. Waardoor1 Door welk middel 7 Waardoor wordl!n wij van onlle zonden gereinigd? - lS. Van de ge"legenbeid? nij welke gelegenheid? Wat gaf daartoe aanleiding?aD '3. en eindelijk, de bepaling van de wUze hoei
9-
Alglmu", "egell, .m tie jeul4
hoe' Op welk cene wijze deed bij dit" Hoe legde hii het aan? Hoe gedroeg zich de Zalig. maker omtrt:nt de kinderen' Behalve deze en (oortgelijk~ vragen, welke dienen knnnen, om de kinderen op het VOor· werp, de eigenfchap en de bepalingen, welke in eene ftelling voorkomen, oplettend te maken, of om re onderzoeken, of zij hebben opgemerkt, wclJ..e hier de voorwerpen, eigenfchllppen of beo palingen zijn-, moet de SchoCllleeraar zijnen leerlingen, bij de ontwikkeling eeller fl:elling, olDk nog anderen doen, welke gefchikt zijn, om te onderzoeken J of zij van deze voorwerpen, eigenfchappen of bepalingen wel een juist en genoegzaam klaar of duidelijk denkbeeld bezitten. Bij voorbeeld: de fteJling: de liefde be. ddt 'Vele zondert, zoude niet genoeg door lmn ontwikkeld worden, indien hU zich alleen aan de daarbij opgegeven vragen hield, en daarellboven niet aan zijne leerlingen vroeg: waarin befl:aar de liefde? War is zonde" enz 5. Een ander voorwerp van ontwikkeling is p;elegen in tien zilmetihang of liet 'Verband der /Iel. Ii:'sen, ;n renen volzin 'Voorkomende. Wanneer twee of meer ftellingen met malkander verbond!!n z~in, dan bevat, IJ. de eene dikwijls de reden van de andere. Zoo zegt JEZUS: 'Waait, 'Wlmt iij 'weel den tijd noc" tie ure mei. Waarom moeten wij waken? Wat volgt daaruk Y Of, wat moeten wij doen, omdat wij den t~id niet weten' - b. Of zij fluit in zich, wat door de an.. dere worde toegenemd of omkend. zoo als: Allen pier ven ;n tie '1votstijn, behall'e JOSUA en KAJ.P.D. Was hier Jliemand van uitgezonderd '1P. Of de eene ftelling is tene aanwijzing van iets,
tlmill"ltl,,, " tltl,,, ""'Ijlen.
93
'ets, dat men niet vennoeden zoude. Bij voorbeeld: Se/lHn ik tltJi .11, mijn, ItI,deren ".n de" .rDun 8(1ye, de IJe'.e m" bliJ, zoo zoude het mij g"n, nUlli6"eiJ 'Wczm (.). Is dit wel zoo., als het ligtelijk iemand zoude kunnen toefchijnel1' Men zou toch kunnen denken., dat men al een zeer liefdadig werk verrigtte, wanneer men alle zijne goederen aan de armen uitdeelde7 Zvadeu velen, dit doende, zich daarom niet als .. ik weel niet boe, heilig houden' Hebbea dezen in hunnen waan wel gelijk f Wat zegt PAULUS er vAn' - Of d, en eindelijk bevat de eene fielling dikwerf eene gelijkenis, nf-eeo voorbeeld, nn bet lene in de andc:re toegeftemd of ontkend wordt. Dus zeil ODze Zaligmaker: Zijl II.rlil., Ieliji uw V.tI" in ti, Hemelen II.rlil is. - Ifilnn"t' lij lidI, :&tlD "IIruil, ,een ijd,I.,,,II.,11 .,." 'WDord,n, g,/ijl d, HeiJeIlen, di, tIIl,n,,,, dil' aij door tie ."eI/lud 'I'oo"rJIII :llIlfen "'''''fJOrd 'Wurtlen (t:. Hier kan men vragen: waarmede komt dit of dat overeen, of moet het overeenftemmen 7 Waarnaar moeten wg ons al of niet rigren' Wie moeren wij ons ten yoorbeelde in onze barmhartigheid omtrent onze naasten voorfi:ellen"l - Wat moeten wij doen, als \\'~ bidden 'I \\ &arin moeten wij, in dit opzigt, de Heidenen niet volgen' eDZ. Op foortgelijke wijze moet gij ook bij aadere korte, ja - zelfs ook bij langer, volzinnen hlRdeJen. Eer&t beldert gij, namelijk, dit noodlg oordee-o Jende., elke fiellirg afzonderlijk op, en yervolgens doet gij den killderen loodaaige yraJ!en,
.n
".1' ".,m-.-
'V."
.
~~
( .) I CDr/ft'". XIII: 3. ( t;) 411111.'1. VI: ".
94
AJcemune ,egels,
Dm
de jeugl
welke hen den zamenhang vIn de eene Relling met de andere, eR de eigenlijke beteekenis van al bet daarin voorkomende, kunnen doen opmerken. 6. En eilldelijk, behoort ook nog tot de voorwerpen of zaken, welke, overeenkomstig den opgegeven regel, voor de jeugd moeten ontwikkeld wordeu1. de inholl~ en zamenlumg van uit'Yofrige gcfPrc'kken, bew~/zen, verhalen en onderrigJingen. Om de kinderen hierop te doen letten, of te onderzoeken, of zij den inhoud en zamenh:mg hebben opgemerkt, kan men, het verfchil der zaken in aanmerkitlg nemende, de volgende en foortgelijke vragen doen: Waarover fpraken wii met elkander? Zeer goed! over de leu!!en. Maar, wat hebben wij daarvan ge· zegd'1 Wat wordt hier eigenlijk geleerd' Hetgene gij mij daar zegt, is eene gelijkenis, een voorbeeld, een fpreekwoord. 'Vat wordt nu daardonr verklaard? Wat bewijst het? Wel geant_ woord! dat men zijne verbetering niet moet uitae}_ len: niet waar? Waardoor wordt dit bewezen?Vervat dit gezegde ook nog meer waarheden 'I Welke? - Wat wordt hier verhaald, bij voorbeeld, van JOZEF'? ·Wat nog meer'1 Welke ~ijn dus de vOQrnaamRe zaken en omaandigheden, die in de gefchiedenis van dezen braven jonge)i}Jg voortomen '? ·Welke waarheden en aaaprijzingen van den ChriMelijken godsdienst hebben w~i nu, gedurende eenigen tijd, verhandeld? Welke zijn de voornaamfie hoofdfiukkcn, waarin de leer van onzen Zaligmaker kan ver. deeld wurden '? - H.:ngt ook deze omfiandigIJeid met die, deze waarheid met gene, of dit Huk met dat te zaillen'? - \Vaarom gaat deze wa:u.
l1enlcbeeltlen te doen verkrijgen.
'$
wsarheid, of gebeurtenis de overigen vooran Waarom moet men dit het eerst leeren ? bij voorbeeld: Waarom moet men het eerst leeren optellen? enz. Ondertusfchen fpreekt het van zelve, dat de kinderen met de zaak reeds bekend moeten zijn, v6ór dat men hen op deze wijze over den inhoud en zamenhang ondervrageR kan. Behalve het vragen, ltijn er nog drie middelen, welke bijzonder gefchikt zijn, om de kinderen op den inhoud van het geheel, en den zamenhang der daarin voorkomende deelen, opmerkzaam te maken, en hen er een duid~lijk denkbeeld van te geven. Het eer/Ie benur hierin, dat de SchooIlceralr, 10mtijds , zelfs zonder te vragen, kortelijk berhale, wat hij hun geleerd heeft, en waar het l100dig is, hun het verband daarvan aan wijze. Het tweede is, dat bij zijne meergevorderde fchalieren van een fiuk, het wellt in hun boek naat, en verklaard wordt, een kort uittrekfel doe maken, en in den zamenhang opfchrijven. En hel derde, dat hij den zakelijken inhoud van hetgene hij hen geleerd heeft, in den vorm van een tafel, op het zwarte fchoolbord, of op een half of geheel vel papier, brenge, en aan den muur ophange. Deze tafels t w:min de hoofdllllkken en afdeelingen van een onderwerp naauwkeurig m06ten worden aange. wezen, zijn van zeer veel nut, wanneer zij, eerst na het gegeven onderwtis, gebruikt wor. den, om de kinderen de onderfcheidene deelen van het ieheel, en hun onderling verband, met een opflag van bet oog te doen opmerken. Hier. door zullen zij zich het geheel duidelijker voornellen. en dieper in hun geheugen kunnen )!IrentrII. Ook kunnen deze tatels den Sçboolleeraar zeI.
96
AJgemeene regels, om tie jeug,s
zelven tot eenen leid draad dienen, om, bij bet onderwijs eene goede orde te volgen, en nie'ts van ht!t gene noodzakelijk is, te vergeten. Z E VEN DER E GEL.
Legt ti toe op tene duit/eUjA.e, en VDor tie Air:dcren bevllttelijke voordragt. Hiertoe wordt, behalve de opvolging der vorige regels, vereischt: J. Eene goede uit/prflak. De Schoolleeraar moet zuiver en duidelijk en altijd in eenen beo daarden. àeelnemenden en levendigen toon fpreken, zich met 7.ijne fiem en uirfpraak naar den aard dcr zake rigten, waarover hij handelt, en niet te langzaam, noch ook te fchielijk fpreken. !l. Eene goede /ceuze van bekende, en eene ge. poste verklaring van onbeleende 'Woorden en fFreekmanieren. Een Schoolleeraar moet zich voor bet gebruik van woorden of fpreekwijzen, welke de kinderen niet ver1l:aan, of ligtelijk ver. keerd zouden kunnen opvatten. zorgvuldig wachten, om daarvan eentl1 goeden voorraad op te zamelen; de kinderfpraak leeren kennen, door naauwkeurig op hunne woorden en gezegden in den dagelijkfchen omgang acht te geven, en met aandacht zoodanige boeken te lezen, welke in deze fpraak gefchreven 2ijn. Gebeurt het fomtijds , oat gij bij vergisfing, of omdat gij het nÏèt vermijden kond er , U van een woord be· dient, waarvan gij twijfelt, of uwe fchulil!ren het wel vetfiaan, dan nlOet gij hun vragen, wat zij daarbij denken, en, wanneer zij het niet begrijpen, .hetzelve aan hUil verklaren. Dit kan gefchieden; IJ, Door bekende woorden of fpreekmanieren, die
denkbeelden te doen verkrijgen.
9)
«lie dezelfde beteekenis hebben. Bij voorbeeld: verzoeking ten kwade beteekent verleiding tot zonde; en bckeering wil zeggen, zijn leven te verbeteren. h. Door omfchrijving. GOD werkt altijd; dat is: Hij doet onophoudeliik goed, ten beste zij. ner fchepfelen. - Hij ver~ideJde zUlle aanflagen ; dat wil ztggell: hij belette, dat hij datgene verkreeg, of tot (land bragt, wat zijn oogmerk was. c. Door herinnering van gelijkfoortige, bekende uitdrukkingen. Bij voorbeeld: " Zegt gii " niet wel eens? " Moeder! vergeef het mg! ,. " Wat wilt sij dan daarmede zeggen? Wat be" teekent het nu? GOD I vergeef mij mijne zon" den!" d. Door het opfporenvan gelljkaardige uitdrukkingen. Dikwijls gebruikt men bekende woorden, om de overeenkomst van de eene zaak met de andere aan te wijl:en. en dan zegt men: dit woord wordt in eenen figuurl~iken of oneigenlijken zin genomen. Zulke woorden kan men ook op de onder b en c aangetoonde wijze verklaren, maar nog beter door derzelver gelijkaardigheid op te fporen, dat is: door de overeenkomst aan te wijzen, welke er tusfchell de eene of andere zaak plaats heeft. nu voorbeeld: JOANNES de Dooper, onzen Zaligmaker ziende tot hem kom~n, zeide tegen zijne disci. pelen: Ziet htt lam GODS, dat de zontIen der 'were/tl 'Wegneemt ("'). H ier moet d us de eene of andere overeenkomst plaats hebben, en worden opgefponrd, om deze figuurlijke uitdrukkin gen , waaruoor onze Zaligmaker een Lam ge. noemd ( . ) JO'WIfW I: "9. 11. lJu.l. G
"
Algemeene ,.egels, om tie j etlgl
Jloemd wordt, te verklaren. En waarin kan die alldersgele~en zijn, dan in die zachtmoedigheid en dat geduld" waarvan het Lam zulk een tref. fend zinnebeeld is, en onze Verlos[er in ziin leven, lijden en dood zulke doorGaande blijken a:m den dag leide"? Op gelijke wijze kunnen ook de fpreekmallicrcn van JJl:zus: Ik ben het I;çll# tier 'wereld, de 11'are "IIijllJl~k enz. wonten opgehelderd. e. Door eene befchrijving of verklaring der zaak. De bete eken is van vele uitdrukkingen kan den kinderen niet wel anders worden aangewezen, dan door de zaak, welk.e daarmede bedoeld wordt, vooraf te befchrijven of te verklaren, en hun dan te zeggen, wat het woord beteekene. Vàn dien aard zijn de woorden: zaligmakend# genade, regtvaardigmaAing, enz. Tot eene duidelijke en voor de kinderen bevattelijke voord ragt behoort wijders:
, 3. Dal men zorgvuldig alle uitvfJerigheiti vermijde. De verklaringen, aanmerkinien en toe· pasfingen van eenen or.derwijzer der jeugd moe· ten kort zijn: want breedvoerige verklaringen m3ke-n de zaak voor haar eerder onverflaanbaar en duister, dan dat zij die zouden ophelderen. Hoe korter, duidelijker en bevattelijker dezelve zijn, zoo veel te beter; echter moet gij hierbij 20rg dragen, dat uw onderwijs daardoor niet gebrekkig, oIlverflaailbaar of al te droog worde. - Dit geldt ook de vermaningen, belhaf. fingen , enz.
4. Dat men vele voor!Jeelden of gefchiulelzis(en tterhale. Kinderen hoot:eD gaarne iets vertellen, en nimmer begrijpen zij de lesfen en vermanin·
gen gemakkelijker, of prenten die dieper in het ie.
tlenibeelácn te tlD4n verkrijgen.
9~
reheugen, dan wauneer zij hun in vern:tlen worden voorgedr:tgen. Hl:!t is derhalve 11 .ve taak. om u op deze manier van onderw(i'3, waarvan wij het nut te voren breder heoben al11,~e toonrl ("'), vlijtig toe te leggeQ; en men mlg het eeu geluk rekenen. dat zelfs de waarhedea van onzen gezegenden Godsdi(!nst, meestal, V.~:1 dien aard zijn, riat zij der jeugd door voorbeeld.!n en verhalen kunnen geleerJ worden. - Eilldelijk is tot eene duiddijk.e voordragt o'jk nog noodig: S. Een gemeenzaam gefprek. Een onderwijzer &ler .ieu~d moet niet altijd alleen fpreken, gelijk een Predik:tnt op den leerfloel, maar hij moet de kinderen ook dikwijls aan het ~erprek deel geven. Gemeenzame en vertrouwelijke gefprekkl!n .zijn in het onderwijs van zeer veel nut. wanneer een Scho0lleera~r zich daarbij naar de on.. derfcheidene vatbaarheid en denkwijze der kinderen tracht te fchikken. . Hij moet zich tot dat: einde, zoo veel mogelUk , in hunne plaats !lellen, en, daar dit zonder krenking vall zijn nOodig gezag gefchieden' kan. zelf, om het zoo eens uit te drukken, met de kinderen jlls een kind omgaan. Om hun tot fpreken te brengen, moet hij hun vertrouwen trachtl!n te winnen; hunne leergierigheid opwekken; hun dikwijls iets Jaren vertellen; hun veel vragen, en niet alleen veroorloven, dat zij op hunne beurt (jok dit aan hem doen. maar hen zelfs op alle mogelijke wijze aanmoedigen. om zich vr~imoedig te ver· klaren, wanneer zij iets niet mogten begr~ipen? en hun gevoelen rondborstig aan den dag te legg."r!. ( .) Zit 1I. Af". 5c Lea van het eer ac Stlik.
C,
leo
Altemeene r6tels, ,m de jeugd
ZEVENDE
LES.
Slol der algemeene regels.
B ij de vorige verhandelde regels zullen wij teil befluite nog den volgenden voegen, welke, tef bereiking van het aangewezene oogmerk, vall veel belang is, eD de nipte opvolging van alle
::ichoolleeraars verdient. ACH T S T E R . E C E 1. Le~t ti toe (lP een "ehoor/ijk IJehoorlijk ofjÓerZfJe1.: en Of!. ilerwijs der jeugd, door middel 'Van 'Vragen. Het vragen kan bij het onderwijs, zoo wel als in het gemeene leven, met een dubbel oogmerk gefchieden, namelijk: om te beproeven, of uwe fcholieren deze of gene zaak ook weten, aJs mede, om hen tot nadenken te brengen, en ]mllne gedachten zoodanig te leiden, dat zij, om zoo te fpreken, zelven vinden, wat gij hen leeren wilt. Het eerUe noemen wij onderzoe. ken. ( examinere1l ), en het l:latfte onderwijzen (katechizeren). Om beiden naar behooren te verrigten, moet gij overwegen: a. \Vat er over het algemeen, om goed te vragen, vereisch~ worde. /J. Hoe de vragen moeten zijn ingerigr, en aan de kinderen gedaan worden. c. Wnt men ten :l:'tlZiell d\!r amwoortlcn Inoe: iu het oog hOH-
Jen
ilenlcbeelt/cn te d,en verkrijle".
I Ol
den; en d. wanneer en hoe men het onlfertoek en e. het onderwijs moet aanvangen? - Laten w~i het eene na het andere ollàerzoeken, en eenen aanvang mlken met de VEREISCHTEN OM GOED TE Vr,.AG~N.
Hiertoe wordt b~i den Leeraar gevorderd: 1. E wc duidelijke ~n naauwkturig belaaU. leent/is van dt; zaak, ~vaa'l'Jver hij vragw wil. Hij moet deze, daarenboven, vcrsch in het geheugen hebben, t-en einde hij zidl bij het vraien niet lang behoeve te bedenken, en dczel\"e vooraf vlijtig beoefenen. ~. De g(fchiktluid ()m (P(J&di~ te kunnen omdcklr.en, of zijne leerlingen z~ine vragen ,en hunne ant'M'ooNlen bezrijpeN; en deze gefchikrheid kan en moet hij,
G 3
HOE
101
ÁI,emeene regels, '''" tie jeugtl HOE DE VRAGEN MO&TEN ZIJN INGEl\lGT EN GED........ N WORDEN.
I. De 'Vragen moeten duidelijk en mondeling 'W'orden voorgejlelrl. Men moet geene woorden gebruiken, welke de kinderen niet verflaan , dezelve ve.rfiaanbaar en in behoorlijke orde uitfpreken, en Jen lIadruk altijd aan dat woord geven, welk de zaak uitdrukt, waarnaar gevraagd wordt; want legt men dien op een ander woord. dan bekomt de vraag eenen anderen zin, zoo als gij zelf zult ontwaar worden, wanneer gii bij de vraag: " wilt g\i met mij gaan'1" den klemtoon aan een der woorden geeft. 2. De vragen moctw naauwkcurig bepaaltJ zijn, dat is: zij moeten de leerlingen regtftreeks op de zaak brengen, die men weten wil, en nooit zoo ingerigt worden, dat men er, met grond, geheel iets anders op kan antwoorden, dan men bedoelde. Bij voorbeeld: wanneer men wilde weten, of een memeh flcrfeliik is, zoude de vraag: " wat is Je mensch?" zeer onbepaald weun, alzoo men op dezelve te regt kan antwoorden: een verl1:andig wezen, een zondaar, enz. Men zoude dus hier eenvoudig moeten vragen: " zal de rnellsch altijd bHiven leven'?" Of. zoo men ook van de tegenfl:dJing wil ge. bruik ma\(en: " Is de mensch naar het ligchaam " fierfeJijk of on{lcrfeIijk'?" Het laatfle komt fomt~ids te p:ts, wanneer men de vraag niet wel ande~i bepalen kan; doch in dit geval moet de te!!enfielling niet altijd het eerst, of {Jok niet het laatst gen~emd worden: want anders raden de kinderen het antwoord, zonder het geringlte Cf op &edacht te hebben. Wilt gij bepaalde vra.
gen
tkn1r.lJu/áen te tken
'V~r1r.rIj8en.
IOJ
,en aan kleine kinderen doen, dan moet gij dezelve volkomen uitdrukken, en niet zoo beken. ten, dat zij die, zonder de voorgaande vraag·, niet verftaan kunnel1 Dus zijn, bij de vragen: " Heeft GOD alles gefchapen '? Wanne~r ,. dan? - V\Taaruit? - Waardoor!"-dedrie laatfien niet volkomen uitgedrukt, en moet men vragen t " Wanneer heeft GOD alles gefchapen 1 " enz. Oe reden, waarom men, bU kleine kinderen, de vragen volkomen moet uitdrukken, is. omdat .men van dezen doorgaans niet verwachten en ook niet vorderen kan. dat zij, bij bekor. te vragen, uit zich zdven zullen bedenken, wat van de voorgaande bij de volgende behoore. Daar, echter, bij meer gevorderde fcholieren. welke reeds meerder vatbaarheid bezitten, de op .. gegeven reden, zoo al niet geheel, ten minste ten deele, vervalt, kan en moet men ook bij dezen de vraag dikwijls bakorten , zoowel , om hen aan meerder opmerkzaamheid, en aan denken te gewennen, als om ce ne noodelooze, vervelende en tijdverfpillende breedvoerigheid te ver· mijden. 3. De vragen moeten flut tie vatbaarheid van h,t ver tand en geheugen der kinderen overc,nko. men. Tot dat einde moet men niet te v~eI op eenmaal vragen, of te lange vra~en doen: want zoo dezelve meer dan é~ne ftelling, of althans "ele tusfchenllellingen bevatten, blijven de fcho. lieren met hunne gedachten veelt~ids meer aan deze, dan aan de hoofdzaak hangen, of weten niet, waarop z~j eigenlijk antwoorden moeten. Van zulk een aard is de vraag: " indien het " geloof, volgens de leer van rede en openba" ring, alleen ter zaligheid niet genoeg is, ge.
G 4
" lijk
104
Algemeen. regels,
tJlII
lIe jeugd
" lijk fommigeD eellter bet daar voor bouden" ,. wat wordt er daR nog verder vereisebt , .. Deze vraag is te lang, en moet kortel\ik dus veranderd wor
IknllleelJen Ie Joe" 'Ver1t.rij"".
105
bet fomtijds beter, dat men het eerst over de eigenfchap derzeh,e vrage. - Voorts moc:t gij. waar dit gefchieden klm ~ ah\id uit het !te!!even antwoord van het kind aanleiding nemen tot eene llieu\ve vraag, welke zoodanig moet Zljl! illlJe. rigt, dat z~i daaruit als van zelve vonrtvloeit. Kan dit echter niet gefchieden ~ of Durdeelt gij bet noodeInDII, om met zoodanige vragen verder voort te gaan, dan moet gij hun zeglten, dat gij nu naar iets anders zult vragen ~ of aanwij" zen ~ wat u tot de nieuwe, met de voorige niet naauw genoeg in verband 11:aande, vraag, a:m· leiding geeft. Bij voorbeeld: " Gij hebt mij nu" (dUS fpreekt gij in dit geval tegen een kind) " op de vraag: van waar oOlfbat in u " het verl:tngen' zeer wel geantwoord; en dus " wil ik nu eens vragen, hoe het vertrouwen " in u geboren word 'I Voor tlat ik hiertoe echter " overga, wenfche ik wel te weten, of gij nog " wel onthouden hebl, wat vertrouwen zij. Zeg " m\i, derhalve: wat beteekent het, een vast " vertrouwen te bezitten? enz." S. De gemaUlJliji, 'Vragel1 INoeten aan de min-, de moe~ieli.iJ..e aall de meergevorderde !indere" gedaan 'Worden. Dit volgt reeds uit het voorig
gezegue; doch om dezen regel behoorlijk in acht te nemen, moet gij uwe leerlinac:n ilJ klasfen verdeelen, zoo als wij u in het vervolg zulle!! aanwijzen. 6. Moel Kij uwe "Iragen nu eens aan een .fzQn. tlf,rli;Jc kind, Jan eens aan lil/en "I11n dezelfde #aJfo rigten; en dit laat/Ie brengt dit voordeel
te weeg, dat alle uwe fcholieren op de vragen opmerkzamer worden, Oin dat ieder verwachten moet, dat bet ook zijne beurt zal worden om te G 5 ante
106
AI8emeene ,.egels, om tie jeugd
~ntwoorden.
Wanneer gij echter uwe vrtgen aln alle uwe leerlingen gezamenlUk doet, wordt daarmede niet bedoeld, dat allen, die daartoe lust hebben, mogen antwoorden; moetende dit fJechts door één kind, en wel teIkeRs door dat kind gefchieden. het welke dooi' u bij monde, of door eenen wenk. daartoe geroepen wordt, ten 1\'are gt; uitdrukkelijk veroorloofd et , dat iedereen mogt antwoorden. Onderwlifchen woet gij bet aan alle uwe fchoHeren, die het antwoord op de vûorgeftelde vrang welen, vrij laten, dit op eene bcfcl]eidene w~jze, bij voorbeeld, door bet opfieken van den vinger, te kennen te ge· ven, en hen zelfs daartoe a:mmoedigen.
Wal bij de antwoorden moel 'Worden in het llOg geh(Juden. J. Draagt z()rg dat we ftholieren met beo dachtzaamheid en met tene duiaelijke flem allt. 'woorden Zij moeten, zoodra het laatll:e woorll der vr:lag uit uwen mond is, of zelfs, wanneer zij dief]echrs maar ten halve gehoord hebben ~ cr maar niet zoo aal/Honds met hun antwoord invallen, maar eerst overwegen. wat er ei!renliik gevraagd wor de , ell of hun voorgenomell ant· woord op de vraag pasre. Zonder dit, antwoOrden zij Oechts in het wild. het welk volll:rekt nit!t moet ·geduld worden; waarom g~j Men moet gewennen, om het u aanflond~. te zeggen, W~:I1. neer zij die vraag niet begrijpen. - VoortS is het noodig, dat zij met eene duidelijke Il:elll, dat is, zoo luid, antwoorden, dat de Schoolleera~r 9 en zijT,e overige leerlingen, die teven5 moeten Olldelwezen worden, het antwoord, zonder eene bui·
tlenlhee/Jen te Joe,. "er}rijgen.
ror
lIuitengewone infpanning van het gebaar, ver(laan kunnen. Het fchreeuwelJ is eene zoo groGte fout, als het te zacht fpreken; doeh m~n kan hen het el!rtte beter ont\vennen, dan het laatfie. bet welk dikwijls zeer moeijeJijk valt. Onder. tusfehen moet gij u daarop toeleggen, door hen bet antwoord zoo dikwijls te laten berhalen, tOt dat z~j luid genoeg fpreken, en dikwijls een ander kind. het welk daaromtrent geene verbetering behoeft, vragen, en aaIJ het zacht fprekende ten voorbeelde ft~lIen. la. Zijt zeer oplme1l(J op .Je anlWofJrJcn uwe,. [clio/ieren. Dit is noodzakelijk, 001 hun antwoord wel te verfban , juist te beoordeelen, het gebrekkige daarin te ontdekken., en te kun. llen bepalen, hoe gij, onmiddellijk na deszelfs ontvaD~st., moet handelen. 3. Weest niet eigen::inl1ig. om een ander anI. woortl te vordererJ, 'VIInueer de kinderen er u een geven, Jat goed is. l3ij voorbeeld: Men vraagt: Wal heelt GOD ~erehapen?" en het kind antwoord: "de ge hccle wereld," dan weet ik niet., wat aan dit antwoord zoude ontbreken. Ondertusfellen zijn er Schoolleeraars , die hetzelve voor onvoldoende houden, om dat het uiet woordelijk met datgene overeenkomt, welk zij bij zich zelven ontworpen hebben, en die, derhalve.. vorderen, dat het kind antwoorden zal: ,. Hemel en Aarde, en alles, wat daaril] " is. n Dit gedrag is ten hoogfte onbillijk: want hoe kan een kind weten. welk antwoord zijn onderw6zer in den zin heeft? Over het al. gemeen moet men een antwoord niet Jigtelijk geheel verwerpen: wam daardoor maakt men de
ki" ..
108
Algemeene regels, Dm tie ieugd
kinderen fchroomvallig, en houdt hen tevens te rug, om hun gevoelen, wanneer het volkomen juist is. rondborstig te zeggen. - Is het antwoord zoo als het behoort te wezen, dan moet Bij, zonder bijzondere loffpraak. daarover uw genoegen te kennen geven, vooral, wanneer g~j het niet zoo goed verwacht hndt. Hierdoor zult gij den lust tot antwoorden in de kinderen opwekken, en de fchroomvaUigen bemoedigen; terwijl het u dan ook gemakkelijker zal vallen, te ontdekken, welke de redenen zijn, waarom zij hun gegeven antwoord voor waar erkennen, en dus, of zij door nadenken, dan wel louter toevallig, tot hetzelve gekomen zijn. 4' II?armeer het klntJverkeerd alJI'B'oorde, rnfJet lij daarover niet aanftonds uw ongenoegen te ken. nen gel'en, of onmiddellijk ,een IInder ÁintJ laten IJlltll'oorllen, maar terSI naar de '·uJell hiervan IJnderzoeken, til dalJ /Jet kind, naar gdang van tien aard tier fout, op tie gefchiktfle 'Wijze, tlIlIlr /len~n brengen, dat ha zijn gebrelckig a1lt1Voorti inzie, en zijne begane fOllt of' zeil her/lelie, of leere w:róeleren. t:en gebrekkig antwoord is of geheel, of flechts ten deeJe ...erl6eerd. In beide ~evallen I,all de oorzaak of bij den Schoolleeraat z:lvcn. of bij het kind liggeR. De eerfie kan fom. tijds zijne vragen naar de opgegeven aanWijzing niet hebben ingerigt, en dan moet hij het daaraan ontbrekende verbeteren; terwijl het Jaat{le te fpoe. dig, en te onbedachtzaam kan antwoorden, 0 f fchoon het eertte al niet doende, door onop .. lettendheid eene op haar zelve duidelIjke vraag geheel verkeerd "ernaan, of, eindelijk, in een verkeerd denkbeeld zijn kan, en daardoor lOt cen verkeerd antwoord gebragt worden. Heeft de
denM:eeltlen te doen 'Verkrijgen.
1o,
de eerstgenoemde fout bij het kind plaats, dali moet gij, inzonderheid wanneer het zich meer. malen daaraan fchuldig maakt, dezelve lliet on. gemerkt lateR voorb~igaan, maar kunt gij, oa eene gepaste beRraffing, de vraag d'Jor hetzelve laten herhalen, en op nieuw doen beantwoorden. Ook kunt gij met een te onvreden gelaat l1\V oog van het kind afwenden, en dadelijk een ander ter beantwoording van dezelfde vraag oproepen; terwijl het al mede van veel vrucht kan zijn, zulk een te rad fprekend kind voor twee of drie dagen het antwoorden geheel te verbie~n. ]s het gebrekkige antwoord aan mangel van genoegzame oplettendheid toe te fchrijven, dan moet gij niet telkens aanRonds de vraag veranderen, en duidelijker maken, maar bet kind over dezelve tot nadenken trllchten te brengen, en onderzoeken t wat het Van de vraag niet verO:ond t ten einde hem, langs dien weg, jn het yervolg, de vragen beter te doen begrijpen. Op gelijke wijze moet gij handele., wanJleer gij ontdekt, dat een kind niet genoeg de gepastheid van het antwoord overwogen heeft. " Bedenk u Ilog eens," (kunt gij in dit geval zeggen,) " of dat gene, wat gij mij daar ant" woordt, wel goed zij." Kunt gij het kind de vraag niet aan het verRand , noch hetzelve daartoe brengen, om over het antwoord te deuken, dan moet ~ij dezelfde vraag t fllar goedvinden, of zonder of lD~t verandering, aan een ander, meer nadenkend, kind voorfte.1len, en bem daardoor behulpzaam zijn, om bet gebrekkige in zijn antwoord te ontdekken. Bij voor. beeld ; een kind geeft op de vr:lag: " heeft GOD " een welgevallen aan de ZÛIH!t:?" een toeftem. mcnd
Jr.
A/g,m"",
",,,11,
Dm
ti, j,uII
mend Int\v(lord, dan kunt gij deze vraag, WlIIneer het zkh uiet fpoedig bedenkt. dus veranderen: " Keurt GOD de zonde goed?" of: " I. " heli wel zijn wil, dat wij kwud doen' ,. lJierdoor zal het kind waarfch~jnlljk inzien, dat z\in antwoel'd verkeerd was, en nu ook, wannc,=r de vraag weder herhaald wordt, dezelv. juist beantwoorden. - Vermoedt gij echter, dat een verkeerd denkbeeld van de zaak, waarover gij vraagt, de oorzaal. is, waarom een kind u vtrkeerd antwoordt, dan is het noodzakelijk, dat gij hem de reden van zijn antwoord laat opgeven. Wij zullen dit door een voorbeeld op. helderen. Gij nntvingt eens op de vraag: " wil " GOD, dat aUe menfchen eeuwig gelukkig zul,. len worden'" van een bedachtzaam kind een door hem weloverwogen, ontkennend ante woord, dan zoudt gij de reden van hetzelve onderzoeken, en dus dit kind. moeten vragen: " hoe weet gij, dat GOD dit nict wil 7 " .Be. komt gij nu hierop ten antwoord: " omdat niet " aJle menfchen zalig worden," dan blijkt het, dat het kind in het verkeerde begrip flaat, dat GOD, omdat niet allen menfcbeu dit lot ten deele valt, gevoJgelijk ook hunne zaligheid niet wil: een wanbt:grip, het w.:lk wellilt daaraan mOL't worden toegerchreven, dat het kind den God. delijken wil, dat aJle menfchcn gelukkig zullen worden, als volRrekt onvoorwaardelijk belclJouwr. Zulk een kind beeft dus hieromtrent eene nadere onderrigting Doodig. Weet het echter u geene reden van zijn aDtwolud op te geven, en kunt gij vermoeden, dat het de vraa, begrepCIl beeft. dali kunt gij hem, op deze of foort,elijke wijze, lot eon juilit Antwoord yoorberei• .Iet' ;
r1enltll"lthn Ie tI"n yerltrli,en.
In
den: " Heeft GOD de menfchen lief' Wanneer " ik nu iemand liefheb. zie ik dan ~aarne, dat " iemand ongelukkig wordt? ••• Wat wenscll " ik danY - Gij zeidet mij zoo aanl1onds, dat " GOD de menfchen bemint; maar wil Hij na " bun geluk of ongeluk Y - Heeft GOD flecbts " eenige, of alle, menrchen lien En wanneer " Hij nu allen lief heeft, kan het dan wel ZijD " wil zijn. dat eenigen ongelukkig worden'l " Wat wil Hij d:m" Dat zij alleen voor eell " korten tijd, zoo lang zij hier op aar.Ie leven, "zullen gelukkig zijn' - Zeg mij dan nu, " wil GOD, dat alle menfchen eeuwig zalig zul" len worden 'I • • ." Is het antwoord flèchts ten deele onnaauwkealig, dan kan het te veel of te weinig bevatten, of ook wel alleen niet juist genoeg uitgedrukt zijn Heeft het laatRe plaats, dan moet gij het kind doen beproeven, of het zich ook beter kan uitdrukken. Oordeelt gij echter, dat het kind dit niet doen kan" dan moet gij hem het ant. woord, dat bet. naar zijn inzien, als juiat befchouwde. doch niet juist uitdrukte, in behoor. l~jke bewoordingen voorzeggen, en doen herhalen. Bevat het antwoord te veel, het welk men veel bevattend, of te weinig, dat mell een een .nvolJ.:omen antwoord noemt, dan moeten de kinderen in het ontdekken en verbeteren van de fout ~eholpen worden. Bij voorbeeld: wanneer een kind op de vraag: " wat is eene godsdien" ftige plegtigheid 'I" antwoordt: "een uit" wendig teek en ," dan is dit antwoord onvolkomen; want een uithangbord, het luiden der klokken, het roeren der trom, enz. zijn insge. liJks uiterlijke teckens. Hier lIIoet dus het kind
'e
IC.
nl
A/gemeene recels, om tie JeugrJ
geholpen worden, om de overige kenmerken rener godsdienllige plegtigheid , volgens onze opliegevene verklaring, op te fporen. Hetzelfde moet ook gefchieden, wanneer een uwer leerlingen op de vraag: t, wie is een goed Chris" ttlJ 9" het onvolkomen antwoord geeft: " die " gedoopt is;" want wii weten, dat deze plegtigheid, fchoon (trekkende tot eene inlijviAg hl den Christelijken Godsdienst, ons, op haar zelve, den eernaam van een waar Christen niet kan doen verkriigen, maar dat daartoe vereiscbt wordt, dat wij ons geloof in JEZUS, als den Zaligmaker der wereld, door eenen godvruchtigen levenswandel, overeenkomftig zijne voorfchrilten, bevestigen. - Wijders: wanneer een kind u op de vraag: " wat is de zonde 'I " dit antwoord geeft: " die lleelt," dan noemt het een voorbeeld van zonde op, in plaats dat het u van dezelve eelle juiste verklarillg zou geven. Soortgelijke antwoorden komen dikwijls voor, en toon en duideliik, dat het kind nog geen algemeen denkbeeld van de zaak heeft. Ter verkrijging hiervan moet nu het kind op de hiervoren aangewezen wijze geholpen worden, doch alvorens moët gij hem doen opmerken, dat zijg antwoord onvoldoende is, en daartoe op roortgelijke wijze tegen het kind fpreken: " Gii antwoordt mij reeds meer, dan ik wilde "wèten. Ik vraagde ti, wat is de zonde'l en , gij noemt er mij reeds eene bij den naam op, :, en kunt op deze wijze er nog wel meerder " optellen. Dit is echter tbans mijne bedoeling "niet. Ik wenfche alleen van u te vernemen, " Wit ten aIlelI tijde het zeker kelimerk der ., zonde is, en dus ziet gij bet lebrekkig~ van
" uw
lIenllJeelden "Ioen 'Verirljl''''
113
" uw antwoord zekerl\ik van zelve in. Maar. " zeg m~i nu eens: waarom is dieffial zonde 1 " Zt!er wel geantwoord: omdat GOD dien ver" boden hel!ft. Wie dus Iledt. overtreedt GUOg "gl!bod. Maar, die liegt, doet die niet her" zelfde'1 Waarom 'I Dus zondigt men alt~id, t, wanneer men GODS geboden verwaarloost. t i 5. Ontvang' gij op uwe vrat,en gten amwoord.
lIan moet gij datJeiijk de oorzaak daarvan Irach"en op te fporen, teil eil/de tie kInderen op .tle behoorlii/ce 'I'ijze tot f1tltwoortlen te brenger!. Onderfcheiden oorzaken kunnen hier plaats hebben. De kinderen kunnen of al te fcbroomvalIig aijn. of de vraag niet vernaan, omdat zij fomtijds voor hen te moeijelijk is, of, eindelijk, kan het gebeuren, dat zij zich het antwoord niet zoo aannonds kunnell voor den geest brengen. In het eerne geval moet gij den kinderen vertrouwen jegens u en eene gepaste vrijmoedigheid trachten in te boezemelI , waartoe het aan vankel\ik opgeven van gemakkelijke vragen, uw. goedkeul ing over hUllne best mogelijke antwoorden, en het voorbeeld van velen hunner medefcho. lieren, niet weinig kunnen bijdragen. Heef[ het t\veede geval plalts, dan kUilt gij, uit het tgt hiertoe gezegde omtrent de oorzaken van een gebrekkig of geheel verkeerd antwoord, genoegZUQm opmaken, hoe gij jn dezen handelen moet. Is echter de reden, waarom een kind uwe vraag uiet beantwoordt, daarin te zoeken, dat het zich hel antwoord niet aannonds kan te binnen brengen. dan moet gij hem tijd geven, om zich te bedenken; doch dit moet niet lang duren, omdat daarmede, aan den eenen kant, veel tijds verloren gaat, en de kinderen, aan dea anderen
11, Deel.
H
kant J
114
Algemeene ,.egels, om de jeugd
kant, wanneer zij het antwoord niet fpoedig ge. noeg kunnen vinden, meer en meer verlegen worden, en in de war geraken, naarmate men langer wacht. Het gedurige jagen en drijven: " Nu, antwoord toch! Weet gij het nog niet 'I " \-Vaar z~in uwe gedachten 1" enz., is niet alleen nutteloos, maar zelfs fchadelijk, omdat het de kinderen in hunne overwegingen {loort Ge(peurt gU echter, dat het kind over het antwoord uiet nadenkt, dan moet gij het daartoe op eene gepaste wijze aanfporen, door, bij vOl)r. beeld, te zeggen: "NLL. denk er nog eens " over; ik verzeker n, dat gU het antwoord " vinden zult." Hierop moet gij nog eene poos wachten, en wanneer ook dan nog het antwoord achter blijft, de vraag niet aanf!onds zelf beantwoorden, of aan een ander kind doen, maar hem in zijne overwegingen te hulp ko. men. Dit nu kan gefcbieden door het kind, door, of ook zonder vragen, iets te herillneren, dat ec:nigermate met hetgene , waarna ge· vraagd wordt. in verband (laat, zoo als, bij voorbeeld, de omftandighedcn, den tijd, de plaats. waar iets gebeurd is; hetgene din er vooraf ging, dat ~elijktijdi!t plaats had', of er op volgde; de oorzuk of het uitwerkrel daar. van, enz. lozonderheid is hier vall zeer veel nut het vragen naar foorrgelijke. of tegcllgc{lclde ding!!D. waarover wij in de vol~ende les natier zullen handelen. KUilt gij nogtans vo!f1:rekt geen, of nite dan met veel omOa~s van het kind een antwoord bekomen, verandert diln het ant· woord in de vraag, en rigt die zoodanig in. dat het Oechts een gemakkelijk te vinden ia of lU,n daarop beboeft te antwoorden. Heeft het
kiwi
denUeelden Ie doen verlt.ti.igen.
lIJ
kind echter eene Iigte b~Rramrtg verdiend, vraa~t dan een ander; doch vermoedt gij, dat geen det Kinderen u fpoedig een gepast antwoord zal ge· ven, beantwoordt dan eerst z.!lf de vraag, en laat uw antwoord door de kinderen herhalen.
LES.
ACHTSTE
Yervolg tier voorgllantle.
Iomn naar de vorige les gaven w~i de verei~c'1ten op, bcbooren te vragen, en "aan toond~n
f
boe de vragen moeten zijn ingerigt, en wat bij de I!ntwoorden moet wlJrden in het oog gehou. den. Thans fehiet ons nog over, om, ter meest lIaauwkeurige opvolging van den laatst opgegeven regel, aan te wijzen:
Wanneer. en IIoe, IIel otl(Jer%o~1t der jeugd, door miódtl van vraten, moel 'WortIen aangevan. ,en. Zal een Schoolleeraar zUne leerlingen behoorlijk onderwijzen, dan moet hO den aard en voor.. raad hunner denkheelden kennen: eo om hietvan onderrigt te worden, is er geen beter mid. del, dan het ondertoek; het welk om deze të. den zoo dikwijls gerchieden moet, als hij adzeker is. of de kinderen deze of eene noodtakelijke denkbeelden bezitten, en of deze deuk~eelden juilit, duidelijk, klaar eo volkomen ziitl. )-{
Q
liet
116
Algemee", "'eus,
",. ie jeugtl
Het yerlllaren en onderzoeken mnct :thU.i mee elkander afwi~fclen, en gewoonlijk Dlet tl!!t eerfie worden a:mgevangen, ten einde te vernemen, of den kinderen ook de noodige voornfgaaude kU11digbeden Qntbreken. )s dit zoo niet, dan volgt de verklaring, en deze ge!ë:hied zijnde, moet men wederom onderzoeken, of dezelve begrepen zij. In der daad. geacnte onderwijzers der jeugd! tot een ueboorUjk onderzoek wordt geene geringe kunde vereischt. Er wordt veel gedlJld, zacht. moedigheid en gerchiktheid toe gevorderd. Wordt g\i daarbij ligt ongeduldig en gemelijk, dan brengt J!,ij u zelve en uwe leerlingen boiten die zielsgefteldheid, welke bij het f)nderzoek zoo nood. zakel~ik is. Er is eene zekere gcrchiktheid nood;g, om langs den kortllen \Veg te ontwa. ren, hoe bet met de denkbeelden der kinde. ren gelegen zij: en danrtoe is het niet genoeg, dat gU eeDille vragen uit een boek. ot die gij hebt van buiten gele.erd. aan de kinderen voorfielt, en daarop een juist antwoord ontnngt, maar gij moet, zoo lang gij nog onzeker blijft; of zij met de woorden vaR het antwoord een juist en genoegzaam klaar denkbeeld verbinden, door nieuwe, gepaste vragen over elk gegevell antwoord uw onderzoek aitijd verder voortzetten. Ontvaagt gij op u\ve vraag volltrekt geen, of een acheel verkeerd antwoord, dan moet gij dàanlÏt niet aanftonds beOuiren, dat het kind van de zaat, waarnaar gij vraagt t tea eenemale ollkundig is: want het antwoord kan uit verfcheiden oorzaken achter blijven of verkeerd uit'Vallen, offchoon ~et kind de: Doodige klHlde beait. lIoe sij in dit 8eval moet haDde1eD, beb-
beB
.,nUeerden Ie doen ",r"rij,e".
117
ben wij reeds in de vorige les aangewezen. Worden de kinderen uit een boek onderwezen, welk uit vragen en antwoorden bef1:aat, en wilt gij alleen weten, of z\i het antwoord. dat in bet boek f1:aar, van buiten kunnen opzeggen, dan kunt gij de vraag Jetterlijk doen, zoo als die in hetzelve gevonden wordt; en het daar.. b\i laten berusten; maar wilt gij onderzoeken, of z\i het ontwoord wel verllaan , (waarop het toch het meest aankomt,) dan moet men het zelden of nooit hierbij Jaten, hoe vaardig ook bet antwoord op de voorgef1:elde vraag wezen moge: want een kind kan vraag en antwoord letterlijk in zijn geheugen hebben, zonder dat 11et van beiden iets begr\ipe. Om nu te ontdekken, of en hoe de kinderen bet antwoord ver. naan, moet gij hen daartoe trachten te brengen, dlll ~;i IIl1nne gedachten over tie zar./c, 'Welke ;/1 hel amwoord 'Verval ;s, '/jel meer met tie 1Il oor. den van lut boek ;n het ,.'erb.:md, ~oo II/S ;:~; tlIIII,. flalln, mllar meI hl/rme ligelI , zelf gdo;;,,, 'WlOrden ~" uiltirukHn,ren. te kenT/Cri geveII. Hiertoe, en om OVtr het algemeen de denkbeelden der u toevertrouwde jeugd te leeren kennen, kunnen de volgende middelen, waaruit gij voor iEder geval het beste kiest, met veel vrucht gebezigd worden. I. Bedimt u van gtlijkfoort;gevrage", dat is: draagt de vraag, die in het boek fl:ac\t, met grli kbeteekenende woorden en uitdrukkingen voor; tn hicrb~i nt'let gij van zoodauigen ~ebruik maken, waarvan de kinderen gcmakkelijk kunncn inzien, dat ti.i op hetzelfde nederkomell, en nus de vraag, wat de zaak betreft, dezelfde bl~ift. 13 Ü VOO.i beeld: de vraag; ,. moeten wij GODS ge11 3 t i biJ.
, tI
Algemeen, recels,
Dm
11, jeugd
" boden onderhouden 1" kan op deze, of ook op eene .andere wUze gedaan worden: " zi~n " wij verpligt , om te doen, dat GOD ons bevo. " len heeft7" of: "mogen wij ztine bevelen " verwaarlozen, en ollzen eigen wil volgen 7 " enz. I. Veranderl het anl'Y'oorll in de vrllQg, zon. ~er die echter zoodanifJ in te rigten, dat er {lechrs een enkel ja of neen ter beantwoording noodi~ zi.;. nu voorbeeld: het antwoord op de· ze vraag: ., \Velke menfchen komen hierna· " maals in den hemd?" kan op deze wijze in eelle vraag veranderd worden: " waar komen " die genen na hunnen dood I die hier op aarde " godvruchtig geleefd hebben, en als christenen " gellorven zijn t"- - Op gelijke wiize kan men het antwoord op de vraa!t: " Wat is eelle .. godsdienstige plegtigheid~" aldus rot eene vraag maken: " Welke uitwendige teekens heeft tI JhZUS in zijnen godsdienst ingefleld V" enz. 3. i'roogt door voorbeelden. Wanneer de kin. deren iets over her algemeen toegeltemd of ont· kend hebben I dan moet gij door vragen onder .. z!.teken, { I f zij dit nu ook in bUzondere geval. Jen. die in het algemeene denkbeeld liggen op. ,efloten, doen kunnen. Laten wij dit wat nader ophelderen. Gij l1ebt hun gevraagd: ., wat wil " het zeggen, dat GOD aJmagrig is?" en teil antwoord Ontv9ngen: ,. dnt hU alles doen kan., " wat !Utll!elijlt is; .. dan vra3gt gij naar b;izondere gevallen. Bij voorbeeld: " kUilt gij w J f ' immer in zuJl;: een groot geV:lar komen, dat " GOD U d:laruit ni~t zoude kunnen redden? •• Wanneer gij zkk_ zijt., klU Hij 11 d.m wd wa· n ~erom helllellen? - W:ulIleer gij iemand op .. " past J
tlenkhee/tlen te tloen verkrijgen.
11'
" past, die eene bermettende ziekte heeft, kan " Hij u dan wel voor bermetting bewaren'/" enz. Het vragen door voorbeelden is niet alleen nuttig, om te ontdekken, of de kinderen eene waarheid, over h\!t algemeen, w~l begrepen hebben, maar hl!t leert hun ook d~ w.larheid op b~izondere gev11len toepasren ; en lut:rom moet gij ook alttjd uwe vragen tot zullet! gevallen bepalen, wAarbij dit door hen ~efchieden kan. 4. Lant de J..mderen dilt'll'iils 'IIoorbeeJtien bijbrenge'l, wannee,. gij llfl,me tI/gemune denkbeelden of jldli11gen will onder~oeken. Rij voorbeeld: gij wilt weten, of zij de fielling, "II'ie (Inoeren 1/00,. zijne fe/mld benadeelt, die moet de fellatie "'ergoedm, w.:l begrepen hebben, dan kunt gij zeggen: " brengt m~i eens een geval, of voorn beeld bij, wólarin iemand een ander door zUn " toedoen znu kunnen fchaden, en zegt mij dan " wat hij doen moet?" - \Vilt ~ii beproeven,. of zU weten, wat een teeken z~i, ze!!t hun dan t dat zij u een ding opRoemen, weil, daarvoor kan gehouden worden. Ondertusrchen muet men bij de voorbeelden, welke de kinderen aanvoeren. hun niet uit het oog doen verliezen, dat het een voorbeeld is, en hun tot dat einde vragen: " is dat~ene, wat g~i mij daar opnoemt, met " der daad een teeken '/ waarom houdt gij het ,t er dan voor? Zoo! omdat het u iets kali "herinneren. Maar, wat kan het u dan te bin" nen brengen?" !'o. Pron:' naa" lul trgenrlcel, en naar gtlii"· foof tigt: zaken. B~i voorbeeld; w.tnneer gij wilt b:procvcn. of uwe leerlingen va:l ecne zekere zaak, zoo als van het onäerwerp en de hoeda· nigheid eeller fielling, een juist en genoegzaam H 4 klaar
!IC»
AlgemufII regels,
,tIJ
de jeugtl
klaar denkbeeld bezitten, dan moet gij door vmgen onderzoeken, of zij deze zaak van de juist tegengeLteJde, en van anderen, die daarmede eenige overeenkomst hebben, bchoorH\k wetelI te oDderfcheiden, en dus, bij voorbeeld, vragen: " Het is immers waar, dat ongehoorzame " kinderen aangenaam zijn in de oogen van " GOD? Dan behagen zij toch aan de men" fehen? - De arbeid wordt immers voor den " luiaard langs hoe gemakkelijker, naar gelang " hij zich in zijne werkeloosheid of traagheid " meerder toegeeft? - \Vanneereen timmerman " eenen nieuwen wagen maakt, kan men dan ,) wel van Item zeggen, dat hij dien gefchllp ti " heeft V" - Indien nu de kinderen de waarheid van bet tegendeel btWerell, dan is !:et blijkbaar, dat zij van de zaak nog geen klaar dellkbeeld hebben. Ontdekt gij echter, door zoodanige vragen, dat zij de eigenlijke boedanigheid derzelve vall- de tegenovergeneIde, en van datgene, wat n:m haar· gel~ikvormjgis, weten te ondcrrcheiden, dan volgt daar niet aanfionds uit, dat zii er een duideliik denkbeeld van bezitten. Om o~ k liU dit te olitdekken (het gene dikwijls noodZ:lkelijk is) moet gij naar de reden van hun antwoord, of n:lar de t)orzaak vragen, waarom dit en dat niet juist zij, of niet kan gezegd 'Worden. 13ij voorbeeld: " Waarom kan men van " den timmerman niet zeggen, dat hij den wagen " Bf/enopm h" n?" Geven de kinderen nu eelle ~ohloel1de redCll van hun antwoord, of wijzen Jij de ware kennlel keil aan, waaraan zij het mal~'J van Ctllell llieuwen \\agen van het ft/UIten oudel {[heiden, dali ·111!ikt het, dat zij een dUI(lel~k dtukbcdd van fdtfpm b&zittcn.. • • Het
vra-
lenilleelien tc doen ",,.I,.lj,cIIe
Jll
wagen naar tegengeR:elde, of gelijkfoonige, dingen beeft ook nog dit voordeel, dat de opm~rk zaamheid daardoor lIiet weinig wordt aangevuurd, eD de kinderen tot nadenken worden opgewekt; en hierom is het ook een zeer goed middel, hun op nieuw bet juiste antwoord te herinneren, of dit door eigen overweging te doen opfporen.
6. Ol1t'l'iHc1t al "at umenge/lc1J is.
Wan.
neer de kinderen uit een boek onderwezen \Vor. den, dat in vragen en antwoorden verdeeld is, dan moeten niet alleen de Jaatl1:en, maar ook dikwijls de eerften ontJeed worden, wil men althans de kinderen van de daarin opgeOoten WJar.. beid een juist denkbeeld geven. Wij zouden ook hiervan eenige voorbeelden kunnen bijbrengen: dan, daar wij hierover in de zesde Le" reeds breedvoerig gehandeld hehoen, achten wij dit weinige genoeg, en gaan thans over, om ti onderzoeken:
Wann,er en Izo~ lIel onrle","ijzen 8c. fcllicden moel. Schoon bet onderwijs, zoo w~1 aJs het 00derzoek der jeugd, door vragen gerchiedt. is echter tusrcben beiden een aanmerkelijk ollderfcheid. Te "v\il het oogmerk van bet "laatfte is, te ontdekken, w~lke denkbeelden tie kinderen bezitten, en hoedanig dezen gefield zijn, heeft het eerfte teo doel, hun denkbeelden te doen ver.. krijgen. wdken zii nog niet hebben, en de gebrekkigen te vcr~eterel1. Door etll doeImatil ondcrzccr~ ondenvJst de Schoolleeraar eigenlijk alleen zich zelveIl, en verkrijgt daardoor kennis 11 S vaa
UI
Algemeelll "Iels,
tllIJ
/Je Jëuid
van den aard der denkbeelden, die bij zijne leer. lingen pbats hebben: door een t;eJijkfoortig onderwijs, integendeel, worden de kint'..eren onderwezen, en erlangen zij meerder, klaarder, duideliJker eo volkomener begripp~n. Ook IS er een groot onderfcheid tusfchen het onderw~is, dat door enkel vóórzeggen , cn dat duor onderrigten gelè::hiedt. Door het eerfie worden de denkl1eelden, om zoo te fpreken, van bUIten Ïtl .de jeugd gelegd; doch door het laatfie: worden zij in haar binnenfie, uit den voorraad harer ei. gen reeds verzamelde denkbeelden, ODtwikkt:ld, of ten voorfchijn gebragt. Door het v66rze~!!en fidt men aan de kinderen, om ons zoo uit te drukken, alleen de denkbeelden voor, en laat het aan hen over, of zij die willen aannemen of verwerpen; tenvijl men door het onderwijzen hun behulpzaam is in het opfporen en vinden derzel\'en, en daardoor dus te \Vege brengt, dat zij die zonder onderrigtinjl niet kunnen aannemen, en dit ook zoo veel te liever doen, hoe meer zij de aan hen geleerde denkbeelden als eigem vinding aanmerken. Ook wordt bU het '6órzeggen aan de kinderen de: keuze cenigermare vr~igeJ:lten, om hunne oplettendheid en hun èenk vermogen, al of niet, in te fpannen, het welk bij het onderw~izen echter, waarbij z~i op. mei kzaam zijn, LIllladenken moeten, getne plaats beeft. Behalve dit, dringt de waarheId, enkel door \'6órzeggen aan de jeugd kenlJdtik gewor. den, gewoonJiik zclden (of nooit, z<)o diep in de zi.:l. noch blijit daadn zoo vast hechten, of zal zoo fierk op den wil werken, als wanneer z~i die zelve, door behulp van I'ct on· cierwijs, gevonden heefe. Het onderwijs dOllf vea·
tlenlcbeeltkn Ie ioen "IerItrijgen.
113
Yrl!gen "ezit derbalve boven d::t, welk door louter ~óórzeggen gelchiedt, vele voordeelen, ea moet uit dien boofde overal, waar het kan gebezigd worde,l, vlijtig worden in bet werk gefteld. Vermits nu het onderw\;zen ten doel heeft, de kinderen door vrag~ll t,)t nadenken op te wekken, en hen d:1aril1 zOûd:lnig te leiden, dat zij zelve opfporen, hetgene men hen leeren wil, ZOel volgt hieruit, dat men hun door on.. derwijzen die waarlled~11 niet kan leercll, welke ons alleen door de GvddelUke openbaring, of door getuigenis van menfc!len bekend zijn, al.. zoo deze eenvoudig als Goddeliike of menfche. lljke getuigellisren moeten voorgedragen of verhaald worden. A He waarheden echter, welke men door overweginjl; kan ontdekken en leeren kennen, kunnen, op n:Jar Zeil" bt/èhotJ\t'ó, door onderlÏgting geleerd worden. Het onderwijs door Vlagen kan du~ bij de jeugd zCt.:r goed wor. den in het werk geHeld, wanneer men hur juiste denkbeelden wil gev.:n van OOD en z~il1e eigenfchappen, in zoo ver wU ,He door de rede kunnen kennen; van de vertncgens en vatbaarheden van 's menfchen ziel, Vlm deugd en ondeugd 9 van de juiste waarde dt.:l dingen, enz.; of, wanneer men uit natullri~\ke grol1den, ofuit zoodanige voorouderlli!lltngcll, welke Ol! kindereli reeds voe,r waar erkennen, hun iees bew~izen. of hen door de natllurJiike, en reeds bekende b()veunatuurlijke gt·volgc:!o van deugd en ou.. deugd, ter najaging d;:r eerlte \vil aanvuren. en van de JaatHe af{chrild.;ell. Wij zeggen: op /laar zelve !Jtjèllomv.l, Ol;l da:lI'd,)ol' te kennel1 te geven, dat het nit;t aUeen van dt:u aard der waar·
J 14
Algemee"e rlgds, ,m tie jeugd
waarheid, maar ook van de gefteldbeid der fcholieren afhangt, of hun eene waarheid door onderwijs kan geleerd worden, als moetende zij daar. toe die vatbaarheid van denken, en die vooraf. gaande kundigheden hezitten, welke noodig zijn. nm, met behulp des Schoolleeraars , door eigen overweging tot de kennis der waarheid te ge. raken. Hoe vatbaarder derhalve de kinderen voor het denken, hoe uitgebreider hunne voorafgaan. de kundigheden z~in, zoo veel te meerder, en voor bet verfland modjelijker te bevatten waar~ beden kan hun door het onderwijs leeren. Ondertusrchen kan dit onderwijs bij kleine kinderen, welken het zoowel aao bekwaamheid .om te denken, als aan de vereischt wordende yoonfgaande kunde, nog zoo zeer mangelt, weinig gebezigd worden; docb !;an het ook bij delen, reeds, op eene eenvoudige en gemakke. lijke wijze, worden aangevangen. Maar, vraagt aU wellist, geachte Onderwlj. zers! 1I0e moet dan nu dit tJl:tJenvijl ","o,rlij 1: 6ejcllietlen? Gij moet daarbij, altijd, zoo Viel mogel~ik. de leergieria leid opwekten, de oplettendheid gaande houden. het overdenken aanvlIren, en de gedachten der kinderen zoodanig lei. den, dat z~i zelven uit het hun reeds bekende bet onbekende, of geheel, of ten dtele, ontdekken. Ilierin beil:aat de geheele kunst van Gnderwijs , welke waarlijk eene der moeijelijklle is, doch daarin met alle andere kunllen overeen· ftemt, dat zij 9 door zorgvuldig acht te geven, hoe diegell~1l handelen. die in dezelve bedreven zijn. en dQor het befchouwen van goede voorbeelden, gemakkelijker, dan uit regelen of voor· lchrifteo, te leercD is. Hl:bt gY dus gelegen-
heid,
lenTtheeltien Ie doe" ",,.I";/gen.
US
beid, iem:lOd, in de kunst trvaren, te hooreQ or.derwi.izen, bellit'nt u dall van d.:u:lve, ZuO yeel UlO gelijk , en leest en beoefent tevens, met de meeste vlijt, alle goede voorbeelden, w.:l_ ke gij hier en daar vindt opgeteekend. Oefent gij u beboorlijk in deze belangrijke kunst, dan zullen dt moeijelijkheden, welke gij bij het onderw\izen in den tanyallg ontmoette, van laug. zamerband minder, en uwe vaurdigheid in het. zelve zal van tijd tot tijd grooter \Vorden. Om echter deze oefening behoorhik in het ,verk te (lenen, moet gij u daartoe telkens op deze wijze voorbereiden: J. Moet gij datgene vooraf beoefenell, wat gg ondenviizen wilt. 4. Bij u zei ven nagaan, of uwe fcholieren nIet reeds, uit eigen ervaring, of uit ontvangen On .. derwijs , iets bekend zij, waaruit cij hun ht!l onbekende, het welk gij hun wilt leeren , doorde leiding hUDner gedachten, gemakkelijk kunt doen kennen. 3. Overleggen, van welke vragen gij u tbans bet best bedienen kUDr, om uwe leerlingen tot nadenken op te wekken, en hunne denkbeelden zoodanig te leideu, dat zij, om zoo te fprt!ken, van nap tot nap, de zaak, waarmede gij hen bekend wüt maken, meer vaD nabij lerrcD kennen. Wanneer nu bet onderwijs zaJ aanvangen, dan moet gij eerst onderzoeken, of uwe 1eholieren de voorafgaande kundigheden, welke ~jj jn hen vooronderfielt , wel Dlet der d:.ad bezitten, en mangelt het hieraan, dan moet gij hun vooraf nn dezelve trachten te voorzieu. Houdt altijd bij het ondenYijz;1l dae pUilt in het OOi 11
utS
Al,e","". regels, om de jet/gil
oog, waarop gij uwe fcholieren brengen wilt, om niet van den regten weg af te d\valen, en tracht iedere vrlag. welke gij doet, zoodanig in te rigten, dat zij d~els uit hetgene hun reetfs bekend is, deels uit de voorgefteIde vraag zeI. ve, het juiste antwoord t wanneer zij behoorlijk er over \lad~l,ken, gemakkelijk kunnen opmaken. Kunt /lii hij het onderwijs met het vragen niet meer v· ,rdm~n, dan moet gij "bet voor ditmaal geheel Ibken, en met duidelijke woorden verklaren, dat wrklaring behoefr; want anders genken \1\ve l~er\iagen, door eene menigte van, verkeerd hegrepen vragen, geheel in v:rwar. Jing. - \'~rkh:lTt zeifs veel, van hetgene gij bun dClor ond.-:rwijl.en wel zoudt hebben kunnen leeren, op deze wijze, zonder te vr"gen, zoo om t\id te winnen, als om aan uwe voordragt meer afwisfeling te geven. - Eindelijk kunt gij. bij het onderwijs, over een z.!ker punt, dikwijls eene andere nUlti~e Jes, vermaJling of waarJchuwing, in het glfprek met uwe fcholieren. laten vloeijen , wanneer zich dezen daarbij, om zoo te fprelten, aJs van zdve aanbieden, of uit het gezeg:de volgen; doch moet gij 11 daarmede niet te lang ophou:ien, ten einde u niet van datgene, welk uw oogmerk was te verklaren, te v..:r te verw~ideren. Reeds vindt gij hier en daar, in d
lenneelelen Ie eloen ye,ltrij,en. EEN VOORB!ELD VAN
ONDER.WrJ~
1117
VOOR. KLltI-
'Wellc tot ee'le inleidinl d. kennis van het beflaan VII"
NE KINDEREN,
lot
GOD
I.
kil" elie",,,.
Over de liefde en sorg der (Jut/eren.
,. Wat denkt gij: zouden uwe ouders ti wel lief llebben'/ Berpeurt gij dit niet dikwijls 1 En waaraan? Zij geven u veel; maar wat geven zij u dan \vel'/ Eten, drinken. Jtleederen, en alles, wat gij behoeft. - ZUn zii n1l eerst bej!onnell met u dit alles te fchenken? Wanneer dali Y Dus hebben zij altijd )jefder~jk voor u gezorgd, en zorgen nog op gelijke wijze voor u. Zij moeten u d:U1 wel hartelijk beminnen? Maar verdienen zij dan ook niet uwe vuriglle wederliefde ~ 0 ja I trouwens, wie zoude ook niet, op zijne beurt, z~ine waardige ouders gaarne van barte liefhebben '/" " Maar, is er uog niet iets anders, behalve dat uwe ouders u veel geven. waardan gij kuilt ontdelcken. dat zij ti liefhebben? Waarom late .. zij u ter rehole gaan? Wel geantwoord: omdat gii wat goeds zoudt leeren. Is dit voor u nut· tig' Ja, wel zekerlijk! wanneer gij iets goed ]eert, en ook daarnaar handelt, dan zal het u al. tUd wel gaan; en dit is de reden, waarolJl uwe ouders u ter fcholc zenden. Uus kunt gij dan ook hieruit opmaken, dat zij u beminnen' )laar, wanneer gij nu in de fcboo1 niet vlijtig leert_
ua
A/geweene rege7s,
Dm
tie jeugd
leert, zoude hun dit, meent gli, wel genoegen geven' Zoudt gij ben dao w~l waarlijk liefhebben'" " Zeggen uwe ouders fom tijds niet wel eens tegen u: " duc dat!" Dan gebieden zij iets. Zouden zij u echter wel iets gebieden, dat voor ti fehadelijk is'1 Wat gebieden ~Ü u dan wel 1 Zeggen zij fom.tijds ook niet: " doe dat niet! Laat het (1:aan!" Dan verbieden zij u wat. Zou. den zij u nu wel iets verbieden, Wlt nuttig voor u is'1 Wat dan'l Meent gij, dat zij u het nuttige zouden gebieden, en het fehadelijke verbieden. zoo zij u niet lief hadden'1 Dus kunt gij ook d:t:tr:lan, dat zij u iets gebieden of verbieden. omwaren, dat zij u beminnen. Maar, weet gij niet zoo goed als zij, wat voor u nuttig of feh.delijk is'1 Zoude het dan w.:l voorzigtig van u gehandeld zijn, wanneer gij niet deedt, wat zij u gebieden'1 Dit ware ongehoorzaamheid." " 'Vat doco uw~ ouders wd, wanneer gij ongehoorzaam zijt? Waarom be(1:raff.:n zij II dan'1 Dan moeten zij toch van barte gaarne w;!l1fchen dat gij een braaf kind moogt worden. Kunt gij nu ook uit de nraff~1l bef/leuren, dat zij II liefhebben'/ Zoudt gij meenen , dat bet ftr:df;:n hun genoegen baarde'1 Toont gij w.!l door uw gedrag, dat iij hen lief hebt, wanneer ,ij door uwe onj!ehoorzaamheid hen noodzaakt om u te (1:raffen?" " Maar, kost het u\ve ouderen niet veel ar"eids en zorgen, om ti al dat gene te kUllnen leven wat gij behoefl'i Ja. zekerlijk: zij moeten daarvoor dikwijls zeer zuur arbeiden, menigen Oapelnozen nacht, enkel uit zorg voor uw on4eEboud CD ,eluk, doorbrWlcD, Cij ~i;h zelven ~
.enUeeltien Ie tlNn verlrJ/gen.
ta,
al1nvijls vele genoegens onthouden, om u van het noodige te voorziell. Kunt gij hun alle deze zorg en moeite niet eenigermate verliglen '1 Hoe dan? Zeer goed ,eantwoord! door u wel te gedragen, cn hen in alles volvaardig te hd· pen, wa:uin gij kunt."
a. Over óe nD.ózake/ijke hUlp van andere men[&Aen.
" Zeg mij eens: wanneer gij uwe ou 1eren vlijtig helpt arbeiden, zoudt gij dan in {bat zijn, om u van alles te verzorgen wat gij noodiS bebt? of beh~eft gU daartGe nog bovendien de hulp van anderen? 0 ja! velen, zeer velen moeten u daarin de behulpzame band bieden. La. ten wij eens overwegen, hoe vele handen er wel aan te pas komen, om u alleen brood te bezor gen. Wie bouwt den molen '/ Wie maakt het ijzerwerk, dat er aan behoort? Wie maalt het koren'? Wie maakt den wagen, waarmede het koren naar den molen gebragt wordt ~ Wie vervaardigt de korenzakken en het linnen daarvan 1 wie de wever$fpoel en den kam? wie het fpinrad en den haspel? wie den hekel en de braak, waarop het vlas ,ezuiverd wordt? enz. Gij ziet dus, dat er een aanral menfchen Doodig is, alleen om u brood te verrc/);Jftèn. Maar, zoude het nu nict zeer goed zijn. dat velen bij elkanderen wonen'/ Is het nu niet bil1~ik, dat g~i ook anderen gaarne we~erkecrig uwe hulp be w,jSt, daar zoo velen zich bereid toonen om u te helpen? De cene dienst is den andcuo waardig. Help, derhalve, anderen bereidwillig, en zij zu'let1 u ook gaarne helpen." 11. J)"I. 1 S. O'U(
J 30
Alg~m~~n~ "~g~I"
om de jeugtl
3- Ov" de o'lgeno,gzflom"eitJ van "
pOlf;ngen, om zie" 'Van zl,n.
"~I t~ootlige
menfo"~"
Ie 'Voor-
,. Wanneer I1U eens aUe menfcllen ten uiterRe herehIvaardig waren, om elkanderen alle moge)~ike hulp te bkden, dan toch zoudt gij u alles Jrllnl/e~ aanfchalfen, wat gij behoeft? Wat denkt ~Il: ja, of neen'? Nu! w~i zullen eens onderzoeken, of zij wel alles verripen kunnen, wat er toe hl'hoort, om brood te kunnen eten. Zeg mij e;;ns: wat kunnen de menfchen verrigten, om het koren op het land te doen groeijen" Zeer goed! zij kunnen het zaaijen. Maar, kan dit zaaijen wat baten, wanneer het koren niet opkomt, kroeit en rijp wordt'? Of kunnen de men. j<:heu dit ook bewaren 'I Welk weer moet het 7.ijn. als het koren goed groeijen en wel Oagel! zal?- Kunnen de menfchen nu het weder naar weigevJllen gebieden?" " Als 'IIU bet korel! rijp is, dan kunnen de meufchcn het toch maaijen , en naar huis brengen; waar kunne:! zij ook het ijzer van de fik. kei, waarnlede het wordt afgemaaid, Yen'aardî. gl!ll '1 Kunnen zij het hout maken, dat tot den wag,!Q lloodig is, of zoodanige paarden uit aar. de llaleken, of uit hout fn~iden, als tOt het trek. ken yan den wagen yereischt worden?" " \Vanneer nu de menfche~ bet koren in de fchuur hebben gebragt , dan klll1neo zij het d,)r· ichen en in zakl<en doen. l\'laar kunnen zij nu o0k het bout vour de fchuur, Ci1 de dorschvlegel;. lle teenen voor de wan, en bet vlas voor de zakkell doen groeijen'l"
" De mcnfchen kunneD
h~t
koren in
z:1~\ken
naar
tle"üeelde" Ie tlo,,, ,,,Irij,,,,_
131
I1lar den molen brengen, en molens bouwen; maar hnnen zij ook het hout, de Reenen, het ijzer met één woord, alles, wat tot eenen molen noodig is, te vr,orfchijn brengen 'I Kunnen zij zoo. veel water aanvo:!rl!n, of zooveel wind verwekken, dat de mol~n malen kan 1 " " Als men nu het meel te huis heeft, dan kan men er brood van bakken; maar kl'nnen de mcnfchen ook de klei of aarde maken .. waaruit de f1:eenen voor den oven gl!vormd worden 'I Kunnen zij het water voortbrengen, dat tot het mengen van het dee~ Iloodig is 'I of de brandbare Rof, waardoor het hout en de turf langelloken wordt, om den oven eelle behoorlijke hitte te doen verkrUgen?" " Eindelijk; de mellfcheo kunnen wel in de opene lucht arbeiden, wanneer het dag en niet te koud is: maar kunnen zij ook de zon aan den bemel plaatfeo, die zoo geregeld op. en ondergaat, en licht en warmte geeft? • • • Zoo zijn er nog duizend andere dingen, die nood'zakel~ik beRaan en gefchieden moeten, om ons alleen brood te verfchaffc:n, en welke door geene menfchdiike handen gemaakt, of tot flaod lunnen gebragt worden. " VOORBEELDEN VOOR 111EER. VATBAR.& KIN J) E R. E N.
J.
Wie GOD 'Waar/ijle lief heeft, die zal zijn, gebude" gt:Wil/ig opvolgen.
" 'Vanneer gij uwe ouders eene opregte liefde toedraagt, JAN! doet gij din gaarne of ongaar-
De J het gene hUD welsevallil is, CQ &ij van
J..
11 VOl
lS~
Algemeen, ",g,ls,
Dm
I, J,ug~
vorderen? Wanneer gij nu doet, het gene zij vin u begeeren, zijt gij dan gehoorzaam, of ongehoorzaam? Maar, wanneer gij uwe ouders niet. eerder wildet gehoor7.amen, voor dat zij de roede gel:1I uikten, of indien uwe gehoorzaamheid gedwongen ware, zf'udt gij dan daardoor eene welmeenenrle liefde jegens hen aan den dag legge., '/ Waarom zoude dit uw gedrag geen blijk van zulk eene liefde wezen'/ Zeer goed Iteantwoord! een kiud, dat zijne ouders waarlijk lief beeft, wacht niet, tot dat het gedwongen worde te gehoorzamen, maar doet dit bereidwillig en vaardig~ Wat beweegt IlU een kind tot zulk eene gewillige gehoorzaamheid? Juist! de liefde." " Maar zeg mij eens: wien moeten wij het meest liefhebben? Wanneer gij nu GOD in der daad het meest bemint, hoedanig zult gij dan dat gene verrigten, wat hij van u vordert '1 Regt soo! gewillig en vaardig: want de liefde fpoort ons aan tot zulk eene gehoorzaamheid; en bet is ook bierom • dat onze Zaligmaker belUigde: ~tJo iemaml mij Itef heeft, die zal mijn 'tI,ora INaren (.). Jndien gij nu GODS geboden niet opvolgdet, wat zoude dan daarvan de oorzaak zijn? Zeer goed! gebrek aan liefde. Waarom? Waarop moet gij dan acht geven, om te weten, of gij GOD waarlijk lief hebt? of gij zijne geboden bewaart? Als gij dit nu eens deedt, maar met tetrenzin, en alleen Dit vrees voor 'haf, loude dit dan .iet een bewijs oplevt:ren van uwe liefde voor Hem'l Hoe moet gij dan zijne geboden bewaren! Wel geantwoord! met bereidwilligheid en vaardigheid, waartoe u de liefde aanfpoort. (.) ,.".""" XIV: liJ.
tlenllleeltlen Ie dOln ,erlrij,e".
133
(poort. Wat moet gij dan nu in uwe ziel trachten aan te kweeken • om GODS wil al~ijd gewillig en vaardig op te volgen? De liefde. 0, mijn kind! tracht altijd eene hartelijke liefde Jegens Hem in uw binlienlte te onderhouden; dan zult gij altijd lust en ijvt:r gevoelen in de bewaring nn z~il1e geboden. en hunne opvolging zal u bet srootfte genoegen verfchaffen." •• Wie GOD "artelijlt. lief heeft J ~aJ flen methmensch liefhebben.
DIk ~/j.
" Wanneer gU iemand eene opregte liefde toedraagt, ALBER. T! hoe zulr gij dau omtrent dera ,enen handelen, van wien gij ontdekt, dat hij zeer- naauw verbCiIDden is aan hem, dien g~i lief bebt, en die ook door dezen bemind wordt? Mogelijk hebt g\i daarover nog nimmer gedacht; doch zult u eit ligtcl~ik in eenige bijzondere ge· vallen kunnen voorUellen. Onderael eens: er kwam een man in uw huis, dien gij niet ken. det. eo omtrent welken gij in het eerst ol1ver. fchillig waart, doch van wien Rij naderhand hoordet, dat bij de broeder uws beminden va-. ders was, van wien deze u dikwijls gezegd had, dat hij hem zoo bijzonder lief had - hl)e zou. de dan uw bart jegens dezen uwen oom wel ge· neld zijn? Wa:lrom zoudt gij liefde voor hem beginnen te gevoelen? • • • •• Onderftel ver. der, dat hij eenen kleinen jongeR, van uwe ja. ren, bij zich had, die bij u al mede onbekend was, en van wien gij vernaalDt, dat hij de meest· ~eliefde zoon uws ooms was wat zoudt gij ~:1J1 omtrt:nt dit kind gevoelen 'I Maar, wauom ,oudt gij hem nu meerder beminnen, dan voor13 been?
134
~"",,"'"
,.",h, ,,,, tie j,uI'
been? Wanneer men dus iemand hanelljk bemint, wor,ten 011& dan ook die genen lief eo waard, die tot hem in eene naauwe betrekking naan, en door hem hemind worden, zood ra men hen, alszoodalJigen, leert kennen 'I De liefde, die men iemand toedraagt, breidt zich, derhalve, ook uit tot de aanhonrigen van het beminde voor· werp, en inzonderheid van den vader tot zijne geliefde kinderen (.)." " Maar, zeg mij eens. ALBERTl flaan de menfchen tot GOD ook in eene naauwe betrek. ldng? Waarnaar werdert zij door hem gefchapen' Zeer goed! naar zijn beeld. Als boedanig moet men dan ieder mensch uit dezen hoofde befchouwen 'I Dan zijn alle menfcben een "eettl van GOD 'I lloedanig mogen wij, naar de leer van JEZUS. hem In den gebede noemen? Zoo is GOD dan de 'Vader van aUe menfchen. Daar DU GOD bun va· der is, boe moeten wij daD de menfchen aan mei ken? Zeer aoed! als ~;jn, tt.inder,n. Alle meniehen zijn kinderen van GOD; doch fommi· I=t:n ziln dit bij uitliek, zoo aIR ik u bij eene andere" a-degenheid verklaren zal." ,_ Wéet. gij mij nu ook te ztl!'gen, Ar.BRRT! of GOI> de menfchcn, die zijn breid en ziine kin. deren zijn, hartelijk lief bebbe? Hoe weet gij dat 'I Wanneer Jl;ij nu COD eene ongeveinsde lief· de toedraagt. hoe moet gij dan jegens de men· tellen gezind zijn, daar het u bekend is. dat zij, als zijn b.:eld en zijne kinderen, tot hem in zult eene naauwe betrekking liaan, en door hem (.) De gcfchiedcllis vin ItACIJI!I. cn dcn jonlcn TO· hicr lIs cen voorbuld, Icr opbcldcriu,. zeer cocel luIuncn ,el;c~i,cl wordcll.
.. lAS. Zllude
t1enltheelden te doen verkrijgen.
13 S
lIem zoo harteliJk beraind worden' Indien gij nu
de menfchen Diet welmeenend lief hebt, kunt J!ij dan wel naar waar beid zeggen. dat u we )je "de J~gens GOD zuiver en opregt is? Waarom nier? Waartoe moet u dan zijne liefJe noodzakelijk aanfporen' Zeer go.!d! om ook de rnentchen, aJs zijn beeld en zijne kinderen, te beminnen. Dit is ook de leer van den geliefden Apostel onzes Zaligmakers • wanneer hij zich dus u:tdrukt: lndien iUTumd zegt: ik "eli COf) liGf, '" haat aljnen 6roed,r, tli,;s een leugenaar l .). ,.
3.
GOD heeft den mense/; 'Vele yoorregten 6'· fllwnlun, ,n tOl tenen IltlflûenlijAefl rang ",rllwen. Deze zijne l'ollrtrcfe/ij/theid moel /zij hOllgfolJallen, en daarnaar ai;"n guJrag ;nri81,n.
" Bezit of geniet gij wel iets goeds,
JAKOB
l
dar gij niet aan GOD te danken hebt" Neen 1 niets:
wr-nt alle goede gaven en volmaakte giften da. len alleen van hem op 0115 neder. Maar, wt'.nneer lij nu ongehoorzaam en eigenzinnig zijt, komen dan deze ondeugende neiginJten ook vnn cOD'I Verdiene. zulke tlcchte gtzindheden uwe boogachting ? Ontdekt gij JIJ u wel iets, dat achtenswaardig is, wanneer gij alleen op dat gene z,let. wat gij van u z~lven hebt 'I Zoude ook het goede, dat gij van GOD ont\'angen bebt, uwe achting verdienen? Ja, zekerlijk, heeft hij den menfchen vele voorreglen verleend, die zeer 1100g te fchatt.:n zijn! Ongetwijfl'ld zult gij die gaarne willen leeren kenneu: cu dus zullen wij de:· ( .) I :I
0"••
"1$
lV:
80,
I ...
135
,Ifllemllne r",ls, Dm d, "UId
dezelven met malkander trachten op te (paren ... •, VerAel~ik u zelven eens, voor een oogenhlik. bij de ·dieren, en vraag dan, waarin uw Jigchaam van het hunne verfë::billeY ••• Wetke uItmuntende eigcnllhappen bezit, daarenboven, 11.ve ziel boven hen 1 Js cr, bUiten den mensch, wel ~en fchepfeJ op aarde, dat met zulke voortrdfdijke vermogens is toegerust, aJs hij? Gij ~ift dus un van Gr'DS UÎtfllunlentifie fohepjê/t;n op M:t.e 1l"rrela. Mallr aJs hoedanig befchouwt hij dE' menfchen' DUl! zijt g~i een Icina van GOD. O! mogt loch deze hooge waardigheid altijd door u I.rkeBd, I.rkeftd, en door dankbaarheid en liefde jegens Hem ge"ellmerkt worden! - Zeg mU eens, eeus, door wiell htbt gij dezen eemaam verkregen. Zeer Jl;oe\1! door JEZUS CIiRISTUS. Deze heeft u, door ~~ine teer, deze naauwe betrekking tusrchen Gl'D en de menfchen leeren kennen: en van hier zegt (,ok (Jok PAULUS, dat wij ontvangen he/Jben den GlUI aer aaf/neming lOl kinderen, 'Waardoor 'Wij ~rf.:Ctn A/Jb. J'ader! dal is, lieve vader (.). lJàar nu onze -Zaligmaker, volgens de leer der Apostelen, ons ook verlost hedt, hedr, ziit gij dan ook door goud of zilver gekecht ! -Waardoor dnn t Dan, waarlijk, z~it gii dan gij zttr zur duur ,eIlochl: ,eltochl: 'WInt wat konde JF.ZUII kostbaarder voor u ge. ven _ dan z~in bloed en )even! 1\ Is hoedanig zou· ele Hii dan we) dÏcltenen aanmei ken, voor we). kcn H~i deze \'oorbeelde)ooze opntf~rjnlt Iledaan heeftY Zoo z~i[ We,-t gij z~it ~ij dan ziin BrOe(ler. wd wd.4 welk een geest in u wone, wnne, wanneer I!ij i!ti u bevlijtigt, om alj een wrlc\ca:llod kind van GOD, ( ' ) R,pf/I.i:t,,,
VII;: J S.
tlenllleelJm te ODe" .,lfTlrijge".
IJl
GOD, en een broeder van JRZUS te leven? Zeer goed! de I-I..ilig.! I-Idligo! Geest. Dus zijt gij dan ook een Tempel des Ilûligm f;ecstes. Wat zal er eindelijk van u worden'/ Waartoe wil onze Zaligmaker u brengen? l>erhalve Derhalve zijt gij beftemd tot ~en trft.en"am trfgenllam der etuwige zaligheid. Kind! hoe gelukkig zal uw lot llier namaals in den Hemel zijn, cn hoe uitermate hoog zal u GOD aldaar verheerlijken! want dus fpreekt een van 's Heilands Apostelen; G6liifdcn! nu zijn "/lij iintleiinde-
ren van GOD, en "el ;s nog 1/;et "/IIJl niet geoptnbllartl, "/Ia' 'Wij zijn zullen; maar 'i'ij 'Weten, tJal IJls Hij sal geolenIJaard geolenlJaard zijn. "/I~; fIem ~lJllen ,elijlt "/Ie~en: 'Wllnt lI~;;s (. want "/lij ~ullen lIem zien, gd~ilt ge/~;ft lIij;s ( • ).'. ).,.
lt. l" Herinner IJ nu nog eens korteliik, m~il1 kind J welk een en voorrang gij bezit. Gii zijt een tier der uitmuntendJIe fe"epfelen fo"epfelen van GOD op deze aarde, aarde 9 ~~;n beeld, sijn eintle gekoehl zijn kind. dttur tol einde gdoch' door het leven uwes Zaligmolcers, een Tt;mpel ties Jleiligen GeesleS, Geestes, eln erflenaam erfgenaam van GOD en "" ee" "ude f'lude - erfgenaam en "roeder van JEZUS CHRISTUil. Wat dunkt u derhalve: bezit gij niet menigvuldige voordeelen, welke hoog te waarderen z~in? z~il1? Ja, zeker! want wat is er, dat eene boogere waarde verdient, dan de 200 even op· genoemde voordeelen? - Maar. aan wien wieD hebt g~i die allen te danken? Was GOD verpligt ,9 om u dezen te fchenkent W:larom verleende Hij ze u dan? Juist! uit loutere liefde. Zoudt gij rl:m n:m nu betameliik handden, indien g~j u op deze voorregten beroemdet, als of gij die van vaD u zei ven ontvangen hadt? Ondertuslchen vor. dert,toch de bm~kh~id, bm~khdd, dat gij dezelven ho,>g waar. (.) J.IlIl1l!w 111: a.
d.,
I 5
J38
Alfememe
,."eIs, 'lil til jeultl
waardeert7 Goed! Zeg mij dan nu, tot welkelI voorrang u GOD verheven, en welke voordeelen Hij u gefchollken hebbe 1 " " Maar, wanneer gij nu eens niet beter leef. det" dan het redelooze vee; wanneer gij blind genoeg waart, om, zonder eenige nagedachten, uwe eigen zinnelijke lusten te volgen., en zulke genoegens najaagdet, die ook de dieren genieten kunnen., zoude dan dit gedrag overeenllemmen met uwe verhevene wliarde1 Wanneer g~i u aan logen, bedrog, onbarmhartige behandeling, en regclregte boosheid omtrent UWe n:lluurge. Booten fchuldig maaktet, zoude dit dan overeenkomen met uwen uitmuntenden voorrang, met de betrckkiilg valJ een kind van den waarachti· gen, getrouwen en liefderijken GOD. en met die van eellen broeder van JEZUS' Zoudt gij IIU deze uwe uitnemende voomeftèlijkheid lIiet geheel verbeuren, indkn gij zoo weinig op dezelve :tellt gaalt, dat gii geheel en al tegen dezelve bandeldet 1 Hoe zult gij dan nu in het vervul, lIW leven illril!tf"n, om waardig dezen uwen voorrang te leven?"
4. Ieder menselI is, in w(Ja,IIlirJ, onze naaste.
,. Zeg mij eens, ItOKNRAAD! wie is wel uw naaste, dien gij verpligt zijt, als u zeI ven , te beminnen 1 Dus vernaat gij door dit woord niet alleen uwe naastbcLlaanden 9 vrienden en buren 1 Weet g\1 dan ook. waarom alle anenfchen uwe naste zijn en genoemd worden 'I Htdt niet ieder mensch zeer v~el gel~ikheid met u? Gaarne, zekerliik • zult gij deze A('liikheid in eenige btZODderheuco willtu Je..:ren k<:l1oeD, Wel IlU! 1.:g
."U"ltI", "
ti"" "I,rlrijl'''.
13S'
reg mli dan eens: hebt g\i niet een zeer kunmg geyormd ligchaam, waarmede gij allerlei nuttigen arbeid verrigten kunt, wanneer het gezond is; doch het welk ook zeer ligt gebrekkig, ziek, .f zwnk kan worden, en eenmaal tot nof moet wederkeeren' - Bezitten niet alle menfchen, insgelijks, zulk een ligchaam' - Zijt gij niet belcbonken met eenen onfterfdijken geest, die ]laar bet beeld van gOD gelèhapen is V Is niet ieder mensch daarmede begiftigd V Hebt gij er ook bewustheid van, wanneer u iets vreugde of fmart veroorzaakt, wanneer gij vergenne~d of ontevreden, vroHik of treurjg z~it'l nus is uwe ziel, gelijk die van alle andere mellfchcn, vatbaar voor het gevoel van genoegen of verdriet. Wenscht g~j niet, dat hl!t u altijd moge welgaan in dl!ze wereld V Wel nu! deze wem.eh openbaart zich ook bij ieder ander uwer natuur. genooten. - \\"aartne fchiep Gon u'? 'ftlt dit zelfde einde bragt Hij ook all .. olT~rige n'ddiike fchepfelen voort. Wie bewaal t uw leven" \Vie voorzict u van fpijs, drank en kleeJintt'l Hetzelfde. \\'ezen, dat even wcldadi~ V'lor :tll~ andere menfchcn zorgt. - Is hl!t ecn blijk vall GODS liefde, dat Hij 11, met zulk een ~'(Jeder tieren oogmerk, gerchapen heeft, u::t i"lIj u dagelijks onderhoudt, en voor allt:~ zorgt, wat gij tnt uw leven behoeft? Dit zelf.!e hewijs Vol1l liefde bezitten ook al1~ .Indut! m,:nfchcn." " \'crder: tor wcll:cJI ~!.clllkft:l:lt wil onze ZaJi~malccr u opvoercn. in~ien g:j flver.:enkllm. I1ig zijIIe lecr handelt? Dir wdd.lt!i~ doel had lli.i, inseelijks, omtrent :llll' lllcllfciJen: want I Jij leefde, leed en Hicrf vvor :Ilicn. - Zijt tij n.eds uuiten alle gevaar, om door dl! zond.; on ..
140
Over tie Dvertuiging
'VAn
!Jet
vlrJland
ongelukkig te worden? Zoo is het ook met alle an,ieren. - Gij ziet, derhalve, dat allt menfehen met u een gelijk ligchaam omdragen, dat zij eene geliïkaardige ziel bezieten , en dezelfde gewaarwordingen en wenfchen gevoelen. Allen hebben zij ééne bef1:emming, ééne hoop, ééllen Vader in dea Hemel, en éénen Zaligmaker: allen ~ijn even duur gekocht; aUen zijn met u op de reize naar één en hetzelfde gelukkig vaderland; allen zijn op deze reis, meesTal, met u aan dezelfde zwakheden en hindernisf.:!n, aan dezelfde gevaren, om van den weg af te dwalen, en ongelukkig te worden, oRderworpen. Ziet gij nu wel, dat ieder mensch zeer vele gelijkheid met u heeft? En kent gij wel een ander fchepfel, dat met u zoo vele overeenkomst bezit '? Is dan pict ieder mellsch, met der daad, uw naaste?"
NEGENDE
LES.
Over tie overtuigjn~ van het verftanti , en dfJ oifening van hel geheugen. Iemand te overtuigen, beteekent niet alleen, dat men hem overreedt, om iets voor waar te houden, maa, ook, dat hij de reden behoorlijk opmerke en kenne, waarom het waar is. Gij moet derhalve. geachte Schoolleeraars! uwe ICèrlillgel1 van de lesfen , of waarheden, die gij bu n voor-
draagt ,
en tle oefening Y6n hee lelJetJlen.
141
drugt, in den grond trachten te overtuigen, ten einde hen, vooreerst, te gewennen, om, zonder voldingende redenen, niets yoor waarheid aan te nemen, en hen, daardoor, voor
1. Over
14&
Ov,r i/e ovef'luiging 'Vtm Aet 'VIf'jlllnl
J. O'Vertuiginl óoor '~!f,n ervaring gf/Jvaar,vDrJing.
,n
1. Overtuigt uwe leerlingen door eigen erva. ring, zno dikw~jls dit gefchieden kan: wnnt gij kunt dit op gçene ar.dere wijze zoo f;'Jllcdig en zoo levendig doen; en hiertoe io; alleell noodig, dat sU hen datgene, waarvan g~j hen overtuigen wilt, of met dtr daad aan hunne zinllen vertoont, of het wellte gij hen herinllert, dat z~j het wel eens zdf ondervonden hehhen. llii vcnroceld: " Voel eens, waar of de korenhalm tt.!'1i2'er is; " in het midden tusrchen de leedjes. of Dader " bij dezelven? Nader bij! Maar, waartoe liet " GOD leden aan de halmen groeijen ?" _ " Wanneer gaat gij vergenoegder uit de fchool " naar huis: als gij vl\itig g~lcerd hebt, of als " gij onoplettend geweest zijt? Vh.~t en naarO:ig" heid verfcbaftèn u dus genoegen." Sl. Draagt vooral zorg, om datgene, wat gij u flechts verbeeldt, of wat gij Y:.or waarheid houdt, niet als eigen gewaarwording of onder.. inding aan te merken, en waarfchl1wt uwe fcho. lieren voor deze dwaling (.). Ztlfs verdient deze waarfchuwing niet alleen uwe opvolgin:t omtrent hetgene , wat men ziet, maar ook. ten aanzien van aUe onze overige zintuie;en, en zelfs van ons inwendig Jtevoel: want ook te dezea aanzien kan het ligtelijk gebc:uren, dat mea meent,
ce) Het fcbadelijke biervan bebbeD wij op bladz. IA in een voorheeld aangetoond: waaruit men tevens kl. ormaken. tOE welke dwaling men vervallen kan. waDDeer men Dice ZOO l1aadclc, al. ItI.UTOU.lL aldaar Jic:1a YOOrDIDI.
,n tie Delênlng "11'" MI geMugen.
J 4S
meent, iets te hooren, te rieken, te (maken, te gevoelen, of in zich Qlltwaar te worden, hetgene bij nadc=r ondc:rzoek loutc=r verbec:lding blijkt ge. weest te zijn. 3. Maakt uit de eene of andere Rewaarwording of ervaring niet aanl1:l)llds een a!/Jemeen beflu it op, en houdt daarvan uwe leerliilgen. zoo veel lDogel\ik, te rug. Wie deze waarfchuwing in den wind flaat, zal zeer dikwiils mistasten: want hetgene een en andermaal gebeurt. gefchiedt daarom niet altijd. Ik kan, bij voorbeeld, ~ vall 4 aftrekken, of 4 door ~ verdeelen, en de uit.. komst zal hetzelfde z~in; maar hieruit laat zich niet het algemeene beOuit opmaken, dat bet klei. ner getal van het grooter afgetrokken, of het batlle door het eerfte gedeeld wordende, het daardoor voortgebragte getal altijd aan elkander ,e!~jk zal zUn. Wallneer gij voor eene enkele keer uit de kerk met hoofdpijn te huis komt, dali volgt daaruit in geenen deele. dat het ter kerk gaan altijd dit uitwerkfd bU u zal hehben. Voor dat men, derhalve, een al/{emeen beO uit opmaakt, moet men. of door herhaalde eigen ervaring, or door die van alldl!rl!n, volkomen zeker zjjn, dat zich de zaak, ollder dezelfde omllandigheden. en in alle andere gevallen, even zoo toedrage, of men moet andere hondige redenen hebben, waalllit men die kan afnem.en.
11. Overluigin: door tie getu;ge;,;s va" anderen. Ten aanzien der getuigelli~r.:n van anderen moet gij: I.
Geell
1'44 Ove,. tie ,verlrtll'ng vlJn IIel
"'I'!_,
I. Geen getuigenis gelooven, wanneer gij niet zeker zijt, dat z~j #teloof verdient, en daarvoor uwe fcboUeren waarfchuwen; verdieneRde eene getui,enis aUeen dan een vast I!eloof, wanneer zij dooreenen geloofwa:trdigen ~eluige gegeven wordt; en hij, die de waarheid volkoClen weet, en haar ronduit zer,gen wiJ, kan alleen als zoodanig wor. den aangemerkt. Wanneer Rij de geruigenis van een ander dus wilt berroeven, dan moet gij onderzoeken, of die geluigenis wel door dien per. foon gegeven zii, op wiens rekening zij gefield wordt; of hij datgene met zekerheid kan weten, wat hij als waarheid opgeeft; en of hij genegen zij, om de waarheid te zeggen. Kunt lij flechts eene dezer vereischten met geeoe volkomen zekerheid toefiemmen, dan moet gij de gegevene gemigenis niet gelooven. De verwaar. loozing van dezen regel heeft niet zelden menig. vuldige nadeelen te weeg gebragt , en veroor· zaakt, dat vele menfchen, tot hunne groote fchade, aan aU es , wat zij van bekfen , fpooken, en van de zonderlinge werking van deze of geoe formuliergebeden, Inen, hoordeR verhalen, leloof Ooegen. A. Nooit moet gij andere, dan geloofwaardiIe, getuigenisfen • teil bewijze eener waarheid, bijbrengen, en niet wanen, dar het om bet even is, van welke gij u bedient, wanneer de zaak. die gij bewijzen wilt, Oecbts met de waarheid overeenkolllt. Dit kan ook dan, wanneer de zaak waar is. zeer fchadelijk zijn: want ontdek. ken uwe fcholieren. dat de door u aangevoerde gtlUi~ellis vabch ol lwijïel::chtig is, dan heeft dit ligtelijlt tén gevol~e, dat zij niet alleen de wa&rileid, wdke gij Have" wHt, maar ook uw &1:-
", tie DI/"tI",
W6"
lul ,"'eule".
14S
Iclleel ol'!llenvijs, valJ. on\Y::lrheid of oDzekerbeid v.:r.{acht honden. 3. Wanne.::. ~~i uwe leeTlil'Jgen van godsdieDi fiijte \Vallrh~(le!1, die wij alleen door de Goddel~jl(e opcnbarill:i; als zeker 1cunn.:n keonen, ,vilt t)\"l~rtuigen, d 1r1 moet gij het Ictuigenis VIII GOD. als den p-Tond der waal heirl, aanvoeren. Geichiedt dit niet, dail verkriïgt het geloof aall deze waarheden niet ziine behourlijke vastheid. en kan eigenliik !teen Goddelijk geloof genoem4 ,vordell, omdat het op p;el:n Go.t.iclijk gezal neunt. Zegt uwen Icerlingen, derhalve, niet al. leen, dat onze ligchamen, ten jougflen dage. wedt:r Jullen verrijzen: maar ook, dat wij dit zeker weten, omdi:t ons dit in GODS woord 80leerd wordt. Vraagt hun dan ook nIet Oechts: "zullen onze ligchamen wederom opftaan'·· maar ook: " boe weet gij dat 'I " en vraagt bUD dl.rnaar zoo lang, tot dat zij op bet echt hewijs dezer waarheid, op bet Goddelijk getuiieDis I UI lug komen. Daare'lbnve'1 moet gij bij de getuigeni3ren" waarv:m gij u bedient, dikwijls, Jo"Ich kortelijk. de kenmerken van derzelver geloofw:aardigheid opltfven, ten einde daardoor uwe leerlingen niet .\I~en zoo veel te f~erker van de waarheid te cYertui~ea, maar ork, om hen te gewennen, de geloof\\'IArdiglJei f van een g~tuigr.:nil te onde.... zoc!ken, \'oor dat zij er aan gelooven. Oot moet g'i het f· tui.enis verklaren, wanneer het voor uwe fcboliertn niet duidel';" genoeg is, en aantoonen, dar het met der daad datgeen bewijst, wat gii betoo~en wilt. Ligt de ftelling, welke ,ii be\\'v~en wilt, klaar en duidelijk in het geluigeuis, bij voorbeeld in eene ScluifluQrplllts,
lI. DIIL
X
op.
146 Over Ie "",'u/gin, ".n ""
",rpa.tl,
opgeOoten, din is buiten de verklaring derzeI• ..e • en de aanmerking, dat zij zoodanig verllaan moet worden, niets meer nood ie:. Dergelijke pla.atren vindt men velen in den Bijbel. Zoo zegt onze Zaliatmaker, in zijne uitmuntende bergrede: Indien uw rtgteroog u erc,rt, trdt het uit ,n 'Werpt liet van u (.), om daardoor aan te wij. zen, dat wij ons, indien de nood her vorden, liever van 't gene ons het dierbaarl1:e is moeten ontbouden , dan gevaar loopen, van te zondigen. Ligt echter de llelling, welke gij betoogen wilt, in het getuigenis. of den tekst. niet zoo duidelijk opgeOoten, dat zij aan Honds in het oog valt, dan moet dezelve ontwikkeld of opgehelderd worden, of, zoo zij er onmiddellijk \lit volgt, dan de noodzakelijkheid van dit gevolg duidelijk worden aangetoond.
111. Overluiging tloor ti, ,.etle. Wanneer gij uwe fcholieren door bunne eigen ervaring, of het geloofwaardig getuigenis van anderen, vaó de waarheid eeDer zaak, welke door de rede kan betoogd wordeN, volftrek t niet. of niet zeker genoeg, kunt overtuigen, tracht hen daartoe te brengen, dat zij de waarheid derzelvc. en den grond, waarop zij rust, door hunne eilen rede ontdekken. Bij vele Hellingen is hiertoe al. Jeen noodig, dat ,ij dezelve aan de kinderen klaar en duidelijk voorllelt , omdat hun dan de waarheid aanllonds zoo zeer in het oog valt, dat zij zich dezelve niet anders dan waar kun. lIen voorftellen. Van dezen aard zijn de ftellinlen: ( .) 1111111. V; Ag.
,n ti, oefinlng
"'' '1 lJeI ge"eug'n.
147
gen: bet geheel is grooter, dan een gedeelte van het geheel; alle deelen van een geheel zaDlen genomen, zijn aan het geheel gel~ik; men kan ééne en dezelfde zaak niet te gelijk toeRemmen en ontkennen i de Alwetende kent ook mijne gedachten. enz. Bij alle Hellingen, echter. vertoont zich de waarheid aan ons verHand niet even duidelijk, wanneer zij l1echts worden op. gehelderd, en waar dit plaats heeft, moet men, om de kinderen daarvan door de rede te overtuigen, aanwijzen, of, dat de waarheid der Helling op eene andere reeds bekende waarheid rust. of dat uit bare valscbbeid iets onmogelijks, of iets Hrijdigs met eene erkende waarheid volgen zoude. Om beide nu duidelijk aan te toonen, moet men het eene uit het andere beOuiren, en zich dikwijls van eene volkomen fluitredé bedie. nen. Bij voorbeeld: wanneer men een kind wil aantoonen, dat het dankbaar omtrent zijne ouders zijn moet, dan kan men van deze fluitrede gebruik maken:
Me" moet z;jnen weltloentrs dankbaar zi;".
Uwe ouders ûjn uwe weldoeners; Derhalve mIet Bij uwe .uders danltbaflr w, ~en.
Wanneer men wil bewijzen, dat het kind zijne ouders niet mag beleedigen, dan kan men he~ beO uit bezigen:
Me" mag zijne 'Weldo.ners niet /Jeleed;,e". Uwe ouders zijn uwe weltloenef'J; /)us mlel Bij ben rI;.t bû"diBen.
K.
Hier.
148
O~er
de (Jwrlu;gl"C vlln !Jel verpand,
Hieruit ziet Rij t dat in ééae bewiJs rede drie fiellilljl;en voorkomen. Uit de beide eerllen wordt tie del dc af~eldd. De beide cerO:e noemt men lIooralKtlande ndlingcn, de Jaatlle j1uitrede. of jlot"e1I'Ijs. De eerlle van de beide voorafp;aande fidlingen. waarin de toepasfing van de fluitrede voorkomt, draagt den naam v:tn de meer. d,',·, en de tweede, in welke het onderwerp van het flOihewijs worüt aangewe7.en, dien van ~e tr.inrltr- fltlliflg. De eerlie lltlling is. in de zoo aallilonds opgegeven voorbeelden, eene algemecne llelling, welke in het eerstgenoemde aanwiJst. W3t men zijnen wt:ldoeneren bewijzen, en hl het tweede, wat men niet aan hen doen moet. De tweede O:elling leert ons in beide gevallen, dat de ouders onder die weldoeners beo hooren, welken men dank verfchuldigd is. Wie Dn de beide voorafiaande ftellingen voor waar erkent, die zal ook bet befluit, in de beide genoemde voorbeelden, dat men zijnen ou.teren d:lnkb~ar moet zijn, en hen niet moge beleedi. gen, gereedelijk toellemmen. - Er zijn nog an· dere foorten van fluitredenen , dan die, waarvan wij hier fpreken; doch deze zijn de duidelijke, en hierom moet gij u ook van dezelve, waar bet Doodig is, altiJd trachten te bedi~nen. Om zulk eene fluitrede te maken, moet gij u, vooreerst, eene algemeen toegei1:emde, of ontkende. fielling te binnen brengen, waarvan de toepasfing hetzelfde denkbeeld bevat, 't geetl ook Je tocpasfing der fieJling uitmaakt, die ~ij uwen leerlingen bewijzen wilt. Deze is dan de meerder· fieJling. Vervolgens moet giJ eelle andere f1:elling nemen, waarin het onderwerp van de ftcUing, welk.e bewel(!1 zal word~D, het on-
der-
en tie oefening
'VI'"
fllI ge"eugen.
149
aerwerp, en het onderwerp vin de meerderftelling de toepa~finp; uitlIlaakt. Deze noemt men dan de minder- Helling. Uit deze beide wordt., einrlel~ik, de fteUing, die gij bewijzen wilt, .:lIs eene Ouitrede afgeleid. Ondertusfchen behoeft gij niet te vreezen , du uwe fcholieren u niet verftaan zullen, waDneer gij van zulk cene nuitrede J!ehruik maakt- Zoodanig f..lort van bewijzen hebben niets vreemds of onJ!ewoons; want ook onge}etterd·~ lit:d.:n, ja zelfs kinderen, bedienen er zich dikwiïls van in bet dagelijkfche leven: alleen rangfchikkcn zij de flellingen niet altijd in bt:hoorlijke orde, en laten ook veelt~ids eene, genoeg bekende, ~ehl!el weg. Zij maken zulke fluitredellcn, zonder er acht op te geven, hoe z~j dit doen. en van hier, dat hunne belluiten fomt~jds valsch ztin. Om JiU te verhoeden, dat gU ook niet bij het onderwUi , uit onoplettendheid, verkeerde none bewtizell moogt vormen, hebben wij gemeend, ti hiel' op de fluitredellcn te moeten oplettend maken. Ten befluite Vlm dit alles moet gij nog het volgende in het oog houden: I. ZOO g~i een juist befluit wilt opmaken, dan moeten de beide fteningen, waaruit de derde, of het tlotbew~is, worJt afgeleid. waarachtig ziin. Dus zou, bij v(lorbeeld, bet" betluit ma:ik gaan, wanneer gij beweerdet:
Trnt nhu1V ;s, tleugt niet. Deze N· ai/ier van oTlderwijs is nieuw',J)erhall', Qtuge =ij niel. K 3
Hier
150 O~el'
de oWI'tuig;nc van
"eI verp.nd,
Hier is de eerlle llelling bl~ikbaar niet over bet al"emeen Wlar, en dus kan het Ootbewijs daar~ uit ook niet als waar worden afgeleid. A. Zal de Ouitrede uwe leerlingen waarl~ik overtuigen, dan moeten zij ae beide voorafgaan.. èe fiellingen, waaruit dezelve worden opgemaakt, wtl verrtaan , voor waar erkennen, en van de jllistheid der gevolgtrekking volkomen zeker zijn. Heèft dit een en ander geene plaats, dan moet gij hen de voorafgaande f1:ellingen verklaren en bew~izen, en de billijkheid van het daaruit ge. ti"okken beOuit door voorbeelden, gelgkenisfen, eu door gelijkfoonjge, ligt te bevatten, auitcedenen ophelderen. 3. Bij de voordragt der {luitredenen kunt gij de aangewezen orde dtr f1:ellingen dikwijls omkeeren, en ook fomtijds eene der voorafgaande ftellingen, welke iedereen voor waar erkent, achterwege Jaten, zoo als dit ook dikwijls in de dagelijkfcbe verkeering gefchiedt. Bij voorbeeld:
.Afle menfc."en mDet~n p,nen; Der/IIJf..,'c ook gij. Hier is de tweede, of minder- Relling: gij ~ijl
ICn mmsc", overgeOagen. Gij moel perYetI;
Wanl alle menft"en motlen flcrYen. In dit voorbeeld (bat de eerf1:e. of meerder-nelJing, het laatst, en het flotbewijs het eern. Wanneer nu alle de f1:ellingen in de vereischte orde geplaatst wierden, dan zoude de fiuitrede
21dus luiden:
Al
,ft tie oefening "IlJfI 1111 geheugen.
ISI
Alle menfc"en mlelen flerven. Gij ~ijl ten mense"; D"rbalve moet gij flerven. Ziet daar, verdienfielijke Onderwijzers r u aaft. Jetoond, wat gij ter overtuiging van het ve.r. nand der jeugd yerrigten moet. Laten wij nll 7. i en, wal 11 len IIl1n~;en 'Vlm HI.T C&HEUGRN I. tl~en fllla,. Dit muct bij de kinderen vlijtig geoefend worden, zoo wel om hetzelve te verbeteren, als om nuttige lesfen en waarheden daarin diep te drukken. Een goed geheugen is in ane 1!anden en betrekkingen dezes levens ten hoogfle nut· tig; terwijl deszelfs doelmatige beoefening, iu de jeugd, ons cenen kostbaren fchat van waar. bec!en, leefregelen , gronden van opbeuring en trO(Jst doet verzamelen, welke lang, en dikwijls tot in eenen grijzen ouderdom, in de ziel bliJven huisvesten; menig nadeel van ons afweren; vele ,oede gedachten in ons verwekken; verfcheidl!l1 zoudige neigingen onderdrukken; tal velerlei vrome daden ons aanmoedigen, en ons dil;wiils den verkwikkendfien troost, onder de rampen dezes levens, verfchaffen konnen. Is nu eelle doelmatige oefeninjl; van bet ge. h~ugen zoo belangrijk, en k:lD zij zulke gewigtige voordeelen voor ons te weeg brengen welaan! dit wij dan onderzoeken, op welke wijze dezelve gefchieden moet. lil yele fcholen oefent men het geheugen zeer verkeerd en ten merkelijke rmdeele der jeugd. De kinderen zitten met het boek in de hand, rnfli:len zoo veel zij kunnen, om de aangewezen les, of vUien, die zij niet fCIlS "ernaaD, in K 4 huil
JP
f)y,,. 41 OYtr,ult,i"1 'V"" Ael "tr/l""I.
bun geheugen te kriJgen. prevelende van buitelI aeleerde: vrr.gen en r.nt\\'oorden, bij een of twee te geli k, vlI(lrt. en zeggen het Iledrukt~ antwoord ("ib ijls IJler vrij w:!t alJá(st en ontlleltenis, olI'·iat de minAe misn.g doorgaans vaa fcheldcn of nap:en gevul"d \Vor~t) bij den meester op. Zclls beRond eertiJds, en mogelijk, he)Ias! nog op fomDlig~ plaatrcn van ons valier. land, het gcheelc godsdkDftig ol1(!erwijs der jeugd I/leen in zl1lk c\!ne arm hartige oefening van het Fheugtn; en hoe onrcjttm:nig en 'chadelijk dit te :lle!1 tijde ware, zullen wij u nader aanwij-
zeil.
Het van buiten 1eeren van ieu, dat men niet wrllaRt, inzonderheid, wanneer dit bij }Jet godsdlenl1:ig onderwijs gerc!1iedr, is voor de kindesoeI! ef'Be groote, nuttelooze en fl!had1:lijke kwel': ling, want het valt, aan een ongeoef~Dd geh~u. ,en, ten uiterllc moeijelijk, vooral, wlinneer men van datgene, dat lIIen vlIn buiten zal lee. ren, voUlr:kt geen begrip I.etft. Bovendien der.~eD de kinderen daarbij niets, kunnen er ook Jliets ~ij denken, en h(.bben er dus niet het geri'l,lle nut vall; terwijl eir.deliik de moei~e, welke bun het van buiren li ercil kost, en de angst, die zij bij het Orzc!!8cn der jt'.~ gevoelen, hen njet anten ,'an :,Ct vaJl huit.m Jteren, lIlaar ook van den godsdiensE lflven, dikwijls afberig ma:!kt; hen in den walIn brell~t, dat aij veel weuo, omdat zij veel in hun gl.'htl1gen ,eprcllt hebben; de fchadc:lijke daling vClltcrkt, dat i~ts mu woordelJ tI' 2eg~ell en te ve/fIaan ~~n en hetzelfde zij; d~n lust in hen uildooft , om iers in dtn gr nllll te Jc:eren; bUll verfiar,d tot nadtnken OD&c:Jchikc u.aakt J en eCalC der voor-
.. de Diféni"z '911" /lil ,e"eul"'.
JS!
voomaamfte oorzaken is van die rampzalige dombeid en onkunde in zaken van godsdienst, welte, bel aas ! doorgaans bij den gemeenen man, en n iet zelden ook bij aanzienlijkeu , cevonden. wordt. Gij ziet dus, dat deze roort vin oefening van bet geheugen uit alle tèbolen moet verbannen, (0., in plaats van dezelve, eene betere behoort ingevoerd te worden: weshalve wij denzulken. uwer, die daarin lust hebben, daartoe eene geringe aaoleidulg zullen geven. Uwe eigen ondervinoing leert n', dat men bet een of ander van eene zaak in z~in geheugen bil l-ewaren, zonder zich daarbii aan dezelfje woor.. den te herinneren. Dit noemt men zaak-gehe!l. gen. Ook kan men zè:kere woorden onthouden, zonder dat men er aan denke, wat zij betrekenen , en dan geeft men daaraan den lIaam van Ij'olJrd· ~th&!lgen. Dik w~i1s, Fchter, blijven ons de zaak, en te gelijk dl! W<:lorJen, waarme,ie zij wordt v... or!{cdrag.en, bij, en in dit geval bezit m~n te geliJk een snak - en 'II'oord geheugen. Dezc aanmerkingen oordeelden wij Doodig, toC beter verftand der volgeude lIanwijtinf!en. I. Het ",,'oDrd· g,t"{ugefl moet nooit :Illeen geoefend worden, &00 als bij de zoo nr:lka aan. ~evorràe, verkeerde oefening van hetzelve ,ef,hiedr. ~. Het moet nimmer met het z.alt· ceneusen _ gelijktijdig, worden geoefend; dut is te zeggen: men moet de kinderen niet aanlporen, om alles met dezelfllc woorden te zeg,gen, waarmede UIen bvn, mondeling of fchriftelijk, iets heeft voorgedragen. De redenen hierv:tn ziJn deze: vaor. eerst, CDlèat het oDt!louden van dezelfde woorK5 d~D
154 DY,,. iI wenulgl"l
VII"
11# "Ie,.JlIIIII,
l'Ien dikwijls volRrekt noodeloos is, om een. zaak in het ,ebeugen te bewaren, hel gene zonder dit even goed, en niet zelden veel gemakkelijker, kan gefchieden. Ten andere, omdat de infpanning, tot het onthouden van de zaak en de woorden tevens noodig, de aandacht op de zaak zelve vermindert, onze gedachten daarover floort, haar moeijelijker voor ons verftand , en ook dikwijls voor ons gekeugen, maakt, en, (dat nog het erglle van allen is) te we~e brengt, dat menig leeraar , die bet bart zijner hoordl!ren Ploest roeren, op dezen weinig of geencn indruk Plaakt. naar dus eene angstvallige infpal1ning van bet gebe.gen, om de Zlak, zoo als die woordel~ik wordt voorgefteld, in hetzelve te bewaren, den invloed op het bart verzwakt, zoo moet glj bij het handelen over aandoenlijke waarheden of gebeurtenisfen • boven alles, uwen leerlingen herinlleren, om zich thans volfirela niet ever het gene zij van de woordelijke voordragt oDthouden hebben, te bekommeren, lIlllar alleen op de zlIak zelve, en op hun hart acht te ge. ven; zijnde dit het beste middel, om hen die in geheugen te doen bewaren. 3. En, eindelijk, moet zoo wel bet lUId. als 'J'f.·ord - ~e"eugen, op eene, voor de kinderen, meest voordeelige wijze geoefend, en dus bijzonder gelet worden op de zaken, of onderwerpen, waaromtrent meo deze oefening wil in het werk ftellen. Laten wij nu aanwijzen, !Joe !Je' ZAAK-GRmmGEN hel bes' kan KetJe/entJ 'Worden. Hiertoe oordeelen wij de opvolging dezer regels nood zakelilk: 1. Vermaant de kleine kinderen fomrijds, om te
en
t1~
H{enln6 'VlJn lul g,Aellgen.
155
te huis een zeker dier, huis. of landgereed. feh?!>, werktuig CP 7.. met aandacht te befcbouwen, c:~ u in de fchool te vertellen, wat zij daaraan h h~en opgO!Rlerkt. '1. Odent uwe fcholieren, om korte, aangename en leerrijke gefchitdenisfen, met hunne eigen woorden, te verhalen. Dit is niet a)leen een voortreffdijk middel ter opfcherping van het geheugen, mnar bt:zit ook nog bovendicn andere gewigtige voordeelen, wc:lke l'eeEis door ons zgll opgegevl!n t .). :;. Zorgt, dat uw onderwiis in de fcbool zeer bevattelijk z~i, eu hiertoe kunt gij, over het algein een , al datgene bezigen, ",'ar wij te voren over het verwekken van opmerkzaamheid, over de \\'iiT.e, om de kinderen dellkb;:,'ldcn te doen verkt~jgen, cn over de orde, wdl.e i:t het verkbren eener zank moet worden Ïil acht genomen, gez~gd hebben (t). Inzonderheid echter zPn, ter be vorderint; hil!rv:m, de volgende mid. dell!u gt:fchikt: IJ. De int/rt.k "n.'1 tw~e of m~~,.tle,. zintuig~n. DOllr dezen wordt lIet geheugen aanllilerkelijk on~t:rnculld, en ontv:mgt het zoo veel te dieper indruklten van eene zaak, naar gelang die door een of meer zintuigen wordt waargenomen. Hierom moet gij aUes, waarover g~l met uwe fcholieren fpreekt, op de zoo even, in den opgegeven 1en en sen regel, aangetoonde wijze, vuor hUlJue zinnen brengen, en hen over de eene of andere zaak onderhouden op een tijdflip, \,·aarop hunllc zinnen of dadelijk door de· zel( ") I. St lilt , JMdz. IA J en vervolgens. (t) Ze J, 1I, IV, V en VI L~. VIA die Stuk.
J56 Over ie ,verluiging van lil' yerJlantl, selve 2lngedaan, of kort geleden getroffen wier. den; bij voorbeeld, over deo dood, de Doodza. noodzakelijke voorbereiding daartoe, en zijne gevolgen, bij gelegenheid van een fterfgeval of eene ~egrafenis, enz. 11. Het "Ierbindm vtm bovennfltuurlijle en alIMlJeene 'Waarhetu.n meI iets, icts, dal bellend, een Yoonverp 'Voor voor de ZÎ!IfIUI. zj'mc'~. ligt bcvattcliik bevattc/ii} is, en tfjlc,,'ij/s 'Voorkomt. tfilc,,'ij/s voorkomt. IJit gefchiedt door het een als eene oorzaak 9 als een uitwerkfel ,9 een voor. beeld, eene gelijkenis, een kenmetk enz. van het andtre voor te tlragcD. tlragcn. Dus verbÏth:tt gij de leer .. an GODS magt 9 wljsheid en goeaheid aan zinnelijke vf>otrwerpen. vi"otrwerpen. Wll;,,'~er wa;.lll~er gij zon, maan, fierren , dicren, planten enz als uitwerkfels van deze dgenfchappcil aanvoert, en op gelijke wijze lan de le,r leer VlIU GODS Voorzienigheid aan de gefchiedcnis van dtn hfaven ]OZF.', en cn zoo ook !tuunen Itullnen andere waarheden aan anJere, gepaste, 'bijbelfche bijbelfche voorheelden , als mede aan godsdienmge inaellin~en, voor z/)o ver die afbeeldfcIs 'Wan godsdienOige zaken ziin, ziln, verbonden worelen. De waar beden, waal van de herinnering in fommige gevallen 110od~:1keliik j!l, moeten aan die gevallen worden gehecht, dat is: gij moet alleen die gevallen opnoemen, waarin de kinde. ren zich deze of gene waarheid moeten herinneren. Bij voorbeeld: wanneer gij de vertroOHeftde leer van l'AULUS, dengenen , die GOD lic/heblie/hebben, 'Werken alle dil1f!.en mede ter. goede (.), vl!r. klaard hebt, dan moet gij bij u zei ven nafpoTen, welke ra!l~pen uwen fcholieren waarfchijn waarfchijn.a lijk zouden kunnen overkomen, en hen deze of der(.)
lt~ ••
VllI: AI.
,ft
ti,
."'''6
"111"
1Ie' 6,1I'1J6"',
15'1
derj!.:'1ijk.: vragen doen: ,t Wa:Jrmede zoudt gij ,. u loch IJ oo~ren. wannetr &tij op e.::n {marte" lijk zltkbed wierd ncder~s:w )rpen; of wan" neer men u lastl:rdc: of vcrv\,11l 'e; iJ oDfchul., diR Ooeg of wreed mish'lndclde; of, einde" liJ". wanneer ~ij, hUlt\:n UW~ f(huld, banger ., of geblek mllest Jijden?" c. 1'1" vtlrwtUcn ,ener Icpnll, 8CmDttlsglfle/tiAeid. Alles blijft lanleer in het .'I!heultcn, wat bij zulk eene, zoo wel onaangename als angel1ame, gemoedsgelleldheid, in her~elve Ilebragt wordt. Wanneer gij dus de waarheden van dell godsdienst op eene wiize: kunt voordragen, dat de gemoedereD uwer Ich.,1i reD daardoor getroffen worden, en daardoLlr kUilt te wele brengen. dat zij nu eens, door de hoop eeuer eeuwige gelukzaligheid weggeOeept. eenen voorfmaat v,n dIe genoegens ontwaren, welke vnor alle \Vare deugdlievenden bereid zijn; dat zij dlll eens een op regt leedwezen over hunne zondelI en ftruikelingen gevoelen, of zich, op eeDen anderen tijd, in de befpiegelinK der Goddelijke eigenfchappen verheu!t'en - dan zullen deze \vaarbeden, buiten twijfel, diepe \vorteleD ia hun aeheugen fchieten. d. He' ku"eIiJ/t I' ••",,,, ..,.,ten \'tIn Atl 6~ "yen onderwijs. Wanneer gij met uwe leerlingen, eeDen geruimen tiju, over een of meer zaken gehandeld bebt, dan moet gij nid verwach. ten, en nog minder er op aandringen, dat zij aUes, wat gij ben hebt voor!;edragcn, naauW'kc:urilf, eD zoo. uitvoerig. als tl)t uwe gc:gevea \'crklaring Doodlg W.I, zuJlen onthouden bebben: dit zoude vaD bun J~·h.ngen re veel ge\'crad .IVn. CD ce De oorzaak wurden, 0111 alla Et!
158 O"er de overlulgtnl ?fJn
"et verflllntJ,
te vergeten. Het is derbalye noodig. om bij het einde van het onderwijs deszdfs inhoud, door uwe leerlingen, korteHik te doen op~even. of, zoo zij daartoe niet in (bat zijn, zelf dien aan hen voor te dragen, en vervolgens één - of tweemaal door ben te Jaten herhalen. Kunt gU echter den gebeelen in boud vin uwe onderriating door een fpreekwcord, of door eene, anderzins ,epaste en ligt bevattelijke, plaats, aanw~izen, dan verdient dit onze aanbeveling, zoo wc:1 als liet fcbrijven Ylll dien op bet' zwarte bord, het v66rzeggen van denzelven aan de kinderen, en het affchrijven daarvan door dezen: welk een en ander bij uitnemeudbeid gefchikt is, om uw gegeven onderwijs beHendig ia het geheugen te bewaren. I. E,ne g,lurlg' ",,,"aling VI", "" ver""ndeltl, onderwerp. Dit hebben wij u reeds te voren
IUUlbevolen, en moeten er bier, uit hoofde van derzelver Iluttigheid en noodzakelijkheid, andermaal op aandringen. Wat toch baat al bet Jeeren, zoo bet ontvingen onderwijs fpoedig vergeten worde Y Onderrusfcben beeft dit bij de meeste kinderen maar al te dikwijls plaats, WinDeer het door sedurige herhaling niet in versch ,eheugen bewaard, en geftaag op nieuw aan hetzelve verlevendigd worde. De waarheden, wel. ke uwe leerlingen zich het DIeest moeten berin. Deren, moeten het meeste en nadrukkel~ikO:e herhaald worden, en beftaan voornamelijk in de zoodanige , welke het geloof aan, het vertrouwen op, en de liefde jegens GI)D, als mede omtrent den naasten. in hen kunnen gaande ma· ken en vc:rfterken; die eene ongeoorloofde zinDelijkheid, de trotschheid, of gierigheid beteu-
se-
en ti, "finlnl
"11111
All geAeugm.
I.!g
gelen, en op de bijzondere pUgten van een ieeters Hand betrekking hebben. Thans fchiet ons nog over t om aln te wij. Jen. 1Ioe !Iel wooaD· GKHltUGBN 1Iel IHsl jll" 8'. lJefelllJ 'Worden. Dat daartoe, dikwijls, het woordelijk van buiten leeren noodig zij, lijdt geeneo twijfel; duch ndeo wij u, om daarbij bet volgende in acht te nemen: I. Moet lij de kinderen alleen zulke (bIkten woordelijk van buiten laten leeren , waarvan niet Rechts de inhoud voor hen leerrijk is, maar oot de woorden bijzondere opmerking verdienen; te weten: voHlrekt DoodnkelQke verklaringen, leer. zame fpreekwoorden, ,edenkwaardige lezegden van beroemde maDDen t ,oede gezangen, of ge. deelten derlelye, en inzonderheid leerrijke ea ftichtelijke plaatfen van den Bijbel. In de keuze van een en aneler t zult gij wel doen, den eeneq of and.ren Leeraar van den Godsdienst te raadplegen, van wiens goede gezindheid. ten uazien van een verbeterd onderwijs, g,; de beste onderfteuning in uwe gewigti,e taak moogt verwachten. a. Laat uwe fcholieren nooit iets van woord tot woord van buiten leeren , dat zij voU1:rekt niet, ten minfte niet, wat de woorden betreft, verftaan. Spreuken, gezangeD, fchriftuurplaat. ren - met één woord, alles, wat van buiten geleerd moet worden, moet dus eerst, voor ZIJO veel bij onderzoek blijkt Doodig te ZijD, opgehelderd wordêa. 3. Tracht zorgvuldig te verhoeden. dat bet van buiten leeren uwen fcholieren niet tot last w.lfde, en zij er te,enzin i1l krijgen; want in dit leval .IU Diet a1leeII het uit.wendig leeren wei.
nig
ICSO
ave,. tie tlYt,.,ulgl"l ..,a" Atl ..,,,.j/IuItI,
Dig betee\enen, maar is het zeer te duchten, dat zij zelf.~ van de wmheden, die zil io bet leheugen moeiten prenten, afkeer!\! zunen Wolrden. Om nu dit kw.tad te verhoed~n, moet gij, ... nooit groote ftukken opgeven. om van bui. ten te leeren. /J. Er niet ot' driuien, dat de kinderen iets in hun geheullen zullen bewaren, dat moeijelijk te onthouden. en niet bijzonder JJoodzakelijk is, zoo als: de jaren der meniChen t de verzen van een hootäftuk enz.; zijnde het voldoende, wanneer zij tlechts weten: dit zegt GOD door MOZES, dit leen ons CHlUSTUS in dat Evangelie, en zoo fpreekt PAULUS ;n zijnen brief aan dl Romeinen, en zoo vervolgens. e. WanDeer een lang fiuk ot bij voorbeeld een gezang,. zal worden van buiten geleerd, moet gij de kinderen daanoe telkens niet meer opgeven, dan zij gemakkelijk en goed obtbollden kunnen. Ook moeten de kleiner ftukken niet te zeer werden vermeniruldigd; zijnde het beter, dit zij tien fehriftuurplaatfen leeren en in hun geheugen bewaren, dan honderd, die zij de eene na de andere vergeten. J. Moet ~ij, zoo min mogelijk, uwe fcholieren door dwang tG!: het van buiten leeren dringen. e. Aan de kleine kinderen, die nog lIiet goed lezen kunnen, moet ,ij niel. uit eeD boek opgeven, om alleen van buiten te leeren. Dezen moet gij alles langzaam en dUÏlfelijk voor• • ggen. en met hen jn het leeren , om zoo te f'prekea, wedijveren. f. De meergevorderde. achter, kunnen het Ruk, tot het van buiten lee. ren befiemd. in de fehool, of te huis leeren : doch opdat dit Diet gebrekkil ,cfchiede, moet gJ} hetzelve eerst aan hen verklaren. da3rna door hen duidelijk, en ,ollcDI de reaelI QD u doen
voor
en th oefening "I/In liet
,elleu~en.
161
voorlezen, en eindel~ik 311nwiiun, hoe zij zich het van buiten leeren gemakkelijk kuunen maken. 4. Draagt zorg, zoo veel gij kunt, dat de fpreuken, fchriftuurplaatfen, gezangen enz., die gij uwen fcholieren opgeeft, met het door u beoogde onderwijs overeenkomen. Bij ,"oorbeeld : wanneer gij hen hebt aangetoond de allesovertreffende liefde, welke onze Hemelfche Vader het menschdom , door de zending van zijnen geliefden Zoon in de wereld, bewezen heeft, dan kunt gij hen deze plaats uit eenen van ele brieveR der Apostelen laten van buiten leeren : A/. SOf} /;e/ heeft GOD tie 1vere/d ,e"ad, diJt lIij zijnen eenigl/,6,ren Zoon gesonden heelt, opdat nlkn, die in Hem ge/Doven, n;el zoutJen verlorer) ,alln, maar hel eeuwige /even hehben (. ). Door deze overeenftemming wordt bet cene door het andere opgehelderd, en dient het eene tot eeu middel van herinnering van het andere. 5. Om het van buiten geleerde diep in het geheugen der kinderen te prenten, kunt gij ook, in vele opzigten, gebruik maken van het gene wij hierboven, omtrent de oefening van het zaak. geheugen, en het bevattelijk maken van het 011derwijs , gezegd hebben. Niets is echter daartoe meer noodig, dan eene gedurige herhaling vall hetzelve. - Eindelijk 6. Moet gij, voor alle dingen, naauwkeurig daarop acht geven. dat uwe leerlingen al het van buiten geleerde met oplettendheid, duidelijk. volgens de onderfchehlingsteekenen, en met belloorlijken nadruk opzeggen; want gewennen zij ( .) y"ll. lIl: IC. 1I. J),d.
zich.,
t.
16~
Ove,. dl DYerluigln""n lil, VtrJl""'~, enr.
zich t om bet van bulten (ltleerde met overijling, . zonder de minne aandacht 9 te ralr.~len. dao 18 daartoe nict alleen allc aangewende moeite te vergeefs t maar beeft er uok niemand etnig nut of tenige llichtinl van. hoe )cerri,k. ver. u vost end , of opw..,keJijlt hi:t oudc:twerp oot
an:iers welen mOle.
-